Pastorale Verkenningen TIJDSCHRIFT VOOR HET JUSTITIEPASTORAAT , jaargang 1, nummer 1
voorjaar 2006
Humane detentie: speerpunt voor geestelijke verzorging?
1
Colofon
Pastorale Verkenningen verschijnt 4 keer per jaar, in de maanden maart, juni, september en december. De redactie ziet zichzelf vooral als verzamelaar van artikelen en stimulator van collegae en anderen om artikelen te schrijven over de onderwerpen, die betrekking hebben op het werkveld justitiepastoraat. Pastorale Verkenningen wil deskundigheidsbevorderend zijn o.a. door het nadenken over justitiepasto- raat en haar context, door de uitwisseling van visies op (aspecten van) het werk, door het reflecteren op noviteiten in het justitiepastoraat en haar context, en door aandacht te schenken aan de bronnen van waaruit justitiepastores leven en werken. De volgende aflevering van Pastorale Verkenningen (jaargang 1, nummer 2) verschijnt in juni 2006 en gaat over ”christelijke mensbeelden, criminaliteit en detentie”. De deadline voor dat nummer is 19 juni 2006. Pastorale Verkenningen jaargang 1, nummer 3 verschijnt in september 2006 onder de themastelling: ”jeugd, dominante pedagogische modellen in 2006 en christelijke theologie bij justitie”. Wie alvast zijn of haar bijdrage wil leveren, heeft de tijd tot 28 augustus 2006 om het op schrift te stellen, want dat is de deadline voor kopij. Aanleveren van kopij voor KUNST in de kerkzaal of recensies is ook wenselijk voor die datum.
In de eerste aflevering van Pastorale Verkenningen, tijdschrift voor het justitiepastoraat vat de redactie meteen de koe bij de horens. In het veld van het pastoraat binnen de Penitentiaire Inrichtingen van justitie lopen veel pastores aan tegen een gestage hoeveelheid verhalen over de menswaardigheid van het systeem of verhalen van gedetineerden over de beleving van onmenswaardige omstandigheden. Hoe ga je daar als pastor of predikant mee om? Wat is menswaardig, en wat niet? Hoe praten wij over humane detentie ? En, kunnen we dat ook meten? De redactie van Pastorale Verkenningen heeft vanuit diverse invalshoeken de problematiek van humane detentie verkend. Juridisch, theologisch, filosofisch. Daarnaast heeft zij gevraagd aan collegae die in de Extra beveiligde Inrichtingen werken of zij de grenzen van humane detentie kunnen aangeven. Voorts is Gerard Loman, aandachtsfunctionaris Internationale betrekkingen van het r.k. justitiepastoraat corps, geïnterviewd over een instrument waarmee de humaniteit binnen inrichtingen kan worden gemeten. Iets waar DJI mee aan de slag zou kunnen. Bestaande rubrieken uit Zandschrift (magazine) als Kunst in de kerkzaal, ingezonden en Just Linked wilden we u niet onthouden. Deze ziet u dus terugkeren in Pastorale Verkenningen. Wij wensen u een goede leestijd toe. De redactie.
THEMA
Humaniteit vraagt om bondgenoten door Gerard Loman
pag. 3
Meetinstrument humane detentie voor DJI
pag. 7
Humaniteit in de inrichtingen van justitie
pag. 9
Amnesty bericht / Missie DJI
pag. 10
Het REDACTIEADRES: Ds. C. Donner, P.I. Haaglanden, loc. Scheveningen Postbus 87810, 2508 DE ‘s Gravenhage
[email protected]
Humaan beklagrecht onder druk door H.Cremers
pag. 11
“Ïn waardigheid en rechten geboren” door R. van Eijk
pag. 13
De redactie van Pastorale Verkenningen bestaat uit: W. Burgering, redactievoorzitter C. Donner, redactiesecretaris R. van Eijk P. Middelkoop
De pedagogische uitdaging van het jeugdstrafrecht door I. Weijers pag. 16
De redactie behoudt zich het recht voor toegestuurde bijdragen niet te plaatsen of naar believen in te korten.
Pastorale Verkenningen is ook te downloaden via: justitiepastoraat.nl of gevangensipastor.nl. Medewerkende auteurs geven impliciet toestemming hun artikelen ook te plaatsen op deze websites.
2
RUBRIEKEN Ken je zaakje pag. Ingezonden pag. * A. OOSTLANDER Wat hebben kerken en staat elkaar te zeggen? Boekrecensies pag. * De gebrekkige gewetensontwikkeling in het Jeugdstrafrecht. Leonie le Sage * De morele intuïtie van kinderen. Tom Kroon Just Linked pag.
19 21 25
26
HUMANITEIT VRAAGT OM BONDGENOTEN "Zonder het gevoel van betrokkenheid op de bedreigden zou ik een vluchteling zijn uit de werkelijkheid." (Elie Wiesel) 1. INLEIDING Ieder mens kan 'geraakt' worden door een ander mens, wanneer die andere mens in een situatie zit of terechtkomt, waarbinnen de menselijkheid in het geding kan komen. Het is dit 'geraakt-zijn', vanuit onze intuïtie als een vorm van voor-kennis, dat ons kan aanzetten tot reflectie en handelen. Wat humaan is, is moeilijk precies te duiden. De verwoording van wat 'humaniteit' (als het menselijk goede) is, vindt net als de verwoording van menselijke 'verantwoordelijkheid' (van de ene mens naar de andere) plaats in wisselwerking met een bepaalde situatie. Keuzes en beschrijvingen zullen altijd een zekere beperktheid inhouden. Dit neemt niet weg dat wij telkens voor het meest humane in een bepaalde situatie dienen te kiezen. Op onze wijze leveren wij dan een bijdrage aan een goede, rechtvaardige samenleving, datgene, wat wij in een beeld "Rijk Gods" noemen. In paragraaf 2 komen wij tot een zo eenduidig mogelijke begripsbepaling, zodat wij over hetzelfde kunnen spreken; in paragraaf 3 formuleren wij de basis van waaruit wij handelen; in paragraaf 4 spreken wij onze zorg uit over bepaalde ontwikkelingen en tot slot (paragraaf 5) ontwikkelen wij een aantal beleidsaanbevelingen. 2. HET BEGRIP HUMANITEIT EN TERMINOLOGIE Het begrip humaniteit kent een lange geschiedenis. Wij gaan hier verder niet op in. Na de verschrikkingen van de tweede wereldoorlog wordt humaniteit gebruikt als sleutelwoord om veranderingen tot stand te brengen in de manier waarop staten met haar eigen burgers en vreemdelingen omgaan, juist vanuit het idee: dit mag nooit meer gebeuren, zoals het in WOII gebeurd is. Er komen steeds meer rechten en verdragen tot stand in de VN. Tegelijk zijn er meer schendingen van mensenrechten te melden, enerzijds omdat er veel meer publiciteit gegeven wordt door de
3
aanwezige televisie- en radioploegen en anderzijds omdat er meer regels zijn, die schendingen toetsbaar maken. Naast een verbod op onmenselijke behandeling wordt ook expliciet gezegd dat gedetineerden dienen te worden behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid, inherent aan de menselijke persoon. De behandeling dient in de eerste plaats gericht te zijn op heropvoeding en reclassering. In het Nederlandse gevangenissysteem komt dit tot uiting in de Beginselenwet (PBW) en de Gevangenismaatregel. In de teksten daarvan komt trouwens het woord humaniteit niet voor. In de huishoudelijke reglementen wordt de ambtenaar uitdrukkelijk opgedragen de gedetineerden zo tegemoet te treden dat hun (de gevangenen) menselijke waardigheid zoveel mogelijk onverlet gelaten wordt (HR, II,2). In de nota Taak en Toekomst (1982) staat een humane tenuitvoerlegging van de straf op de eerste plaats. In de nota Werkzame Detentie(1994) komen vooral veiligheid en doelmatigheid op de eerste plaats te staan. Weliswaar wordt de
menswaardigheid uitgangspunt genoemd, maar is de invulling ervan marginaal: aan de internationale normen wordt voldaan en schadelijke effecten moeten worden voorkomen of beperkt. Er is weinig of geen sprake van een zoeken naar betere mogelijkheden. De internationale normen worden minimaal uitgelegd, in de officiële folders voor het personeel wordt 'menswaardig' zelfs niet eens als uitgangspunt genoemd naast de veiligheid en doelmatigheid. Er wordt, zegt Kelk een nieuw vijandbeeld van de gedetineerde geschapen. Tien jaar later blijkt dat dit in een snel tempo is doorgegaan. Met de invoering van de Tijdelijke Wet noodcapaciteit (2002) werd gebroken met de traditionele penitentiaire standaarden. De hoop dat deze wet tijdelijk zou zijn en de oude standaarden weer hersteld zouden worden, is ijdel gebleken. De PBW wordt aangepast aan de noodwet. En in de Nieuwe Inrichting zijn de kernwoorden: efficiënt, effectief en doelgroepgericht, in deze volgorde. Het gesprek over de grenzen van humaniteit moet nog steeds plaatsvinden.(toevoeging
2006 GL) Er is dus een publiek besef dat mensen menswaardig, humaan met elkaar om moeten gaan. Het is moeilijk het begrip precies te omschrijven. Verschillende auteurs proberen het begrip humaniteit in de justitiële context zichtbaar te maken : '[We kunnen zeggen dat] bij een humane, beschaafde bestraffing van misdadigers, weinig of geen gebruik van fysiek geweld gemaakt wordt, psychische martelingen tot een minimum beperkt worden en de rede heerst over de emoties'. (Franke). 'Humaniteit heeft meer te maken met de wijze waarop gevangenen bejegend worden dan men wat er precies gedaan wordt'(Jonkers). 'De ethiek van het straffen stelt vanuit het oogpunt van de humaniteit grenzen aan de straf die iemand mag worden opgelegd' (Bianchi). In de justitiële context gaat het over detentie of vrijheidsberoving. Deze vrijheidsberoving geschiedt door de overheid met verschillende doelen. Mensen kunnen vastgehouden worden voor een proces, mensen kunnen veroordeeld zijn tot een hechtenis- of gevangenisstraf en het kan de bedoeling zijn dat mensen (vreemdelingen) worden vastgehouden met de bedoeling hen het land uit te zetten. Dit is in het algemeen legaal: onze wetten staan dat toe dat mensen van hun vrijheid worden beroofd in bepaalde gevallen en als aan bepaalde procedures is voldaan. Het meest eigene van mensen, nl. het grondrecht om zich te bewegen waar zij willen en om in een zelfgekozen vorm deel te hebben aan de samenleving, wordt hen ontnomen. Men zou kunnen zeggen dat dat al per definitie inhumaan is, omdat het zo allesbepalend is. Deze kwalificatie geven wij er voorshands niet aan. Wel hebben we de nodige vragen bij de detentie met als doel uitzetting en vrijheidsstraffen in het algemeen. Andere straffen, een geldboete bv. of een dienstverlening gedurende een aantal uren, hebben niet zoveel gevolgen voor het complete leven van de personen in kwestie én hun directe relaties en zijn daarom vaak humaner voor de daders en hun relaties. Slachtoffers kunnen dit evenwel heel anders beleven. Vrijheidsbeneming kan op verschillende manieren plaatsvinden. In concreto kennen wij in Nederland vrijheidsbeneming vooral in totaalinstituties, verblijf- en werkplaatsen van een groot aantal mensen, die van de hen omringende buitenwereld afgesloten zijn gedurende een bepaalde tijd en die
4
eenzelfde, formeel geregelde levenswijze leiden (Goffman). De laatste jaren hebben zijn er vooral grote inrichtingen bijgekomen. Daarnaast zijn er enkele kleinere instellingen. De verschillende typen inrichtingen en het regime binnen de afzonderlijke inrichtingen zijn grotendeels bepalend voor de mate waarin mensen zelf nog enigerwijze vorm kunnen geven aan hun leven. Deze beperking in hun mogelijkheid van mens-zijn (geen vrije contacten met familie en vrienden, geen vrij gaan en staan, voortdurend afhankelijk zijn van de opdrachten en bepalingen van anderen) leidt ertoe dat zij grotere risico's lopen dat hun rechten feitelijk geschonden worden en dat zij inhumaan behandeld worden. Daarom is het van des te meer belang dat de mensen, die macht hebben over de gedetineerden, hen zo humaan mogelijk behandelen en niet nodeloos kwetsen, ziek maken en tot wangedrag drijven. Er worden verschillende termen gebruikt, als men spreekt over humaniteit bij vrijheidsbeneming. Definities zijn al helemaal moeilijk te vinden. Alvorens weer te geven wat wij onder humaniteit verstaan, geven wij eerst een paar woorden , die een aspect ervan benadrukken. humaan = de tenuitvoerlegging van straffen of maatregelen dient minimaal te voldoen aan de wettelijke normen die daarvoor gesteld zijn, maar bovendien zoveel mogelijk aan de morele normen, die daarvoor bestaan. Humaan wil niet alleen zeggen dat er sprake is van een minimum, (de wettelijke normen) maar tevens van een streven naar zo menswaardig mogelijk. humanitair = elke actie die gericht is op het zoveel mogelijk beperken van de ellende van een bepaald systeem. humanisering = het nemen van bewuste beleidsmaatregelen om wijzigingen in het systeem in te voeren ten gunste van een meer menselijke benadering. 3. HUMANITEIT BRENGT JUSTITIEPASTORES IN BEWEGING Om het werkterrein van het pastoraat binnen de gevangenis goed af te bakenen is het van wezenlijk belang een helder zicht te krijgen op de tweepolige basis van ‘humaniteit’: enerzijds is dat het voldoen aan de juridische en wettelijke normen (die vatbaar zijn voor minimalistische of ruimhartige interpretaties) en anderzijds dient er
rekening te worden gehouden met de morele en ethische waarden en normen die in de samenleving onder redelijke en verantwoordelijke mensen gelden. Het ligt voor de hand dat de ethische pool, van het streven naar de meest ethisch verantwoord benadering, justitiepastores in beweging brengt, en wel in samenwerking en samenspraak met diegenen die expliciete verantwoordelijkheden dragen voor de juridische kant en de tenuitvoerlegging. De ethische vragen gaan iedereen aan. Dit is juist een van de voornaamste lessen die wij hebben geleerd van de moderne misdaden tegen de mensheid. Wij kunnen ons niet meer veroorloven geen verantwoordelijkheid te nemen voor het werken van het ‘systeem’. Wij kunnen ons niet meer verschuilen achter de wet, de natuur, het volk, de kerk of achter ‘Gods wil’. Het is ons werk als pastores om de fundamentele ethische vragen eerlijk en goed te formuleren en ze te beantwoorden met hartstocht en deskundigheid. Evenmin als anderen in de inrichtingen kunnen wij ons op de wet beroepen om onze persoonlijke verantwoordelijkheden te ontlopen. ========================
GROTERE RISICO’S DAT RECHTEN WORDEN GESCHONDEN
======================== De eerste stap is dat we een helder zicht krijgen op onze basisovertuigingen. Een noodzakelijke tweede stap is regelmatige herijking om op de goede spoor te blijven. De krachten van gevestigde gewoonten en structuren zijn taai. Nog geen veertig jaar geleden heerste een ouder moreel bewustzijn en was de praktijk ook anders. Gelovigen, die bijvoorbeeld gewetensbezwaren tegen de militaire dienst hadden, kregen nogal eens te horen van de pastores, dat gehoorzaamheid aan het bevoegde gezag heiliger was dan het luisteren naar de stem van ons geweten. Dat is nu verleden tijd in de meeste westerse landen, maar de vraag is of het nieuwe ethische model voldoende werkt bij de leiding van gevangenissen en in de praktijk van de justitiepastores. Op deze vraag kunnen wij nog niet een gefundeerd antwoord geven. Eigen zelfonderzoek zou de vraag aan de orde kunnen stellen, of wij als corps in feite het systeem zijn gang laten gaan en onze deskundige aandacht
beperken tot het helpen van de gedetineerden om hun gevoel van menswaardigheid te behouden of terugvinden. Een feit is dat de gedetineerden ons er vaak op aanspreken dat ook wij verantwoordelijk zijn voor het werken van het systeem. Wat zeggen wij dan? Wij kunnen ons ook afvragen of wij adequaat gebruikmaken van de overlegmogelijkheden maken om, behalve over de persoonlijke problemen van de gedetineerden te spreken, tekortkomingen van het systeem aan de orde te stellen? Houden wij in feite rekening met de tweepoligheid humaniteit? Het spreken in de naam van menswaardig handelen of humaniteit is een verbindend en bindend, gemeenschapstichtend spreken. Het is er niet op uit de specifieke overtuigingen van de verschillende stromingen van levensbeschouwingen van onze pluralistische cultuur overbodig te maken. Over de normen van humaniteit kunnen we tot een basisconsensus komen. Verbindende waarden, onherroepelijke maatstaven en basishoudingen kunnen zowel door godsdienstigen als niet-gelovigen worden aanvaard en gedragen. De Verklaring van de Wereldethos, van 4 september 1993, geeft een inhoudelijke invulling van de ethische pool van humaniteit die verweven is met de juridische pool. De ethische richtlijnen worden gefundeerd vanuit de optiek van verantwoordelijkheden in plaats van op de niet-afdwingbare mensenrechten. De basis verantwoordelijkheid is: Elk mens (wit of gekleurd, man of vrouw, rijk of arm) moet menselijk worden behandeld. Dit is nog niet voor iedereen vanzelfsprekend en dit wordt nog versterkt door een tweede basiseis die haar bestaansrecht ruimschoots heeft bewezen in vele ethische en religieuze tradities: Wat U niet wilt dat U geschiedt, doe dat ook een ander niet. Deze regel wordt gezien als de ‘onveranderlijke, absoluut noodzakelijke norm voor alle levensterreinen, voor gezinnen en gemeenschappen, voor rassen, naties en religies’. Op dit fundament stoelen vervolgens vier ‘onwrikbare geboden’: 1. de plicht tot een cultuur van geweldloosheid en respect voor het leven , 2. de plicht tot en cultuur van solidariteit en een rechtvaardige economische orde, 3. de plicht tot een cultuur van tolerantie en een leven in waarachtigheid en 4. de plicht tot een cultuur van gelijke rechten en tot partnerschap tussen man en vrouw. Dit is het beste wat wij in onze pluralistische wereld
5
hebben gevonden om richting te geven aan onze pogingen om zo samen te leven dat het een mens waardig is. Ongetwijfeld stemmen velen van de justitieambtenaren met deze overtuigingen in. Omdat de verbindingen met wat ons ten diepste in beweging brengt, en wat ons het meest dierbaar is, evident zijn, kunnen wij zonder vervreemding vanuit onze eigen identiteit en met wijderzijdse respect, een bijdrage leveren aan het integreren van deze waarden en normen in de dagelijks praktijk in de inrichtingen van justitie. ============================
PASTORES FORMULEREN BIJ UITSTEK DE FUNDAMENTELE, ETHISCHE VRAGEN ============================ In de traditie waaruit wij leven komt een ander ethisch model dan de ethiek van de mensenrechten naar voren: Als antwoord op het doodzaaiende ‘recht van de sterkste’, geldt het ‘recht van de zwakke’, de aanspraak van de lijdende, wanhopige en uitgestoten mens op verlossing door anderen. Dit recht is verbonden met de overtuiging, dat wij in het gehoorzamen aan dit appèl van de lijdende mens de weg vinden naar volwaardig menszijn in hart en geweten (R. van Kessel).
