HOGESCHOOL VAN AMSTERDAM
TESTPROTOCOL Paramedisch Centrum Obdam Judith Groot & Lianne van Ruitenbeek 10-06-2012
VOORWOORD
Voor u ligt het uitgewerkte testprotocol voor de FysioSport van PMC Obdam. Hierin worden de testen uit het testprotocol uitgebreid omschreven, de testuitvoering wordt beschreven en de normgegevens zijn hierin terug te vinden. De testen uit het testprotocol zijn onderzocht in de literatuur, en zijn dus valide, responsief en reproduceerbaar. Dit is terug te vinden in het literatuurverslag wat is geschreven om dit testprotocol op te zetten. De projectgroep adviseert om de testen regelmatig te herhalen, dat wil zeggen om de3 maanden hertesten, om de doelstellingen van de deelnemers van FysioSport te kunnen evalueren. Aan de hand van deze testen kunnen trainingsschema’s worden aangepast.
2
INHOUDSOPGAVE Voorwoord .............................................................................................................................................. 2 Inhoudsopgave ........................................................................................................................................ 3 1.
Bloeddruk ......................................................................................................................................... 4
2.
Handknijpkracht ............................................................................................................................... 6
3.
Tanita meting ................................................................................................................................... 8
4.
Åstrand fiets test ............................................................................................................................ 11
5.
One repetition maximum ............................................................................................................... 19
6.
Coördinatie – Rehab mr cube....................................................................................................... 23
7.
Huidplooidiktemeting (4-punts)..................................................................................................... 26
Bronvermelding ..................................................................................................................................... 30
3
1. BLOEDDRUK
INLEIDING De Omron digitale manchetbloeddrukmeter meet de bloeddruk op de oscillometrische methode. Met deze methode worden trillingen in de bloedvatwant gemeten die ontstaan door het dichtdrukken en weer opengaan van de slagader in de arm.
Om een betrouwbare meting te verkrijgen, is het beter om minimaal 30 minuten voor de meting niet meer te eten, te roken of lichamelijke inspanning te verrichten. Verricht de meting in een rustige ruimte in een ontspannen zithouding. Zorg dat het in de ruimte niet te koud of warm is.. Zorg dat strak zittende kleding aan de bovenarm uitgetrokken wordt. (Omron, 2006)
TESTUITVOERING 1. Zorg dat de testdeelnemer op een stoel zit met de voeten plat op de grond en met de arm op een tafel zodanig dat de armmanchet op dezelfde hoogte zit als het hart. 2. De armmanchet aanbrengen; De manchet kan zowel om de linker- als rechterarm aangebracht worden. 3. Breng de manchet zodanig om de bovenarm aan, dat de blauwe strip midden op de binnenkant van de arm ligt en langs de binnenkant van de arm naar beneden wijst. De luchtslang moet langs de binnenkant van de onderarm lopen en op een lijn liggen met de middelvinger. De onderste rand van de manchet moet zich ongeveer 1 tot 2 cm boven de elleboog bevinden. 4. Druk op de O/I START ― knop, de manchet wordt automatisch opgeblazen. Zodra de manchet wordt opgeblazen, bepaalt de meter automatisch het opblaasniveau. Zorg dat de testdeelnemer stil blijft zitten, zonder te praten totdat de meting is voltooid. 5. Het opblazen stopt automatisch en de meting wordt gestart. Terwijl de manchet langzaam wordt ontlucht, verschijnen aflopende getallen in het display en de hartslagweergave knippert bij elke hartslag. Alleen in bijzondere omstandigheden zal de meter de manchet opnieuw opblazen om verder te kunnen gaan met de meting. 6. Nadat de meting is voltooid, wordt de manchet volledig ontlucht en worden de bloeddrukwaarde en hartslag weergegeven. Aanwijzingen voor bijzondere situaties: Als je weet dat de systolische druk hoger is dan 220 mmHg, moet je zodra de manchet wordt opgeblazen de O/I START ― knop indrukken en ingedrukt houden totdat de meter de manchet opblaast tot een druk die 30 tot 40 mmHg hoger is dan de verwachte systolische druk. Belangrijk: De meter kan tot 300 mmHg opblazen. Gebruik niet meer druk dan nodig. Opmerkingen: Wacht minimaal 2-3 minuten voordat de bloeddruk nogmaals gemeten wordt. 4
Wijzig nooit zelf de dosering van de door de arts voorgeschreven medicijnen, door de gemeten waarden te noteren kun je wel de arts helpen bij het vinden van een optimale behandeling. Als deze waarden ongebruikelijk zijn, moet de arts hiervan onmiddellijk op de hoogte worden gesteld. (Omron, 2006)
NORMGEGEVENS Classificatie van bloeddruk door de Wereldgezondheidsorganisatie WHO De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de International Society of Hypertension (Internationale Gemeenschap voor Hoge Bloeddruk (ISH)) hebben de bloeddrukclassificatie ontwikkeld (Omron, 2006) zoals weergegeven in deze afbeelding van de British Hypertension Society.
Category Systolische druk (mmHg) Diastolische druk (mmHg) Optimale druk <120 <80 Normale druk <130 <85 Hoog-normale druk 130-139 85-89 Milde hypertensie 140-159 90-99 Gemiddelde hypertensie 160-179 100-109 Ernstige hypertensie >180 >110 Tabel 1: Normgegevens, opgesteld door de British Hypertension Society (Williams, et al., 2004)
5
2. HANDKNIJPKRACHT INLEIDING Met de statische hand ― knijpkracht ― test (HGS) wordt de spierkracht van de onderarmen gemeten. De onderarmkracht is met name van belang voor het gripvermogen. Bij de statische HGS test wordt een handdynamometer met maximale kracht ingedrukt. (Software, 2012)
TESTUITVOERING 1. De arm wordt gestrekt naast het lichaam gehouden. De wijzerplaat van de handdynamometer moet naar buiten wijzen en de arm en de hand, waarin de handdynamometer zich bevindt, mag niet in contact komen met het lichaam. 2. Bij jongeren van 12 tot en met 16 jaar en bij ouderen vanaf 55 jaar dient de handdynamometer in de voorkeurshand te worden genomen. Bij hen wordt uitsluitend de HGS van de onderarm van de voorkeurshand gemeten, aangezien er geen normen beschikbaar zijn van de gecombineerde HGS van de linker- en rechterhand. 3. De dynamometer moet met maximale kracht worden ingedrukt. Het is hierbij wel zaak dat er niet abrupt wordt geknepen, maar dat de testdeelnemer de knijpkracht relatief langzaam opvoert tot het maximum en dit vervolgens circa 2 seconden vasthoudt. Herhaal dit vervolgens met de andere hand bij personen van 15 jaar en ouder. 4. Zet de wijzer van de handdynamometer na iedere poging weer op nul. Voer de test twee keer uit. Houdt slechts een korte pauze (hierin wordt de wijzer weer op nul gezet). Dat is dus voor iedere hand twee keer voor personen van 15 jaar en ouder. Het beste resultaat telt. (Software, 2012)
NORMWAARDEN
(Webb, 1989)heeft referentiewaarden ontwikkeld per leeftijdscategorie en per geslacht. De waarden zijn gebaseerd op de knijpkracht met de niet-dominante hand, hoewel hij beschrijft dat er over het algemeen weinig verschil bestaat tussen de dominante en de niet-dominante hand. De referentiewaarden geven de cut ― offpoints weer bij 85% van de spiermassa.
