B U L L E T I N VA N D E V E R E N I G I N G R E M B R A N D T
p Jaarvergadering 24 september in Apeldoorn p Professor Henk van Os: altijd gaat het weer fout p De Vereniging Rembrandt 1913 -1923
J A A R G A N G 15 N O 2 Z O M E R 2 0 0 5
Beschermvrouwe H.M. de Koningin
BESTUUR
RAAD VAN ADVISEURS
Mr J.M. Boll, voorzitter Jhr Mr A.A. Loudon, vice-voorzitter Mevrouw Mr A.A. van Berge, secretaris Drs H.B. van Wijk, penningmeester Prof. Dr C.H. Blotkamp Prof. Dr R.E.O. Ekkart Prof. Dr P.A. Hecht Prof. Drs R. de Leeuw Dr J.R. ter Molen Dr M. Sanders Mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven Mr J.G. de Vries Robbé Jhr M.A. van Weede
Prof. dr J. Th. M. Bank Drs M.A. van den Bergh Mr Drs L.C. Brinkman Mevrouw Prof. Dr C.A. ChavannesMazel Drs H.L.M. Defoer Prof. Mr E.J. Dommering Drs F.J. Duparc Mevrouw Prof. Dr C.W. Fock R.H. Fuchs J.A. de Gier Mevrouw A. van Grevenstein-Kruse Mr E. Groenewald Mr R.W.J. Groenink Drs J.H. van Heijningen Nanninga Drs B.F. van Ittersum Prof. Dr C.J.A. Jörg Mevrouw M. Lambert J.M.N. Leighton Dr J.L. Locher
Mevrouw Drs D.H.A.C. Lokin Jhr G.E. Loudon Drs Ing. C. Maas Drs H.J.A.T. Meertens Drs R.C.J. Meijer Dr D. Overbosch Mr L. R. J. ridder van Rappard Mr S.A. Reinink M.J.M. van Rooy Prof. dr P. Schnabel Drs J.J.Th. Sillevis Mevrouw Dr M.F. Simon Thomas Mevrouw Dr N.C. Sluijter-Seijffert Drs C.B. Smithuijsen A.L. Stal Dr E.J. van Straaten Drs C. baron van Tuyll van Serooskerken K. van Twist E.W. Veen Drs M.J.F. Weck
BUREAU (9 – 13 UUR)
REKENINGEN
KLACHTENCOMMISSIE
Drs H.M. Blankenberg, directeur
Bank Mees Pierson, Amsterdam 25 22 00 861 (voor betaling contributie) Bank Mees Pierson, Amsterdam 21 33 99 385 Postbank 11 71 21 ten name van de Vereniging Rembrandt, Den Haag
FONDSENWERVING
Contacten Musea/PR
Mevrouw Drs F.M. Bijl de VroeVerloop Fondsenwerving
Mevrouw Drs C.S. de Witt WijnenJansen Schoonhoven
Lange Voorhout 15, 2514 EA Den Haag T: 070-4271720 F: 070-4271940 E:
[email protected] www.verenigingrembrandt.nl
Mr S. Royer, voorzitter Mevrouw Mr A.M.C. Marius-van Eeghen, secretaris Mevrouw Mr M.C. Scholten Dr J.M. de Groot Mr H. baron van Imhoff
Leden van de Vereniging Rembrandt kunnen bij het secretariaat extra Bulletins bestellen voor € 7,- per stuk (excl. portokosten).
Colofon:
illustratie omslag:
Samenstelling en redactie:
Het ‘Bloemenschip’ van Jan de With (detail)
Teio Meedendorp, Amsterdam
Canton, ca. 1746
Ontwerp: van Rosmalen & Schenk, Amsterdam
Ivoor, beschilderd, H 55, B 27, L 75 cm.
Druk en lithografie:
Fries Scheepvaart Museum, Sneek
Drukkerij Onkenhout BV, Hilversum
Ottema-Kingma Stichting, Leeuwarden
I N H O U D
De Vereniging Rembrandt is een particuliere organisatie,
A A N W I N S T E N
DORDRECHTS MUSEUM
4 Voorwoord
5 Stilleven met bloemen, vruchten en een
Mr J.M. Boll
opgericht in 1883. Zij heeft als doel door het beschikbaar stellen van geldelijke middelen
dode haas Joris Ponse 29 Over aanwinsten 1923-1933
Voorzitters M.P. Voûte, E. Heldring en het Nationaal Fonds 1930
musea en andere openbare verzamelingen effectieve hulp te bieden bij het verwerven van kunstvoorwerpen.
Fusien Bijl de Vroe In de geschiedenis over de Vereniging Rembrandt wordt deze keer onder andere de oprichting van het Nationaal Fonds 1930 behandeld, dat als doel had om het werkkapitaal van de Vereniging Rembrandt fors te verhogen. Ter promotie van de vereniging werd dat jaar zelfs een speciale postzegel door de PTT uitgegeven. 32 Ogenblik: Altijd gaat het weer fout
Prof. Dr H.W. van Os Lastig, die formulieren op Amerikaans vliegvelden. Tijdens het invullen gaan de gedachten van professor Henk van Os naar een Italiaanse kunsthandelaar en de Pseudo-Boccaccino… 32 Nieuws van de Vereniging Rembrandt 34 Algemeen
RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
8 Portret van een Afrikaanse man
Jan Mostaert
MUSEUM BOIJMANS VAN BEUNINGEN, ROTTERDAM
12 Achilles vertoornd op Agamemnon
Daniël Eggermans / Peter Paul Rubens
KASTEEL DUIVENVOORDE, VOORSCHOTEN
15 Portret van Jacob van Wassenaer van
Duivenvoorde Willem van Mieris
FRIES SCHEEPVAART MUSEUM, SNEEK
18 Het ‘Bloemenschip’ van Jan de With
Canton
Prins Bernhard
KROLLER-MULLER MUSEUM, OTTERLO
Cultuurfonds 65 jaar Het Prins Bernhard Cultuurfonds, dat onze vereniging al vele jaren trouw substantieel ondersteunt, viert dit jaar zijn 65-jarig bestaan. De Vereniging Rembrandt wenst het PBC van harte geluk met dit jubileum en hoopt de succesvolle en vruchtbare samenwerking ten behoeve van ons cultureel erfgoed tot in lengte van jaren te kunnen voortzetten.
De Algemene Ledenvergadering van de Vereniging Rembrandt vindt dit jaar plaats op zaterdag 24 september in Apeldoorn. De vergadering wordt ’s middags gehouden in de Grote Kerk aan de Loolaan. Na afloop worden de leden in Paleis Het Loo verwacht voor een exclusieve bezichtiging van het paleis en natuurlijk ook van Jan Davidsz. de Heems Vivat Oraenge, het schilderij dat op initiatief van de Vereniging Rembrandt met een grote publieksactie ter ere van het 25-jarig regeringsjubileum van Koningin Beatrix voor Paleis Het Loo werd verworven. Voor meer informatie over het programma van die dag en hoe u zich kunt opgeven, zie de achterpagina van dit Bulletin en de bijgesloten agenda en antwoordkaart.
22 Relief mit gelbem Viereck 2
Kurt Schwitters
FRIES MUSEUM, LEEUWARDEN
26 Amo te ama me
Lourens Alma Tadema
MR JAN MAARTEN BOLL
Op het moment dat u dit leest heeft het stilleven Vivat Oraenge van Jan Davidsz. de Heem zijn uiteindelijke bestemming gevonden in Paleis Het Loo. Na een intensieve campagne zijn door duizenden particulieren, enkele particuliere fondsen en met steun van de Staatsloterij en Koninklijke TPG Post (inmiddels omgedoopt tot TNT – in oranje letters) de gelden
bijeengebracht om de aankoop van het schilderij mogelijk te maken. In het volgende Bulletin zal een laatste beschouwing aan het Vivat-project worden gewijd en zult u meer kunnen lezen over de feestelijke presentatie van het schilderij en het zilveren namenregister voor Koningin Beatrix.
4
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Voorwoord Steeds weer blijkt hoe belangrijk particulieren en particuliere organisaties zijn voor ons openbaar kunstbezit. Vivat Oraenge is een eminent voorbeeld door de directe financiële betrokkenheid van velen. Een ander voorbeeld is het werk van de Ottema-Kingma Stichting (OKS), die onlangs haar 50-jarig bestaan vierde en waarover in ons Nieuws van de Vereniging meer wordt verteld. Deze Stichting steunt niet alleen het (Friese) openbaar kunstbezit door aankopen – afgelopen jaar nog in eendrachtige samenwerking met de Vereniging Rembrandt – maar geeft ook een impuls aan de discussie over dit onderwerp, getuige het door de OKS georganiseerde symposium. De Vereniging Rembrandt juicht die discussie zeer toe en zal bij haar lustrum in 2008 ook een symposium organiseren, waarbij de opgedane ervaring zeker zal worden benut. Het zal interessant zijn om te zien welke nieuwe ontwikkelingen zich over drie jaar hebben voorgedaan. Nog een belangrijk particulier wapenfeit tot slot. Van Museum Boijmans Van Beuningen kregen wij bericht dat het uiteindelijk is gelukt om de serie tekeningen De twaalf maanden van Hans Bol (1534-1593) aan te kopen, dit tot grote vreugde en opluchting van alle betrokkenen. Een paar keer dreigde de verwerving van deze even belangrijke als kostbare juweeltjes van tekenkunst te mislukken. Maar hier lieten vooral de Rotterdamse particulieren, onder aanvoering van de heren Dura en Schoufour, zich van hun allerbeste kant zien. Het werd uiteindelijk een prachtig staaltje van particulier-publieke samenwerking waardoor het museum dit traject succesvol kon afronden. Het is lang niet altijd gemakkelijk om kunstwerken, ook al horen ze nog zo vanzelfsprekend in onze openbare collecties thuis, te verwerven of te behouden. Vaak is het een traject van, zo niet bloed, dan toch zweet en tranen. Maar al diegenen die zich voor Vivat Oraenge of voor De twaalf maanden hebben ingezet zullen, als zij voor de werken in Paleis Het Loo, respectievelijk Museum Boijmans staan, een gelukkig moment beleven en weten dat het allemaal de moeite meer dan waard is geweest. Mr Jan Maarten Boll is voorzitter van de Vereniging Rembrandt
Stilleven met bloemen, vruchten en een dode haas Joris Ponse (Dordrecht 1723 - 1783 Dordrecht) Dordrechts Museum Dordrecht
Olieverf op paneel, 93,5 x 77 cm. Gesigneerd l.m.: J PONSE Herkomst: kunsthandel Raphael Valls, Londen
Het Dordrechts Museum heeft met steun van de Vereniging Rembrandt een topstuk van de goeddeels onbekende Dordtse kunstenaar Joris Ponse (1723 - 1783) aangekocht. Met het opduiken uit particulier bezit van het fraaie Stilleven met bloemen, vruchten en een dode haas, vorig jaar op een veiling in Londen, werd in een keer de hoge kwaliteit van het werk van de kunstenaar duidelijk. Ponse is een leerling van de 18de-eeuwse schilder Aert Schouman (1710 -1792) en bovendien de leermeester van onder meer Abraham van Strij (1753 -1826). Met de aankoop van het schilderij wordt prachtig een ontbrekende schakel in het Dordrechts Museum ingevuld.
Bloemstilleven met Mercuriusbeeld en papegaai Joris Ponse (1723-1783) 1768. Drager onbekend, 123 x 90,5 cm. VERBLIJFPLAATS ONBEKEND
ONBEKEND
Het is opmerkelijk dat er tot voor kort nauwelijks werk van Joris Ponse bekend was. In zijn tijd moet Ponse namelijk een vooraanstaand schilder zijn geweest. Hij had een grote schilderswinkel waarin veel decoratief schilderwerk werd uitgevoerd. Aan opdrachten zal hij geen gebrek hebben gehad. Lange tijd was hij de belangrijkste schilder in Dordrecht. Naast het maken van schoorsteenstukken, behangsels en het beschilderen van rijtuigen, heeft hij ook portretten en andere kleinere werken geschilderd. Bovendien heeft hij een groot aantal schilders opgeleid. Onder zijn vele leerlingen bevonden zich Arie Lamme (1748 -1801), Dirk Kuipers (1733 -1796), Willem van Leen (1753 -1825), Michiel Versteeg (1756 -1843) en de reeds genoemde Abraham van Strij. In alle belangrijke naslagwerken is zijn naam te vinden. Hij heeft bovendien een goede reputatie opgebouwd als schilder van kabinetstukken: vooral bloemstillevens met jachtbuit. Nog in 1817 schrijven Van Eijnden en Van der Willigen: Een zijner beste stukken van die soort stelt eenen dooden Haas voor bij eene mand, waarin Bloemen en Vruchten, met verder bijwerk; het is waarschijnlijk thans nog te Dordrecht berustende.1 Het aan-
gekochte schilderij sluit nauw aan bij deze beschrijving en is ongetwijfeld meer dan een representatief voorbeeld uit deze categorie. DODE HAAS
Op een stenen console is een rijke uitstalling van verschillende soorten bloemen en vruchten te zien. Een dode haas, met een poot aan een tak gebonden, is groot in het beeldvlak geplaatst. De combinatie van het kleurrijke bloemstilleven met de jachtbuit lijkt ongewoon, maar is door de schilder heel bewust gemaakt. De dode haas
5
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
versterkt de vanitasgedachte die dikwijls latent aanwezig is in bloemstukken. Bloemen bloeien immers kortstondig en zijn daardoor geschikte symbolen van vergankelijkheid. Het zal Ponse vooral ook te doen zijn geweest om de mogelijkheid die deze combinatie biedt om verschillende texturen uit te beelden. Hij laat zijn virtuositeit zien in de prachtig geschilderde harige vacht van de haas die een mooi contrast vormt met de glimmende en transparante oppervlakken van bijvoorbeeld de druiven en bloemen. Ook in de verfijnd geschilderde kop van de haas die centraal op de voorgrond ligt, heeft Ponse zich uitgeleefd. Hoewel het dode dier het stilleven misschien – in onze moderne ogen – minder aantrekkelijk maakt, is het niet verwonderlijk dat Ponse juist hierom (getuige het aangehaalde citaat) werd gewaardeerd. Ook het feit dat een leerling het motief van de dode haas in een bloemstuk van hem overnam, bevestigt Ponses reputatie op dit gebied. Arie Lamme, de grootvader van Ary Scheffer (1795 -1858), schilderde in 1769 een schoorsteenstuk met een vergelijkbare dode haas voor een kamer in het huis Achterhakkers1 te Dordrecht (thans de zogenaamde jachtkamer in het Oude Raadhuis).
