Pedagogisch werkplan Buitenschoolse-opvang
Mei 2011
Inhoudsopgave 1.
2
3.
Inleiding 1.1 Voorwoord 1.2 Wat is een pedagogisch beleid? 1.3 Waarom een pedagogisch werkplan Visie, pedagogisch hoofddoel en werkwijze/ houding 2.1 Visie 2.2 Pedagogisch hoofddoel 2.2.1. Pedagogische basisdoelen 2.2.2. Pedagogische visie Werkwijze 3.1 Wijkgerichte, verticale BSO-groepen 3.2 Met wie werkt de buitenschoolse opvang samen? 3.3 Verbinden van verschillende werelden 3.4 Kindgericht samenwerken met ouders en school 3.5 Privacy van kinderen 3.6 Signaleren van problemen 3.7 Communicatie met kinderen 3.7.1 Interacties in de groep begeleiden 3.7.2 Conflicten 3.8 Organisatie van de groep 3.8.1. Een positieve groep 3.8.2 Groepsregels 3.8.3 Corrigeren, straffen en belonen 3.8.4 Nieuwe kinderen in de groep 3.8.5 Afscheid nemen 3.9 Dagritme 3.9.1 Dagindeling 3.9.2 Halen en brengen 3.9.3. Vervoer 3.9.4. Start van een nieuw schooljaar 3.9.5 Binnenkomst 3.9.6 Activiteiten 3.9.6.1 Planbord 3.9.6.2 Talentenmap 3.9.6.3 Sinterklaas 3.9.6.4 Zwembso 3.9.7 Vakantieprogramma 3.9.8 Activiteitenbegeleiding 3.9.9 Groepsmomenten 3.9.10 Rustige momenten 3.9.11 Drinken en eten 3.9.12 Opruimen 3.9.13 Verjaardagen van kinderen, pedagogisch medewerkers, stagiaires 3.9.14 Jaarfeest 3.9.15 Afscheid nemen 3.9.16 Huiswerkbegeleiding 3.9.17 Individuele aandacht 3.9.18 Persoonlijke verzorging 3.9.19 Andere taken
2
4 4 4 4 5 5 5 5 6 7 8 10 10 11 11 12 13 14 14 15 15 16 16 16 17 18 18 20 21 21 22 22 22 23 23 23 23 24 24 24 25 26 26 26 26 26 27 27 27
4.
5. 6.
7.
3.10 Kinderparticipatie 3.10.1 Wat is kinderparticipatie? 3.10.2 Kinderparticipatie en leeftijd 3.11 Spel- en activiteitenbegeleiding 3.11.1 Vrij spel en georganiseerde activiteiten in balans 3.11.2 Buiten spelen 3.11.3 Pedagogische doelen van georganiseerde activiteiten 3.12 Binnen- en buitenruimte 3.12.1 Indelen en inrichten van de binnenruimte 3.12.2 Uitgangspunten bij indelen en inrichten 3.13 Observeren en contactmomenten met ouders 3.13.1 Oplettend rondkijken 3.13.2 Observeren en volgen met een doel 3.13.3 Werkwijze bij zieke kinderen 3.13.4 15-minutengesprekken 3.13.5 Inschrijf- en intakegesprek 3.13.6 Evaluatie- en exitgesprek 3.13.7 Ouderavonden 3.13.8 Ouderraad 3.13.9 Kiobrakrabbel Rol van de pedagogisch medewerker in het kinderleven 4.1 Vraagbaak en klankbord 4.2 Veilige haven Algemene beroepshouding Ontwikkeling van kinderen 6.1 Hoe leren kinderen van 4 tot 13 jaar? 6.2 Ontwikkeling in grote lijnen 6.2.1 Cognitieve taal/ denk ontwikkeling 6.2.2 Sociaal-emotionele ontwikkeling 6.2.3 Lichamelijke motorische ontwikkeling 6.2.4 Morele ontwikkeling Veiligheid en gezondheid
3
28 28 29 30 30 31 32 33 33 34 35 35 36 36 36 37 37 37 38 38 39 39 40 40 41 41 43 44 46 48 50 52
1.
Inleiding
1.1
Voorwoord
Kiobra biedt opvang voor alle kinderen in het werkgebied van de gemeente Uden e.o. Kiobra voorziet hiermee in een behoefte van ouders/verzorgers aan verantwoorde opvang voor hun kinderen. Kiobra heeft een duidelijke visie op de wijze waarop deze opvang eruit dient te zien. In samenwerking met haar medewerkers en in overleg met de ouderraad heeft Kiobra deze visie vastgelegd in dit pedagogisch werkplan. De Kinderopvang is een sector in beweging en zal daarom dit werkplan, in overleg met haar medewerkers en de ouderraad, om de twee jaar bijstellen. 1.2
Wat is een pedagogisch beleid?
Het pedagogisch beleid is verbonden met het doel dat we als kindercentrum willen bereiken. Het doel staat in de statuten en met het beleid bepaal je de weg, die je kiest om dat doel te bereiken. In het pedagogisch beleid geeft Kiobra de lange termijn doelen weer. Het is de manier van werken, die je vanuit je visie op de ontwikkeling van kinderen en je visie op opvoeding wil nastreven. 1.3
Waarom een pedagogisch werkplan.
Dit werkplan is bedoeld: 1. Om aan een ieder die betrokken is bij de opvang van de kinderen van Kiobra, inzicht en duidelijkheid te geven ten aanzien van onze manier van werken. 2. Voor nieuwe medewerkers en stagiaires, om op een adequate manier ondersteuning te bieden bij de inwerkperiode. 3. Voor ouders/verzorgers, om inzicht te krijgen in onze manier van werken. 4. Om een koppeling te maken met het pedagogisch kader wat landelijk is opgesteld Kiobra wil kunnen zeggen, dat er bewust en op een eenduidige manier gewerkt wordt. We weten waar we mee bezig zijn en wat we willen bereiken. Het pedagogisch beleid geeft criteria waaraan het pedagogisch handelen van de pedagogisch medewerkers (p.m.) getoetst kan worden. Ouders hebben het recht om te weten hoe er met hun kinderen wordt omgegaan.
4
2. Visie, pedagogisch hoofddoel en werkwijze/ houding 2.1
Visie
Elk kind is een uniek individu. Zijn ontwikkeling is een samenspel van aanleg/karakter, het opvoedingsklimaat en de omgeving. Met andere woorden; de ervaringen die het kind van buitenaf opdoet zijn onder andere bepalend voor zijn ontwikkeling. Opvoeders moeten hierbij inspelen op de in aanleg aanwezig zijnde mogelijkheden en beperkingen van een kind. 2.2
Pedagogisch hoofddoel
Het pedagogisch hoofddoel is dat de kinderen zich uiteindelijk zullen ontwikkelen tot sociale, zelfstandige mensen met voldoende zelfvertrouwen en verantwoordelijkheidsgevoel, die hun eigen talenten onderkennen en benutten. Dit wordt gerealiseerd door ruimte te geven voor de eigenheid van elk kind en door situaties binnen het kindercentrum te creëren die ervoor zorgen dat de kinderen zich prettig, veilig en geborgen voelen. Goed contact met de ouders/verzorgers is hierbij belangrijk. Pedagogisch medewerkers hebben een begeleidende en stimulerende rol ten opzichte van het individuele kind maar ook in het groepsproces. Een positieve grond/werkhouding van medewerkers is van essentieel belang. Kiobra biedt verzorging en ontplooiing aan alle kinderen die aan ons zijn toevertrouwd. Elk kind heeft hierbij recht op een stimulerende ondersteuning van een deskundige p.m.. Het persoonlijk contact tussen de p.m., ouders/verzorgers en kinderen staat centraal en dit bereiken wij door vertrouwen, veiligheid en geborgenheid te bieden. 2.2.1
Pedagogische basisdoelen
Om het hoofddoel te kunnen realiseren maken we onderscheid in vier basisdoelen: • Een gevoel van (fysieke en emotionele) veiligheid creëren. • Het bevorderen van persoonlijke competenties van kinderen • Het bevorderen van sociale competenties van kinderen • Socialisatie bewerkstelligen in de overdracht van waarden en normen
5
2.2.2
Pedagogische visie
Praktijkvoorbeeld: Simon is binnen aan het spelen met een bal. Van vrolijk stuiteren gaat het spel over naar voetballen. De pedagogisch medewerker gaat naar Simon toe en zegt: Simon, ik zie dat je zin hebt in voetballen. Dit mag ook maar misschien is het beter om dit buiten te doen. Waarop Simon vraagt: “Waarom?”. De pedagogisch medewerker geeft aan dat binnen niet de plaats is om te voetballen omdat er dan snel wat dingen stuk kunnen gaan. Ze erkent het feit dat hij wil voetballen en zoekt samen met hem naar een oplossing. De visie van Kiobra is dat ieder mens en dus ook ieder kind uniek is. Ieder kind heeft een bepaald karakter, bepaalde interesses en gedrag van waaruit dat kind uitgroeit tot een unieke persoonlijkheid. In de kinderopvanggroepen wordt een situatie gecreëerd waarin kinderen kansen geboden worden zodat zij zich tot volwaardige mensen kunnen ontwikkelen. Dit alles ter ondersteuning van het gehele opvoedproces van het kind, waar afstemming met de ouders plaats vindt. Daarbij is van belang dat het past binnen de kaders van ons pedagogisch beleid. Om aan deze voorwaarden te kunnen blijven voldoen, loopt er een pedagogische rode draad door onze dagelijkse activiteiten, het werkplan. Dat volgen we serieus, enthousiast, relativerend, creatief en consequent. Wij willen er voor waken dat er verstarring en oppervlakkigheid in ons werk sluipt. Wij werken volgens de Thomas Gordon methode. Thomas Gordon is een psycholoog die gespecialiseerd is in effectieve communicatie tussen ouders/pedagogisch medewerkers en kinderen. Gordon stelt het luisteren naar elkaar centraal. Wij werken aan de hand van de basistechnieken van Thomas Gordon: • • • • • • • • • •
De pedagogische medewerkers kijken aandachtig en luisteren goed naar het kind/ ouders Zij laten het kind/ ouders weten dat zij het horen en zien. Zij moedigen het kind/ ouders aan om met zijn verhaal te komen. Zij reageren, zonder te oordelen, op wat het kind/ ouders zegt. Zij benaderen elk kind/ ouder als een individu. Zij gaan op een respectvolle manier met het kind/ ouders om. Zij spreken het kind/ ouders aan op zijn gedrag en niet op zijn persoon. Zij geven zoveel mogelijk ik-boodschappen naar het kind/ ouders. Dat wil zeggen dat we in deze boodschap het gevoel, het gedrag en het gevolg benoemen Zij vermijden in de ontkennende vorm te praten tegen het kind/ ouders Zij prijzen het kind zoveel mogelijk in plaats van het kind te bekritiseren
6
3.
WERKWIJZE
Praktijkvoorbeeld: Samira, Mina en Elsje (allemaal 9 jaar) zijn buiten met het springtouw bezig. Twee draaien aan het koord en één springt. Pedagogisch medewerker Anne ziet dat Elsje bijna nooit de beurt krijgt om te springen. En als ze een keer mag springen is ze meteen af. De andere meisjes lachen haar uit. Elsje blijft geduldig aan het springtouw draaien en vraagt niet meer of ze ook mag inspringen. Ze kijkt strak voor zich uit. Anne overlegt bij zichzelf wat ze zal doen. Ingrijpen? Of afwachten of Elsje zelf een oplossing vindt voor haar probleem? Ze besluit om af te wachten. Maar de situatie verandert nu niet. Nu komt Anne erbij staan. ‘Mag ik meedoen met jullie? Dan ga ik Elsje ook leren inspringen’. Elsje kijkt opgelucht naar Anne. De andere meisjes kijken even naar elkaar, maar vinden het dan toch leuk dat Anne meespringt. Misschien voelen ze dat hun gedrag niet oké is en zijn ze blij dat de pedagogisch medewerker dat doorbreekt. Elsje krijgt het inspringen zowaar onder de knie. Ze kan er geen genoeg van krijgen; ze vraagt de hele week aan andere kinderen om mee te springen. Het ingrijpen van pedagogisch medewerker is belangrijk. Kinderen worden vaardigheden geleerd waarmee ze zelf verder kunnen in het contact met anderen. In het bovenstaande voorbeeld komen alle pedagogische middelen aan bod die basis zijn voor pedagogisch medewerkers namelijk: • Communicatie met kinderen • Organiseren van groepsprocessen • Het aanhouden van een dagprogramma • Kinderparticipatie mogelijk maken • Spel- activiteiten begeleiding • Zorg voor inrichting en spelmateriaal • Observeren en kinderen volgen • Samenwerken met de omgeving van kinderen
7
Praktijkvoorbeeld: De moeder van Astrid (6) is bloemist. In de kersttijd komt zij een woensdagmiddag naar de buitenschoolse opvang om samen met de kinderen kerststukjes te maken. Ze heeft leuke ideeën, en ze neemt een stapel mooie takken mee. De kinderen zijn trots op hun creaties en de pedagogisch medewerkers krijgen nieuwe inspiratie voor hun programma. Astrids moeder vindt het leuk om eens een hele middag op de buitenschoolse opvang mee te draaien. Het geeft haar de kans om te zien hoe de pedagogisch medewerkers omgaan met de kinderen. Ook maakt ze haar kind mee in de groep. De buitenschoolse opvang maakt altijd deel uit van een grotere omgeving. Eigenlijk kun je zeggen dat de wereld van de buitenschoolse opvang net zo groot is als de wereld van de kinderen die er komen. In die kinderwereld nemen gezin en school een belangrijke plaats in. De tijd na school wordt ‘vrije tijd’. Die vrije tijd wordt voor veel verschillende activiteiten gebruikt. Kinderen gaan naar huis of naar de buitenschoolse opvang. Hebben hobby’s, doen aan sport, gaan op familiebezoek, spelen bij vriendjes. Voor ieder kind ziet zijn vrijetijdsagenda er anders uit. 3.1. Wijkgerichte, verticale BSO-groepen Binnen Kiobra werken we met wijkgerichte, verticale BSO-groepen. •
•
Wijkgericht wil zeggen dat we de b.s.o.- locaties zo dicht mogelijk bij scholen in de buurt hebben(zo kort mogelijke reistijd van school naar de BSO en omgekeerd) en dat we zo dicht mogelijk in de eigen buurt van kinderen zelf opvang bieden. Deze buurt is bekend terrein voor de kinderen en biedt het voordeel van de eigen buurt- en schoolvriendjes om mee te spelen. Wanneer kinderen bij vriendjes gaan spelen zijn altijd beide ouders ( de ouder van het kind en de ouder van het vriendje) op de hoogte en is het telefoonnummer van de ouder waar het kind speelt bij de p.m. van de groep aanwezig. Indien kinderen bij vriendjes mogen spelen is dit schriftelijk vastgelegd in de gegevenslijst. Natuurlijk kunnen vriendjes ook bij de b.s.o. komen spelen. Hierbij is het ook van belang dat het telefoonnummer van de ouders van het vriendje bekend is. Verticaal betekent dat we werken in groepen met kinderen in de leeftijd van 4 tot 13 jaar.
