Met onder meer:
Interview met Tonny van Breukelen over haar boek ‘Braille’ Verslag van een schenking aan Siegenbeek Recensie proefschrift ‘Geleerdheids zetel, Hollands roem’ Leids onderzoek wint taalunie-scriptieprijs Neerlandica begint Nadelunch.com Sfeer proeven bij het pornografie-congres en meer ...
JAARGANG 9 (2012) NUMMER 1
METAAL
‘Dat vond ik zelf het meest aangrijpend, dat je niet meer zelf kunt lezen.’
TIJDSCHRIFT VOOR LEIDSE NEERLANDICI
Colofon Jaargang 9 Nummer 1
INHOUD REDACTIONEEL
Taalrijk.................................................................... 3
mei 2012
INTERVIEW
Metaal Tijdschrift voor Leidse neerlandici ISSN 1573-6210
VENTIEL
Metaal verschijnt twee keer per jaar. Het blad wordt verspreid onder studenten en docenten van de Leidse opleiding Nederlandse taal en cultuur en onder de leden van Siegenbeek, Alumnivereniging voor Leidse Neerlandici. Voor andere belangstellenden is een jaarabonnement (EUR 12,50) beschikbaar. Postadres Opleiding Nederlandse taal en cultuur Postbus 9515 2300 RA Leiden E-mail en website
[email protected] http://www.hum.leidenuniv.nl/ nederlands/alumni/alumnivereniging/ Redactie Coen van Beelen, Tineke Frederiks, Ludo Jongen, Carlijn Keulen, Dennis Koopman, Sebastiaan van Loosbroek Nikki van Monsjou Aan dit nummer werkten mee Wim van Anrooij, Fleur Leijen, Barbara Snel, Petra Stiblíková, Nick Tomberge, Liesbet Winkelmolen Opmaak 401 Publicaties, Alex van Egmond Druk en oplage Labor Vincit, Leiden 350 exemplaren Beeldmateriaal Tekeningen: Ardi Warnar
‘Hulp is prima, maar grijp niet zomaar in’ .............................................................. 4 Carlijn Keulen & Sebastiaan van Loosbroek Daar is over nagedacht ................................... 9 Ludo Jongen
ONDERZOEK
Toch kundig met taal ....................................... 10 Barbara Snel
RECENSIE UIT
Graven in een tijd van tumult ....................... 11 Nikki van Monsjou
HET VELD
Er is leven na het brood... ............................... 13 Fleur Leijen
INTERNATIOTAAL
Gluren naar gewoontes ................................... 15 Petra Stiblíková
RECENSIE
Of je worst lust! .................................................. 17 Dennis Koopman
NOSTALGIE
Thuis bij Dutch Studies .................................... 20 Liesbet Winkelmolen
RECENSIE
De heilige Katherina: een mondige dame ............................................ 22 Nick Tomberge
TERUGBLIK
Wachtend op het laatste oordeel ................ 23 Coen van Beelen
VERSLAG
Een lichter plekje voor Siegenbeek ............ 27 Dennis Koopman
NEERLANDISTIEK
Alles wordt anders ............................................ 29 Wim van Anrooij
REDACTIONEEL
Taalrijk Woorden ontstaan eigenlijk, tenminste voor mij, uit het innerlijk; een woord dat van buiten is, dat is een rationeel woord, een bedacht woord. Bedachte woorden vertrouw ik absoluut niet, die misleiden. Maarten Toonder Tweehonderd jaar geleden kwam Charles Dickens ter wereld, vandaar dat 2012 nu Internationaal Charles Dickensjaar is, zoals dat heet. Dickens deelt zijn geboortejaar met de Vlaamse schrijver Hendrik Conscience, waarvoor in België ook verscheidene festiviteiten in dit jubileumjaar worden georganiseerd. Hebben we in Nederland ook een schrijver die in de schijnwerpers staat? Jazeker: 2012 is Toonderjaar. Compleet met een Bommelmusical, stripdagen die onlangs in het teken stonden van het werk van Marten Toonder, een aankomende expositie in het Letterkundig Museum en zelfs het verschijnen van zijn biografie, geschreven door Wim Hazeu. Toonder was niet alleen stripauteur - in de literatuurwetenschap nog steeds een ondankbaar beroep - maar in zekere zin ook een taalkunstenaar. Dankzij de populariteit van Olivier B. Bommel en Tom Poes maken nieuwe woorden en uitdrukkingen deel uit van onze taal. Toonder heeft de Nederlandse taal rijker gemaakt. Zonder hem zou ‘kommer en kwel’ niet bestaan, hadden we geen ‘denkramen,’ konden we niemand een ‘minkukel,’ ‘grootgrutter’ of een ‘zielknijper’ noemen, en zou schrijver dezes jullie nu niet kunnen toespreken als ‘oplettende lezertjes.’ Denk aan Toonder wanneer bij de woorden ‘geld speelt geen rol,’ of ‘een heer van stand,’ en vooral bij ‘als u begrijpt wat ik bedoel.’ Misschien zijn het vertalingen uit het Engels, bijna grenzend aan anglicismen of amerikanismen, denkend aan bijvoorbeeld: ‘If you get what I mean.’ Maar dan blijven ze met gevoel vertaald door Toonder, inderdaad alsof ze uit het innerlijk zijn ontstaan, en niet zijn bedacht. Met het Engels dat tegenwoordig op de gekste vlakken de kop opsteekt, zouden we meer mensen als Toonder moeten hebben. Kijkend naar de recente reclame-campagne van AXE Anarchy - met o.a. de wat mij opvallende woordkeus ‘massale snogpartij’ - lijkt meer taalvindingrijkheid ons meer dan nodig. In de woorden van de heer Bommel: ‘Hier ligt een mooie taak.’ In de woorden van de redactie: ‘Hier ligt een mooie Metaal.’ Taalrijk, informatief, boeiend. Hoe ga je om met taal als je op latere leeftijd blind wordt? Wat valt er te onderzoeken aan een woordje als ‘toch’? Hoe ervaart een Tsjechische het leven in Leiden? Wat is de bestuurlijke vernieuwing die de opleiding Nederlands doorvoert? Verder hebben we een verslag van een schenking aan de alumni-vereniging, een initiatief voor voedzame artikelen op het web, recensies van een symposium en onlangs verschenen boeken en meer. Over taalrijk gesproken, voor het gedicht op de achterkant hebben we dichter en librettist Ruben van Gogh weten te strikken. Hij woont in Utrecht, de connectie met Leiden is wellicht ver te zoeken, maar een van de redactieleden zong met veel plezier in opera’s gemaakt op zijn soms speelse, soms (quasi-)zwaarmoedige, maar altijd doorleefde teksten. Lees vruchtbaar en schrijf taalrijk, De redactie Interesse om ons te komen versterken? Neem contact met ons op via
[email protected]. Metaal 9 (2012) nummer 1
3
INTERVIEW
‘Hulp is prima, maar grijp niet zomaar in’ Tonny van Breukelen over haar boek ‘Braille’ Tonny van Breukelen (1946) hoorde in 1979 dat ze lijdt aan de erfelijke ziekte Retinitis Pigmentosa, een progressieve oogziekte die langzaam het gezichtsvermogen vermindert. Naar aanleiding daarvan heeft ze in 2009 het boek Braille, een pleidooi voor onbeperkt lezen gepubliceerd. ‘Ik wil zeker niet ontkennen dat er een soort boosheid meespeelde.’ Carlijn Keulen & Sebastiaan van Loosbroek Na haar studie Nederlands in Leiden, doceerde Van Breukelen tot halverwege de jaren ’90 Nederlands op een middelbare school. Momenteel bestaat haar werkzame leven onder meer uit het afnemen van interviews bij slechtzienden en het schrijven van artikelen voor het maandblad Zienswijs. Met haar boek wil ze bereiken dat mensen zich beter bewust worden van de manier waarop blinden en slechtzienden door het leven gaan. BijvoorCurriculum vitae Naam Tonny van Breukelen Geboren 1 augustus 1946, Den Haag Burgerlijke staat Getrouwd, drie kinderen, blindengeleidehond Freek Carrière Begon na haar studie Nederlands te Leiden als lerares Nederlands op het lbo, daarna op zowel havo als vwo. Later onderwees ze ook hoger opgeleide anderstaligen. Daar was ze werkzaam totdat haar ziekte het niet meer toeliet. In 1998 keerde een deel van haar gezichtsvermogen tijdelijk terug en besloot Van Breukelen les te gaan geven aan anderstaligen met een visuele beperking. Sinds 2005 richt ze zich op het lesgeven aan blinde en slechtziende migranten die moeite hebben met de taal. In 2009 schreef ze haar eerste boek: Braille: een pleidooi voor onbeperkt lezen. Bovendien reist ze het hele land door om interviews af te nemen voor het blad Zienswijs. Daarnaast schrijft ze artikelen voor het blad. Momenteel is ze bezig met haar tweede boek, dat de problematiek van slechtziende migranten moet weergeven.
4
Metaal 9 (2012) nummer 1
beeld zou men zich beter bewust moeten worden dat slechtzienden niet altijd hulpbehoevend zijn en ook veel zelf kunnen. Bij Tonny van Breukelen thuis praten we met haar over de onwetendheid die leeft onder de bevolking, de mogelijkheden van het brailleschrift en haar pleidooi voor onbeperkt lezen. Hoe kwam u erachter dat u aan Retinitis Pigmentosa lijdt? ‘Ik was 25 toen ik merkte dat mijn ogen steeds meer achteruit gingen. Ik snapte het niet en ging van oogarts naar oogarts. Op een gegeven moment was ik bij een oogarts in Rotterdam en die zei: “Kom maar terug na je vakantie.” Vanaf dat moment voelde ik nattigheid. Die arts wilde me heel goed onderzoeken in het oogziekenhuis, waarna ik de diagnose (Retinitis Pigmentosa, red.) kreeg. Dat was op 25 augustus 1979, die datum vergeet ik nooit meer. De arts zei: “Je kunt er tachtig mee worden”, maar ja, je kunt op heel vervelende manieren tachtig worden. Je weet gewoon niet wat je boven het hoofd hangt.’ Was u bang? ‘Ik dacht: ze liegen! Ik was ervan overtuigd dat
de diagnose verkeerd was, of dat ik zo langzaam achteruit zou gaan dat ik nooit blind zou worden. Maar dat was dus niet zo. Het besef kwam ook niet, mede vanwege het progressieve karakter van de oogaandoening. Het proces gaat zo langzaam dat je niet weet wat de toekomst biedt. Mijn gezin wist daardoor ook niet waar het aan toe was. M’n zoon heeft het ook en dat vind ik echt heel verdrietig, verdrietiger nog dan voor mijzelf.’
heeft er waarschijnlijk voor gezorgd dat ik weer zo achteruit ging. Ik was in die tussenperiode dat het zo goed ging heel bang dat het weer zou terugkomen, maar ik heb er toch vijf, zes jaar plezier van gehad.’
Na die terugval heeft u er veel aan gedaan om niet in een sociaal isolement te raken. U nam bijvoorbeeld Italiaanse les, pianoles en u ging interviews afnemen voor ‘Zienswijs’. Is uw sociale leven na de diagnose Het besef kwam niet. Wanneer kwam het moment daardoor onveranderd gebleven? dat u doorkreeg dat er toch echt dingen moesten ‘Je sociale leven wordt anders: mensen op straat veranderen? lopen je gewoon voorbij. Er zijn mensen die je wel ‘Dat was op het moment dat je niet meer kan lezen, blijven groeten hoor, en mensen die je heel goed dat was voor mij de overstap naar niet meer echt kent zeggen je natuurlijk wel gedag. zelfstandig zijn. Op het moment dat je nog kan Maar het is hetzelfde als bij mensen die bijvoorlezen heb je niemand beeld een ongeneeslijke nodig: je kan gewoon ziekte hebben, die raken Retinitis Pigmentosa de krant lezen, de post ook heel veel mensen Retinitis Pigmentosa is een oogziekte die eruit de brievenbus halen kwijt omdat mensen voor zorgt dat het gezichtsvermogen achteruit en kijken wat erop staat, niet over ziektes durven gaat. Het is een versnelde degeneratie van het netvlies. De afbraak van de lichtgevoelige cellen je kan op het station te praten. Ze zijn bang (staafjes en kegeltjes) in het netvlies gaat van zien wanneer je trein dat ze fouten maken buiten naar binnen. Eerst breken de staafjes gaat. Dat vond ik zelf of kwetsen, en er zijn in het oog, die onmisbaar zijn bij het kijken het meest aangrijpend, ook mensen die het gein het donker, af. Dan breken de kegeltjes af. dat je niet meer zelf woon vervelend vinden Deze kegeltjes zorgen voor het centrale zicht. Het is een kokerziekte die ervoor zorgt dat het kunt lezen. Je verliest en geen zin hebben in gezichtsveld langzaam kleiner wordt, waardoor behoorlijk aan zelfstanandermans ellende. (Laje steeds meer door een kokertje gaat kijken. digheid, ook al zijn er chend) Maar ik hang Het centrale zicht kan zich daardoor het langste veel hulpmiddelen. Het mijn ellende niet aan de handhaven. blijft hulp. kapstok hoor! Mijn liefde voor boeIk heb vooral menken, die ik overigens nog steeds heb, maakt het sen verloren in mijn directe omgeving. Hier in het nog iets erger. Maar er zijn wel oplossingen om te dorp (Hazerswoude-Dorp, red.) spreek ik bijna blijven lezen, hoewel ik die erg mager vind.’ niemand meer. Gelukkig zijn daar ook weer andere mensen voor in de plaats gekomen. Ik denk dat In 1998 nam uw gezichtsvermogen van één oog toe de mensen die ik nu niet meer spreek de situatie van 5% naar 60%. In uw boek is te lezen dat u toen heel vervelend vinden, maar ik vind het zelf niet heel optimistisch werd en alle hulpmiddelen van de zo erg dat ik ze niet meer spreek hoor. Zo leer je hand deed. de mensen kennen toch? ‘Ja, toen kon ik opeens weer mijn kinderen zien, Mensen met wie ik nieuwe contacten heb gelegd dat was heel emotioneel. Het kwam door een foutje zijn bijvoorbeeld degenen die ook een hond hebvan de oogarts. Die zei namelijk dat dat ene oog ben. Daarnaast ben ik vanaf het moment dat mijn Retinitis Pigmentosa had, en dat ik daar maar mee ogen achteruit gingen langzaam de blindenwereld moest leven. Maar een andere oogarts kwam tot ingerold. Daar heb ik heel veel mensen leren kende conclusie dat het nastaar was, waarna hij mijn nen en veel waardering gekregen.’ oog heeft gelaserd. Binnen een uur zag ik alles weer, mijn kinderen, mijn man. Het was dus nooit Die waardering komt ergens vandaan. nodig geweest dat ik al die tijd zo slecht heb gezien. ‘Ik heb altijd gedacht: wat ik vandaag heb dat weet Alleen in 2000 had ik weer een terugval, want ik ik en wat er morgen is dat weet ik niet. Ik wil niet kreeg Uveïtis erbij, een soort oogontsteking. Dat omkijken. Waarom zou ik mijn dag van vandaag Metaal 9 (2012) nummer 1
5
laten verknallen door iets wat morgen misschíen gaat gebeuren?’