Stilleven met bloemen, vruchten, vissenkom en hond Abraham van Strij 1782. Olieverf op paneel, 92,4 x 72 cm. DORDRECHTS MUSEUM
Stilleven met bloemen en vruchten Willem van Leen 1795. Olieverf op paneel, 105 x 80 cm. DORDRECHTS MUSEUM
NET ECHTE VLIEG
Vooral opvallend aan de haas van Ponse is de bedrieglijk echt geschilderde vlieg die op de vacht zit. De vlieg is zó geschilderd dat het net lijkt alsof zij geen onderdeel van het stilleven uitmaakt, maar zich bovenop het schilderij bevindt. Het is een humoristisch trompe l’oeil element om de toeschouwer op het verkeerde been te zetten. Precies wanneer de toeschouwer geneigd zal zijn met een snelle handbeweging de vlieg weg te jagen, beseft hij dat hij bedrogen is. Hij zal zich vervolgens realiseren dat de vlieg net als enkele andere insecten, zoals mieren en een rups, is toegevoegd om het intredende verval zichtbaar te maken. De vlieg is in feite ook een symbool van vergankelijkheid, maar dan op een vermakelijke manier. Op een ander stilleven van Ponse, dat helaas alleen van een zwart-wit foto bekend is, treffen we de vlieg aan op een perzik in de voorgrond. Bij dit Bloemstilleven met Mercuriusbeeld en papegaai uit 1768 is het effect echter minder sterk. De belangrijkste leerling van Ponse, Abraham van Strij, nam de bedrieglijk echte vlieg van zijn leermeester over. Op het bijzondere stilleven van Van Strij uit 1782 in het Dordrechts Museum is op de voorgrond weer ostentatief een net echte vlieg te zien. Noten:
INVENTIEF
1. R. van Eijnden & A. van der Willigen, Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst sedert de helft der 18de eeuw, Haarlem 1816-1840, deel II, p. 219.
Verdere vergelijking van de twee stillevens van Ponse met dat van Van Strij maakt goed duidelijk hoe de leerling nog meer schatplichtig was aan het werk van de leermeester. Het 1768 gedateerde werk van Ponse laat namelijk opnieuw de inventiviteit van de meester zien. Ditmaal voegt hij aan een stilleven met bloemen en vruchten een standbeeld van een jonge Mercurius, de god van de handel, toe. Hoewel het schilderij compositorisch niet helemaal geslaagd is, zorgt het beeldje ervoor dat de bloemen tot hoog boven de sokkel het beeldvlak vullen. De bloemen zijn met een lint aan het beeld vastgemaakt. Fraai is ook de papegaai die de bloemen juist weer los trekt. Deze
2. Collectie De Grez, inv.nr. 4060/2883. Literatuur: J. Erkelens, ‘Dordtse schilders, 10: Joris Ponse (17231783)’, Kwartaal & Teken 18 (1992) 3, pp. 6-7.
7
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
vogel herinnert aan het werk van Ponses leermeester Aert Schouman, die een grote reputatie had als schilder van decoratieve stukken met vogels. De werken van Ponse vormen een belangrijke context voor het oeuvre van Van Strij. Ze verduidelijken het ontstaan van Van Strijs stilleven in het Dordrechts Museum waarin bloemen en vruchten eveneens gecombineerd worden met jachtbuit en waarin zelfs een nieuw element wordt toegevoegd: een vissenkom. Van Strij probeert de inventiviteit van zijn leermeester duidelijk te overtreffen. AANVULLING
Het aangekochte schilderij van Ponse vormt niet alleen een mooie aanvulling op het werk van Schouman en Van Strij in het Dordrechts Museum. Ponse kan beschouwd worden als de verbinding tussen Schouman en een nieuwe generatie schilders die rond 1800 werkzaam was. Naast Van Strij is vooral de bloemschilder Willem van Leen (1753 -1825) van belang en met enkele goede stukken vertegenwoordigd in de collectie. Ook deze werken van Van Leen worden met de aanwinst van het bloemstuk van Ponse in een bredere context geplaatst. Het Stilleven met bloemen en vruchten van Van Leen uit 1795 laat echter vooral de invloed zien van Gerard van Spaendonck (1746 -1822) bij wie Van Leen na het onderricht van Ponse enige tijd in de leer was in Parijs. Tot slot kan met de aanwinst het werk van Ponse zelf eindelijk op waarde worden geschat. In openbare collecties was zijn werk nog niet aanwezig. Alleen in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Brussel wordt een kleine tekening bewaard van een muis die aan wat fruit knabbelt.2 Nu kan het hoge niveau van zijn schilderkunst eindelijk getoond worden, gelukkigerwijs tussen het werk van zowel zijn leermeester als zijn leerlingen. Daarmee ontstaat een fraai en nog completer beeld van de rijke 18de-eeuwse schilderkunst in Dordrecht s Sander Paarlberg
Tot en met augustus 2005 is het nieuw verworven stilleven van Joris Ponse te zien in het Dordrechts Museum op de tentoonstelling De koopman en de kunstenaar. Aert Schouman schildert Cornelis van Lill, waarin verschillende 18de-eeuwse aanwinsten centraal staan.
Portret van een Afrikaanse man Jan Mostaert (Haarlem ca.1474- 1552/1553 Haarlem) Rijksmuseum Amsterdam
Ca. 1520-1530. Olieverf op paneel, 30,8 x 21,2 cm. Herkomst: kunsthandel Robert Noortman Ltd., Maastricht
Dankzij een royale bijdrage van de Vereniging Rembrandt en verschillende andere fondsen slaagde het Rijksmuseum er in om in juni 2005 het eerste en enige zelfstandige geschilderde portret van een zwarte Afrikaan uit de renaissanceperiode te verwerven. Het portret door Jan Mostaert was onder de titel Portret van een Moor uit afbeeldingen wel bekend bij specialisten, maar nauwelijks bij een breder publiek. Onderzoek naar de toeschrijving, de betekenis van het schilderij en de identiteit van de geportretteerde heeft het afgelopen jaar al wel plaats gevonden, maar nog steeds zijn niet alle vragen beantwoord. Verworven met steun van de Vereniging Rembrandt, mede dankzij het Prins Bernhard Cultuurfonds, de Mondriaan Stichting, het VSB fonds, de Rijksmuseum Stichting en de BankGiro Loterij.
EEN UNIEK 16DE-EEUWS PORTRET
Zwarte Afrikanen waren in het 16de-eeuwse Europa zelden personen van aanzien. Het merendeel werd als slaven in Spanje en Portugal geïmporteerd. Een klein aantal van hen werd in de loop der jaren vrijgelaten, maar de meesten bleven als dienaar werkzaam bij hun heer. Alleen de Kongo, dat in de late 15de eeuw door de Portugezen was gekerstend, had een aparte status als zwart koninkrijk, waarvan een elite in Portugal werd opgeleid. Enkele Kongolezen brachten het als geleerde, clericus, muzikant en hofnar
tamelijk ver. Het merendeel bleef echter werkzaam in ondergeschikte beroepen. In de Nederlanden, waar de slavenstatus niet erkend werd, kwamen negers vooral mee als bedienden van Spaanse en Portugese handelaren. Personen met een zwarte huidskleur werden in de late middeleeuwen en renaissance weliswaar meer dan eens afgebeeld – bijvoorbeeld als de zwarte koning Balthazar in een Aanbidding der koningen, of, vooral in de Duitse kunst, de Heilige Maurits als Moor – maar dat gebeurde steeds op nogal stereotiepe wijze. Zo werden zij getypeerd als slaaf met lidtekens in het gezicht, of als muzikant, lachend en zorgeloos; ook werden ze met gouden sieraden en oorringen weergegeven en als lui en dronken beschreven en afgebeeld. Het uitzonderlijke Portret van een Afrikaanse man dat het Rijksmuseum nu heeft kunnen verwerven, is het eerste en enige zelfstandige geschilderde portret van een zwarte Afrikaan dat uit de renaissance bewaard is gebleven. In het prachtige schilderij is een zwarte Afrikaan in Europese kleding – met zwaard – geportretteerd als een Bourgondisch-Habsburgse edelman uit die periode. De zelfbewuste houding, kleding en rijke attributen getuigen van een succesvolle assimilatie van deze man binnen de culturele normen van de Europese renaissance. EDELMAN OF SOLDAAT
Portret van Floris van Egmond, graaf van Buren en Leerdam (1469-1524) Jan Gossaert Ca. 1519. Olieverf op paneel 39,8 x 29,3 cm. RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM Sinds 1948 in bruikleen aan het Mauritshuis, Den Haag.
8
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Door zijn kleding en attributen kunnen we iets meer te weten komen over de sociale identiteit van de geportretteerde, alsmede de tijd en het milieu waarin dit portret tot stand is gekomen. Net zoals veel Vlaamse edellieden in het begin van de 16de eeuw is de neger afgebeeld met een baret (een rode klapmuts), waarop een gouden insigne is gespeld. Het aardige is dat deze is herkend als een pelgrimsinsigne van Onze Lieve Vrouwe van Halle. Het Mariabeeld in de kerk van Halle (vlak onder Brussel) behoorde tot de oudste en in Brabant meest aanbeden Madonnabeelden, en werd zowel door de Hertogen van Bourgondië als door de Habsburgers vereerd. Het is daarom aannemelijk dat de geportretteerde het pelgrimsoord heeft bezocht en daar het insigne kocht of cadeau kreeg. Het insigne maakt duidelijk dat de portretteerde een Christen is, en maakt het waarschijnlijk dat hij in de kringen van het BourgondischHabsburgse hof in Brussel en/of in Mechelen bij Margareta van Oostenrijk heeft verkeerd. De neger op dit portret kijkt kalm voor zich uit. Hij heeft een snor en baard, hetgeen zowel in Afrika als Europa als een teken van status en mannelijkheid werd gezien. Met zijn rechterhand omvat hij de greep van het zwaard,
DE SCHILDER JAN MOSTAERT
De aanbidding der koningen Jan Mostaert Ca. 1520-25. Olieverf op paneel, 49 x 35 cm. RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM 2004-2008 in bruikleen aan Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam.
10
terwijl zijn linkerhand in zijn zij is geplaatst; met het iets naar achter geheven hoofd kijkt hij de toeschouwer fier en zelfbewust aan. De wijze waarop hij een slag naar links gedraaid is afgebeeld, doet denken aan het Portret van Floris van Egmond, graaf van Buren en Leerdam (1469 -1524) dat Jan Gossaert (1478 -1532) omstreeks 1519 schilderde. Opmerkelijk is dat hij tot onder het middel is geportretteerd, waardoor te zien is hoe zijn twee bruin gekleurde zogeheten beenlingen (hosen) met dubbele steken aan zijn rode wambuis zijn bevestigd. Eveneens hierdoor zichtbaar zijn de geitenleren handschoenen, het fraai bewerkte gevest van het zwaard en een rijk versierde geborduurde tas. Dit alles wijst erop dat het hier misschien om een krijgsman gaat. Een mogelijke kandidaat is de door historicus Ernst van den Boogaart gevonden vermeldingen van een zekere ‘Çhristophle le More’ die als boogschutter deel uitmaakte van de lijfwacht van keizer Karel V. De laatste vermelding van zijn naam is uit 1521, toen hij in Aken verbleef ter gelegenheid van de keizerskroning van Karel V aldaar. Andere historici denken eerder aan een gezant of functionaris aan het hof van Margareta van Oostenrijk in Mechelen.