8
Uitgangspunten van deze werkwijze: • Het werken met een dergelijk brede leeftijdsgroep vraagt meer creativiteit, overzicht en inzicht van de p.m. • De kinderen blijven lange tijd bij elkaar, waardoor ze elkaar goed leren kennen. Dat schept veiligheid en vertrouwen. Ook de p.m. leert kinderen goed kennen en kan hun ontwikkeling goed in kaart brengen, waardoor een echte vertrouwensband kan ontstaan. • Er is sprake van nabootsing van de thuissituatie, waar immers ook verschillende leeftijden naast elkaar leven en spelen. Dat leert kinderen ook te delen, op de beurt te wachten, rekening te houden met een ander en compromissen te maken. Broertjes en zusjes zijn zo ook langere tijd bij elkaar. • De kinderen doen in de omgang met kinderen van verschillende leeftijden andere ervaringen op dan wanneer ze alleen maar kunnen kiezen uit leeftijdgenoten. Een ouder kind kan en weet meer en heeft dus meer aanzien bij jongere kinderen; jongere kinderen leren graag van oudere kinderen. Grotere kinderen zijn zo in de gelegenheid om ook nog eens klein te zijn of lekker te hangen bij groepsleiding, zonder dat dit afbreuk doet aan je status als ouder kind. • Op de locaties waar veel BSO kinderen komen zijn vaste stamgroepen, waarbij kinderen van een bepaalde leeftijdscategorie bij elkaar zitten in een stamgroep. (bijv. 4-6 jarigen en 7-9 jarigen en 10-12 jarigen). • De kinderen starten de middag in een stamgroep en eten dan samen fruit. Daarna gaan alle kinderen afhankelijk van hun interesse deelnemen aan een activiteit. Er zijn activiteiten waaraan kinderen van verschillende leeftijden kunnen deelnemen en activiteiten die leeftijdgebonden zijn. • Wanneer er sprake is van meer dan 1 stamgroep worden groepen gescheiden bij voorkeur op leeftijd. Waarbij het groepsafhankelijk is wat de leeftijdsverdeling kan zijn. De buitenschoolse opvang is dus één van de stukjes in een kinderleven. In dit hoofdstuk gaat het om de vraag wat de pedagogisch medewerker kan doen om dat stukje buitenschoolse opvang zo goed mogelijk te laten aansluiten op andere opvoedsituaties waarin het kind leeft. Dit is beschreven middels drie manieren: • Samenwerking met de omgeving zorgt ten eerste voor een verbinding van verschillende leefwerelden van een kind • Samenwerken gaat ook over het uitwisselen van informatie over het kind en het bespreken van de betere pedagogische aanpak. We noemen dit kindgerichte samenwerking • Samenwerking met de omgeving biedt pedagogische afstemming
9
3.2. Met wie werkt de buitenschoolse opvang samen? Samenwerken met de omgeving betekent: samenwerken met ouders; samenwerken met onderwijs; en samenwerken met vrijetijdsorganisaties. De samenwerking heeft altijd een pedagogisch doel. Een buitenschoolse opvang zoekt die samenwerking om beter aan de eigen pedagogische doelen te werken. De tweede belangrijke samenwerkingspartner is het basisonderwijs. Het kind brengt daar de meeste tijd door en wordt daar planmatig gestimuleerd om zicht te ontwikkelen. Samenwerken met school is noodzakelijk zowel om in de openingstijden goed aan te sluiten als over de inhoud van het aanbod. Veel scholen zijn in ontwikkeling van een vorm van brede school. We proberen als Kiobra zoveel mogelijk in deze ontwikkelingen te participeren. Tevens is samenwerking met vrijetijdsorganisaties in de buurt belangrijk. Die omgeving ziet er voor elke buitenschoolse opvang anders uit. Het hangt af van de activiteiten die er in de omgeving zijn. 3.3. Verbinden van verschillende werelden Door samenwerken met ouders en leerkrachten kan de pedagogisch medewerker een verbinding aanbrengen tussen de verschillende werelden van het kind. Dat is om verschillende redenen in het belang van kinderen: •
•
•
•
belangstelling voor ervaringen op andere plekken geeft kinderen de kans om die ervaring nogmaals te beleven. Ook voelt hij zich gekend als hij daarover kan vertellen. Als de pedagogisch medewerker vraagt: ‘hoe was het gisteren op de verjaardag van je oma?’, merkt het kind dat hij als persoon wordt gezien en dat zijn ervaringen interessant voor anderen zijn. Praten gaat gemakkelijker met iemand die de situatie kent. Als kinderen op de buitenschoolse opvang komen, hebben ze al een hele schooldag achter de rug. Die schooldag was leuk, vermoeiend, spannend etc.. het is fijn als ze daarover kunnen praten. De pedagogisch medewerker stelt daarover vragen en luistert naar het kind. En dat gaat gemakkelijker als de pedagogisch medewerker zijn school en zijn leerkracht kent. Het is stimulerend voor de ontwikkeling van een kind als hij zijn belangstellingen van dat moment zowel thuis als op school als in zijn vrije tijd kan beleven. Op de buitenschoolse opvang kan een kind verder werken aan een tekening waar hij op school aan begonnen is. Door uitwisseling ontstaat een volledig beeld van een kind. Uitwisseling tussen ouders, leerkrachten, pedagogisch medewerkers en begeleiders van andere vrije tijd activiteiten is ook belangrijk voor de signalering en aanpak van problemen van kinderen. Door informatie bij elkaar te leggen wordt vaak duidelijker wat er aan de hand is en hoe het kind het beste geholpen kan worden. Een kind laat in verschillende situaties vaak verschillend gedrag zien.
10
3.4. Kindgericht samenwerken met ouders en school Voor pedagogisch medewerkers op het kinderdagverblijf is contact en uitwisseling met ouders noodzaak. Jonge kinderen zijn op een leeftijd dat ze zelf nog niet kunnen vertellen hoe het met hen gaat en wat zij meemaken. Voor de buitenschoolse opvang ligt dat heel anders maar maakt contact met ouders absoluut niet minder belangrijk. Voor ouders van schoolkinderen is de basisschool het belangrijkste punt in het leven van hun kind geworden. Het is daarom begrijpelijk dat ouders nu vooral graag van de leerkrachten willen horen hoe het met hun kind gaat. Het uitwisselen en afstemmen met pedagogisch medewerkers komt daardoor vaak op het tweede plan. Ouders hebben hen niet altijd nodig om te horen wat hun kind gedaan heeft. Kinderen kunnen dat ook zelf aan hen vertellen. Uitwisselen en afstemmen met ouders wordt dus heel anders na de overstap van kinderdagverblijf naar buitenschoolse opvang. Dat heeft vaak niets te maken met ‘ongeïnteresseerd zijn’ of met ‘onbelangrijk’ vinden. Alle ouders willen graag weten of hun kind het naar de zin heeft op de buitenschoolse opvang. Natuurlijk willen ze het ook weten als er problemen zijn. Er is dus nog steeds behoefte aan contact. 3.5. Privacy van kinderen Kinderen hebben recht op privacy. Een jongen vertelt bijvoorbeeld aan de pedagogisch medewerker dat hij een meisje heeft gezoend op een schoolfeestje. Dan wil hij vast niet dat de pedagogisch medewerker dat aan zijn ouders vertelt of aan de andere kinderen. Het is goed om met het team een standpunt in te nemen over wat een pedagogisch medewerker wel en niet over een kind vertelt aan de eigen ouders, aan de andere ouders, aan de leerkrachten en ook onderling. Belangrijke vragen hierbij zijn: • Welke informatie geef je wel en niet door aan ouders en leerkrachten over het gedrag van een kind? • Welke informatie geef je wel en niet door aan ouders en leerkrachten over het gedrag van andere kinderen? • Wanneer vraag je een kind wel of niet van te voren toestemming om over zijn gedrag te praten met anderen? • Vanaf welke leeftijd wordt een kind betrokken bij een gesprek met anderen over zijn gedrag? Met of zonder het kind Er is niets op tegen om een gesprek over het kind met ouder of een leerkracht te voeren, zonder het kind erbij. Soms vinden ouders (of pedagogisch medewerkers) het prettig als het kind bij een dergelijk gesprek aanwezig is zodat hij kan meepraten. Dat betekent wel dat pedagogisch medewerkers extra zorgvuldig hun woorden kiezen.
11
3.6. Signaleren van problemen Soms ervaren p.m. dat een kind een probleem heeft. Of het kan zijn dat er in de ontwikkeling van het kind een achterstand dreigt. Het is belangrijk dat p.m. alert zijn op veranderingen in het gedrag van kinderen. Als p.m. vermoeden dat er iets aan de hand is, wordt het kind tijdens een groepsoverleg besproken. Zien collega’s dezelfde dingen en hoe denken zij hierover. Er zal tevens een verkennend gesprek met de ouders plaatsvinden. Zien de ouders hetzelfde gedrag thuis? Hoe kijken ouders ertegenaan? Beschouwt de p.m. het als een serieus probleem, dan wordt tijdens het groepsoverleg een specifiek plan van aanpak afgesproken. Dit kan een uitgebreidere observatie zijn, o.a. ook een observatie door de vestigingsmanager, het afspreken van een oudergesprek en/of het verzoeken tot inschakelen van externe deskundigen of het inwinnen van informatie bij de school waar het kind zit. Dat laatste gebeurt alleen als ouders hun toestemming verlenen. Indien haalbaar gaat we wel in op verzoeken van andere instellingen voor medewerking bij de opsporing of oplossing van problemen, als ouders ook hiervoor toestemming geven. Het is een taak van p.m. om hun bezorgdheid met ouders te delen. Het bespreekbaar maken kan al een geruststellend effect hebben op ouders. In samenwerking met ouders en eventueel andere instanties kunnen we meewerken aan een oplossing van het probleem. De BSO locaties zijn echter beperkt in de mogelijkheid om speciale behandeling of ondersteuning te bieden aan individuele kinderen Het kan zijn dat een kind niet op zijn plaats blijkt te zijn bij de BSO. Als er een plan is ontwikkeld om het probleem aan te pakken, maar dit blijkt onvoldoende te werken, dan kan de vestigingsmanager na overleg met de directie besluiten om over te gaan tot beëindiging van de plaatsing. Hierbij wordt altijd het belang van het kind (en de andere kinderen in de groep) betrokken. De vestigingsmanager heeft ook met de ouders diverse malen het probleem besproken.
12
3.7. Communicatie met kinderen Praktijkvoorbeeld:
‘Hoi Melvin, ga je je jas even ophangen? Niet op de grond gooien hoor! Hai Mandy (9), wat fijn dat je er weer bent. Ik zag je gisteren niet op de buitenschoolse opvang. Was je ziek?’’Nee, mijn opa is dood en we gingen gistreen naar de begrafenis’. ‘O Mandy, wat naar, ik kom zo even met je praten hoor, als alle kinderen binnen zijn’. Mandy loopt naar de kapstok en gaat met de andere meisjes zitten kletsen. Ze lijkt niet erg onder de indruk. Maar de pedagogisch medewerker weet dat Mandy vaak bij haar opa ging logeren. Dus gaat ze na het sap drinken naast Mandy zitten. ‘Was je bij de begrafenis Mandy? Hoe vond je dat?’ Mandy is blij dat ze erover kan vertellen. En tijdens het praten over de begrafenis komen opeens de tranen. De pedagogisch medewerker slaat een arm om haar heen. ‘Huil maar hoor, lieverd’. Pedagogisch medewerkers krijgen veel informatie tegelijk bij de begroeting van de kinderen. Vaak kunnen ze op een dergelijk druk moment niet meteen reageren. Maar ze onthouden het en komen er later op terug. Want kinderen moeten hun belevenissen kunnen vertellen op de buitenschoolse opvang: de droevige en de leuke dingen. De meeste kinderen praten graag met volwassenen. Ze willen vertellen wat ze beleefd hebben, ze willen laten zien wat ze gedaan hebben, ze willen de mening van volwassenen horen en ze willen uitleg krijgen over allerlei onderwerpen die ze niet begrijpen. Pedagogisch medewerkers praten ook graag met de kinderen. Communicatie is de basis van hun werk. Bij communicatie gaat het in eerste plaats om de juiste houding. De houding van de pedagogisch medewerker kan worden uitgedrukt in zes belangrijke interactievaardigheden: • Emotionele ondersteuning bieden • Autonomie respecteren • Leiding geven en structuur bieden • Informatie en uitleg geven • Interacties in de groep begeleiden • Ontwikkeling stimuleren Met interactievaardigheden op deze zes gebieden bestrijkt de pedagogisch medewerker alles wat een kind nodig heeft: veiligheid en welbevinden, autonomie en participatie, spelen, leren en sociale relaties. Die interactievaardigheden vergen ook concrete communicatievaardigheden: • Luisteren naar kinderen • Praten met kinderen • Positief gedrag bevorderen • Grenzen stellen • Conflicten begeleiden
13
Communicatie volgens Thomas Gordon • • •
Actief luisteren: laten zien dat je begrijpt wat het kind vertelt en aanmoedigen om verder te vertellen. Gevoelens van het kind herkennen, benoemen en accepteren Ik – boodschap bij onacceptabel gedrag: benoem het gedrag, geef het gevolg aan voor jezelf, geef het gevoel dat het bij je oproept.
3.7.1. Interacties in de groep begeleiden De kinderen in de groep hebben niet altijd vanzelfsprekend contact met elkaar. Hun leeftijden verschillen en ze zitten lang niet altijd in dezelfde klas op school. Soms komen ze van verschillende scholen. De pedagogisch medewerker brengt kinderen met elkaar in contact, laat de kinderen samen activiteiten uitvoeren en betrekt kinderen op elkaar. Zo krijgen ze de kans om te oefenen met sociale vaardigheden. Pedagogisch medewerkers leren de kinderen ook allerlei positief sociaal gedrag: naar elkaar luisteren, samen delen, samen spelen, samenwerken aan een taak, elkaar helpen, de leiding nemen, voor zichzelf opkomen. De pedagogisch medewerker bemiddelt waar nodig zodat de kinderen weer ‘met elkaar verder kunnen’. Sommige kinderen hebben weinig ondersteuning nodig in de contacten met elkaar. Ze vinden gemakkelijk hun draai in de groep. De pedagogisch medewerkers hebben vooral aandacht voor kinderen die zichzelf isoleren of uitgesloten worden door andere kinderen. Zij helpen hen om toch positieve contacten te maken. Kinderen die nieuw zijn in de groep krijgen ook extra ondersteuning. De pedagogisch medewerker koppelt hen bewust aan andere kinderen. 3.7.2. Conflicten We begeleiden conflicten tussen kinderen totdat we er nagenoeg zeker van zijn dat de kinderen de vaardigheden bezitten conflicten zelf op te lossen. Van een conflict leren kinderen over hun eigen verwachtingen en over die van een ander. De meeste conflicten spelen zich af tussen twee kinderen. Maar die krijgen in een groep al snel medestanders. Voordat je het weet is de hele groep betrokken. Conflicten tussen kinderen hoeven niet altijd te escaleren. In veel gevallen lossen de kinderen het zelf op en zijn ze even later weer gewoon aan het spelen. Maar soms kunnen conflicten de kinderen heel erg emotioneren. In dat geval is het belangrijk om de oorzaak boven tafel te krijgen.
14
3.8. Organisatie van de groep Praktijkvoorbeeld: Ronnie (10) heeft op maandag en dinsdag altijd twee vrienden met wie hij buiten voetbalt. Maar op woensdag komen die vrienden niet en met de andere jongens in zijn groep kan hij het niet zo goed vinden. Die willen altijd andere dingen doen, zoals computeren. Daarom mag hij af en toe een vriendje van school meenemen. Dat gebeurt vooral op woensdag. Sinds kort is in de woensdaggroep van Ronnie een nieuwe jongen van zijn leeftijd gekomen. Deze jongen zou graag met Ronnie bevriend raken maar dat lukt niet erg omdat één van Ronnies vriendjes er dan altijd is. Daarom vraagt de pedagogisch medewerker aan Ronnie om zijn schoolvriend niet meer uit te nodigen. Er is immers nu ook een aardige vriend in zijn groep die voetballen ook leuk vindt. Nu is een ander kind aan de beurt om een schoolvriendje te vragen. Ronnie begrijpt het wel en sluit vriendschap met de nieuwe jongen. Kinderen in de buitenschoolse opvang zijn daar niet alleen aanwezig als individu. Ze zijn er ook samen, als deel van een groep. In elke groep spelen groepsprocessen, sociale relaties en onderlinge spanningen een rol. De meeste kinderen vinden het leuk om in een groep te verkeren. Maar een groep roept ook altijd spanningen op. Zeker als een kind er geen vaste vriend of vriendin heeft, kan hij zich onveilig gaan voelen. Op dat moment is de hulp van de pedagogisch medewerker heel belangrijk voor het kind, zodat hij zich beschermt voelt. Door de groep goed te organiseren zorgt de pedagogisch medewerker voor een sfeer waarin alle kinderen zich veilig en vertrouwd kunnen voelen, erbij kunnen horen en hun mening kunnen zeggen. Een groep waarin elk kind de kans heeft om vrienden te maken. In een goed georganiseerde groep kunnen kinderen zich ontwikkelen en hun sociale vaardigheden uitbreiden. Een goede organisatie van de groep bestaat uit aantal aspecten: • De zorg voor een positieve groep • Opstellen en handhaven van groepsregels • Corrigeren, straffen en belonen • Nieuwe kinderen in een groep • Afscheid nemen 3.8.1. Een positieve groep In een positieve groep: • Helpen kinderen elkaar en komen zij voor elkaar op • Worden kinderen met afwijkend uiterlijk of gedrag opgenomen • Luisteren kinderen naar elkaar en hebben zij respect voor elkaars mening en karakter • Zijn kinderen actief om samen dingen te ondernemen en kunnen zij hun individuele belang af en toe opzij zetten voor het collectieve belang • Gaan kinderen democratisch met elkaar om en proberen zij tegemoet te komen aan zoveel mogelijk wensen van de deelnemers, zonder dat de minderheid altijd het onderspit delft • Is er openheid zodat kinderen problemen niet verdoezelen, verzwijgen of geweld uitvechten • Is de wil aanwezig om een conflict op te lossen en af te sluiten.
