Pastorale Verkenningen TIJDSCHRIFT VOOR HET JUSTITIEPASTORAAT
DE MAATSCHAPPELIJKE TAAK VAN HET JUSTITIEPASTORAAT
No.-2
Colofon
Pastorale Verkenningen is het communicatieblad voor pastores en predikanten, werkzaam bij Justitie. Pastorale Verkenningen verschijnt regulier vier keer per jaar; daarnaast twee keer als extern katern. De redactie ziet zichzelf vooral als verzamelaar van artikelen en stimulator van collegae en anderen om artikelen te schrijven over de onderwerpen, die betrekking hebben op het werkveld justitie en justitiepastoraat. Pastorale Verkenningen Extern Katern wil een bijdrage leveren aan maatschappelijke discussies door deskundigen uit het werkveld van justitiepastoraat en haar context aan het woord te laten. De volgende aflevering van Pastorale Verkenningen Extern (nummer 3) verschijnt in oktober 2007 en gaat over delictverwerking en pastoraat . Aanleveren van kopij voor dat nummer kan tot 1 oktober a.s. Recensies van belanghebbende publicaties zijn ook wenselijk voor die datum. De redactie behoudt zich het recht voor toegestuurde bijdragen niet te plaatsen of naar believen in te korten. Het REDACTIEADRES: Ds. C. Donner P.I. Haaglanden, loc. Scheveningen Postbus 87810, 2508 DE s Gravenhage
[email protected] De redactie van Pastorale Verkenningen bestaat uit: W. Burgering, redactievoorzitter C. Donner, redactiesecretaris P. Middelkoop R. van Wieringen R. Vermeulen (adviseur) Pastorale Verkenningen verschijnt onder verantwoordelijkheid van hoofdaalmoezenier F. van Iersel en hoofdpredikant J. Eerbeek. Pastorale Verkenningen Extern Katern is ook te vinden op: justitiepastoraat.nl of gevangenispastor.nl. Medewerkende auteurs geven impliciet toestemming hun artikelen ook te plaatsen op deze websites.
FOTO S. Tenzij anders vermeld zijn de geplaatste foto s gemaakt door W. Burgering.
In dit externe katern van Pastorale Verkenningen geven justitiepastores in beschouwende vorm een beeld van hoe het huidige justitiepastoraat werkt en zou kunnen werken binnen justitie. Duidelijk wordt dat het justitiepastoraat haar zinvolle werk doet in de spanningsvelden van politiek, samenleving en justitie, maar ook dat ze daarin bestaansrecht en een eigen opstelling heeft. Pastorale Verkenningen leidt u langs de organisatie van de Dienst Geestelijke Verzorging, stelt het veiligheidsdenken binnen onze samenleving aan de orde en kijkt ook kritisch naar het justitiepastoraat zelf. Hoe wegen kerk en justitie haar rol en betekenis?. Daarnaast geeft dit katern ruimte aan vragen over de maatschappelijke positie van gedetineerden en de hernieuwde behoefte aan gemeenschap. Vanuit de Katholieke Sociale Leer hoort u dat de menselijke waardigheid van de dader ten alle tijden overeind dient te blijven, waarmee ´humane detentie´een opdracht wordt voor alle justitiepastores. Pastorale Verkenningen Extern Katern gaat verder met een verkenning van de relatie tussen justitiepastoraat en herstelrechtelijke initiatieven. De rol van justitiepastores zal hier vooral een doorverwijzende zijn, omdat zij zich niet kunnen begeven op het juridische terrein. Tot slot verkende redacteur Peter Middelkoop het WordlWideWeb op de zoekterm ´maatschappelijke relevantie justitiepastoraat´. Dit katern wil U laten delen in onze overtuiging dat justitiepastores een zinvolle maatschappelijke taak vervullen, detineerde mannen en vrouwen perspectief bieden helpen de criminaliteitspiraal te doorbreken. Door te investeren in relaties, in programma’s binnen en buiten de muren en in kerkelijke verbanden maken zij dit concreet. Dat nog niet iedereen dit weet, is duidelijk. Hopelijk kan dit katern een bijdrage leveren aan meer bekendheid hierover. Walther Burgering, eindredacteur Pastorale Verkenningen
INHOUD Hoofd Dienst Geestelijke Verzorging Thea Bogers: Ik werk graag met bezielde mensen . Een interview. door Walther Burgering en Christiaan Donner
pag. 3
ESSAY Van delinquent tot crimineel, tijd voor een andere koers? door George Scholte pag. 6 Justitiepastoraat, gewogen door kerk en justitie door Fons Flierman
pag. 10
Maatschappelijk verlangen en het justitiepastoraat door Anne Kooij
pag. 14
De waardigheid van ieder telt door Ryan van Eijk
pag. 17
Justitiepastoraat en herstelrechtelijke initiatieven: door Anne-mie Jonckheere
pag. 20
JUST LINKED: Maatschappelijke relevantie justitiepastoraat door Peter Middelkoop pag. 25 Protestant en katholiek justitiepastoraat gericht op preventie van criminaliteit
pag. 26
2
IK WERK GRAAG MET BEZIELDE MENSEN Thea Bogers, hoofd Dienst Geestelijke Verzorging Drie jaar bestaat de Dienst Geestelijke Verzorging bij de Dienst Justitiële Inrichtingen1 nu. Als laatste in het proces van reorganisatie werd deze dienst vormgegeven. Niet zo gek, want ergens is het een vreemde eend in de overheidsbijt. Voor geestelijk verzorgers die én ambtenaar én kerkelijk ambtsdrager zijn, moesten zaken anders geregeld worden dan voor de doorsnee overheidsdienst. Sinds 24 april 2006 is Thea Bogers Hoofd van de Dienst Geestelijke Verzorging (DGV). De eerste grote slagen zijn gemaakt in professionalisering en het op de kaart zetten van de DGV bij de Dienst Justitiële Inrichtingen. Ook zijn de werkprocessen voor geestelijke verzorgers beschreven. De DGV kent 300 geestelijk verzorgers, een behoorlijk grote dienst dus. Het is een landelijke dienst, wat betekent dat haar werknemers door heel Nederland in de verschillende inrichtingen van Justitie werken. DOOR CHRISTIAAN DONNER en WALTHER BURGERING Neveneffect van deze landelijke organisatiewijze is dat deze dienst niet automatisch aan de directietafel zit voor overleg of communicatie, omdat Dienst Justitiële Inrichtingen in sectoren is onderverdeeld (TBS, jeugd, gevangeniswezen en vreemdelingenbewaring). Het hoofd DGV moet derhalve zorgen dat geestelijke verzorging in the picture blijft. Zij waakt over de belangen van de geestelijke verzorging en nodigt zichzelf uit om met directies te praten. Thea Bogers: “De bijzondere positie van de geestelijke verzorging maakt extra inzet nodig om niet vergeten te worden. Alle ondersteunende organisatieprocessen vanuit het servicecentrum zijn afgestemd op de inrichtingen. Daar verloopt de communicatie getrapt via directies, units en afdelingen. De geestelijke verzorging komt in die lijn niet voor. Voor mij 1
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is een agentschap van het ministerie van Justitie. De status van agentschap geeft de organisatie een zekere mate van zelfstandigheid in de uitvoering van het beleid. Met meer dan 85 inrichtingen in het land en in totaal ruim 18.000 medewerkers behoort DJI tot een van de grootste organisaties van Nederland. Jaarlijks sluit DJI voor korte of langere tijd meer dan 50.000 gedetineerden op. Opsluiting vindt plaats in verschillende inrichtingen binnen het Gevangeniswezen, de TBS, de Jeugdinrichtingen en de Bijzondere Voorzieningen.
3
betekent dit dat ik een grote alertheid heb om voor de speciale plek van de DGV op te komen. Voorbeeld is de ontwikkeling van een registratiesysteem bij binnenkomst van gedetineerden in een inrichting. Hierin worden gegevens van gedetineerden vastgelegd. Men is hiermee bezig, maar vergeet de DGV te bellen. Men weet niet, dat de DGV bezig is met een meetinstrument wat registratie van levensbeschouwing écht betekent. Ander voorbeeld: De bedrijfshulpverlening en de calamiteitenplannen. Alles is afgestemd op de zogenaamde ‘harde’ veiligheid. Dat is belangrijk en moet goed geregeld zijn, maar rondom die harde veiligheid spelen processen waar bijvoorbeeld de geestelijke verzorging invloed op heeft en een rol bij vervult. Daar denkt men dan niet aan, terwijl de DGV heeft iets te melden over deze andere veiligheid”. Thea Bogers heeft veel goede contacten uit eerdere werksituaties bij DJI overgehouden. Zij aarzelt dan ook niet om aan de bel te blijven trekken om zo ook gehoord te worden waar nodig en dienstig. Zij moet telkens weer uitleggen, waarom de DGV ergens niet aan meedoet of waarom ze haar eigen personeelsenquête heeft. Is dat lastig? Nee op zich niet, maar je moet wel je netwerk blijven gebruiken, overtuigingskracht en doorzettingsvermogen hebben. Dan gebeuren er ook goede dingen. Bij de oprichting van de werkgroep ‘Overlijden in detentie’ hebben ze ons nu wel zelf gebeld. Daarin zie je dat we op de kaart komen, het begint nu wel te lopen. Geen Calimero-complex? O nee, ik ben zelf klein van stuk, en heb in m’n leven vaak voor mezelf moeten opkomen. Dus daar ben ik wel tegen bestand. En ik heb me al vroeg gerealiseerd: de DGV is geen standaarddienst, maar we staan wel ergens voor. Iets, dat wettelijk geregeld is. Daarnaast stáán wij ook voor de mens achter de gedetineerde. Binnen de DGV wordt bijvoorbeeld nooit over capaciteit van cellen gepraat, maar altijd over ménsen die gedetineerd zijn. De Dienst Justitiële Inrichtingen heeft een maatschappelijke taak. Die is vastgelegd in haar missie. De missie en visie van de DGV is daarvan afgeleid en spitst het toe op de begeleiding van gedetineerden bij het omgaan met het verleden, de actuele levenssituatie en de ontwikkeling van toekomstperspectief. Dat kan alleen in samenwerking met justitiële en maatschappelijke organisaties. Wij denken zo een essentiële bijdrage
te leveren aan de maatschappelijke taak van de Dienst Justitiële Inrichtingen en aan een humaan detentieklimaat. Daarbij vind ik de combinatie heel speciaal: ambtenaar en ambtsdrager. Voor mij betekent het dat we bezielde medewerkers hebben en dat maakt ons verschil uit. Het gaat dus om integratie ambtenaarschap en ambtsdragerschap. Krijgen wij als geestelijke verzorgers genoeg ruimte om die taak als ambtsdragers uit te oefenen namens onze kerk? Op zich beperkt, maar het namens je kerk aan de orde stellen van kwesties kan wél.
Dubbele loyaliteit vraagt wat van de geestelijke verzorger Het opstellen van de signaleringsnotitie vreemdelingenbewaring in 2006 bleek een heel goede weg te zijn. Hoofdaalmoezenier en hoofdpredikant hebben toen gezamenlijk een notitie uitgebracht over hoe de geestelijke verzorging tegen de situatie in de vreemdelingenbewaring aankeek. Daarin werden ook hervormingsvoorstellen gedaan. Dat is een goede zaak. Ook kunnen ambtsdragers veel gebruikmaken van de netwerken van de kerken. Die koppeling van netwerken en reïntegratie van vreemdelingen of gedetineerden, en intussen het ambtelijke beleid niet verwerpen, dat is de uitdaging van de geestelijke verzorgers. Het beleid is een politiek besluit en daar kun je niet in treden. Maar je kunt wel op de uitvoering wijzen, je krachten bundelen en duidelijk maken dat er zaken moeten veranderen. Na constructief overleg blijkt er dan veel mogelijk. Kijk. Jullie hebben een dubbele loyaliteit, naar kerk en naar staat. Niemand kan zijn of haar ambtsdrager-zijn uitvlakken, dat vraagt ook niemand. Maar die twee verantwoordelijkheden moet je als geestelijke verzorger wel onderscheiden. Bij goed gebruik kunnen ze elkaar zelfs versterken. Werkt de dubbele loyaliteit in de DGV door? Jazeker. De dienst heeft een paritair bestuur. Thea Bogers bemoeit zich vooral met beleid en de randvoorwaardelijke zaken. Zij kan zich met de inhoud van het werk van de geestelijke verzorging niet bemoeien, dat deel valt onder de verantwoordelijkheid van de denominatieve hoofden. Het hoofd DGV bewaakt de kaders waarbinnen geestelijke verzorgers werken, de beleidsplannen en
dergelijke. Zij kijkt naar de hoofdlijnen als manager.
MISSIE DGV De Dienst Geestelijke Verzorging vervult als onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen een maatschappelijke opdracht door invulling te geven aan het wettelijke recht van alle mensen die justitieel zijn ingesloten om hun godsdienst en levensbeschouwing, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. Vanuit verschillende geloofs- en levensovertuigingen richten wij ons met een pluriform, denominatief aanbod op alle mensen die justitieel zijn ingesloten: gedetineerden, t.b.s.-gestelden, jeugdigen en vreemdelingen. Met bezielde en professionele ambtsdragers en medewerkers begeleiden wij hen bij het omgaan met het verleden, de actuele levenssituatie en de ontwikkeling van toekomstperspectief. Daarbij zijn wij gericht op samenwerking met justitiële en maatschappelijke organisaties. Door onze zorg leveren wij tevens een essentiële bijdrage aan de missie van de Dienst Justitiële Inrichtingen en aan een humaan detentieklimaat. “Het is een pluriforme dienst, daar is wettelijk voor gekozen. Elke denominatie heeft een eigen hoofd. Zo is er een hoofdpredikant, een hoofdaalmoezenier, een hoofd humanist en recent een hoofdrabbijn en een hoofd islamitisch geestelijke verzorging. Voor de Hindoes en boeddhisten is een andere regeling getroffen en werken er twee freelance geestelijke verzorgers met coòrdinerende taken. De verbinding met de samenleving loopt via de afzonderlijke denominaties, zoals bijvoorbeeld zichtbaar is in de projecten betreffende nazorg van gedetineerden. Humaniteit staat ook hoog in het vaandel. Voor geestelijke verzorging houdt dit vooral in: een signaalfunctie via de interne route. Thea Bogers, de denominatieve hoofden én stichtingen of kerken ventileren wel informatie over humane detentie. Als ambtenaar volg je de weg van de organisatie en je slaat geen stap over. Dat heeft – volgens Bogersgewoon met fatsoensnormen te maken. En de ambtsdrager? Als die daar in positie afstand van wil nemen, dan kun je daar niet werken. Je moet je tot het systeem kunnen verhouden. Wie het niet met gevangenisstraffen eens is, kan ook niet in een inrichting van Justitie blijven werken? Overigens, jullie zijn allen hoog opgeleid en kunnen het op abstractieniveau uitleggen, theoretisch doordenken en accepteren. Het eerste in de missie van de Dienst Justitiële Inrichtingen is de maatschappelijke taak van de bewaring, dus het garanderen van de veiligheid in de samenleving door bewaring. Het tweede is de visie op bewaring en het teruggaan naar de maatschappij. Thea Bogers vindt de rol van de geestelijke verzorging in de koppeling van de wereld binnen naar de wereld buiten, en vice versa, het mooie aan deze beroepsgroep. “Dit is duidelijk te zien in het fenomeen van de geestelijke verzorgingvrijwilligers bij kerkdiensten en gespreksgroepen. Dat is automatisch voor gedetineerden al reïntegratiebevorderend, want juist het afsnijden van en mens van de samenleving is reïntegratie-hinderend. De vrijwilligers hebben een brugfunctie”. Uit een recent bezoek aan gevangenissen in de Oekraïne is Bogers onder andere bijgebleven, dat de psychologe aldaar vertelde hoe een jongen van 17 jaar na een lange detentie van de samenleving buiten niets meer wist. De geestelijke verzorging blijft een bijzondere insteek houden in het hele justitiële systeem. Bogers: “Jullie blijven zien dat het ménsen zijn, die weer teruggaan naar die maatschappij. En daarvoor gebruiken jullie ook je netwerken, de kerken, de vrijwilligers, die al maatschappelijk actief zijn en zo vooral bruggen slaan. Zo bereik je veel voor gedetineerden en hun samenlevingsgevoel als geestelijke verzorging. Dus de nazorg aan gedetineerden meer op de kaart zetten!?
4
Dat is geen overbodige luxe, maar dan moeten we eerst definiëren wat er geestelijke verzorging-eigen is in de nazorgcomponent. Wat hoort er bij de geestelijke verzorging en wat bij andere disciplines, die dat misschien niet meer doen (door bezuinigingen) en waar de kerken op zijn ingesprongen? De geestelijke verzorging heeft zijn kerntaken in de inrichting liggen. We moeten wel oppassen niet in elk gevallen gat te springen. Nazorg zelf is geen taak van Justitie, maar wél het leggen van de verbinding. Als geestelijke verzorging kunnen we kijken wat er is aan nazorg en waar we bij kunnen aansluiten.