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Over het werk van de Haarlemse schilder Jan Mostaert (ca. 1474 -1552/53) is weinig met zekerheid bekend, hoewel hij meer dan een halve eeuw in Haarlem als schilder werkzaam was. Met behulp van archiefgegevens en Karel van Manders Schilder-boeck uit 1604 is het wel mogelijk om zijn leven en werk in grote lijnen te reconstrueren. Volgens Van Mander bezorgden zijn zelfstandige portretten van veeler groter Heeren en Vrouwen Jan Mostaert een behoorlijke faam. Hij beschrijft de schilder als een vakkundig portrettist die ‘t gelijcken seer natuerlijck treffende, dat het scheen datse daer levendigh vertegenwoordigd waren. Helaas is geen van de door Van Mander genoemde portretten met zekerheid te identificeren. Wel is een kopie bekend van het portret (fait au vif) van Philibert van Savoie – de in 1504 overleden derde echtgenoot van Margareta van Oostenrijk – dat de schilder de Landvoogdes begin 1521 heeft aangeboden. Zij beloonde de kunstenaar daarvoor vorstelijk met 20 Philipsguldens. Hierdoor weten we dat Jan Mostaert in het begin van 1521 het hof van Margareta van Oostenrijk in Mechelen moet hebben bezocht. Het is goed mogelijk dat hij bij die gelegenheid het portret van de zwarte Afrikaan heeft geschilderd. Wie de opdrachtgever was en ter gelegenheid waarvan het portret werd geschilderd, is helaas niet vast te stellen, maar het is aannemelijk dat het portret tussen 1520 en 1530 is gemaakt. Jan Mostaert was al met enkele schilderijen in het Rijksmuseum vertegenwoordigd, waaronder het kleine paneel De aanbidding der koningen, dat sinds 1879 in bezit van het museum is, en een fraai in 1952 aangekocht Vrouwenportret, met in het landschap op de achtergrond de bekering van St. Hubertus. Beide werken tonen een degelijk en vakkundig schilder. Meer verrassend is zijn – wat later geschilderde – West-Indisch landschap uit het Frans Halsmuseum, waarop een episode uit de verovering van Amerika wordt afgebeeld en waarin Mostaert belangstelling toont voor de nieuwe exotische wereld. Het Portret van een Afrikaanse man past evenwel in de portrettraditie van zijn tijd en getuigt van een opmerkelijk observatievermogen. Er is een wereld van verschil met de neger die Jan Mostaert waarschijnlijk iets eerder in zijn De aanbidding der koningen als Balthazar schilderde. Daarop is de koning een vriendelijke jongeman met zwart gelaat en kroeshaar, terwijl de neger in het portret een man van vlees en bloed is, met een donkerbruin gelaat, een donkere snor en baard, stevige oogkassen, een korte iets bolle wipneus en dikke gevulde lippen. Kortom een werkelijk roerend portret van een zwarte Afrikaan als een Europese krijgs- of edelman.
siast werd besproken door H.P. Bremmer. Ook hing het schilderij in 1958 op de jubileumtentoonstelling Middeleeuwse Kunst van de Noordelijke Nederlanden. Daarna raakte het in de vergetelheid tot het tussen 1998 - 2003 als langdurig bruikleen van de erven Barlow werd tentoongesteld in de Iveagh Bequest in Kenwood House bij Londen. In 2004 verkochten de erven het via Simon C. Dickinson Ltd, Londen aan kunsthandel Noortman in Maastricht, waar het Rijksmuseum het afgelopen juni verwierf. In mei 2005 verscheen nog een kleurenreproductie van het schilderij op de omslag van het door Cambridge University Press uitgegeven boek Black Africans in Renaissance Europe, waarin uitvoerig op het portret wordt ingegaan. De resultaten van het diepgaande onderzoek naar onder meer de identiteit van de geportretteerde zullen dit najaar in het Bulletin van het Rijksmuseum hun neerslag vinden. WAAR IS HET SCHILDERIJ TE ZIEN?
Portret van een vrouw
HERKOMST
Jan Mostaert
Het schilderij dook voor het eerst op in 1920 bij de Londense kunsthandelaar Tomas Harris, die veel van zijn aankopen in Spanje deed, en werd door de befaamde kenner van de vroege Nederlandse schilderkunst Max J. Friedländer (1857 - 1958) herkend als een werk van Jan Mostaert. Hij vermeldde het in 1921 in een summiere lijst van diens schilderijen onder de titel Bildnis eines Mohren in de tweede editie van zijn handboek Von Eyck bis Bruegel. Het schilderij verhuisde in 1924 naar kunsthandel Galerie Fischer in Luzern, waar het in 1934 werd verkocht aan de Engelse verzamelaar Sir Thomas D. Barlow (1883 1964), die een fraaie collectie vroege Nederlanders en Italiaanse primitieven bijeenbracht. Het schilderij werd onder de titel Beeltenis van een moor voor het eerst aan een groter publiek getoond in de tentoonstelling Jeroen Bosch - Van Geertgen tot Scorel - Noord-Nederlandsche Primitieven in 1936 te Rotterdam (Museum Boymans). Het werd bij die gelegenheid afgebeeld – voor het eerst – in de tentoonstellingscatalogus en ook in het maandblad Beeldende Kunst, waar het onder de titel de Moorenkoning enthou-
Ca. 1530. Olieverf op paneel, 64,5 x 49 cm. RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM 2004-2008 in bruikleen aan Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam
11
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Het wat het thema betreft volstrekt unieke schilderij past zowel uitstekend in het cultuurhistorische verhaal dat het nieuwe Rijksmuseum zal geven van de renaissance, maar even goed binnen het beeld dat het museum kan geven van de vroege Noord-Nederlandse portretschilderkunst. Het Rijksmuseum bezit een kleine fraaie reeks portretten, te beginnen met het vroeg 15de-eeuwse portret van Liesbeth van Duvenvoorde en de portretten van de Meester van de Vorstenportretten, van Jacob Cornelisz. Van Oostsanen, Jan Gossaert, Jan van Scorel, Jan Vermeijen, Maerten van Heemskerck, etc. Het schilderij zal tot begin september 2005 als nieuwe aanwinst getoond worden in de Philipsvleugel. Vervolgens zal het portret tijdelijk terugkeren naar de Zuidelijke Nederlanden om in Mechelen deel uit te maken van de tentoonstelling Dames van klasse over Margareta van York en Margareta van Oostenrijk (17 september tot 18 december 2005). Daar zal onder meer aandacht worden besteed aan de verzamelingen van Margareta van Oostenrijk, waaronder die van exotische voorwerpen uit Amerika en Afrika. Vervolgens zal het portret gedurende de sluiting van het Rijksmuseumgebouw deel uitmaken van het bruikleen van vroege Hollandse schilderijen aan het Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam. In de opstelling van het Nieuwe Rijksmuseum – te zien vanaf 2009 – zal het schilderij in de cultuurhistorische context van het Bourgondisch-Habsburgse hof te Mechelen en Brussel worden geplaatst s Jan Piet Filedt Kok
12
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Achilles vertoornd op Agamemnon Daniël Eggermans (?-1643 Brussel) naar ontwerp van Peter Paul Rubens (Siegen 1577-1640 Antwerpen) Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam
Ca.1630-1635. Wol, zijde, goud- en zilverdraad, 417 x 390 cm Gesigneerd op de zelfkant aan de onderzijde: D. Eggermans. F., en het merk van Brussel (twee B’s) Herkomst: particuliere verzameling, Frankrijk
Met steun van de Vereniging Rembrandt kon Museum Boijmans Van Beuningen een hoogtepunt van de Vlaamse tapijtkunst verwerven. Het gaat om een in het atelier van de Brusselse wever Daniël Eggermans vervaardigd tapijt naar ontwerp van Peter Paul Rubens. Op het gekochte werk is het begin van Homerus’ Ilias afgebeeld, wanneer Achilles in woede ontsteekt als Agamemnon de slavin Briseïs voor zich opeist. Oorspronkelijk maakte het deel uit van een serie van acht tapijten met voorstellingen uit het leven van de Griekse held.
Achilles vertoornd op Agamemnon (schets) Peter Paul Rubens Ca. 1630-1635. Olieverf op paneel, 44,8 x 46 cm. MUSEUM BOIJMANS VAN BEUNINGEN, ROTTERDAM
RUBENS ALS TAPIJTONTWERPER
Peter Paul Rubens ontwierp tijdens zijn leven vier reeksen tapijten. De eerste serie (1616-1618) had de Romeinse consul Decius Mus tot onderwerp en werd gemaakt voor niet bij naam bekende Genuese edellieden. De oorspronkelijke editie – die niet meer bekend is – moet hebben bestaan uit twee reeksen van ieder zeven tapijten met daarbij nog een of twee bovendeurstukken. Rubens’ tweede reeks, die rond 1622 ontstond, bevatte twaalf tapijten die over het leven van de Christelijke Romeinse keizer Constantijn handelden. De serie werd vervaardigd in het Parijse weefatelier van Marc Comans en Frans van der Plancken, mogelijk in directe opdracht van de Franse koning Lodewijk XIII. De tegenwoordig vroegst bekende editie is in het Philadelphia Museum of Art en werd in 1625 door de Franse koning aan Kardinaal Francesco Barberini geschon-
13
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
ken. De derde en grootste serie die Rubens rond 1626 ontwierp, was een verbeelding van de triomf van de Eucharistie. Het was een bestelling van aartshertogin Isabella Clara Eugenia, de dochter van de Spaanse koning Filips II, voor de kerk van de Descalzas Reales (Koninklijke Ongeschoeide Clarissen) in Madrid. De eerste editie bevindt zich nog steeds in het klooster aldaar. De laatste serie tapijten, die Rubens rond 1630 -1635 ontwierp, toonde acht gebeurtenissen uit het leven van Achilles. De reeks begint met de doop van Achilles in de Styx en eindigt met de dood van de held door een vergiftigde pijl. In de tussenliggende taferelen komen de belangrijkste gebeurtenissen uit zijn leven aan bod. Er zijn geen documenten bekend waaruit blijkt wie de oorspronkelijke opdrachtgever was. Zoals we zullen zien, is het zeer waarschijnlijk dat het verworven tapijt uit de editio princeps afkomstig is. Rubens ontwierp zijn tapijtseries doelbewust om de in het slop geraakte Brusselse tapijtweverij – die in de 16de eeuw een Gouden Eeuw beleefde – nieuw leven in te blazen. Hij is belangrijk voor de vernieuwingen in de tapijtkunst aan het begin van de 17de eeuw. Bij zijn laatste twee series (de Triomf van de Eucharistie en Het leven van Achilles) ontwierp Rubens niet alleen de hoofdvoorstellingen, maar ook de boorden van de tapijten. Tot dan toe was het gebruikelijk dat de wevers daar zelf voor zorgden. Klanten konden desgewenst zelf bepalen welke omranding zij om de door hun bestelde tapijten wilden. De omranding maakt bij Rubens’ ontwerpen voor het eerst een essentieel onderdeel uit van de compositie. Bij de Achilles-serie wordt die steeds gevormd door twee hermen,
die aan weerszijden van de voorstelling staan. Ze zijn de architecturale voorgrond waarachter de voorstelling zich afspeelt. Opvallend genoeg werden bij vrijwel alle series de door Rubens’ ontworpen hermen vervangen door traditionele boorden met bloemen en putti. Blijkbaar vond Rubens’ innovatie bij de klanten geen groot enthousiasme. HET LEVEN VAN ACHILLES
Rubens bereidde de serie over het leven van Achilles nauwkeurig voor. Eerst schilderde hij acht kleine olieverfschetsen op panelen met een hoogte van ongeveer 45 cm. Deze ontwerpen werden daarna uitgewerkt op panelen die ongeveer tweeënhalf keer zo groot waren, de zogenaamde modelli. Tussen de schets en het modello zijn vaak grote veranderingen. Als men het modello van Achilles vertoornd op Agamemnon vergelijkt met de schets, is te zien hoe Rubens nog allerlei details wijzigde. De uitgewerkte schilderijen dienden op hun beurt weer als voorbeeld voor de vier keer zo grote kartons, die het directe voorbeeld waren voor de tapijten. Door het gebruik van een zogenaamde basse-lisse getouw – waarbij de wever het karton onder de kettingdraden had liggen – zijn de tapijten spiegelbeeldig aan de ontwerpen. De acht olieverfschetsen en bijbehorende modelli bleven bewaard, maar de kartons gingen helaas verloren. Zeven van de acht schetsen zijn bij elkaar gebleven en vormen tegenwoordig een hoogtepunt in de collectie van Museum Boijmans Van Beuningen. Alleen de schets met de Teruggave van Briseïs ontbreekt en bevindt zich in het Detroit Institute of Arts. De modelli raakten verspreid over musea in de gehele wereld. De Achilles-serie moet zeer populair zijn geweest. Uit documenten valt af te leiden dat er in de 17de eeuw tientallen reeksen zijn geweven. Er is tegenwoordig echter geen serie meer in zijn geheel bij elkaar. Omdat de eerste opdrachtgever onbekend is, is niet met zekerheid te zeggen welke tapijten tot de vroegste reeks behoorden. Er is echter een serie, die zonder uitzondering in de kunsthistorische literatuur wordt gehouden voor de eerste editie.
