Pabo Hogeschool van Amsterdam Handleiding Afstudeeronderzoek 2013-2014
Inhoudsopgave 1. Inleiding.............................................................................................................................................. 4 2. Onderzoekscompetenties ............................................................................................................... 5 3. Een probleemanalytisch onderzoek .............................................................................................. 5 4. Keuze van een onderwerp / vraagstuk ......................................................................................... 7 5. De opzet van het Plan van Aanpak ............................................................................................... 8 6. De start van het onderzoek............................................................................................................. 9 6.1
Het theoretisch kader ........................................................................................................... 9
6.2
De keuze van onderzoeksinstrumenten ............................................................................ 9
6.3
Opzet en uitvoering van het onderzoek ......................................................................... 10
7. Het onderzoeksverslag .................................................................................................................. 11 7.1
De opbouw van het verslag............................................................................................... 11
7.2
De voorkant ......................................................................................................................... 12
7.3
Voorwoord (niet verplicht) ................................................................................................ 12
7.4
Samenvatting....................................................................................................................... 12
7.5
Inhoudsopgave .................................................................................................................... 13
7.6
De hoofdtekst ...................................................................................................................... 13
7.6.1
Inleiding ........................................................................................................................ 13
7.6.2
Onderzoeksvragen ..................................................................................................... 14
7.6.3
Het onderzoeksverslag zelf (hoofdstuk 2-4) ........................................................... 15
7.6.4
Conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 5)........................................................... 17
7.6.5
Literatuurlijst ................................................................................................................ 17
7.6.6
Bijlagen ......................................................................................................................... 17
8. Verwijzen naar literatuur en bronnen .......................................................................................... 18 8.1
Parafraseren ........................................................................................................................ 18
8.2
Op welke plek verwijzen naar publicaties ....................................................................... 18
8.3
Verwijzingen naar publicaties ........................................................................................... 19
8.4
Literatuurlijst ........................................................................................................................ 20
8.5
Elementen van de literatuurlijst ........................................................................................ 21
8.6
Volgorde elementen literatuurlijst ..................................................................................... 22
8.7
Scheiden van elementen ................................................................................................... 23
9. Kwaliteitscriteria voor het afstudeeronderzoek .......................................................................... 24 9.1
Ontvankelijkheidseisen afstudeerwerkstuk ..................................................................... 24 Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
2
9.2
Check de kwaliteit van je eigen afstudeeronderzoek vooraf ........................................ 24
9.3
Maken van doelstelling, probleemstelling en deelvragen ............................................. 25
9.4
Ontwikkelen methodologie ................................................................................................ 28
9.5
Uitvoeren literatuuronderzoek ........................................................................................... 28
9.6
Uitvoeren onderzoek .......................................................................................................... 29
9.7
Trekken van conclusies ..................................................................................................... 30
9.8
Maken van eventuele aanbevelingen en of beroepsproducten ................................... 31
9.9
Terugblik/reflectie over het onderzoekstraject ............................................................... 32
Bijlage I
Procedure, tijdpad, begeleiding en beoordeling Afstudeeronderzoek ................... 34
Bijlage II
Format Plan van Aanpak .............................................................................................. 37
Bijlage III
Beoordelingsformulier ................................................................................................... 38
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
3
1. Inleiding Je bent aangekomen in de laatste fase van je studie. Als het goed is, studeer je binnen afzienbare tijd af. Voordat het zover is moet je op verschillende manieren bewijzen dat je je hebt ontwikkeld tot een startbekwame leerkracht, een leerkracht die in de praktijk onderwijs kan ontwikkelen, kan vormgeven, organiseren en die kan uitleggen waaróm hij het (zo) doet. Je laat zien dat je kunt functioneren op hbo werk- en denkniveau. Dat betekent dat er een hoog niveau van je wordt gevraagd qua kennis, qua reflectievaardigheden en qua praktische vaardigheden. In de complexiteit van het beroep wordt hierop voortdurend (en tegelijkertijd) een beroep gedaan. Voor de laatste fase van de studie hebben we verschillende afrondingsvormen ontwikkeld die al deze aspecten toetsen. Bij deze toetsvormen gaat het om integratie van kennis, vaardigheden en attitude, op hbo-niveau. Iedere toets heeft een bepaald accent waardoor gewaarborgd is dat – bij voldoende afronding - alle aspecten op het gewenste niveau zijn bij afstuderen. Bij alle toetsen gaat het om integratie van kennis, vaardigheden en attitude op hbo (werk- en denk) niveau. Daarnaast heeft iedere toets een specifiek accent: 1. LiO-stage
het accent ligt op het praktisch handelen.
2. Afstudeeronderzoek
het accent ligt op het hbo-denkniveau (o.a. analytische vaardigheden, verbinding theorie en praktijk)
3. Bekwaamheidsproef 3 (BP-3)
het accent ligt op hogere reflectievaardigheden (ten aanzien van het beroep, het (basis)onderwijs en je eigen professionele ontwikkeling).
In deze handleiding gaan we verder in op het afstudeeronderzoek. Voor de LiO-stage en BP-3 zijn aparte handleidingen beschikbaar via de DLWO. Je kunt starten met je afstudeeronderzoek als je voldoet aan de volgende voorwaarden1: -
Je BP-2 is met een voldoende afgerond. Je loopt stage als Leraar in Opleiding (LiO) in het basisonderwijs.
‘Onderzoeksmatig handelen’ aspect van het beroep leerkracht Onderzoeksmatig handelen is een belangrijk onderdeel van het dagelijks werk van een professional. Een leraar basisonderwijs werkt per definitie in complexe praktijksituaties. Regelmatig lopen zaken in de klas of op school niet zoals de bedoeling was en moet er worden gekeken hoe zaken kunnen worden veranderd en verbeterd. Zelden is er één oplossing voor één probleem c.q. vraagstuk. Meestal is het zo dat bij een praktijkvraagstuk meerdere factoren een rol spelen en die verschillende factoren werken op elkaar in, soms in positieve, soms in negatieve zin. Ze kunnen elkaar versterken of elkaars werking juist teniet doen. Een leerkracht, een professional met hbo werk- en denkniveau, moet in staat zijn 1
Deze voorwaarden gelden niet voor deeltijdstudenten. Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
4
complexe praktijkvraagstukken te herkennen en te analyseren. Hij moet in beeld kunnen brengen welke feiten er bekend zijn over het te onderzoeken praktijkvraagstuk, welke factoren er allemaal een rol spelen en in welke mate. In je afstudeeronderzoek laat je zien dat je het denkniveau en de vaardigheden bezit die voor dit type onderzoek nodig zijn. In de verschillende fasen van de opleiding heb je kennis gemaakt met deelaspecten van het uitvoeren van onderzoek, onder andere bij beroepsopdrachten en vakopdrachten. Je hebt door deze opdrachten kennisgemaakt met allerlei aspecten van onderzoeksmethodiek en je hebt deze leren toepassen. Je laat nu als afsluiting van je opleiding zien dat je in staat bent een praktijkgericht onderzoek op bachelorniveau uit te voeren, d.w.z. je kunt een complex praktijkvraagstuk analyseren en op basis daarvan adviezen en aanbevelingen geven ter verbetering van de onderwijspraktijk.
2. Onderzoekscompetenties In je afstudeeronderzoek laat je zien dat je over de volgende onderzoeksvaardigheden beschikt: -
observeren interviewen een probleemanalyse maken eenvoudige beschrijvende statistiek toepassen vinden en gebruik maken van wetenschappelijke literatuur reflecteren betrouwbaar, valide, transparant en navolgbaar werken kritisch analyseren
In je afstudeeronderzoek toon je aan dat je deze onderzoeksvaardigheden kunt inzetten om een praktijkvraagstuk of een verlegenheidsituatie te analyseren, en voorwaarden te formuleren voor een mogelijke oplossing van het praktijkvraagstuk.
3. Een probleemanalytisch onderzoek Het afstudeeronderzoek staat altijd in het teken van uiteindelijke verbetering van de onderwijspraktijk. In de onderzoeksliteratuur wordt gesproken over een interventiecyclus en een ontwerpcyclus. In beide cycli kun je praktijkgericht onderzoek verrichten en aantonen dat je over de benodigde onderzoeksvaardigheden beschikt. Echter, bij ontwerponderzoek (bijvoorbeeld het ontwerpen van een methodeaanpassing, projectweek, studietool, etc.) geldt dat je ontwerp zodanig opgezet moet zijn dat je dit ook moet implementeren, en in een evaluatie moet aantonen dat jouw ontwerp tot betere (leer)resultaten leidt dan andere ontwerpen. Omdat dit type onderzoek complex is, erg veel tijd en een effectiviteitmeting vergt heeft de Pabo HvA ervoor gekozen om het ontwerponderzoek niet op te nemen als mogelijkheid voor afstudeeronderzoek, maar het praktijkonderzoek uitsluitend te richten op de interventiecyclus. In de interventiecyclus is het de bedoeling dat je bijdraagt aan een verbetering van de onderwijspraktijk. Uitgangspunt is een zogenaamde ‘verlegenheidsituatie’, een vraagstuk of Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
5
een problematische situatie in de bestaande praktijk. Het gaat erom dat je laat zien dat je in staat bent bij het systematisch onderzoeken van de praktijk een verbinding aan te leggen tussen de algemene kennis die beschikbaar is via theorie en de praktijkkennis die beschikbaar is in het hier en nu van de dagelijkse onderwijspraktijk. Je past dus algemene, generieke kennis (zoals beschikbaar in literatuur) toe op je analyse van een specifiek praktijkprobleem of een verlegenheidsituatie. Van deze interventiecyclus richten we ons op het probleemanalytisch onderzoek. In deze vorm gaat het in de verlegenheidsituatie (of het praktijkprobleem) om een spanning tussen de feitelijke situatie en de gewenste situatie of ontwikkeling. De gewenste situatie kan worden bepaald door normen en criteria te formuleren waaraan iets moet voldoen. Dit onderzoek is erop gericht om te bepalen wat op dit moment de feitelijke situatie is: waarom is iets een probleem / een verlegenheidsituatie, en waaruit bestaat dat probleem/de verlegenheidsituatie precies? De kern van de vraag die je in je onderzoek stelt is: ‘Wat is er aan de hand, waarom is het een probleem, wie heeft er last van, waardoor wordt dit veroorzaakt, en wat zijn de eisen waaraan een mogelijke oplossing/aanpak zou moeten voldoen volgens betrokkenen?’ Kortom: je ontrafelt een complexe praktijksituatie. In deze Handleiding Afstudeeronderzoek zijn de stappen beschreven die je moet nemen voor het uitvoeren van je onderzoek. Het betreft de volgende volgorde: 1. Het plan van aanpak (zie hoofdstuk 5 en het format in bijlage 2). 2. Het theoretisch kader (zie hoofdstuk 6.1). 3. De keuze van de onderzoeksinstrumenten (zie hoofdstuk 6.2. 4. De opzet en uitvoering van je onderzoek (zie hoofdstuk 6.3). 5. Het schrijven van het onderzoeksverslag (zie hoofdstuk 7 en 8). 6. Het samenstellen van de literatuurlijst (zie hoofdstuk 8). 7. De zelfbeoordeling van je onderzoek en onderzoeksverslag aan de hand van ‘ontvankelijkheidseisen’ en kwaliteitscriteria (hoofdstuk 9).
