Met onder meer:
Interview met Thomas Rosenboom: “Gelukkig schrijf ik niet altijd aan een boek.” Essay: Zover als denkbaar is Leskwesties: Leerlingen literair leren lezen Verspreid door dit nummer: Het slechtste boek ooit Recensies: Max Havelaar, Omstreden paradijs en Nederlandse schrijvers en religie
JAARGANG 7 (2010) NUMMER 2
METAAL
‘Ik heb niet het idee dat ik zelf echt kan schrijven.’
TIJDSCHRIFT VOOR LEIDSE NEERLANDICI
Colofon Jaargang 7 Nummer 2 november 2010 Metaal Tijdschrift voor Leidse neerlandici ISSN 1573-6210 Metaal verschijnt twee keer per jaar. Het blad wordt verspreid onder studenten en docenten van de Leidse opleiding Nederlandse taal en cultuur en onder de leden van Siegenbeek, Alumnivereniging voor Leidse Neerlandici. Voor andere belangstellenden is een jaarabonnement (EUR 12,50) beschikbaar.
REDACTIONEEL Net niet ................................................................... 3 INTERVIEW Met Thomas Rosenboom ................................ 4 Iris de Wit en Dennis Koopman Zo ver als denkbaar is ..................................... 9 Mark de Haan
SCRIPTIEPRIJS
Interview winnares Nina Verheij ................. 12 Nienke Averink
SCRIPTIEPRIJS Juryrapport Siegenbeek Scriptieprijs ....... 14 Jury Siegenbeek
RECENSIE Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010.............................................................. 16 Coen van Beelen
NOSTALGIE De dynamiek van de
E-mail en website
[email protected] www.siegenbeek.nl
UIT
Redactie Nienke Averink, Coen van Beelen, Jelmer Birkhoff, Annemarie van Dooren, Suzanne Fagel, Caryn ’t Hart, Ludo Jongen en Iris de Wit
RECENSIE Max Havelaar ........................................................ 23
Opmaak 401 Publicaties, Alex van Egmond Druk en oplage Labor Vincit, Leiden 350 exemplaren Beeldmateriaal Tekeningen: Ardi Warnar Foto’s Marlene van Niekerk: Wim Vreeburg
2
Metaal 7 (2010) nummer 2
Net niet
ESSAY
Postadres Opleiding Nederlandse taal en cultuur Postbus 9515 2300 RA Leiden
Aan dit nummer werkten mee Ton Anbeek, Sophie Becker, Evelien Engele, Maarten van Leeuwen, Marlon Ruwette, Suus Venings en Willi de Vries
REDACTIONEEL
INHOUD
vakgroepsbibliotheek ...................................... 18 Albert van Es
HET VELD
Een heel gelukkig weekend en andere cultuurproblemen .............................................. 20 Alex van Egmond Evelien Engele
LEERMEESTER Mijn eerste college ............................................ 25 Ronny Boogaart
ESSAYDe rol van humor in prijswinnende televisiereclames ............................................... 26 Robert van Ruiten
Afgelopen september verscheen de bundel Net niet verschenen boeken, samengesteld en ingeleid door Gummbah. Daarin wordt van elk net niet verschenen boek de titelpagina en een willekeurige inhoudspagina getoond. Met dit indrukwekkende overzicht voorkomt Gummbah dat juweeltjes als Belachelijk wonen van Karst Verven, De kans dat u naakt bent van Roy Kaps en Een lelijke homo heeft geen reek aan zijn kont (Bepaalde gedichten) van Jack Simons aan de vergetelheid ten prooi vallen. Gummbah verrijkt de Nederlandse letterkunde onder meer met dit gedicht uit De pijn van het halfrijm (Miniaturen) van Hugo Sleuf: ZWEMBAD SEBASTIAAN IS GETROUWD MET EEN VROUW DIE ADÈLE HEET EN HEEFT, UIT LIEFDE VOOR HAAR IN ZIJN TUIN EEN ZWEMBAD AANGELEGD IN DE VORM VAN EEN ‘A’. SEBASTIAANS BUURMAN USNA HEEFT DAAROP IN ZIJN TUIN DRIE
ZWEMBADEN AAN LATEN LEGGEN IN DE VORM VAN DE LETTERS ‘N’, ‘U’ EN ‘S’, ZODAT NU VANUIT DE LUCHT HET WOORD ‘ANUS’ TE LEZEN IS. EEN ANAGRAM VAN ZIJN NAAM. ‘Net niet’ verschenen, maar dankzij Gummbah gelukkig nu toch. Verspreid door deze Metaal vindt u een reeks bijdragen over ‘helaas wel’ verschenen boeken. Onze vraag ‘Wat is het slechtste boek dat je ooit gelezen hebt?’ ontlokte veel reacties: slechte herinneringen aan verguisde jeugdboeken, teleurstellende pulp- en science fiction-romans, racistische en vieze praat in boeken. Maar ook de ‘hogere’ literatuur moet het in deze bijdragen ontgelden. En opvallend genoeg staan deze ‘slechte boeken’ veelal nog steeds in de boekenkasten van hun eigenaars. Slecht ja, maar weggooien, nee. Wij hopen dat u ook deze Metaal niet weggooit en dat u veel plezier beleeft aan de grote hoeveelheid interviews, essays, recensies en andere stukken die wij hier voor u verzameld hebben.
RECENSIE Omstreden paradijs .......................................... 30
SIEGENBEEKLEZING 2010 DOOR JAAP GOEDEGEBUURE
LESKWESTIES Leerlingen literair leren lezen ...................... 32
De herschepping van God en geloof Reflecties op religie in de moderne Nederlandse literatuur
Ida Huussen
Ad van der Logt
EDUCATIEVE BevoegdMINOR docent na een half jaar studie: onzin of uitkomst? ............................................ 38 Iris de Wit Ook in dit nummer: * 19 bijdrages over Het slechtste boek ooit * Column Jelmer Birkhoff: Forza Italia
Nietzsche verkondigde al ruim honderd jaar geleden de dood van God. Maar hoewel kerken langzaam leeglopen en kloosters sluiten bij gebrek aan roepingen, is de hang naar religie nog altijd sterk geworteld in onze samenleving. Alternatieve vormen van religie en spiritualiteit floreren juist. Meer dan de helft van de Nederlanders verklaart desgevraagd ‘iets’ te geloven, maar ze beleven dat ‘iets’ meestal strikt individueel. De afgelopen halve eeuw hebben opvallend veel Nederlandse schrijvers zich over het onderwerp religie uitgesproken, als tegenstander, afvallige, agnost of twijfelaar, maar niet in de laatste plaats ook als bekeerling of nog altijd praktiserend gelovige. Gerard Reve en Willem Jan Otten bekeerden zich tot het katholieke geloof, Maria van Daalen liet zich wijden tot voodoopriesteres, Andreas Burnier was op zoek naar haar joodse wortels, C.O. Jellema liet zich inspireren door Meister Eckhart en zo zijn er nog veel meer voorbeelden te geven.
Metaal 7 (2010) nummer 2
3
INTERVIEW
Niet leuk, wel belangrijk: over heel gewone dingen In gesprek met Thomas Rosenboom De 26e gastschrijver is in 1956 geboren in Doetinchem, en studeerde zelf ook Nederlands, maar dan in zijn huidige woonplaats: Amsterdam. Thomas Rosenboom werkt stilletjes en gestaag aan een oeuvre dat in de literaire wereld allerminst onopgemerkt is gebleven. En terecht. Hij lijkt zich het meest verwant te voelen met W.F. Hermans, maar beoefent een geheel eigen virtuoze stijl die hem al vele prijzen heeft bezorgd. We spraken over zijn gastschrijversschap en over zijn jongste roman: Zoete mond (2009). En over andere dingen die misschien niet altijd leuk, maar wel altijd belangrijk zijn. We hebben zelfs de schaduw van de Hortus opgezocht, deze zeldzame zomerse septemberdag. Thomas Rosenboom bestelt tomatensap; niet voor de gelegenheid en in principe ook niet voor de verkoeling, maar eerder omdat het een gewoonte is. Thuis drinkt hij iedere dag een liter. ‘Een onderschatte drank: niet zoet, niet zuur, maar hartig. En gezond. Ondertussen rook en drink ik eigenlijk ook weer meer dan de aanbevolen hoeveelheid. En toch gaat het wel lekker,’ gniffelt Rosenboom. Het is zeker niet de eerste tegenstrijdigheid die in schrijver Thomas Rosenboom te ontwaren valt. Zo zegt Rosenboom dat hij liever niet in eigen werk leest. ‘Misschien omdat ik bang ben dat er passages zijn die me tegenvallen. Ik heb niet het idee dat ik zelf echt kan schrijven.’ En die woorden komen dan van de enige auteur die twee keer de Libris Literatuurprijs gewonnen heeft, voor Gewassen vlees (1994) en Publieke werken (1999). Misschien komt die onzekerheid omdat hij redelijk laat passie ontwikkelde voor literatuur; pas als jong volwassene werd hij gegrepen door de mogelijkheden van proza. De eerste korte verhalen van zijn hand dateren uit de tijd dat hij zelf Nederlands studeerde, in Amsterdam. Met ontzag keek hij er naar de schrijvers die wel eens werden uitgenodigd: ‘Alleen al het feit dat ze het konden.’ Tijdens zijn studie was hij eveneens ‘onder de indruk van de eruditie van een aantal docenten, het gemak waarmee ze 4
Metaal 7 (2010) nummer 2
verbanden legden,’ en hij genoot ervan docenten te horen vertellen over periodes als het symbolisme, vertelt hij terwijl hij een sjekkie draait. De studie beantwoordde eveneens aan de behoefte zich te vormen als schrijver. Hij was - en is - een moeilijke lezer; de studie was een stok achter de deur. Die belezenheid is één van zijn positieve herinneringen uit die tijd. ‘Je moet weten hoe goed het kan zijn.’ Daarnaast zorgden toneel en dans voor een mooie algemene culturele vorming. Een beetje pedant In zijn eerste studie - Psychologie in Nijmegen was er veel aandacht voor (ethische) reflectie op het vak, en dus ook voor wijsbegeerte. In Amsterdam zocht hij de filosofie zelf op en studeerde er zelfs min of meer op af. ‘Ik stuitte op Johannes Kinker, een wat minder bekende negentiende-eeuwse dichter, die de Kritik der reinen Vernunft van Kant in Nederland geïntroduceerd en uitgelegd had.’ Het ging erom of Kinker Kant zo uitlegde als hij tegenwoordig wordt uitgelegd, of dat Kinker besefte hoe radicaal anders Kant de wereld zag.
Een ‘beetje een pedant onderwerp, maar ik denk naar een grote bal, drijvend op het water. De dat ik toen ook wel pedant was.’ golfslag duwt de bal omhoog, en dat terwijl die bal De colleges die hij in Leiden geeft wil hij eigen- eigenlijk voortdurend naar beneden wil. Door de lijk geen lesgeven noemen. Hij geeft de studenten speling, de spanning en de beweging zou er dan de mogelijkheid een verhaal te bedenken, om er door middel van een dynamo stroom opgewekt vervolgens vol overgave aan te werken - weliswaar kunnen worden.’ onder begeleiding, maar toch. Precies hetzelfde Voor de boekpresentatie van Zoete mond was deed hij ook in Groningen. ‘Ik kan veel dingen ook in Wageningen een proefmodel gemaakt en Romaar op één manier, ik kan ook maar op één ma- senboom zag, te gast in Nova, voor het eerst dat nier schrijven. Toch voelt het niet als een herhaling. het werkte. De ingenieur die eraan had gewerkt Daar heb ik te weinig routine voor, daarvoor voel vond het echter niet origineel, er waren allerlei ik me toch te onzeker. Hierbij moet je het hebben variaties op. ‘Vier maanden geleden stond echter van invallen, en dat gaat de ene keer beter dan de in De Standaard, die Belgische krant, wél precies andere keer.’ Hij ziet zichzelf niet als uitblinker in mijn idee. Daar geloven ze er blijkbaar wel in; de het bedenken van verhalen, en is daarom des te natuurkundige die er daar mee bezig is, verwacht meer onder de indruk van de verhaalopzetten waar zelfs dat binnen een paar jaar 20 % van de Vlaamse stroombehoefte door deze golfstroom kan worden zijn studenten nu al mee zijn gekomen. De andere activiteit die onlosmakelijk met het opgewekt. En ik dacht: misschien kan hij er als gastschrijverschap is verbonden, is de Albert- expert iets over vertellen.’ Rosenboom vindt het daarnaast belangrijk dat Verweylezing op 18 november. Die zal gaan over kolonialisme, en in het bijzonder over het werk er ‘geen misleidende praat wordt verkocht. Auto’s van Jacob Haafner, waar Rosenboom nu actief op groene stroom bijvoorbeeld: dat bestaat niet. Die stroom wordt namelijk mee aan de slag is. Haafner ergens anders weer opgewekt.’ schreef rond 1800 reisverhaHet is ontzettend fijn len over de Oost en was fel Zelf is hij verder niet heel erg tegen het kolonialisme en sla- als je wat te doen hebt bewust met duurzaamheid bevernij. Rosenboom is gevraagd zig. ‘Maar aan de andere kant tussen twee boeken werk van Haafner in modern ben ik wel een modelburger. Nederlands over te zetten, Ga bijna nooit met het vliegvergelijkbaar met zijn hertalingen van Het journaal tuig op vakantie. Geen rijbewijs, dus ook geen auto. van Bontekoe en een verslag van de laatste dagen Ik koop nauwelijks spullen. Geen kinderen, dat van Van Oldenbarnevelt. ‘Het is ontzettend fijn scheelt natuurlijk ook. Dus zonder dat ik mezelf als je wat te doen hebt tussen twee boeken,’ vindt veel ontzeg, gaat dat wel goed, op dat gebied.’ hij over dat soort werk. Hij zal zich bij de lezing echter niet opstellen als de expert: ‘Ik probeer het Tragisch door eigen toedoen vooral bij mezelf te houden, want er zitten onge- De uitvinding van golfstroom kan als symbool twijfeld specialisten in de zaal.’ gezien worden voor zijn eigen romans. De personages zijn als de drijvende ballen, die maar streven naar één ding. De golven zijn de tegenkracht, er is Stroom en spanning Naast de colleges en de lezing, was er een derde een voortdurende spanning en een minieme speactiviteit in het kader van zijn gastschrijverschap: ling, zorgend voor een ontlading, zij het dan vaak een discussieavond over duurzame energie op 14 een tragische. Voor een deel is daar de beklemoktober. Rosenboom liep namelijk al jaren rond ming, het thema van de onbereikbaarheid in terug met het idee van golfstroom: stroom opwekken te herkennen. De eenvoud van de uitvinding doet door de hefkracht van golven. Deze ‘uitvinding’ tevens denken aan het minimalisme in de boeken, speelt een rol in Zoete mond, zijn laatste roman. dat de vergeefsheid en de tragiek van het handelen Tijdens een zeiltocht ondervindt de hoofdper- van de personages blootlegt. Daarnaast is er in zijn soon aan den lijve hoe enorm die kracht is, net romans zoveel aandacht besteed aan taal, tijd en als Rosenboom dat twintig jaar geleden onder ruimte, dat deze drie begrippen haast verworden dezelfde omstandigheden deed. ‘Een betonblok tot personages. Hoewel de stijl hetzelfde blijft, op de zeebodem, daaraan een staaldraad die leidt verandert de taal met elke historische periode, Metaal 7 (2010) nummer 2
5
en met elke omgeving mee. Rosenbooms enige ‘eigentijdse’ roman is het boekenweekgeschenk Spitzen, uit 2004. Zijn korte verhalen spelen wel in het ‘nu’, maar in zijn romans zocht hij vooral het verleden op, omdat het gewoon zo uitkwam. ‘Ik ben niet zo met thematiek bezig, ik schrijf op een naïeve manier. Ik wil alleen het verhaal zo goed mogelijk realiseren.’ De uitdaging is een overweldigende roman te schrijven, altijd met de lezer in gedachte. ‘Spanning oproepen, ontroering, en een soort weeë slappe lach. Lachen terwijl je eigenlijk helemaal niet wilt lachen, omdat je iets ziet wat niet deugt. En ja, ik verbeeld me wel dat ik daarin wat beter ben geworden.’ Rosenbooms personages zijn tragisch door het fanatisme waarmee ze hun goede bedoelingen ten uitvoer brengen. Ze willen alles op eigen kracht doen, de ontwikkeling van de intrige moet dan ook van binnenuit komen. De karakters streven net als alle andere personages uit de wereldliteratuur maar naar één ding. ‘Jij en ik zijn met allerlei dingen bezig, een literair personage gaat pas leven als hij zich vastbijt aan één gegeven. Dat verhaalgegeven maakt mij eigenlijk niet zoveel uit. Je begint altijd met iets heel ver van je vandaan, maar je eindigt toch altijd dicht bij jezelf.’ Schrijf-ontwijkend gedrag? Rosenboom kan maar vier of vijf uur per dag 6
Metaal 7 (2010) nummer 2
schrijven, de rest van de dag is gevuld met gewoontes die ontstaan zijn ‘uit de behoefte het schrijven uit te stellen.’ Handwasjes, maar ook elke dag een paar uur door Amsterdam lopen. ‘Naar boten kijken, ze onderscheiden, dat doe ik graag. Twintig jaar geleden had ik nog een zeilboot, vandaar.’ Wie goed oplet in Amsterdam, kan hem ook wel eens zien hardlopen, wat ook in Zoete mond weer terug komt. ‘Ik doe het in burgerkleding, wel met sportschoenen, maar gewoon in spijkerbroek, anders krijg je zoveel commentaar. Het ziet eruit alsof ik een trein wil halen,’ lacht hij met zelfspot. Net zoals het personage Rebert van Buyten in de roman doet hij het min of meer ‘tegen de malaise. Al ben ik van nature wel vrij opgewekt. Geloof ik.’ Voor een deel komt er door het hardlopen ‘s ochtends ritme in de dag, maar ‘je hebt ook het idee dat je iets gedaan hebt, dat de dag niet mislukt is. Terwijl je dat schrijven niet helemaal beheerst, dat kan iedere dag mislukken.’ ‘Hardlopen is niet leuk, maar het is wel fijn om gedaan te hebben. Dat heb ik met schrijven eigenlijk ook, je moet je ertoe zetten, maar de voldoening achteraf, daar doe je het dan voor.’ Een schrijver die het niet leuk vindt om te schrijven? ‘Nee, schrijven is niet leuk. Ik vind het wel belangrijk om te schrijven, net als opvoeden, of iemand troosten, belangrijk is. Het lijkt een beetje op verliefdheid, iemand het hof maken. Je bent er
constant mee bezig, maar je beleeft er geen constant plezier aan. Maar juist omdat het belangrijk is, moet je het meteen met volle inzet, met volledige overgave doen. Schrijven kun je niet oefenen.’ En na een korte pauze: ‘Gelukkig schrijf ik niet altijd aan een boek.’ Schrijven aan een boek doet Rosenboom eigenlijk ook niet. ‘Ik schrijf aan een hoofdstuk. Dat is nog te overzien.’ Per hoofdstuk heeft hij een mapje met aantekeningen, verder staat er slechts een computer op zijn bureau. De opbouw van het boek is van tevoren al gemaakt en dat is eigenlijk het lastigste. ‘Ik heb moeite om te beginnen. Maar als ik eenmaal bezig ben, heb ik eigenlijk ook moeite om te stoppen.’ Zoete mond schreef hij voor een groot deel op de uitgeverij. Het ritme van de kantooruren, maar ook het feit dat hij aan het eind van de werkdag zijn hoofdstuk achter zich kon laten, heeft hij als ‘heel erg fijn’ ervaren. Vooral omdat hij daardoor in het weekend volop de tijd had voor zijn vriendin, die inmiddels helaas weer is ‘weggewandeld’. Van konijn naar wolf Zoete mond draait thematisch rondom verlangen naar aandacht en angst voor verlies. Personages worden heen en weer geslingerd tussen hoop en depressie; de spanning tussen eenzaamheid en gezelschap, tussen afstand en intimiteit wordt vaak pijnlijk voelbaar. Zo krijgen gepeste kinderen opeens veel meer zelfvertrouwen door een golf van dierenliefde. In tegenstelling tot veel romans komt hier niet het dierlijke in de mens naar voren, maar het menselijke in het dier. Rosenboom heeft zelf een konijn en vindt het een onderschat dier, heel sociaal bewust. ‘Hij knabbelt hoorbaar mee tijdens het eten, en slooft zich doorgaans enorm uit als er vrouwen op bezoek zijn.’ In het boek worden ze in een ontroerende passage beschreven als prooidieren, die vooral om een bezigheid verlegen zitten, met een primaire behoefte aan aandacht en aanraking. Zonder die aandacht gaan ze vroeg dood, van ongeluk. Goed om te weten: Rosenbooms konijn is gelukkig en leeft nog steeds. Angst is één van die heel gewone emoties van de mens. Angst voor de toekomst en vooral voor de stilte lijkt bijvoorbeeld de grootste drijfveer voor de hoofdpersoon in De nieuwe man (2003). Rosenboom zelf heeft ‘geen zin meer om bang te zijn.’ Onder andere daarom zocht hij een chauf-
