Pedagogisch Werkplan Snoeshanen
Inhoud Pedagogisch Werkplan Snoeshanen ................................................................................................................... 1 1 Algemeen ............................................................................................................................................................. 3 1.1 De intake ....................................................................................................................................................... 3 1.2 Gewenning .................................................................................................................................................... 3 1.3 De eerste dag ................................................................................................................................................. 4 1.4 Overvliegen ................................................................................................................................................... 4 2 Pedagogisch werkplan Snoeshanen (Peutergroep) .......................................................................................... 4 2. 1 Dagprogramma ............................................................................................................................................. 5 2.2 Inrichting ruimte........................................................................................................................................... 5 3. Activiteiten ......................................................................................................................................................... 6 3.1 Spel ............................................................................................................................................................... 6 3.2 Sociale ontwikkeling ..................................................................................................................................... 6 3.3 Gerichte activiteiten ...................................................................................................................................... 6 3.4 Cognitieve ontwikkeling ............................................................................................................................... 7 3.5 Emotionele ontwikkeling .............................................................................................................................. 7 3.6 Motorische ontwikkeling............................................................................................................................... 7 3.7 Spraak-, en taalontwikkeling ......................................................................................................................... 7 3.8 Voorlezen ...................................................................................................................................................... 8 3.9 buiten spelen ................................................................................................................................................. 8 3.10 Open deuren. ............................................................................................................................................... 8 4. Verzorging ......................................................................................................................................................... 9 4.1 Slapen ............................................................................................................................................................ 9 4.2 Eten en Drinken............................................................................................................................................. 9 4.3 Verschonen en zindelijkheidstraining ........................................................................................................... 9 4.4 Hygiëne ....................................................................................................................................................... 11 5. Opvoeden ......................................................................................................................................................... 12 5.1 Straffen en belonen. .................................................................................................................................... 12 5.2 Zelfstandigheid/ Zelfredzaamheid. .............................................................................................................. 12 5.3 Opruimen. ................................................................................................................................................... 12 5.4 Afscheid nemen ........................................................................................................................................... 13 6. Andere activiteiten .......................................................................................................................................... 13 6.1 feest en verjaardag en of afscheid ............................................................................................................... 13
1 Algemeen 1.1 De intake Na het inschrijven van een kind worden de ouders uitgenodigd voor een intakegesprek. Daarbij zullen de gewoontes en eventuele bijzonderheden van een kind besproken worden In dit gesprek zal de Leidinggevende informatie geven over het dagverblijf en de ouder wordt gevraagd informatie te geven over het kind. De ouders ontvangen een informatieboekje, met daarin veel informatie over wat van belang is voor ouders; zoals wat te doen als kindje ziek is, wat moet er de eerste dag mee e.d. Ook zullen de ouders papieren ontvangen waarop de persoonlijke gegevens van het kind ingevuld dienen te worden, bijvoorbeeld op een calamiteitenformulier. Dit formulier is voor ons en voor GGD van belang in noodsituaties. Verder wordt er met de ouders een intake formulier ingevuld. Stap voor stap komen dan diverse onderwerpen aan de orde, zoals eet en slaapgewoonten, medische achtergrond e.d. En is er tijdens dit gesprek ruimte voor vragen van de ouders wat betreft de opvang op het kinderdagverblijf of de specifieke behoeften van hun kind. Ouders kunnen hier ook hun opvoedingsideeën kwijt; hoe denken ze over onderwerpen zoals snoepen, straffen e.d. Het dagverblijf kan hiermee rekening houden. Ook is het van belang dat ouders iets vertellen over hoe zij hun kind zien, wat voor karakter, temperament e.d. Dit is namelijk wat een kind maakt zoals hij is. Vooral bij kinderen die op een wat oudere leeftijd naar het dagverblijf komen is dit van belang. Voordat het kind de eerste keer komt wennen, kunnen de pedagogisch medewerkers daar al rekening mee houden, ook kan er daardoor beter geobserveerd worden hoe het kind zich op het dagverblijf gedraagt in vergelijk met thuis. Zo kunnen de pedagogisch medewerkers betere uitspraken doen over hoe het kind het vindt op het dagverblijf en of het kind zich op zijn gemak voelt. Tenslotte kunnen de ouders nog een rondleiding krijgen door het pand en worden er “wendagen” afgesproken. 1.2 Gewenning Voordat een kind een vaste plek op het dagverblijf krijgt, gaat er een gewenningsperiode aan vooraf. De periode heeft prioriteit omdat wij, zoals in de doelstelling staat, ernaar streven dat kinderen zich bij ons thuis voelen, veilig voelen in een klimaat waardoor ze optimaal kunnen ontwikkelen. Wennen aan de nieuwe situatie is daarom een must. In het intakegesprek worden afspraken gemaakt om het kind op het dagverblijf te laten wennen. Dit zal geheel in overleg gedaan worden met de ouders. Wij adviseren om een kind 3 dagdelen te laten komen wennen, daarbij hanteren wij meestal een opbouwend schema, beginnende bij een paar uur. Tijdens deze wenmomenten adviseren wij ouders om in ieder geval bereikbaar te zijn. De wenafspraken moeten wel op de groep uitkomen, het mag niet te druk zijn. Wenafspraken worden zoveel mogelijk afgesproken op de dagen dat het kindje ook gaat komen, maar ze worden niet verder dan 2-2 ½ week uit elkaar gepland. Wanneer het niet mogelijk is het kindje te laten wennen op de dag dat het kind gaat komen wordt er zoveel mogelijk gekeken naar dagen waarop de pedagogisch medewerkers werken waarbij het kind op de groep komt. Na de wenmomenten is er tijd om uitgebreid met de leiding te praten over de dag zodat ook de ouders thuis een goed beeld krijgen van hoe het met hun kind op het dagverblijf gaat. De groepsleiding heeft door deze momenten wat extra de tijd om een kind beter te leren kennen zodat de begeleiding van een kind op de groep zo optimaal mogelijk kan gebeuren.