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
6
4. Keuze van een onderwerp / vraagstuk Je overlegt met je LiO-stageschool welk praktijkvraagstuk je het best kunt analyseren. Dit kan een zogenaamde ‘verlegenheidsituatie’ zijn of een praktijkprobleem. In alle gevallen gaat het erom dat je zicht krijgt op en inzicht krijgt in een bepaalde situatie zodat je op basis van je onderzoek aan kunt geven welke aspecten een rol spelen in dit vraagstuk: met welke factoren en feiten moet je rekening houden? In veel gevallen zul je op basis van je analyse aanbevelingen kunnen doen voor verbetering van deze praktijksituatie. Het vraagstuk moet door de school (of de leerkracht van jouw groep) als een reëel probleem worden ervaren, en moet iets zijn dat jij interessant vindt om uit te zoeken. De kunst is een vraagstuk te kiezen dat ook in je toekomstige beroepspraktijk tot jouw taak behoort. Voorbeelden van praktijkvraagstukken die geschikt zijn voor het afstudeeronderzoek zijn: 1. Tijdens het overblijven in de bovenbouw zijn er veel incidenten. De overblijfmoeders doen regelmatig een beroep op de leerkrachten voor ondersteuning. De kinderen zijn brutaal, houden zich niet aan de regels voor het eten en het spelen en als ze om kwart over één in de groep komen ben je vaak bezig om eerst ruzies op te lossen die tussen de middag speelden. Iedereen is ongelukkig onder deze situatie. 2. In de onderbouw staat in je kleutergroep een watertafel. Een deel van de kinderen kiest vaak voor dit spel. Je hebt geconstateerd dat het steeds dezelfde zijn die er wél en die er níet mee spelen. Je hebt ook gezien dat ze steeds hetzelfde spel spelen, er zit weinig variatie in. Je vraagt je af wat hiervan op deze manier de meerwaarde is. Dat zou toch ánders en béter moeten kunnen …?! 3. Van de directie van je basisschool hoor je dat ze de samenwerking met ouders graag zouden willen intensiveren. In de huidige situatie komen de ouders alleen op school voor de tienminutengesprekken en een deel van ouders (altijd dezelfde …) verleent hand- en spandiensten bij excursies, festiviteiten, etc. School zou ouders meer willen betrekken bij het onderwijs zélf, maar vooralsnog worden er geen concrete stappen gezet, onder andere omdat ze eigenlijk niet goed weten waar ze mee zouden moeten beginnen. Jij hebt op de opleiding het een en ander gehoord over educatief partnerschap. Verzamel in je eigen praktijksituatie, dus op je LiO-school, een aantal van dit type vraagstukken, informeer hier en daar bij je collega’s en bespreek met je stagebegeleider, de directeur en je docent welk van de genoemde vraagstukken voor jou én voor de school het meest leerzaam en zinvol zou kunnen zijn om te onderzoeken. Let op: vertil je niet aan je onderwerp! Sommige praktijkvraagstukken zijn dermate complex dat ze eerder bij de taken van de directeur of de intern begeleider horen. Mocht je wel voor een groter, complexer onderwerp kiezen (soms is dat juist interessant en uitdagend. Voorbeeld 3 van het lijstje hierboven zou bijvoorbeeld wel eens een complex vraagstuk kunnen zijn op jouw school), baken dan heel goed af met de basisschool wat wél en wat niet van jou mag worden verwacht. Ga sowieso nooit op de stoel van de directie zitten. Je afstudeerbegeleider zal ook alert zijn op een goede afbakening van je afstudeeronderzoek.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
7
5. De opzet van het Plan van Aanpak In je Plan van Aanpak beschrijf je op hoofdlijnen wat je gaat doen om je afstudeeronderzoek tot een succes te maken. Je gebruikt daarvoor het format dat je vindt in bijlage 2. Het Plan van Aanpak kent de volgende opbouw: 1. Voorlopige (werk)titel van het afstudeeronderzoek, aanleiding voor het afstudeeronderzoek en de context waarin het onderzoek plaatsvindt: welk praktijkvraagstuk2 wordt geanalyseerd? 2. Doelstelling van het onderzoek. 3. Afbakening van het onderzoek (hoofdvraag en deelvragen (deelvragen theorie en deelvragen praktijk). 4. Motivatie voor dit onderzoek. 5. Relatie met je LiO-stage en opdrachtgever/probleemeigenaar in je onderwijspraktijk. 6. Opzet / aanpak van het onderzoek (inclusief onderzoeksinstrumenten en te gebruiken literatuur). 7. Tijdpad: planning van activiteiten.
2
of praktijkprobleem of verlegenheidsituatie.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
8
6. De start van het onderzoek
6.1
Het theoretisch kader
Bij je afstudeeronderzoek start je met een theoretisch kader. In het theoretisch kader laat je zien welke begrippen essentieel zijn om goed zicht te krijgen op de verschillende aspecten van het praktijkvraagstuk. Je hebt deze kennis en inzichten nodig om tot de beantwoording van de onderzoeksvragen te kunnen komen. In je onderzoeksverslag beslaat je theoretisch kader één hoofdstuk, waarin je de lezer meeneemt in jouw ontdekkingstocht naar het antwoord op je hoofd- en deelvragen vanuit de theorie. In de skill sheets van Ontwikkeling door onderzoek (‘Literatuur zoeken’ en ‘Literatuur verwerken’) vind je beschrijvingen van manieren om de juiste literatuur te selecteren en te verwerken. In de loop van dit cursusjaar zullen we op de DLWO – bij wijze van goed voorbeeld - een theoretisch kader opnemen, afkomstig uit een afstudeeronderzoek van een student van de pabo.
6.2
De keuze van onderzoeksinstrumenten
Op basis van je theoretisch kader bepaal je definitief welke onderzoeksinstrumenten je gaat inzetten om je vragen beantwoord te krijgen. In hoofdlijnen kun je kiezen uit de volgende onderzoeksinstrumenten: 1. 2. 3. 4.
Observatie Interview Documentanalyse (schoolgids, protocollen, etc.) Gebruik maken van data, aanwezig in de school (LVS, evaluaties, etc.)
In het boek van Kallenberg worden de diverse onderzoeksinstrumenten beschreven, inclusief de werkwijze en de eisen die aan het gebruik gesteld worden. Je moet minstens twee instrumenten inzetten, omdat dit de betrouwbaarheid van je onderzoek vergroot en je hiermee aantoont dat je kunt werken met verschillende onderzoeksinstrumenten. We hebben de keuze gemaakt voor bovenstaande onderzoeksinstrumenten aangezien je als leerkracht in de onderwijspraktijk vrijwel dagelijks met deze vormen te maken krijgt. Voor de helderheid: in álle gevallen maak je gebruik van literatuurstudie en beantwoord je een deel van je onderzoeksvragen met behulp van theorie. Je hebt de theorie nodig om goed zicht te kunnen krijgen op de aspecten die (kunnen) spelen in complexe praktijksituaties. Door erover te lezen leer je bepaalde aspecten te herkennen en het voorkomt dat je bepaalde onderdelen van het vraagstuk over het hoofd ziet. Zorg dat je je onderzoek goed voorbereidt, en goede en verantwoorde relaties legt met datgene wat je in de onderzoeksliteratuur hebt gevonden.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
9
6.3
Opzet en uitvoering van het onderzoek
Je bereidt je onderzoek voor met je kerndocent, in nauwe afstemming met je LiOstageschool. In bijlage 1 vind je in detail de procedure en het tijdpad. Je maakt eerst een voorbereidende fase door onder begeleiding van je kerndocent. Je start pas écht met je onderzoek als je (via de mail) een GO hebt ontvangen van je afstudeerbegeleider. Gedurende de periode van je onderzoek houd je in een logboek nauwkeurig bij wat je hebt gedaan, en wat de resultaten waren.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
10
7. Het onderzoeksverslag 7.1
De opbouw van het verslag
Je onderzoeksverslag kent – op hoofdlijnen - de hieronder aangegeven vaste opbouw. Eventueel kun je hier in overleg met je afstudeerbegeleider van afwijken, bijvoorbeeld als het niet precies past bij de opzet van jouw onderzoek. Voorblad Voorwoord (niet verplicht) Samenvatting: korte samenvatting op hoofdlijnen van je gehele onderzoek (max. 1 A4) Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 Aanleiding en context 1.2 Probleemstelling 1.3 Doelstelling 1.4 Hoofdvraag 1.5 Deelvragen 2. Theoretisch kader 2.1 Inleiding theoretisch kader: gebruikte begrippen, relaties tussen begrippen, .. 2.2 …….. 2.3 ……. 2.4 ……. 3. Praktijk: onderzoeksopzet 3.1 Keuze van de gebruikte onderzoeksmethoden + verantwoording 3.2 Keuze en beschrijving van de gekozen onderzoekspopulatie + verantwoording 3.3 Dataverzameling/verwerking + verantwoording 4. Resultaten 4.1 Inleiding 4.2 Heldere samenvatting van de resultaten per deelvraag 5. Conclusies en aanbevelingen 5.1 Conclusies (hierin beantwoord je de hoofdvraag) 5.2 Aanbevelingen 5.3 Discussie Geraadpleegde literatuur -
volgens APA
Bijlagen
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
11
Het is van belang dat je onderzoeksverslag plezierig leesbaar is, en zo is geschreven dat de lezer wordt meegenomen in het onderzoeksproces en de resultaten (publieksgericht). Het gaat niet om een opsomming van alles wat je gelezen en gedaan hebt, maar je maakt daaruit een beredeneerde keuze, en neemt de lezer mee in datgene wat je hebt uitgezocht, en wat je bevindingen waren. De diverse onderdelen van je onderzoeksverslag worden hieronder nader beschreven.
7.2
De voorkant
Op de voorkant van het onderzoeksverslag vermeld je de titel van je afstudeerwerkstuk. Links onderaan de pagina vermeld je de volgende informatie in onderstaande volgorde: -
Voorletters en naam Studentnummer Cursusjaar + aanduiding VT of DT Datum van inleveren (inclusief jaartal) Hogeschool van Amsterdam, Lerarenopleiding Basisonderwijs Naam praktijkplek/LiO-stageschool Afstudeeronderzoek
Rechts onderaan vermeld je de naam van je afstudeerbegeleider.
7.3
Voorwoord (niet verplicht)
In het voorwoord geef je de aanleiding van de opdracht weer en vermeld je alleen zaken die niet direct in verband staan met het onderwerp, maar wel van belang zijn voor de lezer. Het is een persoonlijk getinte tekst; daarom mag het voorwoord in de ik- of wij-vorm worden geschreven. In het voorwoord beschrijf je het volgende: -
Je stelt jezelf voor aan de lezer. Je beschrijft de aanleiding voor het afstudeeronderzoek. Je geeft een korte beschrijving van de school en/of de groep waar je onderzoek is uitgevoerd. Je bedankt (als je dat wilt) mensen die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het onderzoek en het onderzoeksverslag.
Het voorwoord schrijf je, net als de inhoudsopgave, de definitieve inleiding en de samenvatting, pas achteraf. Het voorwoord staat nog vóór de inhoudsopgave en wordt alleen als titel opgenomen in de inhoudsopgave, maar zonder paginanummering.
7.4
Samenvatting
In de samenvatting staat de essentiële inhoud van je onderzoek beknopt weergegeven. De samenvatting bevat de rode draad van je tekst en is bij voorkeur maximaal één pagina lang. In de samenvatting komen geen nieuwe zaken naar voren. In elk geval komen de volgende onderwerpen aan bod: Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
12
-
Het onderwerp van de opdracht (plan, onderzoek); de gebruikte onderzoeksmethoden; resultaten en oplossingen die volgen uit het onderzoek.
De samenvatting is het meest gelezen deel van het onderzoek. Let op dat deze zelfstandig leesbaar is, dat betekent onder andere dat er geen verwijzingen en geen toelichtingen zijn opgenomen in de samenvatting. Dankzij een samenvatting kan de lezer/examinator zich nog even snel oriënteren op de inhoud voordat hij de conclusies en de aanbevelingen bestudeert. Tips bij de samenvatting -
Zorg dat de samenvatting compleet is en op zichzelf kan staan. Schrijf in gewone volzinnen en gebruik geen telegramstijl. Vermijd bovendien ongebruikelijke woorden en afkortingen. Let op de verbindingen tussen zinnen. Gebruik de verleden tijd om methoden en resultaten te presenteren, en gebruik de tegenwoordige tijd voor de overige informatie. Geef de samenvatting een duidelijke plaats vóór de inhoudsopgave. Voorzie hem niet van een hoofdstuknummer.
