METAAL
‘Je creëert de hele wereld met behulp van taal, het is de bouwsteen van een boek.’
TIJDSCHRIFT Met onder meer:
Interview met Franca Treur: “Volgens mij valt er nog genoeg over het boek te zeggen!” Essay: Poëzieonderwijs op de middelbare school Buitenland: Vier maanden UC Berkeley Aankondiging NNP Toneelstukken: Scylla en Nooit meer slapen Recensies o.a. Van Ambt tot Zonde, De Bijbel cultureel, Oude en Nieuwe Leidsche, Jan van Hout en Vast
JAARGANG 7 (2010) NUMMER 1
VOOR LEIDSE NEERLANDICI
Colofon Jaargang 7 Nummer 1 maart 2010 Metaal Tijdschrift voor Leidse neerlandici ISSN 1573-6210 Metaal verschijnt twee keer per jaar. Het blad wordt verspreid onder studenten en docenten van de Leidse opleiding Nederlandse taal en cultuur en onder de leden van Siegenbeek, Alumnivereniging voor Leidse Neerlandici. Voor andere belangstellenden is een jaarabonnement (EUR 12,50) beschikbaar. Postadres Opleiding Nederlandse taal en cultuur Postbus 9515 2300 RA Leiden E-mail en website
[email protected] www.siegenbeek.nl Redactie Nienke Averink, Coen van Beelen, Jelmer Birkhoff, Annemarie van Dooren, Suzanne Fagel, Caryn ’t Hart, Ludo Jongen en Iris de Wit Aan dit nummer werkten mee Ton Anbeek, Sophie Becker, Evelien Engele, Maarten van Leeuwen, Marlon Ruwette, Suus Venings en Willi de Vries Opmaak 401 Publicaties, Alex van Egmond Druk en oplage Labor Vincit, Leiden 350 exemplaren Beeldmateriaal Tekeningen: Ardi Warnar Foto’s Marlene van Niekerk: Wim Vreeburg
INHOUD REDACTIONEEL
Rot-Nederlands........................................................ 3
INTERVIEW
Met Franca Treur .................................................... 4 Annemarie van Dooren en Suzanne Fagel
ESSAY UIT
‘Diepzinnig maar niet onbegrijpelijk’ ........... 8 Marlon Ruwette
HET VELD
Tekstschrijver 2.0 .................................................. 12 Suus Venings
BUITENLAND
‘Awesome’ zeggen en het menen ook! ......... 14 Suzanne Fagel en Maarten van Leeuwen
RECENSIE
Een secretaris die kon schrijven ..................... 17 Ton Harmsen
INTERVIEW
Een Rus over de Nederlandse jambe ............. 20 Jelmer Birkhoff
RECENSIE
De V is van voorhuid ............................................ 22 Jelmer Birkhoff
BUITENLAND
Met de knokkels op tafel roffelen .................... 24 Sophie Becker en Willi de Vries
RECENSIE
Liefde voor Leiden ................................................. 25 Iris de Wit
RECENSIE
Toe-eigening van de Bijbel................................. 27 Nienke Averink
AANKONDIGING
Op zoek naar Scylla............................................... 29 Annemarie van Dooren
AANKONDIGING
Niet alles is ijdelheid in een scheppingsproces .................................................. 30 De NNP-Toneelcommissie
INTERVIEW
Winnaar Taalunie Scriptieprijs ......................... 32 Jelmer Birkhoff
GASTSCHRIJVER
De poging van een reconstructie .................... 33 Coen van Beelen
RECENSIE
Het is geen roman, het is een aanklacht! .... 36 Evelien Engele
NOSTALGIE
A.L. Sötemann .......................................................... 39 Ton Anbeek
2
Metaal 7 (2010) nummer 1
Verspreid door dit nummer: * gedichten van studenten uit de werkgroep van gastschrijver Marlene van Niekerk * interviews met de hoofdrolspelers van het toneelstuk Nooit meer slapen
REDACTIONEEL
Rot-Nederlands ‘Er is hier niks voor niks. Ze waarderen tegenwoordig niet meer dat je komt met een verhaal of met een mopje. Het gaat enkel nog om geld in deze maatschappij. In de Middeleeuwen gaven de mensen tenminste nog geld voor een goed verhaal.’ Franca Treur: Dorsvloer vol confetti In de de laatste VN/Detective- & Thrillergids (30 mei 2009) beweerde Marion Pauw: “We zitten hier maar met dat rot-Nederlands, een taal die veel beperkter is dan Engels.” Een verbazingwekkende uitspraak van de latere winnares van de Gouden Strop (maar dat wist ze toen nog niet). Gelukkig zijn er nog neerlandici die gewoon in hun moedertaal willen schrijven en publiceren. In deze gloednieuwe Metaal staat een interview met ‘onze eigen’ Franca Treur. Volgens een hooggeleerde neerlandicus is haar Dansvloer vol confetti het beste literaire debuut sinds jaren. Metaal besteedt daarnaast aandacht aan romans van de Leidse pensionado’s Ton Anbeek (Vast) en Agnes Verbiest (De tweede koffer) en aan Tanchelm, de laatste roman van de Leidse neerlandicus Reinold Vugs. Veel creativiteit in dit nummer. Dat blijkt ook uit de twee toneelstukken die dit jaar door studenten van de opleiding Nederlands worden
opgevoerd. Op 20 mei Scylla van Lucas Rotgans en een week later brengt het NNP-toneel een toneelbewerking van Hermans’ Nooit meer slapen. Metaal bezocht de repetities en brengt verslag uit. Daarnaast vindt u in deze editie veel vertrouwde onderwerpen: een essay van Marlon Ruwette die uitlegt waarom en hoe poëzieonderwijs op de middelbare school gegeven moet worden; Suus Venings die in Uit het veld verhaalt over haar bijbaan als communicatieadviseur; de buitenlandervaringen van Duitse studenten in Leiden en van aio’s Maarten van Leeuwen en Suzanne Fagel in Californië; Ton Anbeek over zijn leermeester Sötemann en nog veel meer recensies, interviews en verslagen. Aan neerlandistische creativiteit, zij het nu wetenschappelijk of literair, dus geen gebrek!
SIEGENBEEKNIEUWS Donderdag 27 mei 2010: Zesde algemene ledenvergadering Siegenbeek ALN Op donderdag 27 mei houdt Siegenbeek ALN alweer haar zesde algemene ledenvergadering (in zaal 148 van het Lipsiusgebouw, Cleveringaplaats 1, Leiden). Het programma is als volgt: - 19.30 uur: Zaal open, met koffie. - 20.00 uur: Algemene ledenvergadering. De precieze agenda en locatie van de ALV staan vermeld in de brief die alle alumni bij deze Metaal hebben gekregen. Aanmelden is niet verplicht, maar we stellen het wel op prijs (via e-mail:
[email protected]). - 20.30 uur: De hertaling van de Max Havelaar: gemiste kans of geniaal project? Debat tussen Gijsbert van Es, Dik van der Meulen en Ton Anbeek over de hertaling van de Max Havelaar, onder leiding van Eep Francken. - 21.30 uur: Borrel. Toegang: leden gratis, studenten euro 2,50. Niet-leden: euro 5,00.
Metaal 7 (2010) nummer 1
3
INTERVIEW
Schrijver in het hier en nu Interview met Franca Treur ‘Leuk om eens door mensen te worden geïnterviewd die gewend zijn om een bóek te analyseren, in plaats van de schrijver ;-)’ schrijft Franca Treur in de e-mail waarin ze onze interviewafspraak bevestigt. Van Treurs bijzonder succesvolle debuutroman Dorsvloer vol confetti werden reeds 65.000 exemplaren verkocht. Dat is uitzonderlijk. De kritieken zijn lovend en Treurs agenda staat vol met optredens en voorleesavonden. Treur praat niet graag over zichzelf. Een aantal maanden na het verschijnen van Dorsvloer vol confetti, is ze klaar met steeds weer dezelfde vragen. Vragen over het bevindelijke geloof, waar ze mee is opgegroeid en waarover ze in Dorsvloer vol confetti schrijft. En of het moeilijk was om daarmee te breken. Vragen over de autobiografische elementen in het boek. Vragen over haar eigen leven. “Volgens mij valt er nog genoeg over het boek te zeggen!” Het is natuurlijk leuk dat Franca een interview met de redactie van Metaal ziet zitten, maar daarnaast levert het extra druk op om met goede vragen aan te komen. De schrijver studeerde zelf in 2004 af aan de opleidingen Nederlands en Literatuurwetenschap in Leiden. Misschien als opstapje om literair te schrijven? Dit blijkt allerminst het geval te zijn. Geen bewust plan, maar een opmerkelijk zelfinzicht lag ten grondslag aan haar studiekeuze. Treur begon aanvankelijk aan de opleiding Psychologie, maar deze studie was geen succes: “Ik was te asociaal voor psychologie. Je moest constant in groepjes samenwerken, daar kon ik niet goed tegen. Ik ben toen zo snel mogelijk overgestapt op een studie met alleen maar boeken.” Te lang gekookte erwten Herinneringen aan de studietijd komen mondjesmaat boven. Bij Jaap Goedegebuure, die haar boek onlangs betitelde tot ‘debuut van het jaar’, volgde ze een enkel college over Het Dwaallicht van Elsschot, maar dat was later pas, toen ze een postdoctoraal jaar filosofie in Nijmegen deed. De enthousiasmerende colleges over Middelnederlandse letterkunde van Ludo Jongen en Frits van 4
Metaal 7 (2010) nummer 1
Oostrom staan haar nog het meest bij. En de sappige anekdotes waarmee Peter van Zonneveld zijn colleges opleukte. Ook herinnert ze zich nog de ‘smerige’ boeken die ze moest lezen voor de colleges van Ton Anbeek. Moeder en zoon van Gerard Reve bijvoorbeeld. “Daar klaagde ik als ‘refomeisje’ dan wel over, maar Anbeek legde uit dat ook al die smerigheid een functie heeft.” Die uitleg accepteerde ze. Treur beschouwde de boeken als studiemateriaal en liet ze vooral niet te dichtbij komen. Op haar Zeeuwse gereformeerde middelbare school was ze al gewaarschuwd voor de verkeerde levensvisies in de moderne literatuur. “We gingen ongeveer tot aan Achterberg”. Tijdens de studie voelde ze daarom niet de aandrang om alle ‘onverantwoorde’ boeken ineens te lezen. Het was een geleidelijke ontwikkeling. Tijdens haar studie wist Franca niet dat ze schrijver zou worden. “Ja, ik schreef wel, bij mijn christelijke studentenvereniging en voor de Mare bijvoorbeeld. Maar ik dacht nooit aan de moge-
lijkheid om zelf schrijver te worden. Dat lag niet in mijn bereik. Wanneer je opgroeit in religieus Zeeland heb je een vastomlijnd toekomstperspectief: in Meliskerke werd je later juffrouw of zuster.” Toch stond er op de basisschool al in haar opstelschrift: ‘Ga jij later schrijver worden?’ Meer dan tien jaar later, tijdens het gastschrijvercollege van Joost Zwagerman merkte de schrijver op dat ze oog voor detail had. Het detail dat hem opviel was het beeld van een kamerjas ‘met de kleur van te lang gekookte erwten’. Maar dat college volgde ze niet om zelf schrijver te worden. En toen was daar de essaywedstrijd van NRC Next. Ze had al een essay over Springer ingezonden bij de schrijfwedstrijd van de Faculteit der Letteren. Daar won ze. De essaywedstrijd van NRC Next volgde. Haar essay ‘Maak iets van je leven! Maar wat?’ leverde haar niet alleen een baan op als redacteur bij NRC Next. Ze sleepte ook een contract binnen om een roman te schrijGa jij ven. Eerst wilde ze niet over schrijver haar jeugd schrijven, want “dat soort boeken kennen we al”. Uiteindelijk werd het toch het ‘clichéboek’ over een Zeeuwse gereformeerde jeugd: Dorsvloer vol confetti. Stijl boven inhoud Hoewel de auteur inhoudelijke vragen over de religieuze achtergrond van haar boek niet ontwijkt, buigt ze deze telkens op subtiele maar besliste wijze om in iets anders. Zo wordt Treur samen met Maarten ’t Hart en Jan Siebelink in het rijtje ‘geloofsschrijvers’ geplaatst. In een tv-interview voor Netwerk, samen met deze twee auteurs, kon Treur haar onbegrip en onwil om te antwoorden nauwelijks verhullen, toen haar gevraagd werd op welke schrijver ze het meest lijkt. Ze had het liefst gezegd dat ze op geen van beiden leek, maar ja… : “Ze zijn speciaal voor jou naar Amsterdam gekomen dus wil je ze ook weer niet beledigen.” Tijdens ons gesprek licht ze toe: “Met Siebelink deel ik het onderwerp van het bevindelijke geloof, maar feitelijk zijn onze boeken onvergelijkbaar. Zijn stijl is zó anders dan de mijne!” Stijl blijkt een steeds terugkerend onderwerp te zijn bij Franca. Wanneer we vragen naar de boeken die haar hebben geïnspireerd, noemt ze als eerste de Statenvertaling: “De Statenvertaling is geschreven in heel mooi Nederlands. Het ritme van de zinnen
en de bijzondere woorden zijn zo mooi, de taal van de nieuwe Bijbelvertaling is veel minder precies.” Ook in de andere boeken die Franca noemt, Het verdriet van België van Hugo Claus, Oranges are not the only Fruit van Jeanette Winterson en Nader tot U van Gerard Reve, gaat het haar om de prachtige stijl. Pas als wij haar erop wijzen, valt het Franca op dat in al deze boeken ook religie een belangrijke rol speelt. Maar dat is voor haar duidelijk van ondergeschikt belang. Naast de inhoud waardeert ze veelzeggende details en de innovatie die deze schrijvers tonen. “Margaret Atwood en Jeanette Winterson schrijven bijvoorbeeld elk boek weer totaal anders.” Haar eigen stijl herkent ze in het boek dat ze op dit moment aan het lezen is: Woutertje Pieterse van Multatuli. In dit boek komen het belang van de dialoog, aandacht voor details, het kinderlijke perspectief en subtiele humor terug. “Wat ik erg belangrijk later vind, is dat de taal wordt aangepast aan de niveaus van de worden? personages. Taal zegt zoveel over de mensen. Je creëert de hele wereld met behulp van taal, het is de bouwsteen van een boek. Het is dan ook leuk om de taal naar je hand te zetten.” In haar eigen werk doet ze dat ook. Het levensechte taalgebruik draagt bij aan het realisme van Dorsvloer vol confetti. Daarom wordt bijvoorbeeld het Zeeuwse dorpje Westkapelle ‘Weskáppel’ genoemd. Niet West-Kapelle, want zo spreek je het niet uit. Treur: “Je moet wel uitkijken dat je niet verzandt in een streekroman. Het boek moet ook buiten Zeeland gelezen kunnen worden.” Aan een verklarende woordenlijst achterin heeft ze desondanks nooit gedacht, vertelt ze met een glimlach. “Het meeste kun je wel uit de context opmaken. Als iemand het over ‘een klein huus’ heeft, zou je eigenlijk wel moeten begrijpen dat het over kinderen gaat.” Dorsvloer Dorsvloer vol confetti geeft in vijftien sferische hoofdstukken een beeld van de twaalfjarige Katelijne, een buitenbeentje in het gezin met zes broers. Als enige meisje wordt ze buiten het boerenbedrijf gehouden. Treur: “Ze mist een eigen ‘project’ en neemt haar toevlucht daarom tot verhalen, maar steeds als ze begint te vertellen, gaat het mis op de boerderij. Katelijnes verhalen ontregelen het traditionele systeem, zoals kunst grenzen opzoekt Metaal 7 (2010) nummer 1
5
en ontregelt. Kunst kan ook troosten, zoals religie dat eveneens kan. Dat blijkt in het een na laatste hoofdstuk.” Als meisje dient Katelijne voor het huishouden te zorgen, maar op dit gebied krijgt ze van haar moeder weinig waardering. Ongemakkelijk is het ook als haar broers en vader haar plagen met haar zich ontwikkelende lichaam. En tussen haar dorpse klasgenootjes is de op een boerderij wonende Katelijne een naar koeien ruikende outsider. Katelijne schrijft verhalen in dagboekschriften, maar houdt dit geheim omdat ze weet dat fictie in haar omgeving niet wordt gewaardeerd. Het is een opvallende en bewuste literaire keuze van de schrijver om de ouders van Katelijne in het boek consequent aan te duiden als ‘de vader’ en ‘de moeder’. De afstand is goed te voelen en de hiërarchische verhouding is onmiddellijk duidelijk. Maar er is nog een diepere, symbolische laag: “De verhouding tussen Katelijne en haar ouders kun je vergelijken met de verhouding tussen de mens en God. Hij wordt immers aangeduid als ‘de Heere’,” legt Franca uit. Niet alleen binnen het gezin, ook op geloofsgebied is Katelijne een buitenbeentje. Katelijne is, net als Franca Treur, opgegroeid met het bevindelijk gereformeerde geloof. Bevindelijken geloven dat er maar een heel klein groepje mensen is dat naar de hemel gaat. Door je aan de geloofsregels te houden, hoor je bij de kerk, maar nog niet bij dat kleine groepje. De zaligheid is alleen weggelegd voor hen die een intens religieuze ervaring hebben gehad. De ‘tale Kanaäns’, de religieuze taal met vele vaststaande uitspraken die uitdrukking geven aan dit geloof, is op een natuurlijke manier in het boek verweven met het verhaal van Katelijne. Voorbeelden uit het boek zijn ‘Genadetijd’, ‘het is de Heere een gruwel’ en ‘de wet doodt de zondaar’. Katelijne gaat gebukt onder de onzekerheid en angst van het bevindelijke geloof. Onzekerheid omdat je niet weet of jij en je dierbaren naar de hemel of naar de hel gaan, angst voor De Jongste Dag waarop het Laatste Oordeel geveld zal worden, waar Hij Zijn dorsvloer zal doorzuiveren en het kaf van het koren zal scheiden. Met een kinderlijke naïviteit stelt ze zichzelf existentiële vragen over het geloof. Over deze vragen kan ze echter 6