15
3.8.2. Groepsregels De groep organiseren kan via meer middelen dan werken aan een positieve groepssfeer. De pedagogisch medewerkers structureren de groep ook door de groepsregels. Regels hebben een bepaald doel. Meestal zijn er regels omdat ze bescherming en houvast geven. Ze reguleren het gedrag van kinderen en pedagogische medewerkers. De kinderen weten waar ze aan toe zijn en pedagogisch medewerkers kunnen de kinderen erop aanspreken. Je kunt niet overal een regel voor opnemen. Dan zouden er veel te veel regels moeten worden opgesteld en kan niemand ze meer onthouden. Richtlijnen om groepsregels op te stellen: • Opstellen in overleg met de kinderen • Regels regelmatig ter discussie stellen • Opstellen als aanwijzingen voor het gedrag • Het aantal regels is beperkt • De regels zijn zichtbaar • Het doel of nut van de regel is duidelijk uit te leggen. 3.8.3. Corrigeren, straffen en belonen Gedrag wordt alleen gecorrigeerd op een manier die binnen de belevingswereld van het kind past en er wordt rekening gehouden met het ontwikkelingsniveau van het kind. Elke situatie vraagt een eigen aanpak. Uitleg is belangrijk om te zorgen dat het kind de regels begrijpt. Uiteraard is het van essentieel belang dat dit corrigeren gebeurd vanuit een positieve grond /werkhouding. Mogelijkheden voor corrigeren, straffen en belonen zijn bijvoorbeeld het gewenste gedrag te stimuleren en te complimenteren. Ook door het kind tijdig af te leiden kan het ongewenst gedrag vaak voorkomen worden. Als kinderen na enkele waarschuwingen niet luisteren dan kan het kind door de p.m. ook even apart gezet worden. We proberen de kinderen zelf te laten vertellen wat er mis is gegaan. In sommige gevallen zijn we van mening dat het beter is niet in te grijpen. Dat kan bijvoorbeeld zijn in situaties waarvan wij vinden dat het beter is als kinderen zelf een oplossing zoeken. Ook in deze hanteren wij de basistechnieken van Gordon. 3.8.4. Nieuwe kinderen in de groep Er is aandacht nodig voor kinderen die nieuw in de groep komen. Het is voor elk kind een spannende gebeurtenis om nieuw in een bestaande groep te komen. Ook voor de bestaande groep is een nieuw kind een belevenis. Van beide kanten tast men elkaar af. De pedagogisch medewerkers begeleiden een nieuw kind altijd zorgvuldig. Het belangrijkste is dat hij zich welkom voelt en overzicht krijgt hoe het er aan toegaat. De pedagogisch medewerker ontvangt het nieuwe kind en legt uit waar hij zijn jas op kan en hangen en waar hij zijn spulletjes kan laten. Afhankelijk van de leeftijd kan deze uitleg ook door een kind van de groep gebeuren. In de fruitkring wordt het nieuwe kind voorgesteld en stellen de andere kinderen zich aan hem voor. Na de fruitkring wordt er met het kind een rondje door de ruimte gemaakt om te laten zien waar alles ligt. 16
Kinderen hebben de tijd nodig om alle nieuwe indrukken in zich op te nemen. Afhankelijk van het kind wordt sommige informatie herhaald. De pedagogisch medewerker houdt in de gaten of het kind zich op zijn gemak voelt en heeft hierover contact met de ouders. Wanneer het nieuwe kind wordt opgehaald is er een uitgebreide overdracht aan de ouders. Ouders zijn benieuwd hoe de dag verlopen is. Met name in de gehele gewenningsfase is het zeer belangrijk om een duidelijke wisselwerking met ouders te hebben om het beeld van het kind zo compleet mogelijk te krijgen. 3.8.5. Afscheid nemen Afscheid nemen is altijd moeilijk, vandaar dat hier extra aandacht aan wordt besteed. Wanneer kinderen afscheid nemen (wanneer ze doorstromen naar een andere groep, wanneer ze verhuizen of vanwege andere redenen), wordt dit in de weken voorafgaand aan het afscheid goed begeleid: de groep kinderen en het afscheidsnemende kind worden hierop voorbereid. Het daadwerkelijke afscheid wordt gevierd zoals een verjaardag. Natuurlijk hoort naast afscheid nemen van het kind ook afscheid nemen van de ouders erbij. Wanneer er een stagiaire op de groep is geweest, wordt er samen met de kinderen wordt er een afscheidscadeau gemaakt en tijdens een speciaal moment aangeboden. Vaak gaat dit gepaard met een afscheidsactiviteit en een traktatie. Vanuit de organisatie wordt er een afscheidscadeau aangeboden. Bij het afscheid van p.m. wordt er met alle kinderen op de groep een afscheidsboekje gemaakt. De ouders en de kinderen van deze groep worden uitgenodigd om afscheid te komen nemen. Vanuit de organisatie krijgt de p.m. een afscheidscadeau.
17
3.9. Dagritme Praktijkvoorbeeld: Het is dinsdagmiddag. De pedagogisch medewerkers hebben de tafels gedekt als de kinderen binnenkomen. Dat doen ze elke dag, voordat ze de kinderen van school gaan halen. Nu besluiten de pedagogisch medewerkers om zoveel mogelijk in 1 ruimte te gaan zitten waardoor de groep wat groter wordt. I.v.m. een activiteit in de andere groep. Dan kunnen de pedagogisch medewerkers ook gemakkelijker het programma voor de rest van de middag uitleggen. Soms past een pedagogisch medewerker de indeling aan omdat dit voor de organisatie van de dag prettiger is. Het werken in de buitenschoolse opvang is niet elke dag hetzelfde. Dat komt doordat de middagen soms kort en soms lang zijn. Dat betekent dat de pedagogisch medewerker voor de verschillende soorten dagen een andere programmastructuur hebben. De pedagogisch medewerker gaan op de volgende manieren met het programma om: • Variëren • Flexibel • Eigen accenten • Aandacht voor overgangen • Aandacht voor verschillende leeftijden • Soms verplicht en soms naar keuze. 3.9.1.Dagindeling Hieronder wordt de algemene dagindeling beschreven die voor alle BSO groepen geldt. Afhankelijk van de situatie kan er incidenteel vanaf geweken worden. Schoolweken: • voorschoolse opvang: Binnenkomst vanaf 7.30 (op aanvraag vanaf 7.00u) tot een kwartier voor aanvang van school kunnen kinderen kiezen wat te doen. Er is gelegenheid voor kinderen om te ontbijten. Mits ouders dit zelf meebrengen. De ruimte is zo ingericht dat er een gevarieerd aanbod is van speelmogelijkheden. Aangezien kinderen op verschillende tijden binnenkomen is er voldoende ruimte om elk kind individueel aandacht te geven. Naar behoefte kan er ranja/thee gedronken worden. Om 8.15 u. is het tijd om naar school te gaan en de begeleiding zorgt ervoor dat kinderen om 8.15 u. alles opgeruimd hebben en startklaar staan om naar school te gaan. Het vervoer naar school verschilt per kind en staat beschreven in de gegevensmap. •
Naschoolse opvang op maandag, dinsdag en donderdag o Binnenkomst vanaf 15.00 u. (eerste school is dan uit). Het vervoer van school verschilt eveneens per kind en staat beschreven in de gegevensmap. Aangezien de kinderen op verschillende tijden binnenkomen (afhankelijk van de eindtijden van de scholen) is er ruimte om ieder kind individueel wat tijd en aandacht te geven. Wanneer de
18
kinderen niet binnen een kwartier nadat de school uit is, aanwezig zijn bij de BSO, gaat de p.m. bellen met de taxi of met ouders. Wanneer alle kinderen binnen zijn wordt er eerst fruit/groente gegeten en ranja/thee gedronken. Hierna wordt er een activiteit aangeboden die binnen het thema past. Wanneer het kind daar niet aan mee doet, kan het een andere activiteit kiezen. o Rond 17.00 u. wordt er samen met de kinderen opgeruimd. Alle grotere activiteiten (met veel materiaal) en knutselactiviteiten worden opgeruimd. Andere activiteiten kunnen gewoon doorgaan. Rond 17.00 uur krijgen de kinderen een cracker of soepstengel met soep of ranja. o Tussen 17.00 uur en 18.00 uur worden de kinderen opgehaald. De p.m. zorgen ervoor dat ze alle ouders gesproken hebben en alle kinderen bij het afscheid gezien hebben. In deze tijd hebben p.m. tevens aandacht voor het definitieve opruimen van de ruimte. o Daarna is er ruimte om samen met de kinderen een rustige activiteit te doen: een spel, kleuren, kletsen, een potje kaarten, een boek lezen etc. Is het nog lekker weer, dan wordt er ook wel gekozen voor een gestructureerde buitenactiviteit zoals verstoppertje spelen. •
Naschoolse opvang op woensdag en vrijdagmiddag: o Binnenkomst vanaf 12.00 u. (eerste school is dan uit). Het vervoer van school verschilt eveneens per kind en staat beschreven in de gegevensmap. Wanneer alle kinderen binnen zijn wordt er gegeten. Een gedekte tafel staat klaar en er wordt brood gegeten. Soms is er iets extra’s in de vorm van een tosti, een broodje worst, een eitje of een pannenkoek of frietjes. o Na het eten helpen kinderen met afruimen en is er een aanbod van activiteiten. Soms wordt er een extra activiteit gedaan: een uitstapje naar het bos, een speeltuin, de bibliotheek, iets bakken, iets bijzonders knutselen etc. o 15.00 u. wordt er sap/thee gedronken, fruit gegeten, waarna de kinderen verder gaan met hun activiteit, dan wel een andere activiteit kiezen. o Vanaf 17.00 u. is het programma vergelijkbaar met de andere dagen. o Op vrijdagmiddag komen er ook nog kinderen op andere tijden uit school aan op de BSO. Voor hen is het hele middagprogramma vergelijkbaar met de andere dagen.
Vakantieweken/studiedagen basisschool • Binnenkomst vanaf 8.00 u. (met mogelijkheid vanaf 7.00 u.) tot 9.00 u. Bij binnenkomst is er aandacht voor ieder kind individueel en wordt er samen gekeken wat het kind gaat doen. Er is een uitnodigende omgeving waarin het kind een keuze heeft wat het gaat doen. • 9.20 u. wordt er in overleg met kinderen opgeruimd of afgesproken dat activiteiten intact gelaten worden. 9.30 u. wordt er ranja/thee gedronken en fruit. Hierbij is er aandacht voor ieder kind en leren kinderen ook naar elkaar te luisteren en op de beurt te wachten. • Er wordt in de vakantie gewerkt met een activiteitenschema. Daarnaast kunnen kinderen ook zelf activiteiten kiezen.
19
• •
• • • • •
Na het fruit eten kunnen kinderen hun activiteit vervolgen of een nieuwe activiteit kiezen. Er is ook een aanbod van activiteiten vanuit de p.m. Dit is dan een thema-activiteit. 11.20 u. wordt er samen met de kinderen opgeruimd, zodat er rond 11.30 u. gegeten kan worden. Een gedekte tafel staat klaar en er wordt brood gegeten. Bij sommige thema’s is er iets extra’s in de vorm van een tosti, een broodje worst, een eitje of een pannenkoek of frietjes. Na het eten helpen kinderen afruimen. Tussen 12.30 u. en 13.00 u. worden de kinderen die alleen ’s ochtends komen opgehaald en tussen 13.00 u. en 13.30 u. worden de kinderen die alleen ’s middags komen gebracht. Het middag programma lijkt sterk op een woensdagmiddag in schoolweken vrijspelen, soms een voorbereide activiteit door de leidsters (afhankelijk van het seizoen een thema-activiteit), iets bakken, knutselen of een uitstapje naar het bos, een speeltuin, de bibliotheek. 14.30 u./15.00 u. wordt er ranja/thee gedronken, fruit gegeten, waarna de kinderen verder gaan met hun activiteit, dan wel een andere activiteit kiezen. Vanaf 17.00 u. is het programma vergelijkbaar met de schooldagen.
3.9.2. Halen en brengen Het haal- en brengmoment met school markeert de overgang van school naar buitenschoolse opvang en omgekeerd. Daarom alleen al is het een belangrijk moment voor kinderen. Dit is vooral voor de jonge kinderen een belangrijk moment. Het goede verloop ervan bepaalt of het kind zich prettig voelt als hij aan zijn middag op de buitenschoolse opvang begint. Oudere kinderen komen zelfstandig naar de buitenschoolse opvang als dit beschreven is op de gegevenslijst. Zonder toestemming van de ouders is zelfstandig uit school komen niet mogelijk. De leeftijd waarop dit gebeurd is afhankelijk van de afstand tussen buitenschoolse opvang en school, verkeerssituatie en van de capaciteiten van het kind zelf. Dit wordt altijd met ouders besproken. Tijdens het halen zorgt de pedagogisch medewerker voor veiligheid en geborgenheid door rekening te houden met de volgende punten: • Verzamelplaats: kinderen weten waar de pedagogisch medewerker staat. • Herkenbaarheid: kinderen kunnen de pedagogisch medewerker altijd gemakkelijk herkennen. • Overdracht: waar mogelijk praat de pedagogisch medewerker met de leerkracht. • Speelafspraken: misschien komen er vriendjes/ vriendinnetjes spelen of wil het kind bij een vriendje of vriendinnetje gaan spelen. Of dit mogelijk is staat beschreven op de gegevenslijst. De pedagogisch medewerker draagt de zorg voor een duidelijke afspraak met de ouders. • Eerste contact: de pedagogisch medewerker verwelkomt elk kind persoonlijk. • Individueel contact: samen lopen van school naar de buitenschoolse opvang is een mooi moment voor individuele aandacht voor kinderen.
20
3.9.3. Vervoer Er zijn een aantal manieren waarop kinderen van school naar de BSO komen en omgekeerd: • Kinderen lopen zelfstandig of onder begeleiding: het gaat hier om scholen die op loopafstand gelegen zijn, • Kinderen fietsen zelfstandig: het gaat hier om kinderen die wat ouder zijn en al een goed verkeersinzicht hebben, • Kinderen worden zelfstandig of onder begeleiding vervoerd met taxi’s.
Ondanks het wijkgericht werken blijft de afstand van sommige scholen naar de BSO te groot om te kunnen wandelen. De kinderen worden de eerste 2 maanden begeleid tot aan het evaluatiegesprek. Daarna zal samen met de ouders een afbouw van deze begeleiding ingezet worden. Dat betekent dat er gewerkt wordt met taxi’s om alle kinderen van en naar school vervoerd te krijgen. Uitgangspunt hierbij is dat de wachttijd voor kinderen zo kort mogelijk is. Tevens is het uitgangspunt dat kinderen zo kort mogelijk in de taxi zitten. Het vervoer van kinderen moet zo veilig en vertrouwd mogelijk verlopen en aangepast zijn aan de leeftijd en behoefte van een kind. Er is samenwerking met één taxibedrijf dat zoveel mogelijk dezelfde chauffeurs inzet, die al bekend zijn bij een kind en de school. De taxichauffeurs kunnen zich legitimeren. Bij scholen, bij het taxibedrijf en bij de p.m. is bovendien bekend welk kind op welke dag en op welke plek opgehaald wordt. Ons streven is dat er niet 1 kind alleen in een taxi zit. Verder zijn er een aantal regels die altijd in acht genomen moeten worden: • Kinderen hebben altijd een gordel om • Niet meer dan drie kinderen op de achterbank • Uitsluitend kinderen voorin die groter zijn dan 1,35 mtr. Is dit niet mogelijk moet er gebruik worden gemaakt van een stoelverhoger. 3.9.4. Start van een nieuw schooljaar Aan het begin van elk schoolseizoen of bij aanname van een nieuw kind heeft de p.m. contact met school en de desbetreffende leerkracht om kennis te maken, om informatie uit te wisselen en om afspraken over het ophalen en brengen van kinderen te maken. Uitgangspunt hierbij is dat het ophalen en wegbrengen altijd volgens een vast schema verloopt, zodat het duidelijkheid biedt voor kind, leerkracht, taxichauffeur en groepsleiding. Veelal worden er gewoon vaste locaties afgesproken waar kinderen opgehaald worden. In veel gevallen is dit in school of onder toezicht van een leerkracht. Komen er meer kinderen van één school, dan wordt altijd één vaste plek afgesproken in school. Verder is het zo dat bij nieuwe kinderen de eerste tijd altijd de pedagogisch medewerker meereist met de taxi, om het ophalen en wegbrengen zo vertrouwd mogelijk te laten verlopen.