7.5
Inhoudsopgave
De inhoudsopgave bevat: - Titels én nummering van de hoofdstukken, de paragrafen en de bijbehorende paginanummers. Neem hierbij alleen hoofdstukken en (sub)paragrafen op en geen ongenummerde tussenkopjes. Neem geen verwijzing(en) op. - De titels van onderdelen voorafgaand aan de inhoudsopgave (voorwoord, samenvatting) en de slotonderdelen (literatuurlijst) met uitzondering van de inhoudsopgave zelf. Nummer deze onderdelen niet. - Nummer de bijlagen als volgt: Bijlage I, Bijlage II. - De paginanummering begint bij de inleiding. Maak gebruik van kopjes waaruit duidelijk de hiërarchie blijkt met betrekking tot de onderwerpen die daaronder door jou worden beschreven. Het moet de lezer in een oogopslag duidelijk zijn of de onderwerpen bij elkaar horen. Het nummeren van kopjes is handig. Overdrijf dit echter niet en maak gebruik van maximaal drie niveaus (2, 2.1 en 2.1.1). Wees consequent in de indeling van je hoofdstukken.
7.6
De hoofdtekst
7.6.1
Inleiding
De functie van de inleiding is de lezer te motiveren en te informeren over de inhoud van je opdracht. Je beschrijft de aanleiding voor je onderzoek, de context van je school en/of groep, de probleemstelling, de doelstelling en ten slotte ook het belang en de opzet van het onderzoek. Om de lezer goed in te leiden op je onderzoek moet je goed letten op de volgende punten:
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
13
-
Introduceer de school en/of de groep waar je onderzoek is uitgevoerd. Geef de aanleiding en de achtergrond van het onderwerp aan. Verduidelijk (indien nodig) het onderwerp voor niet-ingewijden. Geef de probleemstelling kort en bondig weer. Zorg ervoor dat de vraagstelling opvalt in de tekst, bijvoorbeeld door het gebruik van een cursief of vet lettertype. Geef de belangrijkste aanleiding, de achtergrond of het belang van je vraagstelling aan. Leg uit waarom je uit alle mogelijkheden juist dat onderwerp hebt gekozen. Geef je werkwijze weer; met welke methode en hulpmiddelen de benodigde achtergrondinformatie en data verzameld zijn. Geef in het kort per hoofdstuk aan wat je in dat hoofdstuk beschrijft. Leg uit wat je onder bepaalde begrippen verstaat, zodat de lezer weet wat je er in je opdracht mee bedoelt.
7.6.2
Onderzoeksvragen
Hieronder worden de belangrijkste onderdelen uit de inleiding nader toegelicht. Aanleiding tot je onderzoek: probleemomschrijving In het kader van je afstudeeronderzoek oriënteer je je op vraagstukken die in jouw stagegroep of op jouw stageschool voorkomen en waarvoor – voordat een eventuele actie of oplossing in beeld komt - een analyse gewenst is. Op basis van het vraagstuk formuleer je de probleemomschrijving. Een probleemomschrijving is het resultaat van een oriëntatie op het praktijkvraagstuk en omvat antwoorden op de volgende vragen (de 6 W’s): 1. Wat is het vraagstuk/ het probleem? 2. Wie heeft het vraagstuk/ het probleem? 3. Wanneer is het vraagstuk/ het probleem ontstaan? 4. Waarom is het een vraagstuk/ een probleem? 5. Waar doet het vraagstuk/ het probleem zich voor (de context)? 6. Wat is de aanleiding?
Formuleren probleemstelling De probleemomschrijving, in feite de aanleiding van je onderzoek, wordt vertaald in een probleemstelling. Deze probleemstelling bestaat uit twee delen: de doelstelling en de hoofdvraag (de vraagstelling). De hoofdvraag werk je uit in een aantal deelvragen.
Doelstelling De doelstelling geeft richting en maakt duidelijk wat je met het onderzoek wilt bereiken. De doelstelling wordt altijd geponeerd als een stelling, een gegeven en is SMART geformuleerd. Hiermee wordt het volgende bedoeld:
Specifiek: het resultaat moet duidelijk en concreet zijn omschreven. Meetbaar: het moet mogelijk zijn de norm in aantallen of percentages aan te geven in kwantiteit (hoeveel?), in kwaliteit (hoe goed?) of in tijd (hoe lang?, wanneer klaar?).
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
14
Acceptabel: er moet draagvlak voor zijn. Het moet duidelijk zijn wie wat moet doen om het doel te bereiken. Realistisch: is het doel haalbaar? Kan het doel worden bereikt? Hierbij rekening houden met de praktijk. Tijdgebonden: de termijn waarop het gewenste resultaat, het doel, moet worden bereikt. Korte termijn doelen moeten SMART zijn; bij lange termijn doelen is dat niet altijd mogelijk.
Hoofdvraag Op basis van de probleemanalyse formuleer je een hoofdvraag (synoniem voor vraagstelling). De hoofdvraag: -
moet vragend en open geformuleerd zijn; moet begrijpelijk en eenduidig geformuleerd zijn; moet uitgewerkt zijn in deelvragen.
Deelvragen Werk de hoofdvraag goed uit in logische deel- en onderzoeksvragen waarop je het antwoord niet weet, maar waarvan je hoopt dat deze in de literatuur te vinden is en/of uit je dataverzameling zal blijken. De deelvragen zorgen ervoor dat er een antwoord gegeven wordt op de hoofdvraag en dat de doelstelling bereikt zal worden. Het is handig om de deelvragen te verdelen in deelvragen die je met behulp van theorie beantwoordt en deelvragen die je beantwoordt aan de hand van het praktijkdeel van het onderzoek. De definitieve inleiding schrijf je, net als voorwoord en inhoudsopgave, pas achteraf. Dan pas is geheel duidelijk welke facetten daadwerkelijk behandeld zijn en hoe de indeling van de tekst eruitziet. Het kan dus betekenen dat je doelstelling of bepaalde deelvragen er anders uitzien dan in je plan van aanpak, omdat je gaandeweg je onderzoek tot de ontdekking bent gekomen dat het probleem anders in elkaar zit dan je aanvankelijk dacht.
7.6.3
Het onderzoeksverslag zelf (hoofdstuk 2-4)
De hoofdtekst van het onderzoeksverslag omvat de hoofdstukken tussen de inleiding en de conclusie in. Je begint met het theoretisch kader, vervolgens behandel je de keuze van je onderzoeksinstrumenten, de resultaten van je onderzoek en je conclusies. Voordat je begint met schrijven is het handig om in steekwoorden op te schrijven wat je in ieder hoofdstuk op wilt nemen. Het is van belang dat een hoofdstuk een duidelijke opbouw en samenhang kent. Inleiding Het is belangrijk dat je aan het begin van ieder hoofdstuk uitlegt wat je gaat beschrijven en waarom. In de inleiding van ieder hoofdstuk beschrijf je: -
Welk onderdeel van het probleem je in dit hoofdstuk gaat uitwerken. Je verwijst daarbij naar de verschillende paragrafen. Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
15
-
Waarom het voor de lezer belangrijk is deze informatie op deze plaats aangeboden te krijgen.
Paragrafen Om een hoofdstuk overzichtelijk te houden, is het verstandig om de tekst te verdelen in paragrafen. Per deelonderwerp maak je dan een paragraaf. Zorg ervoor dat de tekst in niet meer dan drie niveaus wordt opgedeeld, bijvoorbeeld maximaal paragraaf 2.1.1. Wanneer je bezig bent met de opzet of de uitkomsten van je onderzoek, vermeld dan alleen de aanpak of de globale uitkomsten in de tekst. Voor de gedetailleerde uitwerking verwijs je naar de bijlagen. Zo wordt je onderzoeksverslag leesbaar en kan een geïnteresseerde lezer altijd in de bijlagen achterhalen waar je je uitkomsten en je conclusies op baseert. Alinea’s Alinea’s zorgen net als paragrafen voor structuur in een tekst. Je begint met een nieuwe alinea als aan de volgende voorwaarden is voldaan: er begint een nieuw (sub)onderwerp in de tekst of sinds de vorige nieuwe alinea heb je al heel veel zinnen gebruikt (bijvoorbeeld vijf à zes). Conclusie Wanneer je de inleiding en de kern hebt geschreven, sluit je het hoofdstuk af met de volgende onderdelen: -
Een korte en bondige samenvatting van de behandelde onderwerpen; eventueel: een tussentijdse conclusie; de relatie tussen de reeds behandelde onderwerpen en het volgende hoofdstuk.
In de tussentijdse conclusie vat je de belangrijkste zaken uit het hoofdstuk nog eens kort samen. Dit is handig voor de lezer, omdat hij de kern van het hoofdstuk nog eens kan doornemen. Voor jou als schrijver is het handig voor het schrijven van de slotconclusie van je opdracht; je kunt hiervoor alle tussentijdse conclusies bij elkaar pakken. Vormgeving Zorg voor een consequente vormgeving van hoofdstuktitels en kopjes. Maak hoofdstuktitels vet, en geef hoofdstuktitels een groter lettertype en eventueel Romeinse cijfers. Subkopjes ook liefst vet en bijvoorbeeld cursief. Let daarbij op de volgende zaken: -
Houd de subkopjes kort en pakkend. Net als de hoofdstuktitel moeten ze de inhoud van het tekstdeel dekken. Pas op dat je maat houdt met subkopjes: probeer de tekst niet te veel te onderbreken. Zorg ervoor dat je de uiteindelijke kopjes pas bij de afronding van het hoofdstuk aanbrengt.
Het verhaal moet ook zonder deze kopjes genoeg samenhang hebben om in één keer doorgelezen te kunnen worden.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
16
7.6.4
Conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 5)
In het laatste hoofdstuk staan de conclusies en eventuele aanbevelingen. In dit hoofdstuk beantwoord je de probleemstelling. In de conclusies beschrijf je: -
Nogmaals op welke (hoofd)vraag je een antwoord zocht. Overzicht van de hoofdlijnen van de opdracht, waarbij de resultaten uit het onderzoek of de uitwerking van het plan beknopt worden weergegeven. Het uitgebreide antwoord op de hoofdvraag (vraagstelling).
Als je een duidelijk antwoord hebt gegeven op de hoofdvraag (vraagstelling), d.w.z. je hebt een duidelijke analyse gegeven van het vraagstuk, geef je aan wat jouw adviezen en aanbevelingen zijn om het vraagstuk dat je hebt beschreven aan te pakken of op te lossen. Aanbevelingen hebben te maken met veranderingen die zouden moeten plaatsvinden. Deze veranderingen kunnen op allerlei zaken betrekking hebben, bijvoorbeeld: -
Meer, minder of andere aandacht aan bepaalde zaken besteden; meer, minder of andere middelen inzetten; meer, minder of andere regels toepassen; meer, minder of ander onderzoek doen; meer, minder of andere methodes gebruiken; etc.
In alle gevallen dien je bij je aanbevelingen toe te lichten waarom ze bijdragen aan een oplossing voor het praktijkvraagstuk. Hierbij dien je realistische, haalbare oplossingen te kiezen.
7.6.5
Literatuurlijst
Na het laatste hoofdstuk volgt de literatuurlijst. Hierin staan alle schriftelijke bronnen (boeken, artikelen, enzovoort) opgenomen die je tijdens de uitwerking van je opdracht hebt geraadpleegd en waarnaar je daadwerkelijk hebt verwezen vanuit de hoofdtekst. Voor de helderheid: literatuur waarnaar je in je tekst niet verwijst, neem je dus niet op in de literatuurlijst. Zonder literatuurlijst is je opdracht niet aannemelijk. De literatuurlijst wordt wel opgenomen in de inhoudsopgave, maar krijgt geen hoofdstuknummer. De literatuurlijst wordt in alfabetische volgorde opgesteld. In je tekst verwijs je steeds correct naar de bronnen als je gegevens, illustraties en formuleringen overneemt.
7.6.6
Bijlagen
In de bijlage neem je gegevens op die weliswaar nauw samenhangen met, of deel uitmaken van de hoofdtekst, maar die om technische redenen beter buiten het onderzoeksverslag geplaatst kunnen worden. Ze dienen ter ondersteuning van de hoofdtekst. In het bijzonder geldt dit voor uitgebreide tabellen, vragenlijsten van een enquête, checklists, uitgebreide schema’s en dergelijke. Neem alleen bijlagen op waar in de tekst naar wordt verwezen en laat de paginanummering in de bijlagen doorlopen.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
17
8. Verwijzen naar literatuur en bronnen Wanneer in een verslag inzichten, ideeën of gegevens gebruikt worden uit het werk van anderen dan moet in de tekst aangeven worden waar de informatie vandaan komt. Het moet voor de lezer te allen tijde duidelijk zijn waar de auteur aan het woord is en waar ander werk aangehaald wordt. Op deze manier geeft de auteur de lezer de mogelijkheid het werk dat aangehaald wordt na te zoeken en te verifiëren en wordt plagiaat (het overnemen of verwoorden van passages en ideeën uit andermans werk en deze presenteren als eigen werk) voorkomen. Plagiaat wordt beschouwd als intellectuele diefstal en wetenschappelijk wangedrag. Plagiaat is te voorkomen door nauwkeurig bronnen bij te houden en bij het opnemen van informatie van andere auteurs in de verslaglegging te parafraseren en de bron te vermelden.