Metaal 7 (2010) nummer 1
met niemand praten. Dit komt omdat er een taboe heerst op vragen als ‘Waarom mag je niet blij zijn?’, ‘Waarom zijn sprookjes zondig?’ en ‘Wanneer vindt het Laatste Oordeel plaats?’ De gemeenschap is er heel goed in om Katelijne te wijzen op de zondigheid van haar vragen. Ze geven blijk van haar onbekeerde staat, zegt men, en daarmee wordt elke discussie in de kiem gesmoord. De ‘dorsvloer’ uit de titel is een duidelijke religieuze verwijzing naar de scheiding die gemaakt zal worden tussen het kaf en het koren op de Jongste Dag, maar ook hier overheerst het literaire element. De ‘confetti’ is Katelijnes zelfgemaakte versiering voor de bruiloft van haar broer en zijn zwangere verloofde. De versiering is gemaakt van geperforeerde oude Saambinders, het kerkelijk weekblad van de Gereformeerde Gemeenten. Zwart-witte confetti dus, minder feestelijk dan gekleurde confetti, maar wel confetti die bestaat uit letters. Letters die uit hun oorspronkelijke verband zijn gehaald en in nieuwe samenstellingen op de grond neerdwarrelen. Ze symboliseren zo de verhalen die naast de Bijbel kunnen bestaan. Ook is het een mogelijke voorbode van de toekomst van de nu al schrijvende Katelijne, een toekomst die in het boek niet wordt beschreven. Treur vond het niet nodig het open einde van haar boek nader in te vullen: “Nu Katelijne naast de Bijbel haar eigen verhalen heeft kunnen plaatsen, zich bewust is van de opties die ze heeft, zal ze in staat zijn om haar eigen weg te gaan.” Kritiek De literaire kritiek is uiterst lovend over de stijl van Franca Treur, maar heeft verder alleen oog voor de autobiografische aspecten van het boek. Vanuit religieuze hoek wordt er wisselend gereageerd. De bewoners van haar eigen dorp veroordelen het boek, maar Franca begrijpt hun reactie bewonderenswaardig goed. “De mensen in Meliskerke zijn niet gewend aan literatuur en lezen fictie alsof het de krant is.” Hoewel de situatie van Franca overduidelijk anders is dan die van Katelijne, spreken de dorpsbewoners haar ouders aan op het boek. Ze vinden dat zij Franca niet goed hebben opgevoed. De religieuze dagbladen bespreken Dorsvloer vol confetti welwillend, maar ze wijzen uiteraard de
kritische houding ten opzichte van het geloof af. Volgens hen beschrijft Franca in Dorsvloer vol confetti alleen de buitenkant van het geloof waardoor de reformatorische subcultuur in zijn geheel negatief wordt gezien. Toch is dit niet waar het Franca om gaat: het boek is niet per se negatief over de ‘ refowereld’, maar stelt vragen bij de fundamenten van het geloof. Maar juist vragen stellen is gevaarlijk voor religie, en kunstenaars vormen daarin een bedreiging: “Het zijn niet voor niets kunstenaars en intellectuelen die als eerste verbannen worden uit een totalitair systeem.” Discussiëren over fundamentele geloofskwesties leerde Franca zelf pas op haar christelijke studentenvereniging, maar nog heel voorzichtig, omdat daar een taboe op ligt. “Tot voor kort waren er geen mogelijkheden om met leeftijdgenoten openlijk van gedachten te wisselen. Door internet is daar gelukkig verandering in gekomen. Nu is de drempel veel lager omdat het volledig anoniem kan.” Maar in de gedachten van Katelijne zien we nog de eenzame worsteling met vragen waarvan ze weet dat ze er niet met haar ouders, haar oma of haar vriendinnetjes over kan praten. Dankzij het internet krijgt Franca veel reacties binnen op haar boek. Ook negatieve, maar vooral heel veel positieve. Het boek is voor velen herkenbaar: niet alleen voor bevindelijk gereformeerden, niet alleen voor Zeeuwen maar voor iedereen die is opgegroeid in een benauwende omgeving. “Je hebt echt mijn leven beschreven”, leest de schrijver vaak. Het hier en nu Als er elke twee dagen een publicatie is over je boek, Dorsvloer vol confetti door iedereen wordt gelezen en de hele volgende maand al volgepland staat met lezingen, dan word je vanzelf een Bekende Nederlan-
der. “Dat hoort erbij, en voor even vind ik dat best leuk, maar je kunt niet stoppen wanneer je wilt,” bekent Franca. ”Daarnaast wil iedereen ineens alles van me weten. Dan krijg je vragen als: ‘Wat is je lievelingsboek?’ ‘Ben je familie van de Treurs uit Driebergen?’” Ook krijgt ze heel veel vragen over het geloof. Ze kan soms haar ergernis niet verbergen als het wéér over religie blijkt te gaan. Het is moeilijk om duidelijk te maken dat het boek voor haar in de eerste plaats een literair werk is. Ze snapt dat je aan vragen over je biografie niet ontkomt, maar ze zou graag meer over het boek willen spreken. In de aanloop naar de Boekenweek heeft de debutante het druk. Ze signeert, leest voor en is uitgenodigd voor het Debutantenbal en het Boekenbal. Terwijl ze eigenlijk helemaal niet van drukte houdt, en ook niet kan werken met te veel aan haar hoofd. Om deze reden heeft ze haar vaste baan opgezegd en schrijft ze alleen als freelancer voor NRC Next. Maar het liefst is ze bezig met verhalend proza. Hele dagen lang, zonder iemand te zien. Ondertussen hangt ze weliswaar de was op en jogt ze in het park, maar het belangrijkste is dat ze vrij is om haar eigen dagen in te delen. Na vijf of zes van deze dagen heeft ze behoefte om met vrienden af te spreken, maar daarna gaat ze weer gauw verder. Altijd hard werken is voor Franca geen probleem: zoals een allegorie van Aristoteles aangeeft zit Geluk op de rug van Activiteit: “Als ik bezig ben met schrijven, voel ik dat dit is wat ik wil.” In de flow van het schrijven ervaart ze het geluksgevoel dat Aristoteles beschrijft. Franca Treur heeft nooit een vastomlijnd plan gehad, het schrijven in het hier en nu is wat haar gelukkig maakt. En zo is op een onopvallende en onbewuste manier gebeurd wat Franca Treur nooit voor mogelijk had gehouden: ze is schrijver. Annemarie van Dooren en Suzanne Fagel
OPROEP Siegenbeek zoekt adverteerders Plaatst uw annonce in Metaal Want dat lezen we allemaal! Vraagt onze gunstige tarieven en conditieën! Tekstschrijvers, performers, vertalers, antiquaren, uitgevers, freelancers en andere ondernemende neerlandici: u kunt uw advertentie plaatsen in Metaal. Neem hiervoor contact op met de redactie:
[email protected]. Postadres: Siegenbeek ALN, Opleiding Nederlandse taal en cultuur, Postbus 9515, 2300 RA Leiden.
Metaal 7 (2010) nummer 1
7
ESSAY
‘Diepzinnig maar niet onbegrijpelijk’ Poëzieonderwijs op de middelbare school Marlon Ruwette en Letty Appel onderzochten in het kader van hun specialisatie bij de lerarenopleiding van het ICLON de mogelijkheden voor een instrument voor het bepalen van leesniveaus voor poëzie in de bovenbouw. In dit artikel presenteert Marlon Ruwette hun onderzoek en resultaten, die leiden tot aanbevelingen over hoe poëzie op de middelbare school het beste aangeboden kan worden. Een probleem bij literatuuronderwijs op de middelbare school is dat leerlingen gebaat zijn bij een enthousiaste docent die veel gelezen heeft en goed kan adviseren, maar dat er niet altijd tijd is voor een degelijke individuele begeleiding. Leerlingen worden dan aan hun lot overgelaten. Dat kan negatieve gevolgen hebben. In de bovenbouw van het voortgezet onderwijs bevinden leerlingen zich in de middenfase van de adolescentie, ergens tussen de vijftien en negentien jaar. Deze periode wordt ook wel gezien als de sleutelfase in de levensloop, omdat de invloed van interne en externe ontwikkelingsfactoren sterk toeneemt. Literaire ontwikkeling is dan ook niet los te koppelen van de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van een leerling. Onderzoek heeft aangetoond dat het aanbieden van meer structuur tijdens het lezen en verwerken van literair proza een positief effect heeft op het leesniveau van leerlingen. In Nederland is het proefschrift van Theo Witte een aanzet voor het structureren van literatuuronderwijs. Uit Wittes vooronderzoek bleek dat geen enkele docent het longitudinale Marlon Ruwette (1982) studeerde Nederlands in Leiden (2002-2006) en aan het University College London (2006-2007). Zij volgde in 2010 de lerarenopleiding aan het ICLON. Momenteel is zij werkzaam als docent Nederlands aan de Hogeschool Rotterdam en het Bonaventuracollege te Leiden.
8
Metaal 7 (2010) nummer 1
ontwikkelingsproces van een leerling duidelijk voor ogen had. Daarom ontwikkelde hij een instrument waarmee de literaire ontwikkeling van leerlingen in kaart kon worden gebracht. Leesniveaus Het basisidee bij Witte is dat er een literair ontwikkelingsmodel gebruikt wordt om richting en structuur te geven aan het leerproces. In de eerste plaats veronderstellen we dan dat het mogelijk is het niveau van de ontwikkeling van leerlingen betrouwbaar en valide vast te stellen. Deze veronderstelling komt voort uit het onderzoek van Witte en zijn uitkomsten over een basisstructuur voor het literaire ontwikkelingsproces. Dit is gebaseerd op onderzoek van Piaget, Kohlberg, Applebee en Thomson. Opmerkelijk hierbij is dat deze onderzoekers allen tot een vergelijkbare niveau-indeling komen. Met name Piaget kan gezien worden als de grondlegger van de moderne ontwikkelingspsychologie. Piaget definieert ontwikkeling als een opeenvolging van kwalitatief verschillende stadia. Elk stadium kenmerkt zich door een specifieke manier van ordenen, integreren en transformeren van kennis over de werkelijkheid. Havo- en vwo-leerlingen ontwikkelen niet spontaan hun literaire competentie, maar worden in de institutionele omgeving van het literatuuronderwijs ingewijd en zelfs geëxamineerd in de Nederlandse literatuur. Hierdoor is een literair ontwikkelingsmodel noodzakelijk.
Witte beschrijft zes zogenaamde ‘literaire niveaus’, met daaraan gekoppeld een boekenlijst ingedeeld op niveau en daarbij behorende opdrachten. Hij heeft zo in kaart gebracht hoe de literaire ontwikkeling van havo- en vwo-leerlingen in de bovenbouw zich voltrekt. Wittes werk wordt gewaardeerd mede vanwege de praktische toepasbaarheid van het meetinstrumentarium dat ontwikkeld is. Op basis van praktijkkennis van docenten in het voortgezet onderwijs werd er een methode ontwikkeld waarmee de zes oplopende niveaus van literaire competentie worden gedefinieerd: van het belevend lezen van Het verrotte leven van Floortje Bloem tot het kunnen interpreteren en waarderen van Vondels Lucifer. De zes leesniveaus die Witte onderscheidt zijn: 1. Zeer beperkte literaire competentie Belevend lezen 2. Beperkte literaire competentie - Herkennend lezen 3. Noch beperkte, noch uitgebreide literaire competentie - Reflecterend lezen 4. Enigszins uitgebreide literaire competentie - Interpreterend lezen 5. Uitgebreide literaire competentie Letterkundig lezen 6. Zeer uitgebreide literaire competentie Academisch lezen De leerling kan zichzelf indelen aan de hand van bepaalde kenmerken. Daarnaast is er een grote lijst boektitels ingedeeld naar de zes onderscheiden leesniveaus, waardoor het minder vaak zal voorkomen dat een leerling de zin tot lezen vergaat door de keuze van een te moeilijk boek. Gestructureerde poëzielessen Wat nog niet onderzocht is, is of Wittes leesniveaus ook gebruikt kunnen worden voor andere tekstsoorten dan proza. Hoewel er de laatste jaren veel gebeurd is binnen het literatuuronderwijs, is er is nog maar weinig onderzoek gedaan op het gebied van poëzieonderwijs. Toch heeft poëzie sinds kort een plek in het curriculum, omdat het sinds 2007 mogelijk is om keuzeonderdelen te examineren op het Schoolexamen. Poëzieonderwijs kan dus opgenomen worden in het Schoolexamen. In het kader van de specialisatie voor het ICLON hebben we een kleinschalig on-
derzoek uitgevoerd naar de toepasbaarheid van Wittes literaire niveaus op het lezen en verwerken van poëzie in de bovenbouw van de havo en het vwo. Het doel van het onderzoek was enerzijds te ontdekken hoe bruikbaar de leesniveaus van Witte in de lespraktijk zijn en anderzijds hoe een andere tekstsoort zoals poëzie in te passen valt in deze vastgestelde leesniveaus. De opzet was een exploratief ontwerponderzoek, waarbij in twee verschillende vierde klassen een reeks van vier lessen is gegeven om data te verzamelen. De leesniveaus voor proza die Witte uitgebreid heeft gedocumenteerd vormden het uitgangspunt. Heeft een leerling met leesniveau 3 voor proza eenzelfde reflecterende manier van poëziebenadering? Om dat te weten te komen, moest vastgesteld worden welke leesmanier de leerling hanteert. Begint een leerling met (proza)leesniveau 3 bij leesniveau 1 van poëzie? Om dat te kunnen bepalen, hebben we de leerlingen een beargumenteerde keuze laten maken tussen een aantal gedichten op internet en uit een bloemlezing met beroemde gedichten, en een analyse van het gedicht ‘Aan de mast’ van Erik Menkveld laten verzorgen. In het laatste gedeelte van het onderzoek werden de verschillende leesmanieren van proza en poëzie geanalyseerd. Zo konden we bepalen of er sprake is van een transfer tussen de bepaalde leesniveaus bij verschillende tekstsoorten en of de indicatie van het leesniveau van proza een juiste indicatie kan zijn voor de poëtische competentie van een leerling. De verwachting was dat het leesniveau van proza een indicatie geeft voor de poëtische competentie van een leerling. Immers, een leerling die rond het hoge niveau 5 of 6 zit bij het lezen van proza, zal zijn kennis van de wereld niet ineens achterwege laten tijdens het lezen van poëzie. Wel verwachtten we dat poëzie minder toegankelijk werd gevonden door leerlingen, met als gevolg dat ze langer op hetzelfde niveau blijven steken. Data In de praktijk werd er op beide scholen waar het onderzoek heeft plaatsgevonden in de onderbouw mondjesmaat aan poëzieonderwijs gedaan. Zowel op het Bonaventuracollege te Leiden als op Melanchthon Schiebroek te Rotterdam is poëzie slechts in het programma opgenomen ‘indien er tijd over is’. In de bovenbouw komt poëzie op het Bonaventuracollege niet expliciet Metaal 7 (2010) nummer 1
9
voor in het programma van toetsing en afsluiting (PTA), maar wordt er wel in leerjaar 4 en 5 van het havo een mondelinge literatuurtoets afgelegd. Op Melanchthon Schiebroek daarentegen vormt poëzieanalyse zowel voor havo als vwo een vast onderdeel van het Schoolexamen. Hieronder een greep uit de uitkomsten die het onderzoek heeft opgeleverd. In totaal hebben er 48 leerlingen deelgenomen aan het onderzoek. Hieronder komen vier leerlingen uit elke klas aan bod. Deze leerlingen geven een representatief beeld van de variëteit in de onderzoeksdata. Allereerst hebben ze de complete lessenreeks gevolgd en de daarbij behorende opdrachten volledig uitgevoerd. Verder bestrijken de data een breed palet, zowel wat betreft de achtergronden van leerlingen als hun motivatie, zodat aan alle variabelen aandacht wordt geschonken. De namen van de leerlingen zijn gefingeerd. De indeling van de leerlingen naar prozaleesniveaus op basis van een vragenlijst en de beoordeling van hun leesproducten in les 1 van de reeks is samengevat in de kolom ‘Leesniveau proza’ van figuur 1. Opvallend was hier dat het leesniveau van proza aan de start van het vierde leerjaar van de leerlingen erg laag is. In les 2, 3 en 4 hebben we gekeken naar de manier van poëzie kiezen en lezen. In eerste instantie was het uitgangspunt dat alles wat leerlingen dachten, ‘goed’ was. Ze gingen op zoek naar gedichten die hen aanspraken op de websites van ‘Poëzie op Kennisnet’ en ‘Dichter in het web’ en vulden hier een beoordelingsformulier voor in. In de laatste les kozen ze met hetzelfde beoordelingsformulier ook een gedicht uit een bloemlezing van gedichten uit de canon. Opvallend is dat leerlingen meer hun best doen bij het zelf zoeken naar gedichten, met name in
de mediatheek, dan bij de traditionele manier van vragen beantwoorden bij de tekst, zoals in les 3 ‘Aan slag met ‘Aan de mast”. Minder opmerkelijk wellicht is dat de benadering van ‘Aan de mast’ grote verschillen vertoont tussen de havo- en vwo-leerlingen De meerderheid van de vwo-klas is beter in staat om ‘Aan de mast’ te interpreteren en te koppelen aan de kennis die ze hebben vanwege hun klassieke achtergrond.