Leeftijd (jaren) 15 20 25 30 35 40 45 50
Vrouw (kg) 28 29 30 30 30 30 30 29
Man (kg) 42 43 44 45 45 45 45 45 6
55 28 44 60 27 43 65 25 41 70 23 39 75 20 37 80 18 35 85 13 32 90 11 29 95 8 26 Tabel 2: Minimaal acceptabele handknijpkrachtwaarden preoperatief op 85% van de normaalwaarde. (Webb, 1989)
7
3. TANITA METING INLEIDING Bioelectrical impedance analysis (BIA) is afhankelijk van de hydratatie van het lichaam (water)niveau, die samen met het gewicht zal schommelen gedurende de dag. Je zult verschillende uitkomsten hebben met de Tanita Monitor als er op verschillende tijdstippen van de dag gemeten wordt. Consistentie is de sleutel bij het nemen van de metingen. De beste tijd is in de vroege avond, vóór de maaltijd. Dit is het moment waarop het hydratatie niveau stabieler wordt. Voor stabiele metingen raad de projectgroep aan om de metingen onder de volgende omstandigheden uit te voeren. 1. Drie uur na het opstaan en na activiteiten die normaal zijn voor de levenstijl tijdens deze periode (de impedantie overgangen blijven op een hoog niveau als de testpersoon blijft zitten na het opstaan of na het autorijden etc.). 2. Drie uur of langer na maaltijden (gedurende 2-3 uur na het eten begint de impedantie lager te worden). 3. Twaalf uur of langer na intensieve lichamelijke activiteiten (de tendens tot verandering in impedantie is niet stabiel afhankelijk van het type en de mate van lichamelijke oefening) 4. Indien mogelijk voor het uitvoeren van metingen urineren. 5. Voor herhaalde metingen, moeten de metingen waar mogelijk op dezelfde tijd worden uitgevoerd (voor het meten van het gewicht, kunnen de metingen beter worden uitgevoerd als deze op dezelfde tijd van de dag worden gedaan). Uiterst stabiel gemeten waarden kunnen verkregen worden door het uitvoeren van metingen onder deze omstandigheden. Tijdens de ontwikkeling van het apparaat werden de volgende 6 punten ingesteld als voorwaarden voor de regressievergelijking. 1. Geen alcoholgebruik gedurende twaalf uur voor het uitvoeren van de metingen. 2. Geen zware lichamelijke oefeningen gedurende twaalf uur voor het uitvoeren van de metingen. 3. Geen buitensporige maaltijden of drank de dag voor het uitvoeren van de metingen. 4. Gedurende drie uur voor het uitvoeren van de metingen niet eten of drinken. 5. Geen metingen tijdens de menstruatieperiode (vrouwen) uitvoeren. Andere factoren die het hydratatie niveau en de nauwkeurigheid van de metingen kunnen beïnvloeden zijn onder meer: Temperatuur. Medische aandoeningen en medicijnen. Cafeïne. Atletische modus: De projectgroep adviseert alle personen van achttien jaar en ouder die aan de volgende voorwaarden voldoen, om de Atletische modus te selecteren en als richtwaarden bij het meten te gebruiken. Deelnemers die twaalf uur of langer per week aan sport doen. Deelnemers die deel uitmaken van een sportteam of sportorganisatie met het doel om deel te nemen aan wedstrijden, etc. Deelnemers die aan bodybuilding doen. 8
Deelnemers die professionele atleten zijn. (Tanita, 2008)
TESTUITVOERING 1. Druk op de AAN/UIT knop om de stroom in te schakelen. 2. Controleer of lichaamsvet ― meter is geselecteerd en voer het kledinggewicht in. Gebruik hier standaard 1.0 kg voor. 3. Druk op enter / het lampje voor opstappen knippert. 4. Selecteer het lichaamstype (standaard / atletisch). 5. Selecteer het geslacht (man / vrouw). 6. Voer de leeftijd in, druk vervolgens op enter. 7. Voer de lengte in, druk vervolgens op enter. 8. Stap met blote voeten op de elektroden. 9. De metingen worden verricht, het meetresultaat en het lichaamsvetpercentage worden weergegeven. De resultaten worden automatisch afgedrukt. (Tanita, 2008)
NORMGEGEVENS Lichaamsvetpercentage: Het lichaamsvetpercentage is het lichaamsvetgehalte in verhouding tot het lichaamsgewicht. Het reduceren van overtollig lichaamsvet verlaagt de kans op bepaalde aandoeningen zoals hoge bloeddruk, hart- en vaatziekten, diabetes en kanker. Het schema hieronder toont het gezonde lichaamsvetpercentage. (Tanita, 2012)
Afbeelding 1: Normgegevens lichaamsvetpercentage (Tanita, 2012)
9
Om het optimale lichaamsgewicht te kunnen berekenen aan de hand van het vetpercentage kun je de volgende methode hanteren: Stel dat een man 80 kg weegt met een vetpercentage van 20%. De hoeveelheid vet is dan 20% van 80 = 16 kg vet. De vetvrije massa (vvm) is nu 80-16 = 64 kg. De man wil naar 10% als gewenst vetpercentage. Het optimale gewicht wordt berekend door de vetvrije massa te delen door 1.00 minus gewenst % vet, d.w.z. 64 : (1.00 -0.10) = 64 : 0.90 = 71.1 kg. Het na te streven gewichtsverlies is nu 80.0 – 71.1 = 8,9 kg. (Vos, 2004) Streefgewicht = huidige gewicht - (x% van huidige gewicht in kg) (Vereniging voor Sportgeneeskunde, 2006) Lichaamsvochtpercentage: Het totale lichaamsvochtpercentage is de totale hoeveelheid vocht in het lichaam van een deelnemer uitgedrukt als een percentage van hun totale gewicht. Alle deelnemers zijn anders maar als richtlijn gelden de volgende gemiddelde totale lichaamsvochtpercentages voor een gezonde volwassen deelnemer: Vrouwen : 45 tot 60%. Mannen : 50 tot 65%. Visceraal vetpercentage: Visceraal vet is het vet dat zich in de buikholte en rond de vitale organen in de onderbuik bevindt. Onderzoek toont aan dat de verdeling van vet zelfs bij constant gewicht en lichaamsvet verandert en zich naar de onderbuik verplaatst, vooral na de menopauze. Het in stand houden van gezonde viscerale vetgehaltes kan de kans op bepaalde ziekten, zoals hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk en de start van type 2 diabetes verlagen. Je kunt een hoog visceraal vetpercentage hebben, zelfs bij een laag vet percentage.