8.1
Parafraseren
Gebruik van andermans werk Wanneer in een verslag het argument, de opinie of de conclusie uit het werk van een andere auteur gebruikt wordt, moet dit geheel in eigen woorden omschreven of samengevat worden. Ondanks dat het daarna in eigen woorden staat beschreven komt de argumentatie waarop de nieuwe conclusie is gebaseerd uit ander werk, dus moet dit gevolgd worden door een correcte bronvermelding. Het in eigen woorden omschrijven wordt parafraseren genoemd. Let er bij parafraseren op dat de strekking van de originele tekst behouden blijft. Letterlijk vertalen Parafraseren geldt ook voor vertaling vanuit het Engels naar het Nederlands, letterlijk vertalen is dus niet toegestaan.
8.2
Op welke plek verwijzen naar publicaties
In het algemeen geldt dat zodra er geparafraseerd wordt er een correcte bronvermelding gegeven wordt. Dit gebeurt bij voorkeur aan het einde van de zin maar kan ook als onderdeel van de desbetreffende zin. Echter, bij algemeen bekende kennis hoeft er geen bronvermelding gegeven te worden. Algemene kennis is informatie die bij vele mensen bekend is en waarnaar verwezen wordt in vele bronnen. Toch is het soms lastig om te bepalen wat algemene kennis is. Hieronder staan een aantal richtlijnen om te bepalen of iets algemene kennis is of niet. Mocht het nog niet duidelijk zijn of het algemene kennis betreft of niet, neem dan het zekere voor het onzekere en geef een bronvermelding. In een wetenschappelijke tekst kunnen meerdere zinnen voorkomen die oorspronkelijk uit één bepaalde bron komen. In dit stuk tekst wordt aan het einde van de hoofdzin de bronvermelding te geven. De bijzinnen die ter verduidelijking van de hoofdzin gebruikt worden (en dus ook op dezelfde bron slaan) hoeven dan geen bronvermelding te bevatten. Zodra er weer gebruik wordt gemaakt van een andere bron, moet deze uiteraard vermeld worden.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
18
8.3
Verwijzingen naar publicaties
Er zijn verschillende manieren om naar literatuur te verwijzen/refereren. Grofweg zijn de verschillende methoden onder te verdelen in de Harvard (auteur, datum) en Vancouver (numeriek) stijl. De Harvard stijl is de meest gebruikelijke en deze wordt ook bij het schrijven van een afstudeeronderzoek gehanteerd: Vancouverstijl: In eerder onderzoek werd gevonden dat […] 2,3,4.
Harvard stijl: In andere onderzoeken werd gevonden dat […] (Janssen et al., 2006; Rachlin & Green, 2008).
Refereren in tekst Verwijzingen naar publicaties (artikelen, boeken, websites, etc.) in de tekst bestaan uit twee onderdelen: de naam of namen van de auteur(s) en een jaartal. Er worden geen voorletters of voornamen van auteurs vermeld bij deze verwijzingen. Het jaartal is het jaar van publicatie. Bij internetbronnen wordt wanneer de datum van publicatie niet bekend is soms de datum van de laatste update gebruikt. Regels literatuurverwijzingen In de tekst Verwijzen in de tekst mag op twee manieren. Bij voorkeur staat de referentie aan het einde van de zin. Hierbij komt de naam van de eerste auteur en het jaartal van publicatie tussen haakjes te staan (naam, jaartal). De naam van de auteur en het jaartal worden gescheiden door een komma. De naam van de auteur kan ook als onderdeel van de zin gebruikt worden, dan met het jaartal tussen haakjes achter de naam. Deze manier van refereren heeft echter niet de voorkeur. Referentie aan het einde van de zin: In eerder onderzoek werd het gedrag van dieren onderzocht [...] (van Gelderen, 2008).
Referentie als onderdeel van de zin: Van Gelderen (2008) onderzocht het gedrag van dieren […].
Meerdere auteurs Bij een publicatie met twee auteurs wordt gebruik gemaakt van het &‐teken gevolgd door het jaartal van publicatie als de referentie aan het einde van de zin staat. Als de referentie een onderdeel van de zin is, dan worden de twee auteursnamen gescheiden door ‘en’ en volgt tussen haakjes het jaartal. Bij drie of meer auteurs wordt een korte vorm van de verwijzing gebruikt. De korte vorm bestaat uit de naam van de eerste auteur, gevolgd door de schuin gedrukte toevoeging et al. (afkorting voor: ʹet aliiʹ: Latijn voor ‘en anderenʹ) en het jaartal. Hetzelfde jaar, dezelfde auteurs Wanneer twee publicaties uit hetzelfde jaar met dezelfde auteur(s) gebruikt worden dan wordt dit aangegeven met letters achter het jaartal. De alfabetische volgorde van woorden Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
19
uit de titel bepaalt de volgorde van de verwijzingen, waarbij niet op lidwoorden gelet wordt. Dezelfde achternaam en publicatiejaar Bij publicaties van verschillende auteurs met dezelfde achternaam en publicatiejaar wordt de eerste letter van de voornaam toegevoegd na de achternaam. Geen auteur of internetbron Wanneer er van een bron geen auteur bekend is, bijvoorbeeld een internetbron of krantenartikel, verwijs dan naar de naam van de organisatie of het tijdschrift en het jaar van publicatie of van de laatste update. Een referentie naar een internetbron moet in ieder geval een titel of omschrijving bevatten, een datum (als het kan een publicatiedatum, in ieder geval de datum van raadpleging) en een adres (bij voorkeur een Digital Object Identifier (DOI) of een URL). Vermeld ook auteurs als dat mogelijk is. In de tekst verwijs je met auteur(s) en jaartal of met enkele woorden uit de titel en jaartal. Als er geen jaartal is, kun je in plaats daarvan (n.d.) gebruiken (no date). Wanneer geen auteursnaam of organisatie bekend is, dan betreft het waarschijnlijk een twijfelachtige bron. Het is dan beter om deze bron niet te gebruiken. Verwijzen naar publicaties die je niet zelf hebt gelezen Je verwijst alleen naar de literatuur die je zelf hebt gelezen. Als je in een publicatie een verwijzing naar een andere publicatie tegenkomt en die wilt gebruiken, dan is het gebruikelijk deze op te zoeken en te lezen. Hierdoor wordt voorkomen dat eventuele discutabele of verkeerde interpretaties klakkeloos van anderen overgenomen worden. Ook al komt het bijna niet voor in onze digitale maatschappij, het kan gebeuren dat zelf lezen echt niet mogelijk is. Verwijs in dat geval via de publicatie die je gelezen hebt naar de andere publicatie. Let op: de publicatie waar indirect naar verwezen is wordt niet opgenomen in de literatuurlijst. Verwijzen naar persoonlijke communicatie Persoonlijke communicatie is het uitwisselen van informatie via een andere weg dan wetenschappelijke publicaties, zoals e‐mail, brieven, telefonische gesprekken en mondelinge presentaties. Deze informatie is vaak niet te achterhalen en wordt daarom niet vermeld in de literatuurlijst. In de tekst wordt hier wel naar verwezen. Hierbij wordt de auteursnaam en de datum vermeld.
8.4
Literatuurlijst
Er zijn verschillende manieren waarop literatuurlijsten kunnen worden vormgegeven. De informatie die in literatuurlijsten wordt vermeld komt meestal wel overeen, maar de vormgeving en volgorde verschilt per tijdschrift. Er is niet zoiets als een ‘juiste’ weergave. Als echter voor een bepaalde vormgeving is gekozen, is consequentheid een vereiste. Referenties of literatuurlijst Aan het einde van een verslag komt altijd een overzicht van de gebruikte literatuur, zodat de lezer de literatuur waar naar verwezen wordt kan terugvinden. Dit overzicht wordt de
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
20
literatuurlijst of referentielijst genoemd. Een belangrijke regel is dat alle literatuurverwijzingen uit de tekst terug te vinden moeten zijn in de literatuurlijst en vice versa.
8.5
Elementen van de literatuurlijst
Elementen die in elke referentie terugkomen zijn de namen van de auteurs, het jaartal van publicatie en de titel van de publicatie en de bron. Er zijn verschillende soorten bronnen, hieronder wordt eerst weergegeven wat de regels voor de auteurs, het jaartal en de titel zijn, in de volgende paragraaf komen de verschillende bronnen aan de orde. Het correct weergeven van literatuur is precisiewerk. Auteurs -
-
Alle auteursnamen, inclusief initialen, worden vermeld behalve wanneer er meer dan zes auteurs zijn. In dat geval komt na de naam en initialen van de zesde auteur “et al.” Te staan om de overige auteurs van het artikel aan te geven. Na de achternaam volgen de initialen met achter elke initiaal een punt. De achternamen en initialen worden gescheiden door een komma. De verschillende auteurs worden gescheiden door komma’s. Tussen de twee laatste auteurs komt na de komma een ‘&’‐teken, behalve als er meer dan zes auteurs zijn, dan treedt regel 1 in werking.
Jaartal van publicatie Het jaartal komt na de opsomming van de auteurs. Het jaartal staat tussen haakjes en wordt gevolgd door een punt. Titel van de publicatie -
De titel van de publicatie (boek/artikel etc.) volgt altijd op het jaartal. Hoofdletters worden in de titel als volgt gebruikt: (1) het eerste woord van de titel (en van de ondertitel) wordt met een hoofdletter geschreven, (2) eigennamen worden met een hoofdletter geschreven, (3) na een dubbele punt volgt ook hoofdletter. De titel wordt afgesloten met een punt. Verhoeven, L., & Vermeer, A. (1996). Taalvaardigheid in de bovenbouw. Nederlands van autochtone en allochtone leerlingen in het basis-en mlk-onderwijs. Tilburg, the Netherlands: Tilburg University Press.
Wetenschappelijk tijdschrift Namen en initialen van de auteurs (jaartal van publicatie). Titel van het artikel. Titel van het tijdschrift, volumenummer, beginpagina – eindpagina. Naast een jaargang (volumenummer) hebben artikelen vaak ook nog een editienummer (issue), dat tussen haakjes achter het volumenummer staat. Dit editienummer wordt niet vermeld in de literatuurlijst. Soms wordt de titel van het tijdschrift op het artikel zelf in afkortingen geschreven, in de literatuurlijst worden alleen volledige namen gebruikt. De volledige naam moet dus dan even worden opgezocht. Lamers-Winkelman, F. (2006). Kindermishandeling: over verloren geloof, hoop en liefde. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 45, 437-448.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
21
Boek Achternamen en initialen van de auteurs (jaartal van uitgifte). Titel van het boek (editie, wanneer niet 1e). Plaats van uitgave: Uitgever, pp. aantal pagina’s van het boek (optioneel). Wolf, K. van der, Beukering, T. (2009). Gedragsproblemen in scholen. Het denken en handelen van leraren. Leuven / Den Haag: Acco, pp. 81.
Een hoofdstuk uit een geredigeerd boek Achternamen en initialen auteurs (jaartal van uitgifte). Titel van hoofdstuk. In: Naam en initialen editor boek (ed.), Titel van het boek (editie, wanneer niet eerste). Plaats van uitgave: Uitgever, pp. ‘beginpagina’‐‘eindpagina’. Beukering, T. van, & Touw, H. (2005). Persoonlijke constructen van leraren over gedragsmoeilijke leerlingen: via reflectie naar zelfinzicht en professioneel handelen. In H. Jansen (red.), Levend leren. Ontwikkeling, onderzoek en ondersteuning binnen het pedagogisch werkveld (pp. 143-157). Utrecht: Agiel.