U zegt dat het dagelijks gebeurt. Net gaf u aan dat u nog steeds boos kan worden, dus het went kennelijk ook niet. ‘Nee, maar dat ligt misschien ook aan mijn karakter. Ik heb best vaak het gevoel dat mensen me minderwaardig vinden. Nog een voorbeeld: als ik in een winkel wil betalen en ik m’n portemonnee wil pakken, pakt iemand hem opeens af: “Ik doe het wel even voor u!” Ik vind dat een beetje dom, niet?’
In 2007 formuleerden de Verenigde Naties het verdrag waarin de rechten van mensen met een handicap zijn opgenomen. Het is merkwaardig te noemen dat er zo’n verdrag opgesteld is en dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen mensen met en mensen zonder een handicap. ‘Ja, dat zou niet nodig moeten zijn. Het is te vergelijken met de rechten van het kind, dat is ook niet nodig maar het bestaat wel. Trouwens, heel Uw voorbeelden illustreren dat mensen te weinig veel landen hebben het verdrag geratificeerd, maar weten over de leefwijze van visueel gehandicapten. Nederland nog steeds niet. Dat is Men weet nog net dat braille het heel vreemd. Ik vrees dat het om schrift voor blinden en slechtzienden geld draait. Aanpassingen aan busis, maar voor de rest lijken we niet te “Dat mag u sen bijvoorbeeld kosten enorm veel weten hoe we ermee om moeten gaan. wel aan mij geld, terwijl die aanpassingen maar Hoe zou deze handicap beter onder vragen hoor!” voor een kleine groep functioneel de aandacht gebracht kunnen worden zijn. Het is denk ik dus mede een en wat heeft dat voor gunstige effecten kwestie van de macht van het getal, want er zijn voor degenen die eraan lijden? maar zo’n 300.000 blinden en slechtzienden.’ ‘Nou, om met de effecten te beginnen: als er meer mensen zijn die er meer van weten, dan denk ik Zo’n verdrag maakt een kunstmatig onderscheid. dat de beperking voor de blinden zelf iets verlicht Merkt u dat mensen in het dagelijks leven ook zo’n kan worden. Als mensen weten hoe handig en onderscheid maken? Dat u zich gediscrimineerd of praktisch bijvoorbeeld het brailleschrift kan zijn, onjuist bejegend voelt? ben ik ervan overtuigd dat uitgevers daar positief ‘O ja, heel vaak! Ik heb zo langzamerhand een op kunnen reageren. Althans, dat hoop ik. aantal gebeurtenissen opgeschreven, daar ga ik Als mensen weten wat er schuil gaat achter ooit nog iets mee doen. Het eerste voorval was in braille lezen krijgen ze wat meer begrip en zien het museum in Gouda waar ik liep met mijn man ze je misschien niet meer als een apart volk. Het en blindengeleidehond, toen er een gids naar ons moet gewóón zijn. De maatschappij zit vol met toekwam en aan m’n man vroeg: “Heeft ze dat al mensen die iets hebben, maar aan veel mensen zie lang?” Ik gaf hem als antwoord: “Dat mag u wel je het niet. aan mij vragen hoor!” De handicap kan beter onder de aandacht worIk maak het dagelijks mee. Vorige week nog in den gebracht door meer reclame te maken. Er was de trein. Ik stap in, m’n zus bij wie ik op bezoek bijvoorbeeld een aantal jaren geleden een reclame was geweest zwaaide me uit. Ik vroeg haar of het over blindengeleidehonden die niet aangeraakt en een dubbeldekker was, want ik zit graag boven. geaaid mogen worden. Dat werkte. Sire zou ook Plotseling grijpt iemand me bij de arm en zegt: een mogelijkheid zijn. Daarin zou je moeten laten “Hier is een stoel voor u.” En ik werd ineens zo zien dat blinden ongevraagd aangeraakt en geholnijdig! De ruimte waar die vrouw me op een stoel pen worden, wat natuurlijk niet de bedoeling is. wilde zetten was er zo een met van die klapstoeltjes, Hoe meer bekendheid, hoe meer begrip. Daarom maar ik wil helemaal niet op een klapstoeltje zitten! heb ik ook meegewerkt aan een documentaire (Vals Dat mens moest zich er niet mee bemoeien, dus Plat, NTR, red.) omdat ik graag wil dat mensen ik werd echt boos! zien wat het betekent.’ Hulp, prima, maar vraag het even en grijp niet zomaar in. Ik schrik me iedere keer dood want je U hoopt dat meer bekendheid ertoe zal leiden dat weet niet wat er gebeurt. Dat mensen dat zomaar uitgeverijen zich meer in dienst stellen van de visueel doen vind ik echt onbegrijpelijk.’ gehandicapten. Vooralsnog zijn er echter maar zo’n 8000 boeken in braille uitgegeven. Dit waren er in 6
Metaal 9 (2012) nummer 1
Louis Braille Louis Braille (1809-1852) is de bedenker van het reliëfschrift voor mensen met een visuele beperking. Het schrift wordt van links naar rechts met één of beide wijsvingers gelezen. Braille werd op zesjarige leeftijd blind. Vier jaar later, in 1819, mocht hij naar het ‘Institut des jeunes aveugles’ in Parijs. Daar ontwierp hij zijn blindenschrift. Hij voltooide zijn blindenschrift in 1829. Het bestaat uit een systeem waarbij letters, cijfers, leestekens en tweeklanken kunnen worden uitgedrukt door middel van zes puntjes in reliëf. Zo biedt het schrift maar liefst 63 mogelijkheden. Bovendien is het een universeel schrift: ook in andere talen wordt het schrift gebruikt. Braille’s systeem werd meteen in gebruik genomen op zijn school, maar niet erkend door het instituut. Dat gebeurde pas in 1854, twee jaar na de dood van Louis Braille. Nu geldt het braille als een officieel erkende lees- en schrijfmethode voor blinden.
de jaren ’80 zo’n 50.000. Overwegingen van bibliotheken en de subsidiegever hebben er voor gezorgd dat de collectie in de jaren ’90 sterk is gesaneerd. Momenteel spelen de bezuinigingen een grote rol in de politiek. Vreest u, als het maatschappelijk bewustzijn niet toeneemt, voor een verdere afname van het aantal brailletitels? Ze moet even nadenken. Dan: ‘Ik ben bang van wel, maar het is een combinatie van een paar dingen. Steeds minder mensen lezen nog, dus dat is ook een reden dat het aantal titels zal afnemen. Daarnaast is het relatief duur om ze te produceren. Maar ik ben er wel bang voor ja, dat het aantal titels minder zal worden. In dat geval zal ik zelf m’n boeken moeten scannen en in braille moeten printen.’
van titels. Ik moet gewoon vrij zijn om zelf boeken te kiezen, en daar wil ik best voor betalen. Kijk, in de maatschappij zelf wordt niet veel meer gelezen. Ik denk dat er zo’n 30.000 mensen zijn die aangepast lezen, van een totale groep van 300.000 slechtzienden. Dat is maar heel weinig. En er zijn ongeveer 1200 braillelezers. Als er echter meer aandacht aan het probleem zou worden besteed, zouden er wel méér titels beschikbaar kunnen worden dan nu het geval is.’ Is braille nog voor meer zaken functioneel? ‘Braille kan een enorme verrijking zijn. Toen het digitale tijdperk in de jaren ’90 begon is het braille echter behoorlijk in het verdomhoekje geraakt door de opkomst van de spraakrecorder. Daarom zijn er ook maar 8000 titels beschikbaar in braille. Dat is niks, dat is helemaal niks! Het begon al met die cassettebandjes. In het digitale tijdperk kregen mensen een computer. Eind jaren ’90 konden we kranten via de computer krijgen, en langzaam maar zeker zei iedereen: “Braille hoeft niet meer want je kan alles luisteren.” Nou, ik vind dat luisteren heel vermoeiend. Die stemmen vind ik ook heel vervelend.’
De ondertitel van uw boek luidt: Een pleidooi voor onbeperkt lezen. Zouden niet alle boeken gewoon in braille beschikbaar moeten zijn? Iedereen heeft toch het recht op onbeperkt lezen? ‘Nee, dat is niet haalbaar en moet ook niet gebeuren. Ik denk dat iedere nuchtere lezer ervan overtuigd is dat het kostenplaatje dan te groot wordt. Daarnaast is het ook niet realistisch omdat er zo ongelooflijk veel wordt uitgegeven, waaronder veel troepboeken. Er is misschien anderhalve braillelezer die zo’n troepboek wil, dus dat is veel te weinig. Al die boeken in braille uitgeven zou dan ook veel te duur zijn. Uitgeverijen zouden zich daarom moeten richten op het digitaal beschikbaar stellen Metaal 9 (2012) nummer 1
7
Volgens Van Breukelen hoeft de spraakrecorder het braille niet uit te sluiten: ‘Het is niet alleen braille of alleen geluid op de computer, het is allebei. Ik zou heel veel missen als ik geen braille kon lezen. En niet alleen ik, maar ook mensen met bijvoorbeeld het syndroom van Usher (doofblinden, red.) zijn heel afhankelijk van braille.’ U prefereert braille boven de spraakrecorder? ‘Alles wat ik moet lezen, zoals kranten en tijdschriften, lees ik digitaal door middel van spraak. Maar boeken lees ik ontzettend graag in braille, ik heb er ook altijd een bij me. En voor mensen met het syndroom van Usher is braille de enige optie als ze willen blijven communiceren met mensen.’ Uw boek heeft als voornaamste doel mensen die direct te maken hebben met slechtzienden, zoals bibliotheekmedewerkers en hulpverleners, inzicht te geven in de manier waarop ze deze mensen kunnen ondersteunen. Maar u haalt ook technologische hulpmiddelen aan die blinden en slechtzienden zelf kunnen gebruiken. Zullen de technologische ontwikkelingen er de komende decennia toe bijdragen dat het leven van visueel gehandicapten nog wat comfortabeler wordt? ‘Er gebeurt momenteel al veel hoor. Die hele computerontwikkeling draagt daartoe bij, de spraak wordt steeds geavanceerder. En kortgeleden is er een pen (Talkpen, red.) ontwikkeld waar een chipje in zit. Daarmee kan ik mijn boeken merken en dat is een stapje voorwaarts in de richting naar zelfstandigheid.’ Van Breukelen stelt voor om een aantal hulpmiddelen aan ons te laten zien. We lopen naar de andere kant van de kamer, waar ze ons uitlegt hoe de Talkpen werkt: omdat ze haar boeken niet in haar kast kan terugvinden labelt ze al haar boeken door in de Talkpen de titels in te spreken. Wanneer 8
Metaal 9 (2012) nummer 1
Van Breukelen de Talkpen tegen de betreffende rug van het boek legt, hoort ze door het ingebouwde speakertje met welk boek ze te maken heeft. Het heeft de grootte van een smalle zaklamp en is daardoor erg handzaam. Wat betreft de medische ontwikkelingen is Van Breukelen ook hoopvol: ‘Ik denk dat het moeilijk is slechtzienden van hun kwaal te genezen, maar ik denk wel dat ze in de toekomst met behulp van medicijnen de negatieve effecten kunnen voorkomen. Daar wordt momenteel onderzoek naar gedaan.’ Uw tweede boek gaat over blinde asielzoekers in Nederland die nauwelijks hulp krijgen. ‘Ja, het wordt een verzameling interviews met slechtziende migranten. Niet alleen negatieve maar ook positieve interviews. Het zijn een stuk of zes gesprekken die de kern van het boekje vormen. De geïnterviewden komen uit verschillende landen met ieder een eigen culturele achtergrond. Voorin schets ik wat er tot nu toe voor slechtziende immigranten is gedaan, en de problemen waarmee de asielzoekers met een visuele beperking in ons land kampen. Na de interviews wil ik aangeven hoe die problemen opgelost kunnen worden en welke mogelijkheden er voor hen zijn. Ik heb voor deze aanpak gekozen omdat ik graag geëngageerd wil schrijven.’ Met haar eerste boek wilde Van Breukelen de algemene onwetendheid van mensen verkleinen, met haar tweede boek gaat ze specifiek in op de problematiek van slechtziende migranten. ‘Ik wil zeker niet ontkennen dat er in mijn eerste boek een soort van boosheid op de achtergrond meespeelde over het onbegrip dat je nog steeds tegenkomt. Ik weet maar één manier om daar iets mee te doen, en dat is door te schrijven.’