Score van 1 tot 12 Geeft aan dat de deelnemer een gezond niveau van visceraal vet hebt. Blijf de score volgen om ervoor te zorgen dat de deelnemer in het gezonde bereik blijft. Score van 13 – 59 Geeft aan dat de deelnemer een buitensporig gehalte aan visceraal vet hebt. Breng enkele veranderingen in de levensstijl aan, door een dieet te volgen of de lichamelijke activiteiten te verhogen. (Tanita, 2008)
10
4. ÅSTRAND FIETS TEST
INLEIDING Het uithoudingsvermogen, in dit geval het aerobe of duur ― uithoudingsvermogen, wordt bepaald door de hoeveelheid zuurstof die het lichaam maximaal op kan nemen: het maximaal zuurstofopnamevermogen. Dit maximaal zuurstofopnamevermogen wordt voorspeld met de Åstrand fietstest. Het is een ideale test om de voortgang van het aerobe uithoudingsvermogen te bepalen en te evalueren. Bij de Åstrand fietstest laat men de testdeelnemer gedurende een zes minuten durend testgedeelte een bepaald vermogen leveren op een fietsergometer. In totaal dient men ongeveer een kwartier te fietsen. Vijf minuten warming-up, zes minuten de werkelijke test, vier minuten cooling ― down. De Åstrand fietstest is een submaximaal test, wat zoveel wil zeggen dat men niet tot het uiterste hoeft te gaan. De hartfrequentie wordt een aantal malen gedurende de inspanning gemeten. Met bepaalde formules wordt het maximaal zuurstofopnamevermogen (VO2max in ml O2/min*kg) als maat voor het uithoudingsvermogen berekend. Het maximaal zuurstofopnamevermogen wordt gerelateerd aan het lichaamsgewicht, de uitkomst noemen we het conditiegetal. (Software, 2012) Doelgroep De Ästrand fietstest is van toepassing voor deelnemers voor wie het duur ― uithoudingsvermogen van belang is. De Åstrand fietstest is niet geschikt voor zeer specifiek getrainde duursporters (top ― en subtopatleten). De voorspelling van het maximaal zuurstofopnamevermogen leidt bij hen tot te grote afwijkingen van de werkelijke waarde. Bij gezonde deelnemers is het medische risico bij het uitvoeren van de Åstrand fietstest zeer klein. Laat deelnemers van 50 jaar en ouder voor de zekerheid eerst toestemming vragen aan de huisarts. Hetzelfde geldt voor deelnemers die medicijnen gebruiken of zwanger zijn. Vraag dit dus eerst na! Er zijn een aantal contra-indicaties voor de Åstrand fietstest. Indien men in rust een aanhoudende hartfrequentie heeft van meer dan 100 slagen per minuut, een ernstige kortademigheid heeft in rust, aanhoudend hoest, opgezette voeten, enkels of kuiten heeft, dient men de Åstrand fietstest niet uit te voeren. Ook als de bloeddruk in rust te hoog is (diastolische druk 115 mmHg of hoger en/of systolische druk 160 mmHg of hoger), dan dient van de Åstrand fietstest te worden afgezien, tenzij de huisarts (die op de hoogte is van dit gegeven!) nadrukkelijk zijn of haar toestemming heeft verleend. Onder 'aandachtspunten' vindt u verder nog een aantal bindende redenen om de Åstrand fietstest tijdens het testen te beëindigen. (Software, 2012) Voorbereiding test Indien mogelijk dient de omgevingstemperatuur waarin de test plaatsvindt circa 18-20° Celsius en de relatieve luchtvochtigheid circa 40-60% te bedragen. Stel de zadelhoogte zo in dat het been slechts licht gebogen is (circa 170°). De voet staat dan nagenoeg horizontaal op de trapper. Indien u de maximale hartfrequentie van de testdeelnemer kent, voer deze dan in. Indien u niks invult, wordt 11
geen rekening gehouden met een correctie daarvoor, maar wordt uitgegaan van een standaad correctie afhankelijk van de leeftijd. Geef duidelijk aan dat de testdeelnemer ritmisch, ontspannen en gelijkmatig dient te blijven fietsen gedurende de gehele Åstrand fietstest (het is immers een submaximaaltest!). (Software, 2012) Voorbereiding testdeelnemer Het meten van de hartfrequentie speelt een belangrijke rol bij de uitvoering van de Åstrand fietstest. Er zijn vele factoren die invloed hebben op de hartfrequentie. Idealiter neemt de testdeelnemer daarom een bepaalde voorbereiding in acht.
De testdeelnemer dient in de week voorafgaand aan de test geen koorts of zware verkoudheid te hebben gehad; de testdeelnemer dient 24 uur voorafgaand aan de test geen zware training of wedstrijd te hebben gehad; de testdeelnemer dient twaalf uur voorafgaand aan de test geen alcohol te gebruiken; de testdeelnemer dient zes uur voorafgaand aan de test geen zware lichamelijk inspanning te hebben verricht. Men moet dus o.a. niet hardlopend of fietsend naar de test ― afspraak komen!; de testdeelnemer dient twee uur voorafgaand aan de test niet te eten, te roken of koffie, thee of cola te drinken; vijf minuten voor de test dient de testdeelnemer rustig te gaan zitten, bijvoorbeeld op de fietsergometer; bij evaluatietests dient de testdeelnemer zoveel mogelijk vergelijkbare sportkleren te dragen. Dus niet de ene keer een korte broek en een t ― shirt en de andere keer een trainingspak.
Het is de taak als testbegeleider om de testdeelnemer vooraf goed te instrueren. Geef de instructies bij voorkeur mee op schrift. (Software, 2012) TESTUITVOERING 1. Indien u niet beschikt over een hartslagmeter, dan kunt u de hartfrequentie meten met een stethoscoop of eenvoudig door middel van het vasthouden van de pols van de testdeelnemer met twee vingers (palpatie). Tel de hartslagen dan gedurende vijftien seconden en vermenigvuldig dit met vier. 2. Instellen fietsergometer. 3. De belasting wordt ingesteld in Watt. Ga uit van onderstaande richtlijnen: Vrouwen Ongetraind Teamsport Explosieve sport Duursport Trimgroepen
(18-35 jaar) (18-35 jaar) (18-35 jaar) (18-35 jaar) (35-55 jaar)
75 – 100 Watt 100 – 125 Watt 100 – 125 Watt 125 – 175 Watt 75 – 100 Watt
12