Al die verschillende godsdiensten en levensbeschouwingen? Dat is geweldig! ik heb de leukste baan van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Er kennis van nemen, de geschiedenis, de cultuur. Ik ben wel katholiek opgevoed, maar heb dat verlaten. Ik werk graag met bezielde mensen, daar gaat energie van stromen. En bezieling – ja, dat straalt van alle denominaties uit, samen met een grote betrokkenheid op mensen. Al die verschillen hebben ook veel gemeenschappelijks. Iedere denominatie kijkt naar de mens, en niet naar cel of celnummer, Ieder kijkt zonder veroordelen ook. Daarover ben je het snel eens met elkaar. Ook de gerichtheid van de dienst. Onze stakeholders zijn de gedetineerden, zij maken onze kwaliteit en dat is opvallend anders dan in de andere diensten. Daar spelen vooral procedures en kaders een grote rol. Ik herken de bezieling, ik wíl ook vanuit gedrevenheid werken en breng een wereld aan ervaring mee vanuit de jeugdhulpverlening, opvang mishandelde vrouwen, rechtenstudie, sociale rechtshulp, kinderopvang, rechterlijke macht en daarna DJI, concernstaf en DGV.
5
Wat drijft jou zelf? Ik zoek het goede in mensen. Wat dat is? Dat mensen hun talenten gebruiken, dat stimuleren. Dan kom je dichtbij, ja, dat doen waar je voor bestemd bent. Mijn taak is zorgen dat de geestelijke verzorging goed op de kaart staat en dat onze expertise gebruikt wordt in de organisatie van Justitie. En daar zet jij alles voor in? Ja, hoor, ook charme, als dat helpt. Christiaan Donner en Walther Burgering zijn redactielid van Pastorale Verkenningen en werkzaam als respectievelijk protestants en katholiek geestelijk verzorger in de penitentiaire inrichting Haaglanden
VAN DELINQUENT TOT CRIMINEEL , TIJD VOOR EEN ANDERE KOERS ? Inleiding Na de oorlog was, mede in reactie op de detentie van tal van hooggeplaatsten uit de samenleving, waaronder juristen en rechtsgeleerden, het beleid van justitie sterk gericht op de humanisering van strafrecht en detentie en op de verbeterbaarheid en resocialisatie van delinquenten2. Tevens was er vanaf de jaren ’70 sprake van een zekere relativering van, en een (te) ontspannen omgang met kleine diefstallen (winkels, fietsen, e.d.), overlast en de drugsgerelateerde criminaliteit die in deze jaren ontstond. In de jaren ’80 gaan enkele politici de bestrijding van deze zogenaamde ‘kleine criminaliteit’ thematiseren en eisen. Daarnaast groeit ook de grote criminaliteit gedurende deze jaren uit.
In de strijd tegen de grote en de kleine criminaliteit komt de nadruk te liggen op veiligheidsdenken en gaan politie en justitie steeds meer werken vanuit een strijdmodel. Het strafrecht krijgt steeds meer een instrumenteel karakter in dienst van de strijd tegen criminaliteit en het bewaren van orde en veiligheid. Voor de justitiabele heeft dit alles grote consequenties. C. Kelk stelt: “Van ‘een van ons’, die een misse daad heeft begaan, iemand die straf verdient en correctie en steun behoeft, is hij geworden tot ‘de ander’, onze vijand, die bestreden en eventueel uitgeschakeld moet worden”3. Voor de geestelijk verzorger binnen de inrichtingen van justitie zullen de veranderingen op het hogere niveau van samenleving, politiek en strafrecht doorwerken in zijn pastorale contacten met de gedetineerden. Na een korte schets van het klimaat in de samenleving waarin het veiligheidsdenken sterk opkomt, breng ik de instrumentalisering van het strafrecht in beeld. Vervolgens probeer ik de gevolgen voor verdachten en gedetineerden weer te geven met betrekking tot detentie en nazorg. Dit artikel wordt afgesloten met een beschrijving van enkele veranderingen in de praktijk van het justitiepastoraat ten gevolge van de eerder beschreven omslag in het denken over en praktijk van het strafrecht.
DOOR GEORGE SCHOLTEN
Vanaf deze periode worden criminaliteit, justitie en het gevangeniswezen in het bijzonder regelmatig onderwerp van grote aandacht van politici, pers en de publieke opinie. Er komt een omslag in de politiek en publieke opinie met betrekking tot de visies op en oordelen over criminaliteit, strafoplegging, de tenuitvoerlegging van die straffen en last but not least, hun blik op gedetineerden. Alleen al het taalgebruik ten aanzien van justitiabelen weerspiegelt deze verandering. Van het min of meer oordeelsvrije ‘dader’, want dat betekent delinquent letterlijk, is men gaan spreken over ‘criminelen’, misdadigers, met alle negatieve connotaties die hier bij horen. Dit taalgebruik is tegelijk uitdrukking en motor van een klimaat, waarin justitiabelen steeds meer gezien en behandeld worden als elementen die orde, rust en vooral de veiligheid verstoren, in plaats van als mensen die naast de straf die ze voor hun daden krijgen opgelegd ook zorg en kansen op herstel behoeven.
Het klimaat in de samenleving: veiligheidsdenken Het wordt vaak gezegd: we leven in een tijd van individualisering en van grote persoonlijke vrijheid. Dit betekent in de eerste plaats, dat wordt uitgegaan van de autonomie van mensen. Zij worden geacht zelfredzaam, zelfoordelend en zelfbeschikkend te zijn over hun leven. De traditionele kaders en de autoriteiten die mensen goed en kwaad voorhielden en zo nodig oplegden, hebben sterk aan invloed ingeboet. Daar staat tegenover dat de hele samenleving op alle manieren en niveaus doordrenkt is van een ongekende vrijheidsbeleving en van de wetten van economie en consumptie. Langs vele wegen, in reclame en groepsgedrag, wordt mensen duidelijk gemaakt; je bent wat je hebt; wat je consumeert. Feitelijk brengt dit door vrijheidsdrang en economisch denken gedomineerd leven met zich mee dat grote groepen mensen, in het bijzonder jeugdigen, materieel verwend en overvoerd worden, terwijl ze sociaal emotioneel tekort komen of regelrecht verwaarloosd worden. In combinatie met de groeiende kloof tussen arm en rijk in de samenleving leidt dit mijns inziens tot toenemende innerlijke leegte, afgunst, agressie en afwijzing van deze samenleving door substantiële groepen mensen. In zijn oratie stelt Martin Moerings vast dat er tegenover het toenemen van de criminaliteit en de vrijheidsdrang een grote behoefte aan veiligheid in de samenleving is ontstaan. Daarom gaat het inperken van risico’s een steeds grotere plaats innemen4. Ook kan in een samenleving die zo sterk als de onze wordt bepaald door economische wetten en principes, waarin bezit in verschillende vormen zo’n dominante rol speelt omdat wij mensen er steeds meer mee samenvallen, de roep om orde en veiligheid versterken. Bovendien worden veiligheid en beperking van risico’s, in lijn met datzelfde economisch denken, tot opeisbare artikelen via politiek en publieke opinie. Het gaat dan om het veiligstellen van ons bezit, onze orde en posities tegenover degenen die al dit moois bedreigen. Degenen die dit bedreigen, op welke wijze dan ook, zijn vijanden van de samenleving en als zodanig te behandelen en te bejegenen.
2
M. Moerings, Straffen met het oog op veiligheid, een onderneming vol risico’s, pp.1112
3 4
C.Kelk, De menselijke verantwoordelijkheid in het strafrecht, pp. 8,11-12 Moerings, a.w., p.4
6
Het instrumentele karakter van het strafrecht In het eerder aangehaalde artikel in justitiële verkenningen beschrijft Kelk de ontwikkeling van het klassieke strafrecht als terughoudend naar eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.5 In dit verband citeert hij de ontwerper van het wetboek van strafrecht, minister Modderman, die in 1886 zei dat het strafrecht een ‘ultimum remedium’ (uiterste remedie) voor maatschappelijke en intermenselijke euvelen en kwalen moest zijn. Vanaf de jaren ’80 wordt het strafrecht in toenemende mate gezien en gebruikt als instrument met repressieve potenties ten opzichte van de (zware) criminaliteit. Dit drukt zich uit in een toenemend denken vanuit vergelding, een sterke uitbreiding van strafbepalingen, het aanvullen van bestaande strafbepalingen en het verzwaren van straffen op een aantal bestaande delicten.6 Tevens noteert Kelk dat het verbod op de cumulatie van hoofdstraffen, een fundamenteel strafrechtelijk principe, is opgeheven en door het parlement steeds meer wordt ingezet. Moerings spreekt van ‘risicojustitie’, waarbij naar het model van het verzekeringswezen, risicoinschattingen worden gemaakt ten behoeve van de sanctieoplegging, die dan in de vorm van maatregelen wordt gegoten7. Hij maakt duidelijk dat in de justitiële projecten met betrekking tot veelplegers, met name tot de drugsverslaafden onder hen, de sanctieoplegging toekomstgericht is8. Iemand wordt gestraft omdat hij tot een hoge risicocategorie hoort. De gestrafte wordt onschadelijk gemaakt om toekomstig crimineel gedrag in te perken. De vrijheidsbeneming wordt, aldus Moerings, van een ultiem repressief middel tot een preventief middel, ‘om erger te voorkomen’. Daarnaast zijn er nog de parlementaire voorstellen voor zwaardere straffen voor gewelds- en levensdelicten en die om te komen tot een stelsel van minimumstraffen9. En zo raken we steeds verder af van een strafrecht als ‘een uiterste remedie’ en komen uit bij een strafrecht dat primair de oplossing voor maatschappelijke en samenlevingsproblemen moet bieden.
Veranderingen in de regimes van detentie en in nazorg Vanuit het hierboven geschetste veiligheidsdenken en de inzet van het strafrecht ter oplossing van 5
Kelk, Strafrechtelijke ontwikkelingen en de volkswil, p 46-47 6 Kelk, a.w., p. 47-49 7 Moerings, a.w., p.6 8 Moerings, a.w., p.10 9 Kelk, a.w., p.49
7
samenlevingsproblemen komen er in korte tijd een aantal wijzigingen tot stand die een zeer nadelige invloed hebben op de positie van gedetineerden tijdens en na hun detentie. Sinds de kabinetten Lubbers in de jaren ’80 is er bijna permanent sprake van bezuinigingsoperaties van de overheid. Ondanks de grote uitbreiding van het gevangeniswezen tijdens deze periode is ook justitie niet aan zware bezuinigingsoperaties ontsnapt. Het dagprogramma is sterk teruggebracht in aantal uren per week, wat betekent dat er in de avonden geen en in de weekeinden nauwelijks nog activiteiten plaats kunnen vinden.
Gedurende de jaren ’90 zijn er bij justitie grote achterstanden ontstaan in de tenuitvoerlegging van (werk)straffen, de inning van boetes en korte detenties. Onder grote politieke druk stelt de minister 1000 cellen beschikbaar om al deze ‘oude straffen’ ten uitvoer te leggen. Daar deze ‘arrestanten’ maar ‘kort’, maximaal drie maanden gedetineerd zullen zijn, wordt hier en passant een sober regiem ingevoerd. Dit betekent dat deze gedetineerden geen arbeid verrichten, minimale rechten op zorg en faciliteiten en geen reclasseringscontact hebben. Door de onttrekking van cellen aan de normale strafrechtketen ontstaat er grote druk op de celcapaciteit. Onder deze druk wordt de meer-persoons-cel ingevoerd, waarmee een oud taboe binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) omvergehaald wordt10. Cellen die wat betreft maten en inrichting voldoen aan de Europese normen voor één-persoonscel, worden ‘geschikt’ gemaakt voor detentie van twee personen. Eind jaren ’90 werden alle uitkeringen, dus ook die gebaseerd op verworven rechten als WW, WAO en AOW, stopgezet in geval van detentie. Tevens werd de mogelijkheid van doorbetaling van huur tijdens detentie beperkt in tijd. Dit leidt ertoe dat de meeste gedetineerden in het gunstigste geval zonder financiële middelen, maar vaak met schulden, zonder onderdak uit hun detentie komen. Achterblijvende gezinsleden worden verwezen naar de bijstand, waarbij de ervaring leert dat de eerste betaling zolang op zich laat wachten dat daar achterstanden in de betaling van vaste lasten ontstaan en het zelfs tot huisontruimingen komt. Bijzondere voorzieningen Gedeeltelijk naast deze ontwikkelingen vindt een andere plaats, die leidt tot een verdere en fundamentelere aantasting van de kwaliteit van de detentie. Vanwege de grote instroom van de zogenaamde bolletjesslik10
C. Kelk, Enkele strafrechtelijke ontwikkelingen en de volkswil, p. 54
kers (drugskoeriers) wordt op enkele plaatsen detentiecapaciteit ontwikkeld buiten de normen en kaders van DJI onder regie van een nieuwe Dienst Bijzondere Voorzieningen (DBV). De oude legergebouwen van Kamp Zeist zijn hiervan een voorbeeld. Hier worden verdachten gedetineerd in grote groepsruimten en (meerpersoons)cellen, bewaakt door beveiligers in dienst van het particuliere bedrijfsleven, zonder de kwalificaties van en eisen aan hen, zoals DJI die kent voor Penitentiair Inrichtings Werkers (PIWers) en beveiligingsbeamten. Tevens is hier buiten de meest basale medische zorg en geestelijke verzorging vrijwel geen maatschappelijke dienst of enige faciliteit voor arbeid, sport of recreatie aanwezig. Deze DBV groeit de laatste vijf jaar explosief om steeds grotere aantallen en meer categorieën justitiabelen, zoals vreemdelingen, illegalen en kortgestraften onder de geschetste minimale omstandigheden te detineren. Zij worden ondergebracht in zogenaamde detentieboten en cellen in containergebouwen, waarbij de overheid haar eigen (brand)veiligheidseisen en bouwnormen nogal vrij interpreteert. Reclassering Het zal duidelijk zijn dat in de naoorlogse ontwikkelingen in het strafrecht, met zijn nadruk op resocialisatie en terugkeer van de delinquent in de samenleving, de reclassering een belangrijke rol met bijbehorende middelen kreeg toebedeeld. In iedere strafinrichting en bij de centra van de reclasseringsorganisaties waren werkers om de gedetineerden en exgedetineerden te begeleiden in het zoeken naar een weg terug in de samenleving. Vanaf de jaren ’80 sloeg ook hier de bezuinigingswoede van de overheid toe. De overheidssubsidies waarmee deze organisaties groot geworden waren, bleken nu in zekere zin hun ondergang. Aanvankelijk werd vooral kwantitatief bezuinigd. Vanaf de jaren ’90 werd de reclassering steeds meer ingeschakeld in de veiligheids- en strafprogramma’s van justitie. De medewerkers werden geacht steeds meer te rapporteren ten behoeve van justitie, in het bijzonder aan het openbaar ministerie. Zij werden steeds meer ingeschakeld bij de tenuitvoerlegging van (taak) straffen en het houden van toezicht op ex-gedetineerden11. Ten slotte werd na 2000 het werk van de reclassering onderworpen aan vooral op economische gronden gebaseerde prestatiecontracten, waaraan een zeer tijdrovende bureaucratische verantwoording verbonden was. In de praktijk betekent dit dat de reclasseringswerkers zich vooral moeten richten op de meest kansrijken onder de
11
Kelk, a.w., p. 50
gedetineerden om te voldoen aan die prestatiecontracten. De huidige reclassering staat dus zeer ver af van de oorspronkelijke doelstelling en wordt door heel wat justitiabelen niet meer als een hulporganisatie maar als een verlengstuk van justitie gezien. Nazorg In de door het gezamenlijk protestants en katholiek justitiepastoraat opgerichte Exodushuizen worden ex-gedetineerden na een selectie op grond van heldere criteria voor maximaal een jaar opgevangen. Met ondersteuning van een team van professionele en vrijwillige krachten kunnen ze gedurende deze periode werken aan huisvesting, werk, het oplossen van schulden, herstel van (familie) relaties en zingeving. Vaak werden gedetineerden voorgedragen door geestelijk verzorgers vanuit de inrichtingen, hetgeen betekende dat er meestal ook een goede basis was voor contact op het terrein van de zingeving. Ook hier speelt het probleem van de overheidssubsidies die leiden tot het wegdrijven van de oorspronkelijke doelstelling. Sinds enkele jaren zijn deze huizen namelijk door het ministerie erkend voor de opvang van gedetineerden tijdens de laatste fase van hun detentie in een penitentiair programma (pp), met de bijbehorende financiering. Daardoor is er nauwelijks nog ruimte voor degenen die zich op vrijwillige basis aanmelden voor opvang ná detentie. Bovendien zijn de selectiecriteria voor opvang in het justitiële traject gericht op de kansrijken, zodat de kansarmen, die een dergelijke opvang het hardste nodig hebben, niet meer aan bod komen. Ten slotte speelt bij de gedetineerden in zogenaamde pp plaatsingen de zingeving vrijwel geen rol van betekenis, zodat het werken daaraan niet of nauwelijks meer uit de verf komt, waarmee een andere wezenlijke doelstelling van deze huizen verloren gaat.
Ervaringen uit de praktijk van de geestelijke verzorging - Beperkingen in de bereikbaarheid van gedetineerden De confessionele geestelijk verzorger kent drie hoofdtaken: het individuele gesprek, het groepsgesprek en de kerkdienst. Daarmee zijn de contactmomenten tussen de geestelijk verzorger en de gedetineerde gegeven. In de dagprogramma’s van de inrichtingen van justitie was er ruimte om deze momenten van contact vorm te geven. Als gevolg van de bovengenoemde bezuiniging op het dagprogramma zijn deze mogelijkheden sterk beperkt. Het dagprogramma in de avonden en in de weekeinden is grotendeels weggevallen. Daar lagen voor de gedetineerden de voor hen zo belangrijke mogelijkheden tot (bel)contact met het thuisfront en de recreatie, waarin de onderlinge contacten en de informele contacten met de PIWers plaats vonden. Al deze contacten zijn nu, voor zover mogelijk, naar de beperkte tijd op de weekdagen gedrukt.