Internetartikel Achternamen en initialen van de auteurs/naam organisatie (jaartal van publicatie/laatste update). Titel van het artikel. Op internet: internetadres, geraadpleegd op datum. De naam van de maand wordt voluit geschreven. Anderson, R. (2000). New child vaccine gets funding boost. Op internet: http://news.ninemsn.com.au/health/story, geraadpleegd op 17 januari 2001.
Wanneer er geen jaartal van publicatie is vermeld, wordt de datum van de laatste update gebruikt. Wanneer er geen auteur is vermeld, wordt de naam van de organisatie vermeld. Bij de literatuurlijst alfabetiseer je in dat geval volgens (het eerste hoofdwoord in) de titel van het artikel. Krantenartikel Auteursnamen en initialen (jaartal). Titel van artikel. Naam van de krant, datum publicatie zonder jaartal, p. beginpagina. Het gaat hier slechts om één pagina dus wordt er ook maar één ‘p’ geschreven. De naam van de maand wordt voluit geschreven. Bakker, M. (2013). Treiteren is een ‘groepsproces’. De Volkskrant, 26 maart, p. 8.
N.B. Wanneer de naam van de auteur niet bekend is gebruik dan de naam van de krant.
8.6
Volgorde elementen literatuurlijst
Er is een aantal afspraken over de volgorde van de elementen van de literatuurlijst. Hieronder staan de regels op volgorde van belangrijkheid. Regels volgorde elementen 1. Alfabetische volgorde
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
22
2. Gelijke achternamen worden geordend naar initialen: ELiot, A.L.& Wallston, J. (1983). … komt dus voor Eliot, G.E., & Ahlers, R. J. (1980).
2. Niets gaat voor iets: Brown, J.R. … komt dus voor Browning, A.R. …
3. Eén auteur gaat voor meerdere auteurs: Kaufman, J.R. (1991). … komt dus voor Kaufman, J.R., & Cochran, D.F. (1987). …
4. Publicaties van meerdere auteurs met dezelfde eerste auteur worden gerangschikt op naam van de tweede auteur, enzovoort: Kaufman, J.R., Jones, K. & Cochran, D.F. (1992). … komen dus voor Kaufman, J.R., & Wong, D.F. (1989). …
8.7
Scheiden van elementen
De verschillende elementen van de literatuurlijst worden van elkaar gescheiden met witregels of met tabs. Hieronder is een voorbeeld gegeven van een literatuurlijst gescheiden met witregels: Lamers-Winkelman, F. (2006). Kindermishandeling: over verloren geloof, hoop en liefde. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 45, 437-448. Lieshout, T. van (2009). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen: een praktisch handboek voor professionele opvoeders, begeleiders en leerkrachten. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Meer, B. van der (2000). School en geweld. Oorzaken en aanpak. Assen: van Gorcum. Meijer, W. (2009). Leerkrachten begeleiden bij passend onderwijs. Amersfoort: CPS.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
23
9. Kwaliteitscriteria3 voor het afstudeeronderzoek In dit hoofdstuk bieden we je twee hulpmiddelen bij het checken van de kwaliteit van je afstudeeronderzoek.
9.1
Ontvankelijkheidseisen afstudeerwerkstuk
Je afstudeeronderzoek komt voor beoordeling in aanmerking als je voldoet aan de ontvankelijkheidseisen. Je vindt deze eisen in het beoordelingsformulier onder het kopje Checklist Afstudeeronderzoek (‘ontvankelijkheidseisen’). Check – voordat je je werk inlevert – je eigen werk aan de hand van deze lijst. Indien aan één of meerdere ontvankelijkheidseisen niet wordt voldaan, wordt de scriptie niet in behandeling genomen. De examinator motiveert waaróm hij van mening is dat je niet aan de ontvankelijkheidseisen voldoet aan de hand van een paar concrete voorbeelden uit je werk.
9.2
Check de kwaliteit van je eigen afstudeeronderzoek vooraf
Check je eigen werk ook inhoudelijk aan de hand van de kwaliteitscriteria zoals die zijn beschreven in deze paragraaf en in de volgende paragrafen. Wees kritisch op je eigen werk en zorg dat je aan de criteria voldoet, voordat je je werk definitief ter beoordeling inlevert. Dat voorkomt teleurstellingen.
# 1.1
Criterium Omslag is compleet
1.2
Inhoud goed gecommuniceerd
Indicatoren Titel Naam/ studentnummer Naam Begeleider(s) Datum Plaats Opleiding (naam vt dt etc.) De gekozen stijl van schrijven past bij een onderzoeksverslag: Objectief
Precies Zorgvuldig Helder
3
Toelichting
Voldaan JA/NEE
JA/NEE
Beknopt
Zakelijk
Goed Nederlands
1e persoon vermeden Lezer niet direct aangesproken Lijdende vorm gebruikt Geen oordelen tenzij helder is wat de norm is Centrale begrippen zijn gedefinieerd Activiteiten specifiek beschreven Als het kan, getallen gebruikt Zaken van verschillende kanten bekeken Recht gedaan aan bronnen Aangesloten bij de kennis van de lezer zodat die de tekst kan begrijpen De lezer niet langer lastig gevallen dan nodig. De lengte van het document dient aan te sluiten bij de scope van het onderzoek, d.w.z. geen overbodige uitweidingen, alleen voor het onderzoek relevante literatuur bespreken, etc. Stijl van schrijven is gebruikelijk in vakbladen in de betreffende beroepspraktijk Goede spelling, grammatica, zinsopbouw. Denk aan het aangeven van een maximaal aantal fouten. Bijvoorbeeld: maximaal 3 fouten (stijl, spelling, grammatica) op een willekeurige bladzijde.
Gebaseerd op de kwaliteitscriteria voor afstudeeronderzoek voor HBO bachelor opleidingen. D. Andriessen.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
24
1.3
Volledig
1.4
Logisch
1.5
Verzorgd
9.3
Het onderzoeksverslag bevat: Inleiding met probleemstelling, deelvragen en toelichting Beschrijving van het ontwerp van het onderzoek, in termen van gekozen onderzoeksmethoden Theoretisch kader Resultaten Conclusies en eventueel discussie Eventuele aanbevelingen en/of beroepsproducten Het verslag heeft een logische opbouw. De redeneringen zijn vrij van: Inhoudelijke redeneerfouten Onzakelijke argumenten Gegoochel met betekenissen De uiterlijke verzorging doet recht aan regels voor: Spelling en interpunctie Redactionele vormgeving Literatuurlijst en bronvermelding
JA/NEE
JA/NEE
JA/NEE
Maken van doelstelling, probleemstelling en deelvragen
“Onderzoek is een doelbewust en methodisch zoeken naar nieuwe kennis in de vorm van antwoorden op tevoren gestelde vragen volgens een tevoren opgesteld plan” (Verschuren, 2009). Ieder onderzoeksverslag moet dus vragen bevatten die worden beantwoord. Een vraag is een zin met een vraagteken erachter. Het onderzoeksverslag bevat minimaal een doelstelling, probleemstelling, hoofd- en deelvragen en een toelichting daarop. Deze moeten aan de volgende criteria voldoen:
# 2.1
Criterium Inhoudelijk verankerd
2.2
Relevant
Indicatoren Uitleg wordt gegeven over: Het kennisgebied waarop het onderzoek betrekking heeft Het thema waar het onderzoek over gaat Hoe het thema aansluit bij de problematiek van de organisatie waarin het onderzoek plaatsvindt en de context (sociaal, maatschappelijk, cultureel, economisch, internationaal) Aangegeven wordt voor wie de resultaten van het onderzoek zijn bedoeld en aannemelijk wordt gemaakt dat de doelstelling en de probleemstelling: Betrekking hebben op een problematische situatie in de beroepspraktijk Bij beantwoording een bijdrage kunnen leveren aan oplossing van de problematische situatie Voorafgaande aan het onderzoek nog niet zijn beantwoord, Geaccepteerd zijn door de klant
Toelichting Voor het stellen van een goede vraag is achtergrondkennis nodig. Onderzoek bouwt altijd voort op achtergrondkennis in een bepaald gebied en in de toelichting op de probleemstelling moet kort worden aangegeven welk kennisgebied dat is. Praktijkgericht onderzoek heeft altijd een thema dat aansluit bij concrete issues uit de praktijk. Vaak gebeurt het ook in opdracht van een organisatie en sluit het aan bij de problematiek in die organisatie.
Oordeel
Motivering
Onderzoek in het HBO is praktijkgericht, dat wil zeggen dat het bijdraagt aan het verbeteren van de beroepspraktijk. Daarbij is het zinloos onderzoek te doen naar iets wat we al weten, dus de probleemstelling moet niet al zijn beantwoord. Vaak zal er een concrete ‘klant’ of casus bij het onderzoek zijn betrokken. Deze moet akkoord zijn gegaan met de doelstelling en de probleemstelling, zodat de kans wordt vergroot dat het resultaat van het onderzoek straks duurzaam is.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
25
# 2.3
Criterium Afgebakend
Indicatoren Aannemelijk wordt gemaakt dat de probleemstelling een optimaal bereik heeft: Vraag moet qua complexiteit op hbo-niveau zijn Beantwoorden van de vraag moet voldoende werk opleveren gedurende de onderzoeksperiode, rekening houdend met de beschikbaarheid van informatie en het aantal betrokken stakeholders, afdelingen en processen Beantwoorden van de vraag moet haalbaar zijn in de onderzoeksperiode, gegeven de hiervoor genoemde factoren
Toelichting De vraag moet niet te bescheiden geformuleerd zijn en ook niet te ruim. Het gezochte antwoord moet zo informatief mogelijk zijn binnen de randvoorwaarden (tijd, toegang tot data, vaardigheden van de onderzoeker, etc.). Een ruime vraag met weinig tijd om die te beantwoorden levert weinig informatie op over veel. Een kleine vraag met veel tijd om die te beantwoorden levert veel informatie op over weinig. De balans moet zo worden gezocht dat de praktijk iets aan het antwoord heeft.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
Oordeel
Motivering
26
# 2.4
Criterium Precies
Indicatoren Duidelijkheid wordt verschaft over: Het domein van onderzoek De centrale begrippen en hun definitie De eventuele relatie tussen de centrale begrippen
2.5
Functioneel
De probleemstelling: Maakt duidelijk wat de onderzoeksfunctie is Is uitgewerkt in deelvragen waarvan een deel theoretisch is en een deel empirisch De deelvragen vormen samen een onderzoekstructuur die past bij de onderzoeksfunctie.
Toelichting Precisie gaat over hoeveel een probleemstelling vastlegt van het gezochte antwoord. Soms legt een probleemstelling alles al vast: “is het waar dat…?” Dan is de probleemstelling een hypothese. Soms weet de onderzoeker nog bijna niks en dan is de probleemstelling een open vraag. Het streven is alvast zoveel als mogelijk te zeggen over: Het domein, dus waar gaat het antwoord over (één organisatie, alle ouderen in stadsdeel Noord, alle klanten van Bakker Bart) De centrale begrippen, dus de begrippen die worden gebruikt om iets over het domein te zeggen (de effectiviteit van een ICT-systeem, de houding ten opzichte van jongeren, de naamsbekendheid). De centrale begrippen dienen te worden gedefinieerd, waarbij de keuze van de definitie moet worden verantwoord met literatuur. De eventuele relatie tussen de centrale begrippen (b.v tussen de inrichting van een ICT-systeem en zijn effectiviteit, tussen de leeftijd van ouderen en hun houding ten opzichte van jongeren, of tussen een marketingcampagne en de naamsbekendheid). De informatie hiervoor komt vaak uit het literatuuronderzoek, zie hoofdstuk 4. Probleemstellingen zijn er in zes varianten afhankelijk van de functie van het onderzoek. De functie4 van het onderzoek kan zijn: Definiëren Beschrijven Vergelijken Evalueren Verklaren Ontwerpen Een deel van de deelvragen is theoretisch van aard en dus gericht op het verduidelijken van de belangrijkste concepten uit de probleemstelling: het domein, de variabelen en de relatie tussen de variabelen. Deze worden beantwoord met literatuuronderzoek. Een deel van de deelvragen heeft betrekking op de empirie en wordt beantwoord met het verzamelen van data.