Mannen Ongetraind (18-35 jaar) 125 – 150 Watt Teamsport (18-35 jaar) 150 – 200 Watt Explosieve sport (18-35 jaar) 150 – 175 Watt Duursport (18-35 jaar) 175 – 200 Watt Trimgroepen (35-55 jaar) 125 – 175 Watt Tabel 3: Algemene richtlijn voor het instellen van de fietsbelasting. (Vos, 2004) De Astrand fietstest (warming ― up en de werkelijke test) De testdeelnemer begint een warming-up van vijf minuten te fietsen met een constante trapsnelheid van 70 toeren per minuut. Het gebruik van een metronoom (ritmemeter) is hierbij zeer handig (140 beats / min). Na de warming-up wordt de weerstand eenmalig verhoogd. Vervolgens gaat de testdeelnemer gedurende zes minuten door met fietsen. Er zijn helaas geen richtlijnen te geven in welke mate de belasting dient te verhogen. Dit is een kwestie van persoonlijke inschatting en kan voor iedere testdeelnemer verschillend zijn. Is de hartfrequentie van de testdeelnemer na de warming-up dicht bij de 130 dan dient de verhoging minimaal te zijn, is de hartslag nog bijvoorbeeld 100, dan kan er met meer verhoogd worden. Verhoog de belasting zodanig dat je verwacht dat de testdeelnemer na het 2e gedeelte met een hartslag eindigt tussen de 130 en 170 slagen. Let op! Voor specifieke doelgroepen mag afgeweken worden van de ondergrens van 130 en tot minimaal 115 slagen worden gedaald. Dit geldt alleen voor testdeelnemers op hoge leeftijd of gebruikers van medicijnen die de hartfrequentie kunstmatig lager dan normaal houden. Indien een klant de 130 slagen verantwoord aan kan, dit altijd aanhouden. Aan het eind van de eerste minuut van het tweede deel van de Åstrand fietstest (dus de zesde minuut na starten van de warming-up) wordt de hartfrequentie gemeten. Indien dit minder is dan 110 slagen per minuut, dan wordt de belasting nogmaals verhoogd. De mate van verhoging dien je zelf in te schatten. Let op! Deze verhoging niet uitvoeren, indien sprake is van de specifieke doelgroep, waarvan niet kan worden verwacht de 130 slagen te halen. Indien de hartfrequentie aan het eind van de eerste minuut van het tweede deel (dus na één minuut in het daadwerkelijke testgedeelte) van de Åstrand fietstest meer is dan 150 slagen per minuut dan is de belasting te hoog gekozen. De test wordt dan gestaakt! Na een rustperiode van tien minuten wordt opnieuw gestart. Uiteraard met een lagere belasting. De mate van verlaging dient u zelf in te schatten. Dezelfde procedure geldt indien men niet in staat is de trapfrequentie te handhaven. Controleer nu iedere minuut: De testdeelnemer. De belasting. De trapfrequentie. De hartfrequentie. Indien de gekozen belasting juist is, dient de hartfrequentie in de vijfde en zesde minuut (van het tweede gedeelte van de test) te liggen tussen 130 en 170 slagen per minuut. Noteer de hartfrequentie na de vijfde en na de zesde minuut. Deze waarden worden gebruikt om het maximaal 13
zuurstofopnamevermogen te berekenen, zodat het 'conditiegetal' kan worden bepaald. (Software, 2012) Afsluiting Åstrand fietstest Aan het einde van de zesde minuut wordt de belasting teruggedraaid tot het niveau van het eerste deel van de Åstrand fietstest. De testdeelnemer dient rustig uit te fietsen tot de hartfrequentie is gedaald tot zo'n 120 slagen per minuut. Dit kan enige minuten in beslag nemen. De trapsnelheid blijft wederom constant op 70 toeren per minuut. (Software, 2012) Aandachtspunten De test wordt één keer uitgevoerd; De Åstrand fietstest dient gedurende de test te worden beëindigd, wanneer er sprake is van: Een drukkende pijn op de borst; Ernstige kortademigheid; Ernstige algemene vermoeidheid; Duizeligheid of kramp; Extreme bleekheid of blauw worden van de testdeelnemer; En uiteraard indien de testdeelnemer zelf aangeeft te willen stoppen. Indien de Åstrand fietstest om één van de opgesomde redenen abrupt moet worden afgebroken, laat de testdeelnemer dan direct liggen. In alle andere gevallen dient de testdeelnemer rustig uit te fietsen bij een belasting van 50 Watt; Bij een juiste uitvoering kent de Åstrand fietstest een meetfout van circa 10%. Bij herhaald meten met een juiste uitvoering kan de meetfout worden teruggebracht tot 5%; De meetfout heeft echter minder invloed op het vaststellen van de progressie, waardoor de Åstrand fietstest zeer bruikbaar is om bij dezelfde testdeelnemer het verloop van aeroob uithoudingsvermogen nauwkeurig te evalueren; Houdt er rekening mee dat de fietsergometer wel de juiste waarden aangeeft. De fietsergometer dient dus wel geijkt te zijn! Een mechanisch geremde fietsergometer kan men zelf ijken, een magnetisch geremde fietsergometer wordt door de fabrikant geijkt. Laat de ijking van magnetisch geremde fietsergometers periodiek door de leverancier controleren! (Software, 2012) Invoerscherm Astrand fietstest in health software Voer de zadelhoogte in. De weerstand van de fietsergometer voor zowel het eerste deel (warming ― up vijf minuten) als het tweede deel (daadwerkelijke test van zes minuten) van de Åstrand fietstest voer je in in de betreffende velden. Vervolgens worden de hartfrequentie van het tweede gedeelte na vijf minuten en na zes minuten ingevoerd (dus na tien en elf minuten inclusief warming ― up). Indien je de maximale hartfrequentie kent van je testdeelnemer, dan voer je deze waarde ook in. De correctiefactor op basis van de maximale hartfrequentie is nauwkeuriger dan de correctiefactor voor leeftijd, die automatisch wordt toegepast indien je geen maximale hartfrequentie invoert. Vervolgens wordt automatisch het maximaal zuurstofopnamevermogen berekend en het conditiegetal toegekend. (Software, 2012) Berekenen van de vo2 max handmatig Wanneer na zes minuten (werkelijke test) de gemiddelde hartfrequentie over de vijfde en zesde minuut berekend, en op een heel cijfer, afgerond wordt, moet die gevonden waarde in tabel 5 (mannen) of tabel 6 (vrouwen) in de linker kolom onder de Hf (=Hartfrequentie in slagen per minuut) 14