1.3 De eerste dag Ieder kind heeft op het dagverblijf een mandje. Daarin kunnen de spullen van thuis gelegd worden. De mandjes zullen wij ook gebruiken om er brieven en knutselwerkjes in te doen. Het is de bedoeling dat de mandjes elke keer door ouders worden nagekeken. Wij adviseren om voor een dag op het dagverblijf het volgende mee te nemen: reserve kleding sloffen, vooral in de winter zijn sloffen erg belangrijk laarzen voor het buiten spelen speen (indien nodig). Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor deze speen. Vervang de speen regelmatig, controleer af en toe op scheurtjes en koop het liefst een speen met knop of ring (i.v.m. doorslikken) baby voeding (alleen voor de kleintjes) eventueel de favoriete knuffel van het kind Wij zorgen voor het communicatie mapje voor kinderen onder de 1 jaar. Verder willen wij u vragen om namen in de kleding van het kind te zetten. Wij vragen ouders zo min mogelijk de maxi cosi op het dagverblijf te laten staan. Indien dit niet mogelijk is zal de groepsleiding de plaats aanwijzen waar de maxi cosi op een veilige manier op te bergen is. 1.4 Overvliegen Wanneer er een nieuwe baby op KDV Polderpret komt, begint het bij de babygroep, de Piepkuikens. Voor hun tweede jaar gaan ze over naar de Krielkippen. Vanaf de Krielkippen gaan ze voor het derde jaar over naar de Snoeshanen waar ze op hun vierde verjaardag overgaan naar de basisschool en eventueel de buitenschoolse opvang. Het moment van “overvliegen” is afhankelijk van de planning, maar er wordt natuurlijk ook rekening gehouden met de ontwikkeling van het kind. Criteria om “over te vliegen” zijn o.a : Emotionele ontwikkeling (kunnen ze het aan om door te gaan naar de volgende groep), motorische ontwikkeling (kunnen de kinderen al ( bijna) lopen). Waar nodig is er overleg met de pedagogisch medewerkers over de ontwikkeling van het kind en worden er eventueel aanpassingen in de planning aangebracht. Ouders hebben ook de gelegenheid om na ontvangst van het overvliegformulier vragen en opmerkingen bij de leidinggevende neer te leggen. Het overvliegen van kinderen vind plaats binnen 2 weken. Via het overvliegformulier worden ouders op de hoogte gesteld van de overgang naar de andere groep. De pedagogisch medewerker overhandigt dit formulier persoonlijk aan de ouder en legt het formulier daarbij even uit. Het wennen van een kind bestaat uit 3 wen-dagen en één overvliegdag. Dag 1: Wennen van 9:00 tot 11:30 Dag 2: Wennen van 9:00 tot 13:00 Dag 3: wennen van 9:00 tot 15:30 Dag 4: Overvlieg dag: Om 9:30 vieren wij een afscheidsfeestje voor uw kind waarna uw kind naar de volgende groep wordt gebracht. U hoeft hierbij geen traktatie mee te nemen. Er zit bijna altijd één rust dag tussen de eerste en de tweede wen-dag, behalve als een kind maar één dag in de week komt.