Pastor is veel tijd kwijt om door negatieve ladingen heen te komen Een en ander betekent dat alle contactmogelijkheden, maar vooral de groepsgesprekken en de mogelijkheid om kerkdiensten in het weekeinde te houden sterk onder druk staan. In heel wat inrichtingen van justitie is geen ruimte meer voor groepswerk, of uitsluitend op momenten waarop gedetineerden oneigenlijke keuzes moeten maken zoals die tussen recreatie en contact met het thuisfront en een gespreksgroep van de geestelijke verzorging. De gedeeltelijke teloorgang van het groepswerk is een groot verlies voor het werk van de geestelijke verzorging, omdat de drie contactmomenten zowel qua bereik als inhoudelijk in elkaar grijpen en elkaar versterken. Zij vormen ieder een eigenstandige ingang tot de gedetineerden. Inhoudelijk kan bijvoorbeeld een terugkerende thematiek in individuele gesprekken leiden tot verbreding en wederzijdse herkenning in een groepsgesprek. Zowel een groepsgesprek als een kerkdienst kunnen ertoe leiden dat een gedetineerde de voor hem of haar moeilijke stap zet naar een persoonlijk contact met de geestelijke verzorger om eindelijk eens een grote zorg of pijn te bespreken. Inhoudelijk zijn het individueel gesprek en het groepsgesprek een
8
belangrijke voedingsbodem voor het houden van kerkdiensten die de bezoekers persoonlijk kunnen raken en aanzetten tot het verbinden van geloofsen gebedspraktijken met hun concrete dagelijks leven en tot verandering in dat leven te komen. Deze samenhang wordt sterk aangetast door de beperkingen in de bereikbaarheid van de gedetineerden.
- Veranderingen in de aard van de contacten met gedetineerden
De bovenbeschreven drieslag van het pastoraat in de inrichtingen van justitie kan in de praktijk leiden tot diepgaande contacten tussen de geestelijke verzorger en de gedetineerden. Daarin kan het leven van hen in al zijn volheid ter sprake en in beeld komen. Oude pijn, onverwerkte verliezen en rouw, de existentiële, religieuze en gelovige grond van het bestaan kunnen op verschillende momenten en wijzen positief geraakt worden en de gedetineerden helpen bij het vinden van hun weg in het leven en de samenleving tijdens en na de detentie. Het veiligheidsdenken, de instrumentalisering van het strafrecht en de concrete versobering en beperkingen van mogelijkheden tijdens en na de detentie laten echter hun sporen na bij de gedetineerden. Veel van hen voelen haarzuiver dat hun proces, de uitgesproken straf en de detentie vooral ten doel hebben te voldoen aan de veiligheidsbehoefte van deze samenleving en hen zo goedkoop mogelijk uit te schakelen, al is het maar tijdelijk. Als mens voelen zij zich fundamenteel afgewezen en heel wat gedetineerden verlaten de inrichtingen vol gevoelens van haat en wraak naar politie, justitie en de samenleving. Enkelen van hen kunnen we gerust typeren als wandelende bommen. Voor het contact met de geestelijke verzorging is dit niet bevorderlijk. Er is tegenwoordig heel wat tijd nodig om door deze negatieve ladingen heen tot reële en helende contacten te komen. De bezuinigingen op maatschappelijk werk, de reclassering binnen en buiten de inrichtingen, het stoppen van iedere uitkering tijdens de detentie en de onmogelijkheid om binnen de detentie, bijvoorbeeld via de arbeid, nog enig redelijk inkomen te verwerven, zoals in een aantal ons omringende landen gebruikelijk is, leiden ertoe dat de gedetineerden met de meest basale vragen en problemen rond huisvesting, inkomen e.d. regelmatig bij de geestelijke verzorging terecht komen als bijna enige toegankelijke helpende functionaris binnen de inrichting. Hiermee komt de geestelijke verzorger regelmatig voor oneigenlijke dilemma’s te staan en eventueel terecht in oneigenlijk werk alvorens er enige ruimte is voor het contact waar het bij de geestelijke verzorging om gaat.
9
Een van de belangrijkste thema’s in de pastorale contacten binnen het justitiepastoraat is uiteraard de schuld. Vanouds lag hier al de complicatie om juridische en morele schuld helder te onderscheiden om tot gesprekken te komen die zowel zinvol als geestelijk gezien hygiënisch genoemd kunnen worden. Met het inzetten van het strafrecht als repressief en zelfs als preventief instrument wordt het voeren van gesprekken rond deze thematiek nog heel wat gecompliceerder. Het verband tussen schuld en een proportionele sanctie is door het repressieve en vooral preventieve karakter van het strafrecht immers fundamenteel ondermijnd. Ook op dit vlak moet er in het contact met gedetineerden eerst een harde schil van ervaren onrecht en gevoelens van haat en wraak afgepeld worden om een reële en zuivere basis te vinden voor dat pastorale contact rond schuld.
Slotwoord De geestelijk verzorgers bij justitie hebben geen delinquenten meer tegenover zich maar ‘criminelen’. Dat zijn geen mensen meer waarin wordt geïnvesteerd met het oog op een terugkeer naar de samenleving, maar mensen die zijn afgeschreven en deels met het oog op veiligheid en het beperken van risico’s zijn ingesloten. We zouden ons ernstig moeten afvragen wat dit betekent voor de mensen die het betreft en voor de samenleving als geheel. Moerings schetst het perspectief van het opsluiten van alle plegers van drie vergrijpen voor een minimale periode van twee jaar naar Amerikaans voorbeeld, ‘Three strikes and you are out’12. Dit zou betekenen dat het aantal gedetineerden per 100.000 inwoners, de ‘prison rate’, van ongeveer 120 nu zou stijgen naar 700, waarmee we op dezelfde hoogte zouden komen als de Verenigde Staten. Hij eindigt met de retorische vraag: ‘Is de Verenigde Staten nu zo’n veilig land?’. Wordt het geen tijd voor een andere koers in de omgang met criminaliteit en strafrecht in Nederland? George Scholte is werkzaam als r.k. geestelijke verzorger in de penitentiaire inrichting Tilburg
Literatuur Kelk, C., De menselijke verantwoordelijkheid in het strafrecht (Pompereeks deel 16), Arnhem, Gouda Quint, 1994 Kelk, C., Enkele strafrechtelijke ontwikkelingen en de volkswil, in: Justitiële Verkenningen, 2, 2007 Moerings, Martin, Straffen met het oog op veiligheid, een onderneming vol risico’s, rede bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de penologie aan de universiteit van Leiden, Leiden, 2003 12
Moerings, a.w.,pp.17-18
JUSTITIEPASTORAAT, GEWOGEN DOOR KERK EN JUSTITIE De vraag naar de maatschappelijke relevantie van het justitiepastoraat is een probleem dat binnen en buiten het justitiepastoraat wordt gesteld, maar dat alleen intern kan worden opgelost. 13 Het betreft de zelfbeschrijving door het justitiepastoraat van de eigen pastorale activiteiten en wel op grond van de visie die het bezit op detentie en op kerk en justitie. Paradoxaal aan deze vraag is dat het interne probleem van de relevantie via het oordeel van externe waarnemers wordt opgelost, namelijk door belang te hechten aan de waardering die door relevante anderen in de context van het justitiepastoraat aan het werk wordt gegeven. Concreet gaat het om de waardering die er binnen de kerk en bij de overheid bestaat voor het werk dat de justitiepastores doen. 14 Het paradoxale karakter is het gevolg van de afhankelijkheden die in het justitiepastoraat tot de aard van het werk behoren en die gegeven zijn met de wijze waarop in de moderne maatschappij aan de verhouding tussen kerk en staat vorm wordt gegeven. DOOR FONS FLIERMAN
In de systeemtheorie van N. Luhmann wordt de afhankelijkheid tussen twee systemen van de maatschappij aangeduid met het begrip integratie, waarmee wordt bedoeld dat het ene systeem zich binnen de eigen communicaties richt op bepaalde activiteiten of diensten van het andere systeem. Integratie gaat zo gepaard met een interne vrijelijk gekozen afhankelijkheid van het andere systeem. In dit licht bezien gaat het bij de vraag naar de maatschappelijke 13
In dit artikel beperk ik mij tot het relevantieprobleem van het justitiepastoraat en laat de niet-christelijke denominaties buiten beschouwing. 14 Met het begrip kerk verwijs ik naar de christelijke zendende instanties van het justitiepastoraat te weten de Interkerkelijke Commissie voor de Geestelijke Verzorging bij de Inrichtingen van Justitie en de roomskatholieke kerk die in Nederland vertegenwoordigd wordt door de Bisschoppenconferentie. Het begrip hoofdgeestelijken verwijst naar de vertegenwoordigers van beide zendende instanties bij DJI, te weten de Hoofdpredikant en de Hoofdaalmoezenier.
relevantie van het justitiepastoraat om de afhankelijkheid van dit beroep van de positieve waardering van kerk en justitie voor het justitiepastoraat. 15 Als beleidsthema van het justitiepastoraat betreft maatschappelijke relevantie dan de positieve beïnvloeding van de interesse voor het justitiepastoraat binnen de kerk en binnen justitie. In dit artikel stel ik de problematiek van de maatschappelijke relevantie als ijkpunt voor de waarde van het justitiepastoraat centraal. Ik beschrijf de reactie van hoofdgeestelijken op de veranderde opstelling van justitie tegenover de kerk zoals die doorwerkt in de bestuurlijke verhouding tussen de Zendende Instanties (ZI’s) en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Vervolgens ga ik nader in op het identiteitsbeleid en het kwaliteitsbeleid en op de betekenis van deze beleidsthema’s voor het zichtbaar maken van de maatschappelijke relevantie van het justitiepastoraat en voor de continuering van het justitiepastoraat. Ik sluit af met een enkele conclusie. Ten aanzien van de verhouding tussen de ZI’s en DJI stelt Hoofdaalmoezenier van Iersel dat het laatste decennium op bestuurlijk niveau een eind is gekomen aan een periode waarin het functioneren van de geestelijke verzorging bij justitie het karakter had van een relatie op basis van goodwill en informeel overleg. 16 De invoering van een nieuwe besturingsfilosofie bij de overheid vormde de aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuw besturingsmodel voor de geestelijke verzorging. De wettelijke grond van de onderscheiden bevoegdheden van kerk en staat wordt in het vervolg op een contractuele basis geoperationaliseerd in een gezamenlijke afbakening tussen de ZI’s en DJI van de bestuurlijke verantwoordelijkheden, zowel van de Dienst Geestelijke Verzorging als daarbinnen van de verschillende denominaties.
Identiteit en kwaliteit: pastoraat In de beleidsontwikkeling die de beide hoofdgeestelijken de laatste jaren in gang hebben gezet zijn identiteit en kwaliteit sleutelbegrippen in hun reactie op de bestuurlijke veranderingen in de verhouding tussen de ZI’s en DJI. Op de kritische reflectie die binnen het justitiepastoraat met de herpositionering van de geestelijke verzorging bij DJI op gang gekomen is, reageren de hoofdgeestelijken en hun ZI’s met het besef van de noodzaak om duidelijker dan voorheen uit te dragen wat de eigenheid is van het pastoraat en van iedere denominatie. Tekenend is dat zij de term ‘geestelijke verzorging’ als het algemene begrip beschouwen dat de overheid gebruikt om het aanbod van geestelijke zorgverlening van de verschillende levensbeschouwelijke genootschappen aan te duiden. Ze kiezen ervoor om waar dat mogelijk is consequent van pastoraat te spreken. In dit begrip komt volgens hen de verbondenheid tot uitdrukking die het justitiepastoraat heeft met de lokale en bovenlokale christelijke geloofsgemeenschappen en daarin met hun ZI’s. Pastoraat impliceert dat gedetineerden niet enkel beschouwd dienen te worden als zorg- en hulpbehoevende personen maar ook als gelovigen en als ‘mededragers van een geloofsleven’. 17 15
Hier kan ook op de marktwerking ingegaan worden die op het justitiepastoraat van invloed is. Het marktprincipe van vraag en aanbod volgend gaat het dan om de diensten of producten die het justitiepastoraat levert en waarmee het een plaats in de maatschappij, hier binnen de kerk en bij justitie, verwerft - of niet. Het biedt de mogelijkheid om de behoefte aan pastorale zorg onder gedetineerden als vraag te beschouwen en de pastorale competenties van de pastores als hun aanbod. Ook de belangstelling op de arbeidsmarkt voor het beroep van justitiepastor kan hier genoemd worden als indicator van de interesse voor het justitiepastoraat. 16 Toekomstige inrichting van de besturing van de geestelijke verzorging bij Justitie. Briefing van de hoofdaalmoezenier A.H.M. van Iersel over het katholieke perspectief. R.K. Justitiepastoraat Studiedagen 6-7 mei 2003. 17 Investeren in betrokkenheid. Strategisch beleidskader van de RK geestelijke verzorging bij Justitie. november 2004. p. 8
10
Behalve op de herkenbaarheid van de eigen identiteit leggen de hoofdgeestelijken in hun beleidsnota’s tevens de nadruk op de kwaliteit van het justitiepastoraat. Ze geven daarmee impliciet aan dat de vraag naar de eigenheid uiteindelijk ook een vraag is naar de kwaliteit van het justitiepastoraat. Het impliceert tevens dat de domeinafbakening van het justitiepastoraat in hun ogen enkel kans van slagen heeft wanneer de aanspraken op eigen taken en competenties gelet op de kwaliteit van het aanbod terecht is. De afbakening van het domein van het justitiepastoraat neemt het karakter aan van het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van het justitiepastoraat. De identiteit van het justitiepastoraat dient te stoelen op de professionaliteit van de beroepsgroep, waar de hoofdgeestelijken middels hun personeelsbeleid en hun scholingsbeleid verantwoordelijk voor zijn. Ook korpsvorming vormt hierbij een instrument, namelijk voor zover de onderlinge communicatie bijdraagt aan de gezamenlijke oriëntatie op en verdieping van de kwaliteit van het justitiepastoraat.
Theologische visie hoofdgeestelijken Het belang van de aandacht voor identiteit en kwaliteit vindt voor de hoofdgeestelijken een basis in de theologische visie op het justitiepastoraat. Daarin gaat het om de theologische beschrijving en verantwoording van de identiteit en kwaliteit van het specifieke pastorale aanbod van het justitiepastoraat als professioneel beroep ofwel van de pastorale deskundigheid waarmee het justitiepastoraat zich op de geestelijke noden van de gedetineerden richt. Ten aanzien van de pastorale begeleiding van gedetineerden wijst Hoofdpredikant Eerbeek op de schepping van de mens door God, op diens verbondenheid met anderen, op zijn verantwoordelijkheid en op het perspectief van liefde en genade. 18 Van Iersel onderscheidt in de pastorale zorg drie componenten, te weten de relatie van de gedetineerde tot God (transcendente component), zielzorg (persoonsgerichte component) en de sociale en maatschappelijke relaties van gedetineerden (sociaalethische component). Deze componenten staan niet op zichzelf maar moeten steeds in elkaars verlengde beschouwd worden. 19 In het contact van de justitiepastor met de gedetineerden gaat het over vragen op het 18
Bewogen, bezield en professioneel Beleidsnota 2004-2008 Protestants Justitiepastoraat in de inrichtingen van justitie. juni 2004. p. 8 19 Investeren in betrokkenheid. p. 7
gebied van geloof en zingeving die door de vrijheidsberoving zelf worden opgeroepen. De pastorale bezinning hierover, zo schrijft van Iersel, “betreft in essentie de (her)ontdekking van het schepsel-zijn van de mens als levend beeld van God, van de menselijke waardigheid die hierin verankerd is, en ze betreft de gerichtheid op herstel van de waardigheid van de menselijke persoon en de gerichtheid op waarachtige vrijheid en bevrijding die ten diepste een geschenk is”. 20 De hoofdgeestelijken leggen in hun beleidsnota’s nadrukkelijk de relatie tussen deze centrale theologische noties over het justitiepastoraat en de pastorale praktijk. Het gaat hen om de inhoud van het werk waar zij als hoofden namens de ZI’s verantwoordelijk voor zijn. Vanuit hun eindverantwoordelijkheid voor de inhoud van het pastoraat geven ze aan dat de keuze van een pastoraaltheologisch perspectief onontbeerlijk is voor de verdere ontwikkeling van de eigen denominatieve identiteit van de beide korpsen en voor de borging van de kwaliteit van het justitiepastoraat. De agendering door beide hoofdgeestelijken van Van Knippenberg’s model van existentiële zielzorg als een mogelijk model voor het justitiepastoraat, vormt de uitdrukking van deze wens om de inhoudelijke verdieping van identiteit en kwaliteit via theologische reflectie te bevorderen.