VENTIEL
Daar is over nagedacht Zodra de Faculteit een groot aantal collegezalen van computers en beamers had voorzien, moesten de deuren van de betreffende lokalen uiteraard op slot, want elektronische apparatuur wil nog wel eens onrechtmatig meegenomen worden. Studenten konden dus niet meer zomaar een collegezaal binnestappen. Nee, ze moesten wachten op hun docent. Maar om binnen te geraken diende de docent bij de balie in het Lipsiusgebouw een sleutel te halen. Na afloop bracht hij die dan weer netjes terug. Vele jaren zag men in het bekende - al dan niet Leidse - academische kwartiertje talloze docenten zich naar het Lipsius begeven ten einde de sleutel van hun gading op te halen. Ludo Jongen Dat kostte natuurlijk veel tijd en ergernis, zeker als het pijpestelen regende of hard woei. En wie pech had, moest soms bijna elk uur heen en weer omdat hij telkens in een ander lokaal diende op te treden. Dat is nu allemaal verleden tijd. Ongeveer een jaar geleden is “men” op het lumineuze, om niet te zeggen briljante, idee gekomen om docenten een pasje te geven waarmee ze een soort loper kunnen ophalen die alle afgesloten deuren moet kunnen
openen. Die pas is een rood, geplastificeerd kaartje met een gaatje in een hoek. Zodra iemand dat kaartje inlevert, krijgt hij een genummerde sleutel en komt zijn kaartje bij dat nummer te hangen. Er is echter een probleempje. Wie probeert het rode kaartje in het mapje bij andere kaartjes (zoals PIN-passen, kredietkaarten, LU-kaart, enzovoorts) in zijn portefeuille of portemonnee te stoppen, zal merken dat dat niet lukt. Het rode kaartje is namelijk 4 millimeter breder dan de standaardkaartjes. Daardoor past het niet bij de andere kaartjes. Waarom gekozen is voor een van de standaard afwijkend formaat, is me een raadsel. Maar ongetwijfeld is daar over nagedacht. Sint-Hugo-van-Grenoble MMXII
Metaal 9 (2012) nummer 1
9
ONDERZOEK
Tóch kundig met taal Een master-scriptie over één woord? Dat kan toch niet! En toch is is zo. Waarover dan nou toch? Nou, over het partikel toch. Dat ligt er ook niet erg dik bovenop... toch? Barbara Snel In augustus 2011 ben ik in Leiden afgestudeerd bij Ton van der Wouden. Ik had een scriptie geschreven onder de titel Het lemma ‘toch’ en kreeg daar tot mijn grote vreugd een mooi cijfer voor. Bij het eindgesprek kreeg ik naast mijn cijfer ook iets anders leuks te horen: ik was namens de universiteit genomineerd voor de Taalunie Scriptieprijs. Ieder jaar mogen alle universiteiten in Nederland en Vlaanderen één scriptie voordragen voor de prijs; het ene jaar een letterkundige, het andere jaar een taalkundige. Dit jaar bleek ik de eer van Leiden te mogen verdedigen. Een zware opgave, want twee jaar geleden mocht mijn voorganger - Martijn Kager - de prijs mee naar huis nemen. Maar laat ik niet op de zaken vooruit lopen: voor ik iets verklap over de winnaar van dit jaar, eerst een korte beschrijving van mijn resultaten. In mijn scriptie beschrijf ik mijn onderzoek naar het woord toch. Het lijkt op het eerste gezicht wellicht een simpel, bijna betekenisloos woordje, maar het kan de uitwerking van een zin soms drastisch veranderen. Het Nederlands kent ontzettend veel van dit soort ongrijpbare woorden die de toon van een zin beïnvloeden; partikels worden ze wel genoemd. Langzaamaan begint het onderzoek naar deze interessante groep woorden op gang te komen en ik heb hierin willen bijdragen door toch onder de loep te nemen. Het eindresultaat van mijn onderzoek wordt gevormd door een ‘lemma’: een artikel dat past in een partikelwoordenboek en dat een nauwkeurige weergave vormt van het hedendaags gebruik van het woord toch. Het gebruik van toch valt onder te verdelen in zes categorieën: tegenstellend (‘desondanks’), suggererend (‘Je wilt of verwacht het wellicht niet, maar misschien is het mogelijk om...’), kwalificerend (‘eigenlijk’, ‘best wel’ of ‘heel erg’), om instemming vragend (‘Is het niet?’ of ‘hopelijk’), redengevend (‘immers’) 10
Metaal 9 (2012) nummer 1
en vaststellend (‘sowieso’). Welke van deze betekenissen het woord in een bepaalde zin vervult is vooral afhankelijk van de intonatie. Het is opvallend dat er in de zes categorieën een lijn te ontdekken is: bij de eerste categorie volgt er na toch iets dat in tegenspraak is met alles dat tot dan toe bekend is, maar naarmate men verder komt bij de categorieën is er steeds meer overeenstemming met de reeds bekende informatie. Met toch uit de laatste categorie wordt zelfs iets gepresenteerd alsof het al helemaal vaststaat. Naast de beschrijving van het woord toch heeft mijn onderzoek ook iets anders opgeleverd. Om het gebruik van toch goed te kunnen bestuderen, heb ik onderzoek gedaan in het Corpus Gesproken Nederlands: een enorme verzameling vastgelegd spraakmateriaal, dat voorzien is van een volledige transciptie. Ik heb software ontwikkeld om dit corpus efficiënter te kunnen doorzoeken dan voorheen mogelijk was. Bovendien heb ik de mogelijkheid gecreëerd om als onderzoeker zelf gegevens toe te voegen aan het corpus, die vervolgens ook weer doorzoekbaar zijn. Op 15 februari 2012 vond in Antwerpen de uitreiking van de prijs plaats. ´s Middags hield iedereen een praatje over zijn onderzoek en daarna was het tijd voor een feestelijke avond: na lofzangen van improvisatieacteurs, dichters en een Vlaamse minister, vond de uitreiking plaats door professor De Vos. Tijdens haar praatje werd mij langzaam al iets duidelijk, maar ik durfde het pas te geloven toen ik het letterlijk hoorde: “De Taalunie Scriptieprijs 2012 is gewonnen door Barbara Snel!” Ja, net als twee jaar geleden ging de taalkundige versie van de prijs weer naar Leiden. Zullen we er maar een traditie van maken?
RECENSIE
Graven in een tijd van tumult Op vijf oktober jongstleden promoveerde Rick Honings aan de Universiteit van Leiden. In zijn proefschrift getiteld “Geleerdheids zetel, Hollands roem!”, onder de meesten van ons beter bekend als Leiden, vertelt Honings ons over het literaire leven in, hoe kan het ook anders, Leiden tussen 1760 en 1860. Nikki van Monsjou Dat Honings ervoor heeft gekozen om Leiden als decor te gebruiken tijdens de literaire ontwikkelingen in die periode, is niet toevallig. De sleutelstad was in die periode een broedplaats voor culturele activiteiten. Niet in de laatste plaats vanwege de aanwezigheid van de eerste universiteit van Nederland, die als vruchtbare voedingsbodem voor een rijk literair leven gold. Daarnaast begon Rick Honings, geboren en getogen in Heerlen, in 2002 zijn eigen literaire leven in Leiden als student Nederlands aan de Universiteit van Leiden. Zijn letterkundige loopbaan nam een vlucht toen hij in 2006 massale media-aandacht ontving voor de bachelorscriptie over een vermeend onontdekt reisverslag van François Haverschmidt (Piet Paaltjens), waarop hij ruim een jaar eerder was afgestudeerd. Na zowel in de richting van de letterkunde als de didactiek cum laude te zijn afgestudeerd, heeft hij inmiddels al meer dan 50 publicaties op zijn naam staan. Met Geleerdheids zetel, Hollands roem! geeft Honings een eerste overzichtsstudie van het toenmalige Leidse literaire leven. Dit doet hij op een bijzondere manier. Middels een chronologische structuur, opgedeeld in vier tijdvakken, worden de literaire ontwikkelingen geanalyseerd. Dit gebeurt aan de hand van instituties, waarbij hij de ontwikkelingen die zich daarbinnen afspelen, ook beschrijft. Dit wordt voorafgegaan door een schets van de economische en politieke situatie van die tijd. De tijdvakken worden besloten met een historische casus waarin, een gebeurtenis als veroorzaker van maatschappelijke onrust, centraal staat. Als gevolg hiervan bekijk je de ontwikkelingen als het ware met een achttiende-, dan wel negentiendeeeuwse bril op en lees je de literaire ontwikkelingen
die zich voordoen, tegen de achtergrond van die periode. Deze techniek is indirect geïnspireerd op het werk van de Franse kunstsocioloog Bourdieu. Bourdieu ontwikkelde een theorie over literatuur die hij vatte in ‘regels voor de kunst’, eveneens de titel van zijn boek, maar dat dan natuurlijk in het Frans. Literatuur is volgens hem geen autonoom verschijnsel; literatuur ontstaat op het moment dat er sprake is van collectieve erkenning en bezit zodoende geen “objectiverende immanentesthetische eigenschappen” (Honings, 2011, p.4). Dit betekent dat de waarde van literatuur en haar individuele werken, geconstrueerd wordt door een netwerk van mensen, door instituties. Hiervoor blijkt het onontbeerlijk het literaire veld in kaart te brengen. In de periode die Honings beschrijft, waren genootschappen zeer invloedrijk. Middels prijsvragen boden zij (jonge) auteurs een kans om naam te maken, dan wel een reputatie te vestigen. In de negentiende eeuw nam hun invloed wat af. De prijsvragen verdwenen en het geven van voordrachten en lezingen werd belangrijk voor een vestigend auteur. Dat hun invloed niet geheel verdween blijkt uit het voorbeeld van François Haverschmidt, alias Piet Paaltjens. Hij vestigde zich als auteur in deze door lezingen gedomineerde periode van de genootschappen. Maar, ook andere instituties speelden een rol in dezen. De reconstructie van de wisselwerking tussen uitgevers, boekhandelaren, schrijvers, genootschappen, de schouwburg en leesgezelschappen - kortom, deze institutionele reconstructiebenadering - zorgt voor een andere blik op het werk dat er beschouwd wordt. Niet de literaire producten staan centraal, maar het overkoepelende literaire proces. De correspondentie tussen auteurs onderling, politieke voorkeuren van drukkers, het universitaire circuit uit die tijd: allen hebben een niet te onderschatten functie in de organische structuur waarvan Honings kundig verslag doet. Concreet komt deze visie neer op het idee dat literatuur en de gedachten die erover ontstaan, zijn verankerd in de tijd. Zo wordt naar aanleiding van de buskruitramp van 1807, de Belgische Opstand van 1830 of de Revolutie van 1848 duidelijk dat Metaal 9 (2012) nummer 1
11
literatuur in tijden van crisis niet haar eigen gang kon gaan. Of literair werk deed er even helemaal niet meer toe, óf het werd ingezet om een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke discussie. Zowel schrijvers als uitgevers konden niet neutraal blijven; de actuele opinie was van groter belang dan tijdloze literatuur. De letterkunde geeft munitie voor een politieke strijd, andersom geven maatschappelijke kwesties aanleiding voor allerhande prijsvragen waarop de talrijke literaire genootschappen maar al te graag inspelen. Alles is verweven; schrijvers lijken tevens politici, de maatschappij zoekt steeds meer steun in literatuur. In de roerige politieke tijd - met daarin de Franse Revolutie en het bewind van Napoleon, de heropbouw, en de Belgische opstand - staat dus vaak het utile dulci-principe voorop. Deze nuttigheidseis wordt in stand gehouden door de invloed van literaire genootschappen. Gaandeweg het proefschrift wordt duidelijker dat er voorzichtig een andere poëtica de kop opsteekt. De invloed van genootschappen neemt af, waardoor de nadruk komt steeds meer te liggen op het aangeboren talent van het individu. Het beste literaire werk wordt niet langer bereikt door oefening, door het herschrijven, verbeteren en reflecteren op eigen en andermans werk. In de behandelde periode begint de verschuiving naar een literatuur waarin de oorspronkelijkheid van de schrijver centraal staat. De literatuur is in die zin al even roerig als de politiek. Willem Bilderdijk is daar een sprekend voorbeeld van en neemt dan ook een prominente plaats in in het boek. Aan de ene kant is hij bekend geworden met uitmuntende inzendingen voor prijsvragen naar genootschappen. Hierbij heeft hij zich moeten conformeren aan het classicistisch principe van kunst door arbeid verkregen; door aan je werk te laten schaven door ervaren auteurs en zelf veel te schrijven zou je een goed auteur kunnen worden. Anderzijds is hij door zijn excentrieke persoonlijkheid zelf tot een literaire instantie verworden. Met een met doeken omwonden heet schoteltje om zijn hoofd tegen de migraine, werd hij een schrijver waar andere schrijvers niet omheen konden. Eén ding in Honings’ boek blijft echter min of meer hetzelfde als in andere, eerder verschenen werken over de negentiende eeuw. Door de gekozen institutionele benadering, vormt de dissertatie een representatie van de mannelijke elite. Daarnaast zijn het niet per se de gecanoniseerde werken die het uitgangspunt van zijn werk vormen, maar de focus blijft op toonaangevende auteurs. Dit levert 12
Metaal 9 (2012) nummer 1
vanzelfsprekend een beeld van de zo goed als uitsluitend mannelijke, en in Leiden actieve spelers in het veld. Hierdoor blijft de rol van vrouwen in dit geheel, evenals de verhouding tussen Leiden en de rest van de Noordelijke en Zuidelijk Nederlanden onderbelicht. Daar dit een direct gevolg is van de gekozen invalshoek treft Honings geen blaam, maar lokt het werk simpelweg (zoals dat een onderzoek betaamt) een vervolgonderzoek uit. Eveneens wekt de dissertatie de verleiding parallellen te trekken met het literaire veld van nu. Wat hebben auteurs als Bilderdijk, Haverschmidt en Vondel gemeen met Arnon Grunberg, Heleen van Royen en Tom Lanoye, om maar wat namen te noemen? Zoals gezegd rechtvaardigt de sleutelpositie van Leiden het licht dat erop geworpen is. Deze positie kon het verwerven, ondanks maar juist dankzij de roerige tijd. Men was op zoek naar een gezamenlijke identiteit waarmee het zich af kon zetten tegen anderen, de Fransen bijvoorbeeld. In deze tijd, waarin politici graag hun eigen vaderlandslievendheid benadrukken en die van het volk benutten, is het interessant om te weten te komen waar die Nederlandse natie nu op gestoeld is. De beschreven periode was een cruciale wat betreft natievorming. Schrijvers hebben daar grote en kleine, al of niet doorslaggevende rollen in gespeeld. Leiden was het Amsterdam van die tijd. Zonder het van de daken te schreeuwen lijkt dit lijvige werk te willen zeggen dat gepaste trots op het Leiden van weleer zeker gepast is. Hoe helder, toegankelijk en boeiend Geleerdheidszetel, Hollands roem! ook geschreven is, voor de leek blijft het een pittige pil. Alleen voor een zeer Leids georiënteerde, geïnteresseerde leek met een flinke leeshonger is dit boek een mooie aanvulling op de collectie. Voor de neerlandicus is het werk aantrekkelijk om te lezen, mede dankzij de historisch-chronologische opbouw. Zeker doordat Honings zijn - soms bijna anekdotische - relaas aanvult met voorbeelden in woord en beeld. Interessante literaire producten en ondersteunende, soms prachtige en wellicht herkenbare illustraties ‘verlichten’ het lezen van de zeer informatieve lap tekst. Hoe dan ook, het boek getuigt van gedegen bronnenonderzoek enerzijds, en een bevlogen, stilistisch zeer aangename verteltrant anderzijds. Met het graafwerk dat Honings verrichtte, ondergraaft hij het beeld van de negentiende eeuw, als dat van een saaie en burgelijke maatschappij. Wie iets zinnigs wil zeggen over het Leidse literaire leven van die tijd, kan niet om dit werk heen.