opgezocht worden. De bijbehorende fietsbelasting wordt in de bovenste rij horizontaal opgezocht en op het kruispunt van hartfrequentie ― getal en fietsbelasting wordt de gezochte zuurstofopname in liters per minuut gevonden. (Vos, 2004) Met de volgende formule wordt het maximaal zuurstofopnamevermogen (VO2 max in ml O2/min*kg) als maat voor het uithoudingsvermogen berekend. Het maximaal zuurstofopnamevermogen wordt gerelateerd aan het lichaamsgewicht, de uitkomst noemen we het conditiegetal. (Software, 2012) Voorbeeld: Een man van 38 jaar gaat fietsen op een fietsergometer met een belasting van 200 Watt. Hij fietst met 50 omwentelingen per minuut. Zijn lichaamsgewicht is 74,6 kg en zijn lengte is 180 cm. Aan het einde van elke minuut wordt de hartfrequentie opgenomen. De gemiddelde hartfrequentie na de vijfde + zesde minuut is 147 slagen per minuut. In tabel 4 kan het bijbehorende maximale zuurstofopnamevermogen (= VO2 max) uit het nomogram van Åstrand worden afgelezen. Dit is 4,4 L.min-1. Vervolgens moet er een leeftijdscorrectie worden toegepast omdat de proefpersoon ouder is dan 35 jaar, namelijk 38 jaar (zie tabel 4: correctiefactor). De gevonden waarde wordt 4,4 x 0,87 = 3.8 L.min-1 VO2 max. Het ‘conditiegetal’ wordt nu 3800 : 74.6 = 50.9 ml.kg-1.min-1 VO2 max. (Vos, 2004) Correctiefactor voor de leeftijd Tussen de leeftijd van zeventien en 35 jaar behoeft niet gecorrigeerd te worden voor de leeftijd. Onder de leeftijd van zeventien jaar behoeft wel corrigeren met de bijbehorende factor. Vanaf de leeftijd van 35 jaar behoeft wel corrigeren voor de leeftijd. Omdat bij FysioSport in het PMC Obdam niet onder de leeftijd van zeventien jaar wordt getraind, vermeld de projectgroep deze factor niet, enkel de correctiefactor vanaf de leeftijd van 35 jaar. Alle correcties gelden voor mannen en vrouwen. (Vos, 2004; Takken, 2004) De VO2max uit de tabellen 5 en 6 voor mannen en vrouwen moet met de volgende factor vermenigvuldigd worden. Leeftijd (jaren):
Correctiefactor:
35
0.87
40
0.83
45
0.78
50
0.75
55
0.71
60
0.68
65
0.65
Tabel 4: Correctiefactor voor de leeftijd. (Vos, 2004; Takken, 2004)
15
Maximale zuurstofopnamevermogen (L.min) volgens het nomogram van Åstrand voor mannen Hf 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170
50W 2.1 2.1 2.0 2.0 2.0 1.9 1.9 1.9 1.8 1.8 1.8 1.8 1.7 1.7 1.7 1.7 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.5 1.5 1.5 1.5 1.5 1.5 1.4 1.4 1.4 1.4 1.4 1.4 1.3 1.3 1.3 1.3 1.3 1.3 1.3 1.2 1.2 1.2 1.2 1.2 1.2 1.2 1.2 1.2 1.1 1.1
75W 2.8 2.8 2.7 2.7 2.6 2.6 2.5 2.5 2.5 2.4 2.4 2.4 2.3 2.3 2.3 2.2 2.2 2.2 2.2 2.1 2.1 2.1 2.0 2.0 2.0 2.0 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.8 1.8 1.8 1.8 1.8 1.7 1.7 1.7 1.7 1.7 1.7 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6 1.5 1.5 1.5
100W 3.5 3.5 3.4 3.4 3.3 3.2 3.2 3.1 3.1 3.1 3.0 3.0 2.9 2.9 2.8 2.8 2.8 2.7 2.7 2.7 2.6 2.6 2.6 2.5 2.5 2.5 2.4 2.4 2.4 2.4 2.3 2.3 2.3 2.3 2.2 2.2 2.2 2.2 2.1 2.1 2.1 2.1 2.1 2.0 2.0 2.0 2.0 2.0 1.9 1.9 1.9
125W 4.2 4.2 4.1 4.0 4.0 3.9 3.8 3.8 3.7 3.7 3.6 3.6 3.5 3.5 3.4 3.4 3.3 3.3 3.2 3.2 3.2 3.1 3.1 3.0 3.0 3.0 2.9 2.9 2.9 2.8 2.8 2.8 2.7 2.7 2.7 2.7 2.6 2.6 2.6 2.6 2.5 2.5 2.5 2.5 2.4 2.4 2.4 2.4 2.3 2.3 2.3
150W 5.0 4.9 4.8 4.7 4.6 4.6 4.5 4.4 4.4 4.3 4.2 4.2 4.1 4.1 4.0 3.9 3.9 3.8 3.8 3.7 3.7 3.7 3.6 3.6 3.5 3.5 3.4 3.4 3.4 3.3 3.3 3.2 3.2 3.2 3.1 3.1 3.1 3.0 3.0 3.0 3.0 2.9 2.9 2.9 2.8 2.8 2.8 2.8 2.7 2.7 2.7
175W 5.7 5.6 5.5 5.4 5.3 5.2 5.1 5.1 5.0 4.9 4.8 4.8 4.7 4.6 4.6 4.5 4.5 4.4 4.3 4.3 4.2 4.2 4.1 4.1 4.0 4.0 3.9 3.9 3.8 3.8 3.8 3.7 3.7 3.6 3.6 3.6 3.5 3.5 3.4 3.4 3.4 3.3 3.3 3.3 3.2 3.2 3.2 3.2 3.1 3.1 3.1
200W 6.4 6.3 6.2 6.1 6.0 5.9 5.8 5.7 5.6 5.5 5.5 5.4 5.3 5.2 5.2 5.1 5.0 5.0 4.9 4.8 4.8 4.7 4.7 4.6 4.5 4.5 4.4 4.4 4.3 4.3 4.2 4.2 4.1 4.1 4.1 4.0 4.0 3.9 3.9 3.8 3.8 3.8 3.7 3.7 3.7 3.6 3.6 3.6 3.5 3.5 3.5
225W 7.1 7.0 6.9 6.8 6.6 6.5 6.4 6.3 6.3 6.2 6.1 6.0 5.9 5.8 5.7 5.7 5.6 5.5 5.4 5.4 5.3 5.2 5.2 5.1 5.0 5.0 4.9 4.9 4.8 4.8 4.7 4.7 4.6 4.6 4.5 4.5 4.4 4.4 4.3 4.3 4.2 4.2 4.1 4.1 4.1 4.0 4.0 4.0 3.9 3.9 3.8
250W
7.4 7.3 7.2 7.1 7.0 6.9 6.8 6.7 6.6 6.5 6.4 6.3 6.2 6.1 6.1 6.0 5.9 5.8 5.8 5.7 5.6 5.6 5.5 5.4 5.4 5.3 5.2 5.2 5.1 5.1 5.0 5.0 4.9 4.9 4.8 4.8 4.7 4.7 4.6 4.6 4.5 4.5 4.4 4.4 4.3 4.3 4.3 4.2
Tabel 5: Maximale zuurstofopnamevermogen (L.min) volgens het nomogram van Åstrand. (Vos, 2004)
16
Maximale zuurstofopnamevermogen (L.min) volgens het nomogram van Åstrand voor vrouwen Hf 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 151 152 153 154 155 156 157 158 159 160 161 162 163 164 165 166 167 168 169 170
50W 2.4 2.3 2.3 2.2 2.2 2.2 2.1 2.1 2.0 2.0 2.0 1.9 1.9 1.9 1.8 1.8 1.8 1.8 1.7 1.7 1.7 1.7 1.6 1.6 1.6 1.6 1.5 1.5 1.5 1.5 1.5 1.5 1.4 1.4 1.4 1.4 1.4 1.3 1.3 1.3 1.3 1.3 1.3 1.3 1.2 1.2 1.2 1.2 1.2 1.2 1.2
75W 3.2 3.1 3.1 3.0 3.0 2.9 2.8 2.8 2.7 2.7 2.7 2.6 2.6 2.5 2.5 2.4 2.4 2.4 2.3 2.3 2.3 2.2 2.2 2.2 2.1 2.1 2.1 2.1 2.0 2.0 2.0 1.9 1.9 1.9 1.9 1.9 1.8 1.8 1.8 1.8 1.7 1.7 1.7 1.7 1.7 1.7 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6
100W 4.0 3.9 3.9 3.8 3.7 3.6 3.6 3.5 3.4 3.4 3.3 3.3 3.2 3.2 3.1 3.1 3.0 3.0 2.9 2.9 2.8 2.8 2.8 2.7 2.7 2.6 2.6 2.6 2.5 2.5 2.5 2.4 2.4 2.4 2.4 2.3 2.3 2.3 2.2 2.2 2.2 2.2 2.1 2.1 2.1 2.1 2.1 2.0 2.0 2.0 2.0
125W 4.8 4.7 4.6 4.6 4.5 4.4 4.3 4.2 4.1 4.1 4.0 3.9 3.9 3.8 3.7 3.7 3.6 3.6 3.5 3.5 3.4 3.4 3.3 3.3 3.2 3.2 3.1 3.1 3.1 3.0 3.0 2.9 2.9 2.9 2.8 2.8 2.8 2.7 2.7 2.7 2.6 2.6 2.6 2.6 2.6 2.5 2.5 2.4 2.4 2.4 2.4
150W 5.7 5.5 5.4 5.3 5.2 5.1 5.0 4.9 4.8 4.8 4.7 4.6 4.5 4.4 4.4 4.3 4.2 4.2 4.1 4.1 4.0 3.9 3.9 3.8 3.8 3.7 3.7 3.6 3.6 3.5 3.5 3.4 3.4 3.4 3.3 3.3 3.2 3.2 3.2 3.1 3.1 3.1 3.0 3.0 3.0 2.9 2.9 2.9 2.8 2.8 2.8
175W 6.5 6.3 6.2 6.1 6.0 5.9 5.8 5.6 5.5 5.4 5.4 5.3 5.2 5.1 5.0 4.9 4.9 4.8 4.7 4.6 4.6 4.5 4.4 4.4 4.3 4.3 4.2 4.1 4.1 4.0 4.0 3.9 3.9 3.8 3.8 3.7 3.7 3.7 3.6 3.6 3.5 3.5 3.5 3.4 3.4 3.3 3.3 3.3 3.2 3.2 3.2
200W
225W
250W
6.9 6.7 6.6 6.5 6.4 6.2 6.1 6.0 5.9 5.8 5.7 5.6 5.6 5.5 5.4 5.3 5.2 5.1 5.1 5.0 4.9 4.9 4.8 4.7 4.7 4.6 4.5 4.5 4.4 4.4 4.3 4.3 4.2 4.2 4.1 4.1 4.0 4.0 3.9 3.9 3.8 3.8 3.8 3.7 3.7 3.6 3.6 3.6
6.9 6.8 6.7 6.6 6.5 6.4 6.3 6.2 6.1 6.0 5.9 5.8 5.7 5.6 5.6 5.5 5.4 5.3 5.3 5.2 5.1 5.1 5.0 4.9 4.9 4.8 4.7 4.7 4.6 4.6 4.5 4.5 4.4 4.4 4.3 4.3 4.3 4.2 4.1 4.1 4.1 4.0 4.0
6.9 6.8 6.7 6.6 6.5 6.4 6.3 6.2 6.1 6.0 5.9 5.9 5.8 5.7 5.6 5.6 5.5 5.4 5.4 5.3 5.2 5.2 5.1 5.0 5.0 4.9 4.9 4.8 4.8 4.7 4.7 4.6 4.6 4.5 4.5 4.4 4.4
Tabel 6: Maximale zuurstofopnamevermogen (L.min) volgens het nomogram van Åstrand voor vrouwen. (Vos, 2004)
17
NORMWAARDEN Het conditiegetal wat uitkomt uit de formule (VO2 max in ml O2/min*kg) kan worden afgelezen in de tabellen 7 en 8. Wanneer de Åstrand test vaker wordt uitgevoerd na een periode van training zal de testdeelnemer een lagere hartslag krijgen bij een zelfde belasting (vermogen).