Het gaat dan om zorg en strijd voor mensen voor wie in het feitelijke systeem geen ruimte en geen tijd is. Volgens evangelische normen is een mens zonder hart en geweten levend dood en doodzaaiend. Zonder ogen, oren en hart open te hebben voor het leed om ons heen en zonder onze krachten, in navolging van de Gekruisigde, in te zetten om mensen van hun lijden te bevrijden zijn wij minder dan humaan. Wij kunnen en moeten werken met de waarden en normen van de ethiek van de humaniteit, maar wij hebben onze eigen invalshoek. Voor ons is niet het conflict tussen rechten van individu en gemeenschap primaire, of het een voorgaat op het ander. Vanuit de
christelijke traditie gelden vooreerst twee andere vooropstellingen. Vooreerst dat God voorgaat op de mens. En vervolgens onder mensen, dat de arme voorgaat op de rijke en de zwakke voorgaat op de sterke. In ons pastoraat is de toets of de armen en de zwakken (de kanslozen, de wezen, de vreemdelingen, de outcasts) de voorrang krijgen die hun van godswege toekomt. De gedetineerden vertellen ons dat de genade Gods schuilt in mensen die ‘ze niet laten zitten, ze niet laten barsten, ze niet verraden, ze niet opgeven, ze vergeven, ze bij de hand nemen en die ze liefhebben'. Menselijkheid zoals wij geloven dat deze door God beschreven is in het leven van Jesus. De hoop op menselijkheid kan het leven hier en nu beïnvloeden en sturen. 4. DE PRAKTIJK EN HAAR SCHENDINGEN Onze betrokkenheid op de lijdenden stelt ons voor de noodzaak de huidige praktijk binnen inrichtingen van justitie onder voortdurende kritiek te stellen. Soms dienen we vanuit onze betrokkenheid zelfs tijdelijk 'plaatsvervangend' te handelen: daar waar de andere mens niet in staat is op te komen voor een haar/hem menselijker bestaan. Ons kritisch staan binnen een inrichting wordt ons mede voorgehouden het leven dat Jezus van Nazareth leidde. Er zijn een aantal belangrijke condities waaraan een menselijk bestaan in een inrichting van justitie dient te voldoen. Het moet gedetineerden worden mogelijk gemaakt zoveel mogelijk contacten te kunnen onderhouden met medemensen, vooral het kunnen handhaven van de basisrelaties is voor zijn/haar bestaan van wezenlijk belang. Er dient geen of zo weinig mogelijk schade te zijn voor een gedetineerde tijdens zijn verblijf in een inrichting: dit met het oog op zijn terugkeer in de samenleving. Men dient daarom acht te slaan op de talenten en vaardigheden van de gedetineerden. De hierboven genoemde factoren zijn van belang om een 'humaniteitsdiagnose' te kunnen stellen van de werkelijkheid, waarbinnen justitiepastores werken. De laatste jaren zijn er binnen het gevangeniswezen ontwikkelingen gaande die ons als justitiepastores zorgen baren. Wij denken daarbij aan de volgende ontwikkelingen. *De politiek heeft het pad verlaten dat zij de wil nog heeft om grote
groepen gedetineerden te resocialiseren. Voor een beperkte groep komt er meer geld en begeleiding vrij. Maar dit laatste gaat ten koste van de meerderheid van onze gedetineerden. Misschien dienen we zelfs te stellen dat de zorg voor bepaalde groeperingen een ideologische verhulling is om bezuinigingen op resocialisatie door te voeren. Wij willen een ieder de kans geven om een plek terug te vinden in onze maatschappij. Versterkte aandacht voor bepaalde groepen als DVA, BZ, MI kunnen echter grote groepen uitsluiten. *Waakzaamheid is geboden bij de invoering van 'De Nieuwe Inrichting'. Er dreigen voor gedetineerden nog beperktere mogelijkheden te ontstaan om de noodzakelijke hulpverlening te ontvangen. Ook dienen we er acht op te slaan dat de te verrichten arbeid zinvol moet zijn. *Het bevorderen van menselijke contacten wordt tegengegaan door een grote versnippering van de verschillende afdelingen. Bij de EBI zijn de grenzen van humaniteit volgens de Europees Hof en ook volgens onze criteria duidelijk overschreden. Wij verliezen onze positie als land met een humane tenuitvoerlegging als hier niet het nodige aan gedaan wordt, ook al schermt het ministerie er nog steeds me dat de maatregelen door de rechter getoetst zijn. Toetsing door de rechter is wel een criterium, maar niet het enige. * De rationalisering van de werkwijze betekent weliswaar meer transparantie en evidence-based zorgprogramma’s, maar leidt eveneens tot een verlies van de menselijke kwaliteit van het zorgaanbod. “De primaire ethische impuls, het gevoel voor het mens-zijn van anderen, is vervangen door een handelen in termen van gedepersonificeerde eenheden die passen in de mallen van een gestandaardiseerde aanpak, en die tellen in een verantwoording op meetbare resultaten” (RMO 2001). * Binnen DNI dient het gevangeniswezen een kostengestuurde organisatie te worden (zie nota pagina 13). Dit betekent vooral dat men kijkt hoe met een substantieel lager budget toch kwaliteit geboden kan worden. Ook een aantal gevangenisdirecteuren vrezen dat hiermee zelfs het bieden van een humane detentie naar de Europese standaard niet meer vanzelfsprekend zal zijn (Scheffelaar Klots) Verder vragen wij aandacht voor de volgende ontwikkelingen:
6
*de willekeur waarmee vreemdelingen al dan niet gewelddadig het land worden uitgezet; *de plotselinge overplaatsingen van gedetineerden, omdat zij vluchtgevaarlijk zouden zijn, zonder dat de grond van de verdachtmaking bekend is; *plaatsing in de isolatie zonder dat de toedracht voldoende duidelijk is; *de druk die soms wordt toegepast om 'de waarheid' te achterhalen; *de (te) klakkeloze toepassing van algemene regels op elk individu, iets wat wel rechtmatig, maar niet altijd humaan is. Uit het bovenstaande blijkt dat onze diagnose van humaniteit vanuit bepaalde criteria een negatieve ontwikkeling laat zien. 5. BELEIDSAANBEVELINGEN -Vanouds creëert de pastor een 'asielplek' binnen de repressieve wereld van het gevangeniswezen. Dit is een belangrijke plaats voor de gedetineerde om op 'adem' te komen, zich veilig te voelen. Het is een plek die wij als pastores dienen te bewaken met behulp van onze geloofsgemeenschap en de politiek. Toch zullen we op een bepaalde wijze geïntegreerd moeten werken om binnen de inrichtingen te zoeken naar 'bondgenoten' in de bevordering van een zo humaan mogelijk klimaat. -We dienen een bijdrage te leveren aan de ethische implicaties van allerlei ontwikkelingen. Misschien moeten we in deze discussies wel meer ons recht daartoe opeisen. Te denken valt aan deelname in werkgroepen rond De Nieuwe Inrichting en aan allerlei overlegstructuren in de inrichtingen, die nu anders zijn samengesteld en vooral gericht zijn op de beheersbaarheid van de inrichtingen in plaats van op de doelstelling humane tenuitvoerlegging van detentie. -Bij dit laatste moeten we ons wel afvragen waarvoor wij wel of niet verantwoordelijkheid kunnen dragen, juist ten aanzien van de bovengenoemde asielplek. -Om duidelijkheid te verkrijgen omtrent onze specifieke rol binnen de inrichtingen dient er sprake te zijn van een duidelijke identiteit van het corps naar buiten toe. -Dit gezamenlijk optreden naar buiten kan conflicten vermijden over onze rolvervulling binnen de inrichtingen en kan ons tevens onze specifieke rol doen behouden van
geestelijke verzorging met een opdracht van 'elders'. -we dienen meer met gelijkgezinden te bezien waar het humane gehalte van de detentie in schuilt. Vooralsnog lijken wetenschappers, sommige politici en oud-directeuren eerder de aangewezen figuren hiervoor dan de beleidsmakers. Gerard Loman is r.k. justitiepastor en heeft o.a. gewerkt bij de vreemdelingen in het DC Zeist. Momenteel is hij werkzaam in de Pompekliniek (TBS) te Nijmegen.
6. LITERATUUR Hieronder volgt enige literatuur, die wij gebruikt hebben. We hopen hiermee een weg te wijzen naar een verdere studie door collega's. Bureaus Hoofden Geestelijke Verzorging, De humaniteit van bijzonder beveiligde inrichtingen. Den Haag 1995 H. Franke. Twee eeuwen gevangen. Utrecht 1990 E. Goffman, Gestichten. Utrecht (herdruk 1990) G. Heitink, Gids voor het pastoraat. Kampen 1993 2e druk C. Kelk, Afgeschreven. Zes beschouwingen rondom het thema Misdaad en straf(recht). Arnhem 1990 C. Kelk, De menselijke verantwoordelijkheid in het strafrecht. Arnhem 1994 R. van Kessel, Zes kruiken water. G. Loman, Van zoveel kanten aangedragen. Schendingen van mensenrechten in gevangenissen, zoals gerapporteerd door hoofdaalmoezeniers (1994) A. Melai, Nogmaals: humane spanningen in het strafrecht. Utrecht 1987 (?) K. Melis, Bewaarplaatsen van het humane. Essays over de menselijke waardigheid. Kampen 1995 A. Neys, e.a., Tralies in de weg. Leuven 1994 E. Schillebeeckx, Thelogisch testament. 1995 2e druk Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling . Rapport Tussen zorgen en begrenzen, 2004 P. Scheffelaar Klots, Het Nederlandse gevangeniswezen: enkele kanttekeningen bij het (nieuwe) beleid. Sancties 2005, no 4 SP rapport: Morgen beter 2005 J. Verhagen, Waar vrijheid ophoudt en weer kan beginnen (2006) Winkler Prins Encyclopedie 1975, s.v. humaniteit Wetten, Universele Verklaring Rechten van de Mens en Verdragen
Interview met Gerard Loman
Anderhalf jaar geleden vertaalde Gerard Loman een methode om humaniteit in detentie te meten. Door het contact met zijn collegae in Engeland en Schotland was hij op het spoor gezet van dit meetinstrument. Is het voor DJI een bruikbaar instrumentarium? Pastorale Verkenningen toog naar Utrecht voor een antwoord. door Walther Burgering
……………………………………………………… Het eerste wat opvalt is dat het meetinstrument niet geschreven is voor justitiepastores, om zelf mee aan de slag te gaan. Het is ontwikkeld voor inrichtingen “om de blik op het werk anders te richten”. Kunnen pastores iets betekenen voor de inrichtingen en het leef- en werkklimaat bij justitie? Gerard Loman antwoordt volmondig: “Ja. Humaniteit is precies de zaak van de inrichtingen, van DJI en niet alleen van justitiepastores. Dit hoort bij de status van ambtenaar van de justitiepastor. Je levert een instrument aan de inrichting om humaniteit binnen de instelling te meten. Uiteindelijk kunnen gedetineerden daar hun voordeel mee doen”.
De menselijke toets Hoe zit dat instrumentarium in elkaar? Gerard: “Het gaat niet om cijfermateriaal, maar vooral om te kijken hoe men binnen het gegeven systeem zo humaan mogelijk kan werken. Vroeger werd hier veel werk van gemaakt, tegenwoordig lijkt DJI vóór alles gefocust op efficiency , meer dan op humaniteit. Met dit meetinstrument vestigen we als r.k. justitiepastoraat de aandacht op iets anders dan het model van het Instituut Nederlandse Kwaliteit (INK). Deze laatste werkt ook met vragen- lijsten, maar is vooral gericht op de verbetering van resultaten in het werken binnen de Penitentiaire Inrichting. Bij ‘ons meetinstrument’ gaat het er niet om dat inrichtingen beter moeten scoren, maar dat mensen nadenken over de manier waarop ze functioneren. Hier gaat het over vragen als: heeft een gedetineerde de kans gekregen
7
contact te leggen met zijn familie op de eerste detentiedag, heeft hij een mentor en spreekt hij deze, zijn PIW-ers benaderbaar voor gedetineerden en wordt hij of zij serieus genomen. Het is de menselijke toets, waardoor gedetineerden zich wel of niet gewaardeerd voelen als mens”, aldus de justitiepastor Er zijn vragenlijsten voor gedetineerden, voor personeel en er is een onderdeel observatie. Er is met name aandacht voor hoe vaak personeel iets doet, en hoe. Als bijvoorbeeld een gedetineerde wordt geroepen, is het van belang of er van een afstand wordt geschreeuwd of dat een personeelslid even naar hem toegaat en aangeeft dat hij ergens gewenst wordt. Ook is belangrijk of een personeelslid iemand bij zijn voornaam noemt of alleen communiceert met “jij daar van cel 7”. Tenslotte is het veelzeggend welke toon aangeslagen wordt tegenover een gedetineerde. Deze zaken vind je niet terug in het INK-model, en wel in het meetinstrument humaniteit.
Humane detentie het eerst onder druk Inhoudelijk is het instrument opgebouwd rondom vier elementen: bescherming van menselijke waardigheid, respect voor iemands individualiteit, ondersteuning van familie- contacten en stimulering van persoonlijke verantwoordelijkheid en groei. In deze tijd lijkt de publieke opinie vooral gecharmeerd van repressie. Gerard Loman: “Als het politieke klimaat het gevangeniswezen laat verharden, komen zaken als humane detentie het eerst onder druk te staan. In 1992 kwam het boek ‘Making standards work’ uit. Het was een tijd, waarin men optimistisch was en geloofde dat men het goed moest doen. Gerard Loman: “Making standard works had de overtuiging: onze goede praktijk kunnen we leren aan anderen. In 2000 sprak de hoofdinspecteur van het gevangeniswezen in Canada over wat justitiële instellingen kunnen doen om voor gedetineerden een goede terugkeer in de samenleving te creëren, hen niet verbitterd terug te laten keren. Dat gaat altijd over menselijke waardigheid”.
Geen crime prevention meer, maar drugs and crime “Nu zie je in gevangenissen als de Abu Graib dat deze standaarden niet meer serieus worden genomen. Gevolg is dat minder goede bejegening weer de overhand krijgt bij gevangenisper- soneel. Als we niet gefocust zijn op humaniteit, dan komt het er niet van. Het gaat iedere keer weer om de vraag: hoe kan ik deze gedetineerde zo goed mogelijk in zijn waardigheid laten. Daarna zouden pas de maatregelen voor wat betreft efficiency moeten gaan gelden. Wat je ziet is dat de belangen zijn veranderd, ook bij de Verenigde Naties. 50 jaar geleden gold nog dat de VN zich bezig hield met crime prevention. Nu zie je dat ze gericht zijn on drugs and crime. Het gaat niet meer in eerste instantie om de behandeling van gedetineerden, maar om drugs en criminaliteit. En dat terwijl de afgesproken standaarden voor humane behandeling uit 1955 nog steeds niet overal in de wereld geïmplementeerd zijn. In Europa grotendeels wel, maar elders is er nog weinig sprake van controle op preventie en voorkoming van marteling”. Vorig jaar op de wereldcon- ferentie in Bangkok haalde een minimale standaard het niet. Loman: “Als het op wereldschaal niet lukt, kan het op landelijk niveau toch wel haalbaar blijven? Nederland voldoet naar de letter wel aan deze standaard, maar naar de inhoud is ons land nog wel voor verbetering vatbaar. Hierbij gaat het om de manier van bejegening. Dat klinkt misschien soft, maar het is de enige manier om met mensen menswaardig te blijven omgaan. Gedetineerden die over de
schreef gaan krijgen te maken met correcties en sancties, maar daarnaast is het van belang dat wij als personeel ze eerst als mens blijven zien. Vaak is het ook geen onwil dat gedetineerden slecht worden bejegend, maar het sluipt gewoonweg in het gedrag tijdens het werk”.