21
Afhankelijk van het kind, de leeftijd en de situatie bij school, wordt na verloop van tijd met ouders afgesproken dat het ophalen/wegbrengen zelfstandig kan. Wanneer kinderen zelfstandig lopen of fietsen, is dit in overleg met de ouders afgesproken. Tevens is deze afspraak vastgelegd op het kindgegevensformulier Om misverstanden te voorkomen, wordt ouders aan het begin van elk schooljaar of bij start van een nieuw kind, gevraagd een gegevenslijst in te vullen waarop ook het vervoer aan bod komt. De p.m. stemt met de leerkracht af hoe het kind naar de BSO komt als het later wordt door bepaalde activiteiten van school. 3.9.5. Binnenkomst Vlak na school willen kinderen ook even uitpuffen of afreageren na een hele dag op school. De pedagogisch medewerkers zorgen ervoor dat de kinderen aandacht krijgen voor hun verhaal en zich gezien voelen. Zeker de jongere kinderen tot zes jaar hebben warme aandacht van de pedagogisch medewerker nodig. Het is vaak een druk moment. Veel kinderen komen tegelijk binnen met allemaal hun eigen gevoelens, verhalen en prioriteiten. Veel kinderen willen graag meteen naar de wc als zij uit school binnenkomen. Daar moet gelegenheid voor zijn en soms moeten kinderen daaraan herinnerd worden. 3.9.6. Activiteiten De activiteiten die gepland worden aangeboden op de groepen door de pm-ers worden centraal bedacht door het activiteitengroepje. In overleg met alle pm-ers en kinderen van de groepen plannen zij 10 thema’s op jaarbasis. Groepen mogen zelf bepalen in welke periode ze welk thema inplannen om zo ook te kunnen aansluiten bij thema’s van de school waar een groep bij hoort. Deze thema’s met een hele menukaart aan activiteiten krijgen groepen in een keer aangeboden voor een hel schooljaar vooruit net voor de zomervakantie. In die menukaart staan activiteiten in een aantal gebieden: koken, filosoferen, uitstapjes, toneel, knutselen, sport en spel. Bovendien staat erbij of het voor 4-8, 8-13 of 4-13 jaar geschikt is. Pm-ers van een groep kunnen zo vrij activiteiten indelen, zoveel mogelijk in overleg met de kinderen. Een overzicht van de activiteiten binnen en bepaald thema heeft iedere groep hangen op het prikbord voor ouders en kinderen zodat zij weten wat het activiteitenaanbod van dat thema is. 3.9.6.1 Planbord Voor de dagelijkse planning van de groep heeft iedere groep een thematisch planbord op de groep. Op dit planbord kun je aangeven welke kinderen aan welke activiteit deelnemen of in welke ruimte ze zich bevinden. Op het planbord is middels een vlaggetjeslijn te zien wat het dagritme van die dag is (alle normale onderdelen zoals fruit eten en buitenspelen maar ook of er een verjaardag is). Ook maakt het planbord inzichtelijk wie al naar huis is. Het planbord maakt op een aantrekkelijke manier visueel voor kinderen wat het activiteitenaanbod is zodat zij makkelijker een keus kunnen maken.
22
3.9.6.2 Talentenmap Binnen Kiobra is een schat aan talenten onder alle pedagogisch medewerkers. Talenten op het gebied van activiteiten worden ingezet in de talentenmap. Een pedagogisch medewerkers die bijvoorbeeld heel goed een workshop aan kinderen kunnen aanbieden zoals bijvoorbeeld schminken, nagelkunst of acrogymen etc., staan verzameld in de talentenmap. Vanuit deze map kunnen groepen in overleg met hun kinderen dus een workshop boeken bij de desbetreffende pedagogisch medewerker met dat talent. Een leuke aanvulling op het bestaande activiteitenaanbod op de groep. 3.9.6.3 Sinterklaas Sinterklaas is voor een kind een speciale tijd waar we dus ook uitgebreid aandacht aan besteden in het normale activiteitaanbod van die periode. Tevens vindt er elk jaar op de groep op een reguliere bso-middag een extra activiteit plaats voor de 4-8 jarigen, waarvoor alle kinderen van die groep eventueel met ouders worden uitgenodigd. Pieten zullen de groep met een bezoekje vereren en zij delen een groepskado uit. Oudere kinderen mogen hier ook aan deelnemen op hun eigen groep, maar voor hen wordt ook een hele aparte activiteit aangeboden, buiten de bso-tijden om met een speciale thema-activiteit voor alle oudere kinderen vanaf ongeveer 8 jaar centraal op één plek. 3.9.6.4 Zwembso Er is een samenwerkingsverband met de plaatselijke zwemschool. Kinderen onder bso-tijd hun zwemdiploma halen. Een medewerker van Kiobra begeleidt de kinderen bij het aan- en uitkleden en blijft op de achtergrond verantwoordelijk voor de kinderen tijdens de zwemles. Vervoer naar de zwemles is in veel gevallen niet begeleid door een pm-er, maar het instappen en uitstappen gebeurt wel onder begeleiding van een pm-er. 3.9.7 Vakantieprogramma In de vakantie wordt er een centraal activiteitenrooster gehanteerd. We maken gebruik van themafiguren om de activiteit te presenteren. Vaak is er dan gelegenheid voor uitstapjes of activiteiten die meer tijd nodig hebben. Het vakantieprogramma vergt een goede voorbereiding. Kinderen hebben vaak een belangrijke stem in het programma. Het vakantie-activiteitenrooster hangt tijdig op alle prikborden van alle locaties en staat tevens ook op de site. Ouders worden attent gemaakt op de uiterste inschrijfdatum voor de vakantie en kunnen middels de site inschrijven.
23
3.9.8 Activiteitenbegeleiding Vrij spelen De pedagogisch medewerker maakt elke dag in het programma voldoende tijd voor het vrije spelen. Vaak is daarvoor gelegenheid na het eten en drinken maar ook na een georganiseerde activiteit. Er wordt elke dag een activiteit aangeboden en kinderen zijn vrij daar aan deel te nemen. Vlak na school heeft het buitenspelen vaak de speciale aandacht. Kinderen in de leeftijd van 4 tot 13 jaar hebben veel fantasie en ideeën. Dat betekent dat het grootste deel van de BSO-tijd door de kinderen zelf ingevuld wordt. Een kind kiest ervoor alleen te spelen of met anderen samen iets te doen. Een kind wil knutselen, buitenspelen, een hut bouwen, liedjes zingen en dansen, een spelletje doen, een boekje lezen, etc. De pedagogisch medewerker is hierbij faciliterend en bijsturend aanwezig. De pedagogisch medewerker zorgt dat kinderen bij het materiaal kunnen, voor zover ze dat niet zelfstandig kunnen pakken, ze zorgt dat kinderen op een goede manier met elkaar omgaan, dat kinderen in hun spel geen last van elkaar hebben. Waar nodig corrigeert ze gedrag van kinderen. De p.m. kan ervoor kiezen deel te nemen aan een activiteit om zaken in goede banen te leiden, denk hierbij aan verstoppertje spelen. De p.m. kan door haar aanwezigheid zaken al vroegtijdig bijsturen, waardoor een activiteit voor alle betrokkenen leuk blijft. Soms kiest de p.m. ervoor om niet mee te doen zodat kinderen leren samen tot oplossingen te komen. Ook observeert de p.m. de kinderen. Zo wordt een goed beeld verkregen van elk kind, zodat de p.m. hierop kan inspelen. Met kinderen die erg moe zijn, maar zelf geen rust kunnen vinden, wordt bewust een rustig spel gedaan of een boek gelezen. Kinderen die zich vervelen worden ideeën aan de hand gedaan en kinderen die erg onrustig zijn wordt iets actiefs aangeboden. Het spelaanbod is zeer breed, zodat aan interesses van alle kinderen tegemoet gekomen kan worden. Aangezien de ruimte ingedeeld is in hoeken, kunnen kinderen spelen zonder gestoord te worden en hebben oudere kinderen de mogelijkheid voor meer privacy. 3.9.9 Groepsmomenten Pedagogisch medewerkers bouwen bewust momenten in waarop de hele groep samen is. Hoe vaak zij dat doen is afhankelijk van de leeftijd van de kinderen, lengte van de opvangtijd. Het kan dagelijks zijn, wekelijks of minder. Het tijdstip kan ook verschillend zijn. Sommige noemen een dergelijk groepsmoment ‘de kring’. In een groepsmoment kan van alles plaatsvinden: een terugblik op de belevenissen op school of een vooruitblik op wat de kinderen die middag willen gaan doen. Vaak worden dan belangrijke gebeurtenissen besproken. Of worden verjaardagen van kinderen gevierd. 3.9.10. Rustige momenten Vooral aan het einde van de middag zijn kinderen vaak toe aan een rustig moment met de pedagogisch medewerker. Dit zijn momenten dat pedagogisch medewerkers met kinderen op de bank voorlezen of een spelletje aan tafel doen.
24
3.9.11. Drinken en eten Tijdens de voorschoolse opvang wordt geen eten aangeboden. Kinderen hebben wel gelegenheid om te ontbijten. Hiervoor nemen zij brood mee. Als alle kinderen binnen zijn is er iets te drinken en te eten. Voor het bevorderen van onderlinge gesprekken zijn kleine tafelgroepjes en zelf kiezen waar je zit belangrijk. Maar als pedagogisch medewerkers er een groepsgesprek of een instructie over de rest van de middag aan willen koppelen maakt de pedagogisch medewerker een afweging om een grote groep aan tafel te zetten. Veel pedagogisch medewerkers kiezen voor afwisseling: soms maken ze een buffet, waar kinderen zelf hun eten en drinken kunnen pakken; dan weer is er een grote tafel of juist verschillende kleine tafeltjes. Aan het einde van de middag is er een soepmoment. Op woensdag en vrijdag en in de vakantie hebben de kinderen ook een lunchmoment. De pedagogisch medewerkers houden rekening met etenswaren die kinderen vanuit geloof, principes of ziekte niet mogen eten. Basisregels bij het eten: • • • • •
Er wordt een teken gegeven wanneer de kinderen mogen beginnen. We eten allemaal aan tafel.(uit het vuistje eten is een uitzondering) We gebruiken een bord om eten op te leggen en soms bestek. We proberen op te eten wat we zelf gesmeerd hebben. We zorgen dat er rust is tijdens het eten.
Pedagogisch medewerkers scheppen hiervoor de individuele voorwaarden: • • • • • • • • • •
Kinderen worden gestimuleerd om bepaalde dingen of hoeveelheden te eten. Kinderen krijgen keuzemogelijkheden in wat ze eten. Pedagogisch medewerkers zorgen dat ze aandacht hebben v00r de kinderen tijdens het eten. De pedagogisch medewerker zit aan tafel bij de kinderen. Kinderen worden positief benaderd in hun eigen eetgedrag. Kinderen bepalen zelf en leren zelf inschatten wat ze op kunnen. Het kind leert op deze manier te luisteren naar zijn eigen lichaam. Kinderen en pedagogisch medewerkers wassen hun handen bij de kraan voor en na het eten. Wat op de grond is gevallen wordt niet meer opgegeten. Iedereen eet van zijn eigen bord, drinkt uit zijn eigen beker en likt niet van het mes. We geven kwalitatief goede voeding; bruin brood, vers fruit en groente en beperkt suikers en vet.
25
3.9.12. Opruimen Tussendoor moet er af en toe opgeruimd worden. Dit doen pedagogisch medewerkers en de kinderen samen. De meeste kinderen vinden het geen punt om te helpen met opruimen. De pedagogisch medewerkers verdelen de taken tussen de kinderen. 3.9.13. Verjaardagen van kinderen, pedagogisch medewerkers, stagiaires Aan verjaardagen van kinderen wordt extra aandacht besteed. In elke groep hangen fotolijstjes. Van degene die jarig is hangt de foto in het gouden lijstje. Er worden slingers opgehangen die de gehele dag blijven hangen. Tijdens het vieren van de verjaardag wordt de verjaardagskist tevoorschijn gehaald waarin allerlei feestattributen zitten en mag het kind op een speciale verjaardagsstoel zitten, die versierd is. Er worden liedjes gezongen en alle kinderen mogen muziek maken met instrumentjes. De kinderen krijgen vanuit de organisatie een traktatie. Het jarige kind mag deze traktatie uitdelen. Ouders worden door de p.m. uitgenodigd om bij het feest aanwezig te zijn. Verjaardagen van p.m. en stagiaires worden ook op de groep gevierd. Dit verloopt op ongeveer dezelfde manier als bij de kinderen. Er wordt samen met het jarige kind gekozen welke invulling er aan zijn verjaardagsfeest gegeven wordt. Een verjaardag wordt als een reguliere activiteit gezien. De jarige nodigt minimaal 5 vriendjes uit. De overige kinderen mogen zelf kiezen of zij deelnemen aan de verjaardag. Dit om te voorkomen dat kinderen met tegenzin een verjaardag moeten vieren. De regel is hierbij wel wanneer je niet deelneemt aan een verjaardag krijg je geen traktatie. De traktatie wordt door Kiobra verzorgd. Mocht het zo zijn dat ouders graag iets willen knutselen van de traktatie dan is dit mogelijk wanneer zij de traktatie van te voren opvragen. Er mag alleen niet iets anders getrakteerd worden. 3.9.14. Jaarfeest Het jaarfeest wordt 1x per jaar gevierd met de gehele organisatie. Het jaarfeest heeft meestal een eigen thema waarbij alle pedagogisch medewerkers aanwezig zijn. 3.9.15. Afscheid nemen Vanaf 17.00u kunnen kinderen opgehaald worden. Kinderen die zelfstandig in overleg met de ouders naar huis mogen gaan worden uitgezwaaid. Deze afspraak is door de ouder getekend op de gegevenslijst. Ouders die na hun werk hun kind komen ophalen worden verwelkomd door de pedagogisch medewerkers. Sommige ouders vinden het prettig om even in de groepsruimte te blijven praten met andere ouders of met de kinderen. Andere hebben haast om weg te gaan. De pedagogisch medewerker maakt een inschatting wat wenselijk is bij de ouders en draagt de zorg om iedere ouder gesproken te hebben. 3.9.16. Huiswerkbegeleiding Kinderen hebben de gelegenheid om huiswerk te maken. Als zij hulp nodig hebben kunnen zij terecht bij de pedagogisch medewerker. Pedagogisch medewerker begeleidt het kind met het zoeken naar informatie.
26
3.9.17. Individuele aandacht De pedagogisch medewerkers verdelen de mogelijkheden om met kinderen individueel contact te hebben zo goed mogelijk. Hiervoor is vooral gelegenheid tijdens het vrije spel. 3.9.18. Persoonlijke verzorging Sommige kinderen hebben verzorging nodig. Jonge kinderen plassen nog wel eens in hun broek of moeten geholpen worden op de wc. Daarbij worden kinderen er zoveel mogelijk op attent gemaakt handen te wassen na wc. gebruik. Er zijn ook altijd kinderen die vallen en troost en een pleister nodig hebben. Voor noodgevallen is er altijd een mogelijkheid om een bhv-er te benaderen. 3.9.19. Andere taken Pedagogisch medewerkers hebben vaak nog andere taken tijdens het programma, die niet direct met de kinderen te maken hebben. Het meest in het oog springen de huishoudelijke taken: zoals vegen, tafel schoonmaken en afwas. De pedagogisch medewerker doet dit zoveel mogelijk samen met de kinderen. Wanneer de pedagogisch medewerker de taken tussendoor doet gaat dit nooit ten kosten van de groep.