VO2 max mannen Zeer Slecht Redelijk Gemiddeld Goed Zeer Uitstekend slecht goed 20-24 < 32 32-37 38-43 44-50 51-56 57-62 > 62 25-29 < 31 31-35 36-42 43-48 49-53 54-59 > 59 30-34 < 29 29-34 35-40 41-45 46-51 52-56 > 56 35-39 < 28 28-32 33-38 39-43 44-48 49-54 > 54 40-44 < 26 26-31 32-35 36-41 42-46 47-51 > 51 45-49 < 25 25-29 30-34 35-39 40-43 44-48 > 48 50-54 < 24 24-27 28-32 33-36 37-41 42-46 > 46 55-59 < 22 22-26 27-30 31-34 35-39 40-43 > 43 60 > < 21 21-24 25-28 29-32 33-36 37-40 > 40 -1 -1 Tabel 7: Referentiewaarden voor de VO2 max (in ml x kg x min ) bij gezonde volwassen mannen. (Takken, 2004) Leeftijd
Leeftijd
VO2 max vrouwen Redelijk Gemiddeld
Zeer Slecht Goed Zeer Uitstekend slecht goed 20-24 < 27 27-31 32-36 37-41 42-46 47-51 > 51 25-29 < 26 26-30 31-35 36-40 41-44 45-49 > 49 30-34 < 25 25-29 30-33 34-37 38-42 43-46 > 46 35-39 < 24 24-27 28-31 32-35 36-40 41-44 > 44 40-44 < 22 22-25 26-29 30-33 34-37 38-41 > 41 45-49 < 21 21-23 24-27 28-31 32-35 36-38 > 38 50-54 < 19 19-22 23-25 26-29 30-32 33-36 > 36 55-59 < 18 18-20 21-23 24-27 28-30 31-33 > 33 60 > < 16 16-18 19-21 22-24 25-27 28-30 > 30 -1 -1 Tabel 8: Referentiewaarden voor de VO2 max (in ml x kg x min ) bij gezonde volwassen vrouwen. (Takken, 2004)
18
5. ONE REPETITION MAXIMUM INLEIDING Met de one repetition maximum (1RM) test worden submaximale krachttesten uitgevoerd. De 1RM is krachtoefening specifiek. De testdeelnemer neemt plaats op de krachtmachine en probeert een, door de instructeur bepaald gewicht op correcte wijze te verplaatsen. De test is bedoeld om de voortgang van een testdeelnemer in de tijd te kunnen evalueren en het trainingsgewicht vast te stellen. (Software, 2012)
TESTUITVOERING 1. Het aanvangsgewicht dient zo ingeschat te worden, zodat de test tussen de 5 en 15 herhalingen eindigt. 2. Een goede warming ― up is van groot belang. De warming ― up dient ten minste een aantal sets van desbetreffende krachtmachine te bevatten. Hierbij moet een relatief groot aantal herhalingen met een licht gewicht worden uitgevoerd. 3. De testdeelnemer neemt plaats op de krachtmachine. Het gewicht wordt rustig omlaag gebracht en vervolgens weer omhoog gedrukt. Het totaalgewicht van de krachtmachine wordt net zo lang verhoogd tot het maximale gewicht is bereikt. 4. De beweging wordt uitgevoerd in het tempo 2:1 (2 seconden indien het gewicht zakt en 1 seconde terwijl het gewicht stijgt). 5. Er mag geen rustmoment in de uitvoering voorkomen. (Software, 2012)
NORMWAARDEN
Percentage 1RM in relatie tot het aantal herhalingen % 1RM Maximum aantal herhalingen die kunnen worden uitgevoerd 100 1 95 2 93 3 90 4 87 5 85 6 83 7 80 8
Voor de 1 RM testen zijn geen normwaarden beschikbaar omdat dit lichaamsafhankelijk is. Wel is aan de hand van de onderstaande tabellen het juiste trainingsgewicht te bepalen. In tabel 9 staat aangegeven hoeveel herhalingen de deelnemer kan maken in relatie tot de 1RM.
19
77 9 75 10 70 11 67 12 65 15 Tabel 9: Percentage 1RM in relatie tot het aantal herhalingen. (Roger W. Earle, 2004) Om het trainingsgewicht vervolgens te kunnen berekenen, kan na de 1RM test de resultaten aflezen in tabel 10. Zodat op het juiste trainingsgewicht getraind kan worden.
Max reps. % 1RM Kg
1
2
3
100 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100 105 110 115 120 125 130 135
95 5 10 14 19 24 29 33 38 43 48 52 57 62 67 71 76 81 86 90 95 100 105 109 114 119 124 128
93 5 9 14 19 23 28 33 37 42 47 51 56 60 65 70 74 79 84 88 93 98 102 107 112 116 121 126
1RM berekenen en het trainingsgewicht 4 5 6 7 8 90 5 9 14 18 23 27 32 36 41 45 50 54 59 63 68 72 77 81 86 90 95 99 104 108 113 117 122
87 4 9 13 17 22 26 30 35 39 44 48 52 57 61 65 70 74 78 83 87 91 96 100 104 109 113 117
85 4 9 13 17 21 26 30 34 38 43 47 51 55 60 64 68 72 77 81 85 89 94 98 102 106 111 115
83 4 8 12 17 21 25 29 33 37 42 46 50 54 58 62 66 71 75 79 83 87 91 95 100 104 108 112
80 4 8 12 16 20 24 28 32 36 40 44 48 52 56 60 64 68 72 76 80 84 88 92 96 100 104 108
9
10
12
15
77 4 8 12 15 19 23 27 31 35 39 42 46 50 54 58 62 65 69 73 77 81 85 89 92 96 100 104
75 4 8 11 15 19 23 26 30 34 38 41 45 49 53 56 60 64 68 71 75 79 83 86 90 94 98 101
67 3 7 10 13 17 20 23 27 30 34 37 40 44 47 50 54 57 60 64 67 70 74 77 80 84 87 90
65 3 7 10 13 16 20 23 26 29 33 36 39 42 46 49 52 55 59 62 65 68 72 75 78 81 85 88
20
140 145 150 155 160 165 170 175 180 185 190 195 200 210 220 230 240 250 260 270 280 290 300 310 320 330 340 350 360 370 380 390 400 410 420 430 440 450 460 470 480 490
133 138 143 147 152 157 162 166 171 176 181 185 190 200 209 219 228 238 247 257 266 276 285 295 304 314 323 333 342 352 361 371 380 390 399 409 418 428 437 447 456 466
130 135 140 144 149 153 158 163 167 172 177 181 186 195 205 214 223 233 242 251 260 270 279 288 298 307 316 326 335 344 353 363 372 381 391 400 409 419 428 437 446 456
126 131 135 140 144 149 153 158 162 167 171 176 180 189 198 207 216 225 234 243 252 261 270 279 288 297 306 315 324 333 342 351 360 369 378 387 396 405 414 423 432 441
122 126 131 135 139 144 148 152 157 161 165 170 174 183 191 200 209 218 226 235 244 252 261 270 278 287 296 305 313 322 331 339 348 357 365 374 383 392 400 409 418 426
119 123 128 132 136 140 145 149 153 157 162 166 170 179 187 196 204 213 221 230 238 247 255 264 272 281 289 298 306 315 323 332 340 349 357 366 374 383 391 400 408 417
116 120 125 129 133 137 141 145 149 154 158 162 166 174 183 191 199 208 216 224 232 241 249 257 266 274 282 291 299 307 315 324 332 340 349 357 365 374 382 390 398 407
112 116 120 124 128 132 136 140 144 148 152 156 160 168 176 184 192 200 208 216 224 232 240 248 256 264 272 280 288 296 304 312 320 328 336 344 352 360 368 376 384 392
108 112 116 119 123 127 131 135 139 142 146 150 154 162 169 177 185 193 200 208 216 223 231 239 246 254 262 270 277 285 293 300 308 316 323 331 339 347 354 362 370 377
105 109 113 116 120 124 128 131 135 139 143 146 150 158 165 173 180 188 195 203 210 218 225 233 240 248 255 263 270 278 285 293 300 308 315 323 330 338 345 353 360 368
94 97 101 104 107 111 114 117 121 124 127 131 134 141 147 154 161 168 174 181 188 194 201 208 214 221 228 235 241 248 255 261 268 274 281 288 295 302 308 315 322 328
91 94 98 101 104 107 111 114 117 120 124 127 130 137 143 150 156 163 169 176 182 189 195 202 208 215 221 228 234 241 247 254 260 267 273 280 286 293 299 306 312 319 21
500 475 465 450 435 425 415 400 385 375 510 485 474 459 444 434 423 408 393 383 520 494 484 468 452 442 432 416 400 390 530 504 493 477 461 451 440 424 408 398 540 513 502 486 470 459 448 432 416 405 550 523 512 495 479 468 457 440 424 413 560 532 521 504 487 476 465 448 431 420 570 542 530 513 496 485 473 456 439 428 580 551 539 522 505 493 481 464 447 435 590 561 549 531 513 502 490 472 454 443 600 570 558 540 522 510 198 480 462 450 Tabel 10: 1RM berekenen en het trainingsgewicht. (Roger W. Earle, 2004)
335 342 348 355 362 369 375 382 389 395 402
325 332 338 345 351 358 364 371 377 384 390
22
6. COÖRDINATIE – REHAB MR CUBE INLEIDING De MR Cube biedt een scala aan functionele oefeningen en testen. De MR Cube stelt de deelnemer in staat om de eigen voortgang via grafische feedback te volgen. Met de MR Cube is het mogelijk om, door middel van visuele feedback, met de deelnemer te oefenen en deze te begeleiden tijdens de revalidatie. Dit zorgt voor een ongeëvenaarde cognitieve betrokkenheid en optimale activiteit bij iedere oefening. De MR Cube fungeert als intermediair tussen de deelnemer en de oefening. De interactieve feedback begeleidt de deelnemer bij de functionele oefeningen en biedt tegelijkertijd duidelijke visuele feedback. Op deze wijze verbetert de coördinatie, proprioceptie en het uithoudingsvermogen van de deelnemer, die zich bovendien beter aan de oefeninstructies houdt. De MR Cube kan voor vrije oefeningen worden gebruikt, maar ook aan ieder willekeurig trainingsapparaat worden gekoppeld. De snelheid en range of motion kunnen worden afgestemd op de individuele behoefte van de deelnemer. Na iedere oefensessie worden de resultaten getoond waarmee zowel de deelnemer als de fysiotherapeut de voortgang kunnen zien. (Systems, 2012) TESTUITVOERING 1. 2. 3. 4.