Slecht opgeleid ? In de opleiding van justitie wordt hier zeker aandacht aan besteed. Hoogopgeleide vakmensen staan voor de klas. Vroeger werden cursussen gegeven door mensen uit de praktijk. Nu veel minder. Het risico bestaat dat de praktijk anders is dan de theorie. Ook de gerichtheid is anders geworden. Gerard Loman: “Efficiency lijkt voorop te staan. Bij de discussie over wel of niet roken op cel, bijvoorbeeld, is het belang van gevulde cellen groter dan de vraag naar de gezondheid van gedetineerde mensen… Dat lijkt de omgekeerde weg”. “Waar deze tegenstelling het scherpst naar voren komt is bij de vreemdelingenbewaring. Er is een zeer korte opleiding bij beveiligingspersoneel. Als iemand dan in de fout gaat tegenover een gedetineerde, zegt justitie doodleuk: wegwezen! Dat kan met uitzendkrachten. Het is de vraag of je het de Securicor- mensen wel mag aandoen om zó onvoorbereid deze verantwoor- delijkheid te dragen. En de vraag is of je gedetineerden aan werknemers mag blootstellen, die zo opgeleid zijn. 98 van de 100 mensen zijn uit het goede hout gesneden en willen meer van hun werk maken, maar zijn ook beperkt in hun mogelijkheden mensen menswaardig te bejegenen”. Gerard Loman is ervan overtuigd dat een humane benadering in je werk een hogere kwaliteit van werken oplevert. De blikrichting is anders dan bij efficiency. De blikrichting is niet het geld dat kan worden bespaard als er anders wordt gewerkt, de blikrichting is de mensen waarmee je werkt. De politieke vraag is of we een fatsoenlijk gevangeniswezen willen of niet. Waar ligt de grens van het fatsoen, en waar gaan we er over heen? “Mensen die een straf is opgelegd mag je geen leed toevoegen. De enige straf die de Nederlandse samenleving kent is vrijheidsbeneming. Dat hebben we als samenleving goed uit te voeren. Met fatsoen en respect voor mensen. Juridisch doen we het ongetwijfeld meestal goed, we geven met argumenten aan waarom een sanctie gegeven wordt. Fatsoen heeft te maken met de omgang van mensen met elkaar. Maatregelen die genomen worden, moeten we niet alleen als kostenpost bekijken. Hoe-kunnen- we-zo-minimalistisch-mogelijk-zijn, is volgens mij geen goed uitgangspunt. Waarom de inrichting aan de zorgplicht voor noodzakelijke kleding niet meer voldoet, is mij een raadsel. Een mate van soberheid die zover gaat dat mensen voor kleding weer afhankelijk zijn van liefdadigheid gaat mij veel te ver. Dat gebeurt geregeld in de vreemdelingenbewaring. Het enige argument is dat ze zogenaamd maar even daar zitten (toch vaak meer dan een half jaar) en dat we daar in een sober regiem niet voor hoeven te zorgen”. Het meetinstrument humaniteit is in februari 2006 onderwerp geweest van een overleg tussen het managementteam geestelijke verzorging en dhr. G. Wouters. Het document is momenteel, zoals dat heet, ‘in bespreking’ bij DJI.
-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+--+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-
8
HUMANITEIT IN DE INRICHTINGEN VAN JUSTITIE In de maatschappij en ook binnen DJI wordt ontzaglijk veel gemeten. Men heeft het over prestatie indicatoren, kengetallen, meting volgens het model van het Instituut Nederlandse Kwaliteit (INK)i. Meten is weten, wordt vaak gezegd en het is ontegenzeggelijk waar dat we door te meten veel duidelijker weten waarover we het hebben. Dat kan ook gelden voor humaniteit. Vooraf moet duidelijk zijn wat je wilt weten en wat de criteria zijn waarmee je dat kunt meten. Daarmee bereik je veel. Het betekent niet dat hiermee alles gezegd is, maar het helpt wel. Willen we als DJI verantwoord kunnen zeggen dat onze bejegening humaan te noemen is, dan dienen we dit aan te tonen.
Een instrument om te meten In het begin van 2004 vond ondergetekende eindelijk een zogenoemd audit-instrument dat mogelijk behulpzaam kan zijn om humaniteit te meten. Het is geen volmaakt instrument, maar wel een waar mee te werken is. Het is ontwikkeld aan het internationaal studiecentrum voor evangenisstudies in Londen (ICPS). Dit instituut wordt gedragen door enige vooraanstaande wetenschappers die zich al jarenlang inzetten voor betere condities in gevangenissen, overal ter wereld. Men bezoekt gevangenissen, geeft adviezen hoe personeel te trainen, hoe procedures zo te standaardiseren dat ze werken. “Making standards work” en “A Human Rights approach to prison management” zijn titels van eerdere publicaties van dit centrum. De eerste is indertijd onder auspiciën van de voorloper van DJI gepubliceerd. Steeds staat centraal hoe je met de huidige personeelsleden een verbetering kunt aanbrengen in de bejegening van gedetineerden. Men gaat er van uit dat deze personeelsleden en deze gevangenen het met elkaar moeten zien te rooien op een zo goed mogelijke manier. Binnen de kring van r.k. geestelijk verzorgers is een vertaling van de uitleg en lijst tot stand gekomen en is de lijst enigszins aangepast. We hopen dat het geschikt is om binnen DJI te gebruiken. Zo, niet dan hopen we in ieder geval dat het een aanzet
9
geeft tot het ontwikkelen van een eigen meetinstrument.
Sleutelbegrippen Op basis van vier sleutelbegrippen heeft het ICPS een checklist gemaakt van humane doelstellingen. De sleutelbegrippen zijn: bescherming van menselijke waardigheid, respect voor iemands individualiteit, ondersteuning van familiecontacten en stimulering van persoonlijke verantwoordelijkheid en groei. Onderwerpen zijn: hoe gebeurt het visiteren; hoe spreken mensen elkaar aan; hoeveel privacy is er; wie brengt de boodschap dat een familielid is overleden; hoe wordt omgegaan met persoonlijke spullen bij celinspectie, hoe worden bezoekers gefouilleerd; zijn personeelsleden bij hun naam bekend; worden veranderingen in een programma aangekondigd en uitgelegd, enzovoort.
pastores gezegd is over de bijdrage van gedetineerden zelf aan een humane detentie, al is daar zeker meer over te zeggen. Er worden gegevens verzameld via 7 formulieren: over de cellen, het verschil tussen beleid en uitvoering in de praktijk, een vragenlijst voor gevangenen, idem voor personeelsleden, observatie van de omgang tussen personeel en gevangenen, afzonderlijke diepte-interviews, gevangenisstatistieken rond klachten. Het is daarmee niet uitputtend. Er wordt niets onderzocht over discriminatie, of over de specifieke vragen van bijvoorbeeld jongeren of vrouwen. Dat kan aangevuld worden. De lijst lijkt op de vragenlijsten zoals die in het INKmodel ook in inrichtingen worden gebruikt. Dan gaat het er meestal om de tevredenheid van de klanten te meten en zo nodig te verbeteren. Zo wordt er jaarlijks een gedetineerdensurvey gehouden onder 12.000 gedetineerden, in de meeste inrichtingen dus. Het doel is dan vooral de organisatie te verbeteren. Het doel van deze lijst is eveneens een outputverbetering, maar nu toegespitst op de randvoorwaarden voor humane detentie. Wellicht kan dit instrument ook gekoppeld worden aan de kwaliteitstoetsing die al gebruikt wordt in een aantal inrichtingen.
Tenslotte Met behulp van deze lijst kunnen inrichtingen zien hoe ze beantwoorden aan hun voornaamste doelstelling: gevangenen humaan bejegenen. Deze sleutelbegrippen komen goed overeen met de condities die in 1996 door de katholieke justitiepastores ook al naar voren werden gebracht: contacten onderhouden, talenten en vaardigheden benutten, geen schade toebrengen. De lijst wil een hulpmiddel zijn om binnen de inrichting zelf te kijken op welke wijze men kwaliteit levert met betrekking tot een humane detentie. Het is niet bedoeld om van buitenaf een vingertje op te steken of te controleren, maar om zelf intern een kwalitatieve analyse te maken van de eigen inrichting. Dit wordt gedaan door personeelsleden én gevangenen. Daarmee kan het aansluiten bij wat in de brochure over de studiedagen 2004 van de r.k.
De lijst is niet volledig en sluit ook niet altijd aan bij de situatie van iedere vrouw of man die gedetineerd zit. Voor mensen in een jeugdinrichting, een tbs-kliniek en de vreemdelingenbewaring zijn zeker aangepaste versies nodig. De pastores van deze inrichtingen zijn graag bereid aanpassingen te verrichten. Tegelijk kan het ook zo zijn dat bepaalde onderdelen niet van toepassing zijn in een bepaalde inrichting. Te denken valt aan kleding, werken aan een vrijwilligersproject, et cetera. Maar ook daar geldt weer: het kan per inrichting verschillen. In sommige inrichtingen is inrichtingskleding verplicht in de isolatiecellen. Of het altijd nodig is? De lijst zal dus per inrichting kunnen verschillen. Boven- staande tekst is de inleiding van het document ‘Humaniteit in de inrichting’.
Gevangenisomstandigheden Slechte hygiëne, mishandeling en verwaarlozing, voortdurende dreiging. En misschien de ergste straf: isolatie. In veel landen lijken die praktijken onlosmakelijk verbonden met gevangenschap. Ook in landen waar het gevangenissysteem onder geregelde controle staat, kunnen dergelijke misstanden optreden. Verscheidene landen kennen bijzondere vormen van gevangenschap, bijvoorbeeld strafkampen. Die kampen staan meestal niet onder controle van rechtbanken.
Geschiedenis Gevangenschap is zo oud als de beschaving. De willekeur waaraan gevangenen waren onderworpen, blijkt bijvoorbeeld uit de bijna altijd aanwezige martelkamers. In oude tijden waren gevangenissen geen centra voor heropvoeding, maar afschrikwekkende uitstallingen van spectaculaire gruwelen. Van recentere datum is het idee dat ook gevangenen recht hebben op een humane behandeling. Daartoe moesten de gevangenissen ingrijpend worden gesaneerd. Want, zoals in de achttiende eeuw door verscheidene auteurs wed beschreven, overleefden veel gevangenen het niet. Opgepropt in kleine ruimten, zonder medische verzorging. Ze moesten vaak betalen voor hun voedsel of voor privileges. Ze werden vaak slachtoffer van geweld binnen de gevangenis. In veel landen is dat alles nu beter geregeld. De kosten van gevangenschap worden gedragen door de staat, die ook toeziet op hygiëne, veiligheid en de bescherming van rechten. Maar nog steeds houdt elke gevangenschap risico’s van willekeur en mishandeling in.
Normen In 1957 namen de Verenigde Naties de Standaard Minimum Regels voor de Behandeling van Gevangenen aan. Die regels schrijven voor hoe gevangenen moeten worden geregistreerd, aan welke eisen hun kleding, voeding, medische verzorging en huisvesting moet voldoen, welke vormen van bestraffing niet mogen worden opgelegd (marteling, bijvoorbeeld), welke rechten gevangenen hebben op sport, ontspanning, lectuur en nog veel meer.
10
Isolatie en toezicht
Amnesty International is zeer bezorgd over gevangenschap in isolatie. Die komt ok in West Europa en Noord Amerika voor. Artsen constateerden bij de gevangenen in isolatie verschijnselen van depressie, hallucinaties, sterk verlaagde bloeddruk, overgevoeligheid, uitputting en andere stoornissen. Er is een commissie behorende bij het Europese Verdrag ter Voorkoming van Foltering. Die commissie brengt een geregeld inspectiebezoek aan gevangenissen en inspecteert die ook van geval tot geval. Vooral dat laatste soort bezoek is van belang. De autoriteiten krijgen maar enkele dagen tevoren bericht van het bezoek van de commissie en zijn verplicht de commissie alles te laten zien . Er wordt nu gewerkt aan een soortgelijke commissie behorende bij het Verenigde Natiesverdrag tegen foltering. Die zal gevangenissen moeten gaan inspecteren in de hele wereld.
en/of maatregel te ondergaan. De insluiting heeft een tweeledig doel. In de eerste plaats is er sprake van vergelding: misdaad wordt bestraft. Tegelijkertijd wordt de maatschappij beschermd. Zolang de veroordeelde zit opgesloten, kan hij immers geen nieuwe misdrijven plegen. Beveiliging en voorkomen van ontvluchtingen hebben dan ook een hoge prioriteit. Bovendien is het de bedoeling dat veroordeelden niet direct weer de fout ingaan als zij vrij komen. Afschrikking is daarvoor niet voldoende. De oorzaken of omstandigheden waardoor iemand op het verkeerde pad is geraakt, moeten worden aangepakt. Anders is een terugval in de criminaliteit vaak de gemakkelijkste weg. Maatregelen als TBS of de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zijn speciaal bedoeld om een behandeling aan te bieden. Met die behandeling moeten de betrokkenen ondanks hun persoonlijkheidsstoornis, psychische aandoening of ontwikkelingsstoornis op een gegeven moment weer ‘normaal’ kunnen functioneren in de maatschappij.
(bron: website Amnesty International)
-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+--+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-
Missie DJI De missie van de Dienst Justitiële Inrichtingen luidt: “De Dienst Justitiële Inrichtingen levert een bijdrage aan de veiligheid van de samenleving door de ten uitvoer legging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen, en door de aan onze zorg toevertrouwde personen de kans te bieden een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan op te bouwen”. De belangrijkste taak van DJI is de insluiting van mensen om hun straf
Maar ook degenen die een ‘gewone’ straf hebben gekregen biedt DJI een kans om te werken aan een toekomst zonder criminaliteit. Tijdens het verblijf in een inrichting werken gemotiveerde gevangenen aan een toekomst zonder criminaliteit. Dat kan door het volgen van een opleiding of het leren van een vak. Maar het kan ook gaan om praktische zaken zoals het leren van sociale vaardigheden, het omgaan met geld, het vinden van een baan en het regelen van huisvesting. Voorwaarde is dat de gevangene gemotiveerd is en voor een langere tijd wordt opgesloten. (bron: website DJI)
Human beklagrecht onder druk
door H. CREMERS - In de ruim 13,5 jaren die
ondergetekende inmiddels als rechtshulpverlener in penitentiaire zaken actief is, kan ik wel stellen zo’n beetje alles te hebben gezien en gehoord wat zich zoal voordoet in het penitentiaire beklag- en beroepsrecht. Gepokt en gemazeld in deze kom ik steeds weer tot de conclusie dat dit specifieke rechtsterrein op geen enkele wijze te vergelijken valt met het “normale” recht, alleen al vanwege het feit dat de gewone wetgeving op het gebied van het strafrecht, internationale recht, civiele recht en/of bestuursrecht zelden of nooit van toepassing wordt geacht. Hierdoor roep ik dan ook wel eens vertwijfeld dat het rechtsgebied penitentiair recht soms nog wel een middeleeuws recht is. Waarbij dient te worden opgetekend dat het rechtssysteem internationaal gezien ook wel weer redelijk uniek is, en het goed is dat er een dergelijk systeem, hoewel in velerlei opzichten voor verbetering vatbaar, in Nederland in ieder geval operationeel is. Knelpunten voor de rechtshulpverlener Dit begint vaak al op het moment dat een geschil tussen de directie en een gedetineerde niet meer met een goed gesprek kan worden opgelost, en deze gedetineerde vervolgens hierom in beklag gaat. Vaak merk ik dan dat dit goed gesprek tussen beiden niet dan wel volstrekt onvoldoende heeft plaatsgevonden. Hoewel ik mij realiseer hierin over het algemeen eenzijdig te worden geïnformeerd, namelijk slechts door de gedetineerde, komt het bepaald niet zelden voor dat deze zich niet volwaardig behandeld voelt, als er al een gesprek heeft plaatsgevonden met de directeur. Bij een rapportaanzegging bij voorbeeld wordt hem dan slechts de sanctie medegedeeld terwijl het juist vaak een uitgelezen moment is om de gemoederen tot bedaren te brengen door de gedetineerde in ieder geval zijn versie van het verhaal eens goed te laten doen. Een gemiste kans! Indien de gedetineerde vervolgens in beklag gaat, wordt geregeld de hulp van een advocaat ingeschakeld. Deze ervaart weer zijn eigen problemen in het penitentiaire recht. Zo ontvangt hij soms zeer summiere informatie middels een onvolledig dossier indien hij dit opvraagt bij de betreffende beklagcommissie, waardoor er soms tot vlak voor de hoorzitting onduidelijkheden blijven bestaan en er te weinig gelegenheid resteert om alles goed
11
door te spreken met de betreffende gedetineerde. Hierbij dient met name de GRIP informatie niet ongenoemd te blijven; dit is anonieme informatie die door het CRI wordt verstrekt over een bepaalde gedetineerde aan de directeur maar die vervolgens niet inhoudelijk ter inzage komt van de gedetineerde, diens rechtshulpverlener en zelfs de leden van de Beklagof Beroepscommissie. De enige waarborg die is ingebouwd is dat een Landelijk Officier van Justitie (LovJ) de ingekomen informatie, die zeer verstrekkende gevolgen kan hebben voor een gedetineerde (zoals zelfs een plaatsing in de EBI), toetst op betrouwbaarheid. De indruk bestaat hierbij dat deze toetsing door de LovJ nogal marginaal plaatsvindt. Met beklagzaken wordt niet altijd even nauw omgesprongen Met betrekking tot de formele vereisten die in de penitentiaire wetgeving worden gesteld, en waarmee niet altijd even nauw wordt omgesprongen, durft de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) dit helaas zelden af te straffen. Zo ontbreekt herhaaldelijk de handtekening van de beslissend directeur op de sanctiebeschikking of wordt zelfs het tijdsstip van uitreiking (dat van belang is in verband met bij voorbeeld de beklag- of beroepstermijn van zeven dagen) hierop vermeld. De RSJ beoordeelt deze omissies helaas echter zelden als fataal, zoals dit bij voorbeeld in het bestuursrecht wel gebeurt. Het behoeft dan geen betoog dat als vervolgens een gedetineerde zijn beklag- of beroepschrift een dag te laat indient, en dit zonder gegronde reden meestal linea recta tot een niet ontvankelijkheid leidt, de frustratie met betrekking tot deze door hem ervaren rechtsongelijkheid groot zal zijn…
Een ander voorbeeld waarbij de gedetineerde in het penitentiaire beklagrecht zich soms minder serieus genomen voelt, betreft het gegeven dat veel Commissies van Toezicht de hoorzittingen standaard afdoen middels een enkelvoudige Kamer. Op grond van de Penitentiaire beginselenwet mag dit slechts indien er sprake is van zaken van eenvoudige aard. Naar ik aanneem zijn hiervoor wellicht personele problemen bij de verschillende Commissies de oorzaak van. Hoe begrijpelijk dit dan ook is, de meer ingewikkelder zaken verdienen vanwege de zorgvuldigheid desondanks gewoon de aandacht van een meerhoofdige Commissie. Er is op dit moment weinig om vrolijk van te worden De Beklagcommissies en de RSJ honoreren helaas zelden of nooit een verzoek van een gedetineerde om getuigen ter hoorzitting op te roepen,
hetgeen met name in conflicten tussen gedetineerden onderling of tussen de gedetineerde enerzijds en de directie anderzijds soms zo verhelderend kan zijn. Zeker in laatstgenoemde situatie resteert dan vaak het woord van de gedetineerde tegenover het woord van de directie of de middels een ambtsedig proces verbaal opgestelde verklaring van een PIW-er, waarbij de gedetineerde negen van de tien keer het onderspit delft. Welke zaken komen zoal voor in het Beklagrecht? De laatste jaren zie ik enige verschuivingen omtrent de onderwerpen waarover door gedetineerden wordt geprocedeerd. In het verleden kreeg ik nog wel eens klachten over bij voorbeeld de bij een bepaald geloof behorende voeding, of over de medische behandeling. Thans richten de klachten zich meer op de in mijn ogen veelvuldiger voorkomende incidenten. Staven kan ik deze indruk niet, maar ik vertegenwoordig hoe dan ook hierin vaker gedetineerden dan voorheen. Door de invoering van het sober regime, de meermanscellen en het tegelijkertijd wegvallen van hulpverleningsdisciplines zoals de reclassering en de Bureaus Rechtshulp lopen de spanningen wellicht meer op, hetgeen ook niet verwonderlijk zou zijn. In de rechtshulpverlening is het opheffen van de juridische spreekuren door de Bureaus Rechtshulp erg jammer. Naast het bijstaan van de gedetineerden indien noodzakelijk in beklagzaken vervulden deze spreekuren tevens een zeeffunctie en konden juridische geschillen juist vaak in een vroeg stadium
12
worden opgelost, zonder dat ze escaleerden.