Het slechtste boek ooit Om luidop te lezen! Tijdens het uitzoeken van een doos met oude boeken, merendeels Konsalik-romans, stuitte ik een paar jaar geleden op een obscuur boekje: Jong meisje beheks me niet meer, met de toevoeging: ‘om luidop te lezen!’ Het is verschenen onder het pseudoniem Winnetou Stradevarus en in 1970 uitgegeven door Walter Soethoudt te Antwerpen. Een korte zoektocht levert op dat Walter Soethoudt, geboren in 1939, een uiterst rechtse Vlaamse nationalist is, die in de jaren zeventig optrad als uitgever (en auteur!) van pornografische boekjes. De titelpagina bevat een lijst met namen aan wie het boek ‘in deemoed’ is opgedragen, waaronder de USA, de NAVO, De Telegraaf, de VVD, Nixon en Jef Geeraerts. Daaronder volgt een soort antilijst, met daarop onder meer de PVDA., D66, Cuba, Mao, Nederland en Harry Mulisch. Jong meisje beheks me niet meer lijkt een protest te zijn tegen linkse boeken, zoals die eind jaren zestig door bijvoorbeeld Mulisch geschreven werden, zoals Het woord bij de daad (1968). De inhoud van Stradevarus’ boek is provocerend, pornografisch en racistisch. De seksuele beschrijvingen zijn plat, van het kaliber: ‘Ik legde mijn handen onder haar kont, tussen haar billen, juist onder haar kut, waar ik mijn banaan voelde.’ Tussen alle plastische porno door houdt de auteur een pleidooi voor het verminderen van het aantal negers: ‘Het oude gezegde dat bij iedere zucht een Chineesje geboren wordt, zou wel eens kunnen veranderen in: Blanken neuk minder, anders HIJG je teveel na elkaar en bij iedere zucht worden er twee negertjes geboren. Met als logisch gevolg dat er NOG MINDER blanke kindertjes geboren worden!’ Een bizar boek, dat zo slecht is dat je verbaasd door het boekje heen blijft bladeren en dat zo curieus is dat het een plek heeft verworven in mijn boekenkast. Rick Honings
Metaal 7 (2010) nummer 2
7
ESSAY feur om hem terug naar Amsterdam te brengen. ‘s Avonds durft hij niet meer met de trein, ‘na een paar slechte ervaringen, met agressieve jongens. Ik ben te oud om me nog te laten opjagen. Ik denk wel eens dat je mensen ook kan indelen naar analogie met dieren, en ik denk dat ik mezelf zeker bij de prooidieren zou indelen. Als het kon, zou ik wel eens een roofdier willen zijn, of in een groep willen leven. Een wolf bijvoorbeeld. Vooral ook omdat een wolf het in zich heeft om hond te worden.’ Roem, recht en respect Zoete mond gaat ook deels over de omgang met en de vergankelijkheid van roem. Het personage Jan de Loper - geïnspireerd op een historisch persoon - was ooit bekend in heel het land omdat hij naar Parijs was gewandeld, en omdat hij allerlei grappen en grollen uithaalde. De verhalen over hem zijn nu alleen nog bekend in Angelen aan de Rijn, het gefingeerde plaatsje waar de roman over vertelt. Maar de bloeiperiode van Jan de Loper is voorbij, hij probeert in de publiciteit te komen, het lukt hem echter niet; de tijden zijn veranderd, televisie is in opkomst, er lijken andere wetten te gelden. Zijn grappen waren zijn contact met de buitenwereld en zelfs dat contact raakt hij kwijt. Vooral als dierenarts Rebert naar het dorpje komt, om zijn eigen familiedrama, zijn eigen verhaal te vergeten. Onbedoeld wordt Rebert de nieuwe grote held, als kind- en dierenvriend, terwijl hij juist geen behoefte heeft aan die aandacht, en al helemaal niet over zijn verleden wil vertellen. Rosenboom beseft heel goed dat zijn bekendheid zich beperkt tot ‘een klein deel van de bevolking,’ namelijk de mensen die lezen. ‘Maar het is vooral fijn, simpelweg omdat het vervelend is om niet bekend te zijn als schrijver. Het schept verwachtingen, maar dat is minder zwaar dan wanneer er niets van je verwacht wordt.’ Tegelijkertijd geeft het ook een bezoedeld gevoel, ‘dat ik die aandacht krijg zonder dat ik er recht op heb. Ik zou wel eens iets specialistisch willen vertellen, iets moeilijks, iets wat ik wel weet, en een ander niet. In plaats daarvan wil iedereen heel gewone dingen van me weten. Maar het blijft vleiend als er energie aan je boeken besteed wordt.’ Hij klopt het nog even af, maar meldt dat er wordt gewerkt aan de verfilming van Publieke werken. ‘Het heeft al in de krant gestaan, maar ik heb de ervaring dat er altijd lang over gepraat wordt, en dat het dan uiteindelijk niet doorgaat. Al ziet dit er wel serieus 8
Metaal 7 (2010) nummer 2
uit. Theu Boermans doet de regie, en belangrijker: Frank Ketelaar is de scenarist.’ De rivaliteit tussen Rebert van Buyten en Jan de Loper mondt uit in jaloerse, kinderachtige, egoïstische streken. Maar Rosenboom zelf zal niet snel de polemiek bedrijven. ‘In gedachten ben ik wel vaak in staat van oorlog met andere mensen.’ Maar die frustratie vertaalt zich niet naar messcherpe stukken in de krant. ‘Het is het mooiste als je werk bestaat uit dingen waar je uitsluitend met overgave aan gewerkt hebt. Ik voel niet de noodzaak om stukjes “met de linkerhand” te schrijven; ik heb al aandacht, ik heb al een naam, ik hoef er niets aan te verdienen. En ik denk ook niet dat ik erin uitblink.’ Daarom gaat hij ook niet in op de vraag iets te zeggen over het slechtste boek dat hij ooit heeft gelezen. ‘Ik ben zelf wel eens afgekraakt, bij mijn allereerste boek. Dat doet echt pijn. Matige boeken zijn met evenveel moeite geschreven als grote literatuur, en ik heb voor beiden evenveel respect.’ We praten door over heel gewone dingen, over uiterlijk, kleding, lesgeven en vakkenvullen. En dan is - voor ons gevoel veel te snel - het gesprek ten einde; de tomatensap is op, en de tijd ook, want Thomas wil – ‘als het even kan’ - graag nog wandelen voor zijn college begint. En ook voor dat soort heel gewone dingen hebben wij alle respect. Iris de Wit en Dennis Koopman
Het slechtste boek ooit Thomas Rosenboom doet – met goede reden – geen uitspraken over het slechtste boek dat hij ooit heeft gelezen: ‘Ik ben zelf wel eens afgekraakt, bij mijn allereerste boek. Dat doet echt pijn. Matige boeken zijn met evenveel moeite geschreven als grote literatuur, en ik heb voor beiden evenveel respect.’ Thomas Rosenboom
Zo ver als denkbaar is Wie kent het niet: bij de aardrijkskundeles je hoofd minutenlang vlak boven de kaart laten zweven, op zoek naar die ene naam. Op het laatst raakt je neus zowat de tafel. Alle namen en kleuren lopen in elkaar over en worden een onduidelijke vlek. Hoe goed je ook zoekt, nergens is het te vinden. Denk je. Tot het moment dat je besluit het op te geven en opstaat om je gedachten te verzetten. Vanuit het niets staat daar, over de hele breedte van de kaart: Apenijnen. Even afstand nemen en het antwoord ligt voor het grijpen. Bij het schrijven van een scriptie is het niet anders. Zo nu en dan loont het afstand te nemen, maar beter is het nog voortdurend de afstand te bewaren. Ergens in het hoofd van de schrijver moet altijd ruimte blijven voor de volgende twee vragen: wat behandel ik en hoe doe ik dat? Op die manier behoud je het overzicht en weet je waar de tekst heen gaat. Wie deze twee vragen continu in gedachten houdt, beperkt het gevaar van te verdwalen in onnutte bespiegelingen en heilloze redenaties, zelfs als het een stuk van tachtigduizend woorden betreft. Uiteraard moet de scriptieschrijver wel een werkbaar antwoord hebben op beide vragen. En als het goed is staan die antwoorden in het teken van de onderzoeksvraag. De vraag die ik mij voor het schrijven van mijn scriptie gesteld heb, is deze: ‘Hoe verhoudt het surrealisme in De god Denkbaar Denkbaar de god (1956) en Het evangelie van O. Dapper Dapper (1973) van W.F. Hermans zich tot het surrealisme in bredere zin, en is aangaande het surrealisme in deze werken ten opzichte van elkaar een ontwikkeling aan te wijzen?’ En hop! Gelijk steken hier en daar problemen de kop op. Geen onoverkomelijke, dat niet. Maar wel kuilen en hobbels die het schrijfproces niet bepaald bespoedigen. Neem ‘surrealisme in bredere zin’. Een dergelijk vaag begrip vraagt om een definitie. De bredere zin slaat op alle surrealisme buiten de twee romans die ik behandel, kortom: surrealisme in andere werken van Hermans, sur-
realisme in Nederland en surrealisme in Europa. De informatie die deze drie onderwerpen (elk een hoofdstuk) mij zullen verschaffen, kan dienen als een referentiekader. Hiertegen zal ik mijn bevindingen rond het surrealisme in De god Denkbaar en Het evangelie kunnen afzetten. Zo zal ik de eigenlijke resultaten kunnen plaatsen in een groter geheel. Omdat het uiteindelijke doel een analyse van de twee romans is, begin ik met het behandelen van het surrealisme in Europa, om zo via Nederland bij Hermans terecht te komen. Het surrealisme laat zich niet gemakkelijk vatten. In Europa beslaat het hoogtepunt van deze stroming ongeveer veertig jaar. Gedurende die periode is er een hoop beweging. Zo’n beetje alle disciplines zijn vertegenwoordigd: beeldhouwers, schilders, schrijvers, dichters, journalisten. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de talloze substromingen die wel niet volledig binnen het surrealisme vallen, maar er toch teveel overeenkomsten mee hebben om helemaal ongenoemd te laten. Probleem. Als ik het surrealisme binnen Europa recht wil doen, heb ik vijf scripties nodig. Ik moet me beperken en doe dat door mij alleen te richten op de groep van André Breton, de groep die het surrealisme zo ongeveer belichaamde. Nu het hoofdstuk over Europa naar tevredenheid is afgerond, kan ik verder met Nederland. Probleem. Weer. In Nederland is het surrealisme amper van de grond gekomen. Er zijn enkele schrijvers (Bordewijk, Belcampo, Hermans) die wat surrealistisch werk hebben geproduceerd, maar niet in georganiseerd verband. Geen Nederlandse surrealist heeft een behoorlijke theorie over surrealistische kunst en welke eigenschappen men daarin zou moeten terugvinden, althans: geen gezaghebbende, overkoepelende theorie. Het surrealisme in Nederland moet dus worden geconstrueerd aan de hand van interpretaties (van mij dan wel van anderen) van surrealistische werken. Het is wel jammer, maar op basis van interpretaties kan nooit een adequate beschrijving ontstaan; interpretaties zijn altijd gekleurd en wie weet wat Metaal 7 (2010) nummer 2
9
Het slechtste boek ooit Onderopje De poedelprijs, de ijskoude douche, de druk op de rode knop, de felrode kaart en het predicaat ‘slechtste boek’ is unaniem voor de dichtbundel Als de hemel op aarde een feestje geeft komt Curaçao in beeld van J. Zegwaart-Rooijers, deelneemster aan dichtwedstrijden waar ik tot dan toe nog nooit van had gehoord. Mijn stage bij de krant was nog maar net begonnen, toen ik deze dichteres telefonisch interviewde over haar (in eigen beheer uitgegeven) poëzie- en fotobundel. Voorbereide vragen over stijl, invloed, rijm en ritme bleken volstrekt belachelijk. Niks geen diepgang, dubbele betekenissen, vergelijkingen of stijlfiguren (“Wat zegt u me dáárrr nu?”). Alles verwees naar de blauwe, immer blauwe zee rond Curaçao en de schoonheid van het eiland (“Er zijn nauwelijks torren hoor.”). Ze hanteerde in haar gedichten volledig het vrije vers en droeg maar wat graag uit haar werk op terwijl ik mijn collega’s ondertussen gierend van het lachen zag meeluisteren. Zeven gedichten later en nog niets wijzer, was ik de monoloog waar geen speld tussen was te krijgen en het gedram om een foto in de krant (“Ik zeg altijd maar, mevrouw de journalist, bij een praatje hoort een plaatje, hihihi.”) meer dan zat. Een kort, positief stukje tikken over deze vakantiememoires bleek nog lastiger dan gedacht. De krant was nog nat van de inkt of een nijdig telefoontje rinkelde al op de redactie: haar werk was veel te weinig eer aan gedaan in dit onderopje van niet meer dan tweehonderd woorden (zonder foto). Toch moet de woede al gauw met Curaçaose winden zijn overgewaaid, want niet veel later ontving ik een uiterst vriendelijke uitnodiging voor haar signeersessie. Hierbij zou uiteraard iets uit eigen werk worden voorgedragen… Evelien Engele
10
Metaal 7 (2010) nummer 2
er kan gebeuren als derden met de betekenis van een kunstwerk aan de haal gaan. Typisch een geval van roeien met de riemen die je hebt. Bij Hermans krijg ik weer wat vaste grond onder de voet. Hij heeft naast zijn fictiewerken ook veel brieven en betogend en beschouwend werk geschreven, onder andere over het surrealisme. In verschillende stukken maakt hij opmerkingen over wat hij als surrealisme beschouwd en wat niet. Deze informatie, gecombineerd met een beknopte inhoudelijke analyse van zijn fictiewerken (de surrealistische en – voor een beetje tegenwicht – de realistische), is voldoende om een beeld van wat ik ‘Hermansiaans surrealisme’ noem, te schetsen. Nu ik een kader heb gecreëerd, kan ik De god Denkbaar en Het evangelie volledig uitpluizen. Lezen, herlezen en opnieuw herlezen. En alles wat riekt naar surrealisme noteren. Dat is tamelijk eenvoudig. Iedereen die kan lezen en weet wat surrealisme is (en wie zelf de criteria heeft gekozen en het kader heeft geconstrueerd, wéét dat), is in staat het surrealisme uit deze boeken te halen. Maar dan. Wat te doen met deze vreselijk wanordelijke hoop namen, zinsneden en opmerkingen? Honderden krabbels over van alles en nog wat. Ik kan niet alles zomaar achter elkaar zetten; een scriptie moet aan het eind van het proces toch een leesbaar verhaal zijn, met een kop en een staart. Er moet een indeling worden gemaakt. Het ligt voor de hand te kiezen voor een hoofdstuk per roman. Maar dat is niet genoeg. Als ik alleen dit onderscheid maak, zullen in plaats van één, twee onoverzichtelijke hoofdstukken het gevolg zijn. Gelukkig voor mij kan verdere differentiëring plaatsvinden op het niveau van verschillende romanaspecten. Ik onderscheid de volgende vier: tijd, ruimte, personages en dialoog. Deze vier aspecten zijn in praktisch elke roman terug te vinden en – niet onbelangrijk – alle ruim aanwezig in De god Denkbaar en Het evangelie. Zo eenvoudig als het is te bepalen wat surrealistisch is en wat niet, zo ingewikkeld is het indelen van al die gegevens. In praktisch ieder fragment spelen twee of meer aspecten een rol. Elke dialoog is er een tussen twee personages, in een bepaalde ruimte, op een bepaald moment. Wat een personage zegt hangt deels samen met de karaktertrekken van zo’n personage. Om die reden kan ik ervoor kiezen bepaalde dialogen niet onder ‘dialogen’, maar onder ‘personages’ op te nemen. Uiteraard
moet dit worden onderbouwd met argumenten. Voor de elementen tijd en ruimte geldt iets soortgelijks: niet zelden kunnen in hetzelfde fragment beide als surrealistisch worden aangeduid. In zo’n geval neem ik het betreffende fragment op onder ‘tijd’ of ‘ruimte’, afhankelijk van welk aspect ik in dit specifieke fragment belangrijker vind. Vanzelfsprekend moet ook dat een onderbouwde keuze zijn; ‘in het wilde weg’ mag niet bestaan in een scriptie. Keuzes, keuzes, keuzes. Als ik uitgekozen ben en alles zo goed als ik kan heb beargumenteerd, komt de grootste uitdaging. Ik heb het surrealisme in De god Denkbaar en Het evangelie binnen een groter kader geplaatst, maar dat is slechts een deelantwoord. De vraag of er – beide boeken in ogenschouw genomen – een ontwikkeling is aan te wijzen, ligt nog altijd open. Is het surrealisme in Het evangelie wezenlijk anders van aard dan dat in De god Denkbaar? Er is ten tijde van het verschijnen van Het evangelie, gerekend vanaf het jaar van De god Denkbaar, ruim vijftien jaar verstreken. In die periode heeft Her-
mans zelf als het goed is een ontwikkeling doorgemaakt. Mogelijk vertaalt zich die ontwikkeling in een andere manier van schrijven, in een andere benadering van het surrealisme. Helemaal geen gekke gedachte. Maar hoe kan ik een dergelijke ontwikkeling blootleggen? Wederom biedt afstand nemen de oplossing, zij het in een andere zin en op een andere wijze. Wil je iets zinvols kunnen zeggen over een aantal gegevens, dan zul je deze op een bepaalde manier betekenis moeten geven. Doorgaans is abstractie hiertoe het aangewezen middel. Doel is voor elk van de onderscheiden aspecten (tijd, ruimte, personages, dialoog) een ontwikkeling vast te stellen, en dan bij voorkeur een die op elk van die aspecten van toepassing is. Al snel merk ik dat mijn abstractievermogen zich zal moeten uitrekken, zover als denkbaar is. Hoe meer ik abstraheer, hoe beter mijn beeld van de mogelijkheden wordt. Uiteindelijk stel ik voor tijd, ruimte en dialoog vast, dat er een convergerende beweging is aan te wijzen: van vaag naar zogenaamd concreet (voor tijd), van vormgeving naar gedraging (voor ruimte; in Het evangelie wordt aan veel ruimten gedragingen toegeschreven) en van grof (in de zin van ‘niet verfijnd’) naar meer verfijnd (voor dialoog). Deze drie ontwikkelingen zou men kunnen scharen onder de noemer ‘verdieping’. Van vormgeving naar gedraging, van grof naar verfijnd, van vaag naar concreet: een zekere verdieping is geen van deze ontwikkelingen te ontzeggen. Gek genoeg geldt voor het aspect personages net het tegenovergestelde: er treedt geen verdieping op, maar vervlakking. Ligt in De god Denkbaar de nadruk op het wezen van de personages, in Het evangelie speelt voornamelijk het uiterlijk een belangrijke rol. Verdieping, vervlakking en afstand: deze drie, maar de grootste is de afstand. Mark de Haan Metaal 7 (2010) nummer 2
11
SCRIPTIEPRIJS
Siegenbeek Scriptieprijs 2009 In gesprek met de winnares: Nina Verheij ‘Televisieprogramma’s gaan niet te ver, want als ze te ver zouden gaan, dan zou de zender ze allang hebben teruggeroepen.’ Dit is een voorbeeld van waarschijnlijkheidsargumentatie. Dit type argumentatie staat centraal in de masterscriptie van Nina Verheij. Met haar scriptie won Nina de Siegenbeek Scriptieprijs 2009. Wat doet ze nu? En hoe heeft ze het winnen van de prijs ervaren? Metaal stuurde mij op pad voor een interview. ‘Een interview? Oh, dan moet ik wel nog even mijn eigen scriptie doornemen.’ Het is alweer een tijdje geleden dat Nina Verheij de scriptieprijs won. In mei 2010 was de uitslag bekend: ‘Nina weet precies wat ze doet en is didactisch sterk: haar betoog is goed te volgen en ze slaagt erin de lezers bij de les te houden’, aldus de jury van de Siegenbeek Scriptieprijs. ‘Op zich heb ik wel geprobeerd om mijn scriptie zo duidelijk mogelijk te maken, bijvoorbeeld door veel metataal te gebruiken. Het is een heel complex onderwerp. Je bent het zo kwijt.