Sluit de MR Cube aan op de patiënt of op uw eigen oefenapparaat. Stel de range of motion in. Selecteer de gewenste oefeningen. De software van de MR Cube leidt de patiënt nu automatisch verder en biedt motiverende feedback. (Systems, 2012)
De verschillende oefeningen op de MR Cube: 1. Random Reactive: Door de gele ballen te ontwijken, worden binnen de vastgestelde range of motion excentrische, concentrische en isometrische spiercontracties gevraagd.
2. Isometric Gate: Door het pad te volgen, wordt er een beroep gedaan op coördinatie gecombineerd met isometrische spiercontracties.
3. Controlled Route: Door de rode ring op de lijn te houden, wordt er een beroep gedaan op het coördinatief vermogen in zowel de concentrische als excentrische bewegingsrichting.
23
4. Random Explosive: Door het terugkaatsen van de gele ballen, wordt er beroep gedaan op timing en acceleratievermogen.
5. Algemene Training: Met deze trainingsvorm is het mogelijk om binnen de gekozen range of motion de snelheid voor zowel het concentrische als het excentrische bewegingstraject te bepalen. Of je voorkeur nu explosief of super langzaam is, de software van de MR CUBE geeft het voorbeeld. Ook registreert de software automatisch al de trainingsgegevens. 6. Mathematics: Bij de Dual Tasks worden wiskundige problemen gecombineerd met de beweging van verschillende spiergroepen voor het vervullen van een specifieke opdracht
7. Memory: Het kunnen onthouden van een reeks nummers en kleuren en deze via een beweging kunnen reproduceren. Ook deze oefening doet een beroep op de ‘dual tasking’.
8. Recognition: Het kunnen matchen van verschillende figuren en kleuren. Deze oefening doet een beroep op de ‘dual tasking’ vaardigheden van de patiënt.
9. Race game: De Race Game vereist een scherp coördinatie- en reactievermogen van lichaam en geest voor kleine precisiebewegingen; een uitdagende oefening en een leuk spel.
10. Ski Game : Volledige Super G afdaling in 3D omgeving. De meest uitdagende oefening.
11. Power test: Deze test toont de kwaliteit van de beweging door de concentrische en excentrische bewegingen van het aangetaste lichaamsdeel te vergelijken met die van de gezonde ledematen.
24
12. Response time test: Een eenvoudige test die inzicht geeft in de reactiesnelheid.
13. Proprioceptive test: Een test die inzicht geeft in propriocepsis gebaseerd op het ‘sense of positioning’ gevoel.
14. Coordination test: Een test die in 60 seconden een beeld geeft over de coördinatieve vaardigheden. (Systems, 2012)
NORMGEGEVENS Er zijn geen normgegevens voor deze testen op de MR Cube beschikbaar. Echter is wel de vooruitgang te meten door de resultaten van de verschillende testen met elkaar te vergelijken.
25
7. HUIDPLOOIDIKTEMETING (4-PUNTS) INLEIDING Het principe van huidplooidikte is dat het meeste lichaamsvet subcutaan wordt opgeslagen. Voor het meten van de huidplooidikten wordt gebruik gemaakt van een huidplooidiktemeter. Voor het omrekenen van de gemeten som van de huidplooidikten naar een percentage lichaamsvet wordt gebruik gemaakt van de methode van Durnin en Womersley (1974). Deze gaan uit van de som van vier huidplooidikten. (Vereniging voor Sportgeneeskunde, 2006) Door het meten van de dikte van 4 huidplooien, de 4-punts huidplooidiktemeting, kan het lichaamsvetpercentage worden geschat. Het lichaamsvetpercentage geeft een indruk van de totale hoeveelheid lichaamsvet. De dikte van de huidplooien wordt op vier gestandaardiseerde plaatsen gemeten met een huidplooimeter: de voorzijde van de bovenarm (bicepsplooi), de achterzijde van de bovenarm (tricepsplooi), op de plaats van de onderste punt van het schouderblad (subscapulaplooi) en op de taille (supra-iliacale plooi). De meetfout in de methode is gemiddeld 2 tot 3 procent en kan oplopen tot 5 procent. Bij veel vet, op de grens met obesitas, is de meetfout soms nog hoger. Bij extreme vetzucht (obesitas) kan deze methode niet gebruikt worden. (Vos, 2004)
TESTUITVOERING:
1. Het spreekt voor zich dat de te meten huidplooien vrij dienen te zijn van kleding. 2. De huidplooien worden gemeten aan de linkerzijde van het lichaam. Ook bij linkshandigen. Dit is de Europese standaard. In de Verenigde Staten is dit standaard de rechterzijde. 3. De spieren moeten bij het meten steeds ontspannen zijn, dus meet altijd vóór een training en niet er na! 4. De testdeelnemer staat ontspannen rechtop, waarna de huidplooi stevig en royaal van de onderlaag wordt opgelicht met twee of drie vingers en duim van de linkerhand. De handpalm is naar boven gericht (bovengreep). Let op dat je geen spierweefsel oppakt! De geopende huidplooimeter wordt circa één centimeter onder de vingers van de linkerhand over de gehele plooi gezet. Daarna wordt de huidplooimeter gesloten. Hierbij wordt de huidplooi nog steeds vastgehouden om wegglijden te voorkomen. 5. Lees de huidplooimeter twee à drie seconden na sluiting af op 1 mm nauwkeurig. 6. De huidplooi wordt opgepakt onder een hoek van 45 graden. Aandachtspunten 1. Meet ieder punt drie keer. Wacht ten minste 15 seconden tussen de metingen. Een geoefende testbegeleider hoeft iedere huidplooi twee keer te meten. 2. Teken de plaats waar de huidplooi met beide vingers wordt vastgepakt af met een eenvoudig afwasbare viltstift of een huidpotlood (oogpotlood). De vervolgmetingen geschieden dan telkens op hetzelfde punt.