Juridisch Loket : geen juristen meer Inmiddels worden deze spreekuren beetje bij beetje weer ingevuld door de opvolgende instantie van het Bureau Rechtshulp, zijnde het Juridisch Loket. Echter naast het feit dat de medewerkers van dit Juridisch Loket geen juristen en/of advocaten meer zijn, zijn hun bevoegdheden om dit spreekuur te houden veel beperkter dan de juristen van de Bureaus Rechtshulp. Zij mogen bij voorbeeld slechts een uur aan een zaak besteden en niet procederen voor een gedetineerde. Voor verdergaande rechtsbijstand dient dan weer snel te worden verwezen naar een advocaat. Deze hebben om hun werk adequaat te kunnen verrichten weer te maken met de Raad voor Rechtsbijstand, een organisatie van het Ministerie van Justitie, die moet beslissen of de advocaat mag optreden in een zaak en hem dan hiervoor betaalt (een zogenaamde toevoeging verstrekt). In penitentiaire zaken wordt dit verzoek om een toevoeging steeds vaker afgewezen door deze Raad, omdat die bij voorbeeld van mening is dat de rechtszoekende ook zelf de procedure wel kan voeren. Met het wegvallen van bovengenoemde organisaties, de steeds ingewikkeldere en veelvuldig wijzigende regelgeving (bij voorbeeld met betrekking tot alle regimes) is deze gang van zaken ten zeerste te betreuren, en ook vanuit deze optiek een uitholling van het zo waardevolle penitentiaire recht. Indien men al hetgeen ik hierboven heb beschreven in ogenschouw neemt, kan worden geconcludeerd dat er op dit moment met betrekking tot het rechtsterrein penitentiair recht weinig is om vrolijk van te worden. Deze auteur hoopt dan ook van harte dat de wetgever onverkort het belang van een goede penitentiair rechtelijke rechtsgang blijft inzien, en niet te veel meegaat in de op dit moment kennelijk heersende onderbuikgevoelens van de samenleving dat “ze nu eenmaal niet zitten voor zweetvoeten en het nog altijd beter hebben dan een ziekenhuis patiënt ”. Ik houd mijn hart vast…
Mevrouw mr H.M.S. Cremers is advocaat te Berlicum (bij ’s-Hertogenbosch) en mede-auteur van het Bajesboek.
In waardigheid en rechten geboren , artikel 1 van een seculier credo door RYAN VAN EIJK - De laatste tijd is
onder geestelijk verzorgers van divers pluimage binnen justitie te zien en te horen dat er aandacht is voor humaniteit in detentie. Blijkbaar is het een actueel onderwerp en aandachtspunt. En dat hoort het ook te zijn. Niet alleen nu, maar voortdurend. De huidige aandacht is zeker niet vreemd in een periode waarin het gevangeniswezen politieke en maatschappelijke druk ervaart om zo goedkoop en effectief mogelijk zijn werk en doelen te realiseren. Meerpersoonscellen bij volwassenen en jeugd, De Nieuwe Inrichting, detentieboten voor vreemdelingenbewaring, maatregelen tegen terrorisme, het zijn allemaal nieuwigheden die we tot nu toe in die verschijningsvorm niet kenden en die naast vele andere, ook vragen doen stellen bij de menswaardigheid in relatie tot detentie. Het gesprek over menswaardigheid geeft echter niet alleen de actualiteit aan, maar impliceert ook dat het niet om een vaststaand iets gaat. Het concept van de waardigheid van de mens is inderdaad niet altijd expliciet aanwezig geweest in de mensengeschiedenis, en ook de inhoud of reikwijdte ervan zijn niet altijd duidelijk geweest. Het verstaan van menswaardigheid heeft een ontwikkelingsgeschiedenis doorgemaakt, die nog niet is afgerond. Waardigheid: meer dan een aardigheid Wie het woordenboek van Van Dale openslaat vindt bij ‘waardigheid’ dat het gaat om een 1-eigenschap of omstandigheid van eerbied of 2- een ambt met eer en aanzien verbonden. Wat ons hier vooral interesseert is de eerste betekenis, alhoewel de tweede betekenis ook een zekere relevantie heeft. Waardigheid gerelateerd aan een omstandigheid of ambt verwijst naar een bijzondere situatie, plaats of rang van een mens in de samenleving. Waardigheid is hier een afgeleide, en wel van die situatie, functie, stand of is een beloning voor een prestatie. In deze betekenis bestaat er dus meer of minder waardigheid tussen mensen. Deze waardigheid is gevarieerd en divers. Maar daarnaast is er dus de betekenis waar waardigheid gerelateerd wordt aan een eigenschap. In deze betekenis gaat
13
het bij waardigheid om iets specifieks, om iets eigens wat alleen des mensen is en de mens dus onderscheidt van niet-menselijke wezens. Deze opvatting van waardigheid heeft een aspect van universaliteit in de zin van voor ieder mens geldend. We kunnen in de mensengeschiedenis onophoudelijk hoogoplopende discussies zien over de vraag op wie de kwalificatie ‘mens’ van toepassing is, en de vraag welke eigenheid en waardigheid daar dan bij hoort. Binnen het christendom is het menszijn onherroepelijk verbonden met het scheppingsverhaal: de mens als geschapen naar Gods beeld, waarmee tegelijk ook de band/verbond tussen beide is gegeven. De bijzondere positie van de mens is in het christendom gebaseerd op zijn anders zijn dan andere wezens: de mens is het toppunt van de Schepping, geschapen naar Gods beeld, een wezen met rede en vrije wil. Maar hiermee is slechts een startpunt geformuleerd, want zoals gezegd zijn in de geschiedenis regelmatig discussies gevoerd over de vraag wie mens is met de daar bijhorende waardigheid. We hoeven in dit verband maar te verwijzen naar de nu als pijnlijk ervaren discussies over het mens-zijn van indianen of slaven1, of naar het voor ons nu wat bizarre feit dat tot ver in de 19e eeuw in Europa dieren strafrechterlijk vervolgd werden.2 Aan de filosoof Kant is het te danken dat het denken over de waardigheid van de mens een beslissende duw krijgt. Kant maakt namelijk onderscheid tussen wat waarde heeft en wat een prijs. Hij stelt in zijn Grundlegung zur Metaphysik der Sitten: “Im Reiche der Zwecke hat alles entweder einen Preis oder eine Würde. Was einen Preis hat, andessen Stelle kann auch etwas anderes, als Äquivalent gesetzt werden; was dagegen über allen Preis erhaben ist, mithin kein Äquivalent verstattet, das hat eine Würde.” Men zou ook kunnen zeggen: wat een prijs heeft is te vervangen, wat waarde heeft daarentegen niet. Voor Kant is de uiteindelijke reden van de menselijke waardigheid gelegen in het feit dat de mens in staat is tot moreel denken en handelen. Daarom mag de mens nooit alleen middel zijn. Verder stelt hij dat de rede zich enkel ontwikkelen kan samen met anderen. De gedachte van de mensheid als drager van waardigheid komt zo in het vizier. Daarmee legt Kant een normatieve en universele basis onder het begrip menswaardigheid. De waardigheid komt de mens als mens toe, zonder dat er voorwaarden, prestaties etc. aan verbonden worden. Menswaardigheid kan noch in de loop van het mensenleven verworven worden noch verloren gaan.
wat een prijs heeft is te vervangen, wat waarde heeft daarentegen niet Deze normatieve, universele basis is zeker niet overal en door iedereen als vanzelfsprekend geaccepteerd, en is daarom regelmatig aangevallen in verleden en heden. Het begrip zou vaag en onduidelijk zijn, geen lange en breed gedragen geschiedenis hebben en de toename van een beroep op menswaardigheid zou leiden tot verdere uitholling van het begrip. Bovendien zou het een westers concept zijn. Ook vandaag de dag zijn er geluiden te horen die de universaliteit van de menswaardigheid proberen te relativeren of zelfs te ondermijnen. Dergelijke kritiek wordt tegenwoordig bijvoorbeeld gehoord vanuit de cultuurrelativistische en postmodernistische hoek.3 En helemaal ten onrechte is de kritiek niet, want het kan moeilijk ontkend worden dat menswaardigheid ook een contextgebonden aspect heeft. Het totaal verwerpen van het universele aspect is echter in meerdere opzichten niet terecht. Zo 1
Films als The Mission (indianen) en Amistad (slaven) brengen deze discussies voor een breed publiek in beeld; net als historische geschriften als ‘De verwoesting van de West-Indische landen’ van B. de las Casas (SUN, Nijmegen, 1992} zijn ze terug te vinden. 2 Cfr. E. Evans, The Criminal Prosecution and Capital Punishment of Animals, E. Dutton, New York, 1998. 3 Cfr. bijvoorbeeld R. Howard in International Human Rights in Context. Law, Politics, Morals, H. Steiner & Ph. Alston (eds), Clarendon Press 1996, Oxford p. 221-223, en Group vs Individual Identity in the African Debate on Human Rights in: Human Rights in Africa. Cross-Cultural Perspectives, A. An-Na’im & F. Deng (eds), Brookings Institution, Washington 1990, p.159-183.
hanteert de kritiek om een universele norm van menswaardigheid te verwerpen zelf ook een universele norm, namelijk de norm van gelijkheid van de verschillende door cultuur of context bepaalde opvattingen. Een dergelijke gelijkheidsopvatting is bovendien weinig vruchtbaar want weinig bruikbaar in conflictsituaties, immers de voorkoming en vooral oplossing van conflicten is net de inzet van recht. Verder blijkt in de praktijk dat wereldwijd juist slachtoffers zich beroepen op een universele norm betreffende menswaardigheid. In die zin blijkt het slachtoffer een belangrijk uitgangspunt in de discussie over menswaardigheid. Centraal in de discussie blijft of men van mening is dat de waardigheid gegeven wordt (de ene mens of groep erkent de andere) of dat die waardigheid als een voorgegeven wordt beschouwd, dus als wat ieder bezit door geboorte. In het eerste geval is waardigheid te verkrijgen én te verliezen, in het tweede niet.
Van waardigheid naar rechten Binnen de context van de Verenigde Naties is uitdrukkelijk gekozen voor de opvatting dat menswaardigheid dit normatief aspect heeft. De gruwelen van de wereldoorlogen zijn daar mede de oorzaak van.4 De menswaardigheid wordt meteen in de eerste zin van de preambule van de VN Verklaring van de Rechten van de Mens gesteld, en niet beargumenteerd of gerechtvaardigd. Dat gebeurt ook niet in de afzonderlijke mensenrechten en in de mensenrechtenverdragen die voortvloeiden uit deze Verklaring. De waardigheid van de mens wordt nergens inhoudelijk-juridisch omschreven. Het is een principe, een uitgangspunt dat in de preambules van diverse verdragen en in wetsartikelen simpelweg wordt gesteld: “Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten
4
Het na-oorlogse Duitsland is vanwege zijn Nazi-verleden een land dat in de juridische discussie en gedachtenvorming betreffende menswaardigheid een grote bijdrage heeft geleverd. In Duitsland is de menswaardigheid in art. l van de grondwet verankerd. De formulering is ontdaan van iedere filosofische of religieuze verwijzing; de Duitse wet(gever) erkent dat de formulering wel uit een cultuurtraditie voortkomt maar tilt ze daar vervolgens bewust bovenuit.
14
geboren.”5 De menswaardigheid en de mensenrechten hebben zo een objectiviteit die onlosmakelijk en meteen verbonden is met subjectiviteit: zowel de mensheid als de individuele persoon hebben die waardigheid en die rechten, ongeacht beschavingsniveau, prestaties, sociale status, lichamelijke en verstandelijke talenten of karaktertrekken. Die waardigheid gaat zelfs niet verloren door verwerpelijk handelen. De menswaardigheid is dus onvervreemdbaar. Ze moet daarentegen beschermd en gerespecteerd worden, want ze is wel erg kwetsbaar. Menswaardigheid is namelijk wel gegeven met het leven, maar daarmee is het nog geen feitelijke gegevenheid. Ze moet namelijk in het leven voortdurend ook nagestreefd worden, want iedere keer weer wordt ze beschadigd of op zijn minst bedreigd. Zoals hierboven al gesteld, vindt de verdere invulling van de menswaardigheid zijn beslag in de diverse mensenrechten. De totale verzameling mensenrechten is een weerspiegeling van wat als menswaardig wordt gezien. De afzonderlijke rechten zijn niet zonder meer absoluut, en wel degelijk te beperken. De afzonderlijke rechten kunnen ook niet absoluut zijn alleen al vanwege het feit dat ze strijdig met elkaar kunnen zijn. We zien dit bijvoorbeeld op dit moment in onze samenleving waar regelmatig het mensenrecht van de godsdienstvrijheid botst met het mensenrecht van vrijheid van meningsuiting. Het herhaaldelijk roepen dat het recht van vrijheid van meningsuiting absoluut is, is in deze discussie net zo onzinnig als beweren dat het recht op godsdienstvrijheid absoluut zou zijn.
De waardigheid van de mens wordt nergens inhoudelijk-juridisch omschreven
Dat neemt overigens niet weg dat het ene recht zwaarder kan en mag wegen dan een ander. Aan het beperken van die rechten worden in beginsel wel zware eisen gesteld.6 Toch zijn er in de hele verzameling mensenrechten, rechten die van een zwaardere categorie schijnen te zijn: “The common article 3 of the four Geneva Conventions of 1949, setting out a number of minimum humanitarian standards which are to be respected in cases of conflict which are not of an international character, enumerates certain acts which ‘are and shall remain prohibited at any time and in any place whatsoever.’ The following acts are mentioned: ‘a- violence to life and person, in particular murder of all kinds, mutilation, cruel treatment and torture; b- taking of hostages; c- outrages upon personal dignity, in particular, humiliating and degrading treatment; d- the passing of sentences and the carrying out of executions without previous
5
Art. 1 Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Of “Human dignity is inviolable. It must be respected and protected.” Art. 1 Handvest van de Fundamentele Rechten van de Europses Unie. 6 Standaardformulering als legitimatie voor inperking is bijvoorbeeld: voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden .
judgement pronounced by a regular constituted court, affording all the judicial guarantees which are recognized as indispensable by civilized nations.”7
Menswaardigheid en detentie De situatie aangaande de menswaardigheid van gedetineerden vergt altijd extra alertheid. Iemand van zijn (bewegings)vrijheid beroven is immers in beginsel al een aantasting van iemands waardigheid. In het verlengde van die vrijheidsberoving worden echter ook meteen andere rechten aangetast. Naast de algemeen geldende mensenrechtenverdagen zijn er daarom documenten die aan gedetineerden speciale aandacht besteden.8 Zo zijn er de volgende fundamentele rechten voor gedetineerden geformuleerd in een document dat specifiek gaat over menswaardige detentie9: 1- Right to inherent dignity: Dit impliceert het recht op leven, een discriminatieverbod en respect voor cultuur en religie van de gedetineerde. Verder impliceert het aandacht voor specifieke groepen: 7
Het Verdrag inzake Bergerrechten en Politieke Rechten noemt als extra beschermde terreinen (Cfr. art.4 lid 2 ): het recht op leven , folteringsverbod, slavernij- en horigheidsverbod verbod op vrijheidsberoving wegens wanprestatie, verbod op terugwerkende bestraffing, recht op erkenning als persoon, en gewetensen godsdienstvrijheid. Cfr. T. van Boven, Distinguishing Criteria of Human Rights, in International Human Rights in Context. Law, Politics, Morals, H. Steiner & Ph. Alston (eds), Clarendon Press 1996, Oxford, p. 129-130. 8 Genoemd moeten hier in elk geval worden het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en het Antifolterverdrag; verder zijn er de VN Standaard Minimum Regels m.b.t. gedetineerden, die overigens geen bindend verdrag vormen maar een gezaghebbende leidraad zijn. 9 For Human Dignity- Towards the Charter of Fundamental Rights of Prisoners, UN Commission on Crime Prevention and Criminal Justice, May 2003. De hier genoemde rechten zijn afgeleid van the Basic Principles for the Treatment of Prisoners, G.A. res. 45/111, annex, 45 U.N. GAOR Supp. (No. 49A) at 200, U.N. Doc. A/45/49 (1990).
15
vrouwen, kinderen, ouden en zieken of gehandicapten. 2- Right to separation, classification and different legal treatment: Hier wordt gevraagd tijdens detentie rekening te houden met sexe, leeftijd, etc. van de gedetineerde; bovendien is men onschuldig tot tegendeel bewezen is. 3- Right to humane accomodation: Hieronder vallen alle zaken die te maken hebben met de detentie-accommodatie zoals gezondheidsomstandigheden, klimaat, licht, ventilatie, verwarming en adequate hoeveelheid leefoppervlakte en leefruimte. 4- Right to descent food vindt zijn uitdrukking in zaken als voldoende kwaliteit en kwantiteit van eten en drinken: voedingswaarde en gezondheid ervan, normale etenstijden en schoon drinkwater. 5- Right to health and medical care. 6- Right to legal consultation, prompt and fair trial, equitable sentencing, including non-custodial sanctions. 7- Right to independent inspections en 8- Right to reintegration met bepalingen gericht op onderwijs, werk, inkomen en sociale contacten met buiten. Wat deze rechten in de concrete praktijk betekenen kunnen of moeten, is niet bij voorbaat aan te geven. Hoe aantrekkelijk het misschien ook lijkt om te beschikken over duidelijke scheidslijnen tussen wat de mens waardig of onwaardig is, de werkelijkheid is dat die werkelijkheid te complex is daarvoor, en dat menswaardigheid en de daaruit voortvloeiende rechten in de praktijk voortdurend bevochten worden. Het gesprek en de discussie zoeken over detentiesituaties en omstandigheden is daarom niet een aardig hobbyisme, maar een plicht.