Toen ik het gisteravond weer las dacht ik: Jeetje, dat ik dit zelf geschreven heb!’ Verheij: ‘Waarschijnlijkheidsargumentatie is een beroep op een generalisering over menselijk gedrag. Ik vind het interessant om te bekijken of deze argumenten deugdelijk gebruikt worden. Klopt de
MEDEDELING Our man in Poland Per 1 oktober 2010 is Ludo Jongen benoemd tot hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde aan de Katholieke Universiteit Johannes Paulus II in Lublin, en stadje in het oosten van Polen. Sinds 2008 bestaat daar een leerstoel Neerlandistiek waar jaarlijks zo’n dertig studenten op af komen. Ludo versterkt in Polen het bestaande team. Hij geeft college aan eerste- en derdejaars neerlandici (Nederlandse cultuur & literatuur) en aan derdejaars Anglisten (Nederlandse literatuur). Omdat de Poolse studenten het Nederlands niet machtig zijn (uitgezonderd de derdejaars neerlandici: die spreken behoorlijk
12
Metaal 7 (2010) nummer 2
Nederlands, zij het met een zwaar Slavisch accent), worden de colleges in het Engels gegeven. Omdat Ludo gemiddeld een keer in de vier weken naar Polen reist, zal hij vooral via e-mail met zijn Poolse studenten contact onderhouden (opdrachten versturen en corrigeren). Ondanks het feit dat Polen niet naast de deur ligt (om in Lublin te komen ben je vanaf Amersfoort al gauw tien uur bezig), raakt Leiden Ludo gelukkig niet kwijt: hij blijft ook bij ons gewoon college geven. Metaal feliciteert professor Jongen van ganser harte met zijn nieuw verkregen waardigheid.
generalisering wel?’ Echte moeilijkheden tijdens het schrijven van de scriptie had Nina eigenlijk niet. ‘Dat kwam ook vooral omdat ik heel goed begeleid werd door mijn scriptiebegeleider Henrike Jansen. Zij stond echt open voor discussie en had altijd wel handige tips waardoor ik verder kon.’ Na een half jaar intensief met haar scriptie bezig te zijn, leverde Nina deze in december in. ‘Het leuke is dat je steeds meer van je eigen onderwerp snapt. Steeds weer nieuwe inzichten krijgt. Maar je moet er op een gegeven moment gewoon een punt achter zetten natuurlijk.’ Dat Nina lang genoeg aan haar scriptie had gewerkt bleek toen ze haar cijfer binnen kreeg. Een negen! Via Henrike Jansen hoorde ze dat scripties die met een 7,5 of hoger becijferd werden, konden worden ingezonden voor de Siegenbeek scriptieprijs. ‘Toen dacht ik: Ach, waarom ook niet?’ En gelukkig maar, want wij zijn een winnares rijker en zij een oorkonde en 500 euro. In het juryrapport staat dat de jury het erg zou toejuichen als Nina Verheij door zou gaan met verder onderzoek. Toch gaat Nina dit zelf niet doen. ‘Er zijn veel aanknopingspunten voor verder onderzoek. Eerst dacht ik wel aan promoveren, maar er zijn maar weinig aio-plaatsen en het werd me te veel gedoe. Dat neemt natuurlijk niet weg dat ik het leuk zou vinden als andere studenten kans zien om verder onderzoek over dit onderwerp te doen.’ Toch heeft Nina haar scriptie gelukkig niet ongebruikt in de kast laten liggen. Ze werd namelijk uitgenodigd om over haar onderwerp een lezing te geven op het congres ‘Rhetoric in Society’ dat in januari 2009 hier in Leiden werd gehouden. ‘Ik vond het een hele eer, maar ook heel spannend. Het was een internationaal congres, dus het moest allemaal in het Engels voor een hele zaal hoge heren. Stond ik daar als groentje, met een tomatenhoofd te praten.’ Nu werkt Nina als Co-worker eCommerce (SEO) bij TUI Nederland. ‘Ik ben eigenlijk van het een in het andere gerold. Na mijn afstuderen wilde ik niet meteen een vaste baan want ik wilde ook nog reizen. Ik kwam terecht bij een bedrijf dat aan zoekoptimalisatie van websites deed. Daar heb ik geld verdiend zodat ik twee-en-een-halve maand door Australië kon reizen. Toen ik terug was, werd mij een baan aangeboden door TUI.’ Gek genoeg past deze baan heel goed bij haar opleiding: ‘Mijn baan houdt in dat ik de websites van het bedrijf zo
gebruiksvriendelijk mogelijk maak. Dat betekent dat ik moet schipperen tussen enerzijds zo hoog mogelijk in zoekmachines proberen uit te komen, en anderzijds overtuigende en aantrekkelijke teksten voor de bezoekers schrijven. Ik vind mijn werk erg leuk en uitdagend. Het grappige is dat ik de eerste in mijn functie ben en echt als expert wordt gezien. Net student af, en nu al de expert…’ Nina voelt zich goed op haar plaats. ‘Tijdens de studie Nederlandse Taal en cultuur schrijf je zoveel, dat je daar enorm in ontwikkelt. Dat is leuk om te ontdekken en dat maakt ook dat ik me al snel niet meer onzeker voelde in mijn nieuwe functie.’ Nina Verheij is naar mijn mening een hele grote aanwinst voor TUI Nederland, want als dat niet zo was hadden ze haar niet aangenomen! Overigens: Nina is op zoek naar een stagiar(e)! Interesse? Bekijk de vacature op www.seoguru.nl! Nienke Averink
Het slechtste boek ooit Heb ik iets te veel gezegd? Heeft Arnon Grunberg zich dit ooit afgevraagd na het voltooien van zijn verfilmde roman Tirza? Ik stel het me zo voor, het moment waarop hij zich dit af heeft kunnen vragen. Hij schreef de laatste regels, alles wordt duidelijk, hij herleest het hele boek nog een keer. Nee, ik laat het staan, dacht hij. Zijn uitgever leest het en zegt: zou je niet…? Nee, hij laat het staan. Het boek gaat naar de drukker, de laatste kans voordat gelezen zal worden door honderden mensen. Hij laat het staan. Een prachtig verhaal over een bijzondere man, met een bijzondere relatie met zijn huishoudster. Deze relatie wordt op onaangename vlakken tot in detail beschreven. Beschrijvingen die ik liever niet had gelezen. Dan zou Tirza zonder H gewoon een mooi boek zijn, maar herinner ik me alleen dàt: een vies boek. Iris de Wit
Metaal 7 (2010) nummer 2
13
SCRIPTIEPRIJS
Juryrapport van de Siegenbeek Scriptieprijs 2009 Dames en heren, Aan mij de eer om bekend te maken wie dit jaar de Siegenbeek Scriptieprijs heeft gewonnen de Scriptieprijs die, zoals u ongetwijfeld weet, vorig jaar in het leven is geroepen om alumni op de hoogte te houden van recente ontwikkelingen in ons vak. Eerst heel kort iets over de spelregels. Niet iedereen kon zijn of haar scriptie inzenden. Dat was voorbehouden aan kersverse neerlandici die in 2009 afstudeerden met een scriptie die is gewaardeerd met een 7,5 of hoger. De jury heeft de ingezonden scripties vervolgens beoordeeld op toegankelijkheid en overtuigingskracht, op een verrassende benadering, op een vlotte stijl, en op persoonlijkheid en originaliteit in vorm en inhoud. De jury bestond ook dit jaar uit Jan Bos (boekhistoricus en penningmeester van Siegenbeek), Kees Thomassen (conservator en marge-drukker), Marcel Uljee (tekstschrijver) en Jos Paardekooper (HBO-docent en emeritus-stadsdichter). De oorkonde werd ontworpen en gedrukt door De Uitvreter te Woold. De Siegenbeekprijs bestaat uit een geldbedrag ter grootte van 500 euro. Voordat ik de winnaar bekend maak, wil ik beginnen met een eervolle vermelding. En die is voor Juliette Sandberg. Zij schreef de scriptie Vergeet min niet te schrijven al gij kent, met als ondertitel: ‘Een zoektocht naar Hollandse levens en taalnormen in zeventiende eeuwse brieven’. We zijn onder de indruk van het vele werk dat Juliette heeft verzet en de voorbeeldige verzorging van haar scriptie. We hebben het eindresultaat met veel plezier en bewondering gelezen. Maar toch, de Siegenbeek Scriptieprijs 2009 gaat naar een andere scriptie. En dat zegt veel over de kwaliteit van de scriptie van Nina Verheij want dat is de scriptie die de jury dit jaar wil onderscheiden. De titel van Nina’s scriptie luidt Aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid?, met een vraagteken, en de ondertitel luidt: ‘Analyse en beoorde14
Metaal 7 (2010) nummer 2
ling van waarschijnlijkheidsargumentatie.’ Ik moet eerlijk bekennen: we moesten er even voor gaan zitten. Waarschijnlijkheidsargumentatie is in Nina’s eigen woorden een argumentatietype ‘dat in de moderne argumentatietheoretische literatuur tot nu toe nog nauwelijks is besproken’. En het is ook voor de gemiddelde neerlandicus bepaald geen alledaags onderwerp. Nu bestond de jury natuurlijk niet uit ‘gemiddelde neerlandici’, maar toch. Gelukkig heeft Nina er alles aan gedaan om het haar lezers zo aangenaam mogelijk te maken. Waarschijnlijkheidargumentatie is, zoals het woord al, zegt een vorm van argumentatie waarin een beroep wordt gedaan op waarschijnlijkheden. Als voorbeeld gebruikt Nina onder andere: ‘Comapatiënten hebben geen bewustzijn, want als je doet alsof je ze een klap geeft, dan reageren ze niet.’ Het hier verzwegen argument (‘Mensen met een bewustzijn zullen gewoonlijk proberen een klap te ontwijken’) doet een beroep op een waarschijnlijkheid; hoe mensen zich meestal gedragen of normaal gesproken op iets reageren. In haar scriptie doet Nina een voorstel voor een model dat laat zien welke kritische vragen van toepassing zijn op waarschijnlijkheidsargumentatie. Met andere woorden: welke vragen kun je bij waarschijnlijkheidsargumentatie stellen om de redelijkheid ervan te toetsen? Nina bouwt een eigen, nieuw stukje theorie op door haar onderwerp werkelijk van alle kanten te bekijken. Dat doet ze, naar ons oordeel, zeer zorgvuldig op basis van literatuur- en corpusonderzoek. Elke stap wordt consequent aangekondigd, uitgevoerd en geëvalueerd. Die opbouw wordt ook voortdurend geëxpliciteerd en daarmee controleerbaar gemaakt. Nina weet precies wat ze doet en is didactisch sterk: haar betoog is goed te volgen en ze slaagt erin de lezers bij de les te houden. Persoonlijk moest ik tijdens het lezen voortdurend denken aan de juridische missers die er de afgelopen tijd naar boven zijn gekomen in enkele zeer spraakmakende processen. Met name de veroordeling van Lucie de B. berustte, als ik me
de krantenartikelen nog goed voor de geest kan halen, op enkele redeneringen, misschien wel redeneerfouten, die in dit onderzoek haarfijn door de mand zouden zijn gevallen. Kortom: hoewel het onderwerp op het eerste gezicht niet zo toegankelijk oogt, slaagt Nina Verheij erin om lezers te boeien die niet in de materie thuis zijn, met een goed opgezet en uitstekend verwoord betoog dat behalve een wetenschappelijk ook een groot maatschappelijk belang in zich draagt. Beste Nina, in je scriptie geef je een paar keer aan dat er verder onderzoek nodig is. We kun-
nen niet goed inschatten hoe waarschijnlijk het is dat je dat onderzoek zelf gaat uitvoeren, maar wij zouden dat in ieder geval erg toejuichen. En als ik je dan, namens de jury, de Siegenbeek Scriptieprijs 2009 en de oorkonde overhandig, dan lijkt het mij méér dan waarschijnlijk dat er tegelijk een klaterend applaus losbarst.
Het slechtste boek ooit
Het slechtste boek ooit
Terecht ongelezen
Zijpaden
Slechte boeken genoeg - denk aan die van Thomas Ross, Kluun of Heleen van Royen - maar daarvan weet je dat ‘t bagger is, nog vóór je er aan begint, waardoor het soms nog best meevalt. Heel anders is dat met De Avonden van Gerard Reve. Misschien komt het doordat ik het ná zijn latere werk las - waar ik hartstochtelijk aan verslingerd ben - maar allemachtig, wat een duf kloteboek bleek dat. Reve, toen nog ‘Van het Reve’, begaat de grote denkfout dat een saai bestaan oproepen ook in saaie zinnen en saaie scènes moet gebeuren. Liefhebbers roemen dit monumentale werk doorgaans om de ‘herkenbaarheid’. Twijfelachtig criterium, want we lezen toch om te ontdekken en niet om het muffe bestaan bevestigd te zien dat we kennelijk thuis ook al hebben? Nee, ik verdenk die dwepers er eerder van dat ze het goed vinden zoals ze James Joyce’s Ulysses goedvinden. Goed omdat het moet. Terwijl het samen met Finnegans Wake tot de bekendste én meest ongelezen werken uit de geschiedenis behoort. Terecht ongelezen, wel te verstaan. En van mij mag De Avonden zich in dat rijtje scharen.
Hoewel ik Nederlands studeer, ben ik stiekem een liefhebber van het door de Engelsen gedomineerde fantasygenre. Het meest teleurstellende boek dat ik ooit binnen dat genre heb gelezen, is Eragon. Er zijn natuurlijk wel ergere boeken te lezen, maar deze is opvallend omdat het al vrij snel verfilmd werd en zowel boek als film flink ‘gehyped’ werden. Je hoort vaak dat een verfilming meestal slechter is dan het boek, maar in het geval van Eragon is het omgekeerde het geval. Eragon is niet slecht doordat het boek slecht vertaald is, maar doordat de schrijver te veel steken laat vallen in het plot. Christopher Paolini laat binnen de overkoepelende verhaallijn vaak stukjes zien van verschillende (belangrijke) motieven en achtergrondverhalen en hij laat dan doorschemeren dat er veel uitgebreidere, daar aan verbonden verhalen bestaan. Hij werkt die zijpaden echter zó vaak maar half uit dat hij ze net zo goed weg had kunnen laten. Maar als hij dat had gedaan, zou dat Eragon hebben getoond zoals het werkelijk is: een mager en slecht uitgewerkt verhaal.
Christiaan Weijts
Leiden, donderdag 27 mei 2010, tijdens de jaarvergadering namens de jury voorgelezen door Jos Paardekooper.