is de enige reeks van het Leven van Achilles die zijn naam draagt. Latere edities zijn vervaardigd door de firma’s Raes en die van Van Leefdael en Van der Strecken. Sinds de Belgische kunsthistoricus Erik Duverger in 1971 de serie uit het bezit van Louis Philippe identificeerde als de eerste editie, is dit idee algemeen aanvaard. EEN TAPIJT HERONTDEKT
Achilles vertoornd op Agamemnon (modello) Peter Paul Rubens en atelier Ca. 1630-1635. Olieverf op paneel, 107 x 109 cm. COURTAULD INSTITUTE GALLERY, LONDE
EERSTE EDITIE
In 1852 werd uit het bezit van koning Louis Philippe van Frankrijk een complete serie van acht tapijten van Het leven van Achilles geveild. De herkomst vóór die tijd is helaas onbekend. Tijdens de kijkdagen werden de tapijten lyrisch beschreven door Eugène Delacroix. Ze werden gekocht door Louis Pierre Henri baron Thenard. In 1931 werden ze wederom op een veiling aangeboden. Wat er daarna met de serie is gebeurd, was tot voor kort vrijwel onbekend. In 1954 doken vier van de tapijten op bij de Fundaçao da Casa de Bragança in het paleis te Vila Viçosa in Portugal. De andere vier bleven spoorloos. De serie uit het bezit van Louis Philippe wordt om verschillende redenen beschouwd als de eerste editie. In de eerste plaats zijn de tapijten van uitzonderlijk hoog niveau. De gezichtsuitdrukkingen en detaillering zijn van een veel hogere kwaliteit dan die op de andere edities. Het is bovendien tegenwoordig nog de enige te reconstrueren reeks die de ontwerpen van Rubens nauwgezet volgt. In latere wevingen werden, zoals reeds gememoreerd, vrijwel altijd de door Rubens’ ontworpen boorden vervangen door andere randen. De serie is bovendien een van de uiterst zeldzame voorbeelden waarin het kostbare goud- en zilverdraad is verwerkt. Enkele van de tapijten zijn gesigneerd door Daniël Eggermans. Het
14
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Enkele jaren geleden begon schrijver dezes samen met Alejandro Vergara, van het Museo Nacional del Prado in Madrid, met de voorbereidingen van een tentoonstelling over de door Rubens ontworpen tapijtserie van het leven van Achilles. Aanleiding was de restauratie door Annetje Boersma van de zeven voorbereidende schetsen van Rubens uit het bezit van Museum Boijmans Van Beuningen. Doel van de expositie was om niet alleen de schetsen, maar ook de uitgewerkte schilderijen en voorbeelden van alle acht tapijten te laten zien. Uiteraard wilden wij het liefste tapijten uit de eerste editie tonen. Een bezoek aan Vila Viçosa was echter zonder succes. De conservator maakte duidelijk dat er geen denken aan was dat ook maar een van de tapijten zijn plaats zou verlaten. De grote kenner van de Vlaamse tapijtkunst, Guy Delmarcel, met wie wij doorlopend contact hadden en die ons steeds met raad en daad ter zijde stond, herinnerde zich echter dat ooit een stagiaire hem had verteld dat zij iemand kende die ook een tapijt uit de eerste editie bezat. Hij was deze medewerkster echter uit het oog verloren. Dankzij internet kon hij haar in de Verenigde Staten opsporen. En inderdaad, volgens haar hing bij een Franse kennis een door Eggermans gesigneerde Achilles vertoornd op Agamemnon, die uit dezelfde reeks kwam als de tapijten in Portugal. Met de trein trokken Guy Delmarcel en ik naar Frankrijk waar wij hartelijk werden ontvangen door een Bourgondische wijnboer. In de woonkamer hing het bewuste tapijt, waarvan het onderste gedeelte was opgerold omdat het plafond niet hoog genoeg was om het werk in zijn geheel te tonen. De kleuren waren nog uitzonderlijk fraai bewaard gebleven. De eigenaar was enthousiast en wilde het tapijt graag uitlenen. Hij bleek een afstammeling van de Baron Thenard die de hele reeks in 1852 op de veiling van koning Louis Philippe had gekocht.
De centaur Chiron onderricht Achilles Daniël Eggermans naar ontwerp van Peter Paul Rubens Ca. 1630-1635. Wol, zijde, goud- en zilverdraad, 417 x 320 cm. PARTICULIERE VERZAMELING
Toen de serie in 1931 weer ter veiling kwam, had de familie de reeks teruggekocht. De eigenaar vertelde trots hoe hij als kind verstoppertje achter de tapijten had gespeeld toen ze, alle acht nog, in het familiehuis in Parijs hingen. Uiteindelijk waren de tapijten verdeeld over verschillende leden van de familie. Een van hen had na de Tweede Wereldoorlog vier tapijten aan Vila Viçosa verkocht; van twee tapijten wist hij de verblijfplaats niet. Van de overige twee tapijten bezat hij er een en de andere hing bij zijn schoonzuster in Parijs. Ook dit tapijt met de Centaur Chiron onderricht Achilles kregen we uiteindelijk in bruikleen voor de expositie. Na de tentoonstelling bleek de eigenaar bereid zijn Achilles vertoornd op Agamemnon te willen verkopen. Dankzij de steun van de Vereniging Rembrandt kon Museum Boijmans Van Beuningen het ook daadwerkelijk verwerven zodat het best bewaarde tapijt uit de eerste editie nu verenigd is met de oorspronkelijke schets van Rubens s Friso Lammertse
Literatuur: Friso Lammertse, Alejandro Vergara met bijdragen van Annetje Boersma, Guy Delmarcel en Fiona Healy, Peter Paul Rubens. Het leven van Achilles, cat. tent. Rotterdam (Museum Boijmans Van Beuningen), Madrid (Museo Nacional del Prado), 2003 (met vermelding van eerdere literatuur).
Portret van Jacob van Wassenaer van Duivenvoorde (1649-1707 ) Willem van Mieris (Leiden 1662 - 1747 Leiden) Kasteel Duivenvoorde Voorschoten
Ca. 1690 -1700. Olieverf op paneel, 50 x 41 cm. Herkomst: veiling Lempertz, Keulen, 20 november 2004, nr 1021
Een portret van één van de meest voorname bewoners van kasteel Duivenvoorde, Jacob van Wassenaer, Heer van Duivenvoorde, Voorschoten en Veur etc., is teruggekeerd naar diens buiten bij Voorschoten, dankzij de steun van een aantal particuliere fondsen, waaronder de Vereniging Rembrandt, die verreweg de grootste financiële bijdrage leverde. Het is de derde maal dat de Stichting Duivenvoorde met steun van de Vereniging Rembrandt de rijke collectie familieportretten door aankoop heeft kunnen uitbreiden. Het recentelijk verworven portret is van de hand van de Leidse fijnschilder Willem van Mieris (1662 - 1747) en laat Jacob van Wassenaer zien als een enigszins gezet heer, omgeven door attributen die verwijzen naar zijn status. Van Mieris heeft ons een artistiek document in een perfecte staat nagelaten dat niet alleen op virtuoze wijze een zelfverzekerd man toont, maar ook een Nederlandse regent aan het einde van de 17de eeuw in al zijn deftige nurksheid. RESPECTABLE PAR SA NAISSANCE ET PAR SON HABILITE 1
Zegelstempel van Jacob van Wassenaer In leren foedraal, diam. 7,4 cm. Gemerkt: wapen Van Wassenaer en opschrift ‘s: Iacob geboore baron v. Wassenaer van Duvenvoirde heer van Voorschoten etc. KASTEEL ROSENDAEL, COLLECTIE VERENIGING GELDERSCHE KASTEELEN
Wij zien een volwassen man, wijdbeens zittend en gekleed in een oranje huisjas, een zogeheten ‘Japonsche rock’ van gewatteerde zijde. Daaronder is de blauwe stof van een kledingstuk te zien met bloemmotieven in goud. Om zijn hals is een cravat gestrikt met brede uiteinden van Venetiaanse naaldkant. Zijn schouderlange haar is niet gepoederd. Zijn rechterarm rust op een tafel, waarover een Perzisch tapijt ligt met daarop twee boeken, een stapeltje documenten en een inktpot waarin een ganzenveer staat. Zijn linkerhand steunt op zijn knie, met de rechter is hij begonnen een brief te schrijven; het eerste woord ‘wij’ staat er al. Op de ruggen van de boeken staat te lezen Biblia en Coustume van Rynlandt; op het bovenste document Opdragt van de landen gelegen in Lisse. Aan de documenten hangen drie lakzegels. In de achterwand is in twee boognissen een tweetal geschilderde grisailles met mythologische scènes zichtbaar. Het rechter tafereel wordt bovenin aan het zicht ontrokken door een blauw gordijn, dat deels is opgenomen. Eén van de zegels, het prominent langs de tafel afhangende rode lakzegel, is de sleutel tot de identificatie van de geportretteerde. Van Mieris doet hier zijn naam als fijnschilder alle eer aan. In het hartschild van het wapen zijn – minutieus geschilderd en ternauwernood zichtbaar – de drie wassende maantjes afgebeeld die Jacob van Wassenaer in zijn wapen voerde als Heer van Voorschoten. Het zegelstempel zelf, met foedraal, is bewaard gebleven en bevindt zich op kasteel Rosendael bij Arnhem. Jacob van Wassenaer werd in 1649 geboren als oudste zoon van Arent van Wassenaer van Duivenvoorde (1610 -1681) en Anna Margaretha van Scherpenzeel (1620 -1662). De Van Wassenaers bezaten een stadspaleis aan de Kneuterdijk te Den Haag en een
15
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
buiten, het huis Duivenvoorde te Voorschoten. In het jaar 1666 werd Jacob ingeschreven als student aan de Leidse universiteit, maar nog datzelfde jaar ging hij in krijgsdienst en werd kapitein in het regiment Hollandse gardes van zijn oom Pieter van Wassenaer, Heer van Starrenburg. In 1668 werd hij tot ritmeester in ‘staatschen dienst’ benoemd en in datzelfde jaar huwde hij Jacoba van Liere (1652 -1693), zijn buurmeisje aan de Kneuterdijk, geboren in de zeer gefortuneerde familie Van Liere-van Reigersberg. Jacoba zou in totaal 14 kinderen baren en bij de geboorte van de laatste overlijden. De oudste zoon, Arent, was al geboren toen Jacob in 1670 door Pieter Nason werd geportretteerd die in 1671 ook een pendant schilderde van Jacoba. 2 Omstreeks de jaarwisseling 1674/75 beëindigde Jacob van Wassenaer zijn militaire loopbaan en volgde hij zijn vader op als Hoogheemraad van Rijnland. Vijf jaar later zou Jacob baljuw en dijkgraaf van Rijnland worden, de hoogste functie binnen het Hoogheemraadschap. Ondertussen was hij ook lid van de Hollandse ridderschap geworden en werd hij als vertegenwoordiger van de Hollandse adel afgevaardigd naar de Staten van Holland, naar het college van Gecommitteerde Raden en later naar de Staten Generaal. Bij de troonsbestijging van Jacobus II in 1685 werd hij naar Londen gestuurd om de gelukwensen van de Staten over te brengen. Nadat Willem III in 1689 de Engelse troon had bestegen werd Jacob lid van een driemanschap, het ‘secreet besogne’, dat een belangrijke rol speelde in het bestuur van de Republiek bij afwezigheid van de stadhouder. Later ging hij op uitnodiging van de koning-stadhouder regelmatig jagen op Het Loo, onder andere in gezelschap van zijn neef Jan van Arnhem (van Rosendael) en Hans Willem Bentinck, graaf van Portland, die later de schoonvader van zijn oudste zoon Arent zou worden.3 Met hen deelde hij de liefde voor tuinaanleg. Het was Jacob die aan het eind van de 17de eeuw een indrukwekkende Franse formele tuin rond Duivenvoorde liet aanleggen. Op een in 1702 geschilderd levensgroot dubbelportret ten voeten uit, waarop Van Wassenaer tezamen met zijn in 1693 overleden echtgenote door Theodoor Netscher (1661-1728) is vereeuwigd, is daar in de achtergrond nog een glimp van te zien. Dit grote werk werd rond 1717 opgenomen in de ‘Ahnengalerie’ van het geslacht Van Wassenaer in de toen juist gereedgekomen nieuwe zaal in het kasteel, die hoogstwaarschijnlijk door Daniel Marot is ontworpen. Jacob van Wassenaer van Duivenvoorde leefde toen al niet meer. Hij overleed in 1707 en werd begraven in Voorschoten. EEN MEER BEROEMDE VAN WASSENAER?
De oudste zoon Arent, die in 1721 overleed, was de laatste volwassen mannelijke Van Wassenaer op Duivenvoorde. Via vererving in de vrouwelijke lijn kwam het landgoed uiteindelijk in het bezit van de familie Torck, die ook een buiten in Gelderland
16
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
had, het kasteel Rosendael. Mogelijk is het portret van Jacob van Wassenaer in die tijd uit de familie geraakt. In ieder geval kwam het in 1799 onder de hamer op de veiling van de collectie Jacques Clemens te Gent, als beeltenis van de Comte van Wassenaer, toegeschreven aan Frans van Mieris. Ook bij de veiling van de collectie J. A. van Dam in 1829, waar het voor ƒ 500,- werd opgehouden, gold het als een werk van Frans van Mieris; de geportretteerde heette nu Admiral Grave van Wassenaer van Obdam bezig een huwelijkscontract zijner dochter met de Hertog van Montmorencij Portret van Lucas
optestellen….4 Vijftig jaar later, in 1879, werd het portret, op een
van Rijp
veiling in Keulen verworven voor het Wallraf-Richartz-Museum aldaar, en in de veilingcatalogus voor het eerst toegeschreven aan Willem van Mieris. Uiteindelijk was het Cornelis Hofstede de Groot die de geportretteerde identificeerde als Jacob van Wassenaer van Duivenvoorde.5
Willem van Mieris 1696. Olieverf op paneel, 23,5 x 19,8 cm. Gesigneerd en gedateerd l.o. PARTICULIERE COLLECTIE
BOEKEN EN STOF, HEEL FIJN GESCHILDERD
De twee boeken op het portret van Jacob van Wassenaer verwijzen respectievelijk naar zijn functie van dijkgraaf en naar zijn godsvrucht. De band die achter de inktpot op tafel ligt met de Coustume van Rynlandt bevat namelijk een overzicht van rechtsgewoonten en -gebruiken in het Hoogheemraadschap Rijnland.6 De Statenbijbel in folioformaat – staand op de tafel weergegeven – met blindstempeling op de platten, is in een dunne, eenvoudige band gebonden. Zij bevat naar alle waarschijnlijkheid uitsluitend het Nieuwe Testament. Het document met de leenakte Opdragt van de landen gelegen in Lisse verwijst naar land dat Van Wassenaer privé of namens het Hoogheemraadschap in leen uitgaf. Jacob van Wassenaer heeft ongetwijfeld opdracht gegeven om zich te laten portretteren met deze symbolen. Willem van Mieris heeft zich daarbij met ongelofelijke precisie van zijn taak gekweten. Willem van Mieris kan worden beschouwd als de belangrijkste voortzetter van de Leidse fijnschildertraditie in de late 17de eeuw en de eerste helft van de 18de eeuw. Hij werd opgeleid door zijn vader Frans van Mieris de Oude (1635 -1681), die echter overleed toen Willem bijna negentien jaar oud was. Hoewel het merendeel van zijn oeuvre bestaat uit genre- en historieschilderijen, was Willem van Mieris ongetwijfeld ook één van de belangrijkste portrettisten van zijn tijd. In de jaren negentig van de 17de eeuw portretteerde hij menig persoon uit de hogere kringen in Leiden en omgeving. Twee geleerdenportretten uit die tijd vertonen verwantschap met zijn portret van Jacob van Wassenaer. Op het ene, dat Willem van Mieris in 1692 van de Leidse hoogleraar Gerard Noodt schilderde, zien we soortgelijke grisailles als links in de achtergrond: een bacchanaal met dansers en muzikanten.7 Op het andere portret, dat van Lucas van Rijp, rector van de Latijnse school in Leiden, uit 1696, is de geportretteerde evenals Jacob van Wassenaer gekleed in een ‘Japonsche rock’, sinds de late 17de
Noten 1. Zo werd Jacob van Wassenaer in 1706 getypeerd door de medicus A. H. Helvetius in diens Memoire sur l’état présent du Gouvernement des Provinces Unies. Voor het volledige citaat, zie J. Aalbers, e.a., Heren van stand. Van Wassenaer 1200 -2000, achthonderd jaar Nederlandse adelsgeschiedenis, Zoetermeer z.j., pp.182-183.