De waardering van het pastorale aanbod vindt binnen kerk én justitie plaats Het bevorderen van de identiteit en de kwaliteit van het justitiepastoraat is de verantwoordelijkheid van de hoofdgeestelijken. Maar deze verantwoordelijkheid kan niet los gezien worden van de relatie van het justitiepastoraat met de kerk en met justitie als de verschillende contexten waarbinnen dit werk plaatsvindt. Het is binnen kerk en justitie dat de specifieke waardering van het pastorale aanbod plaatsvindt zoals ze die naar voren komt in de bereidheid om binnen hun eigen organisatie deze waardering in een materiële of immateriële ondersteuning tot uitdrukking te brengen. Dit betekent dat de vraag naar de legitimering van de steunverlening aan het justitiepastoraat binnen deze organisaties betrekking heeft op de eigen verantwoording van de waardering van en ondersteuning aan het justitiepastoraat. 21
Publieke erkenning Daarmee kom ik terug bij de vraag naar de maatschappelijke relevantie als het interne probleem van het justitiepastoraat dat opgelost wordt middels de externe waardering ervan. Maatschappelijke relevantie betreft niet de opvattingen van de justitiepastores over de zinvolheid van hun werk, maar de publieke erkenning van het belang van het pastoraat onder gedetineerden en wel voor zover die tot uitdrukking gebracht wordt in de feitelijke steunverlening. Concreet gaat het voor de kerk en voor justitie om een verantwoorde ondersteuning van het justitiepastoraat en wel op basis van hun waardering van de identiteit en de kwaliteit van de activiteiten die het justitiepastoraat verricht. Identiteit wijst in dit verband op het beeld dat beide organisaties van de activiteiten van het justitiepastoraat hebben en kwaliteit op het vertrouwen dat ze hebben dat het justitiepastoraat genoeg flexibiliteit en duurzaamheid bezit om de eigen activiteiten te kunnen continueren in een veranderende omgeving. 22 Verliezen deze organisaties de positieve waardering van het 20
Investeren in betrokkenheid. p. 10 Over de verantwoording van steunverlening door de overheid aan de kerken en aan andere levensbeschouwelijke genootschappen, zie: Overheid, godsdienst en levensovertuiging. Eindrapport van de Commissie van advies inzake de criteria voor steunverlening aan kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag. (1988) Naar de voorzitter als Commissie Hirsch Ballin aangeduid. 22 In Justitiepastoraat in context. Lezing ter gelegenheid van de studiedagen van het corps Justitiepastores 6 mei 2003 stelt van Iersel dat het de missie van het pastoraat is om in een open pluralistische samenleving kerk-in-uitvoering te zijn. p. 3 21
11
justitiepastoraat ofwel van de identiteit en de kwaliteit van het justitiepastoraat, dan komt daarmee de basis van de steunverlening op het spel te staan. De relatie met de kerk verbindt de missie van het justitiepastoraat via het conditiosine-qua-non van de zending van iedere katholieke justitiepastor met de missie van de rk kerk en van iedere protestantse justitiepastor met de missie van de hem of haar zendende protestantse kerk. De hoofdgeestelijken geven in hun beleidsnota’s uiting aan hun visie op deze ambtelijke kant van de missie van dit pastoraat. Ze spreken in dit verband zoals gezegd nadrukkelijk van pastoraat en niet van geestelijke verzorging. En ze benadrukken de eigenheid van de eigen denominatie ten opzichte van de andere denominaties, een eigenheid die op de voor de ZI herkenbare identiteit van de aangeboden pastorale activiteiten berust. De positieve waardering van het justitiepastoraat binnen de kerk is minder vanzelfsprekend als op grond van de zending op het eerste oog misschien lijkt. Uitgangspunt is dat het justitiepastoraat pastoraat is dat binnen en namens de kerk wordt verzorgd en vormgegeven. Dit uitgangspunt houdt in dat de kerk er vertrouwen in heeft dat het justitiepastoraat in de pastorale activiteiten in de justitiële inrichtingen op een passende en herkenbare wijze aan de visie en de missie van de kerk gestalte geeft. De zending, gegeven op het niveau van de relatie van de individuele pastor met de kerk, moet gezien worden als de uitdrukking van dit vertrouwen.
name over de omvang van de behoefte aan geestelijke verzorging onder gedetineerden, de beoordeling van de praktijk van de geestelijke verzorging door de portefeuillehouders, en de condities van de geestelijke verzorging. 23 De hoofdgeestelijken geven in hun beleidsnota’s aan dat het justitiepastoraat enerzijds gestalte geeft aan de effectuering van de vrijheid van godsdienst en bijdraagt aan het recht op geestelijke verzorging en dat het anderzijds een scharnierfunctie vervult in de relatie tussen gedetineerden en de samenleving. 24 Zij plaatsen daarmee het justitiepastoraat nadrukkelijk in het perspectief van de missie van DJI: de maatschappelijke betekenis van het justitiepastoraat betreft hier de bijdrage aan een goede reïntegratie van “de aan onze zorg toevertrouwde personen de kans bieden een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan op te bouwen.” 25 Wat in de religieuze terminologie de profetische opdracht van de kerk heet, wordt door de hoofdgeestelijken geformuleerd als de opdracht van het justitiepastoraat om samen met de andere denominaties een bijdrage te leveren aan de humanisering van de detentie en aan de sociaalethische bezinning op criminaliteit, detentie en zorg binnen de inrichtingen van justitie. 26
Justitiepastoraat vervult scharnierfunctie tussen gedetineerden en samenleving Het besef van het belang om te investeren in zowel een goede beeldvorming als in de kwaliteit van het justitiepastoraat heeft ertoe geleid dat de hoofdgeestelijken de krachten gebundeld hebben in wat zij de Oecumenisch Strategische Alliantie (OSA) noemen. Deze programmatische samenwerking is gericht op de maatschappelijke opdracht van het justitiepastoraat om de criminaliteitspreventieve werking die uitgaat van de pastorale inzet waar mogelijk te versterken. Het gaat deels om bestaande deels om nieuwe activiteiten in het perspectief te plaatsen van de maatschappelijke relevantie van het justitiepastoraat. Genoemd wordt het activeren van sociaalmaatschappelijke netwerken, het optimaliseren van het gebruik van educatieve methoden in het pastoraat en het doelmatiger samenwerken.
Behoefte aan geestelijke verzorging Staat voor de kerk de identiteit van het justitiepastoraat voorop, voor DJI is dat de kwaliteit van de pastorale activiteiten. DJI beschouwt geestelijke verzorging als een service-instelling op een levensbeschouwelijke markt waar gedetineerden een grondwettelijk recht op hebben. De omvang van de formatie van de geestelijke verzorging berust op de ruimte die het ministerie van justitie op grond van beargumenteerde afwegingen in haar budget voor de geestelijke verzorging bij DJI reserveert. Deze argumenten ontleent het zoveel mogelijk aan objectieve criteria zoals de beschrijving van de feitelijke taken en de competenties van de geestelijke verzorgers, de tevredenheid van de inrichtingsdirecties, en de waardering van de activiteiten door de gedetineerden. Het Kaski-onderzoek van 2003 dient in dit verband beschouwd worden in het licht van de behoefte van de minister van justitie aan actuele data over het justitiepastoraat. Daarbij gaat het met
Justitiepastores en –predikanten bij elkaar in Huissen in het kader van start van de Oecumenisch Strategische Alliantie, januari 2007
23
Geestelijke verzorging in justitiële inrichtingen : een onderzoek bij directeuren, geestelijk verzorgers en ingeslotenen in het gevangeniswezen, jeugdinrichtingen en tbs-klinieken. 2003 KASKI rapport 502 24 Investeren in betrokkenheid’ p. 5 ‘Bewogen, bezield en professioneel’ Beleidsnota 2004-2008 Protestants Justitiepastoraat in de inrichtingen van justitie. juni 2004. p. 7 25 Bewogen, bezield en professioneel p. 16 26 Investeren in betrokkenheid. p. 7f
12
Kwalitatief hoogwaardig pastoraat Met de titels van hun beleidsnota’s, te weten ‘Investeren in betrokkenheid’ en ‘Bewogen, bezield en professioneel’, dragen de hoofdgeestelijken hun optimisme uit ten aanzien van de kansen om de eigenheid van het justitiepastoraat in de pastorale praktijk waar te maken en zichtbaar te maken. Zij geloven dat er genoeg kapitaal is om middels integraal pastoraat te investeren in betrokkenheid bij gedetineerden en gaan er vanuit dat er voor het bewogen en bezield betrokken zijn bij de gedetineerden onder de justitiepastores voldoende professionaliteit in huis is. In zijn lezing ‘justitiepastoraat in context’ stelt van Iersel met het oog op kwalitatief hoogwaardig pastoraat: “In goed pastoraat functioneren de persoonlijke, de ambtelijke en de professionele dimensie van het handelen op geïntegreerde wijze, en wel in een adequate afstemming op de werkomgeving.” 27 Dit vertrouwen communiceren zij ook naar hun pastores wanneer zij eind 2006 de zogeheten dienstenspecificatie presenteren waarin door de gehele Dienst Geestelijke Verzorging de taken van de geestelijke verzorging in zeven diensten zijn onderscheiden en zijn voorzien van een normering van de tijdsbesteding per taak. Het betreft een instrument om “de prestaties helder en expliciet te kunnen formuleren, de effectiviteit van de taakuitvoering aan te tonen en te komen tot een efficiënte(re) bedrijfsvoering. Daarmee kan de dienst zich beter profileren ten opzichte van (inrichtings)directies en sterker staan in situaties van bezuinigingen.” 28
consequentie van de moderne maatschappij dat de positie van het justitiepastoraat binnen de kerk en binnen DJI daarmee een onzekere eigenverdienste is die het te danken heeft aan de maatschappelijke relevantie die kerk en justitie eraan toeschrijven. De OSA is in dit licht bezien voor de continuering van het justitiepastoraat – en voor zover daar een wervende werking van uitgaat naar de andere denominaties voor heel de geestelijke verzorging bij justitie – van het grootste belang. De bundeling van krachten om de identiteit en de kwaliteit te bevorderen dient niet de behoefte aan zelfbehoud van het justitiepastoraat, maar creëert het noodzakelijke maatschappelijke draagvlak voor het justitiepastoraat. Het dient de zaak van het justitiepastoraat zelf. Drs. F. Flierman is r.k. geestelijk verzorger in de P.I.
Conclusie De maatschappelijke relevantie van het justitiepastoraat heeft op bestuurlijk niveau betrekking op de legitimiteit van de continuering van de steunverlening die het justitiepastoraat ondervindt van de kerk en van justitie. De continuering van het justitiepastoraat in zijn huidige vorm hangt daarmee enerzijds af van de plaats die kerk en justitie in hun visies ten aanzien van de hulp- en zorgverlening aan gedetineerden aan het justitiepastoraat toekennen. Anderzijds hangt het af van de mate waarin het justitiepastoraat de eigen activiteiten voor en met gedetineerden met succes als herkenbare en belangwekkende realisaties weet te presenteren van de missie van de kerk en van de missie van justitie. Het is de 27 Justitiepastoraat in context. Lezing ter gelegenheid van de studiedagen van het corps Justitiepastores 6 mei 2003 p. 5 28 Samenvatting eindrapport diensten specificaties. Dienst Geestelijke Verzorging. DJI augustus 2006.
13
MAATSCHAPPELIJK VERLANGEN EN HET JUSTITIEPASTORAAT Maatschappelijke vragen rond het belang van het justitiepastoraat Het justitiepastoraat ziet zich de laatste jaren nog al eens voor een taak vol maatschappelijke tegenstrijdigheden gesteld. Aan de ene kant moet het justitiepastoraat de maatschappelijke relevantie van zijn activiteiten nu nadrukkelijker aantonen; aan de andere kant is de maatschappij in de pastorale context van een detentie soms heel ver weg. De maatschappij als reële leefwereld komt pas weer in beeld aan het einde van de detentieperiode en pas dan wordt de effectiviteit van het justitiepastoraat urgent: heeft het justitiepastoraat meegeholpen in het terugdringen van de recidivecijfers? DOOR ANNE KOOI
Binnen het justitiepastoraat zelf komt er – niet pas aan het einde maar gedurende de hele detentieperiode, en op grond van het wezenskenmerk van de detentie - een ander beeld op. Namelijk dat van de ingeslotene als de bij uitstek maatschappelijk uitgeslotene. Dat besef brengt de pastores die met gedetineerden werken vaak tot een houding die iets anders uitdrukt dan maatschappelijke afwijzing. En, tegenstrijdig genoeg, juist die houding van aanvaarding in een pastorale setting kon wel eens een belangrijke factor zijn waarom gedetineerden, wanneer ze eenmaal weer lid zijn van de maatschappij, niet zo snel en vaak meer recidiveren. Tegelijkertijd constateren pastores, samen met anderen die werken op het terrein van bijvoorbeeld de wetenschap, politiek of maatschappelijke instellingen, dat de bereidheid van diezelfde maatschappij om de kans te vergroten op een succesvolle resocialisatie van ex-gedetineerden, afneemt. De Raad van de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming stelt: “De Raad signaleert bij toezichtbezoeken al geruime tijd dat de maatschappelijke opvang van ex-gedetineerden onvoldoende of zelfs geheel niet geregeld is.” (advies dd. 27 oktober 2005; www.rsj.nl)
Maatschappelijke positie van justitiabelen “Van sommige mensen is het leven kapot”, constateert Andries Baart in een artikel om de theorie van ‘presentie’ toe te lichten (Baart, 2003). In allerlei vormen van categoriaal werk komen pastores foto
Anne Kooi voor de Koepelgevangenis Haarlem (foto www.bavo.nl)
telkens ongeveer dezelfde doelgroep tegen. Baart noemt hen mensen die sociaal overbodig (gemaakt) zijn. Het zijn zeker niet alleen deze mensen die behoren tot de groep die in detentie geraakt, maar ik vermoed dat er een grote groep gedetineerden is die in principe ook in het drugspastoraat, het sociaal basispastoraat, het oude wijken pastoraat en het arbeidspastoraat in beeld is. De kennis en ervaring die opgedaan is in deze vormen van pastoraat, kan - lijkt me - behulpzaam zijn bij het verder verkennen van de mogelijkheden om aan (ex-)gedetineerden pastoraat en eventuele bredere vorming te bieden in de context van een penitentiaire inrichting en in de nasleep daarvan. Een inzicht dat in deze vormen van pastoraat ontwikkeld is (hier alleen maar in een aanduidende zin verwoord) en dat voor het justitiepastoraat van belang kan zijn, is dat er een geïntegreerde en coherente aanpak zinvol is waarbij zowel de positie van de pastor als die van de pastorant als de maatschappelijke context kritisch bekeken wordt. Wanneer mensen geen maatschappelijke of sociale cohesie meer ervaren heeft het weinig zin om een perspectief te schetsen van een ‘normaal’ bestaan. In een leven waarin de problemen zich steeds maar weer hebben opgestapeld, is pastorale begeleiding binnen de muren vergeefs wanneer die geen vervolg krijgt buiten de muren van een inrichting. Het justitiepastoraat heeft dan overigens wel een unieke mogelijkheid om het eerste contact te leggen. Mensen die chaotisch leven, zich steeds weer op andere plekken ophouden en moeilijk benaderbaar zijn, kunnen soms tijdens een detentieperiode enige aansluiting vinden. Voor de pastor die in contact komt met een pastorant met een dergelijke problematiek is het van belang om zonder enige pretentie aansluiting te zoeken bij de leefwereld van deze mens. Dat betekent dat wat op de agenda komt tijdens het contact niet gebonden is aan bepaalde domeinen. Gezondheid, relaties, het leven met God, huisvesting, schulden, verslaving, alles kan op een unieke en onnavolgbare manier aan de orde komen. Voor de pastor betekent dat een open en flexibele houding, een laag profiel en een informele manier van omgang met de pastorant. Uitgaande van de belevingswereld van de pastorant is er geen sprake van een doelstelling, maar hooguit van een doelrichting in het contact. Maar ook wanneer er mogelijk geen enkel perspectief meer is, is het belangrijk om trouw te zijn aan het pastorale commitment. Een uitdaging aan het justitiepastoraat van vandaag is, lijkt mij, om de ervaringen die in het pastoraat zijn opgedaan te vertalen in een constructieve kritiek op de
14
maatschappelijke structuren die op een of andere wijze betrokken zijn bij het ontstaan en de voortzetting van de problemen van de pastoranten die (mede)oorzaak zijn van criminaliteit.
Maatschappelijke duiding Lútsen Kooistra (hoofdredacteur van het Friesch Dagblad) heeft tijdens de studiedagen van de protestantse pastores (23 en 24 april ’07) een aanzet gegeven voor het publieke debat over de maatschappelijke verantwoordelijkheid bij de ten uitvoerlegging van gevangenisstraffen. De economisering van de samenleving, zegt hij, bepaalt te zeer de bejegening van gedetineerden. Gedetineerden worden slechts gezien als een kostenpost en worden beschouwd als een storende factor in de maatschappelijke ontwikkeling. De verscherpte regimes voor gedetineerden en de bezuinigingen in het gevangeniswezen, zijn uitvloeisels van een politiek waarbij het publieke voorzieningenniveau steeds meer onder druk is komen te staan. In de lijn van Kooistra doordenkend kun je moeiteloos ook de afbraak van maatschappelijk werk, de verzakelijking van wooncorporaties en de fiscalisering van vergoedingen van bijvoorbeeld de ziektekostenverzekeringen onder kritiek stellen. Rond de nazorg van gedetineerden en de reïntegratie van ex-gedetineerden in de samenleving schuiven verschillende overheden elkaar de verantwoordelijkheid toe. Het wil maar niet komen tot een sluitende aanpak in de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen rijk en gemeenten. Daar wordt al langer dan 5 jaar over gediscussieerd. Rita Verdonk heeft tijdens haar korte staatssecretariaatschap op het ministerie van justitie de Tweede Kamer toegezegd om vóór 1 april van dit jaar te komen met een plan van aanpak rond de nazorg, maar de huidige staatssecretaris van justitie heeft dat tot op heden niet gerealiseerd. Dat wil overigens niet zeggen dat er op uitvoeringsniveau niets gebeurt: DJI probeert initiatieven te ontwikkelen om gedetineerden op termijn op vier terreinen te voorzien wanneer zij de poort van een penitentiaire inrichting verlaten: wonen, inkomen, zorg en identiteitspapieren. Dergelijke initiatieven zijn hoopvol, maar ze realiseren dan nog maar het meest minimale niveau. Resocialisatie in een geïntegreerde aanpak is eigenlijk niet meer in beeld na het verdwijnen van de reclassering op dit terrein.