Jordi van der Torre
Metaal 7 (2010) nummer 2
15
RECENSIE
Sparringpartners van de religie Nederlandse schrijvers en de rol van religie in hun werk Het nieuwe boek van Jaap Goedegebuure, Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010, is geen, zoals de titel wellicht doet vermoeden, zo compleet mogelijke collage van religieus getinte fragmenten uit de recente Nederlandse literatuur. Het is het resultaat van een studie naar schrijvers die worstelen met god, goden en religie, en daarmee met hun eigen existentie. ‘Ik ontdekte toen in een flits dat er eigenlijk een dominee aan mij verloren is gegaan’, bekende Goedegebuure al in het programma De Jacobsladder, waarin hij in het jaar 2000 te gast was. In het vraaggesprek met Job de Haan vertelt Goedegebuure hoe het lot hem verbond met de door hem zo bewonderde schrijver Frans Kellendonk. Kellendonk moest vanwege zijn gezondheid een lezing in de serie ‘sceptici over de Schrift’ afzeggen, waarop Goedegebuure werd gevraagd hem te vervangen. De daaruit resulterende ‘preek’, zoals hij het zelf noemt, smaakte naar meer en vormde de aanzet tot De Schrift herschreven en De veelvervige rok, waarin hij naar eigen zeggen aan de hand van seculiere maar op de Bijbel geënte literatuur commentaar geeft op verschillende Bijbelgedeelten. ‘Het was mijn manier om mijn wortels te localiseren, en in die zin eigenlijk een soort van thuiskomen’, schrijft Goedegebuure in het laatste en zeer persoonlijke hoofdstuk van zijn meest recente boek. Ik zou deze recensie niet met bovenstaand relaas over de auteur beginnen, als het niet een mooie illustratie zou vormen bij de inhoud van het hier besproken werk. Goedegebuure doet, door dit boek en voorgaande religie-gerelateerde werken te schrijven, hetzelfde als de auteurs die in zijn studies worden behandeld. Want hoe je het ook wendt of keert, de besproken teksten zijn stuk voor stuk literaire verwerkingen van een worsteling tussen de auteur en de rol die religie in zijn of haar leven speelt, hetgeen uiteindelijk neerkomt 16
Metaal 7 (2010) nummer 2
op een worsteling met de eigen existentie. Zoals Jacob bij de rivier de Jabbok vocht met God, maar tegelijkertijd ook met zichzelf. Jacob komt uiteindelijk als overwinnaar uit de strijd, maar niet voordat God hem voor het leven mankeerd. Een mooie casus vormt het werk van de jong gestorven Frans Kellendonk, de auteur die centraal staat in het boek. Voor wie Goedegebuure kent, mag het geen verrassing heten dat aan Kellendonk verreweg de meeste inkt is opgegaan. Minutieus wordt Kellendonks dialoog met samenleving en kerk beschreven, hoofdzakelijk aan de hand van zijn meesterwerk Mystiek lichaam. In de gedaante van de praktiserende homoseksueel Leendert Gijselhart, zien we in de roman een literaire representatie, weliswaar karikaturale van Kellendonk zelf, die vanwege zijn geaardheid buiten ‘de geschiedenis van het vlees’ staat, zoals in de roman te lezen is. Maar ook stipt Goedegebuure Kellendonks kritiek op de laat-twintigste eeuwse maatschappij aan, waar als gevolg van de secularisering nauwelijks meer van een samenleving is te spreken, en immateriële waarden zijn verdrongen door materiële. Goedegebuure betoogt: ‘In Mystiek lichaam ligt de norm bij het traditioneel-christelijke beeld van de Kerk als het lichaam van Christus. Kellendonk verdedigt de daarmee corresponderende leer met zijn hart, maar verwerpt die met zijn hoofd. Als kind van de moderniteit voelt hij zich niet langer bij machte de dogma’s zonder meer te aanvaarden, maar het is duidelijk dat hij, bevangen door de emotionele kou en culturele kaalslag van de late twintigste eeuw, eigenlijk niets liever zou willen. Hij wenst de christelijke instituties te handhaven, uit angst voor een teloorgang van de sociale cohesie, maar hoewel hij graag zou geloven in de realiteit van de religieuze pijlers onder die instituties, komt hij niet verder dan de dubbelzinnigheid van het gevleugeld geworden begrip “oprecht veinzen”.’ En daar legt Goedegebuure de vinger op de zere plek. Het is namelijk deze problematiek die bij
het gros van de behandelde auteurs is te bespeuren. Het zijn geen, zoals het in de inleiding wordt verwoord, auteurs ‘die religie beschouwen als een gepasseerd station of een pijnlijk relict waarmee moet worden afgerekend’. Nee, de besproken auteurs gebruiken religie als inspiratiebron voor hun literaire werk, en als uitgangspunt van waaruit gereflecteerd kan worden over moraal, ethiek en andere kwesties des levens. Dat maakt van hen niet altijd gelovige auteurs die god (en religie) proberen in te passen in hun moderne leven. Vooral zijn het worstelende, zoekende stervelingen, die enerzijds niet meer kunnen en willen geloven in de vertrouwde sprookjes uit hun jeugd, maar anderzijds Het Woord ook niet definitief vaarwel kunnen zeggen, of dat nu in de hoedanigheid van scepticus, agnost, atheïst of ‘gelovige ongelovige’ is. Een van de uitzonderingen hier is Willem Jan Otten, die zich bekeerde tot het katholicisme en daar literaire rekenschap van heeft gegeven. Gerard Reve, die hetzelfde deed, valt ook onder het kopje bekeerde auteurs te rekenen, alleen zorgde de bekende ironie waarmee dat gepaard ging ervoor dat hij de schijn tegen had. Goedegebuure laat echter zien dat Reve door het sacrale en het profane met elkaar te verbinden een eigen vorm van geloofsbelijdenis heeft ontwikkeld, en daardoor via de mystiek in een lange traditie staat. De mystiek vinden we in het boek nog meer terug in het hoofdstuk over dichter Hans Faverey. Goedegebuure toont op vakkundige wijze aan dat er in Faverey’s werk weinig sporen zijn terug te vinden van de Bijbelse God van Israël, maar dat zijn gedichten het resultaat zijn van een eclectische werkmethode, waarbij hij met een even ogenschijnlijk gemak als vanzelfsprekendheid de presocratische natuurfilosofen combineert met de mystieke leer van het Zen-Boeddhisme. De studie naar Faverey’s werk zet de schijnwerpers op een even indrukwekkende als tragische dichter, die zijn ‘onthechtingsoefeningen’, zoals Faverey zijn gedichten placht te noemen, tot het bittere eind volhield, maar er nooit in is geslaagd zijn doodsangst volledig te beteugelen. Bovenstaande is slechts een kleine greep uit het assortiment dat Goedegebuure voor ons geselecteerd heeft. De essays bieden een niet volledig, maar wel uitgbreid overzicht op de religieus-literaire productie van de afgelopen vijftig jaar. ’Levensdrift blokkeert de mogelijkheid tot ascese, maar opent de weg naar extase’, schrijft hij in zijn
essay over Maria van Daalen. Het geeft blijk van de literaire behendigheid waarmee Goedegebuure zijn onderzoekingen wereldkundig maakt. Het is een groot genoegen om vast te kunnen stellen dat de academische aard van dit boek voor Goedegebuure geen reden is geweest zijn zinnen te ontdoen van constructies en beeldspraken die in veel van de besproken werken niet zouden hebben misstaan. Maar meer nog dan dat laat de zin zien dat er aan Goedegebuure geen dominee verloren is gegaan. Hij is een exegeet, in de hoedanigheid van hoogleraar. Een exegeet die voor de verkondiging van Het Woord geen kansel nodig heeft. Coen van Beelen Jaap Goedegebuure: Nederlandse schrijvers en religie 1960-2010. Nijmegen: Vantilt, 2010. 224 p. ISBN 9789460040542. Prijs: €17,50
Het slechtste boek ooit Podoloog nodig Slechte boeken leg je na een paar bladzijdes ter zijde of lees je in het geheel niet. Toch zijn er gelegenheden waarbij een draak van een boek geconsumeerd moet worden (ook al is het geschrevene zo tenenkrommend slecht dat er daags nadien een podoloog aan te pas moet komen). Zo kreeg ik ooit op een verjaardag Godin van de jacht (2003) van Heleen van Royen in mijn handen gedrukt. De gulle gever was van het type dat de maandag daarop onmiddellijk zou vragen naar de inhoud van het boek. Ik had dus geen andere keus dan deze creatie van mevrouw Van Royen in het weekend tot mij te nemen. Het werd een wonderlijk weekend waarbij ik de gever meermaals vervloekte en waar ik met Van Royens zinnen raadspelletjes deed. Aan het begin van de zin giste ik naar hoe de zin zou aflopen. Negen van de tien keer was ik nog juist ook. Alex van Egmond
Metaal 7 (2010) nummer 2
17
NOSTALGIE
De dynamiek van de vakgroepsbibliotheek Toen me gevraagd werd een stukje voor Metaal in de rubriek Nostalgie te schrijven reageerde ik door te zeggen dat ik met nostalgie in de zin van ‘met verlangen terugdenken aan wat geweest is’ (Van Dale) heel weinig heb en dat ik dus niet de juiste persoon was. De redactie liet zich echter niet uit het veld slaan en zei dat ook een terugblikken in ruimere zin op de opleiding Nederlands of de bibliotheek van de opleiding heel goed in deze rubriek zou passen. Daar had ik niet van terug. En zo zie ik hier terugblikkend een bonte mengeling van beelden van personen, gebeurtenissen, woorden die gesproken zijn, oordelen, boeken, ruimtes en geluiden etc. etc. aan me voorbijtrekken Laat ik bij het begin van mijn aanwezigheid bij de opleiding Nederlands en opleidingsbibliotheek beginnen. Hoewel ik al veel eerder zijdelings met leden van de opleiding Nederlands in Leiden in aanraking was gekomen vond mijn kennismaking met de opleiding Nederlands plaats in maart 1993, waar ik toen ingezet werd in het NlcM-team (Nederlandse literatuur en cultuur in de Middeleeuwen) o.l.v. Frits van Oostrom en wel in de redactie o.l.v. Dini Hogenelst en Frits van Oostrom van Handgeschreven wereld: m.n. het verwerven van beeldmateriaal (dia’s, ectachromen, foto’s) en het opzetten van een beeldbank. Nadat dit boek in 1995 verschenen was heb ik het werk aan de beeldbank en een catalogus ten dienste van het NlcM-team voortgezet. Nadat in het voorjaar 2002 aan het NlcM een einde was gekomen en mijn voorganger Everhard Hofland was overleden heb ik zijn plek in de bibliotheek van de opleiding ingenomen. Alwaar Berry Dongelmans me de kneepjes van het bibliotheekwerk bijbracht en Andy Wieles (vakreferent Nederlands UB) het contact met de universiteitsbibliotheek in goede banen leidde en ervoor zorgde dat boeken van de opleidingsbibliotheek correct in de catalogus vermeld staan. Aanvankelijk bestond het werk voor een be18
Metaal 7 (2010) nummer 2
langrijk deel uit het verrichten van titelbeschrijvingen voor de kaartcatalogus, het zoeken naar publicaties in de UB-catalogus en de registratie van scripties voor het scriptiearchief. Ook heb ik met Ton Harmsen enige tijd geleden transcripties van werk van de 17e-eeuwse (toneel)schrijver Willem Godschalk van Focquenbroch gemaakt: in het werk van deze auteur komen veel komische passages voor, zoals in de Klucht van de Weyery. Veel van het werk van deze schrijver staat in de bibliotheek van de opleiding op de planken en binnenkort staat het Verzameld Werk op de site van de opleiding. In de loop van de tijd hebben zich enkele veranderingen voorgedaan: zo heeft de bibliotheek enkele computers gekregen en heeft Berry Dongelmans een andere functie en kamer gekregen en ik een andere buurman in Ton Harmsen. Voor mijzelf was de overgang van het NlcMteam aanzienlijk: van een relatief gesloten groep onderzoekers naar de uit een aantal subgroepen bestaande opleiding Nederlands en met elke dag een wisselend groepje bezoekers van studenten en collega’s voor de bibliotheek. Deze dynamiek vormt een goed tegenwicht voor de orde en de stabiliteit (‘onveranderlijkheid’) van de bibliotheekcollectie waar het aantal nieuwe aanwinsten beperkt is i.v.m. het bescheiden budget. Hiermee ben ik op het punt gekomen iets te zeggen over waar mijn inspiratie ligt en waar de frustraties en ergernissen. Zoals eerder gezegd spreekt de ordelijkheid van een bibliotheek me wel aan en biedt dat een goed tegenwicht en houvast voor mijn woelig en vaak onrustig denken. De ordelijkheid van de bibliotheek bestaat hierin dat de boeken en tijdschriften volgens een bepaald systeem geordend zijn en dat ze terug te vinden zijn in de kaarten UB-catalogus. Dit alles om de gebruiker van dienst te zijn. Een en ander neemt niet weg dat publikaties om allerlei redenen soms toch moeilijk of helemaal niet vindbaar zijn. Een ander punt van inspiratie vormen de bezoekers en gebruikers van de bibliotheek: ener-
zijds de docenten en de medewerksters van het secretariaat en anderzijds de studenten (m/v) (bezoekers van buiten laat ik buiten beschouwing vanwege hun uiteenlopend karakter). Bij met name de laatste groep doen hun ambitie, openheid, leergierigheid en nieuwsgierigheid me goed, maar zorgen ook de nonchalance van sommigen soms voor ergernis (wanneer bijv. uitgeleend materiaal niet op de afgesproken tijd wordt teruggebracht). Ik betrap me er regelmatig op dat ik graag aardig gevonden wil worden en dus royaler ben met het verlenen van gunsten dan Column Forza Italia! Ik – begin nooit met ik – kom wel eens ergens. Zo laatst, voor studiedoeleinden, in Florence, alwaar ik sliep bij signora G. Baldini, Giolia. Zij is wat je zou noemen ‘een echte’: tachtig jaar, 1,55 hoog; maar groot en groen haar zonnebril als ze haar huis verlaat. Aan niets lees je af dat haar kunsttanden moeite hebben met taaie stukken vlees en klapperende geluiden maken tijdens het kauwen. Ze is bezitterig lief, geeft tikjes tegen mijn kin als ik binnenkom, per dag 100 ciao bello’s. Intrigerend is tevens haar beh. Een woordje dat naar het schijnt op iedere zinspositie past en dat zoiets als ‘goed’ betekent. In werkelijkheid is haar positie weldegelijk aan bepaalde restricties onderhevig maar dat doet hier verder niet ter zake. Afwas, beh harenkammen, beh, strijken, beh. Behbehbeh. Maar beh wordt bah wanneer er een homo op TV verschijnt. Als ik laconiek reageer bindt ze in: persoonlijk heeft ze op homo’s niets tegen als ze zich maar niet te gay gedragen. Ze at vroeger zelfs wel eens bij een oude homo-collega. Hij is nu dood maar kon altijd lekker koken. Beh, gooit ze de discussie op slot, niets is nu eenmaal perfect en zo vertoont ook de natuur zo af en toe een defect.
ik eigenlijk wil, met als gevolg dat ik een lange zwarte lijst met namen van diverse personen bijhoud met daarin het misbruik van mijn coulantie waaraan zij zich schuldig gemaakt hebben met daarbij de bijbehorende straffen. Het bestaan van de zwarte lijst heb ik pas na lange tijd op aandringen van enkele collega’s toe willen geven. Hierover hoop ik meer mededelingen te doen in een volgend stuk. Hopelijk zijn dan genoemde personen nog onder ons. Albert van Es Merkwaardig vaak komen die defecten voor in de politiek linkse, zo Giolia wil, communistische hoek. Dat is of een bijzondere speling van het lot, of opzet van TV5, het kanaal waarop je Berlusconi alle nationale helden ziet omarmen of kussen (dames). Baldini is even fel voor Berlusconi - een intelligent man zoals jij en ik - als tegen de moslims: groot gevaar in de dop. Daarbij maken ze veel te veel kinderen. Zeker ten opzichte van de Italianen. Probleem kwadraat. En groot gelijk heeft ze. Hoe valt anders te verklaren dat bij Giolia om de hoek (Via Benedetto Marcello, 37) de halal salami deze week in de reclame is? Trouwens, nadat Berlusconi met een magnifieke meerderheid verkozen was, heeft ze hem een brief geschreven met haar felicitaties. Binnen een week had ze een brief van hem terug vol van bedankt enzo. ‘En dan zeggen de communisten dat hij niets om de mensen geeft!’ Ik denk terug aan de brief die ik ooit aan Donald Duck schreef. Mijn vader kreeg in het bos een bolster op zijn hoofd. Veel lol en gelukkig liep alles uiteindelijk toch nog goed af. Vast een brief van de week, dacht ik. Hij werd niet eens geplaatst. Wel schreef Oom Donald mij een brief terug, vol van bedankt enzo. ‘Echt waar’, zegt ze trots, ‘van hem. Zie je wel, een man zoals jij en ik’. Midden in een stad van wereldwonderen aan kunst en grote geesten als Dante, Michelangelo, Da Vinci, is de wereld van Baldini niet groter dan het TV’tje in haar keuken. Schrijnend in deze context is het Italiaanse Madurodamvlaggetje boven de keukendeur, waarop trots: Forza Italia. Jelmer Birkhoff
Metaal 7 (2010) nummer 2
19
UIT HET VELD
Een heel gelukkig weekend en andere cultuurproblemen Docent Nederlands in Beijing “Ik zou graag Hitler willen zijn.” Dit antwoordde een student van mij op de vraag wie hij zou willen zijn als hij een andere persoon kon zijn. Het gaf feilloos aan hoezeer ik niet in Europa voor de klas stond. Hij bedoelde dat hij, als hij Hitler was geweest, de zaken anders zou hebben aangepakt en niet voor een oorlog of een Holocaust zou hebben gezorgd. Zijn antwoord was niet kwaad bedoeld, maar kwam voort uit onwetendheid met de westerse cultuur en bijbehorende gevoeligheden. Dat fascineert mij. Dit soort cultuurbotsingen zijn onvermijdelijk wanneer westerlingen en Aziaten samen zijn. Dat merkte ik toen ik vorig jaar ging werken als Docent Nederlands voor anderstaligen aan de Beijing Foreign Studies University. Ik had China al ettelijke malen bezocht, maar dat waren korte vakanties van hooguit drie weken. Toen ik vorig jaar als vers afgestudeerde neerlandicus deze baan kreeg aangeboden, had ik ergens al wel het gevoel dat het een sprong in het diepe zou zijn. Lesgeven als beginnend docent in het land van uitersten: ik bedoel maar…de Volksrepubliek China telt 1,3 miljard inwoners en dat is ruim vijfenzeventig keer de bevolking van Nederland. De stad Beijing waar ik terecht ben gekomen telt alleen al meer dan twintig miljoen zielen. Hoe moet je in die wereldstad je weg vinden als je uit het kneuterige kustplaatsje Katwijk komt? Spartaans De Beijing Foreign Studies University, in de volksmond ook wel Beiwai genoemd, gaat er prat op dat zij het grootste taleninstituut in China is. Op de universiteit worden naast de wereldtalen ook vele kleinere talen bestudeerd, zoals Deens, IJslands, Portugees, Servisch, Albanees, Thai, Cambodjaans, et cetera. Maar ook Latijn en Swahili worden gedoceerd. Volgens de overlevering legde men het fundament van de huidige talenuniversiteit in 1941. Toentertijd behoorde alleen Russisch 20
Metaal 7 (2010) nummer 2
tot het curriculum. Wat niet verwonderlijk is, gezien de lange periode waarin China gericht was op de Sovjet-Unie. De universiteit volgt min of meer de politieke en economische ontwikkelingen van het land, waardoor er tegenwoordig meer dan vijftig talen worden bestudeerd. In 2005 is daar de vakgroep Nederlandse Taal en Cultuur bijgekomen. De campus ligt in het noordwesten van de stad, niet ver van het keizerlijke Zomerpaleis, en wordt doorsneden door de derde ringweg. Men verdeelt de campus dan ook in een oostelijk en een westelijk deel. Op de oostcampus zijn de collegezalen, kantoren, kantines en slaapverblijven voor de Chinese studenten en op de westcampus zijn het personeel, de buitenlandse studenten en de buitenlandse docenten gevestigd. De oostcampus is qua oppervlakte een stuk groter dan de westcampus en heeft ook een atletiekveld, tennisbanen en een sportcentrum binnen de muren. In tegenstelling tot wat in Nederland gebruikelijk is, wonen de studenten, de docenten en het personeel dus op één terrein. De studentenverblijven op de oostcampus zijn vrij Spartaans: vier personen op een kamer van drie bij vier meter zonder airco. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de studenten uitwijken naar één van de vier bibliotheken of de college-
Het slechtste boek ooit Soms duurt geluk maar kort Het eerste boek dat me te binnen schoot was het jeugdboek Pjotr van Jan Terlouw. Ik weet dat Jan Terlouw een gerespecteerde kinderboekenschrijver is, toch is dit enige boek dat ik bewust niet heb uitgelezen. Een herlezing bevestigt mijn keuze: Pjotr is een jongetje dat op reis gaat naar zijn vader die is opgesloten in een strafkamp. Verdere ellende bestaat uit een overleden moeder, kou, armoede, moord en als het beter lijkt te gaan stort alles in. Dat geeft de verteller ons gelukkig al van tevoren aan: ‘Maar soms duurt geluk kort, erg kort.’ Deze verteller met zijn moraliserende commentaar is mijn tweede ergernis: ‘Nee, ’t is niet leuk om honger te hebben. En toch krijgen tot vandaag de dag toe miljoenen kinderen te weinig te eten, terwijl onze belangrijkste zorg is dat we niet te dik worden. Daar klopt iets niet helemaal, zou je zeggen.’ Annemarie van Dooren
zaal om te studeren. Gelukkig blijft een dergelijke Spartaanse behandeling mij bespaard. Bij mijn contract zit een groot appartement inbegrepen waar ik alleen kan wonen. Het is ook nog eens op de stillere westcampus. Ik woon met veel andere buitenlandse docenten in één groot gebouw. Zodoende doe je veel internationale contacten op, wat natuurlijk uniek is. Een favoriet tijdverdrijf onder de buitenlandse docenten is het vergelijken van woorden tussen de verschillende talen. Vooral tijdens de lunchpauzes in de docentenkantine wordt veel kennis uitgewisseld. Theoretisch gezien is het niet opzienbarend dat de Germaanse talen dichtbij elkaar liggen, maar het blijft verbazen hoeveel overeenkomsten er zijn.