2. Kasteel Duivenvoorde, in bruikleen van de familiestichting Van Wassenaer. 3. J.C. Bierens de Haan, Rosendael, Groen Hemeltjen op Aerd, Zutphen 1994, pp. 79 e.v. 4. Jacob van Wassenaer van Obdam (1610 -1665) werd in 1665, bij het uitbreken van de Tweede Engelse Zeeoorlog benoemd tot opperbevelhebber van de Nederlandse vloot. Hij kwam in
juni van dat jaar om bij de slag bij Lowestoft. In opdracht van de Staten Generaal werd een grafmonument voor hem opgericht in de Nieuwe Kerk te Den Haag. Hij behoorde tot de Van Obdam-tak van het geslacht Van Wassenaer, dat zich in de 16de eeuw in drie takken had gesplitst: Van Wassenaer van Duivenvoorde, Van Wassenaer van Warmond en Van Wassenaer van Obdam.
eeuw het kledingstuk bij uitstek voor geleerden en studenten. De huisjas en het Perzische tapijt dat nonchalant over de tafel lijkt te zijn gelegd, verlenen aan het portret van Van Wassenaer een bijna intieme ‘deftig-huiselijke’ sfeer. Maar schijn bedriegt. Ook deze elementen zijn zorgvuldig gekozen, nu omwille van schilderkunstige redenen. Een vergelijkbaar tapijt komt voor op Van Mieris’ Allegorie op de vergankelijkheid uit ca. 1700, waarbij het afhangt van een vensterbank in een nis.8 Het tapijt met zijn rode fond in het middenveld en zijn donkere kleuren in de rand dient als stoffering voor de linker onderhoek van het schilderij, zoals het opgenomen gordijn van blauwe zijde dat doet voor de rechter bovenhoek. Jacob van Wassenaer is als het ware tussen het tafelkleed en het gordijn geportretteerd, gekleed in een luxueuze huisjas, waarvan de kleuren – oranje en bruin – die van het tafelkleed en de boekbanden weerspiegelen. De gelige huid van de geportretteerde en zijn opvallend witte cravat verlevendigen het enigszins sombere palet. Van Mieris heeft niets aan het toeval overgelaten. Hij heeft ons een zorgvuldig gecomponeerd, indringend portret nagelaten van een voornaam lid van een voornaam geslacht. 9 s
5. C. Hofstede de Groot, Beschreibendes und kritisches Verzeichnis der Werke der hervorragendsten holländischen Maler des XVII. Jahrhunderts, Erlingen/ Parijs 1907-1928, Bd.X, Nr. 375. In de 20ste eeuw werd het schilderij door een particuliere verzamelaar van het museum in Keulen verworven. Zie veilingcatalogus Lempertz, Keulen, 20-11-2004, nr. 1021.
Esther Galjaard
6. De volledige, gedrukte, titel luidt: Costumen, keuren ende ordonantien van het baljuwschap ende lande van Rijnland; het werd in 1667 geschreven door Simon van Leeuwen. 7. Particulier bezit. 8. Van dit tapijt werd gedacht dat het mogelijk uit India afkomstig was, zie hiervoor: Onno Ydema, Carpets and Their Datings in Netherlandish Paintings 1540 -1700,
Zutphen 1991, pp. 95 en 178 (cat. 694); voor het schilderij, zie ook: P. J.J. van Thiel e.a., Alle schilderijen van het Rijksmuseum te Amsterdam. Volledig geïllustreerde catalogus, Amsterdam/Haarlem 1976, p. 387, inv. nr. A 263 (als Frans van Mieris I). 9. Voor het geslacht Van Wassenaer, zie J. Aalbers, e.a., op. cit. (noot 1). Kasteel Duivenvoorde is door vererving in de families Van
Wassenaer van Duivenvoorde, Steengracht en Schimmelpenninck van der Oije tot 1960 in particulier bezit gebleven. In dat jaar werd de Stichting Duivenvoorde opgericht met als oogmerk de instandhouding en de openstelling van het park met omliggende landerijen en het kasteel. Het kasteel is van mei tot en met september te bezichtigen, het park en de landerijen het gehele jaar.
Het ‘Bloemenschip’ van Jan de With Canton, ca. 1746 Fries Scheepvaart Museum, Sneek Ottema-Kingma Stichting, Leeuwarden
18
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Ivoor, beschilderd, H 55, B 27, L 75 cm. Herkomst: veiling Christie’s Amsterdam, 22 november 2004, nr. 206.
Van de Chinese kostbaarheden die vanaf de 16de eeuw naar Europa werden gebracht is het porselein, in zijn vele uitvoeringen, het meest bekend. Er kwamen echter ook andere exotische producten naar het westen, soms als souvenir meegenomen door zeelieden of handelaren die een tijdlang in Oost- en Zuidoost-Azië werkzaam waren. Tot die soms kostbare souvenirs behoren ivoren voorwerpen. De Ottema - Kingma Stichting te Leeuwarden wist in samenwerking met de Vereniging Rembrandt zo’n kostbaarheid te verwerven voor het Fries Scheepvaart Museum in Sneek: een uit ivoor vervaardigd zogeheten ‘bloemenschip’, dat in de 18de eeuw uit China zijn weg vond naar Friesland. Het zeer fraaie voorbeeld van oosterse ambachtskunst ontleent zijn belang niet alleen aan zichzelf, maar ook aan de goed gedocumenteerde herkomst. Het werd omstreeks 1746 vervaardigd te Canton en belandde kort daarna dankzij Jan de With (1715 -1781) in Friesland om in 1758 een plaats te krijgen op Staniastate te Oentsjerk (Oenkerk). DE VOC IN CANTON
Vanaf 1728 begon de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) de vaart op de Chinese stad Canton. De theehandel was zeer belangrijk geworden. Andere Europese handelscompagnieën waren de VOC voorgegaan en hadden al een belangrijke plaats op de Europese theemarkt verworven. In Canton werd niet alleen thee verhandeld, maar ook porselein. De Europeanen konden niet zomaar hun gang gaan in China. De keizer stelde strenge voorwaarden aan de handel. China was daarmee enigszins vergelijkbaar met Japan. De keizer bepaalde dat de Europese compagnieën slechts vanuit één stad mochten opereren: Canton. De stad lag circa honderd kilometer landinwaarts, aan de Parelrivier. De Europese handelskantoren lagen buiten de stadsmuren van Canton. Rechtstreeks contact met Chinese handelaren was verboden en verliep via de zogenaamde hong. De hong regelde voor de Europeanen de betaling van belastingen, de huur van de gebouwen en trad op als tussenpersoon bij de handel met Chinese afnemers en leveranciers.1
20
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
IVOORSNIJDERS
Het scheepsmodel is gemaakt in Canton. Hier werkten ivoorsnijders die ongeëvenaard fijn werk leverden. Al in de 10de eeuw werd ivoor verhandeld in China. Deze handel concentreerde zich in Ch’uan-chou, waar Arabische kooplieden ivoor uit Afrika aanvoerden. Ook uit India en Zuidoost Azië werd ivoor aangevoerd. In de late Ming-tijd (1368 -1644) bloeide de handel in gesneden ivoor op. Keizer Kangxi (1662 -1722) was een groot liefhebber van ivoor. Hij richtte rond zijn paleis in Beijing een aantal ivoorwerkplaatsen op. Hier verzamelde hij de beste snijders uit zijn rijk. Populair waren de gracieus gebogen Chinese figuren, waarin de vorm van de slagtand nog te herkennen was. Tot het assortiment behoorden ook kammen, rugkrabbers, waaiers, mah-jongspellen en rookwaren voor opium. Grotere objecten waren pagodes en schepen. Drakenboten hadden nog de gebogen vorm van de slagtand. Jonken en bloemenschepen waren opgebouwd uit ivoren platen, die vaak zeer fijn versierd waren. Slechts enkele exemplaren van dergelijke grote schepen zijn bekend. Een ervan behoort tot de verzameling van het Victoria and Albert Museum in Londen en een ander schip is eigendom van de Deense koninklijke familie. Het model uit de collectie van het Parijse Musée de la Marine lijkt nog het meest op het model dat Jan de With in 1746 meenam.2 Chinese ambachtslieden waren beroemd om hun verfijnde vakmanschap. Ivoorsnijders wisten een hoge graad van perfectie te bereiken. Toen China in de 18de eeuw de westerse handel concentreerde in Canton, bloeide daar de ivoorbewerking op. De bedrijfstak kreeg in de 19de eeuw meer en meer een industrieel karakter.3 BLOEMENSCHEPEN
De westerse kooplieden in Canton mochten geen rechtstreekse contacten hebben met Chinese handelaars. Ook contacten met Chinese vrouwen waren verboden. Eventueel kon de compradoor (tussenpersoon) vrouwenbezoek regelen in de westerse buitenwijk, maar westerlingen mochten geen
gebruik maken van de diensten van Chinese prostituees of courtisanes. Met name courtisanes (hoogopgeleide vrouwen die in hoog aanzien stonden) hadden hun ontmoetingsplek met klanten op bootjes en schepen op de Parelrivier.4 Deze schepen werden – verhullend – bloemenschepen genoemd. De westerlingen zagen ze varen, wisten wat er zich afspeelde, maar waagden zich niet aan boord. Ze zouden een bezoek met de dood moeten bekopen. JAN DE WITH
Het bloemenschip is door Jan de With (1715 -1781) meegenomen uit China. Jan de With werd als Jens True geboren te Århus in Denemarken. Als 14 - jarige jongen trok hij met twee broers naar Nederland en monsterde aan op het VOC-schip Midlo voor een gage van 5 gulden per maand. Hij veranderde, evenals zijn broers, zijn Deense achternaam in De With. Als zeeman verbleef hij 5 jaar in de Oost en voer er op verschillende schepen. In 1735 was hij voor enkele maanden terug in Amsterdam. Op de Castricum voer hij in de rang van ‘derde wake’ (stuurman) weer naar Batavia. Zijn beloning was nu 26 gulden per maand. Zo verliep zijn carrière in gunstige zin: hij klom op tot schipper van het retourschip Hofwegen (1740). Met dit schip (van de kamer Rotterdam) maakte hij verschillende reizen tussen Batavia en Goeree. In 1746 werd Jan de With door gouverneur-generaal Van Imhoff benoemd tot commandeur van de gehele retourvloot. Deze vloot bestond uit negen schepen: de Leijden, Reijgersdaal, Hoogersmilden en Duijnhof (VOC -kamer Amsterdam), de Spaanderwout en Nieuwland (VOC -kamer Zeeland), De Voorsigtigheijd (VOC -kamer Delft), Brouwer (VOC -kamer Hoorn), en ’t Huijs te Perzijn (VOC-kamer Enkhuizen). De tocht verliep zonder problemen. Met hun kostbare lading keerden de schepen veilig terug in Nederland. Jan de With bracht verslag van de tocht uit aan de Staten-Generaal en kreeg als dank van de VOC een gouden penning (collectie Nederlands Scheepvaartmuseum te Amsterdam).5
21
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
In Nederland trouwde Jan de With in 1750 met de in Dokkum geboren Wikje Minnema (1725 -1786), de weduwe van Mr Hendrikus Canter Visscher, wiens familie ook in de Oost carrière maakte. Het echtpaar De With ging wonen in Dokkum. Jan de With trad als kapitein ter zee in dienst van de Friese Admiraliteit. In 1758 kocht hij het landgoed Staniastate bij Oentsjerk. Hij noemde het Hofwegen, naar het schip waar hij zes jaar lang schipper op was geweest. Jan de With is in 1781 begraven in de kerk van Oentsjerk. Daar werd te zijner nagedachtenis een kleurrijke rouwkas opgehangen, die evenals zijn grafzerk nog steeds aanwezig is.6 HET MODEL VAN JAN DE WITH
Het model dat Jan de With als souvenir meenam uit de Oost is van een uitzonderlijk hoge kwaliteit. De Cantonese ivoorsnijders hebben het gehele schip met ragfijn snijwerk versierd. Het model is verlevendigd met figuurtjes met roeispanen en met opzichters. Ruim tweeënhalve eeuw was het in eigendom van de nazaten van Jan de With, tot het in 2004 werd geveild. Friesland speelde in de VOC slechts een bescheiden rol. Hollandse en Zeeuwse steden hadden eigen VOC-kamers. Friesland werd daar buiten gehouden. Toch zijn vele Friezen in dienst getreden van de VOC. Ze dachten er geluk en rijkdom te vinden, maar de meesten kwamen net zo arm terug als ze waren gegaan. Als ze al terugkwamen, want velen stierven onderweg of in de Oost. Slechts enkele Friezen wisten fortuin te maken. Leden van de geslachten Bergsma, Canter Visscher, De Wendt en De With voerden na terugkeer uit de Oost een grote staat. Zij huwden in aristocratische en patricische families en manifesteerden zich in bestuurlijke kringen in steden ten grietenijen, dikwijls als beschermelingen van de laatste stadhouders. Jan de With behoorde ook tot dit circuit. Met dit ivoren scheepmodel kan in het Fries Scheepvaart Museum aandacht worden besteed aan deze Friezen en hun rol in de VOC.7 s Meindert Seffinga
Noten: 1. Deze informatie is afkomstig van de internetsite van het VOC kenniscentrum van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden. 2. Zie: Anna Jackson en Amin Jaffer, Encounters. The meeting of Asia and Europe 1500-1800, Londen (Victoria and Albert Museum), 2004, p. 261; Tardy, Les Ivoires, deel II, Parijs 1977, pp. 276-278. 3. Paul L.F. van Dongen,‘Sensative Plates. Nineteen Chinese Paintings on Glass from the End of the Eighteenth Century’, Archiv für Völkerkunde, 49 (1995), pp. 71-109. 4. Jan van Campen, ‘In ’t vuur geschilderd. Geëmailleerde platen van koper en porselein uit de collectie J.Th. Royer (1737-1807)’, Bulletin van het Rijksmuseum, 50 (2002), nr 1, pp. 8-10. 5. Jaarverslag Vereniging Nederlands Historisch Scheepvaartmuseum, 1965 -1967. 6. G. van der Veer, Familie Van Haersma en Van Haersma de With, Drachten 2001, pp. 56-61, 90-98. 7. Zie hiervoor ook: F.S. Gaastra, ‘Friesland en de VOC’ in: Ph.H. Breuker en A. Janse, Negen eeuwen Friesland-Holland. Geschiedenis van een haatliefdeverhouding, Zutphen 1997, pp. 84-96; Femme S. Gaastra en Wilma Seybel, ‘Een Kollumer koopman in de Oost. Eyso de Wendt (1718-1780)’ in De Vrije Fries, 74 (1994), pp. 85 -102.