27
3.10. Kinderparticipatie Praktijkvoorbeeld: Het is woensdagmiddag. Een aantal oudere jongens en meisjes in de groep willen voetballen. Helaas is de bal lek. Ze proberen de bal op te pompen maar dat helpt niet. Eén van de kinderen stelt voor om een nieuwe bal te gaan kopen in het winkelcentrum in de buurt. De kinderen gaan naar de pedagogisch medewerker met dit voorstel. De pedagogisch medewerker vindt het een goed idee. Ze maakt afspraken met de kinderen over de kosten van de bal en de tijd waarop zij weer terug moeten zijn. Ze geeft één van de kinderen geld en een mobieltje mee zodat ze haar kunnen bellen als er overleg nodig is. Dan gaan de vier kinderen op pad naar het winkelcentrum. De pedagogisch medewerker weet dat deze kinderen alleen op pad mogen van de ouders. Kinderen vrijheid en verantwoordelijkheid geven betekent ook risico’s nemen. De pedagogisch medewerker kan inschatten welke kinderen de vrijheid aankunnen zonder al te veel risico. Ze weet ook dat alle kinderen met risico’s moeten leren omgaan. De balans tussen beschermen en vrijlaten verschuift met het ouder worden van de kinderen steeds meer naar vrijlaten. Dit gebeurt altijd in overleg met de ouders. We zien hierboven ook dat de kinderen zelf initiatieven nemen in hun buitenschoolse opvang. Dit wordt kinderparticipatie genoemd. Voor pedagogisch medewerkers is het bevorderen van kinderparticipatie één van hun belangrijkste pedagogische middelen in de buitenschoolse opvang. Zij dragen daardoor bij in de opvoeding van kinderen tot verantwoordelijke burgers in dit land. 3.10.1. Wat is kinderparticipatie? Kinderparticipatie betekent dat kinderen een stem hebben in allerlei zaken die hen direct aangaan: het programma, de inrichting, groepsregels, het eten. Soms stellen kinderen iets voor wat op het eerste gezicht ingewikkeld is om uit te voeren. Ze maken het plan om een hut te bouwen in de tuin maar er is geen hout. Dan is de verleiding voor de pedagogisch medewerker groot om een ander voorstel te doen. De pedagogisch medewerker die het belangrijk vindt dat kinderen hun ideeën kunnen uitvoeren zal echter met de kinderen op zoek gaan naar mogelijkheden om aan hout te komen. Misschien lukt dat niet dadelijk maar de kans is groot dat sommige kinderen op het idee komen ergens hout te vragen. Zo komen pedagogisch medewerker en kinderen samen tot een oplossing: door met elkaar te overleggen. Kinderparticipatie is veel meer dan kinderen die samen bedenken wat ze graag willen doen en dan aan de pedagogisch medewerker vragen om het uit te voeren. Kinderen kunnen ook betrokken zijn bij de uitvoering van hun ideeën. De pedagogisch medewerker ondersteunt hen daarbij.
28
Kinderparticipatie is: • • • •
Samen denken Samen beslissen Allemaal meedoen Samen verantwoordelijk zijn
Taken van de pedagogisch medewerker: • Groepslid zijn • Gespreksleider zijn • Gelegenheid scheppen • Informatie geven • Grenzen aangeven 3.10.2. Kinderparticipatie en leeftijd. Hoe ouder de kinderen, hoe beter hun capaciteiten voor kinderparticipatie. Kinderen vanaf acht jaar kunnen zelf initiatieven nemen, gevolgen van beslissingen overzien en zich langer concentreren op een onderwerp. Zij kunnen zich ook beter verplaatsen in de gedachtewereld van een ander kind en daardoor beter overleggen. Een precieze leeftijd waarop die overgang plaatsvindt is niet aan te geven. Soms wordt de scheidslijn voor kinderparticipatie bij acht jaar gelegd maar ook kleuters en jonge kinderen kunnen meepraten. Er gelden enkele vuistregels: • Hoe jonger hoe meer doe-activiteiten • Rekening houden met doeners en praters • Aansluiten bij ervaring van kinderen • Hoe ouder hoe langer de gespreksduur kan zijn Vormen van kinderparticipatie die nu gebruikt worden: • Kinderen hebben inbreng in de bestellingen van extra materiaal. • Kinderen hebben inbreng in het activiteitenrooster • Er wordt geregeld naar de mening van kinderen gevraagd over bepaalde onderwerpen. • Kindertevredenheid wordt 1x per 2 jaar getoetst.
29
3.11. Spel- en activiteitenbegeleiding Praktijkvoorbeeld: De pedagogisch medewerker heeft het ridderkasteel van Playmobil midden op tafel gezet. Vier jongens en één meisje (5 en 6 jaar) zitten rond de tafel, ieder kind heeft een ridder in de hand. Ze laten hun ridders het kasteel in- en uitgaan. De ridders lopen een tijdje doelloos heen en weer over de wenteltrap. De pedagogisch medewerker zit bij de kinderen en volgt het spel. ‘Wie woont er boven?’, vraagt ze. ‘Deze woont boven’. ‘Waarom woont deze boven?’’Want deze ridder moet altijd uitkijken of de vijand eraan komt’. Dat brengt de andere kinderen op een idee. ‘En wij gaan het kasteel verdedigen met onze zwaarden als de vijand komt’. ‘Ja, ik zie soldaten’. ‘Kom snel, naar buiten, pak je zwaard’. Even later staan alle ridders met getrokken zwaarden buiten het kasteel. De pedagogisch medewerker staat op en gaat naar een groepje meisjes in de verkleedhoek. De pedagogisch medewerker heeft door haar vragen het spel een wending gegeven. Ze bemoeit zich daarna niet meer met de inhoud van het spel dat wordt door de kinderen verzonnen. Het is tenslotte hun spel. 3.11.1. Vrij spel en georganiseerde activiteiten in balans Vrij spelen en georganiseerde activiteiten. Zijn beide belangrijke onderdelen van het aanbod in de buitenschoolse opvang. In het vrije spel bepalen de kinderen de inhoud en het verloop van het spel. Vrij spelen is bij uitstek een situatie waarin kinderen op zichzelf kunnen zijn en leren door doen. Ze kunnen samenspelen of alleen. Kinderen hebben de vrijheid om te spelen zoals zij het bedacht hebben en om er weer mee op te houden als zij willen. De pedagogisch medewerkers houden zich meestal op de achtergrond. Hun rol is vooral het scheppen van voorwaarden. Naast vrij spel zijn er ook georganiseerde activiteiten. Daarin hebben de pedagogisch medewerkers een actieve en sturende rol. Tijdens de uitvoering hebben zij in principe de leiding. De activiteiten worden uitgevoerd met een vooropgezet doel en leiden ook tot een vooraf bedacht resultaat. Er is een duidelijk begin en een duidelijk einde. De pedagogisch medewerkers hebben ook een initiërende rol. Zij doen de voorstellen aan de kinderen. Dat betekent niet dat de kinderen geen actieve rol kunnen hebben. Zij kunnen ook onderwerpen voor activiteiten bedenken en die (gedeeltelijk) zelf leiden. Tevens hebben pedagogisch medewerkers ook een stimulerende rol tijdens de activiteit. Een activiteitenaanbod onderscheidt zich dus van vrij spel: er is meer sturing en initiatief van de pedagogisch medewerker en het is meer resultaatgericht al mag het dat resultaat per kind er compleet anders uit zien. Soms zijn de activiteiten gericht op ontspanning en beweging, maar ze kunnen ook educatief gericht zijn. De mogelijkheid tot vrij spelen mag nooit ontbreken.
30
Pedagogische doelen van vrij spel: • Autonomie ervaren, zelf keuzes leren maken • Experimenteren en ervan door doen • Uitdagen om tot zelf spelen te komen • Iets leren • Samen spelen en vrienden maken De pedagogisch medewerkers hebben de keuze uit drie houdingen tijdens het vrije spel van kinderen: • Afstand houden • Het spel op gang brengen • Meespelen De keuze hiertussen hangt af van het verloop van het spel en van het doel van de pedagogisch medewerker. Als kinderen dan prettig aan het spelen zijn, is er geen noodzaak voor meedoen. Soms is het nodig om spel (weer) op gang te brengen. Aandachtspunten bij vrij spel: • Materiaal klaarzetten/ ruimte zo inrichten dat kinderen zelf bij het materiaal kunnen • Gevarieerd spel • Bewuste groepsgrootte • Vrijheid om te stoppen • Observeren 3.11.2. Buiten spelen Buiten spelen is vooral vrij spelen voor kinderen. Kinderen gaan de laatste jaren steeds minder buiten spelen. Deze ontwikkeling heeft twee oorzaken: • De beschikbare buitenruimte voor kinderen is afgenomen voornamelijk door de toename van bebouwing en het autoverkeer • De beschikbare binnenruimte is echter juist toegenomen. Kinderen mogen vaak in het hele huis spelen in plaats van op een speciaal daarvoor aangewezen plek. Buiten leren kinderen andere dingen dan binnen. Daarom is het zaak om het buitenspelen expliciet te bevorderen. De buitenschoolse opvang heeft daartoe goede mogelijkheden omdat er altijd een buitenruimte aanwezig is.
31
Waarom is buitenspelen belangrijk? • Bewegingsvrijheid: buiten is meer ruimte en hierdoor meer bewegingsvrijheid. Een buitenruimte geeft vaak meer mogelijkheden tot ontdekking. • Gevarieerd spelen: door de verschillende seizoenen verzinnen kinderen spelmogelijkheden die zijn aangepast aan het weer. • Beweging en motoriek: klimmen, rennen, glijden, balanceren en balspelen, het zijn ervaringen die kinderen sterk en handig maken en tevens zelfvertrouwen geven. Aandachtspunten bij buitenspel: Buiten spelen is bij uitstek de gelegenheid waar kinderen volgens eigen initiatief spelen. De pedagogisch medewerkers scheppen vooral de goede voorwaarden daarvoor. Ze zorgen dat kinderen veilig, prettig en gevarieerd kunnen spelen. Om die taak goed te kunnen uitvoeren is het nodig dat één of meer van de pedagogisch medewerkers buiten aanwezig is of bereikbaar voor de kinderen. Dit biedt hen emotionele veiligheid. Ze weten dat ze kunnen terugvallen op hun hulp indien nodig en bij valpartijen biedt de pedagogisch medewerker troost en een pleister. De aanwezigheid buiten kan de pedagogisch medewerker goed gebruiken om waar nodig mee te spelen of in te grijpen. Dat is nodig bij kinderen die niet prettig spelen of anderen storen. Of juist bij kinderen die niet tot spel kunnen komen. De kinderen die extra begeleiding nodig hebben zijn globaal in vier categorieën onder te verdelen: • Teruggetrokken kinderen die vaak alleen in een hoek zitten of vlakbij de pedagogisch medewerker blijven • Dwarrelaars die van de één naar de ander dwalen en niet tot spel komen • Rustverstoorders die zich overal in mengen en het spel van andere verstoren • Kinderen die in conflictsituaties verkeren die ze zelf niet meer op kunnen lossen. 3.11.3. Pedagogische doelen van georganiseerde activiteiten Het georganiseerde activiteitenaanbod is een essentieel onderdeel van de buitenschoolse opvang. De pedagogisch medewerkers zorgen voor activiteiten waaraan de hele groep of een gedeelte van de groep kan deelnemen. Ze brengen daarmee afwisseling in het dagprogramma waardoor kinderen steeds weer uitgedaagd worden om nieuwe dingen te leren. De georganiseerde activiteiten kunnen binnen of buiten plaatsvinden.
32
3.12. Binnen- en buitenruimte Praktijkvoorbeeld: Pedagogisch medewerker Sandra vraagt aan de kinderen wat hun lievelingsplekje is op de buitenschoolse opvang. Stanley (4 jaar) zit het liefst in de ronde stoel in de hoek achter de bank. Die stoel kan namelijk dichtgeklapt worden. Dan kunnen de andere kinderen hem niet zien. Hij neemt altijd knuffels mee in die stoel en soms zit hij daar te spelen. Charlotte (8jaar) heeft haar lievelingsplekje buiten. Er is een bankje bij de boom en daar zit ze altijd met haar vriendinnetje. Ze verzamelen bijvoorbeeld steentjes en die gaan ze ruilen. Soms mogen ze met z’n tweetjes picknicken op het bankje. Het valt Sandra op dat veel kinderen zo’n beschut plekje uitkiezen waar ze alleen of met z’n tweeën kunnen spelen. Daarom besluit ze om meer van zulke hoekjes te creëren. Met gordijntjes en kussens maakt ze overal kleine hoekjes, zelfs in de gang onder de trap. Dan moeten de fietsjes maar in de schuur staan. Het inrichten van de ruimtes, zowel binnen als buiten is gericht op het bereiken van de pedagogische doelen van de buitenschoolse opvang. Kinderen houden van beschutte plekjes. Ze voelen dat als hun eigen geheime plekje. Dat voelt vertrouwd en veilig. Het is zaak dat bij de inrichting van ruimte hier rekening mee gehouden wordt. 3.12.1. Indelen en inrichten van de binnenruimte Bij het inrichten van de ruimte is de pedagogisch medewerker afhankelijk van de beschikbare ruimte en de wijze waarop deze ruimte al ingericht is. Invloed van de ruimte op kinderen De buitenschoolse opvang let op de volgende zaken bij het inrichten: • Kunnen de kinderen zich er thuis voelen? • Is er privacy mogelijk? • Ondersteunt de ruimte positief sociaal gedrag? • Ondersteunt de ruimte zelfstandigheid? • Komen jongens en meisjes aan hun trekken? • Komen alle leeftijden aan bod? • Komen de verschillende soorten spel aan bod? Het is niet de bedoeling dat kinderen dat kinderen speelgoed van thuis meebrengen.
33
3.12.2. Uitgangspunten bij indelen en inrichten Duidelijke structuur Voor kinderen moet helder zijn wat ze op een bepaalde plek kunnen doen. Daarmee voorkom je dat allerlei activiteiten door elkaar lopen en kinderen elkaar nodeloos storen. Structuur bereik je door ruimte in te delen in speel- of activiteitenplekken. Activiteitenplekken maken Een activiteitenplek is een plek in de ruimte die bestemd is voor een of meer activiteiten. Een activiteitenplek is begrensd: begrenzingen scheiden de plek van de rest van de ruimte. Een activiteitenplek is ook zichtbaar te maken door een kleed of podiumdelen. Variatie in grootte Activiteitenplekken hoeven niet allemaal even groot te zijn. Als er activiteitenplekken van verschillende grootte zijn kunnen kinderen zowel in groepsverband als alleen of met een paar anderen spelen. Een klein hoekje nodigt uit om er alleen te spelen, een klein kamertje om er met zijn drietjes heen te gaan. Een grote tafel is leuk om samen te eten maar niet om in je eentje aan te spelen. Druk en rustig scheiden De plekken voor een rustige activiteit liggen vaak niet vlak naast de drukke plekken. De beweging en herrie verstoren anders het rustige spel. Rekening houden met looproutes De ruimte wordt zo ingedeeld dat kinderen niet dwars door een speelplek heen hoeven lopen om van de ene naar de andere plek te gaan. Zorgvuldige aankleding De ruimte indelen in activiteitenplekken is niet voldoende. De ruimte als totaal wordt zorgvuldig ingericht en regelmatig opnieuw doorgenomen. Anders slibt een ruimte in de loop van de tijd dicht met spullen waardoor het overzicht verloren gaat en er een rommelig geheel ontstaat. Kinderen zijn gevoelig voor sfeer en verzorgde ruimtes. Samenhang en eenheid in aankleding, kleurgebruik, meubilair en decoraties is belangrijk. Een teveel aan spullen wordt vermeden. Liever wisselen de pedagogisch medewerkers het spelmateriaal af en toe. Kinderen betrekken Kinderen hebben zelf vaak goede ideeën over de aankleding en inrichting en vinden het leuk om hun ruimte mooi te maken. Hiervan maakt de buitenschoolse opvang een regelmatig terugkerende activiteit zodat de ruimte op orde gehouden wordt en nieuwe ideeën van kinderen voor de inrichting gerealiseerd kunnen worden. Er komen immers regelmatig nieuwe kinderen in de groep. Ook voor hen moet de ruimte eigen voelen.