Katholieke leer Binnen de katholieke traditie is de waardigheid van de mens gefundeerd in het geschapen zijn naar Gods beeld. Dat maakt de mens anders dan alle andere schepsels en geeft meteen ook de betrokkenheid tussen God en mens aan. Er is een speciale band (Verbond) tussen God en mensen. God is mede daarom begaan met de mensengeschiedenis, terwijl de mens van zijn kant geroepen is tot “goddelijke zaligheid”.10 De mens is geschapen als een vrij, moreel wezen met rede en een geweten, maar daarmee onvermijdelijk ook een zondig wezen. De rede maakt het de mens echter mogelijk het goede en kwade van elkaar te kunnen scheiden. Het betekent dat de mens niet ‘af’ is. Menszijn betekent daarom tegelijkertijd menswording. Of anders gezegd: “De definitie van menszijn is ons niet voorgegeven, -voor christenen is ze zelfs niet slechts komende maar eschatologische werkelijkheid.”11 Het scheppingsverhaal leert tevens dat de mens zichzelf niet genoeg is: menszijn is onherroepelijk menszijn-met-anderen. Persoonlijk belang en algemeen belang zijn daarom ook onlosmakelijk aan elkaar gekoppeld: Iedere menselijke persoon verdient eerbied, die tot uitdrukking komt in het eerbiedigen van de rechten die voortvloeien uit zijn waardigheid als schepsel, maar die waardigheid vereist van de menselijke persoon het nastreven van het algemeen welzijn.12 In feite worden hier rechten dus meteen gekoppeld aan plichten. Wie het bovenstaande leest, zou kunnen denken dat de gelijkheid tussen de mensen binnen de katholieke traditie een lange geschiedenis heeft, evenals de uit menselijke waardigheid voortvloeiende rechten. Maar dit is zo gesteld niet het geval. Zeer lang heeft de katholieke kerk het beeld gebruikt van het lichaam waar ieder deel wel van belang is, maar ook zijn vaste plaats heeft. Waardigheid en de daaruit voortvloeiende rechten en plichten werden in dit beeld niet alleen bepaald door geboorte, maar ook door de maatschappelijk stand (!) waartoe men behoorde. Pas in 1963 werden mensenrechten expliciet genoemd en erkend in een pauselijk document, en wel in de encycliek Pacem in Terris van Johannes XXIII. Voor velen was de grote doorbraak van mensenrechten binnen de katholieke kerk echter de expliciete erkenning van de godsdienstvrijheid in Dignitatis Humanae in 1965. Inmiddels hebben de mensenrechten een niet meer weg te denken plek ingenomen binnen de sociale leer van de katholieke kerk, zoals ook het compendium van de sociale leer laat zien. Maar zoals vaak geldt, zijn leer en praktijk vaak verschillende grootheden en blijft het bijvoorbeeld in de leer zelf al een inconsequentie om de doodstraf in extreme en uitzonderlijke gevallen toch toe te staan. 10
Cfr. No 1700 Katechismus van de Katholieke Kerk. E, Schillebeeckx , Gerechtigheid en liefde, p. 671-2, Nelissen, Baarn, 1977, 2e dr. 11
12
Cfr. No 1926 en 1930 KKK en hoofdstuk 3 in het compendium van de sociale leer van de katholieke kerk.
De pedagogische uitdaging van het jeugdstrafrecht door IDO WEIJERS -Pedagogisch gezien is de sterke kant van ons jeugdstrafrecht dat het een apart strafrecht voor jeugdigen is, met aparte sancties en aparte procedures. Vanuit ons inzicht in de eigen aard van de adolescentie is het bestaan van een apart jeugdstrafrecht een zeer gelukkige situatie. Maar hiertegenover staat pedagogisch gezien een opvallend zwakke kant. Er bestaat er in ons jeugdstrafrecht een opvallende desinteresse voor het delict dat de jongere heeft gepleegd, en dan vooral voor zijn verantwoordelijkheid daarvoor. Meestal komt die kant wel aan de orde tijdens de zitting, maar in alles wat daarop volgt verdwijnt de vraag naar de schuld en de verantwoordelijkheid meestal geheel uit beeld.. Merkwaardig genoeg werd de relatieve onverschilligheid voor wat de jongere nu precies heeft gedaan, voor zijn besef daarvan en voor wat hij daar aan gaat doen in de afgelopen eeuw juist als pedagogisch bij uitstek beschouwd: niet op de delicten ingaan, maar op de achterliggende problemen. ‘Pedagogisch’ betekende in die optiek dat er niet of nauwelijks werd gestraft, dat vergelding taboe was en dat men zo min mogelijk aandacht besteedde aan het delict. Het betekende vooral dat de justitiële reactie was georiënteerd op de problemen die de jongere ondervond.
De gebruikelijke verdediging van samenplaatsing is nog steeds dat het eigenlijk om ‘hetzelfde soort jongeren’ gaat en dat ze toch ‘dezelfde achtergronden’ hebben. Het zal u wellicht verbazen en het klinkt misschien hard uit de mond van een pedagoog, maar het is hoog tijd dat deze redenering als goedbedoeld, maar onaanvaardbaar paternalisme wordt afgewezen. De implicatie ervan is immers, dat we alle jongeren die om welke reden dan ook in problemen zijn gekomen op een hoop gooien, gestempeld door hun achtergrond, opvoeding, milieu, genen. Dat voelen de jongeren meestal haarfijn aan. Mijn punt is dat we daarmee een cruciale kwestie over het hoofd zien en dat betreft de verantwoordelijkheid. Strafrechtelijk gezien is de verantwoordelijkheid, zoals met name Constantijn Kelk bij herhaling heeft benadrukt, de centrale kwestie. ‘Het mensbeeld van de verantwoordelijke mens vormt in ons strafrecht steeds de basis.’ Ons strafrecht is een ‘schuldstrafrecht’. Degene die wordt gestraft valt dus ook een moreel verwijt te maken. Ik wil onderstrepen dat dit bij onze reactie op misdrijven door minderjarigen niet anders is, strafrechtelijk noch pedagogisch. Hiermee zeg ik overigens niets nieuws. Vanuit juridische hoek is dit punt herhaaldelijk naar voren gebracht. Kort na de oorlog wees de commissie Overwater hier al op. Johanna Hudig sprak van een ‘anomalie’ in het jeugdstrafrecht, die er volgens haar toe leidde ‘dat in de praktijk weinig rekening wordt gehouden met de leerstukken van het strafrecht bij de toepassing daarvan op kinderen. Men vraagt zich eenvoudig af wat voor het kind het beste is, nadat een rapport over hem is ingewonnen en zijn daderschap is vastgesteld.’ In haar oratie schreef zij ‘Een kind wil graag voor vol worden aangezien, graag verantwoording dragen, graag als zelfstandige persoonlijkheid au sérieux genomen worden. (…) We zien dat kinderen zich rechtvaardig bejegend voelen, wanneer een schuld in de vorm van een straf vergolden wordt.’ In de Memorie van Toelichting bij de herziening van het kinderstrafrecht in 1961 werd aansluitend op deze kritiek van Overwater en Hudig uitdrukkelijk opgemerkt dat met name het beginsel ‘geen straf zonder schuld’ ook op minderjarige verdachten van toepassing diende te zijn. Desondanks kampt ons jeugdstrafrecht in de praktijk nog steeds met het misverstand, dat de confrontatie met het strafrecht bij jongeren niet zou moeten draaien om het vraagstuk van hun verantwoordelijkheid voor wat ze hebben aangericht.
De afwezigheid van een verbinding tussen delict en sanctie verbaast
‘Het mensbeeld van de verantwoordelijke mens vormt in ons strafrecht steeds de basis.’ Hierop stuiten we bijvoorbeeld meteen in de discussie over gezamenlijk opsluiten van civiel geplaatste OTS-ers en strafrechtelijk veroordeelde jongeren. Terecht wijzen inrichtingsdirecteuren er van hun kant op dat OTS-ers ook lang niet allemaal lieverdjes zijn, dat het om heel problematische jongeren gaat die door hun omgeving niet zelden als bedreigend worden ervaren. Maar deze benadering impliceert wel, dat men voorbijgaat aan wat de andere groep jongeren in de inrichting brengt, namelijk een veroordeling wegens een of meer ernstige delicten.
r.k. justitiepastor Anne-mie Jonckheere aan het werk in Den Heijacker
In de periferie van de tenuitvoerlegging van de sancties komt het delict soms aan de orde, een enkele keer bij de sociaal werker, de geestelijk verzorger of de therapeut. Maar voorzover dat gebeurt is dat hoofdzakelijk met het oog op de toekomst van de jongere. De afwezigheid van een verbinding tussen delict en sanctie is iets dat veel jongeren aanvankelijk verbaast, tenzij ze al een leven als ‘inrichtingskind’ achter de rug hebben en zich nu eenmaal overeind houden door zich nergens meer over te verbazen. Dit is pedagogisch gezien een gemiste kans. In onze justitiële jeugdinrichtingen domineert op dit moment het sociale competentiemodel. Zoals dat nu functioneert heeft dat vrijwel nergens met werken aan verantwoordelijkheid voor het delict te maken. Er zijn eigenlijk maar twee benaderingen waarin het delict en de persoonlijke verantwoordelijkheid centraal staan. Dat is ten eerste het werken met ‘delictscenario’s’ bij seksuele delinquenten. En daarnaast is er voor een veel bredere groep het werk met de cursus ‘Slachtoffer in beeld’, die zowel intra- als extramuraal, in het kader van een leerstraf kan worden opgelegd. Terugblikkend op een eeuw jeugdstrafrecht kunnen er wat betreft de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van jeugdige delinquenten drie perspectieven worden onderscheiden. Aan het ene uiterste staan degenen die jeugdstrafrecht zonder omhaal beschouwen als opvoedingsrecht. Voor hen is de kwestie van de kinderlijke verantwoordelijkheid irrelevant. Aan het andere uiterste staan degenen die vinden dat er voor kinderen geen uitzonderingspositie moet worden geschapen in het strafrecht. Voorzover ze de gedachte, dat er met zoiets als een bijzondere kinderlijke verantwoordelijkheid rekening zou moeten worden gehouden, al niet als een ‘drogredenering’ beschouwen, zien ze die als irrelevant.
Betrekkelijke verantwoordelijkheid De overgrote meerderheid van degenen in ons land die zich hebben gebogen over de grondslag van het jeugdstrafrecht kiest echter voor een positie tussen deze twee extremen. Men kent de minderjarige een zekere aparte strafrechtelijke status toe zonder het strafrechtelijk kader los te laten, aansluitend op de grote, intuïtieve lijn in de wetgeving op dit
gebied in de afgelopen eeuw. Zoals uit mijn eerdere opmerkingen over de kinderlijke ontwikkeling in relatie tot het strafrecht is gebleken, kan ik mij vinden in die gedachte. Bij kinderen die in aanraking komen met politie en justitie hebben we te maken met een betrekkelijke verantwoordelijkheid. Wat ik echter vooral wil benadrukken - en daar zit het typisch pedagogische van mijn benadering - dat is dat hierin een specifieke opgave besloten ligt. We moeten deze kinderen leren wat de verantwoordelijkheid is die naar aanleiding van een delict aan de orde is. De cruciale, allereerste pedagogische taak van het jeugdstrafrecht is de verantwoordelijkheid van de jongere voorop te stellen en de aanpak af te stemmen op het leren inzien en nemen van verantwoordelijkheid voor wat ze hebben aangericht. De aparte status van jongeren brengt met zich mee dat we ze nog niet volledig verantwoordelijk kunnen houden voor hun doen en laten, maar dat we ze wel op weg moeten helpen naar verantwoordelijkheid.
Jongens van Den Engh aan de Survival
Het onderliggende misverstand, waarmee ons jeugdstrafrecht in de achter ons liggende eeuw heeft gekampt, was dat ‘pedagogisch’ synoniem werd geacht met zachtaardig, tolerant en niet streng. Maar daar gaat het helemaal niet om. Alle opvoeding, zachtaardig of streng, draait om hulp richting verantwoordelijkheid, richting morele en intellectuele zelfstandigheid. Dat is óok het geval naar aanleiding van een strafbaar feit. Het typisch pedagogische in de reactie op delinquent gedrag van jongeren zit hem niet in een zekere zachtheid als zodanig, maar in de notie dat de jongere iets moet leren van onze reactie. Die reactie moet hem leren verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag. Het typisch pedagogische zit hem dus niet in de zachte opstelling van de opvoeder, maar in het beroep dat de opvoeder doet op de ‘zachtheid’ van de jongere, dat wil zeggen diens verantwoordelijkheid voor anderen, diens meeleven.
Misverstand was dat ‘pedagogisch’ synoniem werd geacht met zachtaardig, tolerant en niet streng In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht staat het pedagogisch perspectief, aldus ingevuld, allerminst haaks op het klassieke strafmotief van de vergelding. Evenmin valt het samen met het andere klassieke strafmotief, dat van de beveiliging. Voorzover we aan het jeugdstrafrecht een pedagogische dimensie toeschrijven, gaat het om de wijze waarop we vergelding en beveiliging in het teken zetten van het leren helpen verantwoordelijkheid te nemen voor het eigen gedrag. Vergelding staat dus niet tegenóver een pedagogische aanpak, maar maakt daar vanzelfsprekend deel van uit. De twee cruciale begrippen uit de vergeldingstraditie - persoonlijke schuld en proportionaliteit – spelen een onmisbare rol in het pedagogisch perspectief. Ze geven focus, reden en maat aan ons aanspreken van de jongere op wat hij heeft gedaan. Ze appelleren ook
17
aan zijn rechtvaardigheidsgevoel. Beveiliging geeft op zijn beurt een concrete richting aan ons appel op de verantwoordelijkheid van de jongere, namelijk hem af te houden van herhaling van dergelijk gedrag. Onze wereld van de heropvoeding heeft sinds de 19e eeuw te lijden onder de tragische misvatting, dat jongeren aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor wat ze hebben aangericht, zou betekenen dat ze te hard zouden worden aangepakt en dat hun belangen daarmee zouden worden geschaad. Iedereen is het erover eens dat ze moeten worden aangesproken op de regels die binnen de inrichting of in het kader van de werkstraf worden gesteld. Maar meestal wordt verondersteld dat hun welzijn en rehabilitatie haaks zou staan op ze verantwoordelijk houden voor hun delictgedrag. Verantwoordelijk stellen en welzijn zijn echter niet alleen compatibel, ze kunnen pedagogisch gezien zelfs niet zonder elkaar. Ik zal hierna laten zien dat we inmiddels beschikken over een benadering die beide aspecten met elkaar verbindt. De crux wordt daarbij gevormd door de centrale plaats die wordt gegeven aan twee noties: de confrontatie met de gevolgen van het gedrag en het weer goedmaken van die gevolgen.
Appèl op verantwoordelijkheid Ik pleit allerminst voor een harde aanpak van jeugdigen, noch voor ‘wie niet luisteren wil moet maar voelen’, of het tegenwoordig populaire ‘wie niet meewerkt wordt kaal gestraft’, zoals dat in het kader van ‘De Nieuwe Inrichting’ wordt geformuleerd. Dat beschouw ik niet als pedagogisch gemotiveerde gedachten. Waar het mij om gaat is dat we vanuit pedagogisch perspectief allereerst moeten werken aan het appel op de verantwoordelijkheid voor wat is aangericht. Dat draait om twee elementen: de confrontatie met de gevolgen en het weer goed maken. De kern van een pedagogische reactie op een ernstig delict is dat we de aandacht richten op de gevolgen van het delict – voor het slachtoffer, voor de ouders van de jeugdige dader, voor de dierbaren uit zijn omgeving, voor de jongere zelf als morele persoon, en tenslotte voor de gemeenschap. Dat is de eerste stap.
Verantwoordelijk stellen en welzijn kunnen pedagogisch gezien niet zonder elkaar Wat we de jongere met name moeten duidelijk maken is dat zijn gedrag in al deze opzichten onvermijdelijk een vertrouwensbreuk teweegbrengt. Dit is de moreel-emotionele kant van wat juristen aanduiden als de geschokte rechtsorde. Jongeren die ernstig over de schreef gaan beseffen vaak niet dat hun gedrag ertoe leidt dat ze het vanzelfsprekende vertrouwen van hun omgeving en van hun medeburgers verspeeld hebben. De ouders hebben bij het wekken van dit besef voor de jongere emotioneel en moreel een sleutelrol, maar die kunnen zijn in veel gevallen niet op eigen kracht waarmaken. Zowel de jongere als de ouders hebben daarbij meestal hulp nodig. Maar het gaat er niet alleen om de jongeren van deze consequentie van hun gedrag te doordringen. De volgende stap is ze te helpen bij het terugwinnen van vertrouwen. Het terugwinnen van vertrouwen in situaties waarin mensen zich ernstig gekwetst voelen gaat allerminst vanzelf. Daar zijn bijzondere inspanningen voor nodig en dat kunnen deze jongeren evenmin op eigen kracht. In de gedachte van bijzondere inspanningen ligt precies het besef van schuld en vergelding besloten. Ook bij deze tweede stap waarbij het gaat om te leren zoveel mogelijk goed te maken van wat is aangericht en zoveel mogelijk van het verloren vertrouwen te herwinnen, kunnen de ouders een belangrijk ondersteunende rol spelen. Maar ook hier geldt dat zij hierbij meestal net als de jongere hulp nodig hebben.