UIT HET VELD
Er is leven na het brood... Het is september 2008 als ik met mijn bachelordiploma en een bitterbal van Barrera op het Rapenburg afscheid neem van mijn studietijd in Leiden. Ik ga naar Utrecht om een master te doen. En daarna komt: de Toekomst. Waar kom ik terecht? Voor de klas? In de wetenschap? Bij een tijdschrift? Ja. Mijn eigen tijdschrift! Fleur Leijen Na mijn bachelor begin ik aan een master Logopediewetenschap aan de Universiteit Utrecht, maar na het derde college besluit ik dat het beter is als ik nog eens goed over een vervolgopleiding nadenk. Ik ga aan het werk als redacteur en later als eindredacteur bij een bedrijf dat zakelijke teksten schrijft. Ik schrijf al sinds Aap Noot Mies (in die tijd waren het meer koppoters dan woorden, maar toch), maar het geeft voldoening professioneel en buiten de collegebanken met taal te werken. September 2009. Ik start met de master Taal, Mens en Maatschappij aan de UU, waar ik mij binnen de sociolinguïstiek specialiseer in taalpolitiek/taalbeleid. Uiteindelijk studeer ik af op het streektaalbeleid in Nederland en vertoef ik een semester aan de Universiteit van Nanjing, China. Daar zet ik een onderzoeksgroep op naar het minderheidstaalbeleid in dit land (in het Chinees tot tien tellen is, zo blijkt later, eenvoudiger). Mijn interesse in het doen van onderzoek groeit. Broodnodige broodschrijvers Terug in Nederland solliciteer ik naar redacteursfuncties. Nog steeds zou ik graag onderzoek doen, maar ik wil daar eerst meer ervaring in opdoen, bijvoorbeeld door te werken aan een publicatie. Vind trouwens maar eens een onderzoeksplek! Bovendien weet ik zeker dat er voor mij nog veel in de tekstwereld te ontdekken valt. Ik solliciteer vooral
naar de functie van webredacteur. Met dit laatste heb ik al eerder boeiende ervaringen opgedaan: je bent niet alleen bezig met tekst en vormgeving, maar ook met de interactie op de website. Dit alles soms in rap tempo – never a dull moment! De keren dat ik op mijn enkellaarsjes en in mijn tweedjasje op sollicitatiegesprekken verschijn, draaien alleen op niets uit. Eerst baal ik, maar daarna denk ik na over waarom ik niet bij de vacatures pas. De online tijdschriften waar ik voor wilde schrijven behandelen wel onderwerpen waar ik in geïnteresseerd ben, zoals boeken en onderzoek, maar dan toch vooral de luchtige kant hiervan. ‘Win nu: lekker leesvoer voor op het strand’, of: ‘Vrouwen eten gemiddeld twee kilo lippenstift in hun leven.’ Daar is niks mis mee – ik lever dit soort artikelen weleens vrijwillig aan voor een grote vrouwenwebsite en lees ze zelf ook graag. Maar niet veertig uur per week. Ik mis dus een bepaalde diepgang. Een online tijdschrift met artikelen die je aan het denken zetten. Stukken waarbij je je hersenen een beetje moet laten kraken of waardoor je ergens heel anders tegenaan gaat kijken omdat de auteur een verrassende invalshoek heeft gekozen. Een plek waar artikelen over wetenschap, taal en cultuur naast de bijzondere kant van dagelijkse zaken als eten en reizen staan. Een plek waar je gedurende de hele dag terechtkunt. Bijvoorbeeld als je jezelf net na lunchtijd nog even goed achter je bureau Metaal 9 (2012) nummer 1
13
moet installeren. Daaruit ontstaat Nadelunch.com. In januari 2012, drie maanden na het ontstaan van het idee, gaan we online. De artikelen die op de site verschijnen, worden geschreven door auteurs die aantoonbare kennis van of interesse in het onderwerp waar ze over schrijven hebben. Zo hebben we auteurs die soms meer in het buitenland dan thuis zitten en precies kunnen vertellen waar je in Bangkok moet zijn voor een fietstocht door de stad. En door de ogen van een museoloog krijg je toch een andere kijk op musea en tentoonstellingen. Redacteuren die
aandacht via sociale media en benader ik mogelijke auteurs. Ik werk veel alleen, maar leg met regelmaat dingen voor aan de groep, waarbij de ideeën in no time over de mail vliegen – het een nog beter dan het ander. Sommige redacteuren zetten zich ook in om de site interactief te maken. Zo hebben we de ‘Dagvondst’, waarbij er iedere dag een opmerkelijk verhaal of een rare wetenswaardigheid gepresenteerd wordt. In Turkije noemen ze het @-teken geen apenstaartje, maar rolmops, wist je dat? Binnenkort ga ik op zoek naar adverteerders die goed bij Nadelunch.com passen, maar het moet
wetenschappelijke artikelen schrijven, hebben een opleiding binnen die tak van wetenschap gevolgd. Ik vind het belangrijk dat wat er staat, klopt en vanuit bedrevenheid geschreven is. Alleen als je columns schrijft hoef je niet noodzakelijk een bepaalde achtergrond te hebben. Gek zijn kan dan genoeg zijn. Dan komt er bijvoorbeeld weer een stuk voorbij waarvoor iemand zich verplaatst heeft in een huiskamerklok.
geen reclamebord worden. Inkomsten haal ik tot nu toe uit freelance redactiewerkzaamheden; onder de naam Operatie Tekst ben ik in te huren voor kleine en grote ingrepen aan verschillende teksten, van jaarverslag tot beleidstekst. Ik schrijf trouwens (natuurlijk) zelf ook voor Nadelunch.com. Nu ben ik bezig aan een blogreeks over mijn periode in China, maar binnenkort wil ik wetenschappelijke stukken schrijven. Inspiratie hiervoor ben ik van plan onder andere uit eigen onderzoek te halen, want dat doe ik, in de vorm van onderzoeksmedewerker aan de UU, ook nog steeds. Eigenlijk, bedenk ik nu ik dit opschrijf, ben ik in de breedste zin van het woord bezig met taal. Ik doe veel, maar niks is te veel. Als ik maar op tijd lunch.
Rijk belegd Als hoofdredacteur bekijk ik wat voor artikelen er op de site worden geplaatst, redigeer ik de stukken en begeleid ik als het nodig is bij het schrijven van artikelen. Daarnaast breng ik de site onder de
14
Metaal 9 (2012) nummer 1
INTERNATIOTAAL
Gluren naar gewoontes Als men in het buitenland het woord “Amsterdam” of “Holland” laat vallen, denkt bijna iedereen aan drugs, legale prostitutie, kilo’s kaas, velden vol tulpen en meisjes in blauw-witte klederdracht met klompen aan de voeten. Dat zijn de clichés die ik in deze tekst liever niet zal bespreken omdat ik geen enkele Nederlander ken die met klompen aan door de bollenvelden loopt, al kaas etend en wiet rokend. Integendeel, mijn eigen ervaringen met Nederland geven een heel ander beeld. Petra Stiblíková Ik kom oorspronkelijk uit Tsjechië. Twee jaar gelden ben ik naar Nederland gekomen om stage bij de bibliotheek in Den Haag te lopen. Omdat ik Nederlandse literatuur studeer besloot ik later om de masterfase van mijn studie te volgen aan universiteit Leiden. Ik heb deze universiteit gekozen vanwege zijn vriendelijke houding tegenover de buitenlandse studenten, men kan hier vakken volgen binnen de opleiding Nederlandse taal en cultuur zonder Nederlands als moedertaal te hebben. De andere reden waarom ik in Nederland wilde gaan studeren was mijn nieuwsgierigheid: het leek me interessant om te kijken hoe het studeren anders is dan aan een Tsjechische universiteit. Toen ik voor de eerste keer naar Nederland kwam, zag ik overal bijzonderheden en opvallende dingen die ik niet snapte. Nederland leek zo anders dan mijn eigen land. Er waren zo veel vragen die in mijn hoofd door elkaar stroomden. Waar komen al die fietsen vandaan? Hoezo ruikt de coffeeshop niet naar koffie? Wat eten Nederlanders waardoor ze allemaal zo lang zijn? Wie is in godsnaam Albert Heijn en waarom zegt iedereen dat ik naar hem moet gaan om boodschappen te doen? Waarom zijn alle kroegen vrijdagavond bomvol? En waar is mijn fiets naartoe verdwenen? Maar ik was niet de enige die vragen stelde; omgekeerd vonden Nederlanders mijn gedrag vaak vreemd. Dan kreeg ik opmerkingen van hun kant: “Hoezo heb je geen agenda, hoe doe je dan je planning?” Zonder je eigen agenda overleef je in Nederland geen enkele week! “Waarom ga je naar de douche
‘s avonds en niet ‘s ochtends zoals wij het allemaal doen?” Ik douche nu dus twee keer per dag, volgens mijn oude gewoonte en de Nederlandse gewoonte. “Neem toch even een pauze om kopje koffie te drinken!” Zo veel koffie drinken de hele dag door! Geen wonder dat de Nederlandse kinderen allemaal ADHD hebben... Gluren en gevoelens Wat volgens mij heel opmerkelijk is in Nederland, is de architectuur in de steden. De smalle straatjes zijn volgepropt met kleine huisjes met grote ramen. Ja, die grote ramen die op etalages lijken en waardoor men het hele interieur van het huisje kan zien. Alles wat de familie de hele dag in huis doet is voor iedereen zichtbaar. Het is bijna alsof de bewoners willen dat iedereen kan zien hoe ze ‘s ochtends halfnaakt door het huis lopen, wat ze tijdens lunch op hun broodje smeren en welk programma ze ‘s avonds op tv kijken. Dat vond ik heel vreemd en ik had er moeite mee, ik voelde me als een spion. En ik vraag me eigenlijk nog steeds af of het oké is om af en toe naar binnen te kijken. Ik doe het vooral ‘s avonds, de mensen zitten dan aan de tafel te dineren en ik loop langs Metaal 9 (2012) nummer 1
15
de grote ramen, onderweg naar de AH, en ik gluur door de ramen om wat inspiratie voor mijn eigen avondeten te krijgen. Een tweede opvallend verschil ontdekte ik vooral tijdens mijn colleges aan de universiteit. Nederlanders worden er blij van als ze beluisterd worden, ze praten met plezier over alles! De discussies tijdens de colleges waren soms eindeloos, zelfs nadat het college al afgelopen was vonden de studenten het leuk om verder te praten. Iedereen wil altijd zijn mening uiten, hun levensverhaal vertellen en hun eigen opinie luid aan de wereld laten horen. Nederlanders praten graag, veel en luid. Oh, en wat zeuren en klagen ze ook graag en vaak! Ze zeggen alles direct, open en heel duidelijk (behalve de Nederlandse politici). In de gesprekken zijn ze bang voor geen enkel thema; politiek, homo’s, het weer, allochtonen, kernenergie. Er is alleen maar één ding waarover Nederlanders nooit of zelden praten – hun gevoelens. Ze praten vaak over seks, maar nooit over liefde. Wat heb ik veel intieme gesprekken over seks gehoord tijdens het reizen met het openbaar vervoer, ongelooflijk! Ik zou bijna een boek kunnen schrijven over het seksleven van de Nederlanders! Vol discussie Het studeren aan de universiteit in Leiden was ook even wennen. Het is hier helemaal anders geregeld! In Tsjechië is de universitaire opleiding gratis, niemand betaalt collegegeld. Maar aan de andere kant is het van mindere kwaliteit, vooral de leermiddelen en de apparatuur zijn zo ouderwets! De manier van leren is ook anders: de studenten zitten zachtjes tijdens het college aantekeningen te maken, mogen of durven geen vragen te stellen aan docenten, discussie ontbreekt omdat de docent altijd gelijk heeft dus is er geen ruimte voor andere opinies. Durf vooral niet kritisch te denken! Studenten moeten alles woord voor woord leren uit boeken en college-aantekeningen. Als ze iets niet snappen moeten ze bij de docent langskomen tijdens zijn spreekuur. Daarentegen is het studeren aan de Leidse universiteit veel creatiever en zelfstandiger, de student gebruikt zijn brein niet alleen om informatie te onthouden, maar ook om de informatie kritisch bekijken en eigen conclusies trekken. Dat lijk me veel leuker, maar toch was het moeilijk in mijn eerste jaar tijdens discussies luid mijn opinie uit te spreken en te zeggen dat ik het niet eens ben met docenten of 16
Metaal 9 (2012) nummer 1
andere studenten. Doe je dat aan een Tsjechische universiteit dan haal je het vak nooit. Nederland is een klein land waar veel mensen wonen. Vooral in de randstad merk je dat het bomvol is. Alle zitplaatsen zijn bezet in de trein, er staan overal mensen in de rij, in de fietsenstalling is er geen plek meer vrij en als je ‘s avonds wil uitgaan zitten er in elke kroeg mensen als haringen in een ton. En je krijgt niet standaard een pint, nee, men krijgt overal alleen maar een klein biertje! Voor een buitenlander kan de drukte een beetje ongemakkelijk zijn, maar Nederlanders vinden het gezellig! Het lijkt bijna alsof ze bang zijn om alleen te raken. Ze sluiten zich aan bij verschillende verenigingen, clubs en vrijetijdsorganisaties om samen te gaan stappen, samen te leren voor examen, samen spelletjes te spelen, samen avondeten te koken of samen te gaan fietsen. Samen met z’n allen leuke dingen doen is wat mij betreft typisch Nederlands. Ondanks het slechte weer, zeurende Nederlanders, volle fietsenstallingen, kleine biertjes, volle cafés, storingen bij de NS en ondanks Geert Wilders vind ik het leven in Nederland heus leuk! Vooral omdat het me elke dag weer aan het lachen brengt.