26
3. Bij intensieve sporters en in het bijzonder bodybuilders met een relatief grotere spiermassa zijn de uitslagen nog minder betrouwbaar vanwege de afwijkende verdeling van de vetmassa over het lichaam ten opzichte van ongetrainden. 4. Bij twee groepen testdeelnemers verloopt de tricepsmeting vaak lastig. Bij ongetrainden met een relatief grote vetmassa is het verschil tussen vet en spierweefsel moeilijk te voelen. Dit is speciaal het geval bij vrouwen die juist op de triceps een (hormonaal bepaalde) vetopslag hebben. bij bodybuilders ligt de huid vaak zo dicht en strak op de spier dat het oppakken, vasthouden en meten van de plooi vaak moeizaam verloopt en pijnlijk is. (Software, 2012) Invoerschema huidplooidiktemeting (4 ― punts) in Health Software Eerst vul je de gevonden waarden van de bicepshuidplooi in, vervolgens de waarden van de tricepshuidplooi, de subscapulaire huidplooi en de supra-iliacale huidplooi. De gemiddelden worden berekend en het totaal wordt bij elkaar opgeteld. Uit dit totaal worden het lichaamsvetpercentage, de vetmassa en de vetvrije massa berekend. (Software, 2012)
TESTUITVOERING Iedere huidplooi wordt met drie vingers en duim in bovengreep opgenomen. De spiermassa glipt onder de vingers weg en alleen de huidplooien met onderhuids vet blijven zo over. De huidplooimeter wordt direct onder de vingers, die de opgenomen plooi vasthouden geplaatst en de greep van de huidplooidikte ― meter wordt losgelaten. De plooi zelf wordt met constante druk vast gehouden! Na 1 tot 2 seconden, wanneer de meter nagenoeg stilstaat, wordt bijbehorende waarde afgelezen en genoteerd. Iedere huidplooi wordt tweemaal gemeten en daarvan wordt het gemiddelde genoteerd (afronden) en voor de uiteindelijke berekening gebruikt. De vier meetplaatsen zijn: bicipitalis De bicipitale plooi wordt gemeten op het midden van de afstand tussen acromion en olecranon, op de kop van de m. biceps brachii. De arm hangt af en de onderarm is in exorotatie (supinatie), zodat de spierbuik naar voren draait. De bek van de huidplooimeter wordt in verticale richting gehouden. tricipitalis De tricipitale plooi wordt gemeten op het midden van de afstand tussen acromion en olecranon, op de kop van de m. triceps brachii. De arm hangt af en de onderarm bevindt zich in een neutrale stand. De bek van de huidplooimeter wordt in verticale richting gehouden. subscapularis De subscapulaire plooi wordt gemeten 2 cm onder de angulus inferior van het scapula, onder een hoek van 45° en evenwijdig aan de binnenrand van de scapula - dit is evenwijdig aan de natuurlijke splijtlijnen van de huid: de lijnen van Langer. Beide armen hangen ontspannen af. supra-iliacalis De supra-iliacale plooi wordt gemeten 2 cm boven de crista iliaca, in de midaxillaire lijn. Om voorafgaand aan de meting de mid-axillaire meetplaats vast te kunnen stellen, dient de linkerarm zich in een neutrale, afhangende positie te bevinden. Tijdens de meting wordt de linkerarm van de persoon iets naar achteren gebracht, zodat de meetplaats vrijkomt. De bek van de huidplooimeter wordt in verticale richting gehouden. (Vereniging voor Sportgeneeskunde, 2006)
27
NORMGEGEVENS Via tabel 11 kan met de som van de 4 huidplooien het bijbehorende vetpercentage worden afgelezen voor mannen en vrouwen (let op de verschillende leeftijdsgroepen). Het vetpercentage is vervolgens weer af te lezen in de normgegevens voor het vetpercentage in hoofdstuk 3 van de Tanita meting. Mannen 30-39 jaar
Som 4 17-29 jaar 40-49 jaar 50+ Huidplooien (in mm) 15 4.8 20 8.1 12.2 12.2 12.6 25 10.5 14.2 15.0 15.6 30 12.9 16.2 17.7 18.6 35 14.7 17.7 19.6 20.8 40 16.4 19.2 21.4 22.9 45 17.7 20.4 23.0 24.7 50 19.0 21.5 24.6 26.5 55 20.1 22.5 25.9 27.9 60 21.2 23.5 27.1 29.2 65 22.2 24.3 28.2 30.4 70 23.1 25.1 29.3 31.6 75 24.0 25.9 30.3 32.7 80 24.8 26.6 31.2 33.8 85 25.5 27.2 32.1 34.8 90 26.2 27.8 33.0 35.8 95 26.9 28.4 33.7 36.6 100 27.6 29.0 34.4 37.4 105 28.2 29.6 35.1 38.2 110 28.8 30.1 35.8 39.0 115 29.4 30.6 36.4 39.7 220 30 31.1 37.0 40.4 Tabel 11: In de tabellen van Durnin en Womersley (1974) kan via het meten van de som van 4 huidplooien het bijbehorende vetpercentage worden afgelezen voor mannen. (Vos, 2004)
28
Vrouwen 30-39 jaar
Som 4 17-29 jaar 40-49 jaar 50+ Huidplooien (in mm) 15 10.5 20 14.1 17.0 19.8 21.4 25 16.8 19.4 22.2 24.0 30 19.5 21.8 24.5 26.6 35 21.5 23.7 26.4 28.5 40 23.4 25.5 28.2 30.3 45 25.0 26.9 29.6 31.9 50 26.5 28.2 31.0 33.4 55 27.8 29.4 32.1 34.6 60 29.1 30.6 33.2 35.7 65 30.2 31.6 34.1 36.7 70 31.2 32.5 35.0 37.7 75 32.2 33.4 35.9 38.7 80 33.1 34.3 36.7 39.6 85 34.0 35.1 37.5 40.4 90 34.8 35.8 38.3 41.2 95 35.6 36.5 39.0 41.9 100 36.4 37.2 39.7 42.6 105 37.1 37.9 40.4 43.3 110 37.8 38.6 41.0 43.9 115 38.4 39.1 41.5 44.5 220 39.0 39.6 42.0 45.1 Tabel 12: In de tabellen van Durnin en Womersley (1974) kan via het meten van de som van 4 huidplooien het bijbehorende vetpercentage worden afgelezen voor vrouwen. (Vos, 2004)
29
BRONVERMELDING
Omron. (2006, Juni 19). Handleiding Omron M6 comfort. Retrieved Juni 4, 2012, from Cardiofit: http://static.cardiofit.nl/Files/5/19000/19065/Attachments/Product/0Yw6WE03G7B5qh6Y5ww4z0b 660030l2O.pdf Roger W. Earle, T. (2004). NSCA's Essentials of Personal Training. In T. R. Earle, NSCA's Essentials of Personal Training (pp. 238, 371 - 375). United Kingdom: Human Kinetics. Software, H. (2012, mei 29). Survival of the Fit-test . Uitvoeringsprotocollen . Obdam, Noord-Holland, Nederland. Systems. (2012, maart 6). MR Cube. Retrieved mei 10, 2012, from Monitored Rehab Systems: http://www.mrsystems.nl/MR%20Cube/MRCube_Leaflet.pdf Takken, T. (2004). Inspanningstests. In T. Takken, Inspanningstests (pp. 68, 87). Maarssen: Elsevier gezondheidszorg. Tanita. (2008). Gebruikershandleiding lichaamsvetmeter. Retrieved Juni 4, 2012, from Tanita: http://www.tanita.nl/Layout/cache/filecache/203_047060.pdf/047060.pdf Tanita. (2012). Meten met een tanita weegschaal. Retrieved mei 17, 2012, from Tanita: http://www.tanita.nl/professioneel/informatie/meten-met-een-tanita-weegschaal.html Vereniging voor Sportgeneeskunde. (2006). Richtlijn lichaamsvetpercentage. Retrieved April 23, 2012, from Vereniging voor Sportgeneeskunde: http://www.sportgeneeskunde.com/vsg_richtlijnen2#1106 Vos, J. (2004). Ergometrie en trainingsbegeleiding. In J. Vos, Ergometrie en trainingsbegeleiding (pp. 17-20, 148-151, 153, 156). Amersfoort: Nederlands Paramedisch Instituut. Webb, A. (1989). Hand grip dynamometry as a predictor of postoperative complications reappraisal using age standardized grip strengths. Journal of Parenteral and Enteral Nutrition , (13):30-33. Williams, B., Poulter, N., Brown, M., Davis, M., Mc Innes, G., Potter, J., et al. (2004). British Hypertension Society Guidelines for hypertension. BMJ , 328:634-40.
30