Resultaten Deze data werpen een interessant licht op het poëzieonderwijs zoals we dat kennen. Een groot deel van de leerlingen is meer betrokken bij de les wanneer ze zelf mogen kiezen en beoordelen dan wanneer ze een gedicht moeten analyseren op de traditionele manier. Dit heeft gevolgen voor hun prestatieniveau. Younès en Tom ‘lijden’ in zekere zin aan een motivatieprobleem. Dit wordt deels opgelost door een actievere werkvorm in te zetten, zoals werken in de mediatheek. Aïsha en Marcel zijn hierin opvallende uitzonderingen, aangezien bij hen de traditionele manier wel in goede aarde valt. De slotsom is dat we op grond van Wittes heldere niveau-indeling het leesniveau van onze leerlingen beter konden bepalen. Hierdoor werd duidelijk dat wij veelal een te optimistische verwachting van het leesniveau van de leerlingen hadden. Bijna de helft van de in totaal 48 leerlingen in de twee klassen blijkt niet aan de startnorm van respectievelijk leesniveau 2 en 3 te komen, zelfs niet voor proza. Deze leerlingen beginnen dus met een achterstand aan het literatuuronderwijs waardoor ze onvoldoende in staat zijn eenvoudige literatuur voor volwassenen te begrijpen. Uit analyse van de resultaten blijkt wel dat de leesmanieren bij de Leesmanier zelf- Leesmanier ‘Aan niveaus van Witte een Leerling Leesniveau proza gekozen poëzie de mast’ goede indicatie zijn voor de manier van Susan (havo) 2 2 2 poëzie lezen. Een leerKaterina (havo) 2 2 1 ling met leesniveau 4 Martijn (havo) 1 1 1 begint dus niet bij poezie weer op niveau 1. Tom (havo) 2 2/3 1 Ook voor poëzie geldt Younès (vwo) 1 1 1 dat dit genre meer aanMarcel (vwo) 3/4 2 3/4 dacht en een structurele opbouw verdient in Alex (vwo) 2 1 1 de onderbouw, waarAïsha (vwo) 4 1 3 door leerlingen in de Figuur 1: Leesniveaus vergeleken
10
Metaal 7 (2010) nummer 1
bovenbouw minder op zoek gaan naar sluitende interpretaties en meer hun verbeelding aanspreken. Leerlingen vinden gedichten lezen leuk, maar willen het wel graag kunnen begrijpen. Eigenlijk zijn ze pas tevreden wanneer ze een sluitende interpretatie hebben gemaakt. Wellicht is het verrassend dat blijkt dat onze leerlingen helemaal niet zo negatief tegenover poëzie staan als van tevoren gedacht. Leerlingen vinden het leuk hun mening te laten horen en te motiveren waarom ze voor een bepaald gedicht hebben gekozen. Tegelijkertijd brengt het traditioneel aanbieden van poëzie een veel lagere inzet bij leerlingen teweeg met als gevolg een lager leesniveau. Onze suggestie voor het onderwijs in poëzie is dan ook om vanaf de brugklas een
gestructureerd en gevarieerd programma aan te bieden. Nu poëzie als facultatief onderdeel in het Schoolexamen kan worden opgenomen, is de tijd meer dan rijp voor een doorlopende leerlijn poëzie, zodat poëzie diepzinnig blijft, maar niet noodzakelijk onbegrijpelijk is. Marlon Ruwette Literatuur Witte, T. (2008). Het oog van de meester; een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van de havo- en vwo-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Delft: Eburon. Erik Menkveld: ‘Aan de mast’ Uit: Schapen nu! Amsterdam, 2001, De Bezige Bij.
PAS VERSCHENEN De tweede koffer – Agnes Verbiest In 1999, bij haar afscheid als docente taalbeheersing, vertelde Agnes Verbiest in een interview in Meta (de voorloper van Metaal) over haar toekomstplannen: haar wetenschappelijke werk zou ze voortzetten door middel van een reeks populair-wetenschappelijke boeken bij Uitgeverij Contact, in samenwerking met Agnes Sneller. Die reeks kwam er. Maar ze had ook een ander plan, waarover ze vertelde: ‘Ik heb iets onder handen, al een paar jaar, waar ik eigenlijk maar heel zelden aan werk, waarvan ik hoop dat het een boek wordt. Maar ja, dat weet je nooit heel zeker. Je kunt moeilijk gaan zeggen: “Ik ga straks met pensioen, dan schrijf ik dat boek even.” Ik ben daar heel voorzichtig in. Want ik vind het een heel karwei. Kijk, ik heb niet geoefend in het met pensioen zijn. Dus ik weet niet hoe het is. Straks sta ik ’s morgens op en denk ik: “O, wat een mooi weer!” En dan ga ik misschien gewoon weg.’ Agnes Verbiest had niet zo voorzichtig hoeven zijn. Het boek waar zij in 1999 over sprak, is afgelopen najaar verschenen bij Uitgeverij Contact. De tweede koffer is haar eerste roman. Het verhaal gaat over de jonge Pieter Hoger, die in de oorlog als dwangarbeider in Duitsland wordt tewerkgesteld. Daar ondervindt hij ‘dat liefde en vriendschap in oorlogstijd moeilijke beslissingen met zich meebrengen’, aldus de flaptekst. De in de oorlog gemaakte keuzes spelen de hoofdpersoon jaren later nog parten, en hij keert terug naar Duitsland om het verleden onder ogen te zien. In Verbiests wetenschappelijke loopbaan waren argumentatietheorie, conversatieanalyse en genderlinguïstiek haar specialisaties, een achtergrond die klaarblijkelijk geenszins een belemmering vormde bij het schrijven van deze roman vol invoelende beschrijvingen en gedachteweergaven. Maar De tweede koffer wil meer zijn dan alleen een mooi literair werk. Engagement is voor de schrijfster eveneens belangrijk. Op de achterflap wordt expliciet vermeld dat Agnes Verbiest in deze roman de aandacht vestigt ‘op het lang veronachtzaamde fenomeen van de Arbeitseinsatz die voor duizenden Nederlandse jongens en mannen zeer ingrijpend was. Het verhaal van Pieter Hoger kan vooroordelen wegnemen en meningen nuanceren.’ Een literair werk met maatschappelijke relevantie, en daardoor bij uitstek passend in het oeuvre van deze schrijfster. Agnes Verbiest: De tweede koffer. Amsterdam: Contact, 2009. 208 p. ISBN: 9789025432555. Prijs: € 17,95
Metaal 7 (2010) nummer 1
11
UIT HET VELD
Tekstschrijver 2.0 Naast de studie Nederlands werk ik als tekstschrijver bij MarketingMonday, een opleidings- en strategiebureau gespecialiseerd in marketing 2.0. Een begrip waar ik een paar maanden geleden nog nooit van gehoord had. Bij het schrijven van mijn sollicitatiebrief heb ik zelfs het woord ‘marketing’ gegoogeld om te kijken wat dat nou eigenlijk precies is. MarketingMonday zocht een tekstschrijver ontdekte ik tijdens een eerdere Google-sessie op de woorden ‘vacature tekstschrijver’. Wat zochten ze? Een student die precies weet hoe je de ‘ultieme marketingtekst’ schrijft; iemand die kon toveren met woorden. Het liefst iemand met een opleiding in de marketing/communicatie, iemand met affiniteit met marketing en woonachtig in de buurt van Schiphol. Ik, medewerker in de daklozenopvang, tweedejaars student Nederlands uit Den Haag moest en zou deze baan krijgen. Tijdens het eerste jaar van de opleiding ontdekte ik de taalbeheersing. Nadat bij het vak argumentatie en retorische analyse het woord persuasieonderzoek viel, wist ik wat ik wilde. Ik wil weten hoe ik mensen kan beïnvloeden door
middel van taal en daarmee verschoven mijn oorspronkelijk literaire ambities naar de achtergrond. Mijn werk in de hulpverlening bracht mij niet dichter bij mijn doel en daarom ging ik op een dag op zoek naar een baan die wel aansloot bij mijn ambities. Nadat ik de vacature gevonden had, moest ik dus zien te verkopen dat ik de ideale kandidaat was. Het was tijd om mijn eerste overtuigende tekst te schrijven. Ik geloof dat ik nog nooit zoveel gebluft heb. ‘Als u met toveren bedoelt een tekst creëren die exact aansluit bij doelgroep en doel van een tekst, dan kan ik toveren.’ Daarnaast meldde ik dat ik mij specialiseerde in het schrijven van persuasieve teksten. Ik zou tenslotte het vak tekstontwerp en persuasieonderzoek gaan volgen. Ook wist ik te verkopen dat ik wel degelijk affiniteit met marketing had. Op Wikipedia stond immers dat marketing sterk gerelateerd was aan psychologie en sociologie en daar heb ik wel affiniteit mee. Dat kon ik ondersteunen met de eerdere sociale opleiding die ik gevolgd heb. Met mijn brief schopte ik het naar de tweede ronde: een schrijfopdracht. Ik moest een artikel schrijven gerelateerd aan social media, crossmedia of marketing 2.0. Allemaal nog nooit van gehoord
LEESCLUB Siegenbeek Leesclub zoekt nieuwe leden Vind je het leuk om na het lezen van een boek je ervaringen te delen en meer over het gelezene te weten te komen? Kom dan met ons meedoen! Schrijf snel een mailtje naar
[email protected] om je aan te melden. Een keertje komen kijken kan natuurlijk ook. Wat is een vereniging van neerlandici zonder leesclub? Ook Siegenbeek heeft er een. De leesclub bestaat momenteel uit zeven leden die ongeveer zesmaal per jaar bij elkaar komen op een dinsdagavond om 20:00u op Rapenburg 38. Per jaar worden vijf avonden besteed aan (recente) Nederlandse literatuur en één avond aan vertaalde (klassieke) buitenlandse literatuur. Eén of twee leden verzorgen een inleiding over het gelezen boek en daarna is er ruimte voor vragen uit de groep en kan er gediscussieerd worden. Voor een indruk vindt u hier het programma van het seizoen 2008-2009: Marjolein Februari – De literaire kring, Philip Roth – De menselijke smet, Leon de Winter – Het recht op terugkeer, Gerbrand Bakker – Boven is het stil, Perenbomen bloeien wit, Poëzie-avond. Ook wordt er minimaal één keer per jaar een cultureel uitstapje georganiseerd, zoals theaterbezoek (feb. 2009 de theaterbewerking van Datumloze dagen) of een literaire wandeling (mei 2009 in Haarlem). Voor meer informatie of om lid te worden van de leesclub, kunt u zich wenden tot Annemarie Frencken-Bouter:
[email protected]
12
Metaal 7 (2010) nummer 1
maar gelukkig was er op internet veel over te vinden. Uiteindelijk schreef ik in drie dagen een stukje van drie alinea’s over de verwachte ontwikkelingen binnen de marketing in 2010. Dit bracht mij naar de volgende ronde: het sollicitatiegesprek. Nou ja, gesprek. Ze zeiden: ‘Je brief was goed en je artikel was goed, we hebben verder geen vragen maar er zijn nog wel meer kandidaten uitgenodigd.’ Onthutst vertrok ik weer, ik had me immers op alle mogelijke vragen voorbereid. Gelukkig kreeg ik de baan en ik was gelukkig. Zo belandde ik van een sociale organisatie in de commerciële wereld. Aanvankelijk was het doel dat ik artikelen zou gaan herschrijven over de ontwikkelingen binnen de marketing. Maar op mijn eerste werkdag kwam mijn werkgever, Richard van Hooijdonk, naar mij toe. ‘Jij specialiseert je toch in persuasieve teksten? Misschien kan je dan ook onze brochures, webteksten en direct mail herschrijven. Je weet waarschijnlijk precies hoe het persuasiever kan.’ Plotseling had ik spijt van mijn brief. Kon ik dit wel? Voorzichtig ging ik aan de slag. Ik begon de teksten door te lezen en voegde opmerkingen toe als ‘te lange zin’ of ‘actieve vorm is ook mogelijk’ en ‘het zou misschien beter zijn als…’. Ik merkte echter dat dit weinig respons opleverde. Daarom besloot ik op een gegeven moment gewoon een tekst van begin tot eind te herschrijven en als voorstel in te dienen. Eindelijk een reactie: ‘Ziet er textueel een stuk strakker uit. Pak de andere landingpages ook maar aan. Top!’ Langzaam maar zeker drong tot mij door dat ik niet zo onzeker hoefde te zijn. Ik werk met strategen en projectmanagers en niet met taalkundigen. Ze hebben allemaal hun eigen unieke talenten maar zijn niet zozeer gericht op spelling en stijl. Zij hebben het druk met hele andere dingen en het is mijn taak om hun content in een aantrekkelijk en correct jasje te gieten. Met anderhalf jaar studie Nederlands en een beetje gevoel voor taal, blijk ik in staat te zijn de teksten van anderen te optimaliseren. Ik hoef geen specialist te zijn om een campagne met de slogan ‘wordt een lean mean’ van de afgrond te redden. Mijn werkgever blijkt tevreden te zijn. Ik krijg steeds meer leuke opdrachten. Zo mag ik zijn boek Op naar Marketing 2.0 helpen schrijven en maandelijks een e-book maken en de online campagnetekst schrijven voor een relatiebemiddelingsbureau. Ook gaat er vermoedelijk nog een tijdschrift komen en gaan we een kennisportal
opzetten met Reed-Elsevier. Daarnaast heb ik de mogelijkheid om samen met mensen van grote bedrijven masterclasses te volgen. Ik ontwikkel mij als tekstschrijver en langzaam maar zeker word ik ook nog een specialist op het gebied van marketing 2.0. Mijn advies: fake it till you make it. Suus Venings Nooit meer slapen op het toneel
Emiel de Munck – speelt: Professor Sibbelee
Hoewel professor Sibbelee in het boek slechts af en toe ter sprake komt, willen wij hem in het toneelstuk ook daadwerkelijk opvoeren. Omdat er in de roman maar weinig bekend wordt gemaakt over dit personage hebben we veel vrijheid om te bepalen hoe hij is. Na veel wikken en wegen hebben we besloten om professor Sibbelee niet alleen ten tonele te laten verschijnen als Alfreds professor, die hem naar Finnmarken op pad stuurt voor zijn promotieonderzoek, maar ook als iemand tot wie Alfred zich gedurende zijn reis richt voor advies en raad. De vraag is echter of hij daarvoor de juiste persoon is. Is hij niet te veel overtuigd van zijn eigen theorieën en ideeën? En heeft hij niet te veel vertrouwen in Alfred? Voor mij als beginnende toneelspeler is het echt een uitdaging om professor Sibbelee te spelen. Want ook al heeft hij niet zo veel tekst als Alfred en Arne, het is wel een zeer uitgesproken figuur. Gelukkig maar dat er in het dagelijks leven genoeg professor Sibbelee-achtigen rondlopen, dus aan inspiratiebronnen geen gebrek! Zie p. 30-31
Metaal 7 (2010) nummer 1
13
BUITENLAND
‘Awesome’ zeggen en het menen ook! Vier maanden UC Berkeley “Berkeley moet dan zeker wel een goede opleiding Nederlands hebben.” De douanebeambte vond het maar vreemd: twee Nederlandse promovendi, met Nederlandstalig onderzoek, over Nederlandse teksten, die een semester lang aan de University of California in Berkeley wilden verblijven. “Jullie zijn neerlandici, en je wilt in Amerika taalkunde studeren?” Gelukkig wordt de terroristische dreiging van taalkundigen over het algemeen zeer laag ingeschat en konden Maarten en ik zonder verdere ondervraging de Amerikaanse douane passeren. Maarten en ik zijn promovendi binnen het NWO-project Stilistiek van het Nederlands o.l.v. Arie Verhagen. Maarten is taalkundige/taalbeheerser en doet onderzoek naar de stijl van politieke speeches (Pechtold, Wilders, Halsema, Rutte), en ik onderzoek als letterkundige de stijl van romans (o.a. Grunberg, Dorrestein en Reve). Very Dutch dus, maar ons theoretisch kader is de cognitieve linguïstiek en die is internationaal. Dat verklaart waarom we in het najaar van 2009 een semester onderzoek konden doen aan de Universiteit van Californië in Berkeley. Vakdeformatie We hadden veel gehoord over de ijver en de werklust van de Amerikaanse studenten en hun uitstekende debatteerkwaliteiten en mondigheid tijdens colleges. Die vooroordelen kwamen uit: geen stille zalen, geen studenten die bang zijn om iets te zeggen als de docent wat vraagt. Studenten worden blijkbaar op de middelbare school al opgeleid om zich goed te presenteren in het openbaar. Ze storten zich ook volop op hun studie. De graduate studenten (het equivalent van onze Ma-studenten) die we de eerste week op de jaarlijkse borrel van het departement taalkunde ontmoetten, stelden zich allemaal voor door middel van het noemen van hun interessegebieden – en dat waren er altijd minimaal drie: “Mijn interesse 14
Metaal 7 (2010) nummer 1
Gereserveerd voor Nobel Laureates, niet voor neerlandici helaas!