RECENSIE
Of je worst lust! Onthullend Leids symposium Onderzoekers moeten zeker niet schuwen het schunnige in onze cultuur te behandelen. Pornografie niet uitgezonderd. Dat er een wereld vol mogelijkheden open ligt om binnen te dringen werd ondubbelzinnig duidelijk tijdens het pornografie-congres gehouden op 9 november 2011. De toen gehouden lezingen, plus een aantal andere onderzoeksartikelen kunnen met of zonder rode oortjes gelezen worden in de bundel van Nijgh & Van Ditmar, die in de zomer verschijnt. Dennis Koopman Wie niet beter weet zou kunnen denken dat het initiatief voor het congres bij Arnon Grunberg lag. De naam die groter dan de andere op posters van het congres en zelfs op de cover van de bundel prijkt is de zijne. Een slimme zet van de organisatie, bovendien deinsde Grunberg zelf er niet voor terug om het symposium nog eens extra in de schijnwerpers te zetten. Eind augustus 2011 plaatsten bijna alle journalistieke media het bericht dat de schrijver zich wilde verdiepen in porno. Met andere woorden: hij wilde graag in contact komen met zowel gebruikers als makers van porno, ter voorbereiding op het symposium in Leiden enkele maanden later. Goed voor de publiciteit. Een gegarandeerde publiekstrekker en - wat Nijgh & Van Ditmar betreft - ook een naam die het steevast goed doet op de boekenkaft. De werkelijke organisatie lag toch echt bij Rick Honings en Joost van Driel, twee Leidse letterkundigen. Ze blijven opvallend op de achtergrond, maar dat is hoogstwaarschijnlijk een teken dat ze alles goed voorbereid hebben en naar wens verloopt. De sprekers zijn door hen gevraagd, de bundel verschijnt onder hun redactie. Het uitzoeken van een afbeelding voor de poster was in elk geval geen vervelende taak. En de sprekers zorgen voor een welkome combinatie van humor en diepgravend onderzoek. Het verslag van die bevindingen over lust-opwekkende literatuur had zelf - gelukkig - niet de eigenschap het publiek op te geilen. Hoogstens werd hier
en daar het schunnige met het ongemakkelijke gecombineerd. Van pejoratief tot populair Een strikt wetenschappelijke verkenning naar het taboe van pornografische literatuur, leert ons het volgende. De term pornografie lijkt pas enkele eeuwen gebruikt te worden en betekent letterlijk ‘vastleggen van prostitutie’. Het etiket pornografisch was mede daarom lange tijd louter pejoratief, en als dat label eenmaal op een werk geplakt was, kon het onmogelijk ook nog literatuur genoemd worden. Dat het tijdloos is, lijdt geen twijfel. Hoe deze ‘verboden’ boeken echter benoemd werden, verschilt natuurlijk per tijd en plaats. Want voordat het woord pornografie bestond, was er allang literatuur die hetzelfde behelst. Een ietwat geleerde term is priapeeën, in navolging van de Priapeia, een verzameling 2 millennia oude epigrammen gewijd aan de vruchtbaarheidsgod Priapus. Ook uitermate beschaafd klinkt Aretijnse geschriften, vernoemd naar de Italiaanse Pietro Aretino, die al eeuwen geleden pornografische teksten schreef. Hetzelfde geldt voor Libertijnse geschriften naar het Libertinisme, waarbij individuele vrijheid voorop staat, en vooral in de invulling van Markies de Sade het natuurlijke instinct en dus de drang naar genot centraal is komen te ‘liggen’. Immaterieel als deze afrodisiaca ook functioneren, studie naar de materiële bronnen is natuurlijk altijd mogelijk. Metaal 9 (2012) nummer 1
17
Feit blijft dat porno, zeker in de huidige cultuur, een rol speelt die schrijvers en letterkundigen niet langer links kunnen laten liggen. En dat geldt zeker voor degenen die menen dat kunst bij uitstek hét platform is voor het doorbreken van taboes, voor het doorbreken van de eigen censuur, voor het toonbaar maken van ons onderbewuste. Vandaar dan ook het symposium. (Niets-)verhullende pseudoniemen Allereerst iets over de sfeer van de dag van het symposium zelf. Men neme het onderwerp van het symposium, plus het feit dat meeste sprekers stilistische verzorging van hun tekst hoog in het vaandel hebben, en hun formulering dus zorgvuldig hebben gekozen. Bedoeld of niet, er kleeft in die context meteen een hoog giechel- en middelbareschool-gehalte aan woorden als ‘smeermiddel’, ‘diepgang’ en ‘kruistocht’, aan termen als ‘orale traditie’ en ‘glijdende schaal’ of aan zinnen als ‘daar blijft niet veel van overeind’. Iets wat bij mij nog eens extra getriggerd werd door de eerste lezing van Herman Pleij, die begon over de periode waarin mediëvisten en andere letterkundigen er een sport van maakten de heimelijke smerigheden in oude teksten te ontdekken. Beschaving en überhaupt een ‘christelijke’ seksuele moraal moesten immers ver te zoeken zijn in die grimmige middeleeuwen. Dit lezen met een ‘dirty mind’ schoot soms te ver door. Wanneer Rabelais edele delen laat spreken, valt daar weinig aan te ontkennen, maar er zijn legio voorbeelden van pornografische interpretaties die de plank volledig mis slaan. Desalniettemin valt de noodzaak tot vuilschrijverij niet te ontkennen, in welke tijd dan ook. In vogelvlucht behandelt Pleij de geschiedenis van het onderbuikse, en hoe dit in tekst en teken naar voren komt. Teksten van pornografische aard leveren dan ook een bijdrage aan het debat tussen volks en hoofs, tussen benoemen en verhullen, tussen het carnavaleske en het doodnormale. Een debat waarover het laatste nog niet gezegd is. Hoe dan ook, de sfeer zat er vanaf die eerste lezing meteen goed in. Inger Leemans 18
Metaal 9 (2012) nummer 1
trakteerde de zaal vervolgens op weetjes ingaande pornografisch toneel uit de achttiende eeuw. Vooral de pseudoniemen op titelpagina’s lieten weinig te raden over wat betreft de inhoud van het verdere werk. Schrijvers en drukkers hanteerden noodgedwongen namen als Cornelis Kittelaar, Lubbert Neukgraag en Lullius Kuttasius; zo was voor het publiek duidelijk wat ze in handen hadden, en was voor de overheid onduidelijk waar het vandaan kwam. Een literair procédé dat uiteraard ook in de negentiende eeuw in zwang was, zo vertelde Marita Mathijssen later. Poëzie, proza en prentwerk dat wél bewaard bleef is de uitzondering in het pornogenre. De oorzaak van dit gebrek aan overlevering is giswerk. Censuur? ‘Eenhandige’ slijtage? Goedkoop papier, lage oplagen en dus letterlijk stukgelezen? Een ‘gebruiksartikel’ dat na een lezing of anderhalf zijn waarde had verloren? Of toch het eigenhandig opschonen van de bibliotheek, aangezien de gekozen levenspartner ook kon lezen? Het door een volgende generatie vernietigen van dit soort werk? Ongetwijfeld een combinatie hiervan, dat het er was staat vast. Maar werd het geschreven door mannen en/of vrouwen en ook door beide seksen gekocht? Werden pornografische toneelstukken überhaupt opgevoerd, in bordelen en dergelijke? Ook daarover is nog veel te weinig onomstotelijk bekend. Soms is er alleen nog de titel van een werk over, en is het aan onze fantasie de scabreuze inhoud erbij te bedenken. Jaap Goedegebuure zette pornografie kort in historisch perspectief, en gaat van Priapus naar E. du Perron. Ook hier een weinig verhullend pseudoniem, namelijk: W.C. Kloot van Neukema. Land van herkomst (1935) heeft een uitgesproken ander karakter dan zijn pornografische sonnetten : ‘Elizabeth, je mond zoo vochtig-rood van kleur, / heb ik nog liever dan je voor- en achterdeur. / O, laat je lippen soppend knijpen in mijn lul.’ Helaas geen plastische poëzie bij de daaropvolgende spreker: Willem Otterspeer haakte bij het onderwerp van de dag aan, om aan de hand daarvan het wereldbeeld van W.F. Hermans nog
wat bij te scherpen. Het vergt niet veel verbeelding welke termen daarbij de zaal door vlogen. Proberen en provoceren Heel anders wordt het als schrijvers aan het woord komen. Niet langer gaat het over pornografische traditie, literaire functie, filosofische of sociologische achtergrond. Marja Pruis probeerde bijvoorbeeld te laten zien dat het voor hedendaagse schrijvers nog steeds lastig is om ermee om te gaan. Het moet écht, nieuw, geil; niet cliché, vergezocht of al te literair. Het is een genre waarmee niet lichtzinnig moet worden begonnen, en dan nog blijft het een uitdaging niet in herhaling te vallen. Geen porno-pour-porno-principe, maar alleen doen als het iets toevoegt aan het verhaal. Grunberg sloot de dag af. Onder het mom van ‘literaire journalistiek’ bedrijven, had hij zich weer eens als nieuwsgierig interviewer onder de mensen begeven. Hun geheimen leek hij met genoegen naar buiten te brengen. Net als in zijn romans is hij op zoek naar de ‘mens achter de vunzigheid’. Ook porno is een vorm van fictie, een structuur die zin en houvast geeft, een illusie die de gebruiker in stand wil houden, hoe tijdelijk ook. Een vorm van fictie die Grunberg zelf ook wil produceren, dat hoort in elk geval het aanwezige publiek. Wie de lingerie past, trekke haar aan, klinkt nog een oproep. Want pas met het zelf produceren van porno is het onderzoek compleet. Of het hem provocatie of ernst was, weten waarschijnlijk alleen zij die het waagden zich aan te melden. Bundel vol vragen In de bundel zijn naast bovengenoemde lezingen ook artikelen van Elsbeth Etty, Ton Anbeek, Rody Chamuleau en andere letterkundigen opgenomen. Het scala aan onderwerpen wordt dus aangevuld met bijvoorbeeld erotiek bij Wolkers en Reve. Maar ook hier blijft er soms het probleem van de definitie die gehanteerd wordt. Want wat is nu precies de aard van pornografische literatuur? Is het gelijk te stellen aan erotische literatuur, is de ene onderdeel van de andere, overlapt het elkaar? Is het puur het al of niet onverhuld beschrijven van de daad en alles daaromheen? Of staat of valt dit soort literatuur met de functie die men eraan verbindt: het prikkelen van de (seksuele) fantasie door middel van het beschrijven van of toespelingen maken op seksuele handelingen?
Maar lustopwekkende teksten hebben niet zelden een kritisch, satirisch, humoristisch of nog een ander doel. Als het kleinste fragment seksueel opwindt, als het de lezer of de kijker geil kan maken, is het daarmee altijd porno, ongeacht de verdere functie die hetzelfde medium vervullen kan? Of moet de neerlandistiek zich met Pleij juist concentreren op de ‘laxerende’ werking van dit
Arnon Grunberg [e.a.]: Pornografie in de Nederlandse literatuur. Nijgh & Van Ditmar, 2012. ISBN:9789038895307. € 24,95. soort literatuur, op de productie en consumptie van vuilschrijverij puur als uitlaatklep: het carnaval van de literatuur? Hoeveel antwoorden de onderzoeken misschien ook geven, het ontbreekt nog aan een groter geheel waarin de conclusies tot hun recht kunnen komen. Wellicht is dat juist een voordeel: bij onderzoeken die naast antwoorden nog meer vragen oproepen, ligt nog een wereld van vervolgonderzoek open om ontdekt te worden. Het ontbreekt misschien alleen nog aan een overkoepelend theoretisch kader, een pornografische gereedschapskist zo men wil. Metaal 9 (2012) nummer 1
19
NOSTALGIE
Thuis bij Dutch Studies Niet alleen bij Nederlandse Taal en Cultuur kan men nostalgisch zijn. Ook het ‘zusje’ van de opleiding heeft inmiddels al veel om met weemoed aan terug te denken. Liesbet Winkelmolen “Following its successful launching in 1986, the Dutch Studies department has since grown into a lively international community.” Jarenlang waren dit de openingswoorden van de toen nog papieren studiegids van de opleiding Dutch Studies. Historisch, maar in de loop der jaren alleen maar waarder geworden. Uit Brazilië, Japan en Estland, uit Armenië en Kalmukkië, honderden studenten hebben als uitwisselingsstudent een semester of een jaar aan onze opleiding colleges gevolgd en tientallen zijn met een diploma naar huis terug gegaan. Of niet, want regelmatig steekt de liefde daar een stokje voor en vaak kom ik op de markt in Leiden oud-studenten tegen, al dan niet met kinderwagen. En ook met degenen die wel teruggaan houden we
contact, al was het alleen maar omdat zij nu zelf docent zijn. In Zagreb, Debrecen, Jakarta, Wenen, Shanghai en Beijing zijn oud-studenten collega’s geworden die op hun beurt studenten sturen of ons uitnodigen en gastvrij ontvangen in hun eigen colleges. Oprichter van Dutch Studies was de zeer erudiete, soms wat mokkige Jan de Vries. Samen met zijn ‘meisjes’ Josien Lalleman en Marion Boers en secretaresse Bea Koetsier (door Jan bij de studenten geïntroduceerd als ‘the mother of the department’) begonnen ze met een handvol studenten. Legendarisch is uit die tijd het verhaal van de Chinezen die in hun Maopak op Schiphol aankwamen en binnen een maand in spijkerbroek liepen. Bea moest ook nog even met hen naar Ikea om bedden te kopen omdat hun studentenkamers ongemeubileerd bleken. Tijdens mijn studie Nederlands wist ik één ding zeker: nooit het onderwijs in. Ik had mijn eigen
Vervolg en einde ‘Of je worst lust!’
Erotiek door de eeuwen heen De omgang met seks wordt tegenwoordig veel openlijker besproken, maar blijft in sommige kringen nog steeds een taboe. Misschien is er in dat opzicht niets nieuws onder de zon en zijn er door alle eeuwen heen sociale omgevingen geweest waar de ‘Victoriaanse’ preutsheid de mensen in de macht hield en kringen waar het tegenovergestelde het geval is. Lichamelijkheid is van alle tijden, het is in onze eenentwintigste eeuw alleen steeds meer visueel en in steeds publiekere domeinen aanwezig en daardoor opvallender. Het beeld is incompleet van hoe het bijvoorbeeld vier eeuwen terug met erotiek en prostitutie gesteld was, en welke literatuur daaromheen verscheen. Het initiatief het erotische totaalplaatje van voorgaande eeuwen in woorden te vangen is dan ook een bewonderenswaardige. Die beelden van vroeger - hoe incompleet ook - kunnen de huidige omgang met seks in onze maatschappij in het juiste perspectief zetten.