2 Pedagogisch werkplan Snoeshanen (Peutergroep)
2. 1 Dagprogramma 7:30 Kinderen worden vanaf deze tijd opgevangen in de babygroep. De Piepkuikens en Snoeshanen openen dus samen tot 8.00 uur. 8:00: De snoeshaangroep gaat open. 9:00 De tweede pedagogisch medewerker komt binnen. 9:00/9:15 kringspelletjes of dansen in de grote zaal 9:30 Fruit eten en limonade drinken. Daarna kijken we naar het kiesbord wat voor dag en weer het is deze dag. 10:00/10:15 Kinderen indien nodig verschonen en activiteit in tgwee groepen aanbieden. 10:30 Boekje lezen of liedjes zingen. 11:00/11:15 Buiten spelen als het weer het toelaat en anders een activiteit. 11:30/12:00 Brood en melk drinken. 12:30 De kinderen worden verschoond en de kinderen die nog slapen gaan naar bed. 13:00 tot 15:00 De wakkere kinderen doen met een leidster een activiteit en/of spelen vrij in de groep. 15:00 Alle kinderen komen uit bed. 15:30 Iets eten en drinken 16:00 Boekje lezen of liedjes zingen 16:15/16:30 Laatste verschoonronde 16:15 Eventueel nog een activiteit of buiten spelen. 17:00 Eerste pedagogisch medewerker gaat naar huis 17:00 De kinderen worden vanaf deze tijd opgehaald. 18:00 Laatste pedagogisch medewerker ruimt op en gaat naar huis 2.2 Inrichting ruimte
Het lokaal van de peutergroep is verdeeld in hoeken. Deze hoeken zijn aangegeven door een scheidingswand/kast of door speelkleden. Kinderen kunnen dan in een veilige ruimte tot hun spel komen. Dit creëert rust op de groep. Elke hoek biedt de kinderen ander spelmateriaal. De groep is zo ingericht dat er actief gespeeld kan worden maar ook de rust kan worden gezocht door een boekje te lezen of een puzzel te gaan maken. De banken staan in een hoek naast elkaar zodat we tijdens het voorlezen of andere activiteiten overzicht hebben over alle kinderen en ook alle kinderen actief mee kunnen doen aan de activiteit. Ook is er een hoek waar elke maand spelmateriaal wordt aangeboden welke aangesloten is bij het VVE-thema. Daarnaast hebben we kasten waarop de ‘thematafel’ is gecreëerd. Dit is op ooghoogte neergezet zodat de kinderen kunnen bekijken wat er met het thema te maken heeft. De tafels zijn zo neergezet dat de leidster de aandacht heeft voor de kinderen die aan de tafel zitten. Zo worden er snel gesprekken gevormd en de taalontwikkeling gestimuleerd. De speelhal is verdeeld in hoeken. De poppenhoek, de autohoek, de blokkenhoek waar verschillende soorten blokken worden aangeboden, een open deel waar we soms een activiteit aanbieden en een hoek met zitzakken. Ook staan er een wip en een glijbaan. In elke hoek kunnen de kinderen zelf hun fantasie kwijt. In de kussenhoek lezen we af en toe een boekje als we de groep in tweeën splitsen. Dit om het actief voorlezen te stimuleren.
3. Activiteiten 3.1 Spel Tijdens het spel ontwikkelen kinderen zich ongedwongen. De pedagogisch medewerkers zullen proberen om tijdens het vrij spelen en door middel van het gerichte spel de verschillende ontwikkelingsgebieden van de kinderen te stimuleren. Hierbij wordt het taalstimuleringsprogramma peuterpraat gebruikt(zie algemeen ped.plan) Hieronder volgt een overzicht van het pedagogisch handelen van de pedagogisch medewerkers 3.2 Sociale ontwikkeling De pedagogisch medewerkers bieden regels betreffende de omgang met elkaar zoals: Kinderen mogen elkaar niet duwen of slaan Als een kind iets doet bij een ander wat niet mag wordt hij/zij even uit de situatie gehaald en moet het kind even nadenken waarom hij/zij dat heeft gedaan. Na een korte tijd praat de pedagogisch medewerker het even met het kind uit en probeert het kind sorry te zeggen. Kinderen leren samen spelen. Zo moet er regelmatig speelgoed gedeeld worden. Kinderen moeten in eerst instantie zelf proberen een situatie op te lossen voordat de pedagogisch medewerker ingrijpt. De pedagogisch medewerkers stimuleren het kind om zelf in te grijpen en te zeggen dat het bijvoorbeeld iets niet leuk vindt van een ander. De pedagogisch medewerker helpt hier natuurlijk bij. Kinderen leren om iets netjes te vragen. Bijvoorbeeld niet te zeggen ‘ik moet’ maar ‘mag ik’. Pedagogisch medewerkers komen hier ook regelmatig op terug. De pedagogisch medewerkers stimuleren de kinderen om elkaar te helpen en proberen een positieve interactie tussen kinderen te bewerkstelligen. Ze kunnen elkaar bijvoorbeeld helpen met aan en uitkleden. Kinderen die nog niet kunnen of durven praten mogen gebaren gebruiken om iets duidelijk te maken. We proberen de kinderen wel te stimuleren in hun taalontwikkeling. 3.3 Gerichte activiteiten Naast vrij spelen wordt de kinderen een of meerdere keren per dag een gerichte activiteit aangeboden. Met deze gerichte activiteiten proberen wij de motorische, sociaal-emotionele, auditieve, visuele en de spraaktaalontwikkeling te stimuleren. Dit doen we door middel van ons VVE-programma Peuterpraat. Het materiaal van Peuterpraat bestaat uit een kalender met 10 kalenderbladen. Op elk kalenderblad staan allerlei activiteiten rond een thema, bijvoorbeeld taalspelletjes, knutselwerkjes, liedjes, prentenboeken, beweegspelletjes, spelletjes rondom allerlei (ruimtelijke) begrippen. Enkele voorbeelden van thema’s: ik, herfst, speelgoed, op straat, boodschappen doen. Bij alle activiteiten staat taal centraal: samen praten bij en over dingen die je doet. Praten is leuk! Een belangrijk onderdeel van Peuterpraat is het uitbreiden van het aantal woorden dat een kind kent (de woordenschat). Bij elk thema zal door de pedagogisch medewerkers een aantal woorden gekozen worden die bij de verschillende activiteiten worden gebruikt. De nieuwe woorden worden in allerlei spelletjes herhaald. Elke maand wordt er door de groep een thema uitgekozen waar de activiteiten rondom worden verzonnen. Door middel van een weekrooster wordt een planning gemaakt van de week met allerlei activiteiten. Hierbij komen alle ontwikkelingsgebieden aan bod. De activiteiten worden regelmatig herhaald.