gaat uit naar cognitieve semantiek, maar daarnaast houd ik me ook bezig met gebarentaal en Native American languages.” Pfoe, indrukwekkend! Wat hebben we concreet gedaan tijdens ons Berkeleyverblijf ? We hebben onder meer ons onderzoek gepresenteerd, met de docenten daar overlegd, een gastcollege verzorgd voor de opleiding Dutch Studies en diverse colleges bijgewoond. De taalkundecolleges die we in Berkeley volgden, sloten erg goed aan bij het taalkundeonderwijs dat in Leiden door Arie Verhagen, Ronny Boogaart en anderen wordt gegeven. Maarten, die afgestudeerd is als taalkundige, herkende veel van de stof uit zijn Leidse collegejaren. Ik ben zelf afgestudeerd als letterkundige. Daarom was een van de belangrijkste opbrengsten van vier maanden taalkundeonderwijs en -onderzoek aan UC Berkeley dat ik mezelf nu werkelijk ‘interdisciplinair’ mag noemen. De collegestof sloot goed aan bij onze Leidse opleiding en de studenten bleken, ondanks hun neiging om zich volledig op hun studie te storten (vroeg optredende vakdeformatie), niet veel te verschillen van hun Leidse tegenhangers. We sloten ons gemakkelijk aan bij een groep PhD- en graduatestudenten die elke
week in een café bijeenkwam om teksten te lezen waarvoor in het reguliere collegeaanbod geen plaats was. Nuttig en aangenaam tegelijk! Politiek Wat opviel, is dat wat in Berkeley onder ‘taalkunde’ valt, enorm breed is. Wij hebben alleen vakken in de sectie ‘cognitive linguistics’ gevolgd en zijn dus niet bij fonologie, historische taalkunde of gesture (gebarentaal) aangeschoven. Maar ook binnen de cognitieve taalkunde was het spectrum erg breed: de onderwerpen besloegen gebieden van literatuurwetenschap tot retorica, en van politiek tot media studies. Prof. Eve Sweetsers vak Advanced cognitive linguistics was ‘hardcore’ taalkunde, maar in prof. George Lakoffs cursus Mind, language and politics (over metafoorgebruik in politieke context) was het onderscheid tussen taalkunde en politiek soms niet meer te zien. Lakoff pretendeert een objectieve beschrijving te geven van de verschillen tussen democraten en republikeinen. Hij laat zelfs zien waarom de republikeinen zoveel succes hebben met hun communicatiestrategieën, en hoe de democraten het beter zouden kunnen doen. Nuttig werk. Het is echter jammer dat Lakoff in zijn taalkundige werk ook wil laten zien ‘waarom democraten het toch waarlijk bij het rechte eind hebben’ en de republikeinse idealen fout en schadelijk zijn. Daar verlaat hij de taalkunde en overheerst zijn politieke voorkeur. In het college Discourse analysis van dr. Robin Lakoff (saillant detail: de ex-vrouw van George) analyseerden we speeches van Martin Luther King en Obama en zochten we naar de verschillen
daartussen. Tijdens deze collegereeks was er ook gelegenheid om ons eigen onderzoek te presenteren, wat interessante discussies opleverde. Ook hebben we ons verblijf in Berkeley aangegrepen om college te volgen bij de taalfilosoof John Searle, grondlegger van de taalhandelingstheorie en een echte beroemdheid (veel van zijn boeken dragen een grote foto van hemzelf uit jongere jaren op de voorplaat). Searle is nu 77 jaar oud, maar zijn enthousiasme voor het vak evenaart dat van onze Leidse Ludo Jongen: hij staat nog steeds elk semester met enorm veel inspiratie les te geven, en weet de belangrijke taalkundige en filosofische inzichten helder en met veel humor voor het voetlicht te brengen. Links Berkeley is een enorm linkse community. De hippiebeweging ontstond hier en is nog steeds merkbaar op Telegraph Avenue (geweldige cd-winkels, ze hebben álles!) en in Haight Street in San Francisco, waar je elke week wel een petitie voor legalisering van marihuana kunt ondertekenen. Berkeley bleek ook op een onverwachte manier verrassend veel op Leiden te lijken: ook in Californië, bij deze topuniversiteit, enorme bezuinigingen en een fee hike (stijging van het collegegeld) met maar liefst 34% en grote ontslagen bij de diverse departmenten, waarbij juist Geesteswetenschappen het hardst getroffen werd. It felt like home… Een heerlijke Indian summer (een lang warm najaar), uitzicht op San Francisco, de baai en de Golden Gate bridge, prachtige zonsondergangen, kolibrietjes, wasbeertjes, zeeleeuwen en pelikanen en een indrukwekkende natuur: het zijn elementen die je in Nederland niet snel tegenkomt. Maar Maarten en ik hebben ons geen moment ontheemd gevoeld. We woonden en aten in International house, met 598 andere internationale en Amerikaanse studenten, dus ons sociale leven was daarmee ook meteen geregeld. We genoten enorm van de natuur, Maarten op een iets extremer sportieve manier dan ik: rennen in de heuvels achter International House (drie kwartier bergop, in een kwartiertje weer naar beneden), mountainbiken in de Marin Headlines aan de Metaal 7 (2010) nummer 1
15
andere kant van de Golden Gate bridge en vooral ook veel wandelen (de enige activiteit waarbij ik Maarten nog een beetje kon bijhouden). Voor mij vormden niet de sportieve uitdagingen maar vooral de muzikale uitjes grote hoogtepunten van het verblijf: Hardly strictly bluegrass bijvoorbeeld, een gratis driedaags festival in een tjokvol Golden Gate park dat al lang niet meer strictly aan bluegrass gewijd is; en daarnaast toonaangevende klassieke en jazzconcerten en grote popartiesten die ‘om de hoek’ optreden, in Oakland, San Francisco of in Berkeley zelf. Soms zelfs letterlijk naast de deur: in oktober trad Bob Dylan op in het naast International House gelegen Greek Theatre. We konden hem vanuit onze kamers horen neuzelen (het concert was uitverkocht). Cultuur Vier maanden is een mooie tijd, lang genoeg om je helemaal te verdiepen in de omgeving waar je zit, en je volkomen thuis te voelen. Dat is ook zeker gelukt. Berkeley en San Francisco zijn steden met een zeer vriendelijke uitstraling. Wat opvalt in Amerika is de sfeer van optimisme, van ‘yes we can’ die je overal in het alledaagse leven tegenkomt. Na drie maanden betrapte ik me erop dat ikzelf ook ‘Awesome!’ zei als iemand vertelde over wat hij dat weekend gedaan had, of wat voor onderzoek hij aan het doen was. En ik meende het ook nog eens! Vooral de vriendelijkheid in het openbare leven, de omgangsvormen en de servicegerichtheid van de Amerikanen vielen in positieve zin op. Dat was wel weer een teleurstelling in Nederland: de sombere mensen op straat, de hardheid van de
samenleving, de slechte service in winkels en restaurants. Natuurlijk hebben we ook de negatieve aspecten van de ‘American Culture’ gezien: de armoede begint waar de grenzen van de campus ophouden; de zwervers zijn niet te missen in het straatbeeld. Maarten en ik hebben tijdens ons verblijf ook diverse uitstapjes gemaakt: naar de indrukwekkende bergwanden in Yosemite National Park, de sneeuwlandschappen van Lake Tahoe, wijngebied Napa Valley en uiteraard San Francisco en omgeving (Golden Gate bridge, Marin County). Ook de Big Sur (bergen en zee) en Los Angeles heb ik bezocht, maar zelfs de lange rit van San Francisco naar Los Angeles is maar een piepklein stukje op de kaart van Californië, laat staan op de kaart van Amerika. Redenen genoeg om terug te gaan, zowel voor vakantie als voor wetenschappelijke doeleinden. Het is heerlijk om een paar maanden je gebruikelijke routines te verlaten en een vreemde omgeving te leren kennen. Toegegeven, het kost een klein beetje uitzoekwerk en het aanvragen van subsidies of beurzen om je verblijf mogelijk te maken duurt een paar maanden. Maar het levert zó ontzettend veel op om een tijdje weg te zijn. We raden het iedere student en promovendus aan! Waar we de komende twee jaar zitten, staat echter gewoon vast. Gewoon op onze Leidse werkkamer 106b, werkend aan ons proefschrift. Maar daarna lonkt het intercontinentale vliegtuig toch wel weer een beetje. We’ll see! Suzanne Fagel en Maarten van Leeuwen
OPROEP Siegenbeek zoekt nieuwe bestuursleden Wie meldt zich aan? Alumnivereniging Siegenbeek zoekt nieuwe bestuursleden aangezien een paar leden van het huidige bestuur hun functie neerleggen. Het bestuur van Siegenbeek bestaat volledig uit alumni van de Leidse opleiding Nederlands. De vereniging bestaat nu zes jaar en heeft in die tijd een vast repertoire aan activiteiten en producten ontwikkeld: de jaarlijkse ALV/Alumnidag in het voorjaar, de Siegenbeeklezing eind november, het blad Metaal en de website www.siegenbeek.nl. Wilt u meedenken over invulling van de Alumnidagen, de Siegenbeeklezing of andere, nieuwe activiteiten, meldt u zich dan nu aan als lid van het bestuur. We vergaderen circa vier keer per jaar in Leiden. Meer informatie kunt u verkrijgen bij Inge Tromp:
[email protected].
16
Metaal 7 (2010) nummer 1
RECENSIE
Een secretaris die kon schrijven Een kleurrijke figuur heeft eindelijk een kleurrijke biografie. Over Jan van Hout was genoeg bekend: er zijn levensbeschrijvingen door J. Prinsen J.Lzn. en J.C.H. de Pater. Maar dat zijn boeken die niet meer van onze tijd zijn, met meer meningen dan feiten en in een stijl die wij nu als saai en droog bestempelen. Dan het onvolprezen boek van Johan Koppenol over Jan van Hout als dichter van het Leidse loterijspel: een schat aan gegevens, gebaseerd op zorgvuldig en goedgedocumenteerd archiefonderzoek. Maar zelfs dat kan men lezen zonder dat het bijzondere karakter van Van Hout tot de verbeelding gaat spreken. Wat dat betreft laat Hart voor Leiden, de nieuwe Van Houtbiografie door Karel Bostoen (die tot vijf jaar geleden tientallen generaties Leidse neerlandici inwijdde in de letterkunde van de Vroegmoderne tijd) geen twijfel bestaan: aan de hand van talrijke illustraties van boeken en handschriften, prenten en portretten, plattegronden, standbeelden en schilderijen krijgt de lezer een helder beeld van Van Hout en zijn tijd. Die tijd is kleurrijk genoeg: grote gebeurtenissen zoals het beleg van Leiden, de stichting van de Universiteit, het Plakkaat van Verlating, de moord op Willem van Oranje, de Armada Invincible, de gruwelijke veldslagen en de ontberingen van de grote zeereizen: allemaal ingrediënten die de Leidse stadssecretaris de mogelijkheid gaven zich te profileren als een sleutelfiguur in tal van netwerken. Ik noem nog de opkomst van humanisme en renaissance, waar Van Hout oog voor had en zijn steentje aan bijdroeg, en de alsmaar voortdurende godsdienst-
twisten. Nog afgezien van de haat en nijd die de moderne mens uit Onder professoren en Het bureau bekend is: zo een roman zou ook in het laatste kwart van de zestiende eeuw goed kunnen spelen. Leidse mores Want alle ingrediënten daarvoor zijn in het werk van Jan van Hout aanwezig. Karel Bostoen maakt een goede keuze door te beginnen met het einde: een nauwkeurig verslag van het testament van Van Hout. Een stadssecretaris weet natuurlijk hoe hij zo’n stuk moet opstellen, maar Van Hout heeft er wel bijzonder veel tijd en moeite aan besteed, en het testament is in het Leidse archief goed bewaard gebleven. Ambtelijke stukken zijn zelden een plezier om te lezen (ik spreek voor mijzelf, ik kan me alleen de verslagen van de werkgroep alfa-informatica van Gerhard Jan Nauta herinneren waar ik altijd gretig in las), maar Jan van Hout is de Gerhard Jan Nauta van de zestiende eeuw: onderhoudend, informatief, en op gezette tijden een kwinkslag. Hij is een ernstig en religieus man, maar hij weet ons ook te vermaken door tijdens de preek een dominee met een pistool te bedreigen of ’s nachts spotliederen te zingen voor het raam van een professor in de Breestraat. Dichter Als dichter komt Van Hout niet echt uit de verf. Daarvoor is zijn poëzie waarschijnlijk net niet goed genoeg in onze ogen: hij hangt echt aan de rand van de renaissance-poëzie, en zijn bewondering voor klassieke dichters en hun Neolatijnse navolgers leidt bij hem maar zelden tot een Metaal 7 (2010) nummer 1
17
Innovator We krijgen wel een duidelijk beeld van Van Hout als innovator. Hij heeft dan ook uiteenlopende vernieuwingen op zijn naam staan: het beroemde papieren geld, dat in Leiden tijdens het beleg als noodgeld gebruikt wordt; de inrichting en de opbouw van de universiteit, waar hij een stempel op gedrukt heeft door geleerden aan te trekken en de organisatie vorm te geven; de Leidse industrie die zich onder zijn beleid tot een moderne economie ontwikkelde; en de armenzorg, niet alleen voor de sociale omstandigheden maar ook voor de rust en groei van de Leidse gemeenschap van groot belang. Van Hout wordt afgeschilderd als een onvermoeibaar, veelzijdig en getalenteerd man. Dousa Wat zijn universitaire activiteiten betreft heeft Van Hout nauw samengewerkt met Janus Dousa. Zij moeten goede vrienden zijn geweest, en toch is er geen groter verschil tussen twee personen denkbaar. Dousa is een Latijns dichter uit een adellijke familie, Van Hout een rederijker uit een burgerlijk milieu. Als we het album amicorum van Dousa vergelijken met het Vruntboec van Van Hout zien we het verschil: pracht en praal tegenover eenvoud. Het is alsof Jerolimo en Robbeknol naast elkaar staan. Maar ook bij Bredero hebben we voor beide personen bewondering en sympathie, ook al tonen ze hun menselijke tekortkomingen. Leids archief Wij zijn altijd zeer trots op de ongelofelijke collectie oude documenten in de Universiteitsbibli18
Metaal 7 (2010) nummer 1
otheek, maar dit boek drukt ons weer eens met de neus op het feit dat nauwelijks een kilometer verderop langs de Witte Singel een instelling gehuisvest is die ook een verbluffende hoeveelheid materiaal conserveert. Ik ken het gebouw aan de Boisotkade (ik zeg het maar eerlijk) alleen van Nooit meer slapen op het toneel
Martijn Kager - Regisseur
Ik vind Nooit meer slapen de beste roman van Hermans en misschien wel de beste Nederlandstalige roman. Het is een grote eer, maar ook een enorme uitdaging om er een toneelbewerking van te maken. De roman ontleent zijn kracht namelijk voor een belangrijk deel aan elementen die we moeilijk in het theater kunnen laten zien: de beschrijvingen van het desolate landschap en de onuitgesproken gedachten en observaties van Alfred. Het maken van dit toneelstuk was en is verre van eenvoudig. Aan de ene kant willen we recht doen aan het werk van Hermans door dicht bij de roman te blijven, zowel tekstueel als thematisch. Maar aan de andere kant willen we in onze bewerking ook iets toevoegen. We maken natuurlijk een selectie uit de dialogen en thema’s die we op toneel gaan brengen, en maken keuzes hoe we de roman ‘vertalen’ naar het toneel. Maar behalve dit selectie- en keuzeproces voegen we nog meer van onszelf toe. In onze bewerking kiezen we onze eigen invalshoeken, en interpreteren we Nooit meer slapen op onze eigen manier. Wij hopen dat onze kijk op de roman, onze interpretaties, het publiek aan het denken zullen zetten. Zie p. 30-31
goed vers. Ik vind het een gemis dat in dit boek geen melding wordt gemaakt van zijn vertaling van Horatius’ ode Eheu fugaces. Dit gedicht van acht strofen toont aan dat Van Hout wist waar de mooie poëzie te vinden was (niet heel moeilijk voor iemand die Janus Dousa als collega heeft, iemand die alle gedichten van Horatius uit zijn hoofd kon opzeggen), en het is een hier en daar goed getroffen vertaling. Horatius is de klassieke lierdichter, de heidense tegenhanger van Davids psalmen; als fundament van de renaissancedichtkunst kan zijn belang niet overschat worden. Gelukkig is in de oudere Jan van Hout-literatuur hier wel uitvoerig aandacht aan besteed (Prinsen zegt dat de in de ode bedoelde expressie door Van Hout in maat en klank goed benaderd wordt).
mijn onderzoek naar Bontius’ toneelstuk over het beleg van Leiden, waar het archief talrijke edities en een schat van gegevens over kan laten zien. Maar het is verbluffend, hoe gedetailleerd wij van gebeurtenissen van ruim vierhonderd jaar geleden op de hoogte gesteld kunnen worden — mits de onderzoeker over de vereiste kennis, de vastberadenheid en het doorzettingsvermogen beschikt. Aan het boek van Karel Bostoen, hoe klein in omvang het ook is, voelt de lezer op elke bladzijde dat hier dertig jaar lang, met liefde en plezier, aan gewerkt is. Voor een koffietafelboek over Jan
van Hout is geen subsidie te krijgen: lezer, grijp uw kans, hier heeft u een even goed boek in de meest compacte vorm en voor de meest schappelijke prijs die u zich kan wensen. Ton Harmsen Karel Bostoen: Hart voor Leiden. Jan van Hout (1542-1609), stadssecretaris, dichter en vernieuwer. Hilversum, Verloren, 2009. Uitgegeven in opdracht van de Vereniging Jan van Hout. 120 p., Prijs 14 euro.
Symposium Middag van het Ik Binnen de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur in Leiden worden de grenzen tussen Taalkunde, (Oude en Moderne) Letterkunde en Taalbeheersing overschreden. Op vrijdag 21 mei 2010 vindt een klein symposium plaats met als thema: ‘Het Ik’. Zowel bij taalkunde als bij letterkunde wordt in Leiden veel onderzoek gedaan naar – of met behulp van – egodocumenten, zoals autobiografieën, dagboeken, reisverslagen en ‘sailing letters’. Letterkundigen gebruiken dergelijke teksten vaak voor historisch en biografisch onderzoek. Binnen de taalkunde is er bijvoorbeeld een link met het onderzoek naar subjectiviteit, alledaags taalgebruik en normen. Bij taalbeheersing valt te denken aan de persoonlijke stijl in politieke speeches en egocentrische argumentatievormen. De bedoeling van deze middag is niet alleen om de discussie tussen de verschillende subdisciplines op gang te brengen, maar ook om grensoverschrijdend onderzoek te stimuleren. Speciaal voor deze middag zullen onderzoekers van de verschillende secties van de opleiding Nederlands korte presentaties verzorgen over ‘Het ik’.
Sprekers: · · · · · · · ·
Louise Cornelis: ‘Het probleem “ik” in zakelijke teksten’ Suzanne Fagel: ‘De asielzoeker als antiverhaal. Stilstaande tijd in De asielzoeker van Arnon Grunberg’ Jaap Goedegebuure: ‘Ik is een ander’ Rick Honings & Gijsbert Rutten: ‘Ik, jij en Van Wijn’ Maarten van Leeuwen: ‘“Mevrouw de voorzitter, het is over”. Positionering van Wilders, Pechtold en Halsema in de Tweede Kamer’ Judith Nobels & Tanja Simons: ‘Individuele taalvariatie in brieven’ Ninke Stukker & Arie Verhagen: ‘Categoriseren als retorische strategie: subjectiviteit in causale relaties’ Ludo Jongen: ‘Een onzichtbare ik’
Interview: Na afloop zal Jaap Goedegebuure, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde, Willem Otterspeer interviewen over zijn Hermans-biografie en het ‘ik’ van de schrijver. We nodigen alle belangstellenden van harte uit deze middag bij te wonen.