Heel gelukkig Tijdens mijn master Moderne Letterkunde kwam bij mij voor het eerst het idee op om voor de klas te staan. Aan het begin van mijn universitaire carrière stond mij altijd voor ogen om de journalistiek in te gaan, maar tijdens mijn studie merkte ik dat dat niet echt mijn ding was. Als journalist loop je constant tegen de deadline aan en mijn dagen slijten op een redactiekantoor leek mij niet ideaal. Daarom meldde ik mij aan voor de werkgroepen Leren en communiceren bij Hans Hulshof en Didactiek van vreemde talen bij Josien Lalleman. Tijdens de verplichte stages heb ik dus zowel met kinderen in het basisonderwijs gewerkt als met anderstalige volwassenen op universitair niveau. Uiteindelijk heb ik toen gekozen om verder te gaan in het onderwijs voor anderstaligen, omdat werken met kinderen mij niet zo lag.
Het slechtste boek ooit Leesclub Eigenlijk een raar verzoek: Wil je een stukje schrijven over het slechtste boek dat je ooit gelezen hebt. Slechte boeken lees ik nooit – althans niet úit. Hoewel … In een leesclub moet je weleens omwille van de lieve vrede een boek lezen dat je zelf beslist niet zou hebben uitgekozen. Over zo’n boek heb ik het hier: Tralievader van Carl Friedman, gelezen in 1993. In tegenstelling tot alle andere leesclubleden, die het een mooi en ontroerend boekje vonden, vond ik het ergerlijk; met name de zielige vaderfiguur die met zijn oorlogstrauma het hele gezin terroriseert, ‘pikte’ ik niet. Brrr. De zieligheid en ellende liggen er te dik bovenop, zijn onzuiver. Een goed boek overtuigt, zuigt je de verhaalwereld in, of deze nu fictief is of gedeeltelijk gebaseerd op de werkelijkheid. Hier dacht ik: dit klopt niet. Jaren later bleek mijn intuïtieve wantrouwen gegrond, maar dat is een ander verhaal. Susanne Onel
Metaal 7 (2010) nummer 2
21
RECENSIE
‘Ik zal gelezen worden!’ Neerlandsch trots nu ook toegankelijk voor jonge Droogstoppels en Sjaalmannen
Studenten en docenten met gastschrijfster Joke van Leeuwen
Ik had het geluk dat ik vier maanden voor mijn afstuderen al verzekerd was van een baan. Vanuit Beijing werd ik in januari 2009 gevraagd om als moedertaalspreker het team te versterken. Waarschijnlijk heeft mijn interesse voor de Chinese taal en cultuur daar een rol in gespeeld. In het derde jaar van mijn opleiding Nederlands heb ik één jaar Chinees als tweede studie gedaan. Achteraf gezien is het een krankzinnig jaar geweest, waarin de werkdruk constant hoog was en alle zeilen bijgezet moesten worden, maar het gaf mij wel een aardige basisvaardigheid in het Chinees waar ik ook nu nog de vruchten van pluk. Ton Harmsen heeft eens gezegd dat je Chinees moet leren voor je dertigste, want anders lukt het niet meer. Maar ook na je dertigste kun je ver komen hoor. Inmiddels kan ik mij aardig redden in de taal. Ik heb wat Chinese vrienden waar ik veel mee afspreek en oefen. Met mijn studenten en Chinese collega’s spreek ik echter uitsluitend Nederlands, omdat zij in China niet veel kans hebben om in het Nederlands te communiceren. Toch komt mijn studie Chinees tijdens colleges vaak goed van pas. Als een student op de vraag hoe zijn of haar weekend was, bijvoorbeeld zegt: ‘Heel gelukkig’, terwijl hij of zij bedoeld ‘Heel leuk, fijn of gezellig’, dan is voor mij duidelijk dat er letterlijk wordt vertaald vanuit het Chinees: hen gaoxing (很高兴). In het Chinees is deze uitspraak niet zo beladen als in het Nederlands, waar als je gelukkig was tijdens het weekend er toch echt iets bijzonders aan de hand moet zijn geweest.
22
Metaal 7 (2010) nummer 2
Daarnaast is er ook de cultuur waar je rekening mee moet houden. In China is er geen sprake van een groep individuele studenten, maar vormen zij een collectief. De hechte band die zij met elkaar hebben, blijft ook na het afstuderen bestaan. Het samenwonen op zo’n kleine kamer zal daar ongetwijfeld een rol bij spelen. Ook gezichtsverlies komt in de Chinese cultuur voor. Iemand in college ten overstaan van de anderen de oren wassen, is het ergste wat je een Chinese student kan aandoen. Het werkt beter om zo’n persoon na college apart te nemen en een gesprek aan te gaan. Gelukkig is dat niet vaak nodig, want Chinese studenten zijn over het algemeen ontzettend gemotiveerd en leergierig. Memoriseren Binnen de vakgroep werk ik samen met twee Chinese collega’s. De één heeft in Leuven Nederlands gestudeerd en de ander in Leiden. Zij zijn degene die de contacten onderhouden met de faculteitsraad en het bestuur, want zij weten beter hoe het systeem in elkaar steekt dan ik. Dat soort zaken is in China niet zo transparant als in Nederland. Zo zijn er nog meer dingen die net even anders werken dan de westerling gewend is. In Nederland heeft men bijvoorbeeld voordat een probleem zich voordoet al lang nagedacht over calamiteitenscenario’s en dergelijke, maar in China komen ze pas in actie als er daadwerkelijk een probleem is.
Multatuli’s Max Havelaar is na 150 jaar nog altijd een literair meesterwerk dat vooral gelezen moet blijven worden. Na zoveel jaar is het boek voor jonge lezers echter niet gemakkelijk te doorgronden. De moderne uitgave van Max Havelaar (2010) binnen de reeks Tekst in context neemt de scholier mee op reis naar de koffieplantages in NederlandsIndië onder leiding van de toegewijde gids: Peter van Zonneveld, expert in de negentiende-eeuwse en Indische letterkunde. De originele Max Havelaar vraagt veel van de huidige lezer. Geploeter door lange zinnen, gestoei
met vergane spelling, eindeloos geblader naar een pak vol voetnoten en de waarde lezer moet de bittere nasmaak van oneerlijke koffie geproefd hebben. Het is niet zo gek dus dat Multatuli’s meesterwerk niet erg populair is onder scholieren. Toch mag het niet zo zijn dat deze veelbewogen, veel besproken en veel vertaalde klassieker om deze redenen verstoft en verstopt voor jonge lezers in bibliotheken blijft liggen. De reeks Tekst in context maakt de schatten uit de Nederlandse literatuur toegankelijk voor bovenbouwscholieren door het verhaal terug in de eigen tijd mee te nemen, zodat het op deze manier oprecht (her)gewaardeerd kan worden. De eenentwintigste-eeuwse kleurige
Vervolg en einde van Uit het Veld
De onderwijsmethode in China verschilt ook van die in Europa. De nadruk ligt op het reproduceren van kennis in plaats van het verkrijgen van inzicht door analyse. Complete teksten en feiten worden gememoriseerd door de Chinese studenten. Op de campus hoor je studenten dan ook de lesstof hardop in hun hoofd stampen (soms ook om zeven uur ’s ochtends voor je slaapkamerraam, wat minder leuk is). Ik heb er veel respect voor dat ze dit kunnen, maar het nadeel van deze onderwijsmethode is wel dat de studenten veel academische vaardigheden missen. Al hun tijd wordt gestoken in het memoriseren, waardoor ze op elk moment hun teksten kunnen opdreunen, maar verwacht niet dat ze een verband tussen de teksten kunnen aantonen. Ik zie het dan ook als mijn missie om hen in de komende jaren ook wat academische vaardigheden bij te brengen. Tijdens de colleges krijg ik daar gelukkig ook de ruimte voor. Ik probeer vaak ook bij de studenten interesse te wekken voor de Nederlandstalige literatuur. In het kader van 150 jaar Max Havelaar heb ik bij-
voorbeeld een college gewijd aan de roman en de schrijver van dit boek. Je ziet dan dat ze ook daar graag iets over willen weten. In de toekomst hoop ik meer met de Nederlandstalige literatuur te doen, want dat is tenslotte hetgeen waarin ik ben afgestudeerd. Al met al kan ik zeggen dat ik in China wel mijn draai heb gevonden. Ik heb veel nieuwe contacten opgedaan en na een jaar college geven aan de universiteit merk ik dat het voorbereiden ook steeds sneller gaat. Met wat goede wil kun je de reacties en gewoontes van de Chinezen beter begrijpen. Daarnaast zijn er in een stad met 20 miljoen zielen ook oases van rust te vinden. Ik heb een paar maanden geleden een mountainbike aangeschaft en ga sindsdien een of twee keer per week fietsen in de omgeving. Op nog geen vijf kilometer rijden van Beiwai ben je plots op het platteland, waar boeren hun akkers bewerken en de lucht nog schoon is. Dat had ik vooraf niet kunnen dromen. Alex van Egmond
Metaal 7 (2010) nummer 2
23
LEERMEESTER en afbeeldingrijke Max Havelaar is het negende deel van deze serie waar eerder ook al Reinaert de vos en Karel en Elegast zijn verschenen. De uitgave moet met veel zorg zijn samengesteld. Een selectie van de omvangrijke originele tekst was onvermijdelijk. De tien meest veelzeggende hoofdstukken van de twintig zijn opgenomen in modernere spelling, waaronder het tragische liefdesverhaal van Saïdjah en Adinda, een deel van de uiteenlopende inhoud van het pak van Sjaalman en de prachtige, bedachte toespraak van assistent-resident Max Havelaar. De chronologische verhaallijn is in deze ingekorte uitgave bewaard gebleven door het commentaar waarin de ontbrekende hoofdstukken worden samengevat. Hierin galmt onmiskenbaar de meeslepende vertellersstem van Van Zonneveld. Met zijn aandacht voor precisie en het waargebeurde wijst hij op bijzonderheden als ‘misschien wel de bekendste zin uit de literatuur’: ‘Ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht No 37.’; de parabel van de Japanse steenhouwer en de rol van Stern in het vertelperspectief. Uiteraard is er ook een kaart van Havelaars werkgebied opgenomen zoals Van Zonneveld dat tijdens zijn colleges schetst. Multatuli’s bijzondere schepsels hebben hun stem in deze kleine roman gelukkig niet verloren. De zelfingenomen Batavus Droogstoppel krijgt alle ruimte zijn woonadres nog eens te herhalen, volop kritiek op Havelaars aantekeningenlijstje te geven: ‘Dit bevalt me volstrekt niet. Ik geloof dat hij de makelaars wil afschaffen. Maar ik heb het toch terzijde gelegd, omdat er een en ander in voorkomt, dat ik gebruiken kan voor mijn boek.’ en zijn woorden kracht bij te zetten: ‘Ja, een bekentenis, lezer!’ Opvallend is dat ook scholieren flink in dit boekje zullen moeten bladeren door de aanzienlijke begrippenlijst waarin de betekenis van inheemse woorden staat uitgelegd. Toch moet dit een weloverwogen keuze zijn geweest: de woordkeus bewaart de authenticiteit en Indische geheimzinnigheid van het verhaal. Klinkt het niet veel echter en poëtischer dat een buffel door alang-alang, sawahs en over galangans galoppeert dan dat het dier door hoog gras, rijstvelden en over smalle dijkjes gaat? De geschiedenis komt weer tot leven. De talrijke afbeeldingen zorgen ervoor dat het net is alsof je samen met Droogstoppel door de Kal24
Metaal 7 (2010) nummer 2
verstraat loopt en door Havelaars ogen ziet hoe de inlanders op de rijstvelden werken. Een fragment van Multatuli’s handschrift is in dit boekje te bewonderen als de bewogen drukgeschiedenis van de Max Havelaar wordt besproken. Het ingewikkeld ogende bestuur van Nederlands-Indië wordt uitgelegd en ook Fokke en Sukke laten spottend van zich horen. Al deze onderdelen die samen de context vormen, worden geheel vrijblijvend gepresenteerd waardoor het boekje zowel geschikt is voor de meer en minder nieuwsgierige scholier. Hopelijk leest de eigengereide jonge lezer wel in de volgorde zoals het is opgebouwd. Bestaat het leesplezier er namelijk juist niet uit dat ‘den belangstellenden lezer’ er zelf achter komt dat de verschillende personages één blijken te zijn? Maar liefst honderd vragen en opdrachten dagen leerlingen uit om dit boekje na het lezen niet meteen weg te leggen en voor de enthousiastelingen zijn er verdere literatuurverwijzingen toegevoegd. Deze Max Havelaar is een boek geworden waar docenten Nederlands van zullen verzuchten: ‘Was dit er maar eerder geweest!’ Het kan niet anders of dit moet de scholieren van vandaag aanspreken. Een prachtige opstap naar het lezen van de échte Max Havelaar. Evelien Engele Peter van Zonneveld: Max Havelaar - Multatuli. Amsterdam: AUP, 2010. (Tekst in Context). ISBN 9789089641953, 104 p, € 17,50. Docentenhandleiding: ISBN 9789089642189; € 9,95.