Relief mit gelbem Viereck 2 Kurt Schwitters (Hannover 1887 - 1948 Kendal-Ambleside) Kröller-Müller Museum Otterlo
1928. Olieverf, gips, hout en metaal op paneel Herkomst: Kunsthaus Lempertz, Keulen
Door aankoop tijdens een veiling verwierf het Kröller-Müller Museum in december 2004 een fraai en karakteristiek constructivistisch reliëf van de Duitse kunstenaar Kurt Schwitters. Hoewel Schwitters vooral bekend is als dadaïst en als de meester van de collage, heeft hij in de loop van de jaren twintig een belangrijke rol gespeeld in de vorming en ontwikkeling van het internationale constructivisme, als middelaar tussen De Stijl en het suprematisme. Door de geslaagde toepassing van de schilderkunstige, beeldhouwkunstige en architectonische eigenschappen van het reliëf heeft hij bovendien in Relief mit gelbem Viereck 2 een werk gemaakt dat tot de hoogtepunten van dit genre behoort. Voor de verzameling van het museum is het een zeer bijzondere aankoop, maar ook voor het Nederlandse openbaar kunstbezit is het een unieke aanwinst. Dat is de reden dat de Vereniging Rembrandt, de Mondriaan Stichting en de BankGiroLoterij hun steun aan deze aankoop gegeven hebben.
Het nu aangekochte relief, dat wel eens het laatste beschikbare constructivistische werk zou kunnen zijn, is afkomstig van een Duitse, nu in Atlanta wonende verzamelaar, die vanaf de jaren zestig een zeer bijzondere collectie van 20ste-eeuwse toegepaste kunst heeft opgebouwd in combinatie met een uitgekiende groep werken van kunstenaars die in de abstract-geometrische traditie werkten en werken. Hij kocht het werk, dat steeds in de nalatenschap is gebleven, in 1977 van Galerie Gmurzynska te Keulen. De verzameling is in langdurig bruikleen geweest in de musea van Cottbus en Ingolstadt. De eigenaar liet een prachtige keuze uit zijn verzameling zien in de zomer van 2004 in het Museum für Angewandte Kunst in Keulen onder de titel: The Rectangular View. Design and Art in dialogue. Kennelijk is het onderbrengen van de verzameling op één plaats niet gelukt: de verzamelaar heeft besloten delen van zijn verzameling via de veiling te verkopen. Het uiteenvallen van de verzameling, hoe droevig op zichzelf ook, schiep de kans voor ons museum.
EEN BESTAANDE WENS
In het zomernummer van 2004 van het Bulletin van de Vereniging Rembrandt schreef Jan van Adrichem over een even bijzondere aanwinst van Schwitters voor het Stedelijk Museum te Amsterdam, de assemblage Um den Kern der Sache uit 1941, een laat werk in een organisch-lyrische stijl. Hij constateerde dat het oeuvre van Schwitters in Nederland mager vertegenwoordigd was, wat verrassend te noemen is, gezien de vele relaties die Schwitters met Nederland en Nederlandse kunstenaars onderhield. De aanwezige twaalf unica, meest kleine collages, geven echter wel een gefacetteerd beeld. Van Adrichem besloot zijn passage als volgt: Maar tegelijk maakt het werk duidelijk dat een voorbeeld van Schwitters’ constructivistische assemblages uit de jaren twintig – zijn belangrijkste periode – voor het Nederlands openbaar bezit nog een grote verrijking zou zijn.
Binnen een jaar is deze wens nu werkelijkheid geworden. Het Kröller-Müller Museum keek al jaren uit naar een dergelijk werk. Door de verwikkelingen tussen de erven en de kunsthandel die jarenlang het monopolie op het verhandelen van de erfenis had, is het zeer moeilijk geweest om de hand te leggen op een belangrijk werk. De kans daarop werd nog kleiner toen, nadat de erven en de kunsthandel het eens waren geworden, de erfenis van Schwitters in een stichting werd ondergebracht, die de collectie op haar beurt weer in beheer gaf aan het Sprengel Museum te Hannover. Gelukkig werd een groot deel van het werk en het archief van Schwitters daardoor wel weer toegankelijk voor het publiek en voor onderzoek.
22
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
SCHWITTERS EN HET CONSTRUCTIVISME
Kurt Schwitters is één van die 20ste-eeuwse kunstenaars die kleur heeft gegeven aan de modernistische avant-garde. Zijn veelzijdigheid en ongrijpbaarheid, zijn uitdagende stellingname tegen de gevestigde kunst en haar instituten en zijn substantiële bijdragen aan stromingen als dada en het constructivisme, hebben hem een belangrijke plaats in de kunstgeschiedenis opgeleverd en zorgen ervoor dat zijn werk steeds opnieuw inspiratiebron voor hedendaagse generaties is. Begin jaren twintig had Schwitters zich tot een volbloed dadaïst ontwikkeld en begon hij zijn werkterrein uit te breiden. Hij trok vanuit zijn woonplaats Hannover Europa door en bouwde een fabelachtig kunstenaarsnetwerk op. Dada was over het hoogtepunt heen. De dood van dada werd hier en daar al afgekondigd. In Nederland beleefde dada in 1923 een eenmalig hoogtepunt met de door Theo van Doesburg georganiseerde ‘veldtocht’ waaraan Schwitters met veel overtuiging als performer deelnam. De constructivistische kunst begon in allerlei varianten op te duiken. Belangrijke momenten waren de grote Russische kunsttentoonstelling in 1922 in Berlijn, waar voor het eerst na de eerste wereldoorlog de Russische abstracte kunst in het westen zichtbaar werd, en de historische ontmoeting van dadaïsten en constructivisten in september 1922 in Weimar, waar Schwitters, Van Doesburg, El Lissitzky, Tristan Tzara, Hans Arp, Laszlo Moholy-Nagy en anderen elkaar ontmoetten. Het Bauhaus in Weimar
23
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Bij Mondriaan komt er geen vorm meer aan te pas in de oude betekenis, want de vorm is opgeheven, doordat in Mondriaans schilderijen de negatieve vorm altijd gelijk is aan de positieve vorm, zodat er geen vormenspel meer is. Alle vormen zijn rechthoeken, alle lijnen zijn horizontaal en vertikaal, alle kleuren slechts de drieklank, dat wil zeggen: afgezien van zwart, wit en grijs, zijn er alleen rood, geel en blauw. Deze beperking was belangrijk om systeem en helderheid te kunnen zetten tegenover de willekeur van de natuurafbeelding en van de schilderkunst van de zielsuitdrukking uit de laatste decennia. Mondriaan is slechts een van de velen, die zich tot de drieklank beperken, en Lissitzky beperkt zich doorgaans tot het vermiljoenrood als enige uitgesproken kleur. Belangrijk is echter niet de beperking, maar de daardoor bereikte helderheid. Als het mogelijk is, weer de weg van de beperking naar de veelheid te gaan, zonder de helderheid te verwaarlozen, dan is dat een verrijking, die men verwelkomen moet.
Suprematistisch Reliëf Unovis, 1921, metaal, hout, karton en verf, 45 x 45 x 7,7 cm KROLLER-MULLER MUSEUM, OTTERLO
was al vroeg een plaats waar uiteenlopende opvattingen over het constructivisme uitgewisseld werden. Ook in Schwitters’ geboorte- en woonplaats Hannover was een concentratie van constructivisten. Schwitters richtte nog in 1928 daar een kunstenaarsvereniging op, die abstrakten Hannover, waarvan buiten hijzelf Friedrich VordembergeGildewart, Carl Buchheister, Rudolf Jahns, Hans Nitzschke en César Domela Nieuwenhuis deel uitmaakten. Vooral door toedoen van de Rus Lissitzky en de Nederlander Van Doesburg kwam Schwitters in direct contact met twee bronnen van het internationale constructivisme: het suprematisme en de nieuwe beelding van De Stijl. Naast zijn dadaïstische werk ontwikkelde Schwitters nu ook een oeuvre in constructieve, abstract-geometrische vormentaal, dat overigens ook regelmatig inbreekt in het dadaïstische werk (en andersom!). Zoals in dada het oude afgebroken wordt en het leven zijn directe afspiegeling vindt in de collages, zo lijkt het constructivistische principe de mogelijkheid te bieden om opnieuw te ordenen en utopische gedachten toe te laten. Tussen de radicale standpunten van de Rus en de Nederlander nam Schwitters bewust een andere positie in. Hij vatte zijn mening heel mooi samen in een brief van 9 september 1928, het jaar van ons reliëf, aan de kunsthistoricus Hans Hildebrandt: De algemene ontwikkeling in de nieuwe kunst bracht ons steeds meer vereenvoudiging in vorm, kleur en lijn, tot de huidige schilderijen van Mondriaan.
24
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Het constructivistische werk van Schwitters is, alleen al bekeken vanuit zijn eigen standpunt, daarom zeer waardevol: het boort de mogelijkheden aan om uit een mogelijk doodlopende weg te komen en het onderzoekt het pad naar diversiteit en nieuwe mogelijkheden, steeds uitgaande van de wens om helder te zijn. Het is juist om die reden dat dit werk zowel verguisd als hoog gewaardeerd is. Voor de auteur van de eerste monografie over Schwitters uit 1967, Werner Schmalenbach, was het constructivistische werk vlees noch vis, omdat hij daarin de indringende aanwezigheid van de gevonden materialen miste, die volgens hem de ‘echte’ Schwitters karakteriseerden. Hoe meer ondefinieerbare spullen hij in zo’n werk aantrof, hoe hoger hij het waardeerde. Nu overheerst de mening dat dergelijke werken, waarin Schwitters op zoek was naar helderheid, onlosmakelijk met zijn kunstenaarschap verbonden zijn, waarin het verkennen van uitersten essentieel is. Daarbij komt dat de permanente inspiratie van deze werken voor generaties kunstenaars na Schwitters een extra bewijs vormt voor de scheppende kracht ervan. HET RELIEF
Het reliëf wordt door veel moderne kunstenaars van de eerste helft van de 20ste eeuw toegepast. Het reliëf is de ontmoeting op hanteerbare schaal tussen drie beeldende disciplines: de schilderkunst, de beeldhouwkunst en de bouwkunst. Juist voor de kunstenaar die zich los maakt van de natuurweergave en die de kleur, de materie en de vorm een autonome waarde wil geven is het reliëf een ideale vorm. In de verzameling van het Kröller-Müller Museum, dat zich onder andere ten doel heeft gesteld
In het atelier van Hans Nitzschke Hannover 1925. Van links naar rechts: Kurt Schwitters, Hans Nitzschke, Käte Steinitz, Nelly van Doesburg, Friedrich Vordemberge-Gildewart, Theo van Doesburg.