20
Metaal 9 (2012) nummer 1
De uitvoering laat logischerwijs te wensen over: zowel het symposium als de bundel is verkennend en heeft een heel algemene deler: onderzoek naar Nederlandstalige pornografische literatuur. Nu is het ongetwijfeld nog veel te vroeg om een volledig en gestructureerd overzicht van de pornografie in de Nederlandse literatuur te willen eisen, maar de publicatie schept in elk geval hoop. Hoop dat dit onderzoeksveld over een aantal jaar niet langer in de kinderschoenen staat. Als er opnieuw een pornografiesymposium komt, loont het wellicht de moeite toe te spitsen op een bepaald onderdeel in dit jarenlang ‘genegeerde’ of ‘generende’ onderzoeksveld. Een studie naar enkel karakter of functie zou resultaten op kunnen leveren die nóg bruikbaarder zijn. Voor een gemiddeld publiek was de verscheidenheid aan onderwerpen echter zeer welkom. Of het nu boek-historisch, cultureel of sociologisch is: een oppervlakkig historisch overzicht blijft altijd beter dan helemaal geen overzicht.
vlnr: Mariken Elsen – Bea Koetsier – Josien Lalleman – Liesbet Winkelmolen – Marion Boers – Olf Praamstra – Jan de Vries (rond 1993)
middelbare schooltijd nog goed voor ogen en wilde echt nooit voor een klas vol pubers als mezelf staan. Geen didactiek dus voor mij en geen eerstegraads bevoegdheid. Wat dan wel, dat wist ik eigenlijk ook niet en ik sleet mijn dagen als uitzendkracht op een ministerie vol kantoorhumor. Nog altijd zegen ik de dag dat ik weer eens op de P.N.van Eyckhof kwam om te lunchen met Josien, van wie ik tijdens mijn studie assistent was geweest. Ze zat met de handen in het haar, want Marion was langdurig ziek en de colleges begonnen al volgende week. Hoe dat nou moest, of ik niet iemand kende? Inmiddels zijn we 22 jaar verder en veel is er niet veranderd in die tijd. Ja, cassettebandjes werden cd’s, videobanden werden dvd’s en dia’s en overheadsheets werden power-pointpresentaties. De vakgroep groeide en nieuwe collega’s kwamen… en moesten weer vertrekken hoewel de studentenaantallen niet daalden. We gooiden het programma om, bedachten nieuwe colleges, haalden oude ideeen weer van stal, werkten samen, maakten plannen: al die dingen die je doet om het onderwijs zo goed mogelijk te houden en jezelf gemotiveerd. Maar wat het werk als docent interessant maakt zijn natuurlijk de studenten. In de eerste jaren waren ze niet veel jonger dan ikzelf en kwam ik ze tegen in
de kroeg. Ik kan nu wel toegeven dat dat wel eens uit de hand gelopen is, waarbij ik de details verder laat voor wat ze zijn. En nu geen van de studenten er meer over piekert om met mij naar het café te gaan, geniet ik ervan om te zien hoe sommige uitgroeien van bokkige puber tot een volwassene die op eigen benen staat. En het is heus niet makkelijk om te leven in een vreemde cultuur, met een taal die je niet goed spreekt, met een totaal ander studiesysteem, ver weg van je familie, met alleen een dialectsprekende schoonfamilie. In zo’n situatie is het extra dramatisch als je oma overlijdt, je vader ziek wordt of je vriendje je aan de dijk zet. En dan fungeert Dutch Studies vaak als tweede huis, en de docenten of studiecoördinator als ‘moeder’. Maar we vieren ook feest met elkaar. Elk jaar in december verheug ik me weer op alle hapjes die de studenten meenemen naar de kerstborrel. Soms worden er zelfs kerstliedjes gezongen, met als hoogtepunt de Scandinavische studenten die, gekroond met brandende kaarsen als Santa Lucia binnenkwamen. En als ik dan ondertussen sushi en tortilla eet, en wat klets met een Hongaar en een Colombiaan, dan weet ik het zeker: ik heb de állerleukste baan die er is.
Metaal 9 (2012) nummer 1
21
RECENSIE
De heilige Katherina: een mondige dame De middeleeuwse monnik moet gehuiverd hebben, gesidderd en gebeefd. Muisstil moet hij in de refter hebben ‘gesmuld’ bij de lezing van deze vita. Wij doen het hem na. In de stilte van het studeervertrek, op een druk perron. Dankzij de moderne editie van Hildo van Es en Ludo Jongen ‘smullen’ wij eeuwen later nog. Nick Tomberge Beeldschoon, intelligent, een koningskind…Die Katherina had haar schaapjes op het droge. Toch verlangde ook zij naar ‘hooger honing’. Gegrepen door het christendom liet ze zich dopen. Geen gelukkige ‘timing’; juist nu werden haar geloofsgenoten door de Romeinse keizer Maxentius (c. 279-312) genadeloos vervolgd. Deze dame kreeg hij echter zomaar niet. Ze snoert de heerser zelf de mond, bekeert de vijftig geleerdste filosofen, en overleeft de meest wrede folterwerktuigen. Het Middelnederlandse Leven van de heilige Katherina van Alexandrië, dat teruggaat op een Latijnse grondtekst, is een eindpunt van een eeuwenlange wordingsgeschiedenis. Hoewel haar lijdensverhaal gebaseerd is op een Grieks origineel uit vermoedelijk de zevende eeuw, werden andere delen, zoals haar bekerings- en geboorteverhaal, pas honderden jaren later aan de vita toegevoegd. Rond 1400 was de tekst min of meer compleet. De koningsdochter zelf was in ieder geval tot ver in de zestiende eeuw populair bij de gelovigen. Ze werd geschilderd, aangeroepen; talloze kloosters werden naar haar vernoemd. Pas in 1969 verdween haar feestdag (25 november) van de Liturgische Kalender. Het lijdensverhaal zou volgens de ‘kritische zuiveraars’ een van de slechtste in haar soort zijn. De historische achtergrond was niet na te gaan, de heilige zelf kleurloos en oppervlakkig. Naar sporen van Katherina in de Late Oudheid zocht men tevergeefs. Maar natuurlijk kunnen we met haar niet meeleven, zoals we dat doen met Willem 22
Metaal 9 (2012) nummer 1
Termeer of Eline Vere. Ze is een ‘symboolfiguur’; een ‘tweede Christus’ die de lezer moet aansporen tot navolging. De antieke en middeleeuwse auteurs waren volgens Jongen en Van Es dan ook helemaal niet uit op het beschrijven van ‘individuele en daarmee “unieke karakters”. De ‘biografie’ van Katherina past prima thuis tussen de vertellingen van andere maagd-martelaressen uit de eerste drie eeuwen na Christus. Naast Agnes, Apollonia, Barbara, Agatha… Nachtelijke visioenen, postume wonderen, door God gezonden engelen; men zoekt ze in deze tekst niet tevergeefs. Ook deze martelares weigert aan de afgoden te offeren, doorstaat hevige pijnen en wint uiteindelijk het eeuwige leven. Toch is ze mondiger, scherpzinniger; haar schoonheid slechts bijzaak. Ze bindt de strijd aan met de grootste geleerden uit haar tijd en weet ze te overtuigen van de waarheid van het christendom. Bij deze tante moest men niet aankloppen voor meisjesspelletjes of ‘minlike liedekijns’. ‘Wars van alle aardse frivoliteit’, net als veel anderen ‘heiligen-in-spe’, ging haar volle aandacht uit naar de goddelijke Schriften. Dat ook deze vita weer beantwoordt aan het bekende stramien zou de luie lezer misschien kunnen tegenhouden het boek ter hand te nemen. ‘Als je er één kent, ken je ze toch allemaal?’ Het heiligenleven als middeleeuws doktersromannetje. En in zekere zin is dat ook waar. Ludo Jongen merkte onlangs tijdens een hoorcollege op dat al deze verhalen vissen uit dezelfde doos met legostenen: hagiografische motieven als bouwblokken. En juist dat is de ‘lol’ ervan: een oneindig aantal mogelijkheden met een eindig aantal stukken. Voortdurend de ‘schok der herkenning’. De verhalen zijn allemaal hetzelfde, maar net iets anders. Zowel bij Katherina als bij Clara zien we ‘een vat dat zich op wonderbaarlijke wijze met olie’ vult, ook Laurentius maande zijn beul tot spoed. Door het bomvolle notenapparaat van deze editie krijgt ook de minder erudiete lezer zicht op deze rijke literaire traditie. En niet alleen naar vitae wordt
TERUGBLIK
Wachtend op het laatste oordeel Over het gastschrijverschap van P.F. Thomése Gastschrijver P.F. Thomése heeft Leiden alweer een aantal maanden geleden verlaten. De hoogste tijd voor een korte terugblik op zijn gastschrijverschap vanuit het oogpunt van één van zijn studenten. Coen van Beelen P.F. Thomése, was dat niet die schrijver van dat volgens de media ranzige boek J. Kessels: The Novel, en van het boekje Schaduwkind, over de dood van zijn dochtertje? Dit was ongeveer alle informatie die ik een jaar geleden desgevraagd over onze jongste gastschrijver kon oplepelen. Oppervlakkige kennis, opgedaan uit de soms al even oppervlakkige media. Ik had dan ook weinig verwachtingen, maar omdat ik hem moest interviewen voor Metaal, besloot werken van zijn hand aan te schaffen. Net uit was toen het boekje Grillroom Jeruzalem, over zijn reis naar Israël met Antoine Bodar, Rosita Steenbeek en Jan Siebelink. Ik kocht het, evenals het luisterboek van J. Kessels. Niet omdat ik te lui was om het boek te lezen – waarmee ik overigens niet wil zeggen dat ik luisterboeken inferieur vind aan het gewone boek, al heb ik natuurlijk mijn voorkeuren – maar omdat ik me nog kon herinneren dat het boek, dat door Thomése zelf werd voorgelezen, de prijs voor het beste luisterboek had gekregen. Nog zo’n feitje dat de donkere steegjes van je hersenen blijft sluimeren tot het nuttig wordt.
Ik genoot van de boeken, beide volstrekt anders en toch overeenkomstig, goed geschreven en geestiger dan bij menig schrijver die dat tracht te zijn – een vol Amsterdams terras keek nieuwsgierig mijn kant op toen ik hardop lachte tijdens het lezen, iets wat me zelden gebeurt, dat lachen dan, en ach ja, misschien ook wel de nieuwsgierige blikken mijn kant op. Een aantal maanden later zat ik met P.F. – we tutoyeerden, maar daar zal ik u als lezer niet mee lastigvallen – en nog een aantal studenten in bodega De Posthoorn, op het Haagse Lange Voorhout. P.F. had mij enkele weken daarvoor al toegefluis-
Vervolg en einde ‘De heilige Katharina : een mondige dame
verwezen. Van Hans en Grietje tot Romeinen, van Prediker tot De vertellingen van duizend en een nacht, over ‘kostelijke verschrijvingen’ en de historische situatie; het zit er allemaal in. Dat er met zoveel noten op de zang, af en toe een tweetal omspringt (143 en 144, 262 en 263) mag de pret niet drukken. Het leven van de heilige Katherina van Alexandrië is al met al een afgeladen prachteditie. Helder ingeleid, de kritische tekst en hertaling naast elkaar, bijlagen met tekstvarianten en historische
notities, uitvoerig commentaar… Meer dan alleen het verhaal van deze ene heilige biedt de tekst op die manier ook zicht op een veel bredere literaire traditie. Het is wachten op de volgende. Roept u in de tussentijd Katherina alvast aan? Het leven van de heilige Katherina van Alexandrië. Teksteditie met inleiding, hertaling en commentaar door Hildo van Es en Ludo Jongen. Hilversum, 2011. (Middelnederlandse tekstedities 14). Metaal 9 (2012) nummer 1
23
E-mailinterview met Thomése over gastschrijverschap Was het gastschrijverschap wat je ervan ver-
Wat viel je mee?
wachtte?
De hoge opkomst bij mijn colleges. En de inzet
‘Het was boven verwachting. Zo bleek ik studen-
van de studenten.
ten uit zeer diverse studierichtingen te hebben: neerlandistiek, geschiedenis, filosofie, klassieke
Heb je je ideeën over de huidige student moeten
talen, film- en literatuurwetenschap, psychologie
bijstellen?
en zelfs biologie, natuurkunde en geneeskunde.
In mijn tijd waren ze luier. En ouder. Mij verraste
Terecht, want de beste Nederlandse schrijvers
de positieve houding van iedereen. Jullie geloven
hebben geen Nederlands gestudeerd. Meestal
echt in de toekomst. Dat vond ik wel komisch. En
hebben ze helemaal niet gestudeerd, maar dat is
ook vertederend en hartverwarmend en zo.
misschien niet zo netjes om in een academisch orgaan te verkondigen.
Zat er talent in de groepen? Talent is geen zaadje, het is een bloem. Achteraf
Heeft de universiteit je goed verzorgd?
kun je over dat zaadje beginnen. Sorry voor de
Ik ben zeer gastvrij onthaald door hoofddocent
Chinese wijsheid, die schud ik namelijk zo uit
Peter van Zonneveld en hoogleraar Jaap Goede-
mijn mouw. Ik zit middenin mijn J. Kessels-pul-
gebuure. Tussen de dag- en avondcolleges door
proman Het Bami Schandaal, die zich in Shanghai
heb ik met hen ombeurten een hapje gegeten bij
afspeelt. Vandaar.
een keur aan Leidse restaurants, waarvan Woo Ping mij het beste bij zal blijven. Met Peter van
Zou je bij nader inzien iets anders doen?
Zonneveld heb ik leerzaam langs Leidse beziens-
Ik zou iets nieuws bedenken, zeker.
waardigheden gewandeld en geluisterd naar zijn geestige en geleerde anekdotes.
Een tip voor de komende gastschrijver? Iedere gastschrijver moet bidden zoals hij gebekt
Zijn er dingen tegengevallen?
is. Willem Jan Otten gelooft al in God, die heeft
De collegezaal had geen ramen en stonk nog naar
mij niet meer nodig.
het vorige gezelschap.
terd dat in De Posthoorn de lekkerste bitterballen van Den Haag en omstreken te krijgen zijn. Er werden dan ook direct twee porties besteld door de vriendelijke gastschrijver, die ondertussen moeite deed om zijn aandacht goed onder zijn academisch kroost te verdelen, iedereen had immers evenveel recht op hem. Misschien is het handig om te vertellen hoe we daar waren gekomen. Sowieso is het goed om te weten dat De Posthoorn slechts een voorportaal was. De reis zou die avond – het was in december; ik droeg een sjaal – nog verder gaan. Eindbestemming was literair theater Branoul, daarover straks meer. In de maanden voor de avond waarop ik de Posthoornbitterbal mocht ervaren, werd er geschreven en gesproken tijdens de gastschrijvercolleges. Wat P.F. betreft beperkte het schrijven zich
24
Metaal 9 (2012) nummer 1
tot de commentaren bij onze verhalen, en dan nog kwamen die meestal tot ons via het gesproken woord. Door hem opgegeven artikelen moesten de aanzet tot een gesprek vormen, en deden dat dikwijls ook. Gesprekken over schrijven, literatuur, zeker- en vooral onzekerheden, Houellebecq, over het niet winnen van literaire prijzen, ga zo maar door. P.F. bleek niet alleen een zeer geestige en erudiete persoonlijkheid maar ook een uiterst aangename gesprekspartner wiens inzichten en spitsvondigheden niet zelden inspireerden tot waardevolle filosofieën en aanzetten tot schrijven, want daar ging het uiteindelijk toch om. De bedoeling was dat dit college creatief schrijven voor eenieder zou uitmonden in een kort verhaal, bijgeschaafd na aanleiding van de feedback die P.F. zou geven. We kregen er een aantal weken voor, de laatste weken van het college.