Rol van het pastoraat werkelijk gewenst? Voor zo’n geïntegreerde aanpak wordt wel naar het justitiepastoraat gekeken. Op een bepaalde manier (zie het betreffende rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid) maakt ‘religie’ in de Nederlandse samenleving een herwaardering mee. Waardering is er ook voor de uniciteit van het pastoraat, waarbij er gesprekken gevoerd kunnen worden die tot op de kern van de persoon gaan; mogelijk levensveranderende gesprekken van twee mensen die zich samen voor het aangezicht van God gebracht voelen.
Levensveranderende gesprekken voor het aangezicht van God Zo beschouwd is er maatschappelijk gezien ruimte voor ‘religie’ als bron van waarden en normen. Niet zozeer de inhoud van een pastoraal contact is interessant, als wel de uitkomst. Er is sprake van een zekere doelverbondenheid wanneer het gaat om de maatschappelijke wens om recidivecijfers terug te brengen en een mogelijke ‘omkering’ van een delinquent als uitkomst van een pastoraal contact. Er blijft in onze Nederlandse samenleving echter altijd een tweede motief meespelen in de waardering van religie. Dat is de beschouwing van religie als bedreiging voor de autonomie van de moderne burger. Zo blijft er sprake van een voortgaand terugdringen van religie in het publieke domein. De privatisering en de verinnerlijking die daar het gevolg van is komt nauwelijks ter discussie te staan. Dat heeft consequenties voor de publieke opvattingen over de maatschappelijke rol van verschillende vormen van pastoraat. En zeker voor dat van het justitiepastoraat. Daar komt bij dat er - complementair - soms ook sprake is van vervreemding van de pastores ten opzichte van de bestaande kerken, en van vervreemding van de kerken ten opzichte van het justitiepastoraat, en van vervreemding vervolgens van de kerken ten opzichte van gevangengezette mensen. Dat alles maakt de positie van het justitiepastoraat kwetsbaar.
Marktdenken en geestelijke zorg Dat neemt niet weg dat er voor het justitiepastoraat een verleiding is om slechts met het oog op het terugdringen van recidivecijfers maatschappelijk gezien relevant gevonden te worden. Christiaan Donner verwoordt dat als volgt: “Is de kern van onze pastorale houding niet de aanvaarding van de gevangen mens als mens? Staat een campagne om criminaliteit als maatschappelijk verschijnsel te bestrijden in de gecriminaliseerde mens niet op gespannen voet met dat eerste?” (Pastorale Verkenningen 2007, nr 1, pg 22). De kiezer als vrije autonome burger heeft een eigen belang bij het terugdringen van criminaliteit. Dat vertaalt zich in politiekmaatschappelijke wensen die zich vervolgens doorvertalen in voorzieningen voor meer of minder pastores. Voor je het weet wordt de bestaansgrond van het justitiepastoraat het maatschappelijke verlangen van de burger om niet gestoord te worden in een risicoluw bestaan. Dan is er sprake van een paradigmawisseling. Want het verlangen van het justitiepastoraat om maatschappelijk erkend te worden is niet hetzelfde als de belangeloze en pretentieloze presentie van de pastor bij de mens die gedetineerd is. Dat is overigens, lijkt me, niet het laatste wat hierover gezegd kan worden. Er is mijns inziens ook de oprechte wens om, zeg maar, in apostolair opzicht maatschappelijk gezien relevant te zijn. Dat het werk binnen en buiten de muren van een PI resultaten heeft (zie het onderzoek dat Exodus heeft laten uitvoeren) hoeft niet te betekenen dat daarmee de uitgangspunten noodzakelijkerwijs verloochend worden (Jacobus 1:27). Dat is niet omdat de maatschappij daarom vraagt, maar omdat het ‘tot zijn of haar recht komen’ van de justitiële pastorant ook een maatschappelijke component heeft.
15
Product geestelijke zorg is onzin Een ander element in deze discussie is de vraag in hoeverre het marktdenken invloed mag hebben of al heeft op de geestelijke zorg. De maatschappelijke relevantie van pastoraat wordt dan bijvoorbeeld uitgedrukt in termen van ‘productie’; een uiting van de economisering ook van het belang van zorg. De definitiemacht aangaande wat ‘product’ mag heten ligt vervolgens niet meer bij de pastorant, maar bij de financier van het pastoraat. Niet alleen het justitiepastoraat maar ook andere vormen van categoriaal pastoraat staan op deze manier onder de verdenking een ander belang te dienen dan dat van de pastoranten. Prof. Herman Meiniger (VU, hoogleraar theologie) geeft in een lezing voor de Vereniging van Geestelijk Verzorgers in Zorginstellingen een prachtig overzicht van de sociaalethische maar ook bedrijfskundige valkuilen waarin het pastoraat kan vallen (zie literatuurlijst). Wat de bedrijfsmatige valkuilen betreft: in de economische wetenschappen is er een onderscheid tussen goederen en diensten. Dat is niet voor niets. De diensteneconomie is aan andere wetmatigheden onderworpen dan de goedereneconomie. Met andere woorden: ook in de eigenstandige economische argumentatie is het onzin om over het ‘product’ geestelijke zorg te spreken. Of het ‘product’ zorgvuldige detentie. ‘Zorg’ is geen product; zorg is een ‘dienst’. ‘Zorg is een relatie’ benadrukt Andries Baart. De essentie van de kritiek op het denken in economische termen is dat dit denken in het teken komt te staan van de ‘commodification of everything ; het tot handelswaar verklaren van alles. Daarmee wordt de eigenlijke ‘vraag’ van de pastorant in feite onzichtbaar gemaakt en worden de waarden waarmee gewerkt wordt (bv. vertrouwen, erkenning, zingeving, bestaanservaring) tot non-issues gereduceerd omdat ze niet te gelde kunnen worden gemaakt.
Verlangen naar samenhang en gemeenschap De mensen die we als pastorant in allerlei vormen van categoriaal werk tegenkomen - de mensen die sociaal overbodig (gemaakt) zijn - lijden aan wat over de maatschappij in algemene zin te zeggen
valt. Namelijk dat we leven in een geëconomiseerde en gefragmenteerde samenleving waarin de sociale samenhang soms ver te zoeken is. Er is, misschien wel daardoor, tegelijkertijd een groot verlangen maar gemeenschap. Een uitvloeisel van het justitiepastoraat dat zich buiten de muren voortzet zijn bijvoorbeeld de gemeenschappen die rond sommige initiatieven van ‘Kerken met Stip’ ontstaan. Het zijn voorbeelden van wat Gerrit Jan van der Kolm in de lijn van zijn boek over “de verbeelding van de kerk” zou noemen: ‘nieuw missionaire initiatieven’ (zie literatuurlijst). Dat stelt de georganiseerde kerken ten aanzien van hun ecclesiologische vooronderstellingen op de proef. De institutionele armslag van deze kerken is aan de ene kant voor het justitiepastoraat van belang om nog een andere dan een strikt seculiere bestaansgrond te vinden; aan de andere kant herbergt het ook een ambivalentie. Het belang immers van het overleven van het instituut als zodanig speelt ook mee en dat versluiert de blik op de fundering van een visie op wat ‘kerk’ vermag te zijn. Mensen zonder een al te stevige sociale worteling weten vaak precies wat dat is en waar die kerk te vinden is. Net zo goed als dat er onder de pastoranten in penitentiaire inrichtingen nooit twijfel bestaat over waar het justitiepastoraat voor dient; zij weten dat vaak precies. Om het met andere woorden te zeggen: dit verlangen vindt zijn erkenning wanneer mensen besef krijgen van de parousia van de Geest. Dat kan tegelijkertijd niet anders dan de Geest van transcendentie zijn. Namelijk die van de grensoverschrijding tussen burgers en uitgeslotenen; de Geest die immers de (re-)socialisatie van beide groepen bewerkt. Anne Kooi is predikantdirecteur van het Diaconaal Centrum voor gevangenispastoraat te Haarlem
Verder lezen; literatuurlijst Baart, Andries, Een theorie van de presentie. 2001, Lemma, Utrecht. Baart, Andries, Inleiding: een beknopte schets van de presentietheorie In: Sociale Interventie 2003-2 Broekhuis, H. en A.C.J. de Leeuw, NEN-ISO normering in de professionele dienstverlening I & II. In: Bedrijfskunde 1995/2 en 3 Heijst, Annelies van, Menslievende zorg. Een ethische kijk op professionaliteit. 2005, Klement, Kampen Kolm, Gerrit Jan van der, De verbeelding van de kerk; op zoek naar een nieuw missionaire ecclesiologie. 2001, Boekencentrum, Zoetermeer Kunneman, H, Wissels in het moderniseringsproces. in P. Cliteur, P van Gennip. L. Laeyendekker (red.) Burgerschap, levensbeschouwing en criminaliteit. Humanistische, katholieke en protestantse visies op de kwaliteit van de huidige samenleving. 1991, De Horstink, Amersfoort/Leuven Meininger, Herman P. Niet te koop, onbetaalbaar en toch in de etalage? Over marktdenken en geestelijke zorg 2005, lezing voor studiedag 24/11/05 van de VGVZ opvraagbaar via
[email protected] Tonkens, Evelien, Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking, vraagsturing en professionaliteit in de publieke sector. 2003, NIZW, Utrecht
16
DE WAARDIGHEID VAN IEDER TELT 1. Inleiding
In dit themanummer over de maatschappelijke taak van het Justitiepastoraat is me gevraagd te kijken naar wat de betekenis van de sociale leer van de rk kerk hierbij kan zijn. Op het moment dat ik dit schrijf ronken de media nog na over de tragische gebeurtenis waarbij een scholier na een gevecht op het schoolplein aan zijn verwondingen is overleden. Het zijn berichten waar het slachtoffer weinig geschiedenis en de dader weinig toekomst krijgt. Slachtoffer en dader worden in zekere zin gereduceerd tot dat dramatische voorval op het schoolplein. De dader zal enkel als dader van die daad worden benaderd, het slachtoffer zal voor velen niet meer worden dan enkel ‘het slachtoffer op dat schoolplein’. Daarmee is het overzicht geschapen waar we meestal naar verlangen: goed en kwaad, licht en donker zijn duidelijk gescheiden van elkaar. Juist tegen deze simplificatie verzet de Katholieke Sociale Leer (KSL) zich, zoals we zullen zien. Maar eerst moet duidelijk worden hoe de kerk zich volgens de Katholieke Sociale Leer in relatie tot de samenleving ziet. Zeker in een tijd waarin de publieke rol van geloof moeizaam en omstreden is, is dat van belang. Daarna zullen we de pijlers van de Katholieke Sociale Leer aangeven en aangeven wat de waarde is van de Katholieke Sociale Leer voor het Justitiepastoraat. DOOR RYAN VAN EIJK*
2. De relatie tot de wereld Het justitiepastoraat is een categoriaal pastoraat, dat wil zeggen pastoraat voor en aan een speciale groep: gedetineerden. De gangbare opvatting over categoriaal pastoraat is veelal dat de pastor is gezonden vanuit de kerk met de opdracht zorg te dragen voor geloofsgenoten in een specifieke situatie of plaats. Maar de justitiële werkelijkheid blijkt in de huidige praktijk aanzienlijk complexer dan deze gangbare, beperkte opvatting over pastoraat, waarin pastoraat zich dus eigenlijk beperkt tot zorg aan en in de eigen gemeenschap van gelovigen, in dit geval in een detentiesituatie.
Allereerst is die eigen geloofsgemeenschap niet meer zo eenduidig herkenbaar. Er is sprake van een toegenomen diversiteit binnen de eigen geloofsgemeenschap. De waaier aan opvattingen, overtuigingen en praktijken binnen de geloofsgemeenschappen is gegroeid en minder eenduidig en eenvormig geworden mede vanwege de toegenomen individualisering en de culturele diversiteit door migratie.29 Kortom, inhoud en vorm van geloof en religie zijn diverser en diffuser geworden. Daarnaast doen ook anderen, die zichzelf juist bewust niet (meer) willen rekenen tot de geloofsgemeenschap van de pastor of niet meer als zodanig door de pastor en zijn geloofsgemeenschap worden herkend, toch een beroep op die pastor. De zorg blijft dus niet beperkt tot de eigen gelederen. De gangbare opvatting van pastoraat is in deze situatie daarom niet echt adequaat. Verder kenmerkt het werk zich door de eigen organisatorische setting, die gekarakteriseerd moet worden als seculier. Het Nederlandse gevangeniswezen is immers ondergebracht bij en wordt uitgevoerd onder verantwoordelijk van de Nederlandse overheid. De scheiding van kerk en staat zorgt ervoor dat de organisatie waarin gewerkt wordt ook door deze scheiding bepaald wordt. Daarnaast is de directe aanwezigheid en invloed van andere zorg-en hulpverleners met veelal geen levensbeschouwelijke invalshoek meebepalend. En met deze werkelijkheid moet rekening gehouden worden door de justitiepastor als het gaat om de uitvoering van het werk. De werksetting is in die zin ook niet binnenkerkelijk te noemen, maar vindt juist plaats binnen een domein dat zichzelf beschouwt als religieus en levensbeschouwelijk neutraal. Op grond hiervan kan men spreken van een werkveld dat als missionair is te kwalificeren.30 De pastor is er werkzaam vanuit en namens zijn geloofsgemeenschap, is gezonden door die geloofsgemeenschap. En ook de kerk als geloofsgemeenschap ziet zichzelf als betrokken op de hele wereld, want haar overtuiging, haar boodschap heeft betrekking op ieder mens en de hele mensheid.31 Ook zijzelf is ‘gezonden’. De kerk vindt 29
J. van Eijnatten en F. van Lieburg, De vrije Nederlander, in: Nederlandse religiegeschiedenis, Hilversum, 2005, p. 328-373. Zie ook het recente God in Nederland-onderzoek en de recente WRR- publicatie Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie (W.B.H.J. van de Donk, A.P. Jonkers, G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum, red.). 30 “The Church's social pastoral ministry is the living and concrete expression of the full awareness of her evangelizing mission in the social, economic, cultural and political realities of the world” Comp. no. 524. 31 Zie o.a. no. 3, 4, 38 en vooral no 81: “The object of the Church's social doctrine is essentially the same that constitutes the reason for its existence: the human person called to salvation, and as such entrusted by Christ to the Church's care and responsibility. By means of her social doctrine, the Church shows her concern for human life in society, aware that the quality of social life — that is, of the relationships of justice and love that form the fabric of society — depends in a decisive manner on the protection and promotion of the human person, for whom every community comes into existence. In fact, at play in society are the dignity and rights of the person, and peace in the relationships between persons and between communities of persons. These are goods that the social community must pursue and guarantee. In this perspective, the Church's social doctrine has the task of proclamation, but also of denunciation. In the first place it is the proclamation of what the Church possesses as proper to herself: “a view of man and of human affairs in their totality”. This is done not only on the level of principles but also in practice. The Church's social doctrine, in fact, offers not only meaning, value and criteria of judgment, but also the norms and directives of action that arise from these. With her social doctrine the Church does not attempt to structure or organize society, but to appeal to, guide and form consciences. This social doctrine also entails a duty to denounce, when sin is present: the sin of injustice and violence that in different ways moves through society and is embodied in it. By denunciation, the Church's social doctrine becomes judge and defender of unrecognized and violated rights, especially those of the poor, the least and the weak. The more these rights are ignored or trampled, the greater becomes the extent of violence and injustice, involving entire categories of people and large geographical areas of the world, thus giving rise to social questions, that
17
haar oorsprong immers niet in zichzelf, maar gaat via Heilige Geest en Jezus Christus terug tot Gods betrokkenheid op wereld en mensen.32 Een opdracht die zijn start vindt met de betrokkenheid van God op de wereld impliceert een relationeel aspect (Verbond). Een relatie is echter alleen volwaardig als zij wederzijds en ongedwongen is. Volwaardige missie betekent dan ook wederzijdsheid in vrijheid. Met andere woorden missie is enerzijds vanuit de geloofsovertuiging betrokkenheid aangaan met de wereld en mensen (missio ad extra, ad gentes of ad altera), maar anderzijds ook de wereld en mensen betrekken in en op de eigen geloofsovertuiging (missio ad intra), en dat leidt tot een (op)nieuw verstaan van het evangelie als gelovige. 33 De opdracht krijgt zo de dimensie van een is, to abuses and imbalances that lead to social upheaval. A large part of the Church's social teaching is solicited and determined by important social questions, to which social justice is the proper answer.” Pontifical Council for Justice and Peace, Compendium of the Social Doctrine of the Church, Libreria Editrice Vaticana, Citta del Vaticano, 2004. 32 De dogmatische constitutie Lumen Gentium van Vaticanum II drukt dit ook uit als ze stelt dat de kerk als sacrament van de eenheid van de mensen is te beschouwen. En het missiedecreet Ad Gentes getuigt hiervan door te stellen dat de kerk van nature missionair is, omdat zij haar oorsprong in de zending van Jezus en de Heilige Geest vindt. Zie ook Compendium. 33 De missie van de kerk reduceren tot bekering of kerkuitbreiding maakt juist een karikatuur van haar missie. Deze reductie is terug te voeren op de invloedrijke missiologen G. Warneck en J. Schmidlin die missie zagen als gericht op bekering en doop resp. kerkuitbreiding (plantatio ecclesiae). Deze opvattingen zijn echter contextueel verklaarbaar: ontstaan rond 1900 op het hoogtepunt van de koloniale tijd vond missie plaats buiten het gechristianiseerde Europa. Kerk en Rijk Gods vielen in deze modellen samen. De ander was slechts object van missie, terwijl het evangelie de mens juist aanspreekt op zijn subject zijn. Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog komt de eschatologie nadrukkelijk in beeld: missie vult de ‘tussentijd’ en gaat haar doel tegemoet, pelgrimerend. De wereld bestaat niet zonder God, die betrokken is op de wereld (Missio Dei). Heil van God is dus ook te vinden in de wereld, niet alleen in de kerk. De kerk komt in functie van haar missie te staan en niet omgekeerd. De Duitse bisschoppen drukken dit kernachtig uit: “Kirche stellt keinen Selbstzweck dar. Sie verdankt sich nicht sich selbst und ist nicht ihr eigener letzter Grund. Die Kirche verweist auf Gott. Sie ist herausgerufen, ihn zu bezeugen. Es bleibt ihre vornehmste Aufgabe, den Menschen im Angesicht ihrer Hoffnungen und Ängste Gott als einen Freund des Lebens zu verkünden. Als Kirche Jesu Christi bezeugt sie Gottes Willen für das Heil aller Menschen und arbeitet in Wort und Tat an der Verwirklichung seines Heilswillens mit.” Denkt an die Gefangenen, als wäret ihr mitgefangen. (Heb 13,3) Der Auftrag derKirche im Gefängnis. Die Deutschen Bisschöfe, 2006. p. 38.