25
om ontwikkelingen in de moderne beeldhouwkunst te tonen, is het reliëf een belangrijk element, van autonome verbeelding aan de wand tot maquette op een tafel. Aan het nu aangekochte reliëf kleven veel interessante aspecten. In de eerste plaats is het heel uitdagend in de wijze waarop het bezit neemt van de ruimte. Boven en rechts steken onderdelen heel subtiel buiten de geschilderde houten drager, om de mogelijkheid van oneindig uitdijen aan te stippen. Het rechthoekige vlak rechtsboven is groengrijs, terwijl de rest van het paneel blauwgrijs is geschilderd: hier komt Mondriaan het verhaal binnen. De halve bol en het schuin geplaatste gele vlak verwijzen
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
onmiskenbaar, maar op de humoristische wijze van Schwitters, naar de opvattingen van Lissitzky, waarin de kosmische beleving van de artistieke ruimte centraal staat. De brutaal naar voren komende schuine lat is een ode aan het elementarisme van Theo van Doesburg, waarin de diagonaal voor dynamiek en contrast staat. Schwitters bereikte de gewenste helderheid, maar door de vrije en geestige wijze waarop (gebruikt) materiaal, kleur en vorm georkestreerd zijn is het tegendeel van een star en dogmatisch geheel ontstaan. Er zijn aanwijzingen dat Schwitters niet in één keer tot deze compositie kwam. Er is een foto van een werk uit 1924 dat heel erg sterk lijkt op het hier beschreven werk: Merz-Relief mit schrägem Gelb. Door de schrijvers van de oeuvrecatalogus is al opgemerkt dat het waarschijnlijk om een eerdere versie gaat, die onder de huidige schuil gaat. Een eerste technisch onderzoek van het reliëf wijst er inderdaad op dat het werk uit 1924 de basis vormde voor het nu verworven werk. Nader onderzoek moet nog gedaan worden om precies vast te stellen welke wijzigingen Schwitters in 1928 doorvoerde. Het zal ons waarschijnlijk nog meer inzicht geven in wat hij verstond onder ‘helderheid’. Dit constructivistische reliëf van Schwitters is heel belangrijk voor de verzameling van het Kröller-Müller Museum: om Schwitters in de context te tonen van de unieke De Stijl verzameling van het museum, om Schwitters te tonen als brug tussen het Russische en Nederlandse constructivisme (het KröllerMüller Museum bezit een heel bijzonder reliëf van de groep Unovis), om Schwitters te tonen als voorbereider van de vlucht die het constructivisme na de oorlog neemt, om Schwitters een prominente plaats te geven in de ontwikkeling van het 20ste-eeuwse reliëf en om de implicaties van utopisch bouwen, die in het reliëf zitten, hun werk te laten doen in de verzameling. Het is een werk dat als een sleutel tot de verzameling zal werken s Evert van Straaten
Amo te ama me
(Ik houd van jou, hou van mij)
Lourens Alma Tadema (Dronrijp 1836-1912 Wiesbaden) Fries Museum Leeuwarden
1881. Olieverf op paneel, 17,5 x 38 cm. Gesigneerd rechts op de trapleuning: L. Alma Tadema OP. CCXXXIV. Herkomst: particulier bezit
Het Fries Museum bezit de grootste collectie schilderijen en objecten van Lourens Alma Tadema (1836 - 1912) in Nederland. Hiertoe behoort vooral werk uit zijn jeugd en leertijd, en uit zijn eerste jaren als zelfstandig kunstenaar in Antwerpen en Brussel. Tot nu toe ontbrak een hoogtepunt uit zijn oeuvre, waaruit zijn belangstelling voor de klassieke oudheid spreekt en waarmee hij wereldberoemd werd. Met steun van de Vereniging Rembrandt, de Mondriaan Stichting, de Wassenbergh-Clarijs-Fontein Stichting en het Collectiefonds Fries Museum kon met de aankoop van het schilderij Amo te ama me (Ik houd van jou, hou van mij) eindelijk in deze lacune worden voorzien. ROEM
Lourens Alma Tadema is de belangrijkste Friese kunstenaar ooit en was in het laatste kwart van de 19de eeuw één van Engelands beroemdste schilders. Hij werd in 1836 in Dronrijp geboren en gaf al vroeg blijk van een groot teken-
26
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
en schildertalent. In 1852 ging hij naar de Koninklijke Academie van Schone Kunsten in Antwerpen. Daar lag het accent op het schilderen van historische voorstellingen. Van een van zijn docenten, Louis de Taeye (1822-1890), leerde hij grondig onderzoek te doen naar de historische achtergrond van de onderwerpen die hij schilderde. In het atelier van baron Henri Leys (1815 -1869), de grote Vlaamse schilder van historietaferelen, leerde hij vervolgens op details te letten en veel zorg te besteden aan de stofuitdrukking. Alma Tadema zou later geprezen worden voor de manier waarop hij marmer kon schilderen. Zijn eerste successen boekte hij met onderwerpen uit de vroege middeleeuwen: vooral scènes uit de geschiedenis van de Merovingische koningen. Beslissend voor zijn verdere ontwikkeling was in 1863 de kennismaking met Italië tijdens de huwelijksreis met zijn eerste vrouw Marie Pauline Dumoulin de Boisgirard. De ruïnes van het oude Rome en de opgravingen van Pompeï waren voor hem zo’n openbaring dat hij zich daarna meer en meer ging toeleggen op het schilderen van onderwerpen uit het
dagelijkse leven in de antieke oudheid. Een jaar later kwam hij in contact met de kunsthandelaar Ernest Gambart (1814 -1902) die een beroemde galerie in Londen had en hem een aantal grote opdrachten zou verstrekken. Na een aarzelende start vonden de superieur geschilderde doeken met hun klassieke voorstellingen in Engeland gretig aftrek: reden om na het overlijden van zijn vrouw in 1870 naar Londen te verhuizen. Al voor de verhuizing had hij daar Laura Epps (1852 -1909) leren kennen met wie hij in 1871 trouwde. In Engeland werd zijn palet onder invloed van andere kunstenaars steeds helderder. Geroemd werd hij om zijn archeologisch gezien zeer nauwkeurige weergave van de klassieke oudheid, maar ook om zijn briljante techniek. Alma Tadema werd overladen met eerbewijzen. Al in 1873 werd hij lid van de Royal Society of Painters in WaterColour en in 1879 volwaardig lid van de prestigieuze Royal Academy in Londen. In 1899 verhief koningin Victoria hem in de adelstand en mocht hij zich voortaan ‘Sir Lawrence Alma-Tadema’ noemen. Hij was de eerste (Noord-)Nederlandse kunstenaar ooit die geadeld werd. Hij stierf in 1912 in het Duitse kuuroord Wiesbaden en werd met veel eerbetoon begraven in de Sint Paul’s kathedraal in Londen. AMO TE AMA ME
De scène op het schilderij speelt zich af in de antieke oudheid. Een jong stel zit op een halfronde witmarmeren bank met op de achtergrond een blauwe zee en boven hen een heldere lucht met enkele kleine witte wolken. Zij kijkt peinzend naar een bos rozen, die ze in haar linkerhand houdt, en hij ziet haar verwachtingsvol aan. Het is een liefdesscène in een idyllische setting. De titel geeft aan dat de jonge man haar een aanzoek heeft gedaan en zij haar antwoord overdenkt. Ondertussen wacht hij in spanning af. De kleding van de hoofdpersonen in combinatie met de witmarmeren bank wijst erop dat de voorstelling zich ergens aan de Middellandse Zee afspeelt in de invloedssfeer van het oude Rome. Amo te ama me is een uitstekend voorbeeld van het type werk waarmee de kunstenaar beroemd werd: een zonovergoten liefdesscène die zich afspeelt in de antieke oudheid. Het geeft de Victoriaanse tijdgeest in de tweede helft van de 19de eeuw goed weer: een verleidelijke fantasie van hartstocht en verlangen verplaatst naar een ver verleden met mooie vrouwen gekleed in soms weinig verhullende draperieën. De ingetogenheid en besluiteloosheid van de vrouw past ook meer bij de rituelen van de welgestelde Victoriaanse middenklasse dan bij die van Romeinse edelen van wie het huwelijk meestal gearrangeerd werd. Het thema van het aanzoek komt in vele variaties voor in het werk van Alma Tadema. Eén van de eerste is het in 1876 geschilderde Pleading (Het pleidooi). Dit werk werd in 1880 gebruikt als illustratie voor het boek Eine Frage van de Duitse Egyptoloog en schrijver Georg Ebers (1837-1889), en had als ondertitel Idyll zu einem Gemälde seines Freundes Alma Tadema. Alma Tadema was bevriend geraakt met
27
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
deze professor aan de universiteit van Leipzig. Zij correspondeerden met elkaar, onder andere over het thema van de hofmakerij in de antieke oudheid: tekenend voor het gedegen vooronderzoek van de kunstenaar. Ebers werd getroffen door de wetenschappelijke nauwkeurigheid van de schilderijen van Alma Tadema, reden om ze te gebruiken als illustratie voor zijn boeken. Tadema bezat een grote collectie foto’s en reproducties van voorwerpen uit de antieke wereld. Vele had hij gekocht op zijn herhaalde bezoeken aan Italië na de huwelijksreis van 1863. Een aantal foto’s laat een halfronde witmarmeren bank in Pompeï zien, onderdeel van de tombe van de priesteres Mamia. Deze en nog een andere soortgelijke marmeren bank in Pompeï staan in allerlei variaties model voor de halfronde banken op de schilderijen van Alma Tadema. Op de marmeren leuning van de trap rechts staat de signatuur van de kunstenaar en de inscriptie OP.CCXXXIV (opus 234). Alma Tadema gaf aan al zijn werken een dergelijk nummer in volgorde van voltooiing. Op een lijst hield hij titel en datum bij. Daardoor is bekend dat hij het schilderij laat in 1881 heeft gemaakt. VOSMAER
Zelfportret op 16-jarige
Amo te ama me heeft, hoewel ‘antiek’ van onderwerp en in Engeland geschilderd, ook een duidelijke band met Nederland. De titel is ontleend aan de roman Amazone van de Nederlandse schrijver en dichter Carel Vosmaer (1826 -1888). Het boek verscheen in 1880 en speelt in het Italië van de 19de eeuw. Het verhaalt van de liefdesgeschiedenis tussen de Nederlandse schilder Siwart Aisma en zijn geliefde Marciana in Rome. Op de achtergrond speelt hun beider belangstelling voor de overblijfselen van de antieke oudheid een grote rol. Op een intiem moment geeft hij haar een oude ring. Pas later, als er enige verwijdering tussen de geliefden is ontstaan, ontdekt zij de inscriptie in de ring die luidt: Amo te ama me. Na deze ontdekking worden alle perikelen tussen de geliefden opgelost. De figuur van Aisma, een Friese naam, is gebaseerd op Alma Tadema zelf. De bekende 19de-eeuwse feministe Mina Kruseman (1839 -1922) stond model voor Marciana. Beide hoofdrolspelers waren goede vrienden van de erudiete Vosmaer. Alma Tadema en hij kenden elkaar al lange tijd. Zij correspondeerden met elkaar en over en weer werden bezoeken gebracht. Tot 1873 vervulde Vosmaer een aantal functies bij de rechterlijke macht. Daarna wijdde hij zich volledig aan de letteren. Hij was een gezaghebbend publicist over kunst en had een grote belangstelling voor de klassieke oudheid. Hij vertaalde onder meer Homerus. In 1881 verscheen van zijn hand een publicatie over Lourens Alma Tadema in de serie Onze Hedendaagsche Schilders. Alma Tadema vervaardigde zelf een aantal illustraties voor Vosmaers boek Amazone. Eén daarvan geeft het moment weer waarop Marciana de inscriptie op de ring ontdekt. Zij staat aan het raam om in het licht beter te kunnen zien wat er op de ring staat gegraveerd.
leeftijd Lourens Alma Tadema 1852, opus II. Olieverf op doek, 55,9 x 48,3 cm FRIES MUSEUM Legaat Ms L. Alma Tadema, 1957
Alma Tadema in zijn atelier in Townshend House, Londen 1884. Fotogravure uit F.G. Stephens, Artists at Home, Londen 1884 Muziekkamer in het huis van Henry Marquand, foto ca. 1890. Piano, sofa, krukjes en stoelen ontworpen door Alma Tadema in 1884. Links aan de muur diens A reading from Homer. METROPOLITAN MUSEUM OF ART, NEW YORK
Interieur van de San Clemente te Rome Lourens Alma Tadema 1863, opus XIX. Olieverf op doek, 63,5 x 51 cm Alma Tadema schilderde dit werk tijdens zijn huwelijksreis in 1863. FRIES MUSEUM Schenking Mss L.en A. Alma Tadema, 1935
Het aardige is, dat hij een exemplaar van juist deze illustratie, met opdracht, schonk aan de voorname kunstcriticus Frederick George Stephens (1827-1907). In 1885 verscheen van zijn hand een verhandeling over Alma Tadema wiens werk hij zeer gunstig beoordeelde. Al eerder publiceerde hij in 1884 een boek met de titel Artists at Home waarin een foto staat van Alma Tadema in zijn atelier. Op die
foto is links een ezel zichtbaar waarop een werk staat dat sterk op Amo te ama me lijkt. Tadema maakte meermaals een licht gewijzigde herhaling van een succesvol onderwerp. Het werk op de ezel is de aquarel A declaration uit 1883 (Royal Society of Painters in Water-Colour, Londen). Alma Tadema ontleende veel van zijn titels aan de literatuur van zijn tijd. Het laatste schilderij van zijn hand met als onderwerp twee geliefden op een halfronde witmarmeren bank, ‘Ask me no more’ uit 1906, is daarvan een voorbeeld. De titel is ontleend aan een strofe uit het gedicht The Princess uit 1847 van Alfred lord Tennyson (1809 -1892), de voornaamste dichter van het Victoriaanse tijdperk. Amo te ama me werd in 1881 gekocht door Henry G. Marquand (1819 -1902), bankier, filantroop en verzamelaar in New York. Hij had nog een werk van Tadema in zijn bezit, het kapitale A reading from Homer uit 1885. Van 1889 tot zijn overlijden in 1902 was hij president van het Metropolitan Museum of Art in zijn woonplaats. Hij begunstigde dat museum in 1889 met een aanzienlijk deel van zijn indrukwekkende collectie, waaronder Meisje met waterkruik van Johannes Vermeer (1632 -1675). Blijkbaar heeft Marquand ook Alma Tadema thuis in Londen bezocht. De kunstenaar had zijn woning grotendeels zelf ingericht, onder andere met in Romeinse stijl beschilderde meubelen naar eigen ontwerp. Marquand gaf (onder andere) Alma Tadema de opdracht meubels en een piano voor hem te ontwerpen voor de muziekkamer van zijn nieuwe huis aan Madison Avenue in New York. Amo te ama me werd na zijn dood in 1903 geveild om na velerlei omzwervingen in 2005 mede dankzij de steun van Vereniging Rembrandt in een museale omgeving terecht te komen s Gert Elzinga
Literatuur: Vern G Swanson, The Biography and Catalogue Raisonné of the Paintings of Sir Lawrence Alma-Tadema, Londen 1990 Edwin Becker (red.), Sir Lawrence AlmaTadema, cat. tent. Amsterdam (Van
28
VERENIGING REMBRANDT VOORJAAR 2005
Gogh Museum), Liverpool (Walker Art Gallery), 1996 Constant Cuypers, ‘The Question by Lourens Alma Tadema’, in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, 27 (1976), pp. 73-90.