-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+--+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-
18
Jurisprudentie van de Raad van Strafrechttoepassing Straf In deze zaak (05/1119/GA 28/07/2005) kreeg een gedetineerde vreemdeling een disciplinaire straf opgelegd door de inrichting, omdat hij weigerde mee te werken op transport te gaan naar de vreemdelingenpolitie. De bevoegdheid om te straffen in dergelijke gevallen is echter noch in de PBW noch in de Vreemdelingenwet (en –besluit) vastgelegd. De vreemdeling is nergens verplicht gesteld mee te werken op transport te gaan. Een dergelijke weigering is dan ook niet disciplinair strafbaar, want een disciplinaire straf moet een wettelijke basis hebben. In een andere zaak (05/1054/GA 28/07/2005) ging het om een wat vreemde straf/maatregel. Zoals wellicht bekend wordt door gedetineerden nog wel eens een poging gedaan middelengebruik te verdoezelen. Voor sommige gedetineerden is het bijna een sport om de urinecontrole ‘te snel af te zijn’. Ook in dit geval was hier volgens de beroepscommissie sprake van. Een disciplinaire straf was daarom wel op zijn plaats, maar wat niet door de beugel kon, was dat de aanvullende maatregel, namelijk een maand bezoek achter glas, geen enkele relatie had met de frauduleuze handeling, en derhalve vernietigd werd. Kortom, er moet een zeker logisch verband zijn tussen de daad en de aard van de disciplinaire reactie daarop.
God zal je straffen Ook Gods straf kan bij de beroepscommissie ter sprake komen zoals blijkt uit deze zaak (05/572/GA - 28/07/2005). De prijzen en/of de kwaliteit van de geleverde spullen van de bajeswinkel zijn regelmatig bron van al of niet terechte onvrede bij gedetineerden. Hier was dit
aanleiding voor een gedetineerde om de winkelier via de winkellijst van zijn onvrede kenbaar te maken door op het bestelformulier te schrijven: “God zal je straffen voor je hoge prijzen.” De winkelbeheerder voelde zich daardoor gekrenkt en zou volgens de directie alle toekomstige bestellingen van de gedetineerde willen weigeren. De directie besloot daarop de gedetineerde een ‘sanctie’ op te leggen en hem twee weken niet toe te staan bestellingen bij de winkel te doen. De gedetineerde ging hierover in beklag. Tot zover de feiten. De advocate van klager stelde: De directeur is niet verantwoordelijk voor prijs en kwaliteit van de winkelwaren, maar wel voor de mogelijkheid om boodschappen te kunnen doen (op grond van art. 44, lid 5 PBW en de huisregels die stellen dat eenmaal per week gelegenheid is boodschappen te doen). De PBW voorziet er niet in om bij wijze van disciplinaire straf/maatregel te bepalen dat een gedetineerde geen inkopen kan doen. Art. 51 PBW biedt een limitatieve opsomming van disciplinaire sancties en uit het verweer van de directeur blijkt ook dat de directeur de gedetineerde heeft willen straffen door te stellen dat hij die “sanctie” heeft opgelegd. De gedetineerde is daardoor serieus geschaad in o.a. zijn contacten met de buitenwereld (telefoonkaarten, postzegels) en de directeur heeft in dit verband ook geen rekening gehouden met de monopoliepositie van de winkel. De Beroepscommissie argumenteerde als volgt: De niet wettelijke term sanctie is in dit geval een ordemaatregel en die zijn niet limitatief opgesomd in de PBW. Uit de Memorie van Toelichting PBW § 12 volgt dat de orde het nodig kan maken een gedetineerde aanwijzingen te geven die minder ingrijpend zijn dan de in de PBW expliciet genoemde ordemaatregelen en die daarom ook niet voorzien behoeven te worden van extra wettelijke waarborgen (zie art. 5 PBW). Art. 5 lid 3 PBW geeft de directeur immers de mogelijkheid de gedetineerde bevelen te geven die noodzakelijk zijn voor de handhaving van de orde of veiligheid in de inrichting of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Conclusie: “Gelet op het hiervoor vermelde is de beroepscommissie van oordeel dat
door Ryan van Eijk de beslissing van de directeur niet in strijd is met een in de inrichting geldend voorschrift en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, ook niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beklag derhalve ongegrond verklaren.” REACTIE: Deze uitspraak roept de nodige vragen op. Zo stelt zich de vraag of het geschreven te kwalificeren is als een gewone bedreiging of als een theologische belofte geuit door de gedetineerde? In feite wordt gedreigd met straf van Godswege, de gedetineerde zegt niet dat hij zelf straffend zal optreden. Het betreft dus eerdere een geloofsuitspraak die volgens mij alleen van krenkende of bedreigende aard kan zijn voor een eveneens gelovige. Een ongelovige zal het vooruitzicht van een straf door God immers niet serieus nemen en er de schouders bij ophalen, juist omdat hij/zij niet gelovig is. Dat de winkelier het zich aantrekt wijst er dus op dat het om een gelovige winkelier gaat. Maar dan is vervolgens de vraag: waarom of waarin voelde de winkelier zich eigenlijk gekrenkt of bedreigd? Is dat vanwege het godsbeeld? Maar het beeld van een straffende god is zeker niet vreemd of nieuw, en lijkt mij dan ook geen aannemelijke reden dat de winkelier zich gekwetst voelt. Was het dan omdat de klacht onterecht was volgens de winkelier? Maar ook in dit geval was er geen reden zich gekwetst voelen, want dan zou toch redelijkerwijs verwacht mogen worden dat God niet zal straffen? Of was het misschien toch omdat de winkelier aanvoelde dat de klacht terecht was? Maar als het geschrevene terecht was, dan lijkt het mij zeker onterecht zich gekwetst te voelen, en lijkt de reactie van de winkelier eerder te herleiden tot een gevoel betrapt te zijn. Ook kan het zo zijn dat de winkelier zich gekrenkt acht doordat de ander überhaupt verwijst naar God. Dat is echter ook geen acceptabele reden zich gekrenkt te voelen, want waarom zou de gedetineerde dat niet mogen?Acht de winkelier dat misschien godslasterlijk?Maar mag de winkelier afdwingen dat de geloofsuitspraken van de gedetineerde moeten stroken met zijn opvattingen dien aangaande? Ik dacht het niet. Kortom, de reactie
19
van de winkelier lijkt me dan ook overdreven. Maar al die vragen en mogelijke antwoorden zijn speculatie, want de commissie is er niet aan begonnen. En het is eigenlijk ook begrijpelijk dat de beroepscommissie zich niet laat verleiden tot dergelijke theologische discussies. Toch blijft er ook dan kritiek te leveren op deze uitspraak. Er lijkt in dit geval toch echt niet meer aan de hand dan dat een klant zijn al of niet terechte ongenoegen uitspreekt. De inrichtingsdirectie acht de uiting van ongenoegen echter te ver gaan. De argumentatie daarvoor ontbreekt, of het zou moeten zijn dat de winkelier tevreden gesteld moet worden door zijn gekrenktheid te erkennen en hem/haar zo tegemoet te komen en tevreden te houden. Of de gekrenktheid van de winkelier terecht is wordt niet getoetst. De reactie van de directie lijkt me daarom onterecht en eveneens overdreven. De argumentatie waarop de beroepscommissie vervolgens de redenering van de advocaat van de gedetineerde verwerpt is ook niet sterk. Het begrip sanctie als niet wettelijk begrip verwerpen is misschien nog begrijpelijk, maar om het geheel vervolgens te kwalificeren als een ordemaatregel lijkt me zwak. Immers, in hoeverre was de orde en veiligheid in de inrichting daadwerkelijk door het geschrevene in gevaar gebracht? Er was door het geschrevene toch geen sprake van een objectieve, feitelijke dreiging van verstoring van orde of veiligheid? De enige die de orde dreigt te verstoren is juist de winkelier die dreigt met stopzetting van diensten. Er is dus m.i. geen basis om tot een dergelijke ingrijpende uitspraak te komen. Want ingrijpend was het besluit zeker gezien de door de advocaat terecht aangevoerde monopoliepositie van winkel inzake de belangrijke telefoonkaarten en postzegels. De beroepscommissie lijkt me hier dan ook zeker niet tot een zuivere afweging gekomen, en is juist wel onbillijk en onredelijk. Zelfs kan men zich afvragen in hoeverre op deze manier de vrijheid van meningsuiting van de gedetineerde niet is aangetast.
Professioneel?
Het betrof in deze zaak (05/1107/GB - 07/07/2005) een overplaatsing die was ingezet door de inrichting en die door gedetineerde werd bestreden. Er was volgens de inrichting sprake van een ernstig verstoorde relatie tussen de gedetineerde en het personeel. Op zichzelf is dat niet uitzonderlijk in een bajescontext,
maar de reden was in dit geval wel bijzonder: de gedetineerde scheen financiële en zakelijke adviezen aan het personeel betreffende bank- en hypotheekzaken te geven; gedetineerde had ook die beroepsmatige achtergrond. Van schriftelijke adviezen bleek echter niets. Overplaatsing werd door de beroepscommissie in dit geval toch acceptabel geacht. Alhoewel de uitkomst redelijk en billijk lijkt, kan men wel vragen stellen bij de professionaliteit van het personeel. Want aan wie is nu eigenlijk te wijten dat de relatie verstoord is geraakt? Betrof het gevraagde of ongevraagde adviezen?In elk geval is duidelijk dat de gedetineerde, ook indien haar niets te verwijten zou zijn, aan het kortste eind trekt.
Volledig Pendossier (Zaaknummer 05/1150/GA 15/08/2005) Klager zag in zijn Pendossier dat er melding werd gemaakt van twee voor hem nadelige verslagen. De inhoud van de verslagen was echter niet opgenomen in het Pendossier. Deze bleken ook niet meer traceerbaar. Uit de Penitentiaire Maatregel (art 37, eerste lid aanhef en sub f) wordt duidelijk dat de wet bedoelt dat kopieën (= integrale stukken) in het Pendossier moeten zijn opgenomen. Bovendien heeft het recht op inzage betrekking op een volledig dossier. Conclusie was dus dat deze vermeldingen dienden te worden verwijderd.
Tekort aan geestelijke verzorging Stil maar wacht maar… op de GV-er. Zo zou men deze beklagzaak (05/679/GA) kunnen samenvatten. Een Joodse gedetineerde gaf namelijk aan dat hij al ruim anderhalf jaar op een gesprek met zijn geestelijk verzorger zat te wachten. Vanwege ziekte kwam deze echter niet, waarop de gedetineerde vond dat de directeur zijn zorgplicht niet vervulde door naar een vervanger te zoeken (ook al bevat art. 41 lid 2 PBW geen concrete omvang van aanbod aan geestelijke verzorging). De directie van de inrichting verweerde zich met te wijzen op het feit dat er slechts 3 rabbijnen voor heel penitentiair Nederland zijn en de inrichting in kwestie wekelijks wordt bezocht door de Joodse geestelijke verzorging. Dat is relatief veel vergeleken met andere inrichtingen, stelde men als directie. De gedetineerde kreeg wel gehoor maar geen gelijk in deze zaak, omdat de beroepscommissie vond dat er
onvoldoende basis was om tot de conclusie te komen dat de directie tekort was geschoten. Het verwijt pas in tweede instantie door de gedetineerde aangevoerd- dat de gespreksbriefjes de rabbijn niet bereikten werd genegeerd, juist omdat het pas in tweede instantie was ingebracht. Dit was niet de enige gedetineerde die zich tekort gedaan voelde in het GV-aanbod. In een andere situatie bleek (05/1281/GA (21-09-05) dat er slechts één gedetineerde was voor de kerkdienst van Pasen. De geestelijk verzorger had daarom besloten de kerkdienst geen doorgang te laten vinden en hij had dat ook met de gedetineerde besproken. De gedetineerde vond het blijkbaar maar niets en ging in beklag. De directie stelde dat ze slechts de voorwaarden voor een kerkdienst diende te creëren. De uitspraak van de beroepscommissie luidde in deze: “Artikel 41, derde lid onder c, Pbw, bepaalt dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. De beroepscommissie is van oordeel dat vanuit het vorenstaande een zekere inspanningsverplichting voor de directeur voortvloeit. Die inspanningsverplichting brengt in ieder geval met zich mee dat de directeur dient te voorzien in de randvoorwaarden die noodzakelijk zijn om een godsdienstige bijeenkomst, zoals in klagers geval een kerkdienst tijdens Pasen, te organiseren.” De geestelijk verzorger heeft vervolgens blijkbaar het recht een zelfstandige afweging te maken of de bijeenkomst gehouden wordt. Het is daarbij schijnbaar wel belangrijk dat de geestelijk verzorger dit communiceert met de gedetineerde(n). Dit ligt ook in de lijn van zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid.
Ook de liefde voor het geloof gaat door de maag Kregen de vorige gedetineerden naar hun mening te weinig geestelijke verzorging aangeboden, er was ook een zaak waarin het aanbod in zekere zin te ver ging (05/1300/GA). Het betrof een Joodse gedetineerde die bij wijze van spreken te veel kreeg, en wel van de Pesach voeding. De inrichting ging namelijk ook na het Pesach-feest gewoon door met het verstrekken
20
van Pesach maaltijden. Dat betekende dat “aan klager, zonder diens instemming, geen gegiste graanproducten zijn verstrekt, aan klager derhalve een minder gevarieerde voeding geboden is” en de zorgplicht door de inrichting onvoldoende was nagekomen. Wellicht dat inrichtingen nu voorzichtiger worden met grote voorraden inkopen? Kreeg de vorige gast van justitie gelijk, soms kun je als gast aan de overheidstafel des al niettemin teleurgesteld worden, want in een
andere koosjer zaak (05/1208/GA; 23-09-05) ging het om een Joodse gedetineerde die naar zijn indruk alleen aardappelen bij zijn maaltijden kreeg, terwijl hij toch ook wel eens echt trek had in pasta of rijst. De directie beriep zich op afhankelijkheid van het aanbod van het cateringbedrijf, dat bovendien de mogelijkheid bood om voorkeuren aan te geven. De directie viel volgens de beroepscommissie daarom niets te verwijten en had voldaan aan haar zorgplicht zoals gesteld volgens art. 44 lid 3 PBW.
Ook in een andere zaak (05/0847/TA - 20/07/2005) ging het om eten. De klager, verblijvend in een TBS-kliniek, had bezwaar gemaakt dat hem geen halal maaltijd was uitgereikt. In beginsel terecht, want het verzoek voor halal eten door een belijdend moslim dient te worden gehonoreerd als het mogelijk is om dat zonder veel inspanning en buitensporige kosten te laten aanrukken. Maar die uitreiking hoeft niet dagelijks te gebeuren (dagvers), zeker niet als de inrichting, zoals in dit geval, de gedetineerde geld verstrekt om zelf een halal maaltijd te bereiden.