Het eerste deel was ingeruimd voor de artikelen en schrijfoefeningen. De opdrachten bleken in de praktijk tevens een springplank voor gesprekken over allerhande facetten van het schrijven. Dat had nog al eens tot gevolg dat er slechts één verhaal werd voorgelezen en besproken, waarna er een discussie volgde. Ik herinner me de keer dat P.F. met een verhaal van mij in zijn handen zat. Hij legde het voor zich neer, zette zijn leesbril op en boog het hoofd voorover om het verhaal voor te lezen. De lucht die hij naar binnen zoog was echter niet voor mijn verhaal bestemd, maar voor een kort betoog over iets wat hem plotseling te binnen schoot. Na een aantal minuten leek hij met een ietwat dromerige blik weer zijn hoofd te buigen richting het door mij uitgeprinte papier dat geduldig op hem wachtte. Ik juichte echter te vroeg; daar rechtte hij wederom de rug om een nieuwe prachtige volzin ten gehore te brengen. Zo zaten we een half uur: P.F. die continu aanstalten maakte om te beginnen met lezen maar daar telkens toch maar van afzag, ik ongeduldig wiebelend op mijn stoel, wachtend op iets wat steeds meer ging lijken op het laatste oordeel, dat als het zwaard van Damocles geduldig boven mijn hoofd hing, klaar om in één houw mij en mijn zelfvertrouwen van elkaar te scheiden. Er was ook iemand die een sciencefictionverhaal wilde schrijven. Het was een man – wanneer transformeert iemand van een jongen tot een man? – met grijzend haar, waarschijnlijk eind dertig. In een verleden dat nog grijzer was dan zijn haar had hij informatica gestudeerd. Nu was hij na een bestaan in de IT-sector weer op de universiteit beland, filosofie dit keer, en daarmee trad hij toe tot het leger van dertigplussers die hun innerlijke Plato hebben gevonden en menen hem academisch asiel te moeten verlenen. De man – een ontzettend aardige kerel overigens, laat daar geen misverstand over bestaan – maakte een opzet met een veelbelovend uitgangspunt, werkte wat karakters uit en bedacht enkele plotwendingen waaruit hij tijdens het schrijven zou kunnen kiezen. Het sciencefictionverhaal bleek echter toekomstmuziek; het kwam nooit af. Zo was het mij ook bijna vergaan. Mijn eigen schrijfproces bleek moeizaam. Een writer’s block is moeilijk te definiëren, zoals het ook moeilijk is om vast te stellen of je nu echt in een depressie zit of dat je gewoon overmatig somber bent. In elk
geval deletete ik elke zin die ik schreef binnen een aantal seconden. Mijn mentale inquisitie richtte dagelijks een bloedbad aan, zonder enige vorm van een eerlijk proces, maar ook zonder satanisch genoegen; die was vervangen door een lethargische argeloosheid, alsof het allemaal toch niets uitmaakte. Langzaam ging het beter. Er bleven zinnen staan. Er begon zich een verhaal te vormen. P.F. bleek wederom een waardevolle metgezel, gaf enkele tips en gaf me bovendien de bevestiging die ik nodig bleek te hebben: wat ik schreef was de moeite waard, ik moest verdergaan. Terug naar De Posthoorn. De studenten die P.F. om zich heen had verzameld hadden allemaal – het waren er een stuk of vijf – een verhaal afgeschreven. Ze behoorden tot de enkelen uit de middag- en avondgroep die door P.F. waren uitverkoren om hun verhaal voor te dragen op een avond in literair theater Branoul, waar hij op verzoek van de organisatie, toneelschrijverscollectief De Kosmonaut, iets zou vertellen over zijn gastschrijverschap. Onderdeel van de avond was een gezamenlijke maaltijd die genuttigd werd met het bord op schoot, tijdens het eerste programmaonderdeel. Daar zat ik, naast P.F., die zijn plastic bordje behendig op beide knieën liet balanceren, teneinde de jus die op de boerenkool dreef niet over de rand van het bord te laten lopen. We sneden de worst, hoorden theaterteksten aan en dronken frisdrank uit plastic bekertjes. Ik fluisterde hem in het oor dat hij het bord wel aan mij mocht geven als hij klaar was, dat ik het naast mij op de grond in het gangpad zou zetten. Hij deed het. Na mijn voordracht fluisterde hij mij iets in het oor. ‘Het ging goed, hè?’ Het was de stem die ik kende van het luisterboek. De stem die in de colleges elke tekst tot literatuur maakte, hoe slecht iets ook geschreven was. Een paar uur later stonden we op een Leids perron. Hij in zijn statige grijze jas, ik in mijn colbert met gat en sjaal. We schudden elkaar de hand. Het is waarschijnlijk mijn laatste gastschrijver. Eén die een blijvende indruk heeft achtergelaten. ‘Tot ziens,’ zei hij. ‘Tot ziens.’
Metaal 9 (2012) nummer 1
25
Verwey-lezing over de onbenutte act - Dennis Koopman Thomése praat niemand naar de mond. Dat is de eerste gedachte als ik de Albert Verwey-lezing van P.F. Thomése heb gelezen. Voor zover ik hem van de colleges ken, is het een aimabele, kalme man, die zich prima kan inleven in de situatie van iemand anders. Een eigen mening, zeker, maar begripvol en stimulerend. Hoe anders klinkt zijn geschreven stem in deze lezing. ‘Taal drukt afstand uit’ schrijft hij. Ik zou zeggen: tekst drukt afstand uit. Maar hij doet het expres. Met opzet slaat hij in de tekst geen bruggen, kiest hij niet voor de gebaande gedachten. Hij staat boven de situatie tussen toehoorder en spreker, maakt daar uitgebreid gebruik van. Voor een geïnteresseerd publiek weliswaar, dat hoogstwaarschijnlijk zijn mening sowieso wel deelt, dat moet gezegd, maar toch. Het onderwerp is niet zozeer de overdracht die plaatsvindt bij literatuur, maar veeleer de randvoorwaarden om een boek aan de man of vrouw te brengen. Thomése hekelt de huidige marktwerking, de schrijvers die met hun acteer-ervaring in de schijnwerpers komen te staan en worden wie het publiek wil dat ze worden. ‘Clowns’ zijn het. De massa wordt belangrijker dan de literatuur, de verkoopcijfers belangrijker dan vorm en inhoud. Kunst benadert juist het individu, wat populair is kan nooit literatuur zijn. Ondertussen bekruipt me het gevoel dat ook dit een act is. Elke lezing, elke roman is een handeling, waarbij een schrijver, bewust of niet, ironisch of niet, een houding aanneemt. Authenticiteit is dood. Thomése bevestigt noch ontkent dit expliciet, toch stelt hij dat de enige houding van de ideale literaire schrijver een subversieve moet zijn. Fictie die mensen naar de mond praat is per definitie a-literair. Literatuur en maatschappij staan haaks op elkaar: schrijvers moeten de gegeven orde ondermijnen. Een roman is een tegenstem die andere mogelijkheden laat zien, dat wat anders onmogelijk blijft. De ‘onbenutte werkelijkheid,’ dat is literatuur. Niet omdat dat juist in literatuur kan, nee: omdat het moet. Zijn ideaal lijkt authentiek, als authenticiteit inderdaad datgene is ‘wat aan de vorm vooraf gaat.’ De manier waarop hij dat ideaal aan de man brengt, kan een toehoorder hoogstens als geslaagd of niet beoordelen. Tekst - gesproken of geschreven - kan niet authentiek zijn, dat oordeel kunnen we mijns inziens alleen geven aan het begrip verstaanbaarheid. Die blijft iets raadselachtigs; communicatie is complex, en toch is het zo alledaags. Het is er, maar moet niet worden uitgelegd. Net als literatuur. P.F. Thomése: Het raadsel der verstaanbaarheid. De kunst van het authentieke. Contact, 2011. € 4,50
26
Metaal 9 (2012) nummer 1
VERSLAG
Een lichter plekje Nalatenschap Siegenbeek ‘thuis’ in Leiden Boeken en schilderijen behoren tot die categorie voorwerpen die hun eerste eigenaren kunnen overleven. Hun reis door tijd en ruimte levert vaak een bijzonder verhaal op. Niet anders is het met de nalatenschap van Matthijs Siegenbeek (1774-1854). Een schenking van de erven Siegenbeek aan alumnivereniging Siegenbeek. En een afgevaardigde van het alumnitijdschrift was erbij. Dennis Koopman Het is een dinsdagochtend in januari. Wie op het Rapenburg loopt, vergeet even dat het hartje winter is; de zon schijnt aangenaam, de wind is rustig. Een rode Volvo wordt dicht bij het Academiegebouw geparkeerd. Twee heren van in de zeventig stappen uit en zien tot hun verbazing een heus welkomstcomité. Vanuit de laadbak van de Volvo komen enkele verhuisdozen. Op de achterbank zetelden voor de duur van de korte reis de eerste hoogleraar Nederlands - benoemd in 1797 door de Leidse universiteit - met dicht tegen hem aan zijn vrouw Geertruida. Het is 2012 en ze zijn ongetwijfeld nog niet vaak met de auto op stap geweest, op weg naar een nieuwe bestemming. Ook zij worden met zorg opgetild. Zo’n 168 jaar oud en dus goed verpakt in plastic worden ze voorzichtig door het Academiegebouw gedragen, naar het kantoor van de conservator van het Academisch Historisch Museum. Ooit tweedimensionaal vereeuwigd om zelf aan de wand te hangen, maar vanaf nu ‘publiek’ bezit. Enkele maanden daarvoor was hun komst al min of meer aangekondigd, bij een bestuursvergadering van de alumnivereniging voor Leidse Neerlandici. De secretaris van Siegenbeek had een mail gekregen met het aanbod enkele boeken uit de bibliotheek en een portret van hun naamgever in beheer te krijgen. Het ging uiteraard om Matthijs Siegenbeek, die op drieëntwintigjarige leeftijd al benoemd werd tot de eerste hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde te Leiden. Waar zou deze nalatenschap beter op zijn plek zijn dan bij de vereniging die in zijn naam en zijn vakgebied
opereert? Om hoeveel en wat voor boeken ging het? En hoe groot was dat schilderij? En waar moest het dan hangen, toch zeker niet bij iemand thuis! In het gebouw van de opleiding Nederlands misschien? Want Siegenbeek heeft zelf ook niet de capaciteit heeft om zo’n ‘erfenis’ te beheren. De hulp van de universiteit werd ingeschakeld. Verguld echtpaar En zodoende komen de broers Jan en Louis Siegenbeek van Heukelom - nazaten van Matthijs - de schenking hoogstpersoonlijk afleveren in hun rode Volvo. Ze menen dat de boeken beter op hun plek waren in een openbaar toegankelijke bibliotheek dan in hun privé-bibliotheek. En ook de schilderijen van Matthijs en zijn echtgenote Geertruida Tiboel Siegenbeek verdienden een beter plekje dan de kelder, waar ze bij wijze van spreken ‘lepeltje-lepeltje’ stonden opgeslagen. Beide heren hebben genoeg te vertellen, en het gaat niet louter over de erfenis. Of beter gezegd: bijna helemaal niet. Met de taal- en letterkunde hebben ze in ieder geval minder dan Matthijs: het is de taal van de natuur die ze in hun beider carrières bestudeerd hebben. Die van de biologie Metaal 9 (2012) nummer 1
27
Leidse universiteit,’ aldus conservator Willem Otterspeer. De broers krijgen van Otterspeer ook nog een rondleiding door een vleugel van het Academiegebouw. Portretten genoeg, het echtpaar is dus in goed gezelschap, al is nog niet helemaal duidelijk of ze in dit gebouw komen te hangen of heel ergens anders. De ‘schenking van Siegenbeek’ wordt afgerond met kopjes koffie en cappuccino. Het gesprek komt toch weer op de schilderijen. Eindelijk kunnen ze elkaar weer aankijken, na al die jaren in het donker. ‘Zou het nou een goed huwelijk geweest zijn,’ wordt er hardop gemijmerd. Daar hebben ook de broers geen klip en klaar antwoord op. Ze hebben in ieder geval een mooier plekje. Dat moet ze - hoe dan ook - toch een klein beetje opvrolijken. in het algemeen of van het menselijk lichaam in het bijzonder. Ze vragen zich dan ook af of de afgeleverde boeken nu wel waardevol zijn of niet, want dat kunnen ze slecht beoordelen. Dat is verder aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, die de boeken in het beheer krijgt. De portretten zijn een heel ander verhaal. Puur technisch gezien is er niets zeer uitzonderlijk aan de portretten, beide in 1844 vervaardigd door de schilder Ezechiël Davidson (1792-1870). Olieverf op doek, 76 bij 64 centimeter, beide in een vergulde lijst. Maar bezien in het licht van de collectie van de universiteit, is het feit dat het pendanten zijn wél bijzonder. ‘Wij hebben in het Academiegebouw al heel veel portretten van hoogleraren, maar de echtgenotes ontbreken doorgaans. Dit paar is een prachtige uitzondering. We zijn vereerd dat de familie ze schenkt aan de
28
Metaal 9 (2012) nummer 1
NEERLANDISTIEK
Alles wordt anders... ...en toch blijft het eigenlijk hetzelfde. Van Nederlandse taal en cultuur naar Neerlandstiek, en waarschijnlijk niet meer terug. ‘What’s in a name? That which we call a rose / By any other name would smell as sweet.’ Over bestuurlijk knippen en plakken met masteropleidingen, over profileren en over plannen voor de toekomst. Over een bestuurlijk huwelijk, met ramen en deuren wagenwijd open en een blik die verder kijkt dan naar alleen het eigen land. Wim van Anrooij 1 september aanstaande - 2012 voor wie het jaartal even kwijt is - bestaat de Master Nederlandse Taal en Cultuur niet langer. Niet onder die naam althans. Neerlandistiek heet de Master die ervoor in de plaats komt. Voor de meeste studenten Nederlands die binnenkort doorstromen naar hun master-fase in Leiden, verandert er inhoudelijk weinig. Tenzij je de specialisatie Journalistiek en Nieuwe Media wil doen: dan zit je opeens in een ‘programma’ binnen de master Media Studies. Wel biedt de MA Neerlandistiek een andere, nieuwe specialisatie: Nederlandkunde. Een andere naam op het masterdiploma; ‘Nederlandse Taal en Cultuur’ verdwijnt, ‘Neerlandistiek’ komt ervoor in de plaats. Waarom eigenlijk? De opleidingen en het bos De achtergrond van deze verandering is de zogenoemde ‘labeldiscussie’, die zich de achterliggende jaren op nationaal niveau heeft afgespeeld. Als opleidingsvoorzitter heb ik daar veel mee te maken gehad. Het komt er kort gezegd op neer dat de geesteswetenschappelijke faculteiten in Nederland last hadden van het grote aantal masteropleidingen dat ze aanboden. Dat bleken er meer dan 250! Elke universitaire bachelor- en masteropleiding wordt eens in de zes jaar gevisiteerd; gedurende enkele dagen neust een commissie van wijze mannen en wijze vrouwen rond om te kijken of je het als opleiding naar behoren doet. Als dat zo is, gaat het licht op groen en krijgt de opleiding toestemming om door te gaan tot de volgende visitatie. Zo’n visitatie is een onvoorstelbare papierwinkel die voor veel betrokkenen heel veel tijd kost. De redenering achter de