fundamenteel open houding waarbij ruimte is tot geven en ontvangen. Dit impliceert dat de missie in haar wezen dus ook betekent het overschrijden van bestaande grenzen: het vreemde en nieuwe (op)zoeken en de vreemde (be)zoeken. Dit ‘op weg gaan naar en met de/het vreemde’ gebeurt niet vanuit een vrijblijvende nieuwsgierigheid, maar vanuit een betrokken verantwoordelijkheid, die voortvloeit uit het christen zijn, en met als intentie en uiteindelijk doel dat deze ontmoeting een bijdrage is of levert aan de komst van het Rijk Gods zoals verkondigd door Jezus Christus. De pastorale relatie/ontmoeting binnen het justitiepastoraat wordt zo eerder een ontdekkingstocht van pastor en pastorant/gedetineerde (een peregrinatio ad Deum: pelgrimstocht naar God: cfr no. 1 Comp. waar Gods volk een pelgrimerend volk wordt genoemd, een volk onderweg). Het is immers onwaarschijnlijk (en onwenselijk) dat de aard en inhoud van een dergelijke ontmoeting met het/de vreemde de pastor zelf ongemoeid laat. De context (wereld) en de gesprekspartners (mensen) bepalen immers de (pastorale) relatie over en weer.34
3. De inhoud Richtinggevende woorden in Jezus’ boodschap zijn liefde en respect, gerechtigheid en waarheid. Zijn boodschap heeft uiteindelijk tot doel de ontwikkeling en bescherming van de menselijke waardigheid (ik), die een transcendent en sociaal aspect kent (gericht op de Ander respectievelijk de ander). In de Katholieke Sociale Leer wordt dit verder ingevuld door een viertal kernbegrippen, die bij de ordening van de samenleving als cruciaal worden gezien: personaliteit, solidariteit, gemeenschappelijk goed en subsidiariteit.35
Publiek bij symposium over detentie en verantwoordelijkheid, Krimpen april 2007
A- Personaliteit: Ieder mens is beeld naar God, en bezit daarmee een onvervreemdbare waardigheid36 en is een uniek ‘ik.’37 De mens is subject van het sociale leven. De menselijke persoon staat daarin dus altijd centraal. A just society can become a reality only when it is based on the respect of the transcendent dignity of the human person. The person represents the ultimate end of society, by which it is ordered to the person: “Hence, the social order and its development must invariably work to the benefit of 34
Een dergelijke relationele ontdekkingstocht is echter verre van vanzelfsprekend. Wie immers naar de kerk en samenleving kijkt weet dat vooral gelijkgezinden elkaar opzoeken. En wie naar de missiegeschiedenis kijkt herkent eerder een éénrichtingsverkeer dat bestaat uit het ‘aan de ander aanbieden of zelfs opleggen van God’ dan een tweerichtingsverkeer dat gekenmerkt wordt door het ‘met de ander (steeds opnieuw) (her)ontdekken van God’. 35 Cfr. Comp. no. 160. 36 “The human person is an intelligent and conscious being, capable of reflecting on himself and therefore of being aware of himself and his actions. However, it is not intellect, consciousness and freedom that define the person, rather it is the person who is the basis of the acts of intellect, consciousness and freedom. These acts can even be absent, for even without them man does not cease to be a person.” Comp. no 131 37 Cfr. Comp. no. 127.
18
the human person, since the order of things is to be subordinate to the order of persons, and not the other way around”. Respect for human dignity can in no way be separated from obedience to this principle. It is necessary to “consider every neighbour without exception as another self, taking into account first of all his life and the means necessary for living it with dignity”. Every political, economic, social, scientific and cultural programme must be inspired by the awareness of the primacy of each human being over society.”38 De menselijke persoon is iemand die in staat is tot zelfkennis, en vrij is om zich aan anderen te geven. Die mens is echter ook geroepen tot een verbond met God, de zogenaamde transcendente waardigheid van de mens, want de relatie met God is gegeven in essentie en existentie (schepping). Deze relatie kan de mens wel negeren of verwaarlozen, hij is immers vrij. B- Solidariteit De mens is een sociaal wezen: bij de schepping was de mens zichzelf al niet genoeg. De sociale natuur van mens leidt echter niet vanzelfsprekend tot gemeenschap, en de sociale natuur is ook niet uniform, maar juist pluriform. Wel is iedereen gelijk in waardigheid. Samen leven veronderstelt in elk geval naast rechten ook plichten. Het principe van solidariteit is afgeleid van de interdependentie van de mens. Die interdependentie is zowel een sociaal principe als een morele deugd. C- Gemeenschappelijk goed Hierbij gaat het om “the sum total of social conditions which allow people, either as groups or as individuals, to reach their fulfilment more fully and more easily”. 39 Ieder is hiervoor verantwoordelijk. De staat als politieke gemeenschap heeft tot taak het gemeenschappelijk goed te bevorderen. Ook voor de staat zijn waarheid, vrijheid, gerechtigheid en liefde hiervoor de richtinggevende waarden. De waarheid is daarbij niet gewoon de som van de verschillende opinies en ook gerechtigheid alleen is niet voldoende, want die behoeft liefde en solidariteit. De liefde wordt gezien als het hoogste en belangrijkste criterium in sociale ethiek, want zij corrigeert (in de gedaante van barmhartigheid) de gerechtigheid die zonder liefde snel tot ongerechtigheid kan worden. (206/207 tegen rechtspositivisme!) D- Subsidiariteit Subsidiariteit betekent dat “[i]t is gravely wrong to take from individuals what they can accomplish by their own initiative and
industry and give it to the community, so also it is an injustice and at the same time a grave evil and disturbance of right order to assign to a greater and higher association what lesser and subordinate organizations can do.”40 De vrijheid en verantwoordelijkheid van de persoon moet dus zoveel mogelijk bij de persoon gelaten worden en worden gerespecteerd.
4. Katholieke Sociale Leer en Justitiepastoraat De Katholieke Sociale Leer is natuurlijk veel breder van uitwerking dan we hierboven hebben aangegeven. In relatie tot het justitiepastoraat hebben we getracht de belangrijkste punten naar voren te brengen. Maar er zijn, tot slot, in dit verband wel nog wel enkele concrete punten extra onder de aandacht te brengen. De Katholieke Sociale Leer erkent dat de staat mag straffen ter bescherming van mensenrechten en maatschappelijke normen, waarbij tevens het belang van de ‘rule of law’ en onafhankelijke rechtspraak worden benadrukt. Het doel van straf is daarbij tweeledig: “On the one hand, encouraging the re-insertion of the condemned person into society; on the other, fostering a justice that reconciles, a justice capable of restoring harmony in social relationships disrupted by the criminal act committed.”41
De mens is weliswaar zondig, maar kan ten goede veranderen Resocialisatie en verzoening zijn dus een wezenlijk deel van waar de straf toe moet leiden. Voor het Justitiepastoraat ligt hier dus een taak om zelf aan bij te dragen, maar ook om de samenleving daar onophoudelijk aan te blijven herinneren. De mens is weliswaar zondig en daardoor vervreemdt van zichzelf, van God en van andere mensen, maar tegenover de universaliteit van de zonde staat de universaliteit van de redding in Christus, die dood en zonde overwonnen heeft. Dat betekent in concreto dat geloofd wordt in het vermogen van mensen om ten goede te veranderen. Definitieve veroordeling, uitsluiting en isolatie van de dader van het schoolpleinincident dient op grond van de Katholieke Sociale Leer dan ook zeer terughoudend en kritisch benaderd te worden. Verder geldt dat ook de menselijke waardigheid van de dader ten alle tijden overeind dient te blijven. Die waardigheid raakt niet alleen aan het religieuze, maar omvat de totale mens. Heel expliciet wordt in dit verband gesteld dat het Justitiepastoraat de waardigheid van gevangenen te beschermen heeft. Want iedereen is gelijk in waardigheid en alleen als we dat allemaal beseffen kunnen we die waardigheid beschermen en bewaken: “Together with equality in the recognition of the dignity of each person and of every people there must also be an awareness that it will be possible to safeguard and promote human dignity only if this is done as a community, by the whole of humanity.”42 Humane detentie wordt daarmee een opdracht voor allen. Daarmee verwerpt de Katholieke Sociale Leer ook de simplificatie van goed en kwaad zoals aan het begin van het artikel gesteld. Niemand is namelijk in de lijn van Katholieke Sociale Leer slechts dader of enkel slachtoffer. Alhoewel de zwaardmacht volgens de Katholieke Sociale Leer primair een staatstaak is, zijn er op grond van het subsidiariteitsprincipe overigens ook argumenten aan te dragen ter ondersteuning van alternatieven, die zowel straf als verzoening weer dichter bij de betrokken burgers willen brengen. * mr drs Ryan van Eijk werkt als justitiepastor in PI Vught en als onderzoeker aan een studie over ‘humane detentie’.
40 38 39
Comp. no. 132. Comp. no. 164.
41 42
Comp. no. 186. Comp. no. 403. Comp. no 144 en 145.
19
JUSTITIEPASTORAAT EN HERSTELRECHTELIJKE INITIATIEVEN: EEN ORGANISCH BONDGENOOTSCHAP Onderstaand artikel betreft een verkenning van de relatie tussen justitiepastoraat en herstelrechtelijke initiatieven. Bestaan er affiniteiten tussen het justitiepastoraat en een herstelrechtelijke insteek? En zo ja, kan de justitiepastor een rol vervullen in het streven naar een meer herstelgerichte detentie? Aangezien de genoemde vragen aan uitgangspunten van herstelrechtelijke en pastoraaltheologische aard appelleren, zal ik eerst enkele aspecten uit de bredere herstelrechtelijke ontwikkelingen van de afgelopen jaren in herinnering brengen, alsook enkele centrale herstelrechtelijke uitgangspunten. Vervolgens zal ik stilstaan bij de Nederlandse situatie. In een derde luik zullen enige affiniteiten tussen de mensopvatting van de justitiepastor enerzijds en herstelgerichte uitgangspunten anderzijds worden gethematiseerd. In een slotpassage zal de bijdrage van de justitiepastor aan het streven naar een herstelgerichte detentie aan de orde komen. DOOR ANNE-MIE JONCKHEERE
1.
1.1
43
Herstelrecht en herstelbemiddeling
43
Onomkeerbare ontwikkeling
Ofschoon het niet ongebruikelijk is om de termen ‘herstelrecht’ en ‘herstelbemiddeling’ als synoniemen te hanteren, geef ik hier de voorkeur aan formuleringen waarin ‘herstelbemiddeling’ in de strikte zin wordt gehanteerd, met name als benaming voor de vormen of programma’s waarin een herstelrechtelijke aanpak concreet gestalte kan krijgen. In het recente Handbook on Restorative Justice Programmes (United Nations Office on Drugs and Crime, 2006, zie http://www.unodc.org/pdf/criminal_justice/0656290_Ebook.pdf) worden als voornaamste types van herstelrechtelijke programma’s genoemd: “(a) victim offender mediation; (b) community and family group conferencing; (c) circle sentencing; (d) peacemaking circles; and, (e) reparative probation and community boards and panels” (14-15).
In het laatste decennium van de vorige eeuw is de aandacht voor herstelrecht (restorative justice) en herstelbemiddeling sterk toegenomen, en dit onder invloed van de slachtofferbewegingen en van tendensen in de kritische criminologie. Herstelrechtelijke praktijken hebben bovendien, althans supranationaal gezien, ook formeel-juridische erkenning gekregen. Zo heeft de Raad van Europa reeds in 1999 een verdere uitbreiding van restorative justice bepleit 44. Bij bekennende verdachten moet volgens de Raad in elke fase van het strafproces herstelbemiddeling mogelijk zijn. Het kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, daterend van 2001, legt de lidstaten een aantal herstelrechtelijk georiënteerde, bindende beslissingen op. De lidstaten dienen bemiddeling te promoten en vanaf 2006 moesten zij ook de nodige wettelijke instrumenten hiertoe van kracht laten worden. Ook de Verenigde Naties hebben reeds in 2000 gepleit voor “de ontwikkeling van herstelrechtelijke beleidslijnen, procedures en programma’s met respect voor de rechten, noden en belangen van slachtoffers, daders, gemeenschappen en alle overige partijen” 45. In 2002 namen zij bovendien een resolutie getiteld Basic Principles on the Use of Restorative Justice Programmes in Criminal Matters aan. Deze laatste vormde de basis voor het in 2006 gepubliceerde Handbook on Restorative Justice Programmes. “Afgaande op deze internationale richtlijnen en besluiten kunnen we spreken van een krachtige, moeilijk te keren ontwikkeling die aansluit op de emancipatie en erkenning van slachtoffers en responsabilisering van daders” 46. Over de exacte juridische status van het herstelrecht (inclusief de vraag in welke opzichten het als vervanging van dan wel aanvulling op strafrechtelijke afdoeningen kan fungeren), bestaat nog geen eenstemmigheid. De rechtsstatelijke doordenking van bemiddeling en het opleggen van herstelsancties vragen nog om verdere doordenking 47. Veel is op deze terreinen nog in beweging en ook het internationale debat wordt nog volop gevoerd.
1.2
Her-ethisering van de strafrechtspraktijk
Het belang van herstelrecht en –bemiddeling wordt gesitueerd in zijn bijdrage aan de actuele vraag om ‘her-ethisering’ van de strafrechtspraktijk. Nogal wat uiteenlopende auteurs hebben de afgelopen jaren gewezen op het feit dat in de Westerse staten het strafrecht langzaam maar zeker van een schuldbenadering naar een meer instrumentele oriëntatie neigt: het wordt steeds ruimer ingezet als beleidsinstrument gericht op risicobeheersing en veiligheid, het noodzakelijk evenwicht tussen de instrumentele en de rechtsbeschermende elementen van het strafrecht wordt hierbij
44
Mediation in Penal Matters, Recommendation No. R 99 (1999).
45
The Vienna Declaration on Crime and Justice: Meeting the Challenges of the Twenty-first Century (2000), 184/4/Rev. 3, para. 29. 46
B. VAN STOKKOM, “Inleiding: Sanctionering in het teken van schadevergoeding en herstel”, 5, in: Id. (red.), Straf en herstel: Ethische reflecties over sanctiedoeleinden. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers, 2004, 1-21. In deze studie wordt het herstelrecht kritisch onder de loupe genomen en geëvalueerd vanuit de ethische vraag naar sanctiedoeleinden. 47
B. VAN STOKKOM, a.art., 5.
20
doorbroken en de balans gaat overhellen naar de instrumentaliteit 48. In deze context lijkt het herstelrecht “in de grotere maatschappelijke vraag naar een ‘hermoralisering’ van conflictafhandeling en sanctionering te voorzien. Daarmee krijgen begrippen als verantwoordelijkheid en gelijkwaardigheid een hernieuwde en diepere betekenis”, aldus B. van Stokkom 49 . Tevens wordt het soms als transformative justice gekenschetst: recht dat mogelijkheden inhoudt tot persoonlijke groei van de betrokkenen.
1.3
Enkelecentrale uitgangspunten
1.3.1 Herstel Bekeken door een restoratieve lens, schept “kwaad in de eerste plaats verplichtingen, waarbij verschillende graden van verantwoordelijkheid in de plaats komen van absolute schuld. (…) ‘Verantwoordelijkheid opnemen’ krijgt dan een eigen restoratieve invulling: inzien wat de gevolgen van je daden zijn, concrete stappen om het weer goed te maken en deelnemen aan het beslissingsproces hierrond” 50. Via actieve participatie van alle direct betrokkenen wordt gestreefd naar een vorm van ‘goedmaking’. Herstel heeft dan niet te maken met een terugkeer naar de toestand vóór het misdrijf, maar met “een voor ieder aanvaardbare compensatie en een nieuw evenwicht waarmee men verder kan” 51. Wat ‘herstel’ in een concrete situatie betekent, ligt dus niet op voorhand vast. Het kan trouwens onderscheiden vormen aannemen: materieel herstel (het letterlijk ‘herstellen’ van materiële schade, financiële vereffening of plaatsvervangende arbeid) en immaterieel of moreel-psychologisch herstel (bijv. excuses). Een dergelijk ‘herstel’ vormt de centrale doelstelling van het herstelrecht, dit in onderscheid tot de 48 Aldus o.a. C. KELK, De menselijke verantwoordelijkheid in het strafrecht (Pompe Reeks, deel 16), Arnhem: Gouda Quint, 1994, 3-21 (met verwijzing naar R. FOQUÉ en A.C. ’T HART, Instrumentaliteit en rechtsbescherming: Grondslagen van een strafrechtelijke waardendiscussie. Arnhem: Gouda Quint, 1990). Zie tevens: R. VAN EIJK, “Het gevaar van een luchtballon: Risicojustitie en Justitiepastoraat”, in: Pastorale Verkenningen (Tijdschrift voor het Justitiepastoraat) 2 (2007/1) 20-22. 49
A.art., 19.