3.4 Cognitieve ontwikkeling Net als een baby heeft een peuter ook ontdekkingsgedrag. Daarom laten de pedagogisch medewerkers de kinderen ontdekken wat je met speelgoed allemaal kunt doen. Bijvoorbeeld rollen met een bal of bouwen met blokken en duplo. Wederom gaan de kinderen hierin een stapje verder zoals, knippen met een schaar, prikken met een prikpen. Met fantasiespel ontwikkelen kinderen hun spraakvaardigheid en andere communicatieve vaardigheden. Ook worden er spelletjes aangeboden die een beroep doen op het denken en geheugen zoals, memory. We leren kinderen ook onderscheid maken tussen de verschillende vormen en verschillende kleuren. De pedagogisch medewerkers letten erop dat kinderen zich kunnen concentreren door een rustmoment in te bouwen. Er wordt op de groep ook gewerkt met een kiesbord . Dit kiesbord is een magneetbord waar elke dag op wordt gekeken wat het weer deze dag is en welke dag het is.1 keer in de twee weken gebruiken we dit bord om activiteiten te doen. De kinderen mogen dan uit twee activiteiten kiezen. Daarna wordt er vaak gewisseld van activiteit. De kinderen kunnen zichzelf indelen in een groep door zijn/haar eigen plaatje (hetzelfde plaatje als op de mandjes) op een plekje te hangen waar hij of zij graag mee wil spelen. Het doel van het kiesbord is dat de kinderen keuzes kunnen maken en dat ze gericht leren spelen. Als een kind voor een bepaalde hoek of activiteit gekozen heeft moet hij dit wel een tijdje blijven doen, maar daarna mag hij weer iets anders gaan kiezen. Voorbeelden van hoeken zijn: autohoek, poppenhoek, leeshoek en de bouwhoek. Daarnaast kunnen de kinderen ook een activiteit kiezen zoals: knutselen, zand verven of kleien.
3.5 Emotionele ontwikkeling Kinderen leren door hun spel controle te krijgen op het leven. Dit brengt gestructureerd spanning en opwinding met zich mee zodat kinderen ook hiermee leren omgaan. De pedagogisch medewerkers helpen de kinderen bij het verwoorden van gebeurtenissen en hun gevoelens daarbij. Ze praten met de kinderen over hun emoties. Ze lezen daarbij boekjes voor waarin gevoelens een rol spelen. De kinderen leren ook om verbaal voor zichzelf op te laten komen zonder direct boos of verdrietig te worden. 3.6 Motorische ontwikkeling Voor de ontwikkeling van de grove motoriek bieden de pedagogisch medewerkers het kind de gelegenheid zich te bewegen. Zowel de binnenruimte als de buitenruimte zijn hierop ingericht. Binnen heeft de groep twee ruimtes. Eén groep is ingericht als speelruimte die verdeelt is in verschillende hoekjes zoals een poppenhoek, autohoek etc. Het andere gedeelte is een groot gedeelte om vrij te spelen en eventueel dans en bewegingsactiviteiten te doen. We dansen vaak op de muziek van Peuterdans. De peuterdans is een cd vol met liedjes waar leuke bewegingen op voorkomen. Zo doen de kinderen dieren na of poetsen ze hun tanden en vliegen als superman. Verder zijn er vaak bewegingsactiviteiten in de kring zoals jan huigen in de ton of zakdoekje leggen. Dit gebeurt elke ochtend in de grote zaal. Ook dansen we regelmatig in de speelzaal met peuterdansmuziek. We gebruiken de muziek als ondersteunende functie om gericht dansactiviteiten te doen zodat de kinderen even hun energie kwijt kunnen. De tweede ruimte is een ruimte waar tafels staan om spelletjes aan te doen en te knutselen, dit om de fijne motoriek te stimuleren. Ook stimuleren we de fijne motoriek door bijvoorbeeld kralen te rijgen, puzzels te maken en door met ander constructie materiaal te spelen. Zowel binnen als buiten wordt er speelgoed aangeboden dat om beweging vraagt: fietsen, tractors, glijbaan, klimhuis etc. 3.7 Spraak-, en taalontwikkeling De pedagogisch medewerkers proberen de taalontwikkeling van het kind te stimuleren door veel met de kinderen te praten en door gebeurtenissen en handelingen zoveel mogelijk te verwoorden. Een
voorbeeld hier van is dat de kinderen tijdens het eten vertellen wat ze op hun boterham willen, en dit niet oplossen door er alleen naar te wijzen. Ook vragen ze de kinderen regelmatig naar gebeurtenissen van thuis die ze hebben meegemaakt. Het taalgebruik wordt aangepast aan het ontwikkelingsniveau van het kind. Er wordt goed geluisterd naar het kind en de pedagogisch medewerker stelt (open) vragen. Ook wordt er voor en na het eten gezongen en wordt er regelmatig voorgelezen.
3.8 Voorlezen op de peutergroep Dreumesen en peuters zijn heel erg bezig met het ontwikkelen van hun fantasie. Die ontwikkeling vinden wij zeer belangrijk. Boekjes zijn de ideale plaats waar alles kan gebeuren. De wereld in een boek is precies zo al een kind de wereld graag wil zien. De held uit het verhaal kan alles waar het kind alleen maar van kan dromen. Vaak komen kinderen tijdens het voorlezen met vragen en opmerkingen. We proberen hier even op in te gaan, maar het verhaal ook weer op te pakken . Elke week komt er ook een voorleesoma langs om voor te lezen op de dreumesgroep.
3.10 buiten spelen Indien mogelijk wordt er elke dag buiten gespeeld. De frisse buitenlucht is gezond en het buitenspelen geeft de kinderen de mogelijkheid om lekker te bewegen en dat is goed voor de motorische ontwikkeling. Bovendien leren de kinderen hun grenzen verleggen en hun angsten te overwinnen, waardoor zij zelfvertrouwen krijgen. Kinderen weten zelf vaak heel goed wat ze wel of niet kunnen. Het gaat vooral fout als je je ermee bemoeit, te veel waarschuwt of vast houdt. Buiten spelen heeft ook positieve gevolgen voor de sociale, emotionele en zintuiglijke ontwikkeling. De verschillende jaargetijden en weersomstandigheden roepen verschillende gevoelens op en dagen uit tot ander spel dan binnen. Onze buitenspeelruimte geeft de mogelijkheid tot spel, fantasie en nieuwe dingen ontdekken. Er zijn bijvoorbeeld huisjes, een zandbak, fietspaadjes, verschillende soorten terrein (tegels, gras, hoogteverschil) en speeltoestellen. Ook is er voldoende buitenspeelgoed, zoals fietsen, auto’s en duwkarren. In de zomer picknicken we soms op een kleed of in het gras met de kinderen. 3.11 Open deuren. Een keer per week, steeds op een andere dag, gaan op Polderpret de deuren van de groepen van 10:30 tot 11:30 open. De kinderen mogen dan overal kijken en spelen. In de speelhal wordt een gerichte activiteit georganiseerd waaraan de kinderen mee kunnen doen die dat willen.Dit wordt tweewekelijks door de Snoeshanen georganiseerd. In de andere lokalen kunnen de kinderen vrij spelen, uiteraard onder toezicht van de pedagogisch medewerker van die groep. Zo leren de kinderen spelenderwijs de andere ruimtes en pedagogisch medewerkers kennen, en wordt ook de overgang naar een andere groep makkelijker gemaakt. Na afloop van open deuren kunnen er ook nog kinderen op bezoek gaan bij een andere groep, dit houdt in dat er ongeveer twee kinderen wisselen van groep om daar te gaan eten. In het voorjaar zetten we de buitendeur van de Krielkippen open zodat de kinderen er ook voor kunnen kiezen om buiten te gaan spelen.
4. Verzorging 4.1 Slapen Het ligt aan de behoefte van een kind of er wel of niet wordt geslapen tussen de middag op het kinderdagverblijf. Voor de kinderen die niet meer slapen creëren wij een rustmoment tussen de middag. Wij kiezen voor een rustmoment omdat de kinderen zo weer energie op kunnen doen voor de middag. Bovendien kan oververmoeidheid leiden tot overactief gedrag. Wanneer een kind niet slaapt tussen de middag maar eigenlijk wel behoefte heeft om te slapen, kan dat niet alleen beperkte gevolgen hebben voor het kind, maar ook voor de groepsleiding en de overige kinderen. De vermoeide kinderen vragen meestal meer aandacht en kunnen mede daardoor activiteiten verstoren. Ook de motoriek van deze kinderen kan verminderd zijn wat soms gevaarlijke situaties oplevert. Bij een rustmoment kun je denken aan: even op de bank liggen of een stretcher in een hoekje lekker naar een muziekje luisteren tv- kijken iets aan tafel doen zoals: kleien, duplo, boekje lezen of een spelletje Mocht een kind tijdens een rustmoment in slaap vallen dan grijpen wij niet in en laten we het slapen. Wij gaan er dan van uit dat dit de natuurlijke behoefte is van een kind. Na ongeveer een uurtje zullen we proberen het kind te wekken. De kinderen die wel even gaan slapen, slapen op een stretcher. Alle kinderen gebruiken een eigen lakenzak met daaroverheen een dekentje. Polderpret zorgt voor deze lakenzakken en draagt er ook zorg voor dat ze gewassen worden. Tevens zorgen wij voor een veilige omgeving rondom het slapen. Er is veel aandacht voor de veilige en goed gekeurde stretchers. Wij zorgen ook voor een veilig slaapklimaat, dat wil zeggen niet te warm en houden we voldoende toezicht. Als de kinderen gaan slapen zorgen we ervoor dat we de speldjes en elastiekjes uit de haren halen. 4.2 Eten en Drinken Het kinderdagverblijf zorgt voor de nodige broodmaaltijden, fruit, drinken en tussendoortjes. Wanneer een kind afwijkende producten nodig heeft, bijvoorbeeld bij allergie, vragen wij de ouders deze zelf mee te nemen. Het is beperkt mogelijk om eten en drinken als ontbijt van thuis mee te nemen en dit op Polderpret te geven. Er is dan vaak één pedagogisch medewerker en zij kan het eetgedrag op dat moment niet in de gaten houden omdat zij de ouders te woord wil staan en het overzicht op de groep moet houden. Tijdens het eetmoment gebruiken we smeerleverworst niet meer als broodbeleg. In leverworst zit namelijk veel vitamine A. Van deze vitamine moet een kind niet te veel binnenkrijgen. Af en toe wat meer is niet erg. Maar als het bijna elke dag gebeurt, gaat het teveel aan vitamine A zich opstapelen in het lichaam. Dat kan schadelijk zijn. Smeerkaas wordt beperkt aangeboden door de hoeveelheid zout wat er in zit. De beste manier om kinderen op een ontspannen manier een gezonde leefstijl aan te leren is door veel vaste afspraken te hebben. Daarom leggen we de afspraken rondom de eetmomenten op KDV Polderpret vast. Kinderen hebben hier houvast aan. Daarnaast laten we kinderen kiezen tussen bijvoorbeeld 2 soorten broodbeleg of 2 soorten fruit. De eetmomenten op de krielkippen zijn: 9:30 fruit en drinken
11:30 Lunch met brood en wat drinken 15:30 een klein tussendoor- moment met iets eten en drinken 16:30 eventueel tussendoor- moment (bijvoorbeeld bij warm weer)
De momenten samen aan tafel zijn belangrijk voor het eetgedrag van een kind. Gezelligheid en een positieve sfeer kan helpen om een kind gezond te laten eten. Belangrijk is het om kinderen te leren dat eten leuk is. Volwassenen hebben daarin een voorbeeldfunctie. Wij eten daarom met de kinderen mee, en gebruiken dezelfde producten. De kinderen mogen zelf hun brood smeren en daarna kiezen wat ze op hun brood willen. Het brood wordt daarna dubbel gedaan en in twee grote stukken aangeboden ,maar als een kind kleine stukjes wil mag dat ook De kinderen worden zo nodig geholpen. De kinderen mogen zelf kiezen wat ze op hun brood willen De kinderen eten met hun handen. De tafelmomenten zijn op De Snoeshanen niet lang. Tijdens de tussendoortjes zitten we niet langer dan 20/ 30 minuten aan tafel. Tijdens het brood eten is dit wel langer, maar ook dan proberen we het moment zo kort mogelijk te houden. Verder eten we in kleine groepjes. We verdelen de kinderen onder de pedagogisch medewerkers die er zijn. Op die manier is er voor ieder kind voldoende aandacht tijdens eetmomenten. Kinderen die klaar zijn met eten mogen hun bord en beker zelf in de bak ztten en van tafel. Op deze manier hebben de kinderen die langzamer eten rustig de tijd om hun lunch af te maken. Zij voelen zich hierdoor niet opgejaagd. Kinderen die klaar zijn, gaan spelen. Hartig beleg is niet beter dan zoet beleg. Daarom bieden we de kinderen verschillende soorten beleg aan. Ze kunnen o.a kiezen uit plakjes ham of kipfilet,20 of 30+kaas, appelstroop, jam of fruithagel. Wij proberen te variëren met fruitsoorten. Standaard is er appel, peer en banaan aanwezig. Maar vaak wordt het fruit afgewisseld met seizoensfruit. Fruit wordt als tussendoortje gegeten. Ook bieden we tussen door groente aan. Denk daarbij aan snoeptomaatjes, worteltjes, paprika of komkommer. We stimuleren de kinderen om te proeven, maar dwingen ze niet Als tussendoortjes geven wij een volkorenbiscuitje, lange vingers, soepstengel, rijstwafel, eierkoeken, popcorn, ontbijtkoek of rozijntjes. Verder drinken we thee, limonade of water. We drinken (vruchten) thee met weinig of geen suiker. Of nemen water en voegen voor de smaak een scheutje limonade toe. 4.3 Verschonen en zindelijkheidstraining De luiers van de kinderen worden in ieder geval 3x per dag gecontroleerd en zo nodig verschoond. Dit controleren gebeurt op (ongeveer) de volgende tijden: 10.30 uur ’s morgens 13.00uur (voor het slapen gaan) 16.30 uur ’s middags Wij willen ons bezig houden met zindelijkheidstraining op het moment dat het kind daar aan toe is en de ouders thuis met de training bezig zijn. Wij volgen daarin de ouders tot op zekere hoogte, het moet geen strijd worden met het kind. De training heeft pas zin als zowel het dagverblijf als de ouders thuis hier aan mee doen. We proberen als pedagogisch medewerkers samen met de ouders een plan van aanpak te maken om de zindelijkheid aan te pakken op het dagverblijf. Kinderen zijn namelijk op het dagverblijf veel meer afgeleid waardoor ze vergeten naar de WC te gaan. Wij kunnen de kinderen ook niet om het half uur naar de wc sturen. Als er tijd is kunnen we het kind dat net met haar/zijn zindelijkheid bezig is wel eens extra erop wijzen dat het geen luier aan heeft. We proberen de kinderen wel te waarschuwen op vaste momenten; voor het eten en bijv. voor het buiten spelen maar er is zeker niet altijd tijd voor. Verder hebben wij het beleid dat een kind toe is aan de zindelijkheidstraining als het kind zelf aangeeft dat hij/zij naar de WC moet. Wanneer een kind elk half uur naar de wc gestuurd moet worden en dan gaat plassen is een kind niet zindelijk. Een kind is er pas aan toe om naar de wc te gaan als hij/ zij zelf door heeft dat hij/zij moet plassen en het vervelend vindt om een natte luier of broek te hebben.
Zodra een kind wat langer zindelijk is zullen we hem stimuleren om zelf zijn billen af te vegen bij poep. Verder geven we na 2 keer in de broek plassen het kind een luier om. Anders krijgt het kind gauw negatieve gevoelens bij de training. Ook vinden wij hygiëne heel belangrijk, zoals handen wassen na het plassen. Dit heeft tot gevolg dat alle jongens zittend moeten plassen op polderpret 4.4 Hygiëne De pedagogisch medewerkers zijn zich bewust van het belang van een goede hygiëne en leren ook de kinderen hiermee om te gaan. Pedagogisch medewerkers wassen hun handen na het verschonen, voor en na het eten, en voor en na het verrichten van medische handelingen. Na het verschonen van een kind wordt het aankleedkussen schoongemaakt en na de grote verschoonronde in de middag worden er schone handdoeken opgehangen. Bij de kinderen die net zindelijk zijn loopt de pedagogisch medewerker mee naar het toilet en helpt als het nodig is. Na het poepen zorgt de pedagogisch medewerker dat de billen schoon zijn en ziet er op toe dat de handen gewassen worden. Voor het eten worden de handen zo nodig schoongemaakt en na het eten worden de handen en het gezicht gewassen. Vieze kleding wordt verschoond. Beddengoed wordt regelmatig gewassen. Tafels en stoelen worden na het eten gereinigd. Speelgoed wordt wekelijks schoongemaakt. Spenen worden wekelijks uitgekookt. De groepsruimte wordt dagelijks minimaal een half uur gelucht. Er is een schoonmaakrooster voor het reinigen van het lokaal (vloeren, kleden, groot materiaal etc.)
5. Opvoeden 5.1 Straffen en belonen. Belonen is een goede en effectieve manier om een kind te leren luisteren of dingen die je niet wilt af te leren. Belonen heeft veel meer effect dan straffen. Aandacht is een zeer krachtige manier van belonen. Zelfs negatieve aandacht ziet een kind nog als een beloning. Daarom kun je negatief gedrag het best negeren zolang dat mogelijk is. Gevaarlijk gedrag kun je niet negeren. Je kunt wel aandacht geven aan het gewenste gedrag. De peuter kiest uiteindelijk voor het gedrag wat het meeste resultaat oplevert. Elk kind belonen we op zijn of haar kwaliteiten. Dit helpt mee aan het zelfvertrouwen van het kind. Straf maakt duidelijk wat je niet goed vindt, dat bepaald gedrag ongewenst is. Maar welk gedrag wel gewenst is, kan een peuter niet opmaken uit straf. Soms ontkom je er niet aan om bepaald gedrag af te keuren. Hierbij mag het kind nooit als persoon afgekeurd worden. Dit kan door het heel duidelijk benoemen van het ongewenste gedrag: ik vind het vervelend als jij mij knijpt, en niet: ik vind jou vervelend. We kijken vooral naar het kind hoe we met ongewenst gedrag om gaan. Het ene kind schrikt al als je even boos kijkt en het andere kind verblikt of verbloost niet bij een boze blik en gaat gewoon verder met het ongewenste gedrag. Onder straffen verstaan wij: - Het kind boos aankijken. - Het kind op strenge toon toespreken. - Even niet meedoen. - Even apart zetten. - Speelgoed (tijdelijk) wegnemen We waarschuwen altijd eerst 2 á 3 keer voordat we een kind even apart zetten. Vanaf 2,5 á 3 jaar wordt het onwenselijke gedrag besproken met het kind op de plek waar ze apart zijn gezet.. We laten het nooit langer dan 5 minuten alleen zitten maar gaan regelmatig even in gesprek met het kind. De leidster die het kind apart zet lost het conflict met het kind zelf weer op. Wanneer dit geen gewenst resultaat oplevert zullen wij met de ouders bespreken welke andere mogelijkheden er zijn om het kind te laten ervaren dat zijn gedrag niet gewenst is.
5.2 Zelfstandigheid/ Zelfredzaamheid. De pedagogisch medewerkers proberen de zelfstandigheid en zelfredzaamheid van het kind te stimuleren. Bij de snoeshanen wordt hier aan gewerkt door de kinderen zoveel mogelijk zelf te laten doen en ze te helpen waar nodig is. De kinderen worden dan ook goed in de gaten gehouden en aangemoedigd. Voorbeelden hiervan zijn: - Spullen in je eigen mandje doen. - Zelf aan- en uitkleden. - Zelf jassen aan de kapstok hangen. - Eigen boterham smeren. - Zonder hulp naar de wc - Zelf je billen afvegen bij poep. - Zelf speelgoed opruimen. De pedagogisch medewerkers letten uiteraard goed op of de kinderen toe zijn aan een taak. Is dit niet het geval dan wordt het in kleine stapjes opgebouwd zodat het kind niet ontmoedigd raakt. Door de kinderen veel zelf te laten doen, zal het vertrouwen krijgen in zijn eigen mogelijkheden. 5.3 Opruimen. De kinderen ruimen zoveel mogelijk hun eigen speelgoed weer op. Als de kinderen bijvoorbeeld een spelletje of puzzel uit de kast pakken letten wij er op dat de kinderen dat eerst opruimen voordat ze met iets anders gaan spelen. In de speelhal kunnen de kinderen lekker vrij spelen. Je mag best zien er kinderen spelen en daarom ruimen wij pas aan het eind van de dag de speelhal op. We proberen dat spelenderwijs te begeleiden door bijvoorbeeld een spelletje of een liedje. We verdelen de kinderen meestal in de hoeken die we hebben en dat ruimen ze die hoek met hun groepje op.
5.4 Afscheid nemen Kinderen vinden afscheid nemen soms wel eens moeilijk. Het is moeilijk om diegene die je brengt los te laten en je over te geven aan die ander. Ook de ouders vinden afscheid nemen soms moeilijk. De pedagogisch medewerkers zijn de overgang van thuis en het kinderdagverblijf. Het kind kan bijvoorbeeld thuis al enthousiast zijn over het gaan spelen bij de snoeshanen maar als ze dan eenmaal binnen zijn kunnen ze er ineens moeite mee hebben. Met een beetje extra aandacht help je het kind daarbij. Ga bijvoorbeeld even een boekje lezen of een puzzel maken. Spreek wel duidelijk af met een kind wanneer je weggaat. Blijf bij die afspraak. Anders is het eind zoek, want kinderen zijn goed in het verleggen van grenzen. Het is wel belangrijk om te zeggen dat het tijd is om weg te gaan en zeg altijd gedag. Het kind kan dan met de pedagogisch medewerker gaan zwaaien als hij/zij daar behoefte aan heeft. Dit is dan duidelijk voor het kind. Blijf niet besluiteloos rondhangen en kom zeker niet terug na het afscheid! Dan weet een kind niet meer waar hij of zij aan toe is. Gelukkig hebben de meeste kinderen na een tijdje geen last meer van het afscheid nemen. Ze zwaaien vrolijk en gaan lekker spelen. Ze voelen zich veilig en weten dat ze aan het eind van de dag weer worden opgehaald. Als een ouder moeite heeft gehad met afscheid nemen kan het altijd even bellen om te vragen hoe het gaat! De snoeshanen gaan naar binnen en naar buiten via hun eigen speelzaal. Ouders die hun kinderen op komen halen tijdens het buiten spelen kunnen ook via deze speelhal hun kinderen ophalen. Op deze manier hoeven zij de andere groepen niet te storen.
6. Andere activiteiten 6.1 feest en verjaardag en of afscheid Op kinderdagverblijf polderpret gaan feesten en verjaardagen niet zomaar voorbij. Feest brengt vrolijkheid en gezelligheid. Het bevordert de saamhorigheid. Bovendien komen de kinderen door het vieren van bepaalde feesten in aanraking met tradities en rituelen die wij in de samenleving gewend zijn. Religieuze feesten worden vanuit een neutrale achtergrond gevierd. ( zie intercultureel werken). Feesten die bij de snoeshanen gevierd worden zijn: De verjaardag en of afscheid: Het lokaal is versierd met slingers en als er iemand afscheid viert hangt er ook een snikslinger bij. Aan de deur hangt een plaat met de naam van de jarige erop. De jarige krijgt een leuke verjaardagsmuts op. Als we aan tafel gaan worden er allemaal liedjes gezongen. Ook staat er op de tafel een taart met kaarsjes erin en vuurwerk. Aan het eind van het feestje krijgt de jarige een cadeautje en wordt er meestal getrakteerd door het kind. Het is beter dat de ouders zelf niet aanwezig zijn bij het feest. Dit heeft vaak een negatieve invloed op het gedrag van de jarige. Dat zou jammer zijn voor het feestje. Sinterklaas feest: Wij gaan met de kinderen in de tijd van sinterklaas veel knutselwerkjes maken en leuke sinterklaasliedjes zingen. We eten gezellig met z’n allen pepernoten en mocht er tijd zijn kunnen we ook nog pepernoten of speculaasjes bakken met de kinderen. Er is ook elk jaar een sinterklaasfeest voor de kinderen en alle kinderen krijgen dan een cadeautje. Kerst feest: We zorgen er voor dat er met de kinderen rondom dit thema weer leuke werkjes worden opgehangen zodat de kerstsfeer in het lokaal komt en we zingen liedjes over de kerst. We hebben een mooie kersboom in het lokaal staan en de kinderen helpen die optuigen. Tijdens de kerstperiode organiseren we nog een gezellige dag met kerstactiviteiten. Elk jaar geven we een andere invulling aan deze dag. Met de kerstdagen zelf zijn wij gesloten. Feestweek: Elk jaar (meestal in september) is er op polderpret een week lang feest. In deze week vieren alle pedagogisch medewerkers en de leiding hun verjaardag. Elke dag wordt er iets lekkers gegeten en worden er feestelijke activiteiten gedaan. Aan het eind van die week is er een groot gezamenlijk feest met bijvoorbeeld een poppenkast.