Oordeel
Motivering
4
De functie van het onderzoek heeft invloed op de structuur van de deelvragen. Zo zal een vergelijkend onderzoek drie of vier deelvragen bevatten: Wat is A? Wat is B? Wat zijn de overeenkomsten tussen A en B? wat zijn de verschillen tussen A en B? Bij een evaluatie is B een norm. Bij een verklarend onderzoek wordt A ook eerst beschreven en is B een theorie.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
27
9.4
Ontwikkelen methodologie
De methodologie geeft aan op welke manieren de onderzoeker tot een antwoord komt op de vraag. De methodologie moet voldoen aan de volgende criteria. # 3.1
Criterium Functioneel
Indicatoren Er is sprake van een sluitende onderzoeksopzet waarin de stappen systematisch leiden naar het beoogde antwoord
3.3
Valide
De gekozen methode van kwalitatieve en/of kwantitatieve dataverzameling en -analyse leidt tot gegevens die niet ongewenst beïnvloed worden door de systematische fouten. Meetinstrumenten meten wat ze moeten meten De gegevens zijn geldig De gegevens kunnen worden gegeneraliseerd naar een grotere populatie
3.2
Betrouwbaar
De gekozen methode van kwalitatieve en/of kwantitatieve dataverzameling en -analyse leidt tot gegevens die niet ongewenst beïnvloed worden door de toevallige: Voorgeschiedenis of gesteldheid van de onderzoeker Toestand van de probleemsituatie Onvolkomenheden in instrument of procedure Situatie waarin of het toevallige tijdstip waarop het onderzoek plaats vond
9.5
Toelichting Om tot een antwoord te komen moeten vaak meerdere stappen worden gezet. Als het goed is zijn deze stappen al zichtbaar in de deelvragen. In dit hoofdstuk worden die stappen uitgewerkt door aan te geven met welke methoden voor dataverzameling en – analyse zal worden gewerkt. Validiteit van de gebruikte methode wil zeggen dat de methode gegevens oplevert die geldig of plausibel zijn. Hiervoor is het nodig dat de gebruikte methode van dataverzameling goed is en dat je eventueel gegevens uit een steekproef mag veralgemeniseren naar een grotere groep. Er wordt onderscheid gemaakt tussen: Begripsvaliditeit (centrale begrippen worden op een juiste manier gebruikt en waargenomen) Interne validiteit (de gegevens zijn van zulke kwaliteit dat je geldige conclusies kunt trekken) Externe validiteit (de gegevens mogen veralgemeniseerd worden naar een grotere groep) Betrouwbaar wil zeggen dat bij herhaling min of meer de zelfde gegevens worden gevonden. De dataverzameling en analyse mag dus niet verstoord worden door toevallige omstandigheden.
Oordeel
Motivering
Uitvoeren literatuuronderzoek
Doel van het literatuuronderzoek is de inhoudelijke verankering van de probleemstelling. In het verslag moet duidelijk worden hoe de literatuur is gezocht en geselecteerd, welke kennis uit de literatuur is gehaald en wat daaruit de conclusies zijn voor het onderzoek. Het literatuuronderzoek levert een theoretisch kader op waarin de centrale begrippen worden uitgelegd en onderbouwd. # 4.1
Criterium Inhoudelijk verankerd
Indicatoren De geselecteerde literatuur moet deels komen uit de wetenschappelijke literatuur van het kennisdomein.
Toelichting Ook internationale literatuur kan worden gebruikt.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
Oordeel
Motivering
28
# 4.2
Criterium Relevant
4.3
Precies
4.4
Kritisch
9.6
Indicatoren De bestudeerde bronnen dragen bij aan een beter begrip van de thematiek, de centrale begrippen, de relaties tussen de centrale begrippen en van de oorzaken van het probleem. De samenvatting van de literatuur verschaft duidelijkheid over de thematiek, de centrale begrippen, de relaties tussen de centrale begrippen en de oorzaken van het probleem. De behandeling van de literatuur moet zo worden besproken dat: verschillende bronnen uit de literatuur met elkaar worden vergeleken een oordeel wordt gevormd over de literatuur
Toelichting
Oordeel
Motivering
Er zijn altijd verschillende manieren om naar de werkelijkheid te kijken. Dit moet in het literatuurverslag naar voren komen. Daarbij dient de student tot een eigen oordeel te komen en dit oordeel moet met argumenten worden onderbouwd.
Uitvoeren onderzoek
Het uitvoeren van het onderzoek levert gegevens op. Deze worden gerapporteerd in een hoofdstuk over de resultaten dat vooraf gaat aan het hoofdstuk met conclusies. De uitvoering van het onderzoek moet voldoen aan de volgende criteria: # 5.1
Criterium Vakkundig
5.2
Betrouwbaar
5.3
Controleerbaar
Indicatoren De gekozen onderzoeksopzet is zo uitgevoerd dat deze: Effectief was, dus leidt tot beantwoording van de vraag. Efficiënt was, dus met minimaal mogelijke inspanning. Toelaatbaar was, dus voldeed aan de Gedragscode Praktijkgericht Onderzoek voor het HBO. De uitvoering van het onderzoek is niet ongewenst beïnvloed door de toevallige: Voorgeschiedenis of gesteldheid van de onderzoeker Toestand van de probleemsituatie Onvolkomenheden in instrument of procedure Situatie waarin of het toevallige tijdstip waarop het onderzoek plaats vond Het onderzoek is zo uitgevoerd dat de rapportage van de resultaten: Compleet is Gedetailleerd is In alle openheid naar voren wordt gebracht
Toelichting Gedragscode Praktijkgericht Onderzoek voor het HBO is te downloaden op http://www.lectoren.nl/forum/gedragscodepraktijkgericht-onderzoek-voor-het-hbo.html
Oordeel
Motivering
Betrouwbaar onderzoek geeft bij herhaling dezelfde uitkomsten. Dit kan wanneer de uitkomsten zo min mogelijk worden beïnvloed door toevallige factoren.
Onderzoek moet door anderen gecontroleerd kunnen worden. De rapportage moet voldoende informatie geven om dat mogelijk te maken.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
29
9.7
Trekken van conclusies
De conclusies van het onderzoek zijn de antwoorden op de deelvragen en op de probleemstelling. Conclusies worden getrokken op basis van de resultaten van het onderzoek. Alle andere speculaties of antwoorden op vragen die geen onderdeel vormen van de deelvragen vallen eventueel onder een hoofdstuk “Discussie”. De conclusies moeten aan de volgende criteria voldoen: # 6.1
Criterium Inhoudelijk verankerd
Indicatoren Uitleg wordt gegeven hoe de conclusies voortvloeien uit het onderzoek
6.2
Adequaat
6.3
Valide
De conclusies worden zodanig geformuleerd dat: Het gevonden antwoord ook daadwerkelijk antwoord geeft op de probleemstelling Alle voorafgaande deelvragen afdoende en passend zijn beantwoord Het gevonden antwoord doet recht aan Centrale begrippen Verklaringsregels Generaliseringsregels
Toelichting Inhoudelijk verankerd betekent dat de conclusies worden onderbouwd door de resultaten van het onderzoek. Dat kan bijvoorbeeld door bij iedere conclusie te verwijzen naar de gegevens zoals gepresenteerd in het hoofdstuk met de onderzoeksresultaten. Adequaat betekent dat alle vragen die aan het begin van het onderzoek zijn gesteld ook worden beantwoord.
Oordeel
Motivering
Het antwoord op de deelvragen en de probleemstelling moet aannemelijk zijn. Oost formuleert drie voorwaarden voor valide antwoorden (Oost, 2002b): De centrale begrippen die zijn gebruikt in het onderzoek zijn op een goede manier onderzoekbaar gemaakt oftewel geoperationaliseerd. Hierbij is voldoende recht gedaan aan het begrip en de inhoud van dat concept is volledig gedekt. Hierdoor gaan de verzamelde gegevens ook echt over de dingen die onderzocht moesten worden en niet over iets anders. De eventuele verklaringen die in de antwoorden voorkomen zijn zodanig dat er: 1) in de werkelijkheid ook echt een relatie is tussen A en B, 2) A in de tijd vooraf gaat aan B en 3) er niets anders is dat B verklaart. Wanneer er uitspraken worden gedaan over mensen of situaties die feitelijk niet zijn onderzocht is er sprake van generaliseren. Wil een onderzoeker dat op een valide manier doen dan moet de onderzoeker zich daar vooraf over uitspreken en daar in het onderzoek rekening mee houden, bijvoorbeeld door te zorgen dat een eventuele steekproef representatief is.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
30
9.8
Maken van eventuele aanbevelingen en of beroepsproducten
Bij praktijkgericht onderzoek zijn de resultaten bedoeld om de beroepspraktijk te verbeteren. Die praktijk is vooral geïnteresseerd in een werkende en duurzame oplossing van de ervaren problematiek in de eigen situatie. In afstudeeronderzoek wordt dit vaak opgelost door te eisen dat het onderzoek aanbevelingen of een beroepsproduct bevat. Het beroepsproduct en/of de aanbevelingen moeten voldoen aan de volgende criteria: # 7.1
Criterium Inhoudelijk verankerd
Indicatoren Uitleg wordt gegeven: Hoe de aanbevelingen voortvloeien uit het onderzoek De inhoudelijke keuzes en vooronderstellingen en hun achtergrond De voorgestelde oplossing: wordt geaccepteerd in probleemcontext is acceptabel in het praktijkdomein
7.2
Valide
7.3
Adequaat
7.4
Haalbaar
7.5
Duurzaam
De voorgestelde oplossing: Veroudert niet te snel Is weinig belastend voor natuur en milieu
7.6
Creatief
De voorgestelde oplossing getuigt van: ● Originaliteit ● Eigenheid ● Out of the box aanpak ● Onafhankelijk denken ● Ideeën kunnen genereren ● Gevoel voor innovatie
De voorgestelde oplossing: levert een daadwerkelijke oplossing is verankerd in de probleemsituatie is toelaatbaar De voorgestelde oplossing is te realiseren gegeven de: Omgeving waarin hij moet functioneren De mensen die hem moeten uitvoeren Beschikbare tijd, budget etc.
Toelichting Inhoudelijk verankerd betekent in de context van het ontwikkelen van praktijkoplossingen dat deze oplossing wordt onderbouwd door de resultaten van het onderzoek. Dit kan worden aangetoond door bij iedere aanbeveling aan te geven op welke conclusie deze is gebaseerd.
Oordeel
Motivering
Valide betekent in de context van het ontwikkelen van praktijkoplossingen dat deze oplossing wordt geaccepteerd door de direct betrokkenen en tevens acceptabel is binnen de betreffende beroepspraktijk. Dit kan worden aangetoond door bijvoorbeeld de reactie van de opdrachtgever op de aanbevelingen op te nemen en door te verwijzen naar het literatuuronderzoek waarin wordt aangetoond dat de oplossing elders ook wordt gebruikt. Adequaat betekent in deze context dat de oplossing daadwerkelijk een oplossing biedt en niet slechts symptoombestrijding is, dat hij verankerd is zodat de klant er zelf mee aan de slag kan en niet afhankelijk blijft van de onderzoeker, en dat hij ethisch toelaatbaar is.