Informatie: Tijd: Plaats: Informatie:
vanaf 13.00 uur Lipsius, zaal 228
[email protected]
Metaal 7 (2010) nummer 1
19
INTERVIEW
Een Rus over de Nederlandse jambe Het klinkt allemaal wat absurd: een Russische slavist die zich in Nederland een jaar lang buigt over duizenden 17e- en 18e eeuwse verzen. Bredero, Cats, Vondel, Hooft, Van der Noot, in veel van hun werken heeft hij regel voor regel het versritme gemarkeerd. Een eindeloos monnikenwerk, toch wekt E. Kazartsev niet de indruk gebukt te gaan onder zijn onderzoek. Integendeel: vanuit zijn ruime kamer in het NIAS-instituut geniet hij een voorkeurbehandeling. Alles wordt verzorgd, van literatuur tot luxe lunch. ‘Zonder NIAS was dit onderzoek onmogelijk geweest’. Waarom is er nu juist helemaal vanuit Rusland interesse is voor een specifiek onderwerp als de Nederlandse invloed op Duitse en Russische poëzie uit de 17e en 18e eeuw? Kazartsev legt uit: ‘In deze tijd heeft de Nederlandse literatuur zich zeer sterk ontwikkeld. Hier ontstond de zogenaamde syllabotoniek, een nieuwe verstechniek die is gebaseerd op het regelmatig afwisselen van sterke en zwakke metrische posities. Nederlandse poëten waren de eersten die dit principe zuiver toepasten’. Door de 30-jarige oorlog (1618-1648) ontvluchtten veel Duitsers hun land. Aangetrokken door de vrijheid binnen de grenzen van de protestante Republiek, zochten zij in Nederland hun heil. Onder deze ‘culturele vluchtelingen’ bevond zich veel Duits intellect, waaronder dichters. Zo raakten zij beïnvloed door Nederlandse poëzie en gingen zij ook in eigen werk de regelmatige versvoeten toepassen. Via Duitsland werden de Nederlandse ontwikkelingen weer verder verbreid, om uiteindelijk ook Rusland te bereiken. Het door Kazartsev zo gelauwerde NIAS kent voor neerlandici een interessante geschiedenis. Begin jaren ’70 werd het gesticht door de bekende taalkundige Uhlenbeck (1913-2003). Het idee van een volledig verzorgde onderzoeksfabriek waarin onderzoekers zich een tijdlang ten volle op hun werk kunnen richten, importeerde hij vanuit Amerika. Momenteel staat Prof. dr. W. Blockmans aan het roer. Elk jaar ontvangt een 20
Metaal 7 (2010) nummer 1
Dr. E. Kazartsev in de NIAS-bibliotheek
groep (inter)nationale uitverkorenen een beurs om aan het instituut te komen werken. ‘Godzijdank was ik een van de gelukkigen. Zonder het NIAS was dit onderzoek onmogelijk geweest’, benadrukt Kazartsev nogmaals. ‘Ik wil pleiten voor dergelijke instituten in Rusland. Het is goed voor de internationale contacten en belangrijker: het is een enorme stimulans voor de wetenschap, wat weer zorgt voor een betere positie van je land op internationaal niveau.’ Het onderzoek is nu bijna klaar. Er zijn zeer interessante resultaten naar boven gekomen. Kazartsev licht toe: ‘Ten eerste valt op dat de Nederlandse en Duitse dichtkunst zich op eenzelfde wijze ontwikkelden. Een mogelijke verklaring is dat deze tendens direct voortvloeit uit het Duitse taalritme. Een tweede optie is dat deze tendens simpelweg een gevolg is van Nederlandse versbeinvloeding op de Duitsers.’ De tweede hypothese lijkt het meest plausibel, zo blijkt uit de analyse van sommige teksten van de Duitse auteurs Martin Opitz en Paul Fleming. Zij pasten als eersten de Nederlandse versificatie in Duitsland toe. De ontwikkeling van de jambische versvorm in Nederland heeft als het ware in omgekeerde volgorde plaatsgevonden: ‘Eerst was er sprake van praktische toepassing van de jambische verzen. Pas later zijn hierover theorieën verschenen. Deze the-
orieën zijn vervolgens overgenomen in Duitsland en Rusland, om vervolgens aan de hand hiervan lyriek te gaan schrijven.’ Rest nog de vraag hoe de resultaten gepubliceerd zullen worden. ‘In de tijd dat ik in Nederland onderzoek heb gedaan zijn al zeven publicaties in het Engels, Nederlands, Duits en Russisch geschreven. Alle resultaten zullen gekoppeld worden in een omvangrijk boek. Een drieluik dat zowel het Nederlandse, Duitse als het Russische onderzoek zal omvatten. Wanneer het werk precies zal verschijnen is nog onbekend. Ik heb nog twee jaar om eraan te werken.’ Geïnteresseerden zullen dus nog even geduld moeten hebben. Jelmer Birkhoff Contact Dr. Evgeny Kazartsev Universiteit van St. Petersburg / Faculteit der Letteren Univesitetskaja Kade 11 Postcode 199034 St. Petersburg, Rusland.
In de veertig Het gebeurde zomaar op een lentedag, ik had net een brood en wat boter gekocht, dat een plotse vervreemding mij bezocht en mij deed schrikken als een donderslag. Temidden van al het dagelijks leven wendde de toekomst zich van mij af, door het verleden gedwongen overstag. Zijn eindigheid deed mij trillen en beven. Thuis streelde ik zacht het haar van mijn vrouw en zocht mij in haar wijze grijze ogen Ze zag, en begreep waarom deze rouw We keken uit het raam, rust brak baan. – Ze zei: ‘Ja, de tijd is omgevlogen.’ – Beneden zagen we de toekomst staan. Corine Hendriks
LEZING De hertaling van de Max Havelaar: gemiste kans of geniaal project? De Max Havelaar staat niet meer op de verplichte leeslijst in het voortgezet onderwijs. Docenten zijn namelijk veel te bang dat leerlingen door de saaie uitweidingen en moeilijke woorden in het boek een levenslange aversie tegen literatuur oplopen. Aan de andere kant gaat het hun ook weer te ver Multatuli’s meesterwerk te negeren. Journalist en historicus Gijsbert van Es verzon een list en zette de beroemde roman over in eigentijds Nederlands. Bovendien kortte hij de tekst in, zodat het boek nu toegankelijk is voor een breed publiek – zoals scholieren én talloze andere lezers voor wie Multatuli’s oorspronkelijke tekst te taai en te lang is. De meningen over het resultaat lopen uiteen: volgens sommigen is de roman mishandeld, volgens anderen begint de Max Havelaar na 150 jaar met deze jubileumeditie aan een tweede leven. Tijd dus voor een goed gesprek. Eep Francken, Multatuli-kenner en docent Moderne Nederlandse letterkunde aan de Universiteit Leiden, leidt dit gesprek – over hertalen in het algemeen en over de hertaling van de Max Havelaar in het bijzonder. Gesprekspartners zijn: hertaler Gijsbert van Es, biograaf Dik van der Meulen, en Ton Anbeek, emeritus-hoogleraar Moderne Letterkunde. De punten van discussie liggen voor de hand: Als we Karel ende Elegast hertalen, waarom dan niet de Max Havelaar? Wat waren doel en criteria van de hertaler? Is zijn opzet geslaagd? Is de roman verknoeid? Of moeten we vooral blij zijn dat iemand de moeite neemt Multatuli’s werk voor jonge lezers geschikt te maken? Iedereen is van harte welkom om mee te discussiëren. Datum: do. 27 mei, 20.30 uur, Lipsiusgebouw, Cleveringaplaats 1, Leiden. Toegang: Siegenbeek-leden: gratis; studenten: euro 2,50; niet-leden: euro 5,00. Aanmelding: via e-mail:
[email protected]
Metaal 7 (2010) nummer 1
21
RECENSIE
De V is van voorhuid ‘Voorhuid’. Het is een van de vele woorden die we verassend genoeg te danken hebben aan het Christelijk geloof. Aan Luther om precies te zijn. Voor zijn vertaling van het Nieuwe Testament (1522) vond hij de toenmalige doktersterm ‘huifje’ te weinig specifiek. Voorhuid zou de lading beter dekken. In het boekje Van Ambt tot Zonde (2009) van hoogleraar oud-engelse taal en literatuur Rolf Bremmer staan nog veel meer bekende woorden die vaak via een verassende kerkelijke geschiedenis onze taal zijn binnengeslopen. Voor iedere letter van het alfabet staat de etymologie van een woord centraal. De D is van Doop, T van Tabernakel, de W van woensdag. Door de populaire vorm waarop Bremmer aandacht geeft aan historische taalkunde van het Nederlands, beschrijft hij hoe het Nederlands haar huidige vormen heeft gekregen zonder stoffig te worden. Bij ieder woord hoort een luchtige inleiding. Daarin wordt uitgelegd dat bijvoorbeeld Filistijn als leenwoord na 1100 onze taal is binnengekomen. Rond 1100 trad namelijk een klankverandering op die ervoor zorgde dat de ‘f ’ en ‘s’ vooraan in een woord veranderden in ‘v’ en ‘z’. Filistijn moet dus een leenwoord zijn. Daarna wordt gekeken welke rol dit woord in onze taal heeft, vroeger en nu. Vaak grijpt Bremmer naar het rijke WNT (Woordenboek der Nederlandse Taal) voor citaten en voorbeelden van gebruik en betekenis. ‘Naar de Filistijnen’ komt daarbij natuurlijk aan bod. Afsluitend geeft Bremmer graag een anekdote uit persoonlijke of uit professionele sfeer ten beste. In dit geval gaat het over een drukfout in de Statenvertaling, die door de status van deze Bijbelversie bijna niet te verbeteren is. Aan de Statenvertaling wordt immers niet getornd! Door het uitpluizen van de etymologie kom je vaak uit op bronnen als de Vulgaat, Septuagint (de Griekse vertaling van het Hebreeuwse Oude Testament) en soms op een leuke volksetymologie. Een voorbeeld hiervan is de uitleg dat God 22
Metaal 7 (2010) nummer 1
de betekenis ‘goed’ in zich draagt. De gedachte hierachter was dat de essentie van de Heer zijn goedheid is, immers: ‘God is goed’ (psalm 73:1). Dit toont ook meteen dat dit boekje, het telt slechts 128 pagina’s, meer is dan alleen wat stukjes over etymologie. Je leert over de geschiedenis, de Bijbelgeschiedenis en het taalverleden van het Nederlands. De zesentwintig vlot geschreven stukjes verschenen eerder in enigszins aangepaste vorm als columns in het Nederlands Dagblad. Bremmer is er goed in geslaagd de soms toch complexe taalkundige materie voor een breder publiek inzichtelijk te maken. Taalkundig en kerkelijk jargon wordt helder uitgelegd en bij het beschrijven van de etymologie wordt iedere stap terug in de geschiedenis goed verklaard. Naast informatief is dit ABC vaak ook amusant. De etymologie legt verbanden bloot waaraan je nooit gedacht hebt: wat hebben jubeltenen met een jubeljaar gemeen? Wie wist dat het vroeger tot de taken van de koster behoorde honden de kerk uit te jagen? Deze feitjes, de anekdotes en de verwijzingen naar de moderne tijd, bijvoorbeeld naar voetbal, maken het geheel extra hedendaags. Bovendien formuleert Bremmer scherp en is hij niet afkerig van een een voorzichtig beetje sensatie. De tekeningen van Gerard de Groot zijn wel wat kinderlijk, maar dat mag niet meer zijn dan een kleine kanttekening. Hoewel het werk niet erg lijvig is, is Van Ambt tot Zonde geen boek dat je op een dag van kafttot-kaft doorwerkt. Daarvoor is de informatiedichtheid te groot. Maar verspreid over een aantal dagen is dit al met al een boek dat interessant is voor zowel leken als kenners; voor heidenen en gelovigen. Jelmer Birkhoff Rolf H. Bremmer jr, Van Ambt tot Zonde. Een greep uit onze christelijke woordenschat. Heerenveen: Protestantse Pers, 2009. 128 p. ISBN: 9789085250302. Prijs: € 14,95.
PAS VERSCHENEN Tanchelm – Reinold Vugs Reinold Vugs studeerde Nederlands in Leiden, promoveerde in Tilburg bij Jaap Goedegebuure op een biografie van F. Bordewijk en heeft nu een tekstbureau in Zoetermeer. Hij publiceerde onlangs in eigen beheer de roman Tanchelm. Vugs publiceerde eerder op uiteenlopende gebieden: een thriller (Influenza 1999), twee studies over de (Spaanse) griep – In veel huizen wordt gerouwd (2002) en Griep! (2006) – en een boek over de razzia in Den Haag van 21/22 november 1944 (Operatie Sneeuwvlok, 2004). Tanchelm is zijn zesde boek en zijn eerste historische roman. Het boek vertelt in een sfeerscheppende, archaïsche stijl het verhaal van de twaalfdeeeuwse predikant Tanchelm, een historische figuur over wiens leven veel onduidelijkheden bestaan. Was hij een hervormende predikant of een ketter? Vugs mengt feit en fictie in zijn levensbeschrijving van deze boeteprediker. Het verhaal van Tanchelms leven speelt zich af tegen de achtergrond van de Investituurstrijd, een hevige strijd tussen de pausen en (Duitse) keizers over de vraag wie het recht had de bisschoppen te benoemen. Tanchelms opdracht was: optreden tegen priesters die het niet zou nauw namen met de kerkelijke regels. Simonie (het verhandelen van geestelijke zaken door middel van koop, verkoop of ruilhandel, specifieker: priesters die hun ambt hadden gekocht) en nicolaïsme (gehuwde priesters) moesten worden tegengegaan. De prediker Tanchelm riep eenvoudige gelovigen op geen offergaven te doen en niet ter communie te gaan bij deze ‘valse profeten’. Dat de kerk het niet prettig vond dat haar positie zo ondermijnd werd en dat de kerkelijke inkomsten terugliepen, moge duidelijk zijn… Tanchelm werd van ketterij beschuldigd. Vormde hij een te grote bedreiging en wilde men hem uit de weg ruimen? Of was hij toch echt een ketter? Het antwoord van Reinold Vugs leest u in diens roman. Reinold Vugs: Tanchelm. Zoetermeer: Uitgeverij Tanchelm, 2009. 288 p. ISBN: 9789490613013. Prijs: € 19,95
Nooit meer slapen op het toneel
Annelies Storms – speelt: Eva Issendorf
Of ik ook zelf toneel wilde spelen? “Nee, nee, doe maar niet, dat is niets voor mij. Ik help wel gewoon met schrijven.” Waarom niet? Dat is toch leuk?” Ja, ja, dat lijkt me ook wel leuk, maar ik heb het nog nooit gedaan.” Wil je dan niet een kleine rol? “Nou oké , als ik maar een paar zinnen heb, dan vind ik het prima.” Zo kreeg ik toch nog de rol van Eva toebedeeld in Nooit Meer Slapen van W.F. Hermans, de nieuwste creatie van de NNP-toneelcommissie. Eva is het jongere zusje van Alfred, de held van ons verhaal. Ze is zijn gelovige tegenhangster en geweten, altijd in het wit en gezegend met een engelachtige rust. Het is een kleine rol, maar niettemin een mooie en het lijkt me leuk Eva te vertolken. Voor mij begint haar karakter inmiddels steeds meer vorm te krijgen. Dit geldt overigens ook voor de vorm van ons hele stuk. Hoeveel verschillende invalshoeken we niet eerst hebben gekozen! Van de ideeën waarmee we zijn gestart is bijna niets meer over. Ik heb het
wel als iets waardevols ervaren om met een groep zo diep in de thematiek van een boek te duiken. Het acteren gaat nu echt beginnen. En dan word ik wel wat zenuwachtig: Gelovig, geweten, engelachtige rust, oké, denk ik, maar waar haal ik in vredesnaam een witte jurk vandaan? Zie p. 30-31
Metaal 7 (2010) nummer 1
23
BUITENLAND
Met de knokkels op tafel roffelen Twee studenten stonden voor een gesloten deur. Iedereen kon aan hun gezichten zien dat ze blijkbaar zenuwachtig waren. Voortdurend keken ze op hun horloge. Het was al vijf over elf en de deur was nog steeds gesloten, hoewel het college al vijf minuten geleden had moeten begonnen. “Ben je zeker dat dit de juiste collegezaal is?” vroeg één van de twee met een krachtige stem. De twee studenten waren blijkbaar onzeker. “Ja, hoor! Dit moet de juiste zaal zijn. Kijk het zaalnummer staat toch op de deur.” Toevallig kwam op dit moment een man het gebouw binnen. Hij begroette de twee vriendelijk, opende de deur met een sleutel en ging de collegezaal binnen. Verrast vroegen de twee zich af of hij de docent zou zijn, maar ze waagden het niet de zaal te betreden. Er was immers ook geen andere student, alleen zij en een onbekende man. De twee studenten gingen na een kort ogenblijk toch de zaal binnen. Direct werden ze door de onbekende man aangesproken. “Jullie moeten de twee Erasmusstudenten zijn.” Dit was het eerste spannende moment dat wij aan de universiteit beleefden. Wij hadden niet alleen de juiste zaal gevonden, maar nu wisten wij ook dat men hier een academisch kwartiertje heeft. Maar dit was niet het enige wat ons aan het Nederlandse universitaire leven is opgevallen. Toen het college van de docent afgelopen was, bewogen wij onze handen omhoog. Wij wilden onze vuisten ballen om met onze knokkels op de tafel te roffeNooit meer slapen op het toneel
Coen van Beelen – speelt: Alfred Issendorf ‘Ervaring is alleen iets waar je wat aan hebt als de wind tegenwaait. Dan weet je je makkelijker te redden. Maar als de wind in de rug waait kan een jongen uit de tweede klas van de toneelschool net zo mooi of mooier spelen als iemand die al 40 jaar op het toneel staat.’ Deze woorden, die Joost Prinsen onlangs in het Radio 1-programma Napels bij nacht uitsprak, wisten mij enigszins gerust te stellen. Nu is het slechts hopen op een gunstige wind. Hoe kon ik mij vergissen toen ik dacht dat de rol van Alfred Issendorf minder zwaar
24
Metaal 7 (2010) nummer 1
len, maar verrast keken wij om ons heen. Niemand anders was van plan dit ook te doen. Langzaam en onopvallend lieten wij onze handen weer zinken. Niet alleen hoorcolleges hadden verassingen te bieden. Ook werkcolleges lieten kleine verschillen tussen de Nederlandse en Duitse cultuur zien. Ons is opgevallen met wat voor een bevlogenheid de Nederlandse studenten discussiëren. Studiegenoten kwamen ons tegen en vroegen of wij verlegen zijn, omdat ze de indruk hadden dat wij tijdens de colleges zo stil zijn. In het begin waren wij natuurlijk rustig, het waren onze eerste dagen aan een vreemde universiteit in een nieuw land, maar wij beloofden beterschap. Sinds wij in Leiden zijn, worden wij door docenten en studiegenoten met open armen ontvangen. Aanvankelijk zouden wij niet hebben gedacht, dat wij zo snel op een verjaardag of op een leuke Wii-avond zouden worden uitgenodigd. Dat zijn momenten die wij ons graag herinneren en wij hopen zeker dat er nog meer zullen komen. Hoewel wij graag hier zijn en van de tijd genieten, zijn er toch een paar kleinigheden die wij missen. Bijvoorbeeld het Duitse brood of het Kölsche bier en ook het op tafel roffelen na een college missen wij echt. Voor ons is het roffelen een geste om de docent voor het college te bedanken. Misschien kunnen wij het nog in onze colleges inbrengen. Sophie Becker en Willi de Vries
zou zijn dan die van Christian Beck, de rol die ik vertolkte in De asielzoeker. Voor de rol van Alfred moet ik meer tekst onthouden, moet ik fysieker gaan spelen – hoewel dat niet per se inhoudt dat de rol van Beck, die statischer was, minder moeite kostte – en zal ik wederom elke scène van het stuk op het toneel aanwezig zijn. Maar ik heb er geen moment spijt van gehad. Het is heerlijk om te zien hoe zo’n project zich ontwikkelt, hoe alle inspanningen mooie resultaten opleveren, en hoe hechter de groep wordt naarmate het proces vordert. Stuk voor stuk theaterclichés. Misschien een teken dat we het goed doen? Het is ook prettig om te merken dat het succes
RECENSIE
Liefde voor Leiden
In mij groeide de overtuiging dat in de rest van Nederland gedurende de afgelopen vierhonderd jaar geen schrijver van belang meer gewoond heeft. Uit de inhoudsopgave van Oude en nieuwe Leidsche blijkt dat ook wel; de grootste namen van de Nederlandse literatuur staan hier genoemd.
van ons vorige toneelstuk niet zozeer een te hoge druk oplevert, maar meer het blijmoedige voornemen weer zo’n mooi resultaat te bewerkstelligen. Nooit meer slapen is een geweldig, interessant boek, maar moeilijk om op toneel te brengen (zie het stukje van Martijn Kager, elders in deze Metaal). We hebben te kampen gehad met veel tegenslagen in de voorbereidingen, maar uiteindelijk denk ik dat we erin geslaagd zijn een boeiend en interessant stuk neer te zetten, dat geschikt is voor zowel de Hermanskenner – voor de goede verstaander is er genoeg te beleven! – als voor de leek die het boek niet heeft gelezen. Rest mij slechts nog te zeggen: komt allen!