OPROEP Siegenbeek Scriptieprijs Win € 500,- met je Masterscriptie! Doe mee met de Siegenbeek Scriptieprijs 2010. Zie voor meer informatie en voorwaarden: www.siegenbeek.nl
Mijn eerste college In 1986 ging ik Nederlands studeren in Amsterdam. Ook al had ik lang haar en was ik, hoe heet het, alternatief, toch vond ik de UvA in het centrum van de stad een al te grote stap vanuit Zeeuws-Vlaanderen. Dus werd het de Vrije Universiteit, in het saaie Buitenveldert. Omdat station Zuid-WTC destijds nog niet bestond, moest ik na een urenlange treinreis ook nog per bus de hele stad door om de VU, en mijn kamer op Uilenstede, te bereiken. Toch heb ik van mijn keuze voor de VU nooit spijt gehad. Dat komt door Theo Janssen. Mijn eerste college aan de VU werd door hem gegeven en het was ook voor hem zo ongeveer zijn eerste college – althans op de VU, in zijn nieuwe hoedanigheid van hoogleraar ‘Taalkunde en Taalbeheersing van het Nederlands’. Dat college heette ‘Taalgebruikskunde’ en het boek dat den was Sociolinwe bestudeerguïstiek van R.A. Hudson. Niet alleen de titel doet nu gedateerd aan, ook de vorm (bijna 300 pagina’s dicht op elkaar gedrukte tekst, zonder plaatjes). En de inhoud: tot mijn verbazing lees ik bijvoorbeeld bij Hudson dat ‘het formuleren van gedachten een proces [is] dat in het algemeen onafhankelijk van taal is’ en dat we de wereld indelen ‘volgens grenzen die veel meer door de natuur getrokken worden (…) dan door onze taal’. Interessant, want in mijn herinnering heb ik van Theo Janssen precies het omgekeerde geleerd over de relatie tussen taal en denken. Van een leermeester leer je wat niet in het boek staat. Het was op dat eerste college dat de docent een sterachtige figuur op het bord tekende. De
opdracht was om die figuur zo te omschrijven dat iemand die de ster niet ziet, zich er toch een voorstelling van kan maken. Toen bleek dat die ene figuur op heel veel verschillende manieren beschreven kon worden – en Theo wist er zelf nóg wel een paar – en al die omschrijvingen corresponderen eigenlijk met verschillende interpretaties van dezelfde werkelijkheid – die ene tekening op het bord namelijk. Ik moet toegeven dat het even geduurd heeft voordat ik de relevantie van die ster begreep, en de link met de interpretatie van woorden, maar toen ik het eenmaal doorhad, ben ik het nooit meer vergeten. Intussen mag ik in Leiden zelf ‘taalgebruikskunde’ geven, al heet dat dan – leve de vooruitgang! - ‘Taal in Gebruik’, en heb ik zo mijn eigen stokpaardjes om hetzelfde punt te maken, maar die wou ik hier even onbereden laten. Waar Theo op college heel goed in was: met een geïnteresseerde blik reageren op de stomste vragen en onzinnigste opmerkingen, die hij dan ‘op zichzelf niet oninteressant’ noemde. Als student ergerde ik mij daaraan – behalve dan als het een opmerking van mijzelf betrof. Intussen weet ik dat het één van de voorwaarden voor goed onderwijs is: je realiseren dat de intuïties en analyses waar studenten mee komen, niet bij voorbaat minder waard zijn dan die van jezelf. Het mooiste citaat over leermeesters is te vinden in De weg van de mens van Martin Buber. Het is een uitspraak van Rabbi Susja, die kort voor zijn dood heeft gezegd: ‘In het toekomende Rijk zal mij niet gevraagd worden, waarom zijt gij niet Mozes geweest? Mij zal gevraagd worden: waarom zijt gij niet Susja geweest?’. Ik heb gelukkig een leermeester die zich dat realiseert. Ronny Boogaart Metaal 7 (2010) nummer 2
25
ESSAY
De rol van humor in prijswinnende televisiereclames Binnen de taalbeheersing is retorica één van de pijlers. Zo is er in Leiden veel aandacht voor argumentatietheorie, het politieke debat of retorisch vuurwerk in Den Haag. Er wordt zo nu en dan aandacht besteed aan visuele reclame-uitingen als advertenties, maar slechts nauwelijks aan verbaal-visuele uitingen als televisiereclames. Reclame is voor taalbeheersers zeer interessant, vanwege het tweeledige doel. Ten eerste wil de adverteerder de naamsbekendheid van het merk vergroten en ten tweede wil het de consument verleiden tot aankoop van een product of dienst. Het pakken van de aandacht (attentum facere) is noodzakelijk voor het vergroten van de naamsbekendheid. Het verleiden van de consument is het persuasieve doel. Taalbeheersers houden zich al langer bezig met aandacht en persuasiviteit; toch is het reclamedomein nog relatief onontgonnen. Er valt redelijk wat literatuur te ontdekken over advertenties, maar de aandacht voor het fenomeen televisiereclame blijft hierbij achter. Hans Hoeken is in Nederland één van de weinige (oud) taalbeheersers die erover schrijft. Omdat ik zelf als afstuderend taalbeheerser meer wilde weten over de werking van televisiereclames, besloot ik mijn scriptie hierover te schrijven. Wellicht lever ik met mijn scriptie een kleine bijdrage aan een toenemende belangstelling van taalbeheersers voor televisiereclames. Televisiereclames Met de opkomst van commerciële Nederlandse televisiezenders vanaf 1989 groeide het Nederlandse televisieaanbod explosief. Televisiekijken is een dagtaak geworden. De zendtijd voor televisiereclames groeide met het aanbod mee. Reclames onderbraken vanaf dat moment de programma’s en het werd voor kijkers moeilijker om de commercials te ontlopen. De komst van de afstandsbediening veranderde dit, omdat de kijker vanuit zijn luie stoel bij de reclame kon zappen naar een ander kanaal. Als reactie op dit wegzappen werd de televisiekijker in de commercial be26
Metaal 7 (2010) nummer 2
dankt voor zijn aandacht, bijvoorbeeld door middel van humor. Tevens werd er een publieksprijs in het leven geroepen om televisiereclame in een beter daglicht te zetten: de Gouden Loeki. Verwerkingstheorieën Een van de invloedrijkste theorieën over het verwerken van persuasieve teksten is het Elaboration Likelihood Model (ELM) van Petty en Cacioppo (1986). Volgens Petty en Cacioppo kan een tekst centraal (afwegen argumentatie) of perifeer (snelle beoordeling) verwerkt worden. Meyers-Levi en Malaviya (1999) deden onderzoek naar reclames en voegden op basis daarvan de ervaringsverwerking toe aan het ELM. Bij ervaringsverwerking baseren kijkers hun oordeel op de gevoelens die ze ervaren bij het verwerken van de boodschap. Als het verwerken van de boodschap positieve gevoelens oproept dan leidt dat tot een positieve attitude. Anderzijds kunnen negatieve gevoelens leiden tot een negatieve attitude. Positieve gevoelens kunnen bijvoorbeeld opgewekt worden door het succesvol oplossen van een raadsel en het gebruik van humor. Humor Meyers-Levi, Malaviya en reclamemakers stellen dat humor kan bijdragen aan het vasthouden van de aandacht voor reclames en aan het positief beoordelen van de commercial. De vraag of humor in commercials bijdraagt aan het pakken van de aandacht en of humor effect heeft op de waardering (positief en negatief), heb ik proberen te beantwoorden in mijn scriptie over de rol van humor in prijswinnende televisiereclames. Waarom is humor zo een interessant fenomeen? Humor heeft een paradoxaal karakter: Hij is universeel en individueel. Humor komt voor in elke cultuur door de eeuwen heen en toch is hij afhankelijk van tijd en plaats. Waar humor een natuurlijke en menselijke trek is, is de reactie op humor (lachen) aangeleerd gedrag. Het is niet eenvoudig om met humor bij een breed publiek in de smaak te vallen, maar toch zijn er verschijningsvormen die door grote groepen gewaar-
deerd worden. Het paradoxale karakter van humor komt terug in de tweeledige definitie die in de scriptie is aangehouden: 1. Als het publiek de stimulus grappig vindt, dan wordt het geclassificeerd als humoristisch (Unger 1996). 2. Als de stimulus grappig bedoeld is, dan wordt het geclassificeerd als humoristisch. Er zijn drie belangwekkende theorieën die het wezen van humor trachten te verklaren. De incongruïteitstheorie verklaart humor doordat er een gebrek aan harmonie, een inconsistentie of ongepastheid, aan ten grondslag ligt. Het plezier dat aan humor afgeleid wordt, wordt veroorzaakt door de afwijking van de verwachting. De superioriteitstheorie gaat uit van ongelijkheid. Door te lachen illustreer je superieur te zijn aan de persoon die je uitlacht. Ten slotte wordt binnen de ventieltheorie het standpunt gehuldigd dat mensen lachen om psychische energie te ontladen. Corpus Het testen van humoristische commercials door een testpubliek is te arbeidsintensief voor een masterscriptie. Dit probleem is omzeild door commercials te selecteren die door het Nederlandse televisiepubliek zelf al zijn bekroond met een prijs.
Het corpus bestaat uit eenentwintig commercials die de belangrijkste publieksprijzen voor televisiereclames wonnen: de Gouden Loeki en de Loden Leeuw. De veertien Gouden Loeki’s (1995-2008) zijn uitgereikt voor de beste, leukste of origineelste televisiereclame en de zeven Loden Leeuwen (2002-2008) voor de meest irritante televisiereclame. Bijkomend voordeel voor deze benadering is het maximale contrast tussen de leukste en meest irritante televisiereclames, waardoor de conclusies naar verwachting veel interessante aanknopingspunten opleveren. Centrale vraag De volgende vraag staat centraal in de scriptie: wat is de geschatte bijdrage van humor aan de positieve of negatieve waardering van de prijswinnende televisiereclames? Deze vraag wordt ondersteund door vijf deelvragen. Is er gebruik gemaakt van humor? Welke humortechnieken worden ingezet? Hoe verhoudt talige humor zich tot niet-talige humor? Wat zijn de dominante humortechnieken? Met welke theorie(ën) kan het wezen van de humor verklaard worden? Humortypologie Het corpus is onderzocht met de humortypologie van Berger (1998). Berger onderscheidt 45 humortechnieken die zijn onder te verdelen in de categorieën: taal, logica, identiteit en actie. Onder de categorie taal vallen de humorvormen die primair gericht zijn op verbale humor. Logica richt zich op humor binnen ideeënvorming. Existentiële humor staat centraal binnen identiteit; bij actie draait het om fysieke of non-verbale humor. Het aantrekkelijke van Bergers humortechnieken is de aparte categorie taal, waarmee talige humor eenvoudig in kaart wordt gebracht. Stappenplan Elke afzonderlijke reclame is volgens een stappenplan onderzocht. Het reclamescenario is eerst volledig uitgeschreven. Vervolgens worden de humortechnieken in de commercial aangewezen en geteld. Daarna wordt het wezen van de humor verklaard met één of meerdere humortheorieën. Ten slotte is de televisiereclame inhoudelijk geduid, onder andere door de dominante humortechniek aan te wijzen, de bijdrage van de afzonderlijke humortechnieken te beMetaal 7 (2010) nummer 2
27
Vullis Wie een dierbare hebben verloren, zullen daar niet zo een twee drie mee klaar zijn. De achterblijvers zullen hun verhalen telkens opnieuw willen vertellen. Op die manier krijgen ze greep op de chaos in hun hoofd. Daarom raden psychotherapeuten hun vaak aan alles op te schrijven. Gerenommeerde auteurs (bijvoorbeeld Kristien Hemmerechts en Tom Lanoye) hebben het bijna onbeschrijflijke verdriet over hun verlies op indrukwekkende wijze onder woorden gebracht. Het allerbanaalste boek in dit genre is Komt een vrouw bij de dokter van Kluun. Het werd een bestseller. Waarom? Dat is en blijft een raadsel, althans voor mij. Het boek wordt geroemd om zijn humor. Zelfs de titel duidt daarop. Een geliefde verliezen aan borstkanker is geen lolletje. Daar maak je geen grappen over. De maat was voor mij vol toen de ‘ik’ zich beklaagde dat hem een plezierreis naar Amerika door de neus geboord werd omdat zijn vrouw net in die periode geopereerd moest worden. Ik kon niet verder lezen. Woedend en vol walging heb ik het boek in een hoek gesmeten. Wat een vullis! Ludo Jongen
noemen en overige beïnvloedingsfactoren aan te stippen. De dominante humortechniek (of clou) is de techniek die het meest zijn stempel drukt op de reclame. Andere technieken worden ondersteunende humortechnieken genoemd. Voorbeeldanalyse Een fragment uit de vijfde scène van de commercial Moderne Technieken uit 2005 verduidelijkt hoe het scenario is uitgeschreven. Scène 5 Huiskamer Een vrouw met een Vlaams accent leest de handleiding van een computerprogramma voor aan haar man (7.1) (V1). De man volgt 28
Metaal 7 (2010) nummer 2
haar woorden op (7.2, 8) en de voice over vervolgt (VO5). V1: Ga met muis naar rechterbovenhoek.1 VO5: En mocht het toch allemaal niet wennen, dan kunt u er binnen 3 maanden kosteloos weer vanaf. 7.1 7.2 8 1 Letterlijk nemen (Taal): ‘Ga met muis naar rechterbovenhoek.’ In deze scène wordt één humortechniek ingezet, dit is aangegeven met 1. De techniek letterlijk nemen komt uit de categorie taal. Letterlijk nemen is de dominante humortechniek in deze scène. Er zijn geen ondersteunende technieken ingezet in deze scène. Het wezen van de humor kan hier verklaard worden met de incongruïteitstheorie, want de actie van de man (het bewegen van de muis naar de rechterbovenhoek van het computerscherm) wijkt af van de verwachting (het met de muis aansturen van de cursor naar de rechterbovenhoek van het computerscherm). De superioriteitstheorie is hier eveneens van toepassing, omdat kijkers met enige kennis van computers neerkijken op deze beginners. De ventieltheorie speelt wellicht ook een rol, maar wordt buiten beschouwing gelaten omdat niet duidelijk is of de kijkers daadwerkelijk gelachen hebben. Conclusies De uitwerking van de eenentwintig commercials leidt tot een aantal duidelijke conclusies. Humor kan een bijdrage leveren aan de positieve en negatieve waardering van een televisiereclame. Bij de Gouden Loeki wordt in 86% van de commercials humor gebruikt en voor de Loden Leeuw ligt dit percentage op 71%. Humor lijkt eraan bij te dragen dat de commercial opvalt en onthouden wordt. De dominante technieken komen bijna uitsluitend uit de categorie logica, waarbij de kijker bij de reclame enig denkwerk moet verrichten om de clou te begrijpen. Bij de winnaars van de Gouden Loeki kan het humoristische van de dominante techniek vaak verklaard worden met de incongruïteitstheorie en de superioriteitstheorie. De ventieltheorie lijkt ook opgeld te doen, hoewel niet duidelijk is of er daadwerkelijk door de kijkers gelachen is om de commercials.
1 Fouten (Logica): Fouten zijn gebaseerd op vergissingen, onoplettendheid, een slechte beoordeling van de situatie of onwetendheid. 2 Analogie (Logica): Een analogie is een vergelijking tussen dingen, personen of situaties. 3 Slapstick (Actie): Slapstick bevat alle vormen van fysieke humor. 4 Woordspeling (Taal): In een woordspeling wordt gespeeld met de dubbele betekenis van een woord.
Het slechtste boek ooit
Bij de winnaars van de Loden Leeuw valt de dominante humortechniek slechts met één humortheorie te verklaren. De opbouw van de humoristische Gouden-Loekireclames blijkt beter te zijn dan die van de humoristische LodenLeeuwspots. Zo worden er bij de Gouden Loeki gemiddeld meer humortechnieken, meerdere technieken en technieken uit meerdere categorieën gebruikt dan bij de Loden Leeuw. Tevens worden humortechnieken in Gouden-Loekireclames stelselmatig herhaald. Dit gebeurt niet bij de Loden-Leeuwcommercials. De humortechnieken fouten1 en analogie2 zijn beide in vijf commercials gebruikt als dominante techniek. Fouten werd hierbij steevast positief gewaardeerd, maar analogie werd in drie gevallen negatief gewaardeerd. De negatieve waardering werd veroorzaakt doordat de analogie vergezocht of onduidelijk was. Een dominante techniek kan voortkomen uit de categorie taal (zoals in de voorbeeldanalyse), maar in bijna alle gevallen hebben de talige technieken een ondersteunende functie. Bij de Gouden-Loekireclames is de bijdrage van ondersteunende talige humor relatief gezien veel groter (59%) dan bij de spots uit de Loden Leeuw (25%). De slapstick3 en woordspeling4 zijn de belangrijkste ondersteunende technieken. Technieken uit de categorie identiteit blijken zowel als dominante als ondersteunende techniek riskant te zijn. Een verklaring hiervoor is dat technieken uit deze categorie hun stempel drukken op de hele reclame. Een drietal overige factoren lijken de waardering van de televisiereclame te beïnvloeden: de PAS VERSCHENEN Eckhart nu, Elf visies op Meister Eckhart. Jaap Goedegebuure en Oek de Jong (red.). Amsterdam: Augustus, 20 10. ISBN 978 90 457 0448 7, 256 pp. Prijs € 34,90 Ter gelegenheid van Eckharts 750ste geboortedag verschijnt onder redactie van Jaap Goedegebuure en Oek de Jong een bundel beschouwingen over de vraag wat Meister Eckhart ons vandaag de dag te zeggen heeft. Meister Eckhart (1260-1327), een van de grootste middeleeuwse mystici, staat tegenwoordig volop in de belangstelling. Zijn preken en traktaten worden veel gelezen, niet alleen door theologen en filosofen, maar ook door een breder publiek . Auteurs als Simon Vestdijk, Etty Hillesum
frequentie, de afstemming op het publiek en de levendigheid van de commercial. De laatste twee factoren kunnen niet helemaal los gezien worden van de waardering van de humor en de inzet van humortechnieken, maar ze hangen ook niet volledig samen met het gebruik van humor. Vervolgonderzoek Er is voldoende ruimte voor vervolgonderzoek: Welke humortechnieken pakken de aandacht? Draagt humor daadwerkelijk bij aan de persuasiviteit van reclame? Welke humorconstructies beinvloeden de persuasiviteit? Als er taalbeheersers zijn die willen voortborduren op mijn scriptie, dan heb ik er voldoende reclame voor gemaakt! Robert van Ruiten Bibliografie: Berger, Arthur Asa: An anatomy of humor. 1st paperback ed. New Brunswick [enz.], 1998. Meyers-Levy, Joan, Prashant Malaviya (1999): ‘Consumers’ processing of persuasive advertisements: An integrative framework of persuasion theories’. In: Journal of Marketing 63, p. 45-60. Petty, Richard E., John T. Cacioppo: Communication and Persuasion. Central and Peripheral Routes to Attitude Change. New York [etc.], 1986. Unger, L.S. (1996): ‘The potential use of humor in international advertising’. In: Humor. International Journal of Humor Research 9 (2), p. 143-168.
en C.O. Jellema hebben zich intensief met Eckhart beziggehouden. Het universum van Eckhart wordt verkend aan de hand van essays van schrijvers (Roel Bentz van den Berg, C.O. Jellema, Oek de Jong, Jan Oegema en Vonne van der Meer), een zenleraar (Nico Tydeman, die een uitbundig stuk leverde over Eckhart en het boeddhisme), theologen (Frans Maas en Marcel Braekers), een filosoof (Gerard Visser) en literatuurwetenschappers (Jaap Goedegebuure en Jef Jacobs). De bundel wordt gecompleteerd met enkele preken van Eckhart zelf.