34
3.13. Observeren en contactmomenten met ouders Praktijkvoorbeeld: Bernadette (8 jaar) en haar broertje Koos (5 jaar) komen samen binnen. Bernadette kijkt dadelijk waar haar vriendinnen zitten. Er zit een groepje meisjes bij elkaar aan tafel. Zij wil daarbij aansluiten maar Koos trekt aan haar hand. Ze moet met hem mee naar een andere tafel. Bernadette blijft bij hem zitten maar kijkt niet blij. En als de andere meisjes zonder haar naar het verkleedhok gaan betrekt haar gezicht nog meer. De pedagogisch medewerker stelt aan hun tafelgroep voor om te gaan kleien. De meeste kinderen reageren enthousiast. Bernadette pakt de klei op en gaat er lusteloos mee kneden. De pedagogisch medewerker blijft vanaf een afstandje nog even kijken naar het groepje kleiende kinderen. Ze ziet dat iedereen betrokken bezig is, behalve Bernadette. Wat zou er met Bernadette aan de hand zijn? Ze loopt weer terug naar het groepje. ‘Wil je liever iets anders doen, Bernadette?’Bernadette knikt. ‘Bernadette moet bij mij blijven’, zegt Koos onmiddellijk. Dan snapt de pedagogisch medewerker de situatie. ‘Bernadette heeft niet zo’n zin in kleien, Koos. Laat je zus maar lekker verderop spelen, dan blijf ik bij jullie kleien’, zegt ze. Bernadette kijkt de pedagogisch medewerker dankbaar aan en rent naar het verkleedhok. Als de eerste kinderen binnen druppelen houdt de pedagogisch medewerker een oogje in het zeil. Ze kijkt hoe de kinderen binnenkomen. Komen ze vrolijk binnen of is er misschien iets aan de hand? Zijn ze betrokken in hun activiteit of zijn ze lusteloos bezig? Soms let je op de sfeer in de hele groep. En soms let je vooral op een individueel kind. Meestal weet je al genoeg door even de rust te nemen om te kijken. Soms is dat oplettend rondkijken niet voldoende om te begrijpen wat er aan de hand is met een groep of met een kind. Dan moet je gericht en systematisch kijken: je moet de tijd nemen om te observeren. 3.13.1. Oplettend rondkijken Pedagogisch medewerkers richten bij tijd en wijle hun aandacht op het gedrag en uitstraling van de kinderen. Ze kijken dagelijks naar de kinderen en nemen in zich op wat er gebeurt. Door dit oplettend rondkijken pikt de pedagogisch medewerker signalen van kinderen op en houdt overzicht over de groep. Kinderen met wie het op dat moment niet prettig verloopt vallen dan op. Als medewerkers zien dat kinderen doelloos rondlopen gaan zij met hen een activiteit bedenken. Als een kind de hele middag alleen speelt vragen zij of hij het naar zijn zin heeft. En als ze opmerken dat kinderen met bepaald speelgoed nooit spelen gaan ze dat materiaal op een zichtbare plaats neerzetten of vervangen door iets anders. De pedagogisch medewerkers kijken ook bewust naar wat er wel goed verloopt. Kinderen die al een half uur met veel fantasie en plezier in de verkleedhoek bezig zijn. Een kind dat ademloos verdiept is in een leesboek op de bank. Zo krijgen zij ideeën voor nieuwe activiteiten die wellicht bij meer kinderen aanslaan. Het dagelijkse kijken naar kinderen schept dus de mogelijkheid om bewust en overdacht te handelen. Het helpt om je beter in te leven in de kinderen en beter aan te sluiten op de behoeften van individuele kinderen of van de groep. Het oplettend rondkijken is een pedagogisch middel dat in de drukte gemakkelijk vergeten kan worden. Dit levert informatie op die tijdens de overdracht naar ouders dagelijks aan bod komt.
35
3.13.2. Observeren en volgen met een doel Oplettend rondkijken hoort bij het dagelijks handelen. Dat gebeurt altijd. In de buitenschoolse opvang wordt ook geobserveerd. Dat gaat verder dan oplettend rondkijken tijdens het werk in de groep. We observeren 1x per jaar middels een observatielijst om vooral het welbevinden van de kinderen te kunnen toetsen. 3.13.3. Werkwijze bij zieke kinderen Kiobra heeft als stelregel dat als kinderen echt ziek zijn, ze het liefste thuis zijn in een vertrouwde omgeving. De beslissing of een ziek kind al dan niet in de groep kan blijven wordt in principe genomen door de p.m.. Het belang van het zieke kind staat hierbij voorop maar er moet ook rekening worden gehouden met het belang van de andere kinderen en de p.m. zelf. Een kind dat zich ziek voelt en niet met het normale dagprogramma mee kan doen, kan beter niet op de groep blijven. P.m. kan het zieke kind niet die aandacht geven die het nodig heeft. Daarom is het van belang dat er goede afspraken gemaakt worden met iedereen die hierbij betrokken is. In twijfelgevallen zal de p.m. gericht het zieke kind observeren: • • • •
Speelt en praat het kind zoals je gewend bent of is een kind passiever dan anders. Voelt het kind warm aan, heeft het kind koorts. Welke symptomen zijn afwijkend van het `gewone` gedrag van het kind. Wat geeft het kind zelf aan.
Wordt een kind ziek dan wordt er door de p.m. als volgt gehandeld. Er wordt altijd contact opgenomen met de ouders. Soms krijg je van de ouder informatie die het gedrag van het kind kan verklaren. Als de p.m. vindt dat het kind opgehaald moet worden dan wordt besproken waarom de p.m. dit vindt. Er worden afspraken gemaakt over het tijdstip waarop het kind opgehaald wordt en wat wij tot die tijd met het zieke kind doen. Medicijnen en zelfzorgmiddelen worden verstrekt indien ouders vooraf een overeenkomst hebben getekend. In principe schakelt bij ziekte van het kind de ouder de huisarts in. Alleen als er acuut gevaar dreigt schakelt de p.m. direct de eigen huisarts in. Wanneer een kind een besmettelijke ziekte heeft, moet de p.m. geïnformeerd worden. Zij kunnen deze informatie indien noodzakelijk aan andere ouders melden en in extreme gevallen meldt de manager dit bij de GGD. Op het mededelingenbord voor de ouders vindt u deze informatie. Kiobra handelt te allen tijde volgens de richtlijnen van de GGD. 3.13.4. 15-minutengesprekken Naar aanleiding van de observatielijsten worden er 1x per jaar 15 minutengesprekken met ouders gehouden. Deze gesprekken zijn bedoeld om het welbevinden van de kinderen met de ouders samen af te stemmen en afspraken voor het vervolg te maken.
36
3.13.5. Inschrijf– en intakegesprek Voordat het kind definitief geplaatst wordt, hebben de ouders al informatie ontvangen. Allereerst krijgen ouders een inschrijfgesprek met de medewerker inschrijfgesprekken. Daarin wordt informatie gegeven over de gang van zaken bij de BSO locaties. Het pedagogisch beleid wordt toegelicht, maar ook een aantal praktische zaken komen aan de orde. De ouders krijgen na dit gesprek schriftelijke informatie mee naar huis. Dit gesprek vindt plaats bij de vestiging waar men het kind geplaatst wil hebben. De ouders kunnen dan ook meteen een kijkje nemen op de locatie. Als de plaatsing van het kind definitief is, volgt het intakegesprek. Dit gesprek vindt een paar weken, voordat het kind definitief komt, plaats. Bij een eerste kind in het gezin voert de manager dit gesprek en bij een tweede of derde kind wordt dit gedaan door de p.m. van de groep waarin het kind geplaatst is. Tijdens dit gesprek mag het kind meteen even wennen op de groep. De ouders en de p.m. van de groep hebben tijdens het wennen van het kind nog een gesprek om de kindgegevens vast te leggen. Aan bod komen dan: • • • • • •
dagindeling en werkwijze van de groep. bijzonderheden m.b.t. voeding, allergieën, gedrag en gezinsomstandigheden. groepsafspraken en regels. Invullen van de gegevenslijst uitleg over het eigen mandje, Het ophalen van school en het eventuele vervoer naar de BSO locatie.
3.13.6. Evaluatie- en exitgesprek Als een kind twee/drie maanden op de groep is, vindt er een evaluatiegesprek plaats tussen ouders en p.m..Dit gesprek is bedoeld om samen de gewenningsfase te bespreken en te kijken of alles goed verlopen is en het kind zich fijn voelt binnen de groep. Verder wordt ook gevraagd naar wensen en verwachtingen van ouders voor de toekomst. Dit gesprek wordt aan de hand van een vaste vragenlijst gevoerd, met natuurlijk ruimte voor alles wat de ouder of p.m. wil inbrengen en ruimte voor de p.m. voor een beschrijving over het kind. Deze vragenlijst krijgen ouders van tevoren mee naar huis ter voorbereiding. Dit is van belang omdat het veelal niet mogelijk is dat beide ouders bij een evaluatiegesprek aanwezig zijn en zo kunnen ouders samen hun mening geven over de gewenningsfase.Als een ouder geen behoefte heeft aan een evaluatiegesprek dan wordt dat op het formulier genoteerd. Als kinderen afscheid nemen op een locatie wordt een exitgesprek gevoerd. Bij het exitgesprek wordt door de ouders van te voren een vragenlijst ingevuld. Deze wordt dan vervolgens besproken met de p.m. en de ouder. 3.13.7. Ouderavonden Er is elk jaar een informele ouderavond per groep. Dan kunnen er bijvoorbeeld spelletjes gedaan worden door de ouders met de kinderen of er is een tentoonstelling. Daarnaast is er de mogelijkheid om een algemene centrale ouderavond te organiseren indien er een actueel thema is wat daar om vraagt.
37
3.13.8. Ouderraad Ouders hebben een belangrijke plaats in onze organisatie en dat krijgt structureel vorm in de centrale ouderraad. Het streven is om per locatie 1 ouder in de ouderraad te hebben. De ouderraad komt eens per 6 weken bij elkaar en bespreekt allerlei zaken die ouders bezig houden. Zij kijken vanuit hun positie als ouders zeer kritisch naar de organisatie en leveren als zodanig verbeterpunten aan. Ook wordt hen geregeld gevraagd hun mening te geven over bepaalde beleidsvoorstellen om zo tot een volledig en doordacht beleid te komen. Iedere ouder kan met vragen, klachten of ideeën terecht bij de ouderraad. Hiervoor hangt in elke locatie een overzicht met foto’s en telefoonnummers waar de leden te bereiken zijn. Ouders die graag deelnemen aan de ouderraad zijn van harte welkom. Voor grotere locaties is er een lokale oudercommissie. Zij bespreken zaken die vooral van toepassing zijn voor deze desbetreffende locatie. 1x 2 jaar wordt de oudertevredenheid getoetst middels een onderzoek. 3.13.9. Kiobrakrabbel 4x per jaar komt de Kiobrakrabbel uit hierin wordt algemene informatie voor elke ouder beschreven en een gedeelte wat door de kinderen per locatie wordt gemaakt. Ouders kunnen het algemene gedeelte ook lezen op de site.
38
4.
Rol van de pedagogisch medewerker in het kinderleven
Hoe ouder de kinderen worden, hoe meer zij behoefte krijgen aan intensieve contacten met andere volwassenen dan hun ouders. Zo ervaren zij dat er ook andere normen en waarden kunnen zijn dan die van hun ouders – al zijn hun ouders altijd het belangrijkste en meest vormen voor hun ontwikkeling. Pedagogisch medewerkers zijn – evenals de leerkracht op school – nieuwe volwassenen die hen kunnen inspireren. Hun invloed is vaak groter dan zij zelf denken. Volwassenen – niet hun ouders en familie – die het kind goed kennen en in verschillende situaties meemaken, zijn in sommige kinderlevens maar schaars aanwezig. Die kinderen lopen het risico dat ze te weinig invloed van andere volwassenen ondervinden. Buiten het gezin hebben kinderen dan vooral intensieve contacten met leeftijdgenoten. Hierdoor kan de ‘code van de straat’ of ‘het recht van de sterkste’ gaan overheersen. Kinderen nemen dan elkaars normen en waarden over zonder dat daaraan voldoende tegenwicht geboden wordt. De pedagogisch medewerkers zijn belangrijke personen in het leven van alle kinderen op de buitenschoolse opvang – of die kinderen nu één dag per week komen of vijf dagen per week. Kinderen komen namelijk wel vele jaren achtereen naar de buitenschoolse opvang en daardoor nemen de pedagogisch medewerkers een belangrijke plaats in. We streven daarom naar voldoende continuïteit in het team. De rol van de pedagogisch medewerker is: • Voorbeeld • Vraagbaak en klankbord • Veilige haven Voorbeeld Voor veel kinderen hebben de pedagogisch medewerkers een voorbeeldfunctie. Zij beheersen dingen die zij ook willen leren. Ze willen bijvoorbeeld net zo goed leren timmeren, schaatsen of voetballen als hun pedagogisch medewerker. Zij zien dat de pedagogisch medewerker veel plezier heeft in gitaar spelen en daar leren ze van dat muziek maken leuk is. Misschien krijgen ze door dat voorbeeld meer interesse voor het aanbod van de muziekschool. Sommige kinderen zullen hun pedagogisch medewerker nooit van hun leven vergeten en later vertellen hoe hij of zij hen net het zetje gegeven heeft wat zij nodig hadden. 4.1.
Vraagbaak en klankbord
De pedagogisch medewerker is vaak een vraagbaak over het dagelijks leven, vooral bij kinderen vanaf een jaar of tien. Zij zijn benaderbaar voor allerlei levensvragen die kinderen zichzelf stellen. Met behulp van dergelijke gesprekken leren de kinderen de wereld van volwassenen en zichzelf beter begrijpen. Deze gesprekken vragen van de pedagogisch medewerkers enerzijds openheid om over hun eigen leven en hun eigen opvattingen te praten met kinderen. Anderzijds moeten zij ook hun grenzen trekken en distantie kunnen houden. Zij zijn niet verplicht om over hun privéleven te praten maar laten zichzelf wel zien als persoon.
39
4.2.
Veilige haven
In het leven van sommige kinderen zijn de pedagogisch medewerkers belangrijk als personen die hen warmte en rust geven of om problemen aan toe te vertrouwen. Warmte is voor elk kind belangrijk of hij thuis nu een gelukkig en stimulerend leven heeft of veel problemen. Pedagogisch medewerkers kunnen dergelijke problemen natuurlijk niet oplossen. Ze kunnen wel een steun zijn op sommige momenten en daardoor het leven dragelijker of vrolijker maken. Soms praten de kinderen over hun problemen thuis maar lang niet altijd. Als kinderen dat doen, is vooral het luisteren belangrijk. In ernstige gevallen – zoals het vermoeden van kindermishandeling hanteren we het protocol kindermishandeling. 5. Algemene beroepshouding Het werken met kinderen vergt een bepaalde beroepshouding. Er wordt van de pedagogisch medewerker de volgende vaardigheden verwacht: • Gevoel van warmte en vertrouwen • Reflectie • Onderzoekende houding • Werken met de methode Thomas Gordon • Bieden van een veilige haven Een eerste belangrijk element van het vak is het werken met warmte en betrokkenheid voor kinderen. Pedagogisch medewerkers geven om kinderen en vinden ze leuk om mee om te gaan. Zij hebben die eigenschap niet alleen maar van nature. Zij kunnen ‘pedagogisch omgaan met kinderen’ ook heel goed ontwikkelen in hun opleiding of tijdens hun werk. Een tweede belangrijke element in het beroep is het kunnen reflecteren op eigen handelen en dat van collega’s. Reflectie betekent nadenken over wat je doet, waarom je dat doet en wat je ermee bereikt. Deze reflectie schept ruimte om veranderingen in pedagogisch handelen aan te brengen. Een derde onderdeel van de beroepshouding is het aannemen van een onderzoekende houding in het werk. De pedagogisch medewerkers die iedere keer weer de vraag kunnen stellen of ze hun werk goed doen en openstaan voor nieuwe ideeën van collega’s, ouders en kinderen, zullen nooit vastroesten in routine en gewoontes. Ze vernieuwen hun werk steeds. Deze beroepshouding is ook aan te duiden als ‘permanent leren’. Permanent leren gebeurt vooral in teams.