-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+--+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-
Wat hebben kerk en staat elkaar te zeggen? door ARIE OOSTLANDER
De vraag naar de communicatie tussen kerk en staat kan op een open en realistische manier, of op negatieve, angstige toon behandeld worden, zoals in de eeuw van de Verlichting. Angst voor de invloed van de kerk is er nog steeds Die leidt tot een krampachtig spreken over de scheiding tussen kerk en staat. De destijds gevreesde overheersing van de staat door de kerk is echter volstrekt niet meer aan de orde. Kerken zijn, o.a. vanwege afnemende aanhang, gemarginaliseerd. Het lijkt wel alsof antigodsdienstige stromingen daardoor in een overmoedige roes raken. De staat wordt zelfs opgeroepen om bepaalde geloofsgemeenschappen onder toezicht te stellen. Grondwettelijke vrijheden van godsdienst en onderwijs moeten worden ingeperkt om politieke doelen van de staat te bevorderen. Het integratiebeleid fungeert daarbij vaak als stok om de hond te slaan. Integratie waarin? Die vraag wordt in feite beantwoord door de suggestie dat de geseculariseerde Nederlander de normale Nederlander is. Troostend wordt opgemerkt dat de moslims in ons land steeds minder band voelen met de moskee. Uiteraard worden met het zo gedefinieerde integratiestreven vooral de groepen aangepakt waarvan de levensstijl afwijkt van de secularistische. Van toezicht op het openbaar onderwijs wordt, merkwaardig genoeg, nooit gesproken. Een situatie waarin de staat de geloofsgemeenschap onder strikte controle heeft, eventueel met
bijstand van het leger zoals in Turkije, wordt zelden herkend als een gebrek aan scheiding tussen kerk en staat. Tot in de beste kringen wordt beweerd dat Turkije in dat opzicht een voorbeeld voor de islamitische wereld is. Blijkbaar is de leuze “naar scheiding van kerk en staat” niet zozeer gericht op zuivere verhoudingen, waardoor beide tot hun recht komen, maar meer op het verslaan van de een door de ander: een machtsstrijd. In sommige landen is de wens om de religie als zodanig uit de openbare sfeer te verbannen een wezenlijk deel van de staatsfilosofie. Dat geldt bijvoorbeeld voor Frankrijk en in een nog veel extremere zin voor Turkije. Dit zogenaamde laïcisme steekt ook in Nederland de kop op. Dit kan overigens gepaard gaan met ruime financiering van de geloofsgemeenschappen door de overheid, want ook dat is een middel om de kerk in een positie van afhankelijkheid te houden. Turkije is hier het sterkste voorbeeld: staatscontrole op de vrijdagse preek en op de catechese, vanuit een ministerie dat de salarissen van de imams en de moskeen betaalt en dat verder alle kenmerken vertoont van een door een genereuze staat opgekocht dienstencentrum. Een ontspannen staat en vrije kerken De oproep tot scheiding van kerk en staat is overigens niet alleen een vijandige actie van de antireligieuze Europese verlichting geweest. Protestanten in Frankrijk, dissenters in Engeland en afgescheidenen en katholieken in ons land hadden er allemaal belang bij dat de dominante
kerk werd losgemaakt van de staat zodat er ruimte zou komen voor een gelijke behandeling van de geloofsgemeenschappen. Met de differentiatie van de cultuur moeten er meer levenskringen van elkaar onderscheiden worden. De fixatie op de vraag ‘kerk of staat’ is te beperkt. Ze suggereert dat de samenleving slechts twee structuren kent. Dat is natuurlijk niet zo. Vandaar dat het goed is te stellen dat wij vanuit een breed en gedifferentieerd standpunt veel meer scheiden dan kerk en staat. De tweedeling tussen kerk en staat moge voor de eeuw van de verlichting voldoende zijn geweest, nu volstaat die allang niet meer. Scholen en universiteiten emancipeerden zich tot een zelfstandige levenskring. Het los raken van de kerk betekent niet dat
21
die nu tot de sfeer van de staat zou behoren. De Vrije Universiteit bedoelt bijvoorbeeld vrij te zijn van kerk èn staat. De economie, de kunsten, de sport en de educatie moeten allemaal vrij zijn wat betreft hun corebusiness. Vermenging leidt tot karakterverlies en zelfs corruptie. De wederzijdse erkenning van elkaars verantwoordelijkheden behoort tot de kenmerken van een christelijke democratie. In het huidige beleid zie je dat de eigen verantwoordelijkheid van het onderwijsveld versterkt wordt. Modernisering betekent oog voor de differentiering van de verantwoordelijkheden van de diverse levenskringen. Eigenlijk kunnen we pas positief en ontspannen met de vraag naar de verhouding van kerk en staat omgaan als een scheiding, in wederzijds respect voor elkaars corebusiness, voltooid en als de antigodsdienstige lading er vanaf is. Kerkelijke en theologische verwerping van de politiek Niet alleen van staatszijde heeft er sfeerbederf geheerst tussen kerk en staat. Kerk en theologie hebben vaak een ideologisch aandoende zwartwit schets gemaakt van de verhouding kerk – staat. Een Nederlandse theoloog die nog steeds een kring van bewonderaars heeft, dr. Noordmans, stelt dat de sfeer van de staat die ‘van het zwaard en de dood’ is, terwijl bij de kerk ‘het Woord en het leven’ centraal staan. Iets milder stelt hij, dat de kerk leeft van ‘geloof, hoop en liefde’ terwijl de staat het met ‘de deugden der heidenen’ moet doen. Voor mensen die vanuit een christelijke motivering politieke verantwoordelijkheid dragen klinkt dat niet erg leuk, maar Noordmans en zijn volgelingen beseffen dat niet. Zo’n zwart-wit verhouding tref je overigens vooral in de Doperse richting aan. Die richting vertegenwoordigt niet voor niets de vroegste en meest oorspronkelijke Nederlandse Reformatie. Het is een theologische grondtoon van ons volkskarakter. Lange tijd kan die overwoekerd zijn door andere protestantse of secularistische stromingen, maar steeds steekt hij de kop weer op en steeds lopen we er politiek mee tegen de muur. De Doperse richting kende twee vormen. De eerste was die van de Schwertler, die met geweld een theocratie wilden stichten. Toen dat in Leiden en Münster fout afliep ontstond een strikt geweldloze richting, de Stäbler. Die vonden dat een christen niets in de staat te zoeken had. Het contact kon alleen bestaan uit een profetisch
getuigen tegen de staat. Een strikt gereformeerde theologieprofessor zei me eens: ‘als je het bovenste laagje van me afkrabt dan zie je dat er een anabaptist onder zit’. Het is belangrijk om ons van die grondtoon bewust te zijn. Het heeft me destijds geholpen bij de controverse met het IKV. De tijd dat mijn synodevoorzitter mij geen hand wilde geven en waarin je het slachtoffer was van bepaalde kanselgebeden. Archetype en openheid voor cultuur In de spanningen van het ‘kerk en staat’-debat spelen dus filosofische en theologische archetypen een rol (laïcisme en anabaptisme) waar de tegenspelers zich nauwelijks of niet van bewust zijn. We zullen er waarschijnlijk nooit echt vanaf komen. Ik zelf behoor tot de aanhangers van ‘de Zondeval van het Christendom’, om met Heering te spreken, van het christelijk engagement met de staat. Politieke verantwoordelijkheid is voor christenen sinds keizer Constantijn een onontkoombaar feit. Dat werd duidelijk toen we de meerderheid van de bevolking gingen vormen. Toen werd helder dat we niet alleen voor onszelf maar ook voor de heidense burger moesten optreden. Een meerderheid of dominante groep kan daar niet voor weglopen. Die politieke verantwoordelijkheid, later nog veel breder geworden met de differentiatie van de cultuur en de mogelijkheid voor christenen om daar vormend en richting gevend op in te werken, is een geschenk waar we dankbaar voor moeten zijn. Het gaat dan niet meer om de vraag òf we ons met staat en samenleving bemoeien maar hoe we daar iets goeds van kunnen maken. Wat doe je met die politieke macht, waarvoor zet je die in, is het recht het leidend beginsel? Wat zijn je principes, je maatstaven. Dan wordt de vraag actueel ‘wat hebben we elkaar te zeggen?’ Competent kerkelijk spreken Al die verbanden van de moderne, gedifferentieerde maatschappij hebben elkaar iets te zeggen. Het zijn geen eilandjes die aan elkaar geen boodschap hebben. Dat hebben ze wel. En de aard van die boodschap wordt bepaald door het karakter van de verbanden zelf. Samen leven ze in de ene complexe werkelijkheid. De invalshoek van de kerken zal christelijk zijn maar dat onderscheidt haar niet van andere samenlevingsverbanden voorzover die een christelijke benadering nastreven. De kerk zal steeds een pastorale en diaconale benadering hebben. We moeten de kerk niet
overvragen. Anderzijds moet men niet te snel zeggen dat een politiek vraagstuk geen kerkelijk vaagstuk kan zijn. In veel gevallen heeft eenzelfde probleem behalve politieke ook pastorale aanknopingspunten. Maar kerken zullen niet de methoden gebruiken die tot het terrein van de staat behoren, zoals het inzetten van voor allen geldend en afdwingbaar recht. Kerken kunnen soms geroepen zijn om zich, pastoraal/diaconaal, over politiek te uiten. We moeten ook niet te dogmatisch zijn gezien de moeilijk vervangbare diplomatieke arbeid van de kerken in Zuid Soedan. Daar hoort veel verstand van zaken bij en dat is dikwijls aanwezig. Neem bijvoorbeeld Abraham Kuijper die aardig thuis was in de politiek. En de klassieke sociale encyclieken. Een modern voorbeeld vormen de herderlijke schrijvens van de katholieke bisschoppen van de VS. Zij steken overal hun licht op voordat ze een herderlijke brief schrijven. Dat zijn stukken met een hoge kwaliteit. In Nederland kennen we het hervormde rapport over de Europese Integratie ‘Hart en ziel voor Europa’. Een zeer ter zake doend en voor christenen inspirerend werkstuk. Voor de herbronning van het CDA zijn de documenten van de Wereldraad van Kerken van groot belang geweest (Amsterdam 1948: de verantwoordelijke maatschappij; tot die over ‘a just, participatory, caring and sustainable society’, etc.). Stukken die sneller en door eenzijdiger schrijvers zijn opgesteld (Accra 2004) kunnen als noodkreet fungeren, maar roepen door een oudbakken ideologie vaak meer weerstand op dan dat ze kunnen inspireren. Kerken schieten hun doel voorbij als hun commentaar sjabloon achtig ingepast kan worden in de partijpolitieke ruimte. Dan zit er geen meerwaarde in ten opzichte van het partijpolitieke debat. In de ontmoetingen van CDA en Raad van Kerken lieten we ooit de beleefde houding varen, om de heren vervolgens als verklede partijvertegenwoordigers te behandelen. Dat maakte de dialoog makkelijker. Profetisch spreken De stelling dat de typerende vorm van dialogeren voor de kerken bestaat uit het zogenaamde profetisch spreken lijkt me onhoudbaar. Die stelling impliceert onaantastbaarheid, ontoegankelijkheid voor kritiek. Profetisch betekent dan niet veel meer dan ‘uit de hoogte’. Een dialoog met de politiek is naar zijn aard een publieke. En wat de kerk in die dialoog zegt, is open voor toetsing.
22
Het besef van feilbaarheid moet altijd op de achtergrond aanwezig zijn, vooral omdat besluiten tijdig genomen moeten worden en je nooit kunt wachten tot er 100% zekerheid bestaat. Te laat zijn is een ernstige soort van falen, mosterd na de maaltijd. Effectieve politieke inbreng kun je vaak pas leveren als je in de vroegste stadia van de besluitvorming aanwezig bent. Ik zie niet in hoe kerkelijke organen dat zouden kunnen, stel dat zoiets hun zou worden toegestaan. En natuurlijk moet die bijdrage dan ook nog van hoge kwaliteit zijn. Gebrek aan rationaliteit kan niet door profetische gedrevenheid worden gecompenseerd. Je moet bij wijze van spreken in de rijdende trein zítten en wel het liefst in de locomotief. Dat is vloeken in de Doperse kerk. Toch kan een verantwoord politiek oordeel alleen op basis van een grondige kennis van het onderwerp tot stand komen. Zo niet dan zullen, vanwege de ernst van hun verantwoordelijkheid, politici geen aandacht schenken aan zo’n kerkelijke inbreng. Christenen die de kerken vertegenwoordigen hebben geen voorsprong op andere christenen die hun politieke roeping serieus nemen. Kerk en theologie hebben geen monopolie op de Bijbel. Assimilatie en kerkelijk spreken Tijdens mijn reizen als rapporteur van het Europees Parlement heb ik steeds, behalve politici, journalisten, vakbondsleiders en wetenschappers, ook altijd leiders van de geloofsgemeenschappen in de bezochte landen opgezocht. Zij zijn immers als opinieleiders politiek relevant. Dat soort bezoeken zijn kennelijk zeldzaam. In het programma van zo’n werkbezoek staan ze op een rij met andere organisaties. Vanuit laïcistische intuïtie kom je er echter niet op om de kerken te bevragen, reden waarom die intuïtie beperkend is en niet verbredend. Wat ik van die bezoeken hoopte (je denkt toch altijd aan die profetische pretentie) kwam overigens meestal niet uit. Naar mijn mening werpt christelijke inspiratie een apart en oorspronkelijk licht op allerlei samenlevingsproblemen. Zo is dat in de Bijbel. De bijbelverhalen hebben, t.o.v. hun tijd en omgeving, iets van dwarsheid. Kerkelijke vertegenwoordigers ondergaan echter in hoge mate de invloed van hun omgeving. Dat kan het academische klimaat zijn, waarvan zij vaak zelf deel uitmaken, zoals in Nederland. Maar er kan ook een vergaande identificatie met het
nationale of volksbelang bestaan. Dat laatste is bijzonder sterk aanwezig in Orthodoxe kring. In voormalig Joegoslavië werd dat pijnlijk zichtbaar. Orthodoxe priesters versterkten soms de polarisatie en de haat tussen bevolkingsgroepen. Zij hielden kerkelijke herbegrafenissen van de in de Tweede Wereldoorlog vermoorde Servische monniken om haat tegen de Kroaten op te roepen. Onkritische assimilatie is een kennelijk moeilijk te ontwijken sociaal-psychologisch proces. Van kerken en niet minder van elke christen en christelijke maatschappelijke groepering mag meer worden verwacht. Kritisch en trendsettend, dat zou de doelstelling moeten zijn. Ook hierom is het zaak de discussie tussen kerk en staat niet te laten ontaarden in een eenzijdige stroom van verwijten. Vanuit christelijk gemotiveerde politiek ligt er evenzeer een taak om de kerken op hun beleid te kritiseren. Momenteel zijn we daaraan al enigszins gewend geraakt, althans waar het de islamitische geloofsgemeenschap betreft. Gaat er van de prediking wel een goede (integrerende) werking uit? Is de morele invloed van de moskee op de jeugd voldoende positief? Zelfs aan de kerken wordt gevraagd of zij de godsdienstvrijheid wel gepast gebruiken. Deze commentaren hebben niet allemaal een opbouwende bedoeling. Maar het besef dat kerken en geloofsgemeenschappen zelf voorwerp van (eventueel christelijke) kritiek kunnen zijn is op zich heilzaam. Kerk en staat, op elkaar aangewezen Sociologisch is de scheiding tussen kerk en staat dus erg betrekkelijk. Maar ook wat betreft de dienst aan het openbaar welzijn kan men niet om elkaar heen. De overheden in Europa hebben een boeiende geschiedenis wat betreft hun omgang met kerkelijke belangen, de kerkelijke taken in overheidsdiensten zoals de krijgsmacht, het gevangeniswezen. Terwijl eveneens het publiek belang erkend wordt van de activiteiten van kerken ten behoeve van ziekenhuispatiënten, maatschappelijk opbouwwerk, het onderhoud van monumenten die eigendom zijn van de kerken. De armenzorg is een klassiek thema waarbij zelfs nu nog gezocht wordt naar de aanknopingspunten voor kerken en overheden. Kerken helpen onder protest, alsof het armoedevraagstuk in zijn geheel een overheidsverantwoordelijkheid zou zijn. Kerken hebben hun eigen sterke punten. De veel meer persoonlijke,
diaconale/pastorale taak onderscheidt zich van de juridische en bureaucratische benadering van de overheid. Diaconieën zullen oog hebben voor de kwalitatieve aspecten van armoede die momenteel de kwantitatieve, financiële overstemmen. Niet alle sociale moeiten zijn vatbaar voor behandeling door de overheid. Kerkelijke ambtsdragers zullen steeds op zoek zijn naar hun eigen invalshoek. Die kans moeten ze krijgen, vooral als het om de handhaving van een grondrecht gaat (godsdienstvrijheid). Daarnaast is de erkenning van hun taak vaak een overheidsbelang. De diversiteit aan regelingen die er tussen kerk en staat in alle westerse landen (inclusief het laïcistische Frankrijk) tussen kerk en staat zijn getroffen, laat zien hoe onwerkelijk het eilanddenken van de nieuwe Nederlandse laïcisten is. Kerken krijgen overheidsbescherming en waardering zodat ruimte gegarandeerd wordt waarin zij kunnen floreren. In de praktijk geldt het uitgangspunt van Savornin Lohman over de Protestantse staat, ‘die onpartijdig en positief ten opzichte van de religies moet staan’, als de meest realistische. Ook al klinken de geluiden uit bepaalde politieke partijen anders. Pastoraal begrip voor de politiek Het zou goed zijn als de kerk bij haar spreken zich bewust zou zijn van de context waarin de politicus werkt. Enige ervaring met politieke besluitvorming toont ons dat politieke beslissingen nooit perfect zijn. Hoe goed je het ook doen wilt, altijd blijken er onverwachte of onvermijdelijke, maar niet aanvaardbare gevolgen aan verbonden te zijn. Daarom is het onmogelijk om tevreden achterover te leunen. Het is als pek aan je vingers. Het lijkt wel erfzonde. In de pastorale bejegening van politici zal op dit eeuwige falen gewezen moeten worden. Aan die gebreken wordt veel publiciteit gegeven, maar in andere sectoren van het leven zal het feitelijk niet anders zijn, al doet het verschijnsel zich misschien nergens zo pijnlijk voor. Een pastorale relatie met de staat (is daar nog vraag naar?) slaagt pas naarmate inzicht bestaat in de harde dilemma’s van de politiek. Arie Oostlander was van juni 1989 tot juni 2004 Lid van het Europees Parlement voor het CDA.Hij hield bovenstaande lezing bij het afscheid van het protestants justitiepastoraat van prof. Lemstra op 9 februari 2006.
23
De gebrekkige gewetensontwikkeling in het jeugdstrafrecht Implicaties voor de toerekening en behandeling
Leonie le Sage
SWP, Amsterdam 2005, isbn 90 6665 643 3, 175 pagina’s door ARIE VAN BOEKEL - In dit proefschrift wordt de betekenis binnen het jeugdstrafrechtonderzocht van wat genoemd wordt ‘een gebrekkig functionerend geweten’. Is de dader daardoor verminderd toerekeningsvatbaar? En vervolgens: speelt de constatering van een gebrekkig functionerend geweten een rol bij de behandeling van de jeugdigen binnen een justitiële jeugdinrichting? In hoofdstuk 2 (pag 39-66) omschrijft de auteur het geweten en ze onderscheidt een cognitieve en een affectieve component; enerzijds het vermogen tot moreel oordelen, anderzijds het ervaren van morele emoties. In hoofdstuk 3 (pag 67-89) differentieert de auteur de cognitieve en affectieve tekortkomingen waar het begrip “gebrekkig functionerend geweten” naar verwijst. Uit dossieronderzoek blijkt dat sommige jongeren wel minder toerekeningsvatbaar worden geacht op basis van hun gebrekkig functionerend geweten, anderen daarentegen niet. De differentiaties die de auteur beschrijft op cognitief en affectief niveau geven haar een instrument in handen wat gerelateerd kan worden aan de kwestie van de toerekeningsvatbaarheid. Zo blijkt uit het onderzoek dat het onvermogen om morele emoties te ervaren een gebrek is dat relevant is voor de vraag naar de toerekeningsvatbaarheid. In hoofdstuk 4 (90-114) gaat de auteur verder in op dit laatste: m.n. wil ze aantonen dat een gebrekkig functionerend geweten in affectief opzicht een reden kan zijn voor verminderde toerekeningsvatbaarheid. Een stoornis in cognitief opzicht (de dader was onwetend) werd al langer beschouwd als grond voor een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De laatste twee decennia is de aandacht meer gefocust op de morele emoties dan op de morele cognities. Het gaat dan om gevoelens als: schuld, schaamte, spijt, compassie, meeleven, meelijden etc.
Ontwikkelingspsychologen als Hoffman en Eisenberg hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan deze ‘emotionele kentering’ (een verleggen van de aandacht van moreel denken naar moreel handelen). Het begrip empathic distress (Hoffman) neemt hierin een sleutelpositie in. Het verwijst naar “het onbehaaglijke gevoel dat actoren zelf ervaren, wanneer ze getuige zijn van een situatie die voor iemand anders pijnlijk, gênant, eng etc. is.” (pag. 98) Aan de hand van het begrip kan een proces van morele internalisatie beschreven worden. Deze morele internalisatie wordt verstaan als het zich dusdanig eigen maken van morele regels dat men zonder invloed van externe factoren morele motivaties genereert. Sancties van buitenaf zijn dan niet meer nodig voor het ontwikkelen van morele motivaties; ze komen van binnenuit. Sommige jeugdigen ontwikkelen een onvermogen empathisch onbehagen te ervaren en het belemmert hen in het ontwikkelen van prosociale motieven. In het hoofdstuk beschrijft de auteur onder welke voorwaarden een gebrekkig functionerend geweten een verminderde toerekeningsvatbaarheid impliceert. In het (slot)hoofdstuk 5 (115-151) staat de onderzoekster stil bij de behandeling van jeugdigen die een PIJ-maatregel kregen opgelegd, o.a. vanwege een “gebrekkig functionerend geweten”.