Metaal 7 (2010) nummer 2
29
RECENSIE
Een boek over de kracht van mensen Weinig ‘paradijs’ in de geschiedenis van Nederlands-Indië In Omstreden Paradijs. Ooggetuigen van Nederlands-Indië laten Olf Praamstra en Peter van Zonneveld honderdenacht ooggetuigen aan het woord over hun belevenissen in Nederlands-Indië. Praamstra en Van Zonneveld selecteerden de fragmenten uit talloze egodocumenten. Het eerste fragment dateert uit de zomer van 1596 toen Cornelis de Houtman als eerste Nederlander voet aan wal zette op Java. Het laatste fragment is van de hand van journalist Michiel Willems die in de zomer van 1995 het graf bezoekt van Soekarno, die vijftig jaar eerder de onafhankelijkheid van Indonesië uitriep. Zo komt vierhonderd jaar geschiedenis voorbij: de twee samenstellers vertellen aan het begin van de zeven hoofdstukken in een bladzij of twee ‘de grote geschiedenis’, honderdenacht mensen vertellen hun kleine geschiedenis. Verhalen die vertellen hoe de geschiedenis van Nederland en de geschiedenis van Indonesië in elkaar verstrengeld zijn geraakt en hoe de landen zich weer van elkaar los geworsteld hebben. Wie terugschrikt voor bloemlezingen, heeft niets te vrezen. Dit zijn verhalen die je wilt lezen, die gelezen willen worden en verleiden tot verder lezen. Tot het uit is. De fragmenten lezen als mooi afgeronde verhalen en zijn bovendien hertaald en herspeld. Elk verhaal is voorzien van een korte inleiding die het fragment in zijn context plaatst en de lezer soepel het verhaal invoert. Dit is een krachtige formule waarmee eigenlijk elke grote geschiedenis verteld zou moeten worden. Doordat de grote geschiedenis op menselijke maat verteld wordt, krijgt een term als ‘de complexe verhouding tussen Nederland en Indonesië’ een emotionele invulling en wordt geschiedenis even realiteit. Het maakt de historie navoelbaar en toont hoe jou hetzelfde had kunnen overkomen. Misschien had je net als de paar overlevenden van
30
Metaal 7 (2010) nummer 2
het ontplofte schip van Bontekoe, dobberend op zee en gek van honger, overwogen je collega op te eten. Of was je er als dominee – midden in een tropisch oerwoud – stomverbaasd achter gekomen hoe vriendelijk menseneters zijn, en dat niet een smeuïg stukje bil het lekkerste onderdeel is van de mens maar juist wangen, handpalmen en voetzolen. En wie de verhalen van Rumphius en Raffles leest, voelt even zijn nietigheid ten opzichte van de onmetelijke kracht van de natuur in de vorm van aardbevingen, vloedgolven en lavastromen. Nu lijkt het misschien dat dit boek bestaat uit een bundel blijmoedige jongensverhalen. Maar dat is niet zo. Misschien lijkt het verre verleden met jongensachtige bravoure van start te zijn gegaan als een spel van landje veroveren. Maar al begin 1600 onthoofdden en vierendeelden onze voorvaderen rücksichtslos vierenveertig Molukkers die niet van zins waren de Nederlanders het alleenrecht op hun nootmuskaat te gunnen. En toen de Nederlanders zich in 1740 bedreigd voelden door de Chinezen in Batavia, vermoordden zij er in enkele dagen tienduizend. In de negentiende eeuw verloren tweehonderdduizend Javanen in de Java-oorlog het leven omdat zij vrij wilden zijn. Vele Molukkers die door de eeuwen heen bleven vechten voor onafhankelijkheid, kwamen om. Desondanks is er een Molukker die zich over een Nederlands jongetje ontfermt. Een jongetje dat na een bloedig gevecht bij bewustzijn kwam en zag hoe zijn moeder onthoofd bij de deur lag. Gelukkig worden dit soort verhalen afgewisseld door luchtiger verhalen, zoals een sprookjesachtige bruiloft, een uitje naar de betoverende bronnen van Banjo Biroe, een geestverruimend bezoek aan een Chinees opiumhuis of het komische relaas over de ‘schrijver-god’ Couperus die met zijn hoge piepstem geen podiumbeest bleek
te zijn. Maar er valt niet aan te ontkomen dat de geschiedenis grimmiger wordt: de Tweede Wereldoorlog breekt uit met bombardementen, executies en Japanse kampen. Hartverscheurend is het verhaal van Matta Mezach Matajane. Hij kwam
Het slechtste boek ooit De zwarte ridder Katharina van Cauteren - De zwarte ridder (2007) Over de zwarte ridder is een geweldige mop gemaakt. Die gaat over een man in een café die zich een gat in zijn kraag drinkt ondanks herhaalde waarschuwingen van de waard om weg te zijn voordat de zwarte ridder komt. Terwijl het café langzaam leegloopt en de barman de zuipschuit blijft waarschuwen “laat dit nou je laatste zijn, de zwarte ridder komt zo!” blijft-ie maar doordrinken totdat plotseling de voordeur open zwiept en een enorme gestalte in de opening zichtbaar wordt. Die beer van een vent gaat achter de dronkenlap staan, legt een hand op zijn schouder en schreeuwt: “Pijpen jij!” Radeloos neemt de man het geslacht in zijn mond en doet zijn uiterste best, maar de enorme patjepeeër spoort hem aan harder te zuigen, harder, harder, HARDER, HARDER! “Maar waarom toch?”, lispelt de arme man terug. “Nou,” hijgt het ongure type, “de zwarte ridder komt zo!” Dan het boek. In De zwarte ridder van de Vlaamse kunstwetenschapper Katharina van Cauteren sijpelen zonnestralen, tikken regendruppels troosteloos, branden ogen als vuur en wapperen moeders de deur uit. Volgens een Belgische website wordt haar werk gekenmerkt door ‘spanning, humor, een vleug romantiek en een flinke dosis mysterie’. Mysterie? Een overdaad aan nodeloze metaforen zullen ze bedoelen. Doe mij maar de mop. Andrew Mason
van Ceram, was KNIL-militair, bleef Nederland trouw en getuigt hoe in het kamp een vriend gemarteld en verminkt werd, hoe hij vervolgens aan de rand van hun zelf gegraven graf stond en een sissend geluid hoorde. ‘Het was het bloed dat uit Eli’s romp spoot. Zijn hoofd rolde in de kuil. Opeens voelde ik niets meer. Geen pijn, geen angst, geen verdriet, niets.’ Matajane weet niet hoe het komt dat zijn leven niet in die kuil eindigde. Samen met andere ter dood veroordeelden wordt hij gedumpt in een volgend kamp. En nog is zijn geest niet gebroken. Hij maakt contact met een strijder uit West-Timor. ‘We gingen elkaar strelen over het hoofd, de ogen, de oren, de schouders en de bovenarmen. Mannelijke Molukkers doen dat. Het is een symbool van genegenheid en gelijk bij wijze van hart onder de riem. In dit geval: houd je goed, ook al sta je voor de dood.’ Dit boek gaat dus ook over de kracht van mensen. Het maakt pijnlijk duidelijk wat de grote geschiedenis voor een mensenleven tot gevolg had. Hoe bijvoorbeeld deze Molukkers na de onafhankelijkheid van Indonesië alleen nog maar een veilig heenkomen in Nederland konden vinden. Een land dat zij niet eens kenden. Een lot dat ook in Indië geboren Nederlanders trof die vooral dromerige herinneringen aan hun geboorteland koesterden, zoals Hella Haasse. Ook zij raakten ontworteld en ontheemd. Het boek eindigt bij het graf van Soekarno met de prachtige woorden van de schoonmaker die rond sluitingstijd een paar dralende bezoekers vraagt ‘Boeng Karno’ wat rust te geven: ‘Voor hem was het ook een lange dag.’ Het boek is uit. De grote geschiedenis gaat door. Mij rest de vraag waarom dit boek eigenlijk Omstreden Paradíjs heet. Veel paradijs heb ik in de laatste helft van het boek niet gezien, maar daar geeft de grote geschiedenis ook eigenlijk geen ruimte voor. Er zitten nog heel veel ‘geeltjes’ in mijn boek. Verhalen die ik niet in deze bespreking heb kunnen verwerken. Maar die wel gelezen willen worden. Ida Huussen Omstreden paradijs: ooggetuigen van Nederlands-Indië . Amsterdam. Samengesteld en ingeleid door Olf Praamstra en Peter van Zonneveld. Amsterdam: Bert Bakker, 2010. 312 p. ISBN 9789035133228. Prijs: € 18,95 Metaal 7 (2010) nummer 2
31
LESKWESTIES
Leerlingen literair leren lezen Ontwikkelingen in de literatuurdidactiek Veel Siegenbeek-leden werken in het middel¬baar onderwijs en ook een belangrijk deel van de studenten Nederlands komt later voor de klas te staan. Onderwijszaken staan daarom centraal in deze rubriek ‘Leskwesties’. In dit nummer gaat Dr. Ad van der Logt, vakdi¬dacticus voor het van Nederlands bij het ICLON, in op enkele mogelijkheden van het literatuuronderwijs in het voortgezet onderwijs 1. Een literatuurles De docent kondigt aan dat vandaag De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans op het programma staat voor 5VWO. Hij geeft een korte inhoudsbeschrijving en legt vervolgens een verband met de maatschappelijke naoorlogse situatie in Nederland. Hierna vraagt de docent of de leerlingen vragen hebben over zijn uitleg. Geen vragen. Vervolgens legt de docent de drie verschillende verhaalniveaus uit. De meeste leerlingen lezen dit boek op verhaalniveau, dus als avonturenroman, oorlogsroman of detectiveroman. Ze vinden het spannend en willen weten of Dorbeck nu echt heeft bestaan of niet. Ze zijn erg teleurgesteld als deze vraag in het boek niet wordt beantwoord. Het tweede, psychologische niveau zoomt in op het minderwaardigheidcomplex van Osewoudt. In de dubbelganger Dorbeck ziet hij zijn verdrongen superego en als deze hem verzetsopdrachten geeft, krijgt hij het gevoel een eigen identiteit te ontwikkelen. Het derde niveau is meer filosofisch van aard, het is te vinden in het interneringskamp waarin Osewoudt na de oorlog op verdenking van landverraad wordt opgesloten. In een gesprek met een SS’er komt de onkenbaarheid van de mens en de wereld ter sprake. Na deze uitleg leest de docent enthousiast het fragment over de eerste ontmoeting tussen Osewoudt en Dorbeck voor. Daarna vraagt hij of er nog vragen zijn. Nog steeds geen vragen. Vervolgens merkt hij op dat Hermans’ roman in dezelfde tijd verscheen als Het stenen bruidsbed van Harry Mulisch en veel stof deed opwaaien. Hij vindt 32
Metaal 7 (2010) nummer 2
dat deze twee boeken zeker in de canon van de Nederlandse literatuur thuishoren. Hieraan koppelt hij een nieuwe vraag. Meteen geeft een leerling het juiste antwoord. Daarna stelt de docent
Het slechtste boek ooit Alles is ijdelheid Naar aanleiding van Peter Donkersloot - De zonen van Onan (1997) ‘Er is geen einde aan het maken van boeken,’ zegt de oude, droeve en wijze Prediker, die ons bij wijze van refrein voorhoudt dat alles ijdelheid is en najagen van wind. Peter Donkersloot, Amsterdams schilder en galeriehouder, citeert Prediker te pas en te onpas, bij wijze van motto, met instemming en af en toe ook parodiërend. Zelfs wanneer de bijbelcitaten worden vervormd tot aardigheden van het soort ‘Alle stront stroomt in de plee, nochtans wordt de plee niet vol’, dan nog moeten we beseffen dat we hier met een belezen literator te maken hebben. Het enige dat deugt aan Donkersloots debuut is de titel. Onan, op zijn manier net zo’n legendarische bijbelfiguur als Prediker (zie Genesis 38: 1-10), ging voor het zingen de kerk uit ‘en verspilde zijn zaad op de grond’ omdat hij geen zin had om uit naam van zijn overleden broer nakomelingen bij zijn schoonzuster te verwekken. Als Onan al zonen zou hebben gekregen, dan waren het levenloze schimmen geweest, net zo levenloos als de papieren helden die zijn voortgekomen uit het steriele kwakje van Peter Donkersloot. Jaap Goedegebuure
een gesloten vraag over de betekenis van een paar regels uit een voorgelezen fragment. Niemand antwoordt, de docent wijst vervolgens iemand aan. Deze leerling geeft een fout antwoord. Een andere leerling krijgt de beurt, omdat hij een van de vier is die zijn vinger heeft opgestoken. Deze leerling geeft het goede antwoord. De docent geeft als huiswerk op dat de leerlingen het fragment van het gesprek tussen Osewoudt en de SS’er voor de volgende les moeten lezen. De bel gaat. 2. De geschiedenis van het literatuuronderwijs Soortgelijke lessen zijn er tientallen jaren gegeven waarbij steeds dezelfde didactiek is gehanteerd. De docent is vrijwel de gehele les aan het woord: hij bepaalt wat er besproken wordt en stelt voornamelijk gesloten vragen die van de leerlingen een reproductief niveau van denken eisen. Op positieve toon geeft de docent zijn mening over het boek, hij is blijkbaar niet geïnteresseerd in de mening van de leerlingen. Toch is het literatuuronderwijs de laatste vijftig jaar drastisch is veranderd. Tot 1960 was de historisch-biografische methode de meest voorkomende didactiek. De schrijver stond centraal en een literair werk werd bezien in het licht van de levensgeschiedenis van de auteur. Rond 1970 kwam de tekst als een ‘autonoom kunstwerk’ centraal te staan. Een tiental jaar later deden de receptie-esthetica uit Duitsland en de reader response criticism uit Amerika hier hun intrede. Niet alleen de auteur of de tekst, maar ook de lezer werden bij het literatuuronderwijs betrokken. Sinds het midden van de jaren negentig krijgt de lezersgerichte literatuuronderwijsaanpak steeds meer steun. Voor een docent betekent dit dat hij aandacht schenkt aan de receptie van de tekst bij de doelgroep waaraan hij lesgeeft.
3. Doorlopende leerlijnen en referentieniveaus In eerdere nummers van Metaal hebben Hans Hulshof (2009/2, 14-18) en Marlon Ruwette (2010/1, 8-12) ingehaakt op nieuwe onderwijskundige ontwikkelingen voor het vak Nederlands. Hulshof refereerde aan de referentieniveaus en doorlopende leerlijnen, die door de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen in haar eindrapportage Over de drempels met taal en rekenen zijn beschreven en die docenten in staat stellen om een samenhangend curriculum te ontwikkelen. Ruwette besprak in haar bijdrage de zes niveaus van literaire competentie die de Groningse vakdidacticus Theo Witte (2008) in zijn proefschrift op basis van de praktijkkennis van docenten uit het voortgezet onderwijs had gedefinieerd. Deze leesniveaus bestrijken het spectrum van belevend lezen (een zeer beperkte literaire competentie) tot aan academisch lezen (een zeer uitgebreide literaire competentie). Het wordt de taak van de docent om leerlingen op beide terreinen te begeleiden. Dat betekent dat hij expliciteert op welk niveau de leerling de aangeboden teksten heeft geanalyseerd en beoordeeld. Tevens waakt hij ervoor dat leerlingen niet steeds eenvoudige literaire werken als Het gouden ei van Tim Krabbé of Het bittere kruid van Marga Minco in hun leesdossier opnemen, maar romans lezen die geleidelijk aan een hoger leesniveau vereisen. 4. Nieuwe ontwikkelingen in het literatuuronderwijs Om bovengenoemde doelstellingen te realiseren kan de docent Nederlands terugvallen op de resultaten van recent vakdidactisch onderzoek. Ik bespreek er hier een drietal: - het tekstervarend lezen (Dirksen 1995); - literaire verwerking op basis van persoonlijkheidstypologie en meervoudige intelligentie (Mulder 1997); - het dialogisch leren door leerlingen vragen te laten stellen aan een literaire tekst (Janssen 2009). Metaal 7 (2010) nummer 2
33
Het slechtste boek ooit Warme kokosnoot Willem Jan Otten heeft me na zijn wending tot het katholieke geloof in 1999 tegen zich ingenomen door zijn al te enthousiaste bekeringsdrang. Ik herinner me een essay over Herman de Coninck, met als thema poëzie als schamele troost voor het leven. Maar: ‘Poëzie kán geen troost bieden, alleen religie kan dat,’ was de boodschap van Willem Jan Otten. Wat een ongelofelijke afknapper, zo’n conclusie! Toen ook nog een studiegenoot op een literaire avond een tamelijk pathetisch gedicht declameerde over een vader en een zoon, met daarin de regels: Ik legde mijn hand op de warme kokosnoot van je schedel was mijn afkeer compleet. Ik geloof dat ik met mijn uitroepen (‘Wat een lelijke beeldspraak!) zelfs de voordracht van dit gedicht verstoord heb, ik herinner me in ieder geval nog de norse blik van de voorlezer. Ironisch genoeg staat in hetzelfde gedicht uit de bundel Eindaugustuswind (1998) het onsterfelijke woord bwa-pl, een woord dat in ons huis nog steeds te pas en te onpas opduikt, en zeer bruikbaar blijkt voor het beschrijven van aandoenlijke situaties met huisdieren en huisgenoten. Suzanne Fagel
a. Tekstervarend lezen Dit didactisch model start met een associatieoefening over de titel van het verhaal of begin van een boek. De leerlingen hebben de tekst niet voor zich en hun wordt gevraagd te noteren wat voor een verhaal dit gaat worden. De docent inventariseert de associaties en schrijft deze op het bord. Dan wordt de tekst gelezen. De leerlingen zullen constateren dat de auteur een ander verhaal heeft geschreven dan zij in gedachten hadden. Een mooie gelegenheid voor de docent om op een deductieve manier (de docent bepaalt) de begrippen 34
Metaal 7 (2010) nummer 2
emotionele en kritische spanning te introduceren. Vervolgens bepaalt iedereen welk woord of welke zin uit de tekst hij het belangrijkste vindt. De keuze wordt beargumenteerd toegelicht. De docent merkt meteen hoe en op welk niveau (Witte) de leerlingen de tekst hebben gelezen. De praktijk leert dat de gekozen woorden of zinnen van de leerlingen dikwijls verwijzen naar motieven uit het verhaal. Op een inductieve manier (de leerling bepaalt de input) komt het verhaalanalytisch begrippenapparaat om de hoek kijken. Daarna maken de leerlingen een leesverslag en onderstrepen de eigen opmerking die ze het belangrijkst vinden. Daarmee doen ze een uitspraak over hun meest essentiële leeservaring. Bij de bespreking mogen ze opmerkingen van hun medeleerlingen overnemen om vanuit dit nieuwe perspectief naar de tekst te kijken. De opmerkingen vormen het startpunt voor een discussie over de gelezen tekst. Bij de methodiek van het tekstervarend lezen speelt het leesverslag een essentiële rol. De leerlingen besteden aandacht aan verschillende aspecten van het lezen: verwachtingen uitspreken, gevoelens en meningen noteren en een tekst evalueren. Het leerproces is rond en de docent draagt ertoe bij dat zijn leerlingen actieve lezers worden. b. Persoonlijkheidstypologie en meervoudige intelligentie Bij de invoering van de Tweede Fase ontwikkelde de Amsterdamse vakdidacticus Mulder een didactisch model voor actief en zelfstandig leren, voor reflectie op het leerproces en voor de ontwikkeling van zelfverantwoordelijk leren. In nascholingscursussen leerden docenten de praktische uitwerking ervan toepassen in hun eigen lessen. Kern van het model waren twee concepten: de persoonlijkheidstypologie, gebaseerd op de Myers Briggs Type Indicator en de theorie van de meervoudige intelligentie (Gardner 1983 en later). Deze concepten waren ‘vertaald’ naar een veertigtal taaksheets, die leerlingen als verdiepingsopdracht in hun leesdossier konden uitwerken. Een voorbeeld: Taaksheet 16 – Respons op personages. Instructies: De bedoeling van deze opdracht is om je respons
op de hoofdpersonen in de tekst in kaart te brengen. In de eerste kolom schrijf je de naam van het personage. In de tweede kolom beschrijf je met steekwoorden je eerste indrukken. In de derde kolom geef je je eindoordeel weer. Ten slotte, onder het kopje commentaar, kun je uitleggen waarom je mening wel of niet is veranderd. Personage Eerste indrukken Eindoordeel Commentaar Naam Naam Naam Qua persoonlijkheidstype is deze opdracht geschikt voor een ‘voeler’ of ‘judger’. Voelers nemen het liefst beslissingen op basis van persoonlijke emoties en idealen, judgers kenmerken zich door een gestructureerde en georganiseerde levenswijze. Sociaal, anderen begrijpen, gevoel van solidariteit, sociale vaardigheden en omgaan met elkaar bepalen samen het interpersoonlijke aspect van je intelligentie. Dit soort opdrachten eist van leerlingen een productief niveau van denken, hier divergent en evaluatief van karakter, waardoor ze worden uitgedaagd met als gevolg dat hun motivatie zal toenemen. c. vragen stellen aan een literaire tekst Een lezersgerichte literatuuronderwijsaanpak betekent voor de docent dat hij twee verschillende dialogen bij zijn leerlingen moet entameren: - De dialoog met de literaire tekst waarin de individuele lezer zijn ervaringen, bedenkingen en vragen onder woorden brengt in interactie met de tekst. - De dialoog met andere lezers betekent een sociale interactie over de tekst, ervaringen worden uitgewisseld. Dit principe van ‘dialogisch leren’ is ontleend aan de Russische filosoof Bachtin. Hij maakte een onderscheid tussen het monologisch leren zoals de docent uit de inleiding demonstreerde en de exploratie en uitwisseling van ideeën tussen docent en leerlingen en tussen leerlingen onderling. Tijdens het werken met dit model spoort de docent voorts de leerlingen aan om authentieke vragen te stellen, ruimte voor discussie-interactie in
Het slechtste boek ooit Boutboek Eind jaren ’80, ik ben negen jaar. Klasgenoten lezen Jan Terlouw, Guus Kuijer en Anke de Vries. Het zijn tijden van boekbesprekingen en spreekbeurten. Lezen vergroot mijn wereld en ik word meegezogen door de letters in het boek. Een romantisch, avontuurlijk ingesteld jongetje vereenzelvigt zich veilig vanuit zijn slaapkamer met heldhaftige hoofdpersonen. Engelandvaarders van K. Norel verslind ik, ondanks mijn trage leestempo, binnen twee dagen. ‘Dan moet je een boek van Anke de Vries lezen’, zegt een klasgenoot tegen me. In de bibliotheek lees ik de blurb van Belledonne kamer 16. De hoofdpersoon heet Robert Reuling die een zakboekje uit 1944 bezit van Robert Macy. Met hoeveel Roberts wil ik mezelf vereenzelvigen? Ik leen en lees het boek. ‘Ik leef, ik leef. Mijn god hoe is het mogelijk?’ ‘Madame de B. is volkomen te vertrouwen.’ ‘Vanavond pension Belledonne kamer 16. Eleonore.’ ‘Dit is de roos van Albert Mons, hij is u dankbaar voor alle bezoeken, die hij nooit zal vergeten.’ Ik ben negen jaar. Het boek is onsamenhangend en onbegrijpelijk. Teveel personages, teveel opgeworpen vragen, teveel mysterieuze poeha en te weinig aanknopingspunten. Ik lees, maar denk aan wat anders. Dit alles maakt Belledonne kamer 16 hét boutboek mijner jeugdjaren. Robert van Ruiten
te bouwen gericht op het uitwisselen en uitdiepen van hun ideeën en ervaringen en het denkproces van de leerlingen te stimuleren. Hoe werkt dialogisch leren in de praktijk? De docent kiest een verhaal uit dat hij met de klas wil lezen. Hij verdeelt de tekst in een aantal korte fragmenten van 3 à 4 alinea’s en leest steeds één fragment voor. De leerlingen krijgen de opdracht om vragen te stellen bij het fragment en deze schriftelijk te noteren. Deze werkwijze herhaalt zich een paar keer, leerlingen kunnen tussentijds ook hun vragen beantwoorden als Metaal 7 (2010) nummer 2
35
zich bij verdere lezing een antwoord voordoet. Na lezing van het hele verhaal overleggen leerlingen welke vragen nog onbeantwoord zijn. Deze worden daarna in de klas besproken. De docent is niet verplicht het antwoord te geven, hij kan leerlingen voor verder onderzoek en analyse verwijzen naar de mediatheek. Om te voorkomen dat leerlingen vragen van een re-
productief niveau stellen kan de docent aan de hand van een voorbeeldvraag leerlingen stimuleren een paar van dergelijke ‘probleem-signalerings-vragen’ te stellen en mogelijke oplossingen, verklaringen en hypotheses te formuleren. Zo’n voorbeeldvraag bij Het gouden ei van Tim Krabbé zou kunnen luiden: waarom gaat Rex mee met de man die zijn vriendin heeft ver-
Het slechtste boek ooit
Het slechtste boek ooit
Harde Henkie
Psychologisch inzicht
Moraal is nooit zo mijn ding geweest. Dat is fijn en opent bovendien de deur naar veel goede literatuur. Daar valt buiten: Carry Slee en meer specifiek haar wanstaltige Confetti Conflict. Het lijkt misschien wat makkelijk - en dat is het ook - om te opperen een kinderboek op de brandstapel te gooien maar geen enkel ander boek ooit is mij zo goed, in negatieve zin, bijgebleven als deze gezochte opeenstapeling van problemen. De problemen, een synopsis: een fijne vader vrijt opeens met een man, een topturnster in de dop wordt door haar ouderlijk paar tegen gewerkt (zo’n sportschool is toch niets voor jou), klasgenoot A is zo gierig dat hij voor B, een bedlegerig ziekenhuispatiëntje, slechts een kwartje over heeft en toppunt: als Harde Henkie erachter komt dat hij belazerd is, zijn de rapen gaar. Wat drommel! Uiteindelijk loopt alles natuurlijk goed af en blijkt dat jong-zijn nog best zijn leuke kanten kan hebben. De junior Scrooge trakteert op een patat. Vervelender is nog misschien dat zoveel mensen juist weglopen met haar boeken. Sinterklazen geven kinderen dit soort troep cadeau. Ik stelde mij voor ouders die vegetarisch, of toch minstens biologisch koken, met verstand van bomen en begrip voor mos. Maar helaas, Carry Slee werd mij en mijn klasgenoten verplicht door de strot geduwd. Ruben en ik waren de enigen die zeiden: troep!