landelijke labeldiscussie was dat het terugbrengen van het aantal masteropleidingen zou leiden tot een reductie van de bureaucratie. Persoonlijk betwijfel ik overigens ten zeerste of docenten er in de praktijk iets van zullen merken, temeer daar de controlezucht vanuit Den Haag – die werkelijk groteske vormen begint aan te nemen – eerder groter dan kleiner wordt, maar dit terzijde. Aanvankelijk luidde het voorstel om van ruim 250 naar minder dan 10 opleidingen te gaan. Het label ‘Nederlandse taal en cultuur’ zat daar niet bij. Ons onderwijsprogramma zou volgens dat eerste voorstel uit elkaar worden getrokken en ondergebracht bij brede (Engelstalige) labels als ‘Literature’, ‘Linguistics’ e.d. Dat is in strijd met de filosofie van onze opleiding, die eruit bestaat dat wij traditioneel sterk hechten aan de eenheid van de neerlandistiek, vooral ook gezien het feit dat onze masteropleiding de eerstegraads leraren van de toekomst moet leveren. In samenspraak met mijn collega van de Universiteit van Amsterdam heb ik ervoor gepleit dat de studie van de moedertaal landelijk een eigen label zou krijgen. Dat is na veel vijven en zessen gelukt – onze decaan heeft dat in het landelijk overleg met zijn collega’s met succes bepleit – en dus is er een label ‘Neerlandistiek’ gekomen. Daarmee wijken we af van de masteropleidingen Engels, Frans, Duits, Italiaans etc. in Leiden en daarbuiten: die houden in de vorm van opleiding binnenkort op te bestaan. Het onderwijs dat daar traditioneel wordt gegeven wordt, keert als een ‘programma’ terug onder de genoemde masters met een breder label, ‘Literature’, ‘Linguistics’ etc. Het aantal landelijke labels is uiteindelijk uitgekomen op iets meer dan vijftien, waaronder dus Neerlandistiek. Universiteiten mochten zelf kiezen wanneer ze de verandering wilden doorvoeren, 1 september 2011 of 1 september 2012. Leiden koos voor het laatste. Positief voor aanstormende leraren Universiteiten zijn vrij om te bepalen van welke landelijke masterlabels ze gebruik willen maken. Opvallend genoeg is Leiden eigenlijk de enige universiteit die vanaf het begin voluit voor het label Neerlandistiek heeft gekozen. Wij geloven, zoals gezegd, nog altijd in de eenheid van de neerlandistiek, zowel om Metaal 9 (2012) nummer 1
29
inhoudelijke als om maatschappelijke en politieke redenen. De meeste andere universiteiten geven er de voorkeur aan hun neerlandistisch onderwijs onder te brengen bij verschillende brede masterlabels. In Utrecht wordt het label Neerlandistiek bijvoorbeeld alleen nog tijdelijk gebruikt om er de aflopende deeltijdopleiding onder te kunnen parkeren. Zo’n opdeling van Nederlandse Taal en Cultuur over diverse masteropleidingen heeft tot gevolg dat het op voorhand niet langer duidelijk is wie van de studenten zich kan kwalificeren om als neerlandicus te worden toegelaten tot de lerarenopleiding. Dat probleem hebben we in Leiden dus niet. De MA Neerlandistiek is geenszins een beroepsopleiding in de strikte zin van het woord, integendeel, maar ze vormt voor degenen die het onderwijs in willen het geijkte traject om zich te kwalificeren voor de educatieve master. Wij hebben het in Leiden trouwens altijd een vreemd idee gevonden dat je in tal van buitenlanden wel een diploma of een aantekening Neerlandistiek zou kunnen krijgen, maar dat dat uitgerekend in Nederland niet meer mogelijk zou zijn. Wie in Leiden afstudeert mag zich met recht neerlandicus blijven noemen. Twee onder één kap Nu zou je kunnen denken dat de wijziging een papieren exercitie is die alleen tot gevolg heeft dat er een andere opleidingsnaam op het masterdiploma komt te staan. Dat is niet het hele verhaal. Wij hebben de verandering aangegrepen om een oude wens van de opleiding Nederlands in vervulling te doen gaan: meer samenwerking en in dit geval dus integratie met Dutch Studies. Leiden beschikt, zoals bekend, over een bacheloren masteropleiding Dutch Studies die erg goed staat aangeschreven in het buitenland. Hoewel andere universiteiten in Nederland soms ook wel bepaalde voorzieningen hebben op dit terrein, wordt Leiden in binnen- en buitenland gezien als de plek bij uitstek waar buitenlandse studenten moeten zijn als ze de Nederlandse taal (vooral ook in de zin van taalverwerving) en cultuur willen bestuderen. Als gevolg van de landelijke labeldiscussie komt de MA Dutch Studies te vervallen. In plaats daarvan komt er in de (nieuwe) MA Neerlandistiek een extra specialisatie bij: naast Nederlandse taalkunde, Taalbeheersing van het Nederlands, Moderne Nederlandse letterkunde en Oudere Nederlandse letterkunde, kent onze opleiding vanaf 1 september 2012 ook een specialisatie Nederlandkunde. 30
Metaal 9 (2012) nummer 1
Ik zeg er maar meteen bij dat dat ‘onze’ duidt op een nieuwe werkelijkheid: docenten die tot nu toe werden ingezet in twee masteropleidingen werken binnenkort samen in een gemeenschappelijke master. Eenzelfde identiteitswijziging gaat zich ongetwijfeld ook voordoen onder studenten. Want bachelorstudenten Dutch Studies die na de afronding van hun opleiding ook hun master in Leiden willen halen, gaan samen met bachelorstudenten Nederlandse Taal en Cultuur op in die ene nieuwe MA Neerlandistiek. Studenten met een bachelordiploma Dutch Studies zullen in de praktijk vaak kiezen voor de Masterspecialisatie Nederlandkunde, maar ze mogen ook voor een van de andere vier specialisaties kiezen. Omgekeerd staat het studenten met een bachelordiploma Nederlandse Taal en Cultuur vrij om voor de specialisatie Nederlandkunde te kiezen, een specialisatie die onder meer onderdelen Geschiedenis en Kunstgeschiedenis bevat. De integratie van de masteropleidingen Nederlandse Taal en Cultuur en Dutch studies in een nieuwe MA Neerlandistiek, die een vermenging tot gevolg heeft van studenten met een Nederlandse achtergrond met studenten die een andere nationaliteit hebben, krijgt ook gevolgen voor de samenstelling van het opleidingsbestuur, de opleidingscommissie, de examencommissie en de toelatingscommissie. Omdat de bestaande bestuurlijke eenheden in de oude situatie zowel de bachelor als de master voor hun rekening nemen, is ervoor gekozen de beide bacheloropleidingen en de MA Neerlandistiek onder één bestuur te brengen. Dat betekent dat we feitelijk nu al werken met commissies die het werk doen voor allevier, en per 1 september voor alledrie de opleidingen. In de nieuwe opleidingsstructuur ben ik naast voorzitter van de bachelor- en masteropleiding Nederlands dus ook het voorzitterschap van de bachelor en master Dutch Studies op me. Olf Praamstra, de voormalige voorzitter van Dutch Studies, zit dan als lid in het nieuwe opleidingsbestuur, zodat ik kan steunen op zijn rijke expertise aangaande allerlei kwesties die spelen rondom Dutch Studies. Ook studievereniging NNP draagt reeds een steentje bij aan het veranderingsproces. Hoewel Nederlandse Taal en Cultuur en Dutch Studies op bachelor-niveau twee verschillende opleidingen zijn en blijven, lopen internationale studenten die met de bachelor Dutch Studies beginnen het gevaar te weinig met studenten met een Nederlandse achtergrond
in aanraking te komen. Daarom is er in 2011-2012 gestart met een studentenmentoraat, waarbij studenten Nederlands de studenten Dutch Studies meer betrekken bij de sociale activiteiten van NNP. Studenten Dutch Studies worden actief benaderd om lid te worden van NNP. De NNP Almanak van dit jaar zal trouwens heel bijzonder zijn. Voor het eerst staan daar namelijk niet alleen de gezichten van studenten Nederlandse Taal en Cultuur in, maar ook die van Dutch Studies. Het thema van de almanak luidt heel toepasselijk: In den vreemde. De blik naar buiten Uit het voorgaande valt af te leiden dat de studentenpopulatie in de MA Neerlandistiek een internationaal tintje krijgt. Naar valt te verwachten heeft 10 tot 15% van de studenten binnenkort een niet-Nederlandse nationaliteit als achtergrond. Dat kan een inhoudelijke verrijking betekenen voor het onderwijs, zeker het onderwijs dat in werkgroepverband wordt gegeven. Stap voor stap zal de verandering ook inhoudelijk zichtbaar worden in het masteronderwijs. De Nederlandse taalkunde, taalbeheersing en letterkunde maken deel uit van een internationale context, die waar mogelijk sterker zal worden benadrukt. We willen een te eenzijdige nationale focus vermijden en ons, waar dat al niet gebeurde, meer gaan richten op de veranderende – internationaliserende, multiculturaliserende – wereld waarin we leven. Zo wordt in het kader van de specialisatie Nederlandkunde bijvoorbeeld een college Vertaalwetenschap gegeven, maar ook bij de inhoudelijke voorbereiding van het overige neerlandistische onderwijs zal er nadrukkelijker dan tevoren rekening mee worden gehouden. Een heel tastbare aanwijzing van de inhoudelijke veranderingen die ons voor ogen staan is de leeropdracht van de opvolger van Jaap Goedegebuure, die binnenkort met emeritaat gaat. Jaap Goedegebuure is hoogleraar ‘Moderne Nederlandse letterkunde’. In de sollicitatie-procedure die thans loopt is geadverteerd voor een hoogleraar ‘Moderne Nederlandse letterkunde in mondiaal perspectief’. Daarmee kiest Leiden bewust voor een landelijk uniek accent voor deze leerstoel. Het is een voorbeeld van de manier waarop onze opleiding zich nationaal, maar ook internationaal wil profileren. In combinatie met
het feit dat Leiden binnenkort een van de weinige universiteiten in Nederland is waar je nog kunt afstuderen met een masterdiploma ‘Neerlandistiek’ hopen we met dit soort vernieuwingen aantrekkelijker te worden voor studenten van buiten Leiden, zowel nationaal als internationaal. Anderzijds hopen we dat masterstudenten Neerlandistiek ‘internationaler’ gaan denken. Wie van de studenten weet bijvoorbeeld dat er een Internationale Vereniging voor Neerlandistiek bestaat, met een eigen tijdschrift: Internationale Neerlandistiek? Kijk maar eens op www.ivn.nl. Wie heeft weet van de rol die de Nederlandse Taalunie speelt bij de bevordering van de neerlandistiek extra muros? Er zijn buiten Nederland enkele honderden plaatsen in de wereld waar je Nederlands kunt studeren, tot Japan en China toe. Wie van de studenten heeft wel eens overwogen om daar na afronding van de master een of enkele jaren te gaan werken als docent? Of eerder al: wie van de studenten heeft wel eens overwogen om een half jaar Nederlands in het buitenland te gaan studeren in het kader van de bacheloropleiding? Het is allemaal mogelijk, maar tot nu toe hebben we het daar als opleiding weinig aandacht aan besteed. Ook op het niveau van docenten trouwens, want ook docentenuitwisseling – over en weer – zou vaker dan nu het geval is gerealiseerd kunnen worden. De docentenuitwisseling met Polen, Hongarije en Zuid-Afrika is bijvoorbeeld goed op gang gekomen. Zelf heb ik voor kortere tijd college gegeven in Antwerpen, Bratislawa, Brno, Olomouc en Praag: het waren evenzovele onvergetelijke en leerzame ervaringen, waar ik heel wat interessante contacten aan heb overgehouden. Bloeien Het idee achter alle veranderingen is dat Leidse docenten en studenten opkomen voor een bloeiende neerlandistiek in Leiden, in Nederland – in het voortgezet onderwijs maar ook breder in de samenleving – en in de wereld. Tijdens het schrijven van dit stuk kwam ik op het idee om over de voorgenomen internationalisering van de neerlandistiek in Leiden van gedachten te wisselen met studenten. Zodra dit nummer van Metaal is verschenen zal ik een e-mail sturen naar alle studenten van de opleidingen Nederlands en Dutch Studies, met een uitnodiging om daar eens op creatieve wijze met elkaar van gedachten over te wisselen. Want er zijn ongetwijfeld nog meer kansen die anders onbenut blijven. Metaal 9 (2012) nummer 1
31
Date in een dode stad Je zei: als je me wilt, zie ik je bij het kerkhof terug. Maar deze stad lijkt er van vergeven. Mijn hemel, wat een doden hier; meer dan een sterveling kan vatten in zijn leven. Dus nu zwerf ik rusteloos rond, van laatste rustplaats naar laatste rustplaats, lees de namen op de zerken en plakkaten aan gebouwen: nergens zijn dat de jouwe. ‘s Nachts huilen de honden vanuit de heuvels rond de stad je toe. Je kunt ze horen in de van god verlaten winkelstraten, waar alle etalagepoppen aan je denken doen. Ik zie de kleren die je droeg, de prijs die je ervoor moest betalen. Maar ik vind je niet terug, en ik zag toch álle poppen, álle zerken...
Ruben van Gogh