OVER AANWINSTEN 18 8 3 – 18 9 3 – 19 0 3 – 191 3 – 19 2 3 – 19 3 3 – 19 4 3 – 19 5 3 – 19 6 3 – 19 7 3 – 19 8 3 – 19 9 3 – 2 0 0 3 – 2 0 0 8
Het Nationaal Fonds 1930 e n d e v o o r z i t t e r s M . P. Vo û t e e n E . H e l d r i n g FUSIEN BIJL DE VROE
De eerste jaren van de periode 1923-1933 stonden in het teken van de afhandeling van de door de Vereniging Rembrandt in bruikleen gegeven Italiaanse schilderijen uit de Oldenburg Collectie aan het Rijksmuseum (zie het vorige Bulletin). Drie werken uit deze collectie werden in 1922 door de voorzitter van de vereniging, M.P. Voûte, zelf verworven, waarna hij ze eveneens in bruikleen gaf aan het Rijksmuseum: Rembrandts Lezende oude vrouw – waarschijnlijk een voorstelling van de profetes Anna, waarvoor mogelijk Rembrandts moeder model heeft gezeten –, Portret van een meisje in het blauw van Johannes C. Verspronck en een Mansportret dat bij aankoop door hem werd toegeschreven aan Anthonis Mor maar inmiddels aan het oeuvre van Frans Pourbus I is toegevoegd. NALATENSCHAP
In 1928 overleed Voûte, die sinds 1912 de voorzittershamer van de Vereniging Rembrandt had gehanteerd. Overeenkomstig zijn testament boden de erfgenamen bij monde van de zoon M.P. Voûte jr deze drie schilderijen ter overname aan de vereniging aan voor ƒ 160.000,-. De betaling kon worden gespreid over drie jaar en zou in feite slechts ƒ 100.000,- kosten, want de heer Voûte jr en zijn moeder waren bereid drie jaar achtereen ƒ 10.000,- te schenken en de stichting Subsidiefonds M.P.Voûte vijf jaar telkens ƒ 5.000,-. Dit per brief van 7 december 1928 gedane voorstel werd op 10 december door de vereniging in dank aanvaard door de waarnemend voorzitter E. Heldring. Op haar beurt besloot de vereniging de schilderijen van Verspronck en Pourbus te schenken aan de Staat der Nederlanden ter plaatsing in het Rijksmuseum op voorwaarde dat de Rembrandt werd aangekocht voor ƒ 100.000,-. Het kostte het Rijk ditmaal minder moeite dan bij vorige gelegenheden dit bedrag te vinden, want al op 31 december 1928 gaf de Minister van OK&W te kennen dit aanbod gaarne te aanvaarden. Met dit schilderij uit 1631, het jaar waarin Rembrandt van Leiden naar Amsterdam verhuisde, werd het eerste vroege werk van de schilder voor het openbaar kunstbezit verworven. Eveneens in 1928 werd nog als laatste belangrijke initiatief van Voûte een ander schilderij door
29
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
de Vereniging Rembrandt verworven. Dit werk, Het zieke kind van Gabriël Metsu, was in het eerste jaar van zijn voorzitterschap geveild uit de collectie Steengracht en naar het buitenland verdwenen. Dankzij onder andere een aantal belangrijke bijdragen van particulieren en door een gift van de Vereniging Rembrandt kon het in 1928 voorgoed naar Nederland worden teruggebracht, waar het een waardige plaats vond in de fraaie groep Metsu schilderijen van het Rijksmuseum.
zijn voorganger, die vaak zijn toevlucht zocht tot een ‘ad hoc’ financiering, om te buigen naar een meer gestructureerde situatie, berustend op een zekere vorm van fundament. Dit was te meer nodig aangezien de grote aankoop uit de Oldenburg Collectie een nogal aanzienlijk kapitaaloffer had gevraagd, en het dus nodig was in
‘een gelukkige menge ling van Hollandsche bedachtzaamheid en Fransche champagne’ de jaren na 1923 de kas te spekken. Daarbij kwam nog het feit dat de financiën van de overheid het niet toelieten om het budget voor aankopen van de Rijksmusea te vergroten. Een eerste belangrijke aanzet voor dit noodzake-
VASTIGHEID
Na enige aarzeling stemde Heldring in met het hem voorgestelde voorzitterschap van de vereniging. Het viel hem moeilijk Voûte op te volgen, niet alleen omdat deze een der merkwaardigste
figuren was die ik in mijn leven ontmoet heb, zo schreef hij in zijn dagboek, een gelukkige mengeling van Hollandsche bedachtzaamheid en Fransche champagne, maar meer omdat hij weinig tijd had, weinig vertrouwen had in de directeur van het Rijksmuseum F. Schmidt-Degener en diens bekwaamheid de verzameling van dat museum op de juiste wijze aan te vullen, en omdat hij van mening was dat de voorzitter van de Vereniging Rembrandt een vermogend man moest zijn, die desnoods met grote bedragen kon bijspringen. Wat het financiële beleid van de vereniging betrof streefde Heldring ernaar de werkwijze van
Lezende oude vrouw Rembrandt 1631. Olieverf op paneel, 60 x 48 cm RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
De ‘Rembrandt 1930’ 3 postzegels uitgegeven in 1930 door de PTT in opdracht van het Nationaal Comité Vereniging Rembrandt. De zegels waren van 15 februari tot 31 maart 1930 verkrijgbaar. De opbrengst, ruim ƒ 42.000,- ging naar het nieuwe Nationaal Fonds 1930. MUSEUM VOOR COMMUNICATIE, DEN HAAG
lijke fundament was nog in 1928 gegeven door een legaat van Mejuffrouw Van Weel, die door
een krantenbericht van ‘Rembrandt’ had gehoord, aldus de notulen van dat jaar. De Vereniging Rembrandt stelde als bestemming van dit legaat de minister van OK&W voor jaarlijks gedurende
tenminste 8 jaren een bedrag van ƒ 25.000,voor den aankoop van schilderijen voor het Rijk ter beschikking te stellen, met dien verstande dat dit geld in overleg met het bestuur der vereniging besteed zal worden. Als tegenprestatie voor dit aanbod werd gevraagd dat de staat dan het
budget van het Rijksmuseum en het Mauritshuis met ƒ 75.000,- zou verhogen. Dit bedrag werd uiteindelijk op de begroting van 1929 geplaatst en door de Staten-Generaal goedgekeurd. In de toelichting van de minister bij deze begrotingspost noemde hij de bedragen voor aankopen voor de oorlog reeds uiterst krap toegemeten, nadien
zijn de prijzen van kunstwerken op de wereldmarkt nog sterk opgelopen, terwijl daarentegen de Rijkskredieten voor aankopen als bezuinigingsmaatregel gehalveerd zijn. […] Zo heeft bijvoorbeeld het Mauritshuis dat vroeger een vast aankoopbudget
van ƒ 10.000,- had, sinds 1924 nog slechts ƒ 5.000,- per jaar. De gemeente Den Haag stelde jaarlijks ƒ 48.000,- per jaar beschikbaar, meer dan wat het Rijk voor zijn 9 kunstmusea samen gaf! In het voorstel van de Vereniging Rembrandt zag de minister het begin van een actie voor particu-
liere steunverlening, die voor de ontwikkeling van de openbare kunstverzamelingen van het grootste belang zal zijn; onze musea zullen voor aankopen van betekenis in hoofdzaak wel steeds op de particuliere offervaardigheid aangewezen blijven, maar om die te prikkelen, dient het Rijk als eerste belanghebbende te beginnen met eigen bijdragen op een behoorlijk peil te brengen. De verdeling van deze verhoging van ƒ 75.000,was als volgt: ƒ 50.000,- voor de afdeling schilderijen van het Rijksmuseum, voor de afdeling Beeldhouwkunst en Kunstnijverheid ƒ 6.000,-,
Anne Fernely Anthonis Mor (‘Antonio Moro’, 1519-1575) Olieverf op doek, 88 x 75,5 cm RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
Sir Thomas Gresham (1519-1579) Anthonis Mor (‘Antonio Moro’, 1519-1575) Olieverf op doek, 90 x 75,5 cm RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
30
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
De gevangenneming van Christus kopie naar Hiëronymus Bosch Olieverf op paneel, 51 x 81,5 cm RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
Degener, overtuigd als hij was van de echtheid, staat dit schilderij inmiddels als kopie opgenomen in de catalogus van het Rijksmuseum. Wel als echte Bosch is daarin opgenomen De verzoeking van de Heilige Antonius de Heremiet, die Schmidt-Degener in 1935 uit zijn eigen bezit schonk aan het Rijksmuseum. voor het Rijksprentenkabinet ƒ 4.000,- en voor het Mauritshuis ƒ 15.000,-. NATIONAAL FONDS 1930
Heldring wilde nu meteen hierop een actie op touw zetten om het operationele kapitaal van de vereniging flink te verhogen. Op initiatief van Heldring en de heren Van Hasselt en Josselin de Jong werd in juni 1929 het Nationaal Comité Vereniging Rembrandt in het leven geroepen welke tot doel had voor 31 maart 1930 ƒ 1.000.000,- bij elkaar te brengen. Teneinde bekendheid te geven aan deze actie (en aan de Vereniging Rembrandt) gaf de PTT een drietal zegels uit – zogeheten weldadigheidszegels – met een frankeerwaarde van 5, 6 en 12 1/2 cent met een opslag voor het goede doel van 5 cent. De zegel werd ontworpen door Jan Sluijters, die voor zijn ontwerp twee schilderijen van Rembrandt uit het Rijksmuseum combineerde: Zelfportret als apostel Paulus en De staalmeesters. De totaalopbrengst in 1930 was ƒ 561.873,93, samengesteld uit 717 grote en kleine giften, inclusief de opbrengst van de postzegelactie die ruim ƒ 42.000,- bedroeg. Zo wordt het jaarverslag van 1930 tevreden besloten, waarbij niet alleen de aankoopbudgetten verhoogd zijn dankzij het legaat van Mej. Van Weel, maar ook de geslaagde actie van het Nationaal Comité de Vereniging Rembrandt in het bezit gesteld heeft van een aanzienlijk kapitaal, dat gebruikt zal kunnen
worden voor het verlenen van voorschotten aan openbare kunstverzamelingen tot het verwerven van kunstwerken, terwijl wij de rente van het kapitaal zullen mogen aanwenden om op andere wijze aanwinsten voor onze musea te helpen bekostigen. Het Nationaal Fonds 1930 was hiermee een feit. In 1930 werden dankzij een aanzienlijk voorschot uit dit nieuwe fonds en dankzij een schenking
31
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
uit het legaat Van Weel twee portretten – van Sir Thomas Gresham en zijn echtgenote – door Anthonis Mor (‘Antonio Moro’) voor het Rijksmuseum aangekocht. Beide werken werden door de Sovjet Unie verkocht en hingen voorheen in de Hermitage te Sint Petersburg. Het jaarverslag maakte hier indirect gewag van, namelijk dat
ongetwijfeld als gevolg van de tijdsomstandigheden, vele verschuivingen van kunstbezit plaats[vinden], gepaard met veelvuldige kansen voor de musea om de hand te leggen op waardevolle stukken; dat in vele gevallen op ons een beroep werd gedaan, strekt dan ook niet tot verwondering.’ Zo werd in 1933 opnieuw voor het Rijksmuseum een werk uit de Hermitage verworven met steun van de vereniging: De verloochening van Petrus door Rembrandt. In 1930 werd het Centraal Museum Utrecht gesteund bij de aankoop van een altaarstuk van Jan van Scorel, De bewening van Christus, het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden bij de aankoop van een Romeinse sarcophaag, gevonden te Simpelveld, en het Amsterdams Historisch Museum kreeg een voorschot om de verwerving van twee Stadsgezichten van Amsterdam door A. van Beerstraeten mogelijk te maken. Eveneens in 1930 werd het Rijksmuseum gesteund bij de aankoop van een schilderij van Hiëronymus Bosch, De gevangenneming van Christus. Omtrent de echtheid van deze aanwinst ontstond al snel in brede kring twijfel. Op vrijdag 5 februari 1932 kopte De Telegraaf over deze Bosch: Een valsch stuk? ƒ 80.000,- voor een copie? De Nieuwe Rotterdamsche Courant nam dit over en schreef op 11 februari 1932: De Hieronymus Bosch in het
Rijksmuseum: beweerde valschheid; wordt door den hoofddirecteur Schmidt-Degener ontkend. Op deze bewaarde krantenknipsels schreef Heldring in potlood: Hierover zullen wij nog wel meer hooren. Ondanks het felle verweer van Schmidt-
CRISIS
De verhogingen van de