Bilderdijk, Hildebrand, Haverschmidt, Emants, Bordewijk, Huizinga, Wolkers, Otterspeer, Komrij en Kousbroek en dit is slechts een kleine greep. Helaas zette het ‘Woord vooraf ’ me alweer met beide benen op de grond: ‘Leiden is beter dan Amsterdam’. In al mijn passie over Leiden wist ik niet dat wij ook nog een concurrerende taak hadden! Er bestaan blijkbaar mensen die aan Amsterdam de voorkeur geven… Natuurlijk is Leiden beter dan Amsterdam, dat hoeft niet eens gezegd te worden. Hier is het mooie verleden, hier is de prachtige toekomst, al het andere mag wat mij betreft buiten beschouwing gelaten worden. Dit boek koesterde ik al voordat ik het opende, omdat ik Leiden koester, van de pracht van Leiden hoefde ik niet overtuigd te worden door de samenstellers Blom en Pfeijffer. Na het woord vooraf begint gelukkig een prachtige bloemlezing van verhalen uit en over Leiden – over Amsterdam wordt dan niet meer gesproken. Beginnend met de ‘Oude Leidsche’ wordt er langzaam naar de ‘Nieuwe Leidsche’ toegewerkt. De hoogtepunten uit de Leidse literatuur, maar ook een aantal hoogtepunten uit Leiden zelf komen voorbij. Hoofts ‘Leiden belegerd’, zowel een hoogtepunt uit de geschiedenis
Zie p. 30-31
Al vanaf het begin van mijn opleiding aan de Universiteit Leiden wordt het me door menig hoogleraar ingepeperd: Leiden heeft heel veel eigen schrijvers. Hoewel ik dat eerst nog niet zo wilde geloven, overtuigde een stadswandeling onder leiding van Peter van Zonneveld mij definitief: Hier heeft schrijver X gewoond, daar heeft die dat meegemaakt, die plek komt in dat boek voor, enzovoort. Langzaamaan begon ik mij als student trots te voelen op deze prachtige stad, met al die prachtige verhalen, de rijke historie, vol oude en nieuwe zaken. De Leidse verhalen werden interessanter naarmate ik langer in Leiden verbleef. Oude en nieuwe Leidsche, de vorig jaar verschenen dikke verhalenbundel, sluit daar goed bij aan. Alle schrijvers die ooit in mijn geliefde stad hebben gewoond of geleefd, van P.C. Hooft tot Christiaan Weijts, heb ik nu onder handbereik.
Metaal 7 (2010) nummer 1
25
Kousbroek over Leiden Een voorproefje uit de bundel. De onlangs overleden schrijver en essayist Rudy Kousbroek toont in zijn bijdrage juist door zijn gefoeter op de stad waar hij al tien jaar woont zonder ingeburgerd te raken, zijn grote liefde voor Leiden: ‘Leiden is speciaal. Zelfs de meeuwen zijn er anders: ze pikken de vuilniszakken open en verspreiden de inhoud over de straat: de meeuwen in Den Haag en Amsterdam doen dat niet. Ze hebben daar een beter soort meeuwen. Zo is het met alles. […] Er wordt wel gezegd dat Leiden het laagste IQ heeft van Nederland – dat wil zeggen het laagste gemiddelde IQ, dus met inbegrip van de studenten en het kader van de universiteit. […] Is er over Leiden dan niets goeds te melden? Zeker wel, ik heb een lijstje gemaakt van positieve dingen met betrekking tot deze stad: 1. Het grote voordeel van Leiden, zoals Maarten ’t Hart eens heeft gezegd, is dat je vlug buiten de stad bent, 2. Leiden ligt gunstig, halfweg tussen Den Haag en Amsterdam, 3. Leiden is de enige stad ter wereld waar gedichten op de muren staan, 4. In Leiden hoor je soms Bach-preludes op het stadscarrillon, 5. Leiden heeft de Hortus en de begraafplaats aan de Groenesteeg, 6. En ganzen dwalend langs de singels, 7. Leiden is de enige stad met France2 op de kabel, nergens anders in Holland hebben ze dat, 8. Ook is er in Leiden Godzijdank de UB, plus een stuk of wat goede boekhandels. Dit alles stemt tot dankbaarheid, maar wat er in Leiden niet is, is…’ Na dit citaat foetert Kousbroek nog ruim vier pagina’s lang verder over de kwalen en gebreken van zijn geliefde stad. Uit: Rudy Kousbroek: ‘De kikvors en de ooievaar’. In: Oude en nieuwe Leidsche, p. 337342.
26
Metaal 7 (2010) nummer 1
als een literair hoogtepunt, is een mooi begin. In het boek doorkruisen we het begin van de lente (Biesheuvel), een protest tegen verandering (Huizinga) en frustraties van een voorheen middelbare scholier (Weijts). Het boek eindigt met een zwembadrobot (Van Veelen). Een robot, een mooiere verwijzing naar de toekomst lijkt er niet te zijn. Hoe zal het nieuwste Leiden eruit gaan zien? Zullen de ‘Nieuwe Leidsche’ dan ‘Oude Leidsche’ zijn, of blijven de ‘Oude Leidsche’ hier het alleenrecht op houden? Wat mij betreft mag er over honderd jaar weer een bundel verschijnen om ook aan deze eeuw een nieuw oud en nieuw te geven, met nieuwe liefde en passie voor nieuwe auteurs en vastgeroeste liefde en passie voor hen die nooit vergeten worden en volgens mij altijd de ‘Oude Leidsche’ zullen blijven. Iris de Wit Oude en nieuwe Leidsche. Red. Onno Blom en Ilja Leonard Pfeijffer. Amsterdam: Arbeiderspers, 2009. 352 p. Prijs: € 19.95.
RECENSIE
Toe-eigening van de Bijbel Een klein meisje bladerde door de met stof bedekte Familiebijbel. En vroeg toen aan haar moeder: “Moeder, is de Bijbel niet het Boek van God?” “Ja zeker kind”, antwoordde de moeder. “Zouden we hem dan maar niet aan God teruggeven? We lezen er toch nooit in!” Wanneer mensen menen dat we op 25 december de verjaardag van de Kerstman vieren, weten we dat de Bijbel niet meer een enorm grote rol speelt in ons dagelijks leven. Toch vermelden de schrijvers van het nieuwe handboek De Bijbel cultureel dat bijbelse verhalen en beelden de kunsten van de twintigste eeuw doordesemen. Misschien niet meer op de manier waarop dat gebeurde vóór 1800, waar de kerk dikwijls als opdrachtgever voor de kunst gold, maar ook gedurende de hele twintigste eeuw hebben kunstenaars zich de Bijbel op particuliere wijze toegeëigend. De uiteenlopende wijzen waarop bijbelse verhalen en poëzie, profetieën en brieven door de twintigste-eeuwse kunsten zijn verwerkt, zijn het onderwerp van De Bijbel cultureel. Het is een handboek dat een zeker niet compleet, maar wel enigszins representatief beeld van de Bijbel in de twintigste-eeuwse kunsten wil bieden. Daarbij wordt niet zozeer aangegeven dat er bijbelverwijzingen te vinden zijn in de kunstwerken van de twintigste eeuw. De nadruk wordt gelegd op het hoe: Hoe verwerken beeldende kunst, film, theater, muziek, pop en literatuur in de turbulente twintigste eeuw bijbelse verhalen en motieven? Daarbinnen is kunst uit het eigen taalgebied ruim vertegenwoordigd. ‘De invloedrijkste roman van de twintigste eeuw is welbeschouwd een parodie.’ Jaap Goedegebuure, hoogleraar Moderne Letterkunde aan de Universiteit van Leiden, heeft het hier over de roman Ulysses van James Joyce. Goedegebuure verzorgt het deel ‘Literatuur’ in De Bijbel Cultureel. In zijn inleiding bespreekt hij de invloed van het werk van Joyce op de literatuur. De in 1922 geschreven roman Ulysses zit vol met de meest
uiteenlopende vormen van parodie. Daarmee werd er een norm gesteld voor tientallen volgelingen. ‘Wanneer Ulysses maatgevend voor de literatuur van de twintigste eeuw mag heten, dan is het zeker geen al te boude bewering dat de verwerking van bijbelse teksten sinds Joyce gedomineerd wordt door een parodistische strategie.’ Een mooi voorbeeld hiervan geeft Goedegebuure in zijn bespreking van de roman Mystiek lichaam van Frans Kellendonk. Op ironische, karikaturale en groteske wijze beschrijft Kellendonk hierin het leven van een gezin dat spirituele waarden heeft ingeruild voor materiële. ‘In hun zucht naar individuele autonomie plaatsen zij zich buiten het verband van het “Mystieke Lichaam”.’ Deze en meer interessante besprekingen van kunstwerken maken De Bijbel cultureel het lezen waard. Om drie redenen is De Bijbel cultureel een bijzonder handboek. Ten eerste behandelt het een weinig onderzocht tijdsvak, namelijk de twintigste eeuw. Daarnaast bevat het boek niet simpelweg onbecommentariseerde inventarisaties. Vragen die worden gesteld zijn: kan het gesignaleerde Bijbelgegeven het kunstwerk nader belichten, wat betekent het voor de interpretatie van het werk? En andersom: geeft het kunstwerk een bepaalde interpretatie van het Bijbelgegeven, biedt het bijvoorbeeld weerwerk tegen traditionele Bijbelinterpretaties? Provocerend, ironisch, kritisch, geïnspireerd, gelovig, traditioneel: interessant is de manier waarop twintigste eeuwse kunstenaars omgaan met het bijbels erfgoed. Daarbij gaat de redactie ervan uit dat ironie, provocatie en kritiek het belang van het heilige boek van synagoge en kerk in de twintigste eeuw eerder onderstrepen dan ondergraven. Tot slot maakt het bijeenbrengen van verschillende genres De Bijbel cultureel tot een bijzonder handboek. En dit brengt mij bij de indeling van het omvangrijke lees- en bladerboek. De Bijbel cultureel volgt de bijbelse canon. In zevenenzestig trefwoorden worden belangrijke bijbelpassages, bijbelboeken of clusters van bijMetaal 7 (2010) nummer 1
27
Nooit meer slapen op het toneel
Dennis Koopman – speelt: Arne, de reisgenoot
Frodo en Sam, daar moest ik in het begin steeds aan denken wanneer ik met mijn rol in Nooit Meer Slapen bezig was. De reis die we op toneel laten zien heeft wel wat overeenkomsten met de reis in The lord of the rings. In het boek reizen ook Mikkelsen en Qvigstad mee, maar in onze bewerking zijn het alleen Alfred en Arne. Frodo ben ik dan sowieso niet; ik ben niet degene met een missie of een queeste, meer de sidekick van Alfred. Of ik net zo’n steun en toeverlaat voor Alfred ben als Sam voor Frodo, dat weet ik niet zo goed. Alfred en Arne zijn natuurlijk onbekenden van elkaar, het zijn niet zulke hechte vrienden als die twee Hobbits. Je bent op elkaar aangewezen en het moet maar net klikken. Het is een beetje aftasten hoeveel je aan elkaar hebt, of je dezelfde ideeën hebt, of die ander nu luidruchtig snurkt of niet. Die spanning, dat aftasten, dat vind ik het leukste aan deze rol. En dan zou ik ook nog Gollem kunnen zijn. Want ik ken het terrein, en daarmee heb ik een voorsprong op Alfred. Maar gelukkig heb ik de vrijheid om zelf te bepalen hoe ik mijn rol van Arne neerzet. Want sommige eigenschappen van Arne staan in bepaalde opzichten ook weer heel dicht bij mij. Net als Arne teken ik graag bijvoorbeeld. Sam en Gollem waren in het begin misschien handig ter inspiratie en ter vergelijking, maar ik heb inmiddels mijn eigen versie van een reisgenoot gevonden. En ik kijk ernaar uit om die aan het publiek te laten zien! Zie p. 30-31
28
Metaal 7 (2010) nummer 1
belboeken aan de orde gesteld. Trefwoord 1: ‘Schepping’ . De genres beeldende kunst, film, theater, muziek (modern-klassiek en pop) en literatuur ontmoeten elkaar bij ieder trefwoord. Elk trefwoord is onderverdeeld in drie rubrieken (presentatie, karakteristieken, essay) waarin kunstwerken uit de verschillende genres worden behandeld. Deze rubrieksindeling waarborgt dat er naast het inzoomen op een bepaald kunstwerk (in de presentatie) ook wordt geïnventariseerd en geregistreerd (in de karakteristieken) en bredere tendensen besproken en conclusies getrokken worden (in het essay). Dit prijzige maar mooie handboek biedt een schat aan materiaal voor persoonlijke oriëntatie, maar het is ook inzetbaar voor didactische doeleinden. Bovendien nodigt het uit tot verder kijken (het boek bevat prachtige illustraties) en studeren. Nienke Averink De Bijbel cultureel. De Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw. Red. Marcel Barnard en Gerda van de Haar. Zoetermeer: Meinema, 2009. ISBN 9789021142203. 700 p. Prijs € 89,90.
AANKONDIGING
Op zoek naar Scylla Op donderdag 20 mei wordt een oude traditie nieuw leven ingeblazen: de opleiding Nederlandse Taal en Cultuur zal vanaf nu ieder jaar een klassiek toneelstuk opvoeren. ‘Klassiek’ betekent hier eigenlijk niets meer dan ‘oud’: het stuk van dit jaar komt uit 1709. In 1709 bewerkte Lukas Rotgans het verhaal Skylla van Ovidius. 300 jaar later bewerkt een groepje enthousiaste studenten op hun beurt het verhaal Scilla van Rotgans. De redactie van Metaal was er op maandagmiddag 8 februari bij om de auditieronde te verslaan. Productieleider Marieke Kettlitz legt de inhoud van het stuk uit. Het 18e-eeuwse stuk zit namelijk ingewikkeld in elkaar. ‘Koning Minos vecht tegen koning Nisos. Hij heeft twee dochters. Nee. Er is een magisch schild.’ Na een moeizaam begin komt de inhoud er vloeiend uit rollen. In het kort komt het hierop neer: Koning Minos van Kreta belegert al jaren Megara, de stad van koning Nisos. Nisos heeft twee dochters: de mooie en verstandige Ismene, en de lelijke en wispelturige Scylla. Scylla kijkt op een dag vanaf de toren naar het legerkamp van de vijand. Daar ontvlamt een allesoverheersende liefde voor de legeraanvoerder op. Ze weet dat het eigenlijk niet kan, maar hij is zo knap, zo sterk en zo machtig. Ze wil alles geven voor een ontmoeting met hem. Zelfs haar stad… Scylla besluit de legeraanvoerder te helpen door het magische schild naar hem te brengen. Wie het schild in handen heeft, beheerst immers ook de stad. Dan zal koning Minos toch wel van haar moe-
Passe-partoutkorting Nooit Meer Slapen & Scylla Voor alle leden van de studievereniging Nieuw Nederlands Peil (NNP) die geïnteresseerd zijn in theater is er nu een zeer voordelige aanbieding. Het NNP biedt namelijk de gelegenheid om voor slechts €7,50 naar de toneelvoorstellingen Scylla (20 mei) én Nooit Meer Slapen (26 & 27 mei) te gaan. Allen die gebruik willen maken van deze passe-partoutkorting kunnen voor kaartjes mailen naar
[email protected].