50
I. AERTSEN, “Over goedmaking en bemiddeling bij misdrijven”, 68-69, in Metanoia 99/ nrs 2-3, 65-72. Aertsen knoopt hier aan bij een van de basiswerken inzake het restorative justicedenken, m.n. H. ZEHR, Changing Lenses: A New Focus for Criminal Justice (Scottdale, 1990). 51
I. AERTSEN, a.art., 69.
doelstellingen van het klassieke strafrecht: vergelding van de maatschappij t.a.v. de dader en preventie, eventueel ook resocialisatie (of ‘heraanpassing’) van de dader. 1.3.2
Een relationele criminaliteitsbenadering 52 In herstelrecht en –bemiddeling wordt een relationeel perspectief op criminaliteit gehanteerd, zowel inzake de blik op het misdrijf als inzake het maatschappelijk antwoord erop. Een misdrijf wordt er primair beschouwd als een inbreuk op personen en relaties, als een gebeuren waarin aan verschillende partijen (individuen en samenleving) schade wordt berokkend en waarbij ‘wonden worden geslagen die genezing behoeven’. De schade wordt dan ook concreet beschouwd, d.w.z. in haar context en met oog voor de persoonlijke, morele en sociale aspecten ervan. Zij raakt het slachtoffer, de dader, de tussenpersoonlijke relaties en de gemeenschap (het concrete milieu waar zich de feiten hebben afgespeeld en waar iets dient goedgemaakt). In een herstelrechtelijke benadering zijn dan ook per definitie drie partijen in het geding (dader, slachtoffer(s) en de gemeenschap). In het klassieke strafrecht daarentegen wordt een misdrijf primair als een schending van overheidsregels gedefinieerd, als een overtreding van bepaalde artikelen uit de strafwet. De schade wordt er abstract beschouwd, in die zin dat nogal wat facetten uit de biografisch-relationele context van de betrokkenen, buiten beschouwing worden gelaten. Tijdens de rechtsgang spelen slechts twee partijen een voorgrondrol: de dader en degene die hem of haar, namens de overheid, aanklaagt. 1.3.3 Een procesgerichte insteek Een herstelrechtelijke aanpak wordt, gegeven zijn relationele focus, gekenmerkt door een procesgerichte insteek. Het recente UN-Handbook on Restorative Justice Programmes definieert als herstelgericht proces “elk proces waarin het slachtoffer en de dader, en, waar van toepassing, eender welke andere individuen of gemeenschapsleden getroffen door een misdaad, samen actief participeren in de oplossing van aangelegenheden uit die misdaad voortkomend, doorgaans met de hulp van iemand die dit faciliteert” 53. Dader en slachtoffer(s) zullen via actieve participatie aan een (rechtstreekse of indirecte) dialoog gezamenlijk invulling moeten geven aan wat ‘herstel van de schade’ in de betreffende situatie kan betekenen. Hierbij wordt uitdrukkelijk beklemtoond dat het proces even belangrijk is als de uitkomst ervan. Waar dit wordt veronachtzaamd en onder politieke druk een eenzijdige klemtoon op bijkomende resultaten wordt gelegd (in termen van bijv. recidivevermindering of een verhoogd aantal afbetalingen van burgerlijke partijstellingen), blijft de herstelrechtelijke optie misschien wel formeel intact, maar wordt ze in wezen uitgehold. 1.3.4 Meerzijdige partijdigheid Slachtoffer en dader vormen in een herstelgericht perspectief de voornaamste partijen. De positie van het slachtoffer staat hierbij centraal – wat bijv. in het herstelbemiddelingsgesprek formeel tot uitdrukking komt in het feit dat het slachtoffer eerst plaatsneemt en als eerste het woord mag voeren –, echter zonder dat de problemen van de dader naar de marge worden verwezen. Billijkheid en vrijheid van dwang moeten gegarandeerd zijn, zowel naar de dader als naar het slachtoffer toe, en degenen die het herstelproces faciliteren dienen dit op onpartijdige wijze te doen, met respect voor de waardigheid van beide partijen 54. Meerzijdige partijdigheid, in de zin dat in alle onderdelen van het herstelproces zo zorgvuldig mogelijk de gerechtvaardigde belangen van
52 Deze uitdrukking is ontleend aan A. DEPUYDT & J. DEKLERCK, “Straf, herstel en verbondenheid: Van individuerende naar personerende verantwoordelijkheid”, in: B. VAN S TOKKOM, Straf en herstel (2004), 211-228.
53
UN Handbook on Restorative Justice Programmes, 7.
54
Vgl. United Nations Basic Principles on the Use of Restorative Justice Programmes in Criminal Matters, nr. 13 en 18.
21
beide partijen worden gerespecteerd, mag dan ook als een centrale voorwaarde voor effectieve herstelgerichtheid gelden.
2.
De Nederlandse situatie
2.1
Terughoudendheid
Inzake de invoering van herstelgericht werken kan Nederland, in verhouding tot een aantal andere Westerse landen, allerminst een koploper worden genoemd. Weliswaar timmeren reeds jarenlang een aantal bewogen veldwerkers en hersteljuridische voortrekkers aan de weg, maar niettemin is Nederland tot dusver vrij terughoudend geweest om vormen van herstelrecht tot ontwikkeling te brengen 55. In het bestek van dit artikel zijn voornamelijk projecten waaraan ook gedetineerde daders kunnen participeren, van betekenis. Een eerste experiment waar deze mogelijkheid werd geboden, was het project ‘Herstelbemiddeling’, opgezet door de Stichting Reclassering Nederland en de Stichting Slachtofferhulp Nederland, en van 1997 tot 2002 gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie; het werd aanvankelijk uitgevoerd in een gedeelte van het ressort Den Haag en later in de ressorten Den Haag en Den Bosch 56. Uit de eindevaluatie van dit pioniersproject door het WODC komt helder naar voren waar in verband met de 55
In M. STEKETEE, S. TER WOERDS, M. MOLL, H. BOUTELLIER, Herstelbemiddeling voor jeugdigen in Nederland: Een evaluatieonderzoek naar zes pilotprojecten (Assen: Van Gorcum, 2006) – evaluatie uitgevoerd door het Verweij-Jonker Instituut in opdracht van voormalig minister van Justitie Donner – worden hiervoor, met vermelding dat het op enigszins speculatieve gronden gebeurt, twee redenen aangegeven. (1) “Nederland is betrekkelijk voortvarend geweest in de ontwikkeling van alternatieve sancties (werkstraffen, leerstraffen, Halt, Stop, individuele trajectbegeleiding, schadebemiddeling, civiele voeging), waarin herstelrechtelijke elementen verdisconteerd waren. Naar onze mening heeft dit enigszins remmend gewerkt op de import van een nog vernieuwender vorm van rechtdoen. Men neemt liever genoegen met collaterale ‘restorative outcomes’ dan een ongewis traject van ‘restorative justice’ in te zetten.” (2) “In Nederland overheerst een betrekkelijk systematische manier van denken, zeker waar het de rechtspraak betreft. Herstelbemiddeling lijkt een zekere rommeligheid met zich mee te brengen die zich slecht verhoudt met de rechtsbeginselen. Daarenboven is het strafrecht steeds meer in het teken komen te staan van de veiligheid dan wel de bescherming van het publiek. Bemiddeling lijkt te verwijzen naar zachte heelmeesters, en die zijn momenteel niet populair” (2). 56
Een neerslag hiervan is te vinden in J.M.L.A FRIJNS & J.H.M. MOOREN, Herstelbemiddeling, een brug tussen slachtoffer en dader: Een methode van werken. Utrecht: De Graaff, 2004.
implementatie van herstelrechtelijke initiatieven een centraal en principieel spanningsveld ligt. Voor het Ministerie van Justitie stonden concrete opbrengsten in termen van recidivevermindering of verbeterde aansluiting van daders bij bestaande reïntegratieprogramma’s als doelstellingen centraal, terwijl vanuit herstelrechtelijke optiek deze bijkomende nutsargumenten geen doorslaggevende rol horen te spelen 57 . Uit het rapport komt overigens ook duidelijk naar voren dat effecten van deelname aan herstelbemiddeling op recidive zich minstens tot dusver moeilijk laten meten 58. Inmiddels worden in vier justitiële jeugdinrichtingen herstelgerichte activiteiten aangeboden, en wordt ook in de P.I. Nieuwegein met een aantal elementen uit het herstelgerichte detentiemodel geëxperimenteerd 59 .
2.2
Risico op instrumentalisering
Mede onder impuls van de hoger genoemde EU-richtlijnen werd vorig jaar ook in Nederland het voornemen tot landelijke invoering van herstelbemiddeling op de politieke agenda gezet. In zijn brief van 18 augustus 2006 aan de Tweede Kamer stelde toenmalig minister van Justitie Donner dat naar verwachting de maatregel in 2007 van kracht zou worden. Ieder slachtoffer zou vanaf dan de mogelijkheid moeten krijgen om met zijn of haar dader(s) – jeugdige(n) of volwassene(n) – in gesprek te gaan. Opvallend was het centrale argument dat hierbij werd aangevoerd, met name dat ‘slachtoffer-dadergesprekken kunnen bijdragen aan de verwerking van het delict door het slachtoffer’. In zijn brief hanteerde de minister ook een uitgesproken slachtoffergerichte omschrijving van bemiddeling: “Het doel van een slachtofferdadergesprek is het slachtoffer de mogelijkheid te bieden om vragen te stellen aan de dader en de dader te confronteren met de gevolgen van het delict voor het slachtoffer. Het gesprek geeft de dader de mogelijkheid het slachtoffer excuses aan te bieden. Een geslaagd gesprek kan een positieve bijdrage leveren aan het verwerkingsproces van het slachtoffer. Bovendien kan het een positieve invloed hebben op het gedrag van de dader en bijdragen aan het voorkomen van recidive.” Herstelbemiddeling komt hier verregaand ten dienste van het verwerkingsproces van het slachtoffer te staan; de ‘therapeutische’ effecten voor het slachtoffer vormen de centrale doelstelling, die, indien gehaald, ook gunstig naar de dader kan doorwerken. Helemaal onverwacht hoeft een argumentatie als de bovenstaande niet te zijn. Reeds in 1993 bracht H. Boutellier in zijn rechtssociologisch proefschrift de these van de ‘victimalisering van de moraal’ naar voor 60. Solidariteit, de centrale notie van de sociale rechtsstaat, is - aldus Boutellier - in de postmoderne publieke moraal niet langer gebaseerd op een gemeenschappelijke identiteit, maar op de (h)erkenning van elkaars mogelijke lijden. ‘Het slachtoffer’ wordt de centrale figuur in de moraliteit, het collectief gedeelde referentiepunt. Ook voor het strafrecht heeft dit implicaties: in een tijd waarin de morele legitimering ervan onder druk is komen te staan, is een van de nieuwe morele elementen waarop het zich is gaan beroepen, de positie van het slachtoffer van criminaliteit.
57 G. HOMBURG, I. JONKER, J. SOETHOUT, Eindevaluatie Herstelbemiddeling (uitgevoerd in opdracht van het WODC). Amsterdam, oktober 2002, inz. 47-49. 58
Eindevaluatie Herstelbemiddeling, 48. (Een analoge bevinding komt trouwens naar voren uit het hoger genoemde evaluatieonderzoek Herstelbemiddeling voor jeugdigen in Nederland, zie 6-7 en 98.) 59
In verband hiermee, vgl. J. JANSEN, “De Echt-recht conferentie binnen de gevangenismuren”, in Tijdschrift voor Herstelrecht 3 (2003/3) 36-44, alsook J. BLAD, “Inleiding tot een herstelgericht detentieregime”, in Tijdschrift voor Herstelrecht 4 (2004/2) 7-23. Een verslag van het experiment in de PI Nieuwegein door J. Jansen mag in het juninummer van het Tijdschrift voor Herstelrecht worden tegemoet gezien. 60
Solidariteit en slachtofferschap: De morele betekenis van criminaliteit in een postmoderne cultuur. Nijmegen: Sun, 1993.
22
Niettemin neemt met een argumentatie als uit de ministeriële brief naar voren komt, de implementatie van herstelrechtelijke initiatieven een cruciale wending. Ofschoon duidelijk empirische evidentie aanwezig is voor het feit dat slachtofferdadergesprekken effectief een bijdrage kunnen leveren aan de verwerking van het delict door het slachtoffer, is kritische bezinning hier geboden. In een recent nummer van het Tijdschrift voor Herstelrecht wordt de tendens om te ‘bemiddelen met het oog op helen’ uitvoerig besproken. Hierbij wordt uitdrukkelijk gewezen op de gevaren van een sluimerende therapeutisering, waarbij het motief voor de stimulering van herstelrechtelijke praktijken eenzijdig in de positieve, helende effecten voor de slachtoffers wordt gezocht. Hier schuilt een duidelijk risico op instrumentalisering van de herstelbemiddeling ten voordele van het slachtoffer 61. Tegelijk wordt hiermee over het hoofd gezien dat herstelbemiddeling in wezen een praktijk van rechtshandhaving vormt, waarvan het bijdragen aan de sociaal-psychologische verwerking door slachtoffer en dader niet de doelstelling vormt, maar wel het positieve gevolg kan zijn 62. Bij het Vlaamse Suggnomè (Forum voor Herstelrecht en Bemiddeling) kwam dezelfde discussie reeds eerder aan de orde 63. “Duidelijk is dat de Vlaamse bemiddelingspraktijk uiterst terughoudend is ten aanzien van de suggestie een plaats in te nemen bij de dienstverlening aan slachtoffers. Het principe van neutraliteit wordt erg hoog in het vaandel gedragen: de dienstverlening van de bemiddelaar dient evenwaardig ook naar de dader uit te gaan”, aldus coördinator L. Van Garsse 64. Een herstelrechtelijke aanpak kan, wanneer het politiek-maatschappelijk discours terzake niet kritisch wordt bevraagd, makkelijk uit zijn meerzijdigpartijdige hengsels worden gelicht, met als implicatie dat ook de juridische essentie ervan, het ‘recht doen’, wordt ondergraven.
3.
Organische affiniteiten tussen justitiepastoraat en herstelgerichte detentie
Tussen enerzijds de mensopvatting van christelijke 65 geestelijk verzorgers werkzaam bij Justitie en anderzijds de uitgangspunten die aan het herstelrecht ten grondslag liggen, bestaan m.i. nogal wat organische affiniteiten. Een tweevoudig raakpunt wil ik hier benoemen, met name het feit dat in beide perspectieven zowel een relationele als een nietstatische opvatting van omgaan met schuldige feiten aan de dag treedt. In onderstaande alinea’s zal ik deze enigszins pastoraaltheologisch trachten te omschrijven.
3.1
Een relationele opvatting over omgaan met schuldige feiten
Christelijk gesproken kunnen de omvang en diepte van de schuldrealiteit voor een dader als zodanig hooguit partieel zichtbaar zijn, en worden zij enkel in een relationeel perspectief geopenbaard 66. De schuldrealiteit moet immers ontsloten en geopend worden, aan het licht gebracht en zichtbaar gemaakt. Theologisch gezien is de verhouding tot de ander, en ultiem gesproken de verhouding tot de goddelijke Ander, de plaats waar dit geschiedt. Het is slechts waar het perspectief, de zienswijze, van de ander/Ander wordt binnengelaten, dat volop zichtbaar kan worden waar zich reële schuld bevindt. Aan de ontsluiting van de schuldrealiteit in een relationele context zijn twee belangrijke voorwaarden verbonden. Vooreerst zal een context moeten worden gecreëerd waarin de dader bij de ander enige bereidheid tot ‘ontmoeten’ kan ervaren, een intentie om niet toe te geven aan de invoelbare neiging tot vasthouden aan a priorioordelen. Enkel waar men zich minstens tot op zekere hoogte ‘gezien’ weet als wie men is, ontstaat de ruimte waarin ook de schuldrealiteit zichtbaar kan worden en onder ogen gezien. Mehmed, een 17-jarige verblijvend in een justitiële jeugdinrichting, zei letterlijk: « Als je staat tegenover iemand die echt liefdevol naar jou kijkt, zie je ook beter je eigen fouten. Dan denk je : die persoon wil me misschien helpen, en dan ga je praten over je fouten. Als zo iemand niet tegenover jou staat, wil je ook niet naar je eigen fouten kijken, wil je ze aan niemand vertellen, misschien omdat je je schaamt.» Of, pastoraaltheologisch gesteld: in wezen zal slechts een relationele context die in enigerlei mate als liefdevol ervaren wordt, bij machte zijn om schuld te onthullen. Daarzonder behoudt het ideaalbeeld dat van de eigen persoon is gesmeed, zijn dominante en schaamtewerende werking. Een tweede voorwaarde betreft het gegeven dat een minimaal zelfwaardebesef aanwezig moet zijn om schuld onder ogen te kunnen zien. Naarmate het zelfwaardegevoel kwetsbaarder is (niet enkel in psychische maar ook in existentiële en spirituele zin), zal immers het zichtbaar-worden van schuldrealiteit met meer angst voor verdere afbraak van het zelfwaardebesef gepaard gaan, en zal het een overeenkomstige mate van weerstand oproepen. Zo zal bij gedetineerden na bijv. het opdoen van een kleine succeservaring iets meer ruimte voor het benoemen van de eigen schuld ontstaan.