De voorgestelde oplossing moet realiseerbaar zijn in de probleemcontext. In de praktijk wordt de haalbaarheid sterk bepaald door allerlei factoren in de praktijksituatie: de omgeving, de mensen (wat ze kunnen, de hoeveelheid tijd die ze hebben, hun motivatie), de cultuur, de infrastructuur, de wijze van leiding geven, etc. Ook is een reële vraag of de aanpak “te doen” is voor de projectuitvoerders; sommige oplossingen vragen kwaliteiten die gewoon niet bij de uitvoerders aanwezig zijn. In de veranderende praktijk van de kennissamenleving is duurzaamheid een ‘must’. Niemand zit te wachten op een zogenaamde “oplossing” die morgen verouderd is of die nieuwe problemen blijkt te generen. Ook moet rekening worden gehouden met natuur en milieu. De Dunnewijk-Budé eist dat uit het Afstudeeronderzoek is af te leiden dat de afstuderende blijk geeft van minstens “voldoende” creativiteit en/of vermogen tot conceptualisering en geeft daarbij als voorbeeld de indicatoren die hier links staan opgesomd.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
31
9.9
Terugblik/reflectie over het onderzoekstraject
De NVAO eist dat een Afstudeeronderzoek/eindwerkstuk een terugblik/reflectie bevat. Vaak is dat echter een apart document. Deze terugblik moet aan het volgende criterium voldoen: # 8.1
Criterium Kritisch en objectiverend en met zin voor nuance
Indicatoren De terugblik/reflectie geeft inzicht in eigen werkwijze en het proces bevat een reflectie over de eigen plaats in het onderzoek geeft inzicht in wat de student heeft geleerd
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
Oordeel
Motivering
32
Gebruikte bronnen Andriessen, D.G., Van Weert, T. (2008). Kwaliteitszorg voor praktijkgericht onderzoek aan hogescholen. Onderzoek Van Onderwijs, 37(1). Dunnewijk-Budé, M. (2011). Rapport van Bevindingen NVAO-Commissie Onderzoek Hogeschool Inholland, Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie. Enthoven, M., Oostdam, R. (2013). Conceptvisie op onderzoek in de curricula van het domein Onderwijs en Opvoeding. Interne publicatie Hogeschool van Amsterdam. Kremers, M., Terwolde, H. (2004). De vormgeving van werkstukken: Werkboek met richtlijnen (8e druk). Utrecht: Universiteit voor Humanistiek. Oost, H. (1999). De kwaliteit van probleemstellingen in dissertaties (The quality of research problems in dissertations). Doctoral dissertation, University of Utrecht, Utrecht: IVLOS Reeks. Oost, H. (2002a). Een onderzoek rapporteren. HBuitgevers: Baarn. Oost, H. (2002b). Een onderzoek uitvoeren. HBUitgevers: Baarn. Oost, H. (2004). Een onderzoek begeleiden. HBuitgevers: Baarn. Oost, H, Markenhof, A. (2002). Een onderzoek voorbereiden. HBUitgevers: Baarn. Verschuren, P. (2009). De probleemstelling voor een onderzoek. Utrecht: Spectrum.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
33
Bijlage I Procedure, tijdpad, begeleiding en beoordeling Afstudeeronderzoek Beschrijving procedure praktijkonderzoek 2013-2014 Je kunt starten met je afstudeeronderzoek als je voldoet aan de volgende voorwaarden5: -
Je BP-2 is met een voldoende afgerond. Je loopt stage als Leraar in Opleiding (LiO) in het basisonderwijs.
Om je te helpen het traject te structureren, bieden we je de mogelijkheid te kiezen uit drie instapmomenten, nl. september, november en januari. Als je je houdt aan een eenmaal gekozen tijdpad, weet je dat je binnen afzienbare tijd je afstudeeronderzoek kunt afronden, mits je voldoende kwaliteit levert uiteraard. Onderaan deze bijlage zie je het tijdpad bij ieder instapmoment. Daarnaast zie je een kolom met een korte toelichting per fase. De werkwijze is als volgt:
Begeleiding In de eerste fase begeleidt de kerndocent je bij de keuze voor een onderwerp en bij het opstellen van een plan van aanpak waarmee je goed voor de dag kunt komen bij een afstudeerbegeleider. Voor deze fase zijn vier weken uitgetrokken. Je zorgt er voor dat de keuze voor het onderwerp afgestemd is met je LiO-stageschool. Wanneer de kerndocent aangeeft dat je plan van aanpak van voldoende niveau is om voor te leggen aan een afstudeerbegeleider, meld je je bij afstudeercoördinator Lies Timmering. Je vult op je plan van aanpak ook in welke dagen jouw pabodagen6 zijn. Lies Timmering wijst jou – in overleg met René Onclin, coördinator voltijd – een afstudeerbegeleider toe. Toewijzing gebeurt op basis van vakgebied, specifieke (vak- of onderzoeks)expertise en beschikbaarheid op jouw pabodagen. Vervolgens treedt de tweede fase in werking, de begeleiding door de afstudeerbegeleider. De afstudeerbegeleider maakt een keuze voor individuele begeleiding of begeleiding in een groepje van 3-6 studenten. Het werken in een groep biedt jou de mogelijkheid om ideeën op te doen van andere studenten, elkaar feedback te geven en om – onder leiding van de afstudeerbegeleider, samen scherp te krijgen wat ‘goed’ onderzoek is en wat dat betekent voor jouw onderzoek. De afstudeerbegeleider helpt je om zo snel mogelijk je plan van aanpak zodanig aan te scherpen dat het je definitieve onderzoeksopzet wordt. Van hem / haar krijg je dus een ‘GO’ voor je onderzoek. Als je eenmaal je ‘GO’ hebt (en niet eerder), start je met het onderzoek zelf; de theoretische verdieping en de uitvoering van het praktijkdeel van het onderzoek.
5
Deze voorwaarden gelden niet voor deeltijdstudenten. Alleen voor voltijdstudenten: dus geen lijstje met tijden waarop je wel of niet kunt, maar de dagen die gelden als jouw pabodagen (zoals duidelijk werd toen je je hebt ingeschreven voor een van de vierdejaars ‘varianten’). Dat zijn immers de dagen waarop je beschikbaar bent voor onderwijs op de pabo. 6
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
34
De afstudeerbegeleider werkt met kleine begeleidingsgroepjes en organiseert naar eigen inzicht en in afstemming met de betrokken studenten een beperkt aantal (ongeveer vier) groepsbijeenkomsten waarin je elkaar feedback geeft op tussen- en deelproducten. Je kunt als studenten op deze wijze van en met elkaar leren en de afstudeerbegeleider kan informatie ten aanzien van het onderzoeksproces bespreken met meerdere studenten waardoor meer gesprek en diepgang kan ontstaan. Naast deze groepsbijeenkomsten is er de mogelijkheid tot het ontvangen van (in tijd gelimiteerde) mondelinge en/of schriftelijke individuele feedback van je afstudeerbegeleider. Om optimaal leereffect te kunnen bereiken ben je verplicht de groepsbijeenkomsten goed en actief voor te bereiden en eventueel voorbereidend werk tijdig aan te leveren. Als je deze voorbereidingen niet treft en daardoor het leerproces binnen de groep wordt belemmerd, kan de afstudeerbegeleider besluiten je de deelname aan het groepje te ontzeggen. De afstudeerbegeleider bepaalt – zo goed mogelijk in samenspraak met de studenten – de momenten voor de groepsbijeenkomsten. Van alle deelnemers wordt een flexibele opstelling verwacht ten aanzien van het maken van afspraken. Naast deze groepsbijeenkomsten zijn er nog twee individuele afspraken met de afstudeerbegeleider mogelijk.
Beoordeling Zodra je praktijkonderzoek klaar is controleer je aan de hand van de beoordelingscriteria (zie de handleiding) of het aan alle genoemde eisen voldoet. Vervolgens leg je een concepteindversie voor aan je begeleider. Als de afstudeerbegeleider aangeeft dat het klaar is voor beoordeling, mail je de eindversie in één mail tegelijkertijd naar de afstudeercoördinator en naar de examinatoren 1 en 2. Tevens upload je het kerngedeelte (dat is de eindversie zónder de bijlagen) in Ephorus. Je gebruikt hiervoor de inlevercode (zónder spaties) PABOafstudeeronderzoek1314 Als beide examinatoren je onderzoeksverslag met een voldoende beoordelen worden de studiepunten voor je afstudeeronderzoek toegekend. Je hoort van de afstudeercoördinator via de mail wat je eindcijfer is en zij voert het eindcijfer in in SIS. Voor de beoordeling gelden de volgende regels:
Bij ≥ 2 punten verschil qua beoordeling, maar beide beoordelingen zijn óf voldoende, óf onvoldoende, dan is het gemiddelde van beide beoordelingen het eindcijfer.
Waneer één examinator het afstudeeronderzoek met een onvoldoende beoordeelt en de andere examinator met een voldoende, volgt een derde beoordeling door examinator 3. De derde beoordeling geldt als eindcijfer.
Indien de derde examinator het afstudeeronderzoek met een onvoldoende beoordeelt, treedt de fase van begeleiding opnieuw in. Onder begeleiding van je afstudeerbegeleider verwerk je de feedback en verbeter je je afstudeeronderzoek. Zodra de afstudeerbegeleider aangeeft dat je werk inleverklaar is, doorloop je alle hierboven vermelde stappen van de inleverprocedure opnieuw.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
35
TIJDPAD AFSTUDEERONDERZOEK INSTAPMOMENTEN: START PER … FASE I Begeleiding kerndocent
1. SEPTEMBER
2. NOVEMBER
3. JANUARI
4. MAART (alléén voor DT)
TOELICHTING BIJ IEDERE FASE:
In de kerndocentbijeenkomsten in de weken van 9, 16, 23 en 30 sept.
In de kerndocentbijeenkomsten in de weken van 18 & 25 nov. en 2 & 9 dec.
In de kerndocentbijeenkomsten in de weken van 6 & 13 jan. en 3 & 10 febr.
In de kerndocentbijeenkomsten in de weken van 3, 17 en 24 maart.
Melden met eerste versie PvA bij afstudeercoördinator voor toewijzing afstudeerbegeleider /(vak)docent
Woensdag 09-10-2013
Woensdag 18-12-2013
Woensdag 19-02-2014
Woensdag 02-04-2014
FASE 2 Begeleiding door (vak)docent
Periode oktober tot januari
Periode januari tot april
Periode maart tot juni
Periode april tot juni
EINDVERSIE inleveren
Vrijdag 31-01-2014
Dinsdag 06-05-2014
Vrijdag 20-06-2014
Vrijdag 27-06-2014
Beoordeling afstudeeronderzoek door examinatoren 1 en 2 EINDBEOORDELING naar afstudeercoördinator
vanaf 03-02-2014
vanaf 07-05-2014
vanaf 23-06- 20148
14-02-2014
20-05-2014
04-07-2014
vanaf 27-06- 20149 (afhankelijk van de vakantie examinatoren) 18-08-2014
Begeleiding (in groep) door de kerndocent bij: keuze voor een onderwerp het opstellen van een eerste versie van een plan van aanpak, peerfeedback en feedback kerndocent. resultaat: volledig ingevuld PvA duur 1e fase: 4 weken. Een volledig plan van aanpak mailen naar afstudeercoördinator, Lies Timmering. Toewijzing afstudeerbegeleider op basis van vakgebied , specifieke (vak- of onderzoeks)expertise, match met ‘pabodagen’ student. Toewijzing examinator7 1 en 2 Begeleiding door de afstudeerbegeleider (vakdocent, expert): De afstudeerbegeleider maakt een keuze voor individuele begeleiding of begeleiding in een groepje van 3-6 studenten. In geval van een groepje: ongeveer 4 groepsbijeenkomsten 2 maal individuele feedback De student stuurt de eindversie naar: afstudeercoördinator en examinator 1 en 2 De student uploadt kerngedeelte in Ephorus Beoordelingsproces loopt.
EINDBEOORDELING naar student & SIS
21-02-2014
27-05-2014
11-07-2014
25-08-2014
Examinatoren geven hun schriftelijke beoordeling10 door aan de afstudeercoördinator. De afstudeercoördinator geeft het eindcijfer door aan de student en voert het cijfer in in SIS.
7
Er vindt dus geen beoordeling plaats door de eigen begeleider. Afstuderen in augustus 9 Afstuderen in augustus 10 Bij ≥ 2 punten verschil qua beoordeling, waarvan er één een onvoldoende is, volgt een 3e beoordeling door examinator 3. De 3e beoordeling geldt als eindcijfer. Bij ≥ 2 punten verschil qua beoordeling, maar beide beoordelingen zijn óf voldoende, óf onvoldoende, dan is het gemiddelde van beide beoordelingen het eindcijfer. 8
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
36
Bijlage II
Format Plan van Aanpak Pabodagen11: Kerndocent:
Naam: Studentnummer: LiO-school: Telefoonnummer:
1. Voorlopige (werk)titel van het afstudeeronderzoek, aanleiding voor het afstudeeronderzoek en de context waarin het onderzoek plaatsvindt: welk praktijkvraagstuk12 wordt geanalyseerd?