ten houden? Niets blijkt minder het geval te zijn. Hij beschouwt haar als een verraadster en wil niets met Scylla te maken hebben. Veel liever gaat hij om met Ismene, die ‘in zijn hoofd geprent staat’. Als Scylla hierachter komt, blijkt pas echt waar ze toe in staat is… Op de repetitieronde die Metaal bijwoonde, worden de rollen verdeeld. De hoofdrol is natuurlijk Scylla. Ze is een heethoofd, en vindt koning Minos wanneer ze hem voor het eerst ziet ‘wel een lekker ding’. Koning Minos is echter geen lieverdje: hij wijst Scylla af en zet alles op alles om Ismene te krijgen. Hij dwingt haar zelfs een bloedoffer te kiezen – de vader of de verloofde van Ismene. Vader Nisos wil zich natuurlijk opofferen, maar ook de verloofde – Frits – komt te hulp. Zodra de laatstgenoemde in aanraking komt met een bebloed mes is er van de stoere verloofde helaas niet veel over. Naast deze grote rollen is er nog een aantal bijfiguren om het dramatische verhaal in te kleden. Onder andere dienares Dorien, de onvervalst Rotturdomse Anita, een wijze oude man, een kok en een opperpriester maken hun opwachting. Ja, zelfs een rei is niet te min om van dit stuk een vloeiend geheel te maken. De rolverdeling verloopt soepel, geen traan komt eraan te pas. Ook een aantal docenten zal in een passende rol op het toneel verschijnen. Na de rolverdeling volgt de eerste tekstdoorloop. De vrees voor het 18e-eeuwse taalgebruik verdwijnt gelukkig meteen : het Vroegnieuwnederlands heeft, met dank aan Olga van Marion en Marieke Kettlitz, plaatsgemaakt voor hedendaags Nederlands en dat maakt het stuk zeer toegankelijk. De spelers hebben de smaak te pakken en voor we het weten is bijna de hele tekst al voorgedragen. De reacties variëren van: ‘Wow, deze tekst begrijp ik gewoon!’ tot ‘Kunnen we het eind ook even lezen? Ik wil weten hoe het stuk afloopt!’. Het belooft een spannende voorstelling te worden. Scylla zal op 20 mei aanstaande worden opgevoerd in het LAKtheater. Om 20.00 begint de voorstelling en deze zal ongeveer een uur duren. Kaarten zijn verkrijgbaar via de kassa van het LAKtheater. Studenten betalen 5,00 euro, niet-studenten 7,50 euro. Er is ook een mogelijkheid om online kaarten te bestellen via www.laktheater.nl. Op deze site vindt u nog meer informatie over het toneelstuk. Annemarie van Dooren Metaal 7 (2010) nummer 1
29
AANKONDIGING
Niet alles is ijdelheid in een scheppingsproces De NNP-toneelcommissie speelt ‘Nooit meer slapen’ Dat de bewerking van een roman tot toneelstuk heel wat voeten in de aarde heeft, wisten we al nadat we De asielzoeker van Arnon Grunberg hadden ‘vertoneliseerd’. Het publiek ziet een mooi afgerond toneelstuk als eindresultaat, maar wat het niet ziet is het maandenlange discussiëren, vergaderen, schrijven, schaven, repeteren, kortom het vele werk dat nodig is voor een dergelijk project. Toch vroegen we ons nooit af waarom we niet gewoon een reeds bestaand toneelstuk hadden gekozen; daarvoor was het project veel te leuk, en de voldoening na het repeteren van een mooie scène te groot. Het mag dan ook geen verbazing opwekken dat we vrij snel na onze eerste stappen in de (amateur)toneelwereld besloten dat we het nog wel een keer wilden doen. Maar het zou niet eerlijk zijn te ontkennen dat de vele positieve reacties
Nooit Meer Slapen Nooit Meer Slapen (1966) van Willem Frederik Hermans vertelt het verhaal van Alfred Issendorf. Alfred is student geologie en wordt door zijn leermeester, professor Sibbelee, naar Finnmark (Noorwegen) gestuurd. Alfred zal daar voor zijn promotieonderzoek op zoek gaan naar sporen van meteorieten, die door Sibbelee verantwoordelijk worden gehouden voor het ontstaan van de talloze meertjes in Finnmark. Alfred gaat samen met drie Noren op pad, waaronder de ervaren Arne Jordal. Maar eerst moet hij de luchtfoto’s ophalen die hij nodig heeft voor zijn onderzoek, bij de Noorse professor Nummedal. Als professor Nummedal niet echt blijkt mee willen werken, wordt al snel duidelijk dat de reis van Alfred alles behalve voorspoedig zal verlopen.
30
Metaal 7 (2010) nummer 1
die we kregen op het stuk ook een rol speelden in die beslissing. Toch heeft Prediker niet helemaal gelijk als hij zegt dat de arbeid die wij hier op aarde verrichten op louter ijdelheid is gestoeld. Het is misschien vooral de vruchtbare samenwerking met een aangename groep mensen, het samen komen tot een zo goed mogelijk resultaat dat ook gewaardeerd wordt door de bezoekers. Ondanks dit enthousiasme duurde het een hele tijd voor het idee voor een goed vervolg was geboren. Een aantal mensen verliet de groep en er kwamen meer studenten voor in de plaats. Van de nieuwe mensen bleef er slechts een aantal volharden tijdens de moeilijke periode van het zoeken naar een nieuwe vorm. Na een kort avontuur dat moest leiden tot een door onszelf bedacht en geschreven toneelstuk, en na een korte radiostilte nadat dat project door omstandigheden mislukt was, werd uiteindelijk besloten (wederom) een van de grootste romans uit de moderne Nederlandse literatuur te bewerken: Nooit meer slapen van Willem Frederik Hermans. Ofschoon Grunberg in zekere zin gezien kan worden als een natuurlijke opvolger van Hermans, bleek NMS zich toch minder eenvoudig te laten lenen voor een bewerking dan De asielzoeker. Waar de dialogen uit Grunbergs meesterwerk bijna letterlijk op het toneel konden worden overgenomen, bleek dat minder op te gaan voor de dialogen uit NMS. Ja, we kunnen niet ontkennen
dat we zelfs een beetje teleurgesteld raakten in de oude grootmeester, maar daar stelden we dan maar snel de gedateerdheid van de tekst tegenover, hetgeen we nog steeds zien als een legitieme verdediging wanneer onverhoopt de genialiteit van het boek ter discussie wordt gesteld. Bovendien hebben we de teksten hier en daar aangepast, zodat die wat lekkerder liepen tijdens het spelen. We denken dat, nu de datum van de opvoering met rasse schreden nadert en het stuk zijn definitieve vorm begint te krijgen, we kunnen zeggen dat we met Nooit meer slapen een prachtige roman hebben gekozen, waarvoor we nog meer uit de kast moeten halen dan dat we in het verleden hebben moeten doen. Het was een grote uitdaging, maar het resultaat zal daardoor des te bevredigender zijn. Wij hopen dat de hele opleiding komt kijken naar het stuk, dat we woensdag 26 en donderdag 27 mei zullen opvoeren in het Imperium theater, Oude Vest 33e te Leiden. Kaarten zijn te reserveren via
[email protected], en kosten €5,- voor studenten en €7,50 voor nietstudenten. Alfred, Arne, professor Sibbelee, professor Nummedal en Eva wachten op u. De NNP-Toneelcommissie (afdeling modern toneel)
1 uur en drie minuten Drie lichtjes in de verte en daarna niets Alleen een tunnel. Of in elk geval zwart Rondom treinstation Schiphol op perron drie Impressie van een gemiste trein, middernacht Ik kan er niet over schrijven want zojuist Smeekte een wereldreiziger met ansichtkaart Om mijn pen, om te schrijven naar huis Als je dit leest, sta ik op de Potsdamer Platz Naast jou Ik kan drie keer Schiphol Plaza rond Voor ik merk dat ik rondjes loop Dat heb ik namelijk net ontdekt Schiphol is nu ook weer niet zó groot Rondje vier, waarin ik misschien koffie koop Als ik daar tenminste zin in heb Starbucks, Juggle Sandwich Bar, Délifrance Ik weet het nog niet Ou est le sortie? Vraagt een man op zoek Naar iets buiten Schiphol Plaza. Ik kijk rond en vind dat een bijzonder goede vraag Al wacht ik liever tot de wereld langs mij komt Vermoeide meisjes zuchten-zingen op de radio Alsof zij het ook laat vinden of ooit vonden Ergens anders. Weer beneden schijnen drie lichtjes in het zwart dat blijkbaar toch een tunnel was Impressie van een naderende trein Waarin ik heel hard ga proberen dit gedicht te onthouden tot thuis De trein is ook een wachthokje Marleen van Wesel
Metaal 7 (2010) nummer 1
31
INTERVIEW
Martijn Kager
De basisgedachte is dat taal conclusies uitlokt, afhankelijk van context en personen. Er is dus ook een link met de taalbeheersing.
Winnaar Taalunie Scriptieprijs
Is de euforie van het winnen al vervlogen? Nou, het blijft natuurlijk een mooie vorm van erkenning. Ik wilde mijn studie graag afsluiten met een maximale prestatie. Toen ik de definitieve versie van mijn scriptie inleverde, was dat ook de scriptie die ik voor ogen had. Het onderste heb ik ervoor uit de kan gehaald. Ik kreeg er een 9,5 voor.
Dit jaar won Leids student Martijn Kager de Taalunie Scriptieprijs, ter waarde van €1500,-. En de eeuwige roem natuurlijk. Het doel van de prijs is het stimuleren van studenten neerlandistiek om een schitterende afstudeerscriptie te schrijven. De prijs wordt jaarlijks uitgereikt; het ene jaar voor een scriptie over een letterkundig onderwerp, het andere jaar voor een scriptie op het gebied van taalbeheersing of taalkunde. In deze categorie was Martijn de gelukkige met zijn scriptie over het modale werkwoord kunnen. Had je het verwacht? Nou, bij het voorlezen van het juryraport dacht ik wel: ‘Hé, de prijs zou wel eens voor mij kunnen zijn.’ Maar mijn scriptie is nogal theoretisch, daarom is hij niet echt voor een breed publiek. Je moet er maar zin in hebben hem helemaal te lezen. In het juryrapoort werd ik verassend genoeg juist gelauwerd omdat mijn scriptie ‘prettig leesbaar’ was. Ze vonden dat ik complexe materie voor iedereen inzichtelijk had gemaakt. Dat is een groot compliment.
En nu verder, promoveren? Door het winnen van deze prijs is het vuur wel weer aangewakkerd. Ik ben nu aan het twijfelen, was die scriptie echt de afsluiting? Promoveren is nu een serieuze optie. Maar goed, ik ben er ondertussen al wel twee jaar tussenuit geweest. Als voorstel voor mijn onderwerp zou ik natuurlijk makkelijk mijn scriptieonderwerp uit kunnen breiden op de andere modale werkwoorden. Er zijn er immers nog een paar. Wat heb je in de tussenliggende twee jaar gedaan? Ik heb een coachingsopleiding gevolgd. Het lijkt mij ontzettend leuk om studenten met problemen te helpen tot een oplossing voor hun probleem te komen. De truc is vaak om mensen op een andere manier naar hun probleem te laten kijken. Je kunt daarvoor zorgen door ze de juiste vragen te stellen. Stel: je moet kiezen? Dat is nogal moelijk. Of met je neus in de boeken, of juist veel contact met mensen. Toch heeft het coachen wel een link met hetgeen ik in mijn scriptie heb gedaan. Bij het coachen moet je mensen vaak laten denken: ‘Ik kan het.’
Waar gaat je scriptie eigenlijk over? Het gaat over de taalkundige retoriek van het modale werkwoord kunnen. Normaal wordt kunnen altijd bekeken als normaal modaal werkwoord. Ik heb het bekeken vanuit het principe dat taal er primair is om invloed uit te oefenen op anderen. 32
Metaal 7 (2010) nummer 1
Haal ook jij het onderste uit de kan voor je masterscriptie? Meedingen naar de prijs kan op voorwaarde dat je student bent aan een Nederlandse of Vlaamse universiteit en dat je scriptie in het Nederlands is geschreven. Per universiteit wordt één scriptie ingezonden naar de Taalunie scriptieprijs. Welke scriptie dat is, wordt bepaald door de docenten van de opleiding. Ter inspiratie kun je de scriptie van Kager integraal lezen op: http://media.leidenuniv.nl/legacy/martijn-kager---de-retoriek-vankunnen.pdf Jelmer Birkhoff
GASTSCHRIJVER
De poging van een reconstructie Het gastschrijverschap van Marlene van Niekerk Terwijl ik dit schrijf is het alweer april. De lente is begonnen, de zon schijnt regelmatig door het dubbelglas mijn kamer in en verwarmt mijn typende handen. Het is meer dan vier maanden geleden dat ik Marlene van Niekerk voor het laatst gezien en gesproken heb. Dat was begin december, een aantal dagen voordat zij weer vertrok naar ZuidAfrika, waar zij woont en les geeft. De dagen waren toen nog donkergrijs, koud en nat; de echte winter moest nog komen. Ik moet denken aan een citaat van Daniel Kehlmann, uit zijn boek Die Vermessung der Welt: ‘(…) die erbärmliche Zufälligkeit der Existenz, daß man in einer bestimmten Zeit geboren und ihr verhaftet sei, ob man wolle oder nicht. Es verschaffe einem einen unziemlichen Vorteil vor der Vergangenheit und mache einen zum Clown der Zukunft.’ De voorsprong die ik momenteel heb op het verleden zou een voordeel moeten zijn. Zoals Achilles de schildpad niet kan inhalen, zo kan het verleden mij nooit meer inhalen en heb ik dus alle tijd om dat wat voorbij is te bekijken, te bestuderen. Maar waar moet ik beginnen? Daar gaan we al. Wanneer zag ik haar voor het eerst? Ik weet het niet meer precies. Misschien was het toen Jaap Goedegebuure haar begin september interviewde in de oude universiteitsbi-
Jaap Goedegebuure in gesprek met Marlene van Niekerk
bliotheek op het Rapenburg. Maar het kan ook geweest zijn tijdens de welkomstborrel in de tuin van het Academiegebouw. Ik zou mijn agenda erop kunnen naslaan, maar ik besef dat het antwoord niet veel uitmaakt. Er was in elk geval een moment dat ik haar voor het eerst zag. Wat ik toen dacht? Wat ik toen deed? Het enige wat ik me nog echt kan herinneren is dat ik haar mond observeerde. Het was een brede, vrolijke mond, met lippen die voorzichtig naar buiten krulden, uitermate geschikt om haar sympathiek klinkende Zuid-Afrikaans-Nederlands soepel naar buiten te laten rollen. En natuurlijk de zwarte krullen, de zwarte kleding en haar kleine, gezette postuur. Ze gaf daardoor zowel de indruk een kleine strenge dictator te zijn, als een lieve, wijze grootmoeder, zij het zonder de tekenen des tijds die de meeste grootmoeders zo kenmerken. De enige aanwijzing dat ik hier met een begenadigd schrijfster te maken had waren de posters die her en der verspreid over de universiteit hingen en verrieden dat zij dit jaar de Leidse gastschrijver zou zijn. Niet veel later begonnen de colleges. Marlene was mijn vierde gastschrijver op rij, en zal waarschijnlijk ook mijn laatste zijn. De afgelopen jaren heb ik les gehad van – op chronologische volgorde – Kader Abdolah, Renate Dorrestein en Arnon Grunberg. Kader Abdolah beperkte zich in zijn colleges slechts tot het vertellen van het levensverhaal van de profeet Mohammed
Metaal 7 (2010) nummer 1
33
– Abdolah was niet bang elk onderdeel van het verhaal ongeveer vier keer te herhalen, wat tot gevolg had dat we tien colleges hebben gedaan over iets wat ook in één of hooguit twee colleges behandeld had kunnen worden. Daarnaast was Abdolah toen bezig met zijn Koranvertaling, en behandelde hij elke week met ons een klein stukje uit de Koran. Ook daarin schuwde hij de herhaling niet. Het was moeilijk te ontdekken of Abdolahs manier van werken een zeer bewuste en uiterst consequente uitwerking van een door hem bedacht stijlfiguur was, of dat wij hier te maken hadden met een man die het zelf ook allemaal niet zo goed wist. Renate Dorrestein gaf een cursus creatief schrijven. Wat me van haar het meest is bijgebleven is het onpersoonlijke karakter dat de hele collegereeks had. Vragen konden wij sturen naar haar secretaresse en na de lessen werd er niet meer nagepraat of gezamenlijk wat gedronken. Arnon Grunberg deed dat al anders. Zijn lessen bestonden voornamelijk uit het discussiëren over bepaalde thema’s, met name de relatie tussen fictie en werkelijkheid met betrekking tot kampliteratuur. Arnon toonde zich bereid een persoonlijk contact met de student aan te gaan, dat zelfs heeft geleid tot een gezamenlijke publicatie: Het verraad van de tekst. Marlene van Niekerk gaf, net als Renate Dorrestein, een cursus creatief schrijven. Marlene is in Zuid-Afrika hoogleraar creatief schrijven aan de Universiteit van Stellenbosch. Dankzij haar didactische ervaringen bleek zij een uiterst bekwame leermeesteres en gaf zij haar studenten goede opdrachten om aan te werken. Die studenten waren overigens niet in groten getale komen opdagen. Normaliter is er twee keer twee uur ingeruimd voor de gastschrijver, zodat die twee groepen per week kan afwerken. Ditmaal was de belangstelling echter gering, en moest Marlene het doen 34
Metaal 7 (2010) nummer 1
met zeven belangstellenden. Of dit te wijten is aan de geringe publiciteit, Marlenes relatieve onbekendheid in Nederland of ‘gewoon’ gebrek aan belangstelling is niet met zekerheid vast te stellen. Uiteindelijk bleek het alleen maar in ons voordeel te werken, aangezien er met zeven personen al vaak te weinig tijd was om alles te bespreken. De cursus was verdeeld in twee blokken. Het eerste en grootste blok bestond uit poëzie, het genre waarmee Marlene de wereld van de literatuur binnenstapte. Elke week gaf ze ons een aantal opdrachten. Voor de eerste bijeenkomst kregen we het gedicht The Trees van Philip Larkin te vertalen. Latere opdrachten bestonden bijvoorbeeld uit het reconstrueren van een gedicht aan de hand van enkele prozaregels die de inhoud van het gedicht beschrijven, en uiteindelijk moest iedereen als eindopdracht een eigen gedicht schrijven. Enkele van die gedichten zijn overigens te lezen in deze Metaal. In het tweede blok van de cursus werd proza behandeld. We kregen enkele volgens Marlene geslaagde verhalen te lezen van grootmeesters uit de Nederlandse literatuur, die we vervolgens moesten analyseren. Ook dit blok werd afgesloten met een eindopdracht. We moesten zelf een verhaal schrijven van minimaal 5000 woorden. Wat tijdens de colleges vooral duidelijk werd, was dat Marlene van Niekerk een professional is wat schrijven betreft. De vrouw is een groot vat van kennis en wijsheden waar, als je niet uitkijkt, onophoudelijk woorden uit blijven stromen die als doel hebben de toehoorder te onderrichten en te enthousiasmeren. Elke week kregen we wel een aantal leestips mee. Het was niet altijd even duidelijk of het lezen van een of ander aanbevolen boek nou een verplichte opdracht was of slechts een advies, iets wat in de wind kon worden geslagen. Enige chaos is Marlene niet vreemd, maar dat maakte haar en haar lessen ook uiter-