Stimuleren van gewetensontwikkeling wordt vermeden In de aanbevelingen die rapporteurs geven m.b.t. de behandeling komen termen voor als: empathische vermogens ontwikkelen, inzicht in consequenties van gedrag, inzichten in de belevingswereld van anderen, leren inzien van eigen aandeel. Vraag is dan: hoe wordt in de JJI’s aangekeken tegen de behandeling van een gebrekkig functionerend geweten? En welke programma’s worden daarbij gebruikt? Uit het verrichte onderzoek bij 19 JJI’s blijkt dat in verreweg de meeste instellingen als uitgangspunt van behandeling of pedagogisch handelen het sociale competentiemodel wordt gebruikt. Het stimuleren van gewetensontwikkeling blijkt niet iets te zijn wat in inrichtingen expliciet als een aandachtspunt wordt beschouwd. Dit vraagt om opheldering, concludeert de auteur, want er lijkt een discrepantie tussen diagnose en behandeling te bestaan. Binnen de inrichtingen richt men zich op het vergroten van de sociale competentie. De vraag is of het vergroten van deze competentie beschouwd kan worden als het stimuleren van de gewetensontwikkeling. Binnen het sociale competentiemodel wordt gewerkt met positieve bekrachtiging van gewenst gedrag en zo wordt aangesloten bij wat de jongere wèl kan. En wat hem kan helpen om een nieuwe start te maken. Op deze wijze echter lijkt deze methode niet zo geschikt voor het stimuleren van de gewetensontwikkeling. Vanuit het herstelrecht wordt erop gewezen dat binnen JJI’s niets gedaan wordt met het delict dat de jongere heeft gepleegd. Bartels geeft weliswaar een verdieping of verbreding van het sociale competentiemodel: ook ‘kernovertuigingen over zichzelf en het leven’ kunnen object van een leerdoel zijn. Het sociale competentiemodel, uitgebreid met de verbreding van Bartels, sluit aan bij de cognitieve benadering. Het programma Equip (dat de ontwikkeling van morele competentie voorstaat) en de cursus Slachtofffer in beeld kunnen als aanvulling op de beperktheid van het sociale competentiemodel beschouwd worden. Equip wordt slechts in enkele JJI’s toegepast. Onderzoekster meent dat Equip en ‘Slachtoffer in beeld’ een aanvullende waarde kunnen hebben voor die jongeren bij wie het geweten in cognitief opzicht gebrekkig functioneert. Voor die jongeren die lijden aan een algeheel gebrek aan empathische responsen ligt het belang van een cognitieve training minder voor de hand. Immers de cognitieve benadering veronderstelt dat cognities de emoties en
24
verlangens bepalen: cognities reguleren de emoties. Bij actoren die vooral lijden aan een affectief gebrekkig functionerend geweten is het typische echter de afwezigheid van prosociale emoties. Zij beleven geen empathisch onbehagen en geen gevoelens van wroeging of spijt bij het zien of veroorzaken van andermans leed. “In plaats van het reguleren in de zin van beheersen of onderdrukken van bepaalde emoties, zou voor de affectief gebrekkige actor veeleer het stimuleren of opwekken van bepaalde prosociale of morele emoties aan de orde moeten zijn in de behandeling.” (pag. 146) Echter: jongeren die affectief onvermogend zijn om een positieve betrokkenheid bij anderen en de samenleving in zijn geheel te ervaren zijn wellicht over de grens van behandelbaarheid heen. Onderzoekster concludeert: nader onderzoek hieromtrent is gewenst. Het proefschrift eindigt met de volgende zin: “De gewetenloosheid, amorali- teit of morele onverschilligheid blijft in contemporaine theorieën onderbelicht, maar zou onderliggend kunnen zijn of kunnen bijdragen aan veel vormen van antisociaal gedrag.”
Andere focus voor pastores Het moge duidelijk zijn: dit onderzoek is niet verricht met het oog op pastores. Niettemin geestelijk verzorgers die werkzaam zijn binnen JJI’s hebben van doen met jongeren bij wie een gebrekkig functionerend geweten is vastgesteld. Ze werken in een omgeving waar het sociale competentiemodel het kader vormt voor het methodisch professionele handelen van groepsleiders en leerkrachten. Ze zijn, samen met de jongeren, bezig met thema’s rond schuld en schaamte, met ‘vragen rond kernovertuigingen over zichzelf en het leven’ (Bartels), met het verkennen van eigen aandeel, inzicht in eigen gedrag, empathie enz. Dat alles vanuit een perspectief van hoop en nieuw begin, zonder het verleden te vergeten. Het onderzoek van Le Sage heeft me geholpen het onderscheid tussen cognitieve en affectieve ontwikkeling van het geweten scherper in beeld te krijgen en tevens verhelderde het de context waarin jeugdpastores werken. Gelijktijdig realiseerde ik me dat we toch echt vanuit een andere focus kijken naar jeugdigen met wie we dagelijks optrekken. Al zijn er raakvlakken met de pastorale praktijk, het boek is toch eerder geschreven voor (ortho)pedagogen en psychologen die zich bezig houden met de behandeling van
jeugdige delinquenten of voor juristen die zich oriënteren op het jeugdstrafrecht. Het boek maakte bij mij ook de vraag wakker: hoe wordt binnen de huidige moraaltheologie aangekeken tegen gewetensontwikkeling? Tenslotte: Veel van de jongeren die in een JJI verblijven hebben zowel cognitieve als affectieve beperkingen. Nadenkend over de bijdrage van de geestelijke verzorgers aan de gewetensontwikkeling van deze jongeren nog een vraag: Zou onze eigen bijdrage niet vooral hierin liggen dat pastores werken vanuit een positieve affectieve relatie met de jongens en meiden? Anders gezegd: dat ons pastorale handelen ingebed ligt in een affectief circuit van welwillendheid en zodoende de humus vormt waarop het geweten van de jongere zich verder kan ontwikkelen. Is deze ‘vrije’ ruimte, waar genade en aanvaarding uitgangspunt vormen, niet bij uitstek de plek waar de schaduw getoond kan worden en verlicht?
-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+De morele intuïtie van kinderen. Respect en verantwoordelijkheid, vrijheid en geweten Tom Kroon SWP, Amsterdam 2005, isbn 90 6665 687 5, 175 p., € 19,50 door RYAN VAN EIJK - De pedagoog Kroon
presenteert hier een praktijkboek rond het thema respect en verantwoordelijkheid leren aan kinderen. Het is een praktijkboek doordat het zich voornamelijk richt op mensen die direct te maken (gaan) hebben met opvoeding van kinderen. In de schrijfstijl is dit nadrukkelijk terug te vinden. Het is echter geen praktijkboek in de zin dat het gericht zou zijn op het leren van vaardigheden. Hij wil (beroeps)opvoeders vooral kennis en inzicht bieden over wat er speelt bij opvoeding in relatie tot moreel besef. Kroon opent met een hoofdstuk over moraal en ethiek, waar het hem er vooral om gaat om zijn uitgangspunten neer te zetten. De morele dimensie behoort bij het mens-zijn en bij volwassenheid. Het dient daarom ook een belangrijk deel van de opvoeding te zijn. De moraal gidst het menselijke gedrag, beschermt het en geeft het zin, wijst richting het goede en gelukkige leven , waar een mens wordt erkend in zijn uniek zijn en waar in voldoende mate in de behoeften wordt voorzien zonder een ander te schaden. Kroon stelt dat ethiek en moraal getraind worden in het dagelijkse leven dat voorgeleefd wordt door volwassenen. Herhaling en consistent gedrag, samen met gezag, zorgen ervoor dat kinderen moreel besef en morele gevoelens ontwikkelen. Geloof is niet noodzakelijk voor moraal. En Kroon wil het in dit boek daarom hebben over een ‘smalle sociale moraal’, waarbij hij geloof of levensbeschouwing buiten beschouwing laat. Hij wil zich beperken tot een publieke domein-moraal, waar ruimte is voor zelfbehoud zonder dat mensen elkaar schade berokkenen. Na deze positionering komen de kernbegrippen waarden en normen ter sprake. De huidige open, pluriforme samenleving is daarbij zijn referentiekader. Cruciaal voor de praktijk is dat mensen moreel goede gewoonten ontwikkelen, maar dat veronderstelt kennis, gevoelens en handelingen. Als de kennis ontbreekt, is het herkennen van morele problemen onmogelijk en “door morele dilemma’s te bespreken leer je geen morele intuïtie.”(44). Door samen te doen leert een kind geleidelijk aan de regels en normen, en hoe ze te gebruiken (hoofdstuk 3 over deugden, competenties en burgerschapsvorming). Waar deze ‘leefkennis’ niet of gebrekkig wordt opgebouwd, bestaat het gevaar dat het kind zich niet ontwikkelt tot een volwassen, autonoom persoon, maar tot iemand die niet zelf wikt, weegt en beschikt, en zich slechts laat leiden door de omgeving of de eigen behoeften van dat moment.
Alleen compassie en hartelijkheid blijven over Kroon wijdt een apart hoofdstuk aan de rol van emoties, want het is een misverstand te denken dat kennis van waarden tot moreel handelen leidt. In hoofdstuk 5 wordt het geweten onder de loep genomen als een instantie die (on)bewust het menselijk handelen van goed en kwaad stuurt, dat je zelf en
25
anderen de maat neemt, en zo tegelijkertijd lastig of gemakkelijk kan zijn, privé en toch sociaal is. Het geweten onderscheidt, reguleert, beschermt en activeert het handelen van je zelf en anderen. Kroon lijkt te suggereren dat het in de tegenwoordige opvoeding vaak ontbreekt aan aandacht voor zaken als spijt, schuld en berouw. Je plicht tegenover de ander niet kennen, komt te vaak voor. Aan sociale emoties blijven dan alleen compassie en hartelijkheid over; weliswaar belangrijk, maar schadelijk handelen roept dan geen verontwaardiging meer op, maar enkel medelijden. “Altruïstische emoties kent de authentieke mens wel, maar de plichtsemoties ontbreken. Dat heeft tot gevolg dat hij voor zijn handelen alleen zichzelf als richtlijn neemt, zich verder laat meenemen door anderen en moeilijk bereid is, zo niet in staat, om zijn eigen rol in de wereld onder ogen te zien.” (120) Vervolgens wordt de aandacht verlegd naar hoe een kind zich moreel ontwikkelt. Gewezen wordt hier op bouwstenen voor moreel competent gedrag zoals: veiligheid
en geborgenheid, ritme en regelmaat, zelfdiscipline en fatsoen, zelfvertrouwen, positief, realistische zelfbeeld, empathische gevoelens en sociaal perspectief, plichtsemoties. Het is een hoofdstuk dat nog eens pijnlijk duidelijk maakt hoe gebrekkig soms de bagage is van JJI- jeugdigen. Het laatste hoofdstuk over normoverschrijdend gedrag (= gedrag dat waarden geweld aandoet) stipt –zich sterk baserend op G. van den Brink en zijn assertieve samenleving- de grenzen aan die in de huidige samenleving gelegen zijn bij de opvoeding: te grote bescheidenheid bij opvoeders, aangeboren ontwikkelingsstoornis- sen en de huidige onderwijseisen.
Multicultureel drama wordt niet kritisch bevraagd Het is duidelijk dat dit boek in eerste aanleg niet voor justitiepastores is geschreven. Het is vooral voor opvoeders in de brede zin van het woord, met een nadruk op het onderwijs. Het boek maakt her en der een wat rommelige indruk. Zo is de terminologie niet altijd zuiver, lijken begrippen inwisselbaar. Ook hanteert de auteur een beeld van de samenleving dat erg riekt naar wat in sommige kringen als wenselijk wordt geacht. Harde noten over de pluriforme samenleving worden er niet gekraakt: het blijft allemaal erg lief gesteld. Het multicultureel drama noch de westerse samenleving worden hier kritisch bevraagd, noch vanuit het standpunt van de allochtoon noch vanuit de autochtoon. Wie een boek schrijft over waarden en normen en over opvoeden in Nederland anno nu, lijkt me aan dat aspect toch niet te kunnen ontsnappen. Kroon probeert dat wel, bijvoorbeeld door nadrukkelijk het levensbeschouwelijke/religieuze aspect te willen uitbannen in zijn betoog. De keuze voor de ‘smalle sociale moraal’ is daarom wel begrijpelijk, maar is een gemiste kans en laat het boek aan actualiteit en waarde inleveren. Dat alles neemt niet weg dat Kroon her en der prikkelende stellingen en inzichten opschrijft die het overdenken waard zijn.
-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+--+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-+-
JUST LINKED Wie bij Google het trefwoord ‘humaniteit’ intypt is verzekerd van een boeiende tocht over de golven van internet. Het levert in 0,03 seconden 53.000 hits op. Dat is eigenlijk niet eens overdreven veel voor zo’n “hot” begrip! Als eerste hit komt een link naar loge “Humaniteit”, een vrijmetselaars-loge in Meppel www.humaniteit.nl. Blijkbaar hebben die snel de domeinnaam ‘humaniteit.nl’ geclaimd, een goede zet, want nu staan ze bij zo’n zoekactie altijd bovenaan. Altijd leuk om even op zo’n site rond te neuzen en te zien hoe zo’n vrijmetselaarsloge zich presenteert. De tweede hit is zo mogelijk nog boeiender: het is een verwijzing naar de Belgische site ‘liberales.be’ (http://www.liberales.be/cgibin/showframe.pl?boek&manenschij nhumaniteit), de site van een liberale denktank: “Liberales is een onafhankelijke denktank binnen de liberale beweging. De leden zien het liberalisme als een progressieve beweging die opkomt voor de vrijheid van het individu, rechtvaardigheid en mensenrechten.”
De verwijzing naar de site brengt ons naar een bespreking van het boek van de filosoof/ethicus Gerrit Manenschijn: Riskante Humaniteit. Wat op zo’n site natuurlijk altijd even aangeklikt moet worden zijn de ‘links’. Dan kom je op allerlei zijweggetjes, waaruit weer eens blijkt wat voor ongelooflijk boeiend medium het internet is. Had u ooit van het Atlantis Institute gehoord? “Basé à Bruxelles, l'Atlantis Institute est un think tank indépendant dédié à l'analyse de l'actualité internationale. La démocratisation, la gouvernance mondiale et le libéralisme constituent ses principaux centres d'intérêt (http://www.atlantis.org/home_fr.html).” Of van MyLiberal.com? Het is een site van Victor Perton, lid van het parlement van de deelstaat Victoria in Australië voor de Liberals. Als je je laat meeslepen om zo’n site eens te verkennen, duik je heerlijk ‘down-under’ in de locale politiek van Zuid-Oost Australië. Ik zou me er nooit in verdiept hebben, maar al surfend is het wel absorberend. Allemaal informatie, die er eigenlijk helemaal niet toe doet, maar wel fascinerend. En zo kunt u de verschillende links van liberales.be volgen. De derde en vierde hit zijn verwijzingen naar het Humanistisch Verbond. Dat hoeft niet te verbazen en hoeven we ook niet verder op in te gaan. Het HV heeft in het klein immers dezelfde problemen als de kerken en andere christelijke organisaties. De hit verwijst namelijk naar een artikel op de site van het HV over de relatie tussen het Humanisme als beweging en het Openbaar Onderwijs. Ik citeer: “Hoewel dus niet strikt nodig, is het wel gewenst dat er een adequate en vooral duidelijke nieuwe onderwijswetgeving komt waarin tot uitdrukking komt dat al het onderwijs – openbaar en bijzonder – expliciet invulling moet geven aan de onderschreven universele verklaringen en geratificeerde internationale verdragen. Het gevolg van de nieuwe wetgeving moet zijn dat alle scholen zich mensenrechtenscholen kunnen noemen. Het Humanistisch Verbond dient zich actief in te zetten voor deze nieuwe onderwijswetgeving.” Het humanisme als ‘nieuwe’ religie?? Hit vijf verwijst naar de site van een hoogleraar, prof. dr. Etienne Vermeersch: “Professor Vermeersch is één van de meest vooraanstaande skeptici van België. Hij is stichtend lid van Skepp (www.skepp.be), de Studiekring voor Kritische Evaluatie
26
van Pseudo-wetenschap en het Paranormale. Reeds meer dan veertig jaar geeft hij lezingen en publiceert hij artikels over dit onderwerp.” De hit verwijst naar een artikel op zijn site, waarin hij verdedigt wordt tegen aanvallen op zijn werk in een cie., die naar hem genoemd is en waarin een nieuw uitwijzingsbeleid voor asielzoekers uitgewerkt wordt. De zesde hit brengt ons naar de ‘partij van de mensenrechten’ (http://www.xs4all.nl /~pvdmomin/oprichter.html), die zich inzet om de “humaniteit een dienst te bewijzen”. Een curiosum, deze partij. En de zevende hit voert ons rechtstreeks in het verzet tegen de mollahs in Iran: het is een verwijzing naar de site van de “United Ahwazhian Students in Europe” (http://www.alahwaz-revolutionarycouncil.org/Netherlands/Humaniteit ). Er is daar sprake van een artikel over “humaniteit of politieke discriminatie” en de schrijver(s?) betogen, dat het Iraanse regime de Islam misbruikt om zijn onderdrukkend bewind te rechtvaardigen. Ik kon er niet achter komen welke groepering er achter deze site zit. En natuurlijk is er ook een verwijzing naar humaniteit en spiritualiteit: het Spiritueel Trefpunt (http://www.spiritueeltrefpunt.nl/es oterie/frame.htm?/esoterie/esoterie_ getal_6.htm) betoogt, dat het getal 6 “staat voor: liefde – harmonie – humaniteit – balans”. Ik citeer: “Het wordt ook wel het volmaakte getal genoemd, aangezien zes gelijk is aan de som van 1 + 2 + 3 = 6 en eveneens deelbaar door 1 - 2 en 3. Het evenen het oneven getal, zodat het de onevenwichtigheid oplost. Het evenwicht is de dualiteit van het negatieve als wel van het positieve die een einde maakt aan de spanning, die het werk doet ophouden te bestaan.” Zo kan je eindeloos doorgaan. Laat ik eindigen met een verwijzing naar de site van Rob van Essen: Geloven in de stad (http://www.robertvanessen.nl/gelo venindestad/ default.htm). De site is zeker een bezoek waard, alleen al omdat deze collega heel goed gebruik maakt van de mogelijkheden van internet en zo op een hele nieuwe, in kerkelijke kringen vaak nog ongebruikelijk manier, de aandacht op zichzelf en zijn werk vestigt. Peter Middelkoop
27