61
Vgl. T. DAEMS, “De slachtofferdimensie van herstelrechtelijke interventies: Een sluimerende therapeutisering?”, in Tijdschrift voor Herstelrecht 7 (2007/1) 7-21. 62
Zie tevens J. BLAD, “Bemiddeling in strafzaken: Alleen een dienst aan slachtoffers of ook: adequate rechtshandhaving?”, in Tijdschrift voor Herstelrecht 6 (2006/1) 22-37. 63
Zie de Suggnomè november 2006, 1-26. 64
Nieuwsbrief
d.d. 15
“Bemiddelen met het oog op helen? Een discussie onder bemiddelaars, hulpverleners en therapeuten”, 44, in Tijdschrift voor Herstelrecht 7 (2007/1), 38-45.
3.2
Een niet-statische opvatting over schuld
Vanuit een christelijk perspectief is de schuldrealiteit niet statisch. Schuld is niet iets dat onveranderd moet worden meegedragen: evenzeer als ze op een gegeven moment tot stand komt, is ze in wezen ook voor 65
Ofschoon de onderstaande argumentatie op christelijke uitgangspunten is gebaseerd, neemt dit uiteraard niet weg dat zij ook door andere denominaties deels kan worden onderschreven. In de realisatie van herstelgerichte detentie op het terrein is trouwens de afgelopen jaren uitdrukkelijk geïnvesteerd door de Humanistische Geestelijke Verzorging. 66
Theologisch gezien kan de mens buiten een relationeel perspectief om wel zijn tekorten of fouten kennen (d.w.z. zijn overtredingen van een regel of van een gevestigde orde), maar niet zijn schuld.
23
omvorming en transformatie vatbaar, theologisch gezien voor herschepping van Godswege. Schuld als zodanig bezit een ‘gevangeniskarakter’: zij gooit de mens in innerlijke walging op zichzelf terug, bewerkstelligt een onmachtig aan de eigen feiten verkleefd-zitten, maakt hem tot een gevangene van zichzelf. In het relationeel belicht-worden daarentegen gebeurt iets met die schuld, wordt de gevangenschap opengebroken. Waar de relationele implicaties van de schuldrealiteit ten volle onder ogen worden gezien – wat niet per definitie identiek is aan gewag maken van intense schuldgevoelens, aangezien deze nog overwegend ik-betrokken kunnen zijn – wordt het op zichzelf teruggegooid-zijn opengebroken in een actieve, op de ander gerichte respons. Het wordt omgevormd in ‘ver-antwoord-elijke’ inzet om te voorkomen dat soortgelijke feiten zich in de toekomst nog herhalen. Waar de schuldrealiteit ten volle in haar relationeel karakter onder ogen wordt gezien, wordt m.a.w. de dynamiek van de verantwoordelijkheid op gang getrokken, de respons ‘dit nooit meer’ gegeven. De schuldrealiteit ondergaat dan een transformatie in de richting van een kracht die op handelen ten goede is gericht. Zoals uit het hoger gestelde kan worden afgeleid, kan een dergelijke omvorming enkel plaatsvinden naarmate welbepaalde voorwaarden zijn vervuld: met name naarmate de relationele context meer ruimte biedt om de feiten met open ogen te aanschouwen, alsook naarmate het zelfwaardegevoel steviger is en/of verstevigd wordt. Enkel tegen deze tweevoudige achtergrond kan de schuldrealiteit zich in haar getransformeerde gedaante gaan manifesteren.
goed geplaatst om gedetineerden in kennis te stellen van mogelijkheden tot herstelbemiddeling en om hen, waar nodig, hiermee ook effectief in contact te brengen. Op dit terrein kunnen zij wellicht nog bijkomende inspanningen leveren. Tevens biedt het eigen werk van justitiepastores heel wat aanknopingspunten voor het bespreekbaar maken en ook liturgisch thematiseren van thema’s als falen, schuld, eigen slachtofferschap en daderschap, omgaan met onrecht, vergeving, verzoening… Waar aan deze terreinen uitdrukkelijk aandacht wordt besteed, zijn – analoog met wat bij geslaagde herstelbemiddeling het geval is – de positieve reacties bij gedetineerde deelnemers duidelijk waarneembaar. Een permanent streven naar een meerzijdig-partijdige opstelling ten aanzien van gedetineerden lijkt me trouwens – ofschoon een moeilijke opdracht, a fortiori gezien de huidige strafrechtelijke expansie waar zelfs preventieve sancties worden opgelegd 67 – voor justitiepastores wezenlijk: een opstelling waarbij voortdurend wordt gepoogd om recht te doen zowel aan het feit dat een gedetineerde doorgaans slachtoffers heeft gemaakt en hierop aanspreekbaar dient te zijn, als aan het gegeven dat dit daderschap in een veelkantig biografisch verhaal is ingebed, waarin naast persoonlijke keuzes meestal ook externe dynamieken hun wissels hebben getrokken. In de actuele Nederlandse context, waar het risico niet denkbeeldig is dat, beleidsmatig gezien, herstelrechtelijke initiatieven overwegend worden gemotiveerd en ondersteund vanuit het welzijn van het slachtoffer, lijkt het mij tevens van belang dat de justitiepastor in dit verband ook in de bredere context een kritische stem laat horen. En dit laatste zowel op grond van zijn of haar zorg voor gedetineerde mensen, die bij een eenzijdig instrumentele benadering geen recht kunnen wedervaren, als op grond van de eigen christelijke ijkpunten: slachtofferschap vormt hier weliswaar een wezenlijk aandachtspunt, maar heeft, evenmin als daderschap, het laatste woord. Anne-Mie Jonckheere, werkzaam als RK-justitiepastor in P.I. Breda.
Tot slot: de bijdrage van de justitiepastor aan het streven naar herstelgerichte detentie Wat kan nu, gegeven de organische affiniteiten tussen het mensbeeld van de justitiepastor en de uitgangspunten van herstelbemiddeling, de bijdrage van de justitiepastor aan het streven naar herstelgerichte detentie zijn? Op het specifieke terrein van de herstelbemiddeling als vorm van juridische afdoening kunnen en hoeven justitiepastores zich niet te begeven. Wel kunnen zij er vanuit de eigen professie veel toe bijdragen dat het pad erheen geëffend wordt, zowel bij gedetineerden als in de bredere context. Dat justitiepastores goede doorverwijzers naar concrete herstelgerichte initiatieven dienen te zijn, ligt voor de hand. Vanuit hun gesprekken met gedetineerden, waarin niet zelden ook de feiten aan de orde komen, zijn zij immers bijzonder
67
Zie o.a. R. VAN E IJK, a.art., 21.
24
MAATSCHAPPELIJKE RELEVANTIE JUSTITIEPASTORAAT Als je op het web gaat zoeken naar informatie over de maatschappelijke relevantie van het Justitiepastoraat maak je het jezelf niet makkelijk. Als je de trefwoorden “gevangenis”, “pastoraat” en “relevantie” intypt, krijg je 129 treffers. En als eerste een verwijzing naar de Database van Praktische Humanistiek van de Database van de Universiteit voor Humanistiek! Je bent geneigd om het als een teken aan de wand te zien, dat de volgorde van deze trefwoorden leidt tot een humanistische database … (http://archief.uvh.nl/phrescon.cfm?ZoekT ype=Trf&Zoeken=pastoraat). En wel naar een pagina, waar het vooral om het woord “pastoraat” draait. DOOR PETER MIDDELKOOP
Pas de derde treffer verwijst naar een christelijke, een roomskatholieke site en wel naar de site van de katholieke universiteit Leuven (http://www.kuleuven.be/thomas/images/s ecundair_onderwijs/in_de_kijker/12/metan oia.doc) waar het de pagina van het blad van onze katholieke zuiderburen betreft: Metanoia. Lezenswaardige links en downloads op die pagina, trouwens. Treffers vier en vijf zijn verwijzingen naar de evangelisch theologische faculteit van Leuven, de ‘concurent’ zullen we maar zeggen en dan naar hun onderwijsbrochure. Pas de zesde treffer is enigszins, zoals je die zou verwachten en wel naar de site van de Christen Unie en het betreft dan de nota van de CU: Voorkomen is beter dan voorkomen! (www.christenunie.nl/l/nl/library/download /19717?format=save_to_disk&return_uri= %2Fnl%2Fpage%2F7611). Een boeiende nota, overigens.
pagina is een onderzoeksbeschrijving van een promotieonderzoek van dhr. Ajouaou en daaruit citeer ik even het volgende: Het (mogelijk) positieve effect van een adequate geestelijk begeleiding voor de moslims op allerlei niveaus, wordt in maatschappelijke debatten steeds vaker onderkend. Onderzoek heeft aangetoond dat er veel vraag is van de kant van de moslims, migranten en hun nakomelingen, naar deze vorm van begeleiding. Dat geldt des te meer voor de vragers in justitiële inrichtingen. Het is waarneembaar dat met deze taak belaste islamitisch geestelijk verzorgers al een tijdje met dit vak bezig zijn. Het is ook waarneembaar dat genoemde inrichtingen zich inspannen om islamitische geestelijke verzorging aan te trekken of de formatieplaats van zittende islamitische geestelijke verzorging uit te breiden. Dat doet ons vermoeden dat islamitische geestelijke verzorging goed werk doen. Wij veronderstellen echter dat dit werk meer gebaat is bij een systematische en wetenschappelijke doorgronding van haar praktijk. De bevindingen kunnen bijdragen aan een betere toerusting van de islamitische geestelijke verzorging tot hun taak en dus tot een beter geestelijk aanbod voor betrokkenen.” Eigen erf Maar verder ook op deze manier veel verwijzingen naar eigen erf (o.a. verschillende naar Zandschrift Magazine, via de site van de RKjustitiepastores). Ook de wijziging van “relevantie” in bijvoorbeeld “samenleving” levert niet echt veel interessante informatie over hoe er in de samenleving tegen het justitiepastoraat aangekeken wordt. Het lijkt er op, dat over de relevantie van het justitiepastoraat vooral in eigen kring wordt nagedacht en geschreven. Een tamelijk onthullend resultaat. Peter Middelkoop is protestants geestelijke verzorger o.a. in De Kruisberg in Doertinchem
Deze eerste indruk laat al enigszins zien, dat over de relevantie van het justitiepastoraat vooral op eigen erf wordt geschreven. Het levert geen treffers op, waaruit je zou kunnen opmaken, wat de buitenwacht denkt over de betekenis van het justitiepastoraat. Ook als je het trefwoord “gevangenis” vervangt door “Justitie” kom je niet veel verder. Het levert 118 treffers op, voor een deel dezelfde. Een interessante treffer is die naar het Centrum voor Islam in Europa (http://www.flwi.ugent.be/cie/CIE/majouao u2.htm), die verwijst naar een pagina, waar het gaat over een onderzoek van drs. M. Ajouaou: Islamitisch geestelijke verzorging in justitiële inrichtingen in Nederland: Naar verdere profilering. De
25
PROTESTANT EN KATHOLIEK JUSTITIEPASTORAAT GERICHT OP PREVENTIE VAN CRIMINALITEIT Begin 2007 onderstreepten bijna honderd pastores en predikanten werkzaam in de inrichtingen van Justitie de inhoud van het Manifest Oecumenische Strategische Alliantie “Gevangenen bevrijden”. Op initiatief van hoofdaalmoezenier Fred van Iersel en hoofdpredikant Jan Eerbeek kwamen bijna alle justitiepastores bijeen voor een beleidsdag in Huissen om zich uit te spreken over criminaliteit, over detentie en gedetineerden en over meer samenwerking van de protestantse en katholieke justitiepastores.
Doorbreking van criminaliteitsspiraal. Deze boodschap werd stevig omarmd door de justitiepastores. Vanuit de overtuiging dat door (meer) in mensen te investeren criminaliteit wordt voorkomen, leveren justitiepastores binnen de muren van de penitentiaire inrichtingen een bijdrage aan de verwerking van het verleden. Ook bieden zij gedetineerden een oriëntatie op de toekomst. Om de concrete levenssituatie en het perspectief van (ex)gedetineerden te verbeteren is een programmatische samenwerking aangegaan die de maatschappelijke opdracht van het justitiepastoraat beter vorm kan geven. Doel van de alliantie is de preventieve werking van de pastorale zorg te versterken. Dit kan door het activeren van kerkelijke netwerken, door beter gebruik te maken van pedagogische methoden in het pastoraat en door meer efficiënte samenwerking van katholieke en protestantse pastores. Veel justitiepastores maken zich zorgen over het feit dat het lijkt alsof de samenleving het groot aantal mensen dat jaarlijks de penitentiaire inrichtingen bevolkt (meer dan 80.000), als een gegeven accepteert. Hiervan recidiveert 75%. Dat betekent dat elk jaar 60.000 mensen, die vrijkomen, terugvallen in de criminaliteit. Met ernstige gevolgen voor de slachtoffers, voor de daders en voor de samenleving als geheel. De justitiepastores willen meer gericht aandacht besteden aan het ombuigen van de levensweg van een ex-gedetineerde naar een toekomst zonder criminaliteit. Daaraan werken begint –in samenwerking met andere disciplines- al tijdens de detentie. Met de alliantie richten het protestants en het katholiek justitiepastoraat zich op: vormingsprogramma’s voor gespreksgroepen in de penitentiaire inrichting, vormingsprogramma’s voor jongeren in detentie, verbetering banden met Kerken
met Stip68, een humaan detentieklimaat , meer samenwerking in de vreemdelingenbewaring, meer samenwerking op het gebied van vrijwilligerswerk in de penitentiaire inrichting, meer samenwerking op het gebied van de nazorg aan gedetineerden69, zoals Exodus dat vormgeeft en de ontwikkeling pastoraal programma ‘herstelgerichte detentie’ Het was de eerste keer dat beide corpsen een gezamenlijke beleidsdag hadden, mogelijk gemaakt door deze nieuwe beleidsmatige alliantie. Op de werkvloer van de penitentiaire inrichtingen wordt al veel samengewerkt en afgestemd, nu dit ook op het landelijk en beleidsmatig niveau zijn beslag heeft gekregen, verwacht men meer slagvaardig en efficiënt gedetineerden op hun levensweg te kunnen begeleiden. De gehele tekst van het manifest Oecumenisch Strategische Alliantie: `Gevangenen bevrijden` is te lezen op www.gevangenispastor.nl en www.justitiepastoraat.nl. Groepswerk Door de voorzet, die de OSA-dag gegeven heeft, is er een inventarisatie op gang gebracht van werkvormen en insteken ten behoeve van het groepswerk in de inrichtingen. Dit zal 3 zaken gaan opleveren: - een gezamenlijke Handreiking groeps- en vormingswerk - een weldoordacht plan voor justitiepastores om op basis van en verder reikend dan het bestaande groepenwerk allerlei vormen van nadrukkelijk op levensopbouw gericht groepswerk te beginnen. - een gedegen plan van aanpak en uitvoering van moreel vormingswerk. De veeleisende vertaalslag van actuele inzichten op het gebied van didactiek, pedagogiek, groepsdynamica, leiderschapsrollen, leerstijlen, leertypes, doelstellingen, werkvormen en dergelijke naar de toch wel heel specifieke context van gedetineerden in een inrichting worden zo verbeterd en gecoòrdineerd. Jeugd In mei zijn de jeugdpastores zijn bij elkaar geroepen voor een werkconferentie om te confereren over de context waarbinnen zij werken. Daarnaast was er aandacht voor de pedagogische visie die de Dienst Justitiële Inrichtingen hanteert. En, wat is een christelijke visie op pedagogiek? En onze rol als geestelijke verzorgers binnen deze visie? Tot slot van deze conferentie werden de doelstellingen binnen de jeugd voor de komende jaren geformuleerd. Vreemdelingen Medio 2006 is de nota “Meer perspectief in de Vreemdelingenbewaring” uitgebracht door het Protestants en katholiek Justitiepastoraat. Deze nota heeft veel in beweging gebracht en is nog steeds het uitgangspunt voor verschillende (samen)werkgroepen die bijdragen aan perspectief voor de vaak uitzichtloos lijkende positie van de vreemdeling in ons midden. Justitiepastores en -predikanten in de vreemdelingenbewaring zijn begonnen de vragen en de spanningen die dit werk oproepen te onderkennen, onder woorden te brengen, te delen en gezamenlijk te zoeken naar wegen en antwoorden. Op een bijeenkomst begin juni, wordt ook ingegaan op maatschappelijke en juridische vragen rondom de vreemdelingenbewaring en de impact die het werken in deze context op de pastor/predikant heeft.
68
Geloofsgemeenschappen buiten de gevangenis die ex-gedetineerden opvangen. Zie ook : www.kerkenmetstip.nl 69
Nu al zijn veel pastores actief in en rondom de huizen van de Stichting Exodus Nederland. Exodus biedt ex-gedetineerden een integraal programma-aanbod waarin wonen, werken, relaties en zingeving de sleutel vormen tot maatschappelijk herstel. Zie ook: www.stichtingexodus.nl
26
27