Zelfs de grootste klootzakken uit de wereldgeschiedenis hebben wel iets innemends; ze zorgden altijd goed voor hun hond, of zijn verantwoordelijk voor architectonische hoogstandjes waar de wereld nog lang van kan nagenieten. Zo is het ook met slechte, of beter gezegd, mislukte boeken. Zelfs in de grootste miskleun kan nog een zin staan die je treft, of een metafoor die zo wonderlijk is dat je blij bent ermee kennis te hebben gemaakt. Daarom is het ook zo moeilijk er een uit te kiezen. De overgave van Arthur Japin? Nee, dat boek bezit nog wel een bepaalde kwaliteit – een kwaliteit waar ik weliswaar ongevoelig voor ben, maar toch. Komt een vrouw bij de dokter van Kluun? Ach, het zou een makkelijke keuze zijn, maar een onterechte. Je kunt veel van Kluuns literaire kwaliteiten zeggen, maar hij heeft in elk geval een prettig lezend verhaal afgeleverd. Nee, mijn keuze valt op Afgunst van Saskia Noort, het kleine geschenkje dat men kreeg tijdens de Maand van het Spannende Boek in 2007. Niet de zwakke plot, de kinderlijke zinsbouw en het clichématige taalgebruik gaven hier de doorslag. Het was een passage waarin de vingers van de hoofdpersoon, een succesvol schrijfster, worden afgeknipt. Het leven van de schrijfster is verwoest, maar zelf besteedt ze maar weinig gedachten aan dat feit. En zo bewijst Saskia Noort met dit boek het psychologische inzicht van een sperzieboon te hebben.
Jelmer Birkhoff Coen van Beelen
36
Metaal 7 (2010) nummer 2
moord, terwijl hij weet dat hij die ontmoeting niet zal overleven? Deze didactische aanpak hoeft niet beperkt te blijven tot één enkel verhaal. Complete romans kunnen volgens het format van een leeskring worden gelezen. De bruikbaarheid van de leeskring voor het onderwijs is onderzocht door de Canadese onderzoekster Mary Kooy (2006). Haar didactische benadering is in 2008-2009 op het ICLON onderwerp van studie geweest voor onze studenten. Onlangs kreeg ik van een oudstudent een instructiepaper waarin ze liet zien hoe een leeskring in een klas in praktijk kan worden gebracht. In 5 Havo moesten leerlingen in een traject van 6 weken de volgende stappen doorlopen. Leerlingen kiezen samen een roman uit die ze in een leeskring wilden bespreken. Tijdens het lezen noteren ze elk afzonderlijk per 10 bladzijden een beleving, vraag of opmerking in hun logboek. Daarna schrijven ze een leesverslag met een eigen recensie. De romananalyses worden uitgewisseld en vastgelegd in een verslag. Daarna bespreken leerlingen hun roman in een leeskring en beoordelen ze het leeskringgesprek van een andere groep leerlingen. Het traject wordt afgesloten met een evaluatie van de eigen ervaringen zowel gericht op het product als op het proces. Deze ontwikkelingen laten zien dat het mogelijk is om binnen de lezersgerichte literatuuronderwijsaanpak leerlingen een onderzoekende houding aan te leren. Doordat de docent in zijn begeleiding expliciteert op welk niveau van literaire competentie leerlingen aan het werk zijn geweest, is hij in staat om een doorlopende leerlijn te organiseren. Door gebruik te maken van ondersteunende websites als www.lezenvoordelijst. nl (Witte) en www.leesadviezen.nl (Dirksen) kunnen docenten én leerlingen dialogisch leren. Ad van der Logt Genoemde literatuur: Dirksen, J. (1995) Lezers, literatuur en literatuurlessen. Eindhoven: Ergonbedrijven. Gardner, Howard. (1983) Frames of Mind: The Theory of Multiple Intelligences. New York: Basic Books. Janssen, T. (2009) Literatuur lezen in dialoog. Amsterdam: Vossiuspers. Kooy, M. (2006) Telling stories in book clubs. Toron-
to: Springer Science + Business Media Mulder, J. (2007) Literatuur in het studiehuis. Zutphen. Witte, T. (2008) Het oog van de meester. Delft: Eburon. Dissertatie RUG.
Het slechtste boek ooit Moederdagcadeautje Het slechtste boek dat ik heb gelezen? Lastige vraag, want sinds ik kinderen heb en een volle baan is lezen een luxe en hoef ik het van mezelf niet meer op te brengen een boek uit te lezen dat mij niet bevalt. Laat ik het criterium iets opschuiven richting ‘een boek dat flink tegenviel’. En dan staat Kleine Dagen van Bernard Dewulf met stip bovenaan. Een lief bedoeld moederdagcadeautje. Juichende recensies en de Libris Literatuurprijs voor iets dat mij aanspreekt: de verwondering over de alledaagse essentie van het bestaan, voor het zien opgroeien en moeten loslaten van kinderen. Een aaneenschakeling van observaties van zijn kinderen en van zijn eigen gevoelens en reflectietjes daarbij. Maar het blijft zo kabbelen! Ergens krijg je het gevoel dat Dewulf zijn dagelijkse observaties wil koppelen aan grote thema’s als liefde en vergankelijkheid. Maar bij mij lukt hem dat niet, misschien wel juist omdat hij het zo heel erg probeert. Hij gebruikt van alles veel: woorden, korte zinnen, associaties, metaforen, niet-heel-erg-grappige woordgrapjes en binnenrijmen. Bijvoorbeeld over kerkhofbezoek op Allerheiligen (waarmee hij waarschijnlijk Allerzielen bedoelt): ‘Hij stond in een zee van bloemen. Veel okergelen en dieproden. Een ode in kleuren aan de doden.’ Mij kan het niet bekoren. Mijn bewondering voor Anna Enquist (Het Geheim, Contrapunt, De Thuiskomst) is er wel weer flink door gegroeid… Elise Storck (ICLON)
Metaal 7 (2010) nummer 2
37
EDUCATIEVE MINOR
Bevoegd docent na een half jaar studie: onzin of uitkomst? Sinds een jaar bestaat de educatieve minor. Derdejaars studenten die deze minor van dertig studiepunten(ects) volgen, behalen hun tweedegraads bevoegdheid. Hoewel het kabinet de minor met bijbehorende bevoegdheid heeft goedgekeurd, wekt de minor binnen de beroepspraktijk scheve ogen. Ook volgens de Algemene onderwijsbond is de minor niet toereikend voor een bevoegdheid. De reguliere tweedegraads lerarenopleiding duurt, met 180 ects, immers wel vier jaar! Toch is de educatieve minor wel degelijk gelijkwaardig aan een reguliere lerarenopleiding. Een betoog over de voordelen van de educatieve minor. De educatieve minor kan zo kort zijn, omdat er geen aandacht wordt besteed aan specifieke vakkennis. Dat is ook niet nodig, dat gebeurt al binnen de hoofdstudie. Volgens een van de begeleiders voor de studenten van het ICLON, Elise Storck, is de minor, zelfs zonder vakinhoudelijk programma, zeer intensief: ‘Wij willen de studenDe educatieve minor Er worden meer academisch geschoolde docenten gevraagd in het voortgezet onderwijs. Om studenten te stimuleren om voor het docentschap te kiezen, kunnen zij de keuzeruimte binnen hun bachelor invullen met een educatieve minor. Deze minor bestaat uit verschillende, uiteraard onderwijsgerelateerde, vakken zoals pedagogiek, vakdidactiek, regie in de klas etc. Het behalen van de educatieve minor leidt, in combinatie met het bachelordiploma, tot een tweedegraads bevoegdheid (je mag dan lesgeven in het vmbo en de onderbouw havo/vwo). Alleen studenten in de ‘klassieke’ schoolvakken (Nederlands, Engels, Geschiedenis etc.) komen in aanmerking. Een student communicatiewetenschappen komt dus niet in aanmerking voor dit opleidingstraject.
38
Metaal 7 (2010) nummer 2
ten een volwaardig curriculum aanbieden, maar we hebben slechts een half jaar de tijd. Van de studenten wordt volledige inzet verwacht. Voor dertig studiepunten ben je bij ons ook werkelijk een jaar lang twintig uur per week bezig.’ Van de studenten wordt verwacht dat zij hun leerproces aantonen in een portfolio. Het gaat immers niet alleen om de vaardigheid om les te geven, maar ook om de ‘leerbaarheid’ van de student. ‘Iemand kan binnenkomen met een aardig niveau, maar nauwelijks groeien. Dan wordt het moeilijk om een diploma te behalen. Terwijl iemand met een lager niveau, maar met een grotere groei, wel een diploma behaalt.’ illustreert Storck. Binnen de opleiding leren de studenten zelf aan hun professionalisering te werken. Als docent gaan zij immers aan de slag in een omgeving die voortdurend verandert. Daar moeten zij mee leren omgaan. Het portfolio dat iedere student moet samenstellen, bestaat uit een aantal dossiers, waaronder het dossier vakdidactiek. Bij vakdidactiek leert de student onder andere om kritisch naar de gebruikte methode te kijken. Antoş, een van de studenten, vertelt over zijn ervaringen: ‘In deze lessen word ik uitgedaagd om verder te kijken dan de aangeboden stof uit de methode van mijn school. Er komen discussies op gang die me aan het denken zetten. Waarom behandel ik in mijn lessen eigenlijk grammatica? Alleen omdat het in het boek staat? Daar denken we over na.’ Of de studenten hier na hun opleiding mee doorgaan moet natuurlijk nog blijken, maar hiermee wordt wel een goede aanzet gegeven. Een ander belangrijk aspect van de opleiding is de stage, waarmee de studenten al in september beginnen. Een stage is volgens Storck een intensieve kennismaking met het vak: ‘De studenten gaan, na een korte observatieperiode, al snel lessen of delen van lessen verzorgen. Dat is een stuk sneller dan bij de reguliere lerarenopleiding. Bovendien verwachten wij van de studenten dat zij zich op meer concentreren dan alleen het lesgeven, ze moeten bijvoorbeeld ook vergaderingen bijwonen, schoolfeesten bezoeken etc..’ Hierdoor krijgt de student een volledig beeld van het vak leraar.
Vorig jaar behaalden in totaal zestig studenten de educatieve minor, waaronder twee studenten Nederlands. Dit jaar doen drie studenten Nederlands de educatieve minor. Ik ben zelf een van hen en ik vind deze minor een waardevolle aanvulling voor de academische studie Nederlands. Ik heb hiervoor twee jaar lerarenopleiding gedaan, waar ik veel praktijkkennis kreeg, maar weinig vakkennis. De academische studie met een half jaar didactiek is volgens mij zeker wel toereikend voor een tweedegraads bevoegdheid. De academische studie zorgt zelfs voor een zeer waardevolle aan-
Het slechtste boek ooit Prototype In mijn laatste studiejaar volgde ik het B-college (zo heette dat toen) ‘Recenseren’ bij Ton Anbeek, en dat deed ik samen met twee trouwe vrienden, E. en C. Zij waren de jaren daarvoor voor een groot deel verantwoordelijk voor de ontwikkeling van mijn literaire smaak. Als ik nu aan dat college denk, zie ik ons op een rij zitten, bijna letterlijk een front, met onze blik op kritisch en onze pen in de aanslag. Alledrie met een uitgesproken mening en alledrie gretig die te ventileren. Onze eerste prooi werd dan ook met huid en haar verslonden: De verliefde waria van Ivan Wolffers. Onze recensies zijn (gelukkig?) niet bewaard gebleven en ook van de inhoud van het boek herinner ik me weinig meer. Het is, leer ik van de achterflap, het verhaal over een zoektocht die een journalist in Indonesië onderneemt naar een verdwenen vriend, waarbij en passant de cultuur, politiek, maar (herinner ik me vaag) vooral de zelfkant van Indonesië wordt behandeld. Driftig heb ik geprobeerd onder woorden te brengen waarom het zo’n ontzettende draak was. Waarom dat was weet ik niet meer, en ik vraag me af of ik dat toen wist. Maar nog steeds is De verliefde waria voor mij het prototype van een slecht boek.
vulling voor de leerlingen, namelijk meer kennis uit de wetenschappelijke praktijk. Volgens mij brengt deze minor voor beide partijen de beste resultaten. Een perfecte combinatie, waarvan hopelijk ook de vakbond binnenkort overtuigd zal raken. Iris de Wit
Het slechtste boek ooit Onbeschrijfelijk elegant rood hoedje Stanley West - Grieten en Bandieten. Harde vuisten, zachte armen (1964) Toen ik mijn propedeuse Nederlands haalde, kwamen vrienden aanwaaien met twee boeken. Een verantwoord boek. En nog een boek. Op de kaft van deze stukgelezen pocket zit, half onderuit gezakt tegen een knalrode tegelmuur, een duidelijk in nood verkerende blonde stoot. De achterflap wijst uit dat er minstens tien partijen naarstig op zoek zijn naar een half miljoen dollar. Niet alleen drie jonge vrouwen ‘gezegend met een figuur dat Cleopatra beschaamd zou hebben doen onderduiken en iedere man van negentig jaar zou doen wensen dat hij nog maar negenentachtig was’, maar ook een handjevol bandieten, de New York City Police, de F.B.I. en – om nog maar eens een dwarsstraat te noemen – het Ministerie van Oorlog. Dit leidt tot ‘ingewikkelde situaties’ waar de held van dit verhaal, ene Mark Ryan, toch zijn weg uit vindt (ja, heus!). Dit gaat uiteraard gepaard ‘met moord, geweld en intrige, maar ook vurige hartstocht en de troost van zachte vrouwenarmen’. Eigenlijk heb ik het boek nooit gelezen, maar het blijft in mijn kast. Als ik een dipje heb, sla ik het op een willekeurige pagina open en lees een paar van dit soort zinnen. Tophumeur gegarandeerd. Proef: p. 190: ‘Millie droeg een witte wollen mantel en een onbeschrijfelijk elegant rood hoedje.’ Ida Huussen
Edwin Fagel
Metaal 7 (2010) nummer 2
39
Uw afwezigheid
U was er niet. Ik lag de nacht naar de deur te kijken, ik leefde met een belofte in mijn borst. Ik wachtte, buiten was zee, een draad tikte tegen een lantaarnpaal. Ik heb gedroomd dat u met doorgesneden keel in mijn armen lag, als een gans op de stoeprand ongeveer, maar u was oneindig doder. De dood, dacht ik, komt altijd halverwege een beweging. Op het strand zag ik overal uw afwezigheid, uw naam, dacht ik, is er, is er altijd. Dus ik schreef uw naam in het zand. U lachte, u zou, dacht ik, lachen, dit is het lichaam en dit het bloed. Ik heb u toen in het zand laten liggen, u alleen en het werd koud, het werd donker, het werd licht, het ging regenen, het werd droog, het werd eb, het werd vloed.
Edwin Fagel Uit: Uw afwezigheid (2007)
40
Metaal 7 (2010) nummer 2