mate charmant, alsof alles ter plekke werd geïmproviseerd, met slechts hart voor de goede zaak als hoofdgedachte. Maar nu zit ik hier alleen. Ik probeer me voor de geest te halen hoe het was. Hoe de lessen van Marlene zich elke week van minuut tot minuut ontwikkelden. Moedeloos probeer ik het verleden te reconstrueren, maar wat in mijn hoofd wordt afgespeeld zijn slechts flarden van scènes, soundbites en vage beelden. ‘De grootste drijfveer van een schrijver is ijdelheid.’ Die zin is me het meeste bijgebleven. Waarschijnlijk is het meeste wat ik van haar geleerd heb op onbewust niveau blijven hangen. Ergens diep in mijn brein heb ik haar lessen opgeslagen. Haar adviezen zullen komen bovendrijven wanneer ik ze nodig heb. Tot die tijd zal ik het moeten doen met de vage schetsen van het verleden. De mentale foto van hoe we in een kring zaten. Hoe we elke week tijdens de colleges iets lekkers aten dat iemand had meegenomen, hoe wij moesten lachen toen na het eten van een tompoes Marlene’s gezicht op allerlei plaatsen sporen van slagroom vertoonde, de gesprekken die ik met haar had over koken en onze lievelingsgerechten, en hoe de rest daar smakelijk maar ook
wat verveeld naar luisterde, en uiteindelijk hoe zij met koffer en al uit de huiskamer van een van de cursisten verdween op de laatste avond. We sloten de colleges af met een gezamenlijk diner. Marlene nam quiche mee van Albert Heijn, en maakte zelf een bietensalade met geitenkaas en balsamicodressing. Sommigen van ons gaven haar een persoonlijk afscheidscadeautje. Van ons allemaal kreeg ze het boek Lyriek van de Lage Landen, een bloemlezing door Paul Claes. ‘Daarmee stond ik gisteren nog in mijn handen in de boekwinkel’, zei Marlene verrukt. We keken elkaar aan. Het maken van de juiste keuze is altijd weer een klein wonder. Toen was het tijd om te gaan. Marlene moest nog terug naar Amsterdam en de volgende morgen weer vroeg op. Terwijl zij en de eigenaresse van de woning waarin we verbleven via de trap naar de begane grond liepen, schuifelden wij naar het balkon. Daar aangekomen zagen we haar nog net lopen. Een klein, ietwat rond silhouet, met daarachter een koffer op wieltjes. Ze verdween in de nacht, ons achterlatend als clowns van de toekomst. Coen van Beelen
Metaal 7 (2010) nummer 1
35
RECENSIE
Het is geen roman, het is een aanklacht! Anbeek zet de lezer in rijmend proza vast 150 jaar na Multatuli’s Max Havelaar weet emeritus hoogleraar Moderne Letterkunde Ton Anbeek een eigentijdse aanklacht te schrijven tegen de behandeling van jeugdgedetineerden. Voor deze vierde roman Vast (2009) heeft de schrijver menigmaal een gesloten afdeling bezocht. De lezer ervaart door Anbeeks realistische schetsen hoe het is om in een gesloten inrichting te zitten waar de grens tussen goed en kwaad steeds mistiger wordt. ‘Als je een puppy maar vaak genoeg slaat, wordtie vanzelf vals.’ Dat is de zin die herhaaldelijk gezegd wordt door de achttienjarige jeugd-tbs’er Ronnie Leerdam. Vanuit zijn perspectief wordt de gespannen sfeer op de gesloten afdeling in een door- en- door doordachte jeugdgevangenis ervaren. De jonge criminelen waartussen Ronnie is geplaatst, zijn de mokro’s met Hamid als leider, de ge-woon-zegger Stanley met zijn gele Schipholtas SeeBuyFly, de zwakbegaafde Brian, de Kaapverdiaan, de pedo en tot slot Ronnies enige maat: Joop de Dope. Ronnie probeert zich staande te houden in deze omgeving waar iedereen elkaar wantrouwt en zich gediscrimineerd voelt. Verveling zorgt ervoor dat de jongens continue ruzie hebben. Het bezoekuur (uur van de bezoeking) dat voor afleiding zou moeten zorgen, loopt altijd weer op een teleurstelling uit: ‘Hoe is het? vragen ze. Maar hoe valt dat uit te leggen, de verveling, het altijd op je hoede moeten zijn in een wereld waarin geen mens te vertrouwen is, de uren die zich gapend rekken dag in dag uit tot het licht dooft en de dromen op je afspringen.’ De dagen gaan traag op de afdeling en Anbeek neemt zo het risico dat de lezer afhaakt. Tegelijkertijd schuilt hierin de kracht van het boek: het ellendige, opgesloten ge-
36
Metaal 7 (2010) nummer 1
voel dringt zich genadeloos aan de lezer op. Anbeek gaat de woorden niet uit de weg. Straattaal, inclusief een grote portie aan scheldwoorden en onlogische redeneringen, typeert de jongeren. Daarbinnen behoudt de schrijver uiterste precisie. Hier weet de lezer het zeker: hun heeft zij voorgoed vervangen. Anbeeks proza rijmt tussen de dialogen door. De schrijver strooit met treffende vergelijkingen. Structuur is wat de veroordeelde jongens volgens het tbs-beleid nodig hebben. Maar wat blijft er aan structuur over als de docenten er zelden zijn wegens ziekteverlof, studiedag of sollicitatiegesprek? Boven alles lijken deze jongens vooral een moederlijke moeder nodig te hebben. In de wekelijkse gesprekken met de spiegoloog over Ronnies loop-baan-trrrra-ject vormen vragen als ‘Hoe zie je jezelf over vijf jaar?’ en ‘Wie of wat neem je mee naar een onbewoond eiland?’ de oneindige leidraad. Hulpverleners proberen Sociaal Wenselijk Gedrag van écht Sociaal Gedrag te onderscheiden voordat Ronnie terug in de maatschappij mag. Anbeek bouwt de spanning op door steeds meer nieuwsgierigheid te wekken naar wat de almaar sympathiekere havoleerling Ronnie eigenlijk misdaan heeft. Alleen spieg Röntgen maakt met zijn doordringende helderblauwe ogen iets in Ronnie los. Na flarden van herinneringen die tot nu toe aan de lezer zijn toevertrouwd, is Ronnie er klaar voor om zijn levensverhaal te doen. Als dit moment aanbreekt, blijkt de psycholoog er net als zijn voorgangers alweer mee te zijn opgehouden. Het gaat Anbeek er niet om wát de jongeren gedaan hebben, maar om de oorzaak ervan: ‘Iedereen geeft altijd de schuld aan de ouders omdat ze ons verwaarloosd en vernederd en vals gemaakt hebben. Al die gezinnen waarin geweld heel ge-
wenst en familieleden smokkelen met alle liefde drugs mee naar binnen. Sandra laat op ontactische wijze aan de verliefde Ronnie ontglippen dat tbs-patiënten volgens sommigen als ‘moreel gestoorden’ worden gezien. Als een kind de eerste bepalende levensjaren van warmte en bescherming mist, zijn alle jaren erna verspilde energie. Dat zou betekenen dat elke vorm van hulp totale verspilling is. Daarmee refereert Anbeek aan de opvatting dat de criminaliteit in de jaren negentig in Amerika gedaald zou zijn als gevolg van de legalisatie van abortus. Anbeek werkt in het boek langzaam naar een hoogtepunt toe: een feest in de inrichting. De jongeren mogen een act opvoeren, mits de act van tevoren goedgekeurd is door de feestcommissie. Joop de Dope huilt tranen met tuiten
Gedicht
woon is. Maar als de ouders de schuld hebben, waarom worden díé dan niet opgesloten in plaats dat ze ons vastzetten? Waarom?’ De hoofdpersoon leest niet voor niets drie keer het boek De kleine geschiedenis van bijna alles. Hoe weet je hoe en wanneer iets begon? En hoe was het toen het begon? Vragen die niet alleen het heelal betreffen, maar ook de (mis)stappen van de ontspoorde jongeren. Alhoewel de teleurstelling bij Ronnie om de vertrokken psycholoog groot is, zorgt het er wel voor dat hij weet wat hij in de toekomst wil: advocaat worden. Het overheersende gevoel dat slechtheid een bestemming is, belemmert hem echter om in de mogelijkheid van een leven buiten de instelling te geloven. Niet alleen de criminele jongeren krijgen een gezicht, ook de hulpverleners komen in Vast tot leven. Nelson begeleidt de jongeren met een Bijbel in de hand, in de eeuwig in haar zilveren tas zoekende groepsleidsters Sandra schuilt de verleidelijke godin Aphrodite en dan is er ook nog een begeleidster die naar de twijfelachtige naam Destiny luistert. Misstanden worden subtiel aan de kaak gesteld. Tussen groepsleider en veroordeelden ontstaan andere verhoudingen dan ge-
Hoe ik ook mijn best doe, mijn gedicht valt niet te verleiden. Ik nam haar mee op vakantie, kocht bloemen; maar bloemen ruiken in de regel te weinig vers en bovendien: ze had geen vaas, alleen scherven. Haastig naar Italië rijden was niet goed voor haar fragiele strofebouw. Ik ben een voor jou niet te vatten vrouw, rijmde ze ternauwernood, en zweeg me sprekend uren dood. Ik zei haar: ik wil voor jou een gat in de lucht dichten, Elk blad beschrijven van elk te schrijven boek Alle stenen in iedere rivier gooien totdat die stromen op jouw eigengereide ritme. In de hoop dat zij zou zwichten. Maar ze pakte al haar syllaben bij elkaar, stopte een volta in haar jambische haar, en liet mij prozaïsch achter, als een toren zonder wachter. Misschien kom ik haar ooit nog tegen, hand in hand met een limerick, zo verlegen dat ze mij niet meer durft aan te kijken. Zo zie je maar, poëzie gaat over lijken. En zou ik haar toch nog hebben gekregen, ik had waarschijnlijk voor altijd gezwegen. Coen van Beelen
Metaal 7 (2010) nummer 1
37
als zijn rap in eerste instantie door de selectiecommissie niet goed wordt gevonden. Dankzij Ronnie mag Joop uiteindelijk toch het podium op. Het feest nadert en de spanning op de afdeling neemt toe. Het kan bijna niet anders of het gebeuren gaat vreselijk uit de hand lopen. Vlak voordat Joop zijn optreden tegemoet gaat, vraagt hij in al zijn zenuwen nog aan Ronnie of slechtheid een soort beroep of bestemming is. Met deze terloops gestelde vraag raakt Joop de kern van het boek. Kunnen de veroordeelde jongeren slechtheid als een beroep loslaten of is het hun lot om slecht te zijn? Anbeek laat zien dat de jongeren niet alleen aan hun afkomst en ongelukkige sociale omstandigheden vast zitten, maar schrijnend genoeg ook aan de omgeving die eigenlijk hulp zou moeten bieden maar de jongeren met wantrouwen en zonder verwachtingen ziet. Vast maakt daarmee iets in de lezer los. Evelien Engele
Sander Sauvé – Professor Nummedal
In de loop van mijn studentencarrière is mij weleens de eervolle taak te beurt gevallen om Cor van Bree te imiteren. Netjes en kleurrijk gekleed, haren grijs gespoten, heb ik diverse pogingen ondernomen om de onbetwistbare nestor van onze opleiding zo getrouw mogelijk neer te zetten. Nummedal nu is in vrijwel alles tegengesteld aan Cor van Bree. Grijs, vastgeroest, blind en niet tot een spatje coöperatie bereid. Hij zwelgt in het verleden, een verleden waarin hij met bulderende stem de collegezalen stil kreeg en waarin hij collega-wetenschappers met een knip van de vingers deed afzwaaien. Hij meent nog steeds in dat verleden te leven, en wacht op het moment dat hij in de Hemel onder de hoede wordt genomen door de Eeuwige Professor die Allen Onderwijst. Zonder meer een interessante rol om te spelen. Al vanaf het begin vermoedde ik dat deze rol mij toe zou vallen, al zou ik daar geen verklaring voor kunnen geven. Wellicht heeft het imiteren van Cor van Bree in dezen toch een rol gespeeld? Na een aantal keer de rol van Raffie de asielzoeker – uit Grunbergs De asielzoeker – op mij te hebben genomen, lijkt mij dit een interessante afwisseling. Geen sterke, zwijgzame Algerijn, maar een spraakzame, starre en slechtziende Noor. Het is vooral fijn om dit in een groep te doen die al bijna twee jaar bezig is dit stuk op de rails te zetten. Nu er eindelijk een speelbaar stuk ligt, geeft dat een bijzonder genoegen. Het eindproduct laat gelukkig niet lang meer op zich wachten. Zie p. 30-31
Ton Anbeek: Vast. Amsterdam: Podium, 2009. 251 p. ISBN: 9789057591990. Prijs: 18,50 euro.
Nooit meer slapen op het toneel
38
Metaal 7 (2010) nummer 1
NOSTALGIE
A.L. Sötemann Ik hoor die stem wanneer ik probeer een roman van Marghérite Duras te lezen: ‘Het proza van mevrouw Duras is edelkitsch.’ Of wanneer ik een boek van Mulisch opsla: ‘De heer Mulisch is een getalenteerde charlatan’. (En als je dan protesteerde: ‘Ik zei: een getalenteerde charlatan.’) De oordelen van een bewonderde leermeester zijn als weerhaken die eeuwig in je vel blijven steken. Meneer Sötemann – want daar hebben we het hier over – heb ik twee keer leren kennen. In het eerste stadium was hij vier jaar lang mijn leraar op de middelbare school, een modeldocent zoals ik die elke weetgierige leerling zou toewensen. Na de les ging je naar hem toe: ‘Meneer, ik lees in de krant steeds over Bertolt Brecht.’ En het volgende contactuur had hij al een inleidend boekje meegenomen. Zijn belezenheid en kennis waren verbijsterend. De Duitse literatuur, de Franse (‘mevrouw Duras’), de Engelstalige had hij gerecenseerd, kortom: hij had echt alles gelezen. Soms vonden wij zijn vertoon wat hinderlijk, bij voorbeeld als hij de beroemde film van Eisenstein (film wist hij ook alles van) ‘Pantserkruiser Patjemkin’ noemde of de held van Cervantes: ‘Don Kie-goo-tuh’. De leerlingen die niet van literatuur hielden: ‘Daaraan zie je dat hij zelf niet op het gymnasium heeft gezeten.’ Blindelings koos ik na het eindexamen de studie Nederlands – ik wilde net zo belezen worden als mijn voorbeeld. Ik zag hem in die tijd minder (want wij woonden in andere steden), maar stuurde in de zomer altijd een ansichtkaart. Hij ook, en dan was de s van het ‘drs’ bij mijn naam onderstreept. Ja, ik moest maar eens promoveren, dat begreep ik zelf zo langzamerhand ook wel. En daarom verhuisde ik van universiteit: naar Utrecht waar hij intussen hoogleraar was geworden Er bestond een groot verschil tussen de leraar Sötemann en de hooggeleerde Sötemann; de afstand was veel groter geworden al mocht ik hem nu ‘Guus’ noemen. Zijn Patjemkinkant was door zijn nieuwe functie versterkt. Hij was niet meer in de eerste plaats een enthousiast liefhebber van de wereldliteratuur maar een man die een Vak had te verdedigen (dit is uiteraard mijn observatie. Of om het anders uit te druk-
ken: mijn impressie is gekleurd door de Oedipale teleurstelling van wat eerst een lievelingsleerlingetje was.) Hoe dan ook, ernst regeerde in Utrecht. Ik was er ook heengegaan omdat een andere Amsterdamse docent die daar politiek asiel had aangevraagd, mij vertelde dat de staf tijdens de gezamenlijke lunch een gedicht interpreteerde. Dat leek me wel wat. In de praktijk heb ik het nooit mogen meemaken. Als de meegebrachte boterhammen-in-plastic-zak te voorschijn kwamen werd er wat over het Vak gebabbeld. Veel gezwegen ook. Om het smakken van de malende geleerde kaken wat te overstemmen begon een docent te vertellen over zijn hobby, fotografie. Over nieuwe, supersnelle films, betere afdrukmethodes en nog zo wat, het werd bij gebrek aan reactie een heel verhaal. De collega hield eindelijk zijn mond om een hap te nemen. Stilte. Verbroken door de aanklacht van een hoogleraar (niet Guus): ‘Heb jij daar dan tijd voor?’ Dolgelukkig was ik dat ik naar Leiden kon overstappen. Natuurlijk zocht ik hem nog wel eens thuis op. Ik herinner me dat ik ooit een keer het Engelse woord ‘preface’ (spreek uit: ‘preffus’) gebruikte. Guus sprong op, raadpleegde een tweevuistendikke Dictionary en mompelde hoofdschuddend: ‘Vreemd dat je dat zó uitspreekt. Je zou toch denken, een Latijnse woordvorm… ???’ Alsof hij het de Engelse taal persoonlijk kwalijk nam. Een uurtje ofzo later nam ik het Engelse woord voor ‘alwetendheid’ in de mond (ja, het ging over het Vak). Guus schoot overeind, sleepte het dikke woordenboek naar het bijzettafeltje en wees aan: ‘Dat spreek je niet uit zoals jij het zei: ‘om-nie-sij-ens’ maar het is ‘omnissjens’!’ En triomferend: ‘Nou staan we quitte!’ Na zijn afscheid van de universiteit werd hij milder. Vond het jammer dat hij zijn studenten teveel met de neus op het Vak had gedrukt en te weinig zijn liefde voor de literatuur had doorgegeven. Opeens was het of zijn lievelingsdichter Bloem in de kamer zat, in die uitpuilende studeerkamer die zich langzaam vulde met sigarenrook en melancholie. Ton Anbeek Metaal 7 (2010) nummer 1
39
Gedicht
Nu vrienden zuchtend mijn leven ontlopen, een vogel zaden pikt, zwijg ik mijn toekomst vol. Mijn plichten zijn vervuld: ouders teleurgesteld, een vrouwenhart gebroken; tot ik geen zin meer had. En dan dat eeuwige geloof. Hoe ik hem ook ontken, hij wil er niet aan geloven – meneer hierboven heeft alle tijd. Maar mijn laatste haren vallen uit mijn laatste woorden zijn gesproken. Het gebroken brood in spiegelbeeld wil verdwijnen. En toch: ik ben de jongen die daar speelt, het zand verdeelt en herinneringen uitspuugt aan een rimpelloos kasteel. Tijd eet mij langzaam op, maar zegt dat hij een vriend is. En alles moet nog steeds beginnen.
Coen van Beelen
40
Metaal 7 (2010) nummer 1