40
6.
ONTWIKKELING VAN KINDEREN
Praktijkvoorbeeld: Morris (9) is met de voetbal op het schoolplein bezig. Hij schopt de bal een eindje omhoog, vangt hem op zijn voet weer op en opnieuw en opnieuw. Iedere keer valt de bal naast zijn voet, maar hij geeft niet op. Gisteren en eergisteren was hij daar ook al mee bezig. Zou hij zich vervelen? Daar komen zijn vrienden en ze gaan lekker een potje voetballen op het schoolplein. Daarna is het tijd voor een snack. Dan vertrekken zijn vrienden naar de computerruimte. Maar Morris is al snel weer buiten met zijn voetbal. Daar gaat hij weer. Net zo lang tot hij het hooghouden even goed kan als zijn vriend. Morris laat duidelijk zien dat hij deze competentie wil beheersen. Wat een volhouder! Kinderen in de buitenschoolse opvangleeftijd leren elke dag bij. Dat leren is op de buitenschoolse opvang anders dan op school. Spelend leren staat centraal. Alle kinderen ontwikkelen zich in hun eigen tempo. De kinderen zijn op een leeftijd om specifieke talenten te ontwikkelen. Ze blijken ergens heel goed in te zijn en bouwen dat verder uit. De één is goed in sport, de ander heeft gevoel voor muziek en de derde wil niets liever dan puzzels oplossen. Ze gaan ook eigen hobby’s ontwikkelen. Pedagogisch medewerkers hebben houvast aan kennis over de ontwikkeling van kinderen. Wat kinderen van verschillende leeftijden interessant vinden, wat ze begrijpen en kunnen, en wat meestal nog niet. Ze weten wat ze mogen verwachten van een kind, hoe ze kunnen aansluiten bij interesses en hoe zij hen kunnen steunen in hun verdere ontwikkeling. 6.1. Hoe leren kinderen van 4 tot 13 jaar? Kinderen ontwikkelen zich op alle terreinen tegelijk. En dat doen ze grotendeels zelf. Een rode draad in het leren is dat de meeste kinderen nieuwsgierig zijn, graag willen leren, weten en kunnen. De meeste kinderen hebben een intrinsieke motivatie om iets nieuws onder de knie te willen krijgen. Intrinsiek betekent dat ze vanuit zichzelf daarvoor gemotiveerd zijn en niet vanwege een aansporing of beloning van de omgeving. Ze voelen zich trots als ze iets nieuws beheersen. De rol van de pedagogisch medewerker is om die drang om de wereld te ontdekken goed te begeleiden. Dat betekent: de juiste omgeving scheppen, interessante informatie aanreiken, vragen stellen die aanzetten tot nadenken, voorbeelden geven. Een aanbod dat past bij wat het kind aankan en interessant vindt. Als een volwassene een kind door middel van de juiste vragen of instructies aanmoedigt en prikkelt, dan leert het kind een vaardigheid beheersen die hij zonder die hulp niet of pas later zou leren. Datzelfde kan ook plaatsvinden onder invloed van leeftijdgenoten die op een bepaald terrein iets verder zijn.
41
Leren door doen Zelf doen, zelf ervaren is van groot belang voor het leren van kinderen – of ze nu vier jaar zijn of twaalf. Jonge kinderen leren dit vooral door: • Kijken en imiteren • Uitproberen en ontdekken • Herhalen en oefenen Ze kijken wat een ander doet en doen dat ook. Ze proberen uit hoe iets werkt en leren al doende hoe het moet. Ze blijven volhouden totdat het lukt. Ook op latere leeftijd blijven uitproberen, herhalen en oefenen is zeer belangrijk. Kinderen vanaf zes jaar experimenteren met materialen. Vooral jongens zijn vaak al jong geboeid door de vraag ‘hoe iets in elkaar zit’: kan deze nietmachine uit elkaar? Hoe beweegt een klok? Met die neiging tot onderzoeken kan de pedagogisch medewerker bij het klaarzetten van materialen rekening houden. Het is leuk als er een oud fototoestel is om uit elkaar te halen. Ook oudere kinderen herhalen en oefenen net zo lang totdat ze iets kunnen. Op deze manier krijgt het kind allerlei vaardigheden onder de knie. Of het nu gaat om lezen, de handstand of timmeren en zagen. Interactie met een volwassene, iemand die meedoet en meepraat tijdens het oefenen biedt een belangrijke basis voor kinderen om te leren nadenken over wat zij doen. Leren via woorden, beelden en denken De manieren van leren breiden zich uit met het ouder worden. Dat komt door veranderingen in verbale vermogens en door veranderingen in de hersenstructuur. Kinderen kunnen naarmate ze ouder worden steeds meer vragen, ze begrijpen meer en kennen meer woorden en – heel belangrijk – kunnen ook lezen. Daarom kunnen ze nu leren via mondelinge, schriftelijke en visuele informatie. Vooral televisie en internet zijn tegenwoordig een belangrijk venster op de wereld. Door rijping van de hersenen kunnen kinderen ook meer leunen op hun denkvermogen. Ze hoeven niet meer alles uit te vinden door te doen. Ze kunnen ook logisch nadenken en daardoor verbanden gaan bedenken. Hoe ouder kinderen worden, hoe meer ze gericht op onderzoek uitgaan naar nieuwe kennis en naar mogelijkheden om hun vaardigheden uit te breiden. Zij leren niet alleen wat toevallig op hun pad komt. Zij weten wat ze willen en kunnen. Ze zoeken bepaalde kennis op of gaan op lessen die hen interesseren. Aandacht voor resultaat Kleuters zijn vooral fijn aan het rennen of aan het puzzelen. Oudere schoolkinderen zijn niet meer alleen geïnteresseerd in het doen. Een achtjarig kind rent (ook) om te winnen of om zijn record te verbeteren. Hij puzzelt om het resultaat te zien. Het te bereiken resultaat wordt een belangrijke motiverende factor om door te zetten. Naarmate kinderen ouder worden gaan ze steeds meer eisen stellen aan hun eigen producten. Dat moet goed zijn.
42
Leerstijlen Kinderen krijgen voorkeuren in manieren van leren. De een is meer een ‘doener’ en de ander meer een ‘denker’. Wat later zie je ook dat sommige kinderen ‘dromers’zijn: ze leren zonder dat je het merkt. Anderen zijn ‘uitvinders’. Zij kunnen met veel inventiviteit, fantasie en geduld oplossingen bedenken en uitvindingen doen. Weer anderen zijn meer praktisch ingesteld en anderen zijn goed in organiseren: de ‘regelaars’. Doeners, denkers, dromers, uitvinders en regelaars: ze hebben ieder een eigen leerstijl. Kinderen zijn op deze leeftijd nog flexibel genoeg om ook eens een andere aanpak te proberen. Stop kinderen dus niet meteen in hokje maar daag ze uit. Jongens hebben vaak een andere leerstijl dan meisjes. Jongens leren meer dan meisjes vanuit een ruimtelijke en visuele oriëntatie. Veel jongens profiteren er dus van als ze dingen voor zich zien. Jongens kun je helpen met grote pictogrammen aan de wand die taken of tijdstippen aangeven. Meisjes zijn meer dan jongens verbaal ingesteld. Zij leren dus met behulp van mondelinge uitleg. Vanwege dit verschil wordt vaak gezegd dat jongens in het nadeel zijn in onze huidige maatschappij, waar zoveel informatie met woorden (verbaal) wordt overgebracht. Ook hier geldt voorzichtigheid: jongens onderling kunnen enorm verschillen, meisjes onderling ook, waardoor er bijvoorbeeld zeker ook meisjes zijn die graag met visuele hulpmiddelen leren en jongens die veel verbaalvaardiger zijn dan ‘het gemiddelde kind’. 6.2. Ontwikkeling in grote lijnen De ontwikkeling van kinderen in de basisschoolleeftijd verloopt snel en de doelgroep van de buitenschoolse opvang is breed. Er zijn grote verschillen tussen de jongste en oudste kinderen. De vierjarige kleuters gaan nog maar net naar de basisschool en de buitenschoolse opvang. De kinderen van elf of twaalf jaar maken al bijna de overstap naar het voortgezet onderwijs en beginnen soms al te puberen. Op de buitenschoolse opvang komen al die kinderen bij elkaar. De kern van de ontwikkeling van kinderen tussen 4 en 13 jaar is dat zij steeds zelfstandiger (autonomer) worden. In dat zelfstandiger worden spelen drie typen ontwikkeling een belangrijke rol: de lichamelijke, cognitieve en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Ontwikkeling op het ene gebied, hangt overigens altijd samen met ontwikkeling op alle andere gebieden. In de buitenschoolse opvang is het belangrijk dat pedagogisch medewerkers deze ontwikkelingen herkennen en erop in kunnen spelen. Om zoveel mogelijk aan deze ontwikkelingen tegemoet te komen zijn de volgende ontwikkelingsgebieden van kinderen beknopt uitgewerkt. • Cognitieve taal-denk ontwikkeling • Sociaal-emotionele ontwikkeling • Lichamelijke motorische ontwikkeling • Morele ontwikkeling
43
6.2.1. Cognitieve taal/ denk ontwikkeling Niet alleen het lichaam, ook het brein van kinderen tussen 4 en 13 jaar verandert. Zij krijgen meer kennis, steeds betere controle over hun aandacht en gedrag. Ze zijn niet meer zo gemakkelijk af te leiden. Ze kunnen beter focussen op de dingen waarmee ze bezig zijn. Hun hersenen worden geschikt om plannen te maken en om na te denken over hun eigen handelingen en de consequenties daarvan. Ook dat betekent dat kinderen naarmate zij opgroeien volwassenen steeds minder nodig hebben om hen te beschermen. De cognitieve ontwikkeling verandert sterk van kleuter tot puber omdat de kinderen steeds meer functies ter beschikking krijgen. Rond de leeftijd van 6 jaar maken kinderen een grote sprong in hun cognitieve ontwikkeling. Kinderen gaan meer openstaan voor anderen. Ze kunnen meer en beter onthouden en hun aandacht sturen. Als ze ergens mee bezig zijn, laten ze zich niet zo snel meer afleiden. Bovendien groeit hun geheugencapaciteit enorm. Dat is ook nodig, want op school en daarbuiten leren ze elke dag wel iets nieuws. Kinderen van 4-8 Vierjarige kleuters die van huis uit Nederlands spreken, kennen gemiddeld 3000 worden. De meesten van die woorden kunnen ze ook zelf gebruiken. Verder maken de meeste kinderen grammaticaal goede zinnen, al doen zij dat nog niet helemaal foutloos. Ook kunnen ze bijna alle klanken goed uitspreken (de ‘r’ is nog wel eens lastig). Tussen hun vierde en zesde jaar maakt de omvang van hun woordenschat een forse groei door en leren zij ingewikkelder zinnen te maken. In deze periode raken kinderen steeds meer geïnteresseerd in letters, boeken en zelf schrijven. Men noemt dat ook wel ‘ontluikende geletterdheid’. Het kan voorkomen dat zij heel serieus een reeks tekens achter elkaar krabbelen en dan aan de pedagogisch medewerker vragen: ‘Wat staat hier?’.Er is in de buitenschoolse opvang gelegenheid genoeg om de kleuters te helpen bij hun taal- en denkontwikkeling. Bij kleuters gaat het dan bijvoorbeeld om het samen kijken naar gebeurtenissen, of samen een boekje lezen en er over praten. Praten met volwassenen is heel belangrijk. Het geeft kinderen de kans om nieuwe woorden en begrippen, nieuwe zinsbouwconstructies te horen en ook zelf eens uit te proberen. Ook voorlezen en fantasiespel helpen het kind om zijn taalvaardigheid verder uit te breiden. Kleuters worstelen vaak nog wat met hun begrip van tijd, waardoor ze niet altijd precies weten wat nu morgen of gisteren, of heel lang geleden is. Ze begrijpen in ieder geval nog niet alles van de wereld om hen heen, maar willen dat wel heel graag. Daarom stellen ze veel vragen, zoals bijvoorbeeld wanneer hun hamster is dood gegaan: ‘waarom slaapt hij heel lang? Wanneer wordt hij weer wakker?’. Ook is de grens tussen fantasie en werkelijkheid nog niet helemaal duidelijk. Om zich toch op hun gemak te voelen vullen ze met hun eigen fantasie de ontbrekende kennis aan tot een soort logisch geheel. Echt opzettelijk liegen doen kinderen van deze leeftijd meestal niet; aanpassen van een verhaal aan hun eigen werkelijkheid wel. Het toekennen van menselijke eigenschappen aan voorwerpen is voor kleuters een manier om dingen te begrijpen: ‘Welterusten beer’ of ‘Stoute fiets’ zijn voor een kleuter geen vreemde uitspraken.
44
Omgaan met meertaligheid Kleuters met een andere moedertaal kennen vaak minder woorden in het Nederlands en hebben meer moeite met de uitspraak en met vormen van complete zinnen in de Nederlandse taal. Het is in de eerste plaats belangrijk om respect en belangstelling te hebben voor de moedertaal van het kind. Dat is tenslotte de taal waarmee het kind thuis opgroeit en waarin hij waarschijnlijk al veel kan uitdrukken. Een kind die dat kan laten zien en daar trots op kan zijn voelt zich geaccepteerd en veilig. Door belangstelling daarvoor kan een kind dit ervaren. De buitenschoolse opvang kan ook een belangrijke rol spelen in het beter leren van Nederlands, juist omdat kinderen tijdens het spelen informeel de Nederlandse taal kunnen gebruiken. Van hun Nederlandstalige leeftijdsgenootjes en van de pedagogisch medewerker leren zij snel en veel.
Kinderen van 8-13 Rond de acht jaar worden kinderen beter in het leggen van logische verbanden en het aanbrengen van systematische ordeningen. Zo weten ze nu bijvoorbeeld dat een mus een soort vogel is, dat vogels dieren zijn (en geen mensen), en dat dieren levende wezens zijn. Kinderen leren en gebruiken taal niet meer alleen voor het alledaagse leven om te kunnen praten met andere kinderen en volwassenen. Taal wordt in deze periode ook een middel om nieuwe kennis te verwerven. Lezen en schrijven geeft hen steeds meer toegang tot de wereld van volwassenen en de kennis die daar te vinden is. Veel kinderen zijn daarin ook mateloos geïnteresseerd. Daaruit halen ze veel kennis. Het is op deze leeftijd dat sommige kinderen alles blijken te weten over een bepaald onderwerp. Sommigen vinden die toegang tot de volwassen wereld wel eens te veel. Het gaat dan vooral over het zien van geweld of seks. Kinderen zien op televisie en op internet veel wat zij weliswaar interessant vinden maar nog niet kunnen begrijpen. De rol van de volwassene is om vragen van kinderen te beantwoorden en grenzen te stellen aan wat zij mogen zien. Wanneer kinderen eenmaal voldoende kunnen lezen, schrijven en rekenen kunnen ze die vaardigheden ook gebruiken om de wereld om hen heen verder te verkennen. Dat gebeurt op school maar kinderen hebben vooral ook vanuit zichzelf interesse in allerlei onderwerpen. Oudere kinderen stellen veel vragen over het hoe en waarom van dingen en hebben een brede belangstelling of diverse onderwerpen. Langzaam maar zeker leren kinderen op deze leeftijd om na te denken over zaken die verder weg liggen en situaties die zij zelf niet hebben ervaren. Zij gaan nadenken over onrecht in de wereld of zich zorgen maken
45
6.2.2. Sociaal-emotionele ontwikkeling Kinderen krijgen gedurende hun basisschoolperiode steeds meer inzicht in zichzelf en in hun relaties met anderen. Naarmate ze ouder worden brengen ze minder tijd door met hun ouders, en meer met andere volwassenen en met leeftijdgenoten. Hun wereld wordt groter en dat leidt ertoe dat zij zich ook sociaal verder kunnen ontwikkelen. Ze leren zichzelf steeds beter kennen, ook buiten het eigen gezin waarin de rollen van vader, moeder, oudere of jongere broers en zusjes min of meer vastliggen. Ze zien hoe het bij anderen thuis toegaat. Ze vergelijken eigen prestaties met die van anderen en ontlenen daar als het goed is zelfvertrouwen aan. Ze leren zich te verplaatsen in gevoelens van anderen, ruzies op te lossen en verschillen te overbruggen. Ze ontwikkelen hun geweten en krijgen inzicht in waarden en normen van de samenleving waarin zij opgroeien. Kinderen van 4-8 Kinderen van vier jaar kunnen zich al in andere kinderen verplaatsen. Ze kunnen bijvoorbeeld een ander kind troosten als het huilt of pijn heeft. Tussen 4 en 6 jaar neemt het vermogen van kinderen om zich in anderen in te leven enorm toe. Dit vermogen wordt ook wel empathie genoemd. Het is een belangrijke voorwaarde voor het aangaan van sociale relaties en vriendschappen. Wie zich kan voorstellen hoe een ander zich voelt is eerder geneigd tot sociaal gedrag zoals: iemand helpen, delen, samenwerken, voor iemand opkomen. Dat zijn de eigenschappen waarmee je je geliefd maakt in groepen en waarmee je vrienden maakt. Naast empathie is zelfcontrole een voorwaarde voor het sluiten van vriendschappen. In de kleuterleeftijd leren kinderen om hun eerste impulsen te beheersen. Die zelfcontrole is vooral van belang om agressief handelen tegen te gaan: speelgoed afpakken, schelden, voor je beurt gaan. Kinderen die regelmatig agressief zijn tegen hun leeftijdgenoten worden meestal niet als vrienden uitgekozen. Deze kinderen hebben baat bij coaching door volwassenen. Een pedagogisch medewerker kan het kind helpen door suggesties voor het gedrag te geven en in de buurt te blijven tijden speelcontacten. De pedagogisch medewerker kan dan beter ingrijpen bij agressie en zorgen dat het spelen voor beiden leuk blijft. Rond een jaar of zeven worden vriendschappen enorm belangrijk, ook voor de ontwikkeling van de eigen identiteit. Kinderen willen graag ergens bij horen en zich geaccepteerd voelen. Maar tegelijk vergelijken zij zichzelf juist steeds meer met anderen om te ontdekken wie ze nu eigenlijk zelf zijn. Dat vergelijken van zichzelf met anderen draagt bij aan de ontwikkeling van de identiteit. Het bij de groep willen horen betekent ook dat op deze leeftijd buitensluiting en pesten een rol kunnen gaan spelen. Het is belangrijk alert te zijn op het negeren of afwijzen van kinderen door de groep. Tevens is er een pestprotocol opgesteld wat te hanteren is wanneer pesten aan de orde is.