2.Doelstelling van het onderzoek
3.Afbakening van het onderzoek (vraagstelling/hoofdvraag en deelvragen (deelvragen theorie en deelvragen praktijk)
4.Motivatie voor dit onderzoek
5.Relatie met je LiO-stage en opdrachtgever/probleemeigenaar in je onderwijspraktijk
6.Opzet / aanpak van het onderzoek (inclusief onderzoeksinstrumenten en te gebruiken literatuur)
7.Tijdpad: planning van activiteiten
11
Dit zijn de dagen waarvan je hebt aangegeven bij je keuze voor een van de ‘varianten’ (VT) waarop je beschikbaar bent voor onderwijs op de pabo. Ten minste je kerndocentdag zit erbij. Let op: het is dus geen overzicht met data en tijden waarop je wel of niet kunt. 12 of praktijkprobleem of verlegenheidsituatie.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
37
Bijlage III
Beoordelingsformulier
Afstudeeronderzoek 2013-2014 BEOORDELINGSFORMULIER13 (aangepaste versie m.i.v. 1 september 2013)
Gegevens student Naam Inleverdatum Groep Studentnummer E-mailadres
Voltijd / Deeltijd / Dagavond @hva.nl
Gegevens examinatoren Naam examinator Examinator14 Datum beoordeling
1e / 2e
Beoordeling Aantal toegekende punten15 Cijfer
Toelichting beoordeling
Handtekening examinator:
Datum:
CHECKLIST AFSTUDEERONDERZOEK (‘ontvankelijkheidseisen’) 13
Bij de beoordeling van het Afstudeeronderzoek twee typen criteria gehanteerd: 1. Vormgeving en taalgebruik (incl. vormgeving van literatuurverwijzingen volgens APA) Het eindverslag moet minimaal aan de gestelde eisen voldoen. Hier worden verder geen punten voor toegekend 2. Inhoud, onderzoek en niveau (op basis van rubrics met variabele normering). Déze beoordeling is bepalend voor het eindcijfer. 14 Weg- of doorhalen wat niet van toepassing is. 15 Aan de hand van de beoordelingstabel op pagina 4 van dit document.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
38
Eisen aan vormgeving en taalgebruik o/v VOORBLAD -
Titel afstudeeronderzoek Naam en studentnummer School / organisatie waar het onderzoek is uitgevoerd Opleiding Pabo HvA Studiejaar en datum Naam begeleider
SAMENVATTING -
Moet aanwezig zijn Geen punten
Maximaal 1 A4
INHOUDSOPGAVE -
-
Overzichtelijk, kloppend met inhoud van het onderzoeksverslag. Logische en overzichtelijke indeling.
STIJL EN TAALGEBRUIK -
De tekst in het verslag voldoet aan de taalnorm van de HvA. Het verslag heeft een logische opbouw. De gekozen stijl van schrijven is objectief, precies, zorgvuldig, helder, beknopt en zakelijk. De redeneringen zijn vrij van inhoudelijke redeneerfouten en onzakelijke argumenten.
VISUELE ONDERSTEUNING -
Elke illustratie, grafiek en tabel is functioneel en correct opgemaakt. De illustratie, grafiek of tabel gaat gepaard met een titel en een ondertekst waarin de belangrijkste resultaten worden vermeld.
ALGEMEEN -
-
De omvang is passend voor een Afstudeeronderzoek (ong. 15-30 pagina’s, zonder bijlagen). Het onderzoek is individueel uitgevoerd. Voor de beoordeling en archivering wordt het verslag digitaal in een Word-bestand van maximaal 10 Mb aangeleverd.
LITERATUURLIJST -
Literatuurverwijzingen en literatuurlijst zijn compleet en genoteerd volgens de richtlijnen van APA. Er is voldoende literatuur geraadpleegd (ong. 300-400 pag.). De geraadpleegde literatuur is recent, wetenschappelijk verantwoord en relevant voor het onderwerp.
EPHORUS -
Moet minstens voldoende zijn Geen punten
De tekst is door Ephorus gehaald en de algemene samenvatting is bijgevoegd. De tekst is vrij van plagiaat.
Moet minstens voldoende zijn Geen punten Moet minstens voldoende zijn Geen punten
Moet minstens voldoende zijn Geen punten
Moet minstens voldoende zijn Geen punten
Moet minstens voldoende zijn Geen punten
Moet gedaan zijn Geen punten
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
39
Eisen aan inhoud, onderzoek en niveau 16
Onvoldoende
Voldoende
Ruim voldoende
Goed
(omvat ook de criteria bij voldoende)
(omvat ook de criteria bij ruim voldoende) Korte samenvatting op hoofdlijnen van de opzet, uitwerking en resultaten van het onderzoek. Het belang van het onderzoek voor de (eigen) onderwijspraktijk wordt inhoudelijk toegelicht en gerelateerd aan de onderzoeksinstrumenten en -resultaten. Aanleiding / verlegenheidsituatie is in een bredere (maatschappelijke) context geplaatst.
De samenvatting is te lang of te kort en/of mist relevante onderdelen.
Korte samenvatting op hoofdlijnen van het gehele onderzoek.
Korte samenvatting op hoofdlijnen van de aanleiding, keuzes, opzet, uitwerking en resultaten van het onderzoek.
INLEIDING
Onduidelijke aanleiding/ verlegenheidsituatie. Geen onderzoeksdoel. Geen duidelijke beschrijving van de context
Heldere beschrijving van aanleiding / verlegenheidsituatie. Beschrijving van de context.
Aanleiding / verlegenheidsituatie is expliciet verbonden aan de context van de praktijk. Verlegenheidsituatie is vertaald naar een duidelijk onderzoeksdoel.
ONDERZOEKSVRAGEN
Geen duidelijke of nietonderzoekbare hoofdvraag of deelvragen
Hoofd- en deelvragen zijn verbonden aan het gesignaleerde probleem en het doel van het onderzoek. Hoofd- en deelvragen zijn verantwoord vanuit hun betekenis voor de praktijk. Hoofd- en deelvragen kunnen bij beantwoording een bijdrage leveren aan de oplossing van de het gesignaleerde probleem.
Hoofd- en deelvragen zijn verantwoord vanuit een bredere (maatschappelijke of onderwijs-) context.. Hoofd- en deelvragen zijn geaccepteerd door de beroepsbeoefenaars in de stageschool. De onderzoeksvragen zijn geherformuleerd in termen van het theoretisch kader.
THEORETISCH KADER
Geen duidelijk begrippenkader en geen duidelijke bronnen. Onvoldoende relatie met de onderzoeksvraag en deelvragen.
Duidelijke en onderzoekbare hoofdvraag die is opgedeeld in deelvragen waarvan een deel theoretisch is en een deel empirisch. De deelvragen vormen samen een onderzoeksstructuur die past bij de onderzoeksfunctie. De onderzoeksvragen zijn goed afgebakend. Relevante lijst van voor de hand liggende begrippen en bronnen. De verbindingen die tussen de begrippen en bronnen worden gelegd is beperkt. De geselecteerde literatuur moet deels komen uit de wetenschappelijke literatuur van het kennisdomein. Bronnen zijn actueel en relevant voor het onderwerp.
Gerichte bronnen van buiten de opleiding (specifiek, internationaal, bredere context, …). Verschillende bronnen uit de literatuur worden met elkaar vergeleken. Er wordt een onderbouwd oordeel gevormd over de literatuur. Uit de bronnen wordt een duidelijke conclusie getrokken die als kader dient voor het onderzoek.
ONDERZOEKSOPZET
Onderzoeksinstrumenten hebben geen duidelijke relatie met de onderzoeksvragen
Er is sprake van een sluitende onderzoeksopzet waarin de stappen systematisch leiden naar het beoogde antwoord. Duidelijke set van onderzoeksinstrumenten die een relatie hebben met de hoofd- en deelvragen en het theoretische kader.
De bestudeerde literatuur wordt in een samenvatting aan elkaar verbonden waardoor een samenhangend begrippenkader is ontstaan. Duidelijke en correcte koppeling met de hoofden deelvragen. Keuze van bronnen wordt verantwoord. De bestudeerde bronnen dragen bij aan een beter begrip van de thematiek, de centrale begrippen, de relaties tussen de centrale begrippen en van de oorzaken van het probleem. De keuze voor de onderzoeksinstrumenten wordt expliciet verantwoord. De opzet van het onderzoek en dataverzameling en populatiekeuze wordt in detail beschreven. De gekozen methode van kwalitatieve en/of kwantitatieve dataverzameling en –analyse leidt tot gegevens die niet ongewenst beïnvloed worden door systematische fouten.
RESULTATEN
Onoverzichtelijke en incomplete weergave van resultaten
De gekozen onderzoeksopzet is vakkundig uitgevoerd. Overzichtelijke, inzichtelijke en correcte weergave van de resultaten. Resultaten zijn neutraal en waardevrij gepresenteerd.
Resultaten sluiten aan bij de gebruikte onderzoeksinstrumenten. De uitvoering van het onderzoek is betrouwbaar en niet ongewenst beïnvloed door externe of interne factoren. De rapportage van de resultaten is compleet, gedetailleerd en in alle openheid naar voren gebracht.
CONCLUSIES, AANBEVELINGEN EN DISCUSSIE
Conclusies, aanbevelingen en discussie volgen niet uit onderzoeksresultaten. Eigen meningen en opvattingen van de onderzoeker klinken door.
Sluitende samenvatting van de resultaten. Heldere conclusies en aanbevelingen. Er wordt een verbinding gemaakt met de hoofd- en deelvragen en met de literatuur. De conclusies worden zodanig geformuleerd dat: Het gevonden antwoord ook daadwerkelijk antwoord geeft op de probleemstelling. Alle voorafgaande deelvragen afdoende en passend zijn beantwoord.
Heldere discussie van de resultaten. Conclusies en aanbevelingen zijn overtuigend en worden expliciet verantwoord uit de onderzoeksresultaten. Het gevonden antwoord doet recht aan: Centrale begrippen Verklaringsregels Generaliseringsregels Aanbevelingen leveren concrete handvatten voor de praktijk. De geformuleerde aanbevelingen zijn inhoudelijk verankerd, valide, adequaat, haalbaar, duurzaam en creatief.
SAMENVATTING (max. 1 A4)
De conclusies koppelen weer terug naar het theoretisch kader. Aanbevelingen hebben betrekking op verschillende actoren. Kritische beschouwing van de kwaliteit (betrouwbaarheid/validiteit) en reikwijdte van het uitgevoerde onderzoek. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek.
Bijzondere meerwaarde voor de praktijk, en/of: bijlagen van bijzondere kwaliteit of originaliteit, en/of: in het onderzoek geeft de student blijk van sterk analytisch vermogen, inzicht in en visie op onderwijs.
BREDERE BETEKENIS (BONUS)
16
Begrippen en hun mogelijke relaties worden juist onderscheiden. Gebruik van meerdere onderzoeksinstrumenten (triangulatie). Gekozen onderzoeksinstrumenten worden verantwoord in relatie tot het theoretische kader. Verantwoording van geplande verwerking en analyse onderzoeksresultaten. De gekozen methodologie moet aantoonbaar functioneel, valide en betrouwbaar zijn. Onderlinge relatie tussen uitkomsten is aangegeven.
De examinator geeft de beoordeling aan door het vakje digitaal te kleuren zoals in dit voorbeeld.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
40
17
Normering
Onvoldoende (+ toelichting)
Voldoende (+ toelichting)
Ruim voldoende (+ toelichting)
Goed (+ toelichting)
SAMENVATTING
0
1
2
3
INLEIDING
0
1
2
3
ONDERZOEKSVRAGEN
0
1
2
3
THEORETISCH KADER
0
1-2
3-4
5-6
ONDERZOEKSOPZET
0
1
2
3
RESULTATEN
0
1
2
3
CONCLUSIES, AANBEVELINGEN EN DISCUSSIE
0
1-2
3-4
5-6
BREDERE BETEKENIS (BONUS)
1-3
Beoordelingstabel Punten 0 1-2 3 4-5 6 7-11 12-17 18-23 24-28 29+
17
Eindcijfer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Alle afzonderlijke onderdelen moeten ten minste voldoende zijn.
Handleiding Afstudeeronderzoek Pabo HvA 2013-2014
41