46
Kinderen van 8-13 Vanaf de leeftijd van ongeveer zeven jaar spelen kinderen vooral met andere kinderen van dezelfde sekse en leeftijd: meisjes spelen met meisjes en jongens met jongens. Het gaat om echte vriendschappen gebaseerd op elkaar accepteren en steunen. Al zijn ze nog wel aan het ontdekken met wie ze het best kunnen opschieten en samen spelen en kunnen de combinaties dus nog wel eens wisselen. Ook voor kinderen vanaf tien jaar is de omgang met leeftijdgenoten van groot belang. Kinderen zijn op deze leeftijd erg gevoelig voor het gedrag van hun leeftijdgenoten en voor hun beoordeling. Het is daarom belangrijk voor ze om zich op de een of andere manier te onderscheiden en zo een positieve beoordeling te bewerkstelligen. Kinderen van deze leeftijd zijn bezig met hun eigen identiteit: Wie ben ik? Wat kan ik? De vergelijking met anderen is een belangrijke basis om hierover na te denken. Ze willen hetzelfde zijn of juist niet hetzelfde zijn. Dergelijke vergelijkingen bieden een steun voor zelfbewustzijn en zelfwaardering. Kinderen worden op deze leeftijd echt wel kritischer in hun vergelijkingen en beoordelingen. Ze zien ook hoe ze niet willen zijn. De groep is een belangrijke ondersteuning voor de identiteitsvorming. Het kind kan zichzelf vergelijken met anderen in de groep. Door dergelijke vergelijkingen kun je je eigen gedrag bepalen of veranderen. Ze ontdekken wie zij zelf zijn en willen zijn. In een groep krijgt een kind feedback van leeftijdgenoten. Er wordt bijvoorbeeld gelachen om je grap of je wordt juist uitgelachen. De meisjes uit je groep vinden iemands kleren mooi of juist niet. De jongens vinden weer heel andere kleding mooi dan meisjes. Ook door het vergelijken met elkaar leren kinderen hoe de sociale wereld in elkaar steekt. Kortom, ze hebben de ander nodig om zichzelf te leren ontwikkelen. Vriendschappen worden hechter en zijn in sterkere mate gebaseerd op vertrouwen en loyaliteit: je vrienden val je niet af! Kinderen van deze leeftijd horen graag bij een groep. Het ‘erbij horen’ geeft een gevoel van veiligheid. Tegelijkertijd kan het zo zijn dat de eigen voorkeuren en interesses die het kind juist op deze leeftijd sterker begint te ontdekken, botsen met normen van de groep. Dat kan leiden tot lastige keuzes voor een kind: toegeven aan de groepsdruk, of kiezen voor eigenheid? Juist omdat ‘erbij horen’ zo belangrijk is, zijn pedagogisch medewerkers in deze fase alert op pesten of macht en onderdrukking in de groep. Kinderen die toegeven aan de groepsdruk doen wellicht dingen die zij eigenlijk niet willen: samen pesten van een ander kind of liegen tegen de pedagogisch medewerker.
47
6.2.3. Lichamelijke motorische ontwikkeling De lichamelijke ontwikkeling is een proces waarin kinderen iets pas kunnen doen zodra ze er aan toe zijn. Hoe dat proces zich ontwikkelt en met welke tijdsduur, kan sterk per kind verschillen. Het is een proces waar we goed zicht op hebben want elke stap laat zich duidelijk zien. Van belang is dat een kind zich niet onderschat of overschat. De enige manier om een kind te helpen zichzelf goed te leren inschatten is door geduldig en niet bezorgd of angstig, als vangnet aanwezig te zijn bij alles wat het kind aandurft. Een uitdagende omgeving stimuleert het verleggen van grenzen. Dat werkt niet voor elk kind hetzelfde. Een zichzelf overschattend en impulsief kind kan beter een omgeving hebben waarin niet teveel prikkels tegelijk zijn. Een zichzelf onderschattend kind, dat eerst graag toekijkt en in alle rust oefent, kan soms licht aangespoord worden, zonder druk uit te oefenen. Kinderen kunnen steeds meer omdat zij groter, sterker en behendiger worden. Een belangrijke factor is ook dat hun evenwichtsgevoel zich verder ontwikkelt. Ze rennen sneller en zonder te vallen; gooien verder met een bal en vangen hem weer op; ze springen steeds hoger. Als kleuter leren ze fietsen zonder zijwieltjes, enkele jaren later fietsen ze zelfstandig door het verkeer naar de buitenschoolse opvang. Zij hebben volwassenen steeds minder nodig om in hun behoeften te voorzien. Vanaf het negende jaar begint de prepuberteit die begint met een groeispurt, meestal bij meisjes wat eerder dan bij jongens. Daarna volgt de lichamelijke ontwikkeling tot vrouw of man. De snelle groei en de veranderingen in het lichaam maken dat kinderen in deze fase soms motorisch weer wat onhandiger worden. Ze lopen slungelig, stoten dingen om en kennen hun eigen krachten niet goed. Het duurt even voor alles weer in de juiste balans komt. Een goede motoriek is een belangrijke voorwaarde voor het samen spelen. Kunnen meedoen met motorische spelletjes – zoals klimmen, rennen en ballen – is belangrijk in het sociale contact. Onhandige kinderen die niet goed mee kunnen doen, worden gemakkelijk door andere kinderen buitengesloten. Ondersteuning van de pedagogische medewerker bij het ontwikkelen van de grove motoriek is alleen al daarom reuze belangrijk.
48
Kinderen van 4-8 Bij vierjarigen is de ontwikkeling van de grove motoriek goed op gang. Kleuters kunnen zelfstandig lopen, springen, rennen, soepel gaan zitten en weer opstaan. Ze bewegen graag en veel, maar nog niet altijd zo gecontroleerd; hun hele lichaam doet mee met hun bewegingen. Bij het gooien van een bal vallen ze zelf weleens naar voren. Rond het vijfde jaar krijgen de bewegingen meer verfijning en neemt het coördinatievermogen toe. Hinkelen en huppelen lukt nu ook. Kleuters hebben de spontane drang tot bewegen en veel plezier en geduld bij het oefenen van allerlei bewegingen. Dat geldt voor grote, grove bewegingen, maar evenzeer voor kleine, verfijnde bewegingen. Bewegen helpt kinderen bij het ontwikkelen van hun waarnemingsvermogen en begrip. Ook leren ze hun eigen lichaam beter kennen. Wat is ver weg en dichtbij? Hoe lang is mijn eigen arm? Kinderen in de leeftijd rond 8 jaar zijn vooral bezig met het uitbouwen van de bewegingspatronen die zij al hebben ontwikkeld: ze worden er steeds beter, sneller en soepeler in. Daarnaast gaan ze oefenen om nieuwe bewegingen onder de knie te krijgen, zoals touwtjespringen, skaten, kopje duikelen op het klimrek. Bovendien gaan zij zich vergelijken met anderen. Dat leidt tot nieuwe uitdagen en competitie in het spel. Ze gaan wedstrijdjes doen in wie het hardst kan rennen of wie het sterkst is. Kinderen van 8-13 Kinderen vanaf negen jaar verfijnen hun motorische vaardigheden steeds verder: ze kunnen steeds ingewikkelder bewegingen uitvoeren en hebben (als ze gezond zijn) meer uithoudingsvermogen. Ze spelen graag buiten, oefenen daar allerlei sporten zoals dans, straatvoetbal of tennis. Veel kinderen worden in deze tijd ook lid van een sportclub. Op deze leeftijd zie je verschillen ontstaan tussen kinderen die motorisch vaardig of minder vaardig zijn. Sommige kinderen hebben duidelijk belangstelling voor sport en beweging, doen dat ook graag en worden er dus ook steeds beter in. Andere kinderen zijn minder sterk of behendig, hebben minder interesse in bewegen. Zij hebben af en toe een extra stimulans nodig om toch voldoende in beweging te komen
49
6.2.4. Morele ontwikkeling Morele ontwikkeling gaat over het besef van goed en kwaad, over anderen helpen en je verantwoordelijk voelen. Kinderen maken in deze leeftijdsperiode een sterke ontwikkeling door in het leren kennen en beoordelen van ‘goed’ en ‘fout’. Kinderen van 4-8 Deze leeftijd is een belangrijke periode voor de ontwikkeling van ‘moreel besef’. Weten wat goed is en wat niet volgens de normen van de omringende samenleving. In het eerste stadium van die ontwikkeling richt een kind zich op degene die het voor het zeggen heeft en op de regels die gehoorzaamd moeten worden. Omdat het nog niet goed kan beredeneren waarom de regels zijn zoals ze zijn, zijn beloning en straf de belangrijkste richtlijnen. De dingen waar je een beloning voor krijgt, dat zijn de goede dingen om te doen. De dingen waarvoor je gestraft wordt, die mogen niet. Lastig voor opvoeders is dat kleuters dus ook denken: ‘als ik geen straf krijg, dan mag het dus’. Duidelijkheid over wat wel en niet mag en consequent gedrag van volwassene helpen het kind om zich te gedragen zoals de omgeving dat wenselijk en plezierig vind. Vriendschappen en een goede emotionele band met opvoeders spelen een belangrijke rol in de morele ontwikkeling van kinderen in de hele periode van 4 tot 13 jaar. Voor iemand die je graag mag, wil je aardig zijn, die ga je helpen en troosten als het nodig is. Kinderen zullen in een dergelijk positieve situatie gemakkelijk eerlijk zijn, hun eigen belangen een beetje opzij kunnen zetten en proberen om conflicten op een vriendschappelijke manier op te lossen. Kinderen van 8-13 Kinderen in deze leeftijdsgroep kennen over het algemeen de regels die door hun ouders, leerkrachten, pedagogisch medewerker en de samenleving om hen heen worden gehanteerd. Voor hen is het heel belangrijk de dingen zo te doen als ze ‘horen’, vooral ook omdat ze graag een goed kind willen zijn in de ogen van degene met gezag: ouders, leerkrachten maar ook de politie. Wat later gaan kinderen ook op zoek naar de achtergrond van regels, door bijvoorbeeld grenzen ervan af te tasten. Belangrijke vragen zijn: mag je een regel overtreden als je daarvoor een belangrijke reden hebt? Wat zijn de morele principes die het zwaarst wegen? Dat laatste kunnen natuurlijk in verschillende omstandigheden en volgens verschillende levensfilosofieën andere principes zijn.
50
Rond de negen jaar verandert de kijk van kinderen op de wereld: de wijde wereld komt dichterbij. Waar het wereldbeeld van achtjarigen nog aardig geordend is, alles veilig en duidelijk lijkt en zij nieuwsgierig maar vol zelfvertrouwen in het leven staan, gaan kinderen van een jaar of tien nadenken over ‘levensvragen’ en vragen stellen waarop ook volwassenen niet altijd het antwoord weten. De wereld wordt groter en minder overzichtelijk en er zijn kennelijk ook dingen waar geen oplossing voor bestaat. Vooral nieuwsfeiten over rampen of geweld kunnen dan behoorlijk hard aankomen: wat als mij dat overkomt? Belangrijk is dat kinderen over deze onderwerpen kunnen praten met volwassenen om hen heen. Via zulke gesprekken leren ze in te schatten wat de kans is dat hen daadwerkelijk hetzelfde gebeurt en kunnen ze nadenken over wat zijzelf in vergelijkbare situaties zouden kunnen doen. Kinderen gaan in deze ontwikkelingsfase nadenken over wat het betekent een ‘goed mens’ te zijn, en krijgen aandacht voor waarden en normen. Hun maatschappelijke belangstelling wordt groter, in discussies kiezen ze dan echter vaak nog voor standpunten waarvan zij weten dat ze erom gewaardeerd zullen worden door volwassenen en anderen die zij autoriteit toekennen of belangrijk vinden. Pas later zoeken ze de grenzen op van de opvattingen van bijvoorbeeld hun ouders en vinden zij deze niet meer zo vanzelfsprekend. Het is waardevol voor kinderen om hen kennis te laten maken met verschillende visies en principes, met andere waarden en normen dan zij van huis uit gewend zijn. Het onderzoeken van achtergronden en voor- en nadelen, samen met volwassenen biedt hen gelegenheid hun eigen mening te leren formuleren en om ook die kritisch te bekijken. De precieze invulling van waarden en normen verschilt per cultuur en context. Ook de regels en de opvattingen die kinderen van huis meebrengen naar de buitenschoolse opvang kunnen dus variëren. In sommige culturen is bijvoorbeeld bij het helpen van een vriend in nood loyaliteit belangrijker dan de vraag of zijn gedrag in orde is.
51
7.
Veiligheid en gezondheid
Op het gebied van de veiligheid is de pedagogisch medewerkster altijd alert. • • •
Ieder jaar wordt de RI&E- lijst ingevuld en een plan van aanpak gemaakt om de veiligheid en gezondheid zoveel mogelijk te waarborgen. Jaarlijks is er een cursus kinder - E.H.B.O.voor de pedagogisch medewerkster, die geen B.H.V of E.H.B.O.- certificaat hebben. Twee maal per jaar worden er met kinderen (on-) aangekondigde ontruimingsoefeningen gehouden.
Veiligheid kan ook gecreëerd worden door het aangeven van grenzen; • Ruimtelijke grenzen: we leggen een baby niet in de bouwhoek naast een peuter die een zware blokkentoren aan het bouwen is maar in de box of in de babyhoek. • Zintuiglijke grenzen: er zijn grenzen aan wat een baby qua prikkels op zintuiglijk gebied kan verwerken. Daarom zorgen wij voor een rustige plek binnen het KDV. Fysieke grenzen: stoeien, knuffelen, herrie maken, verkleden, gooien, emoties als blijheid, boosheid en verdriet uiten, dat is allemaal prima. Maar de vrijheid van het ene kind houdt op waar dit de vrijheid van een ander kind beperkt. Dit zijn grenzen die we niet uitsluitend met de inrichting van de ruimte kunnen bewerkstelligen. Deze grenzen moeten aangegeven en gecommuniceerd worden naar de kinderen, voordat( maar ook zodra) deze grenzen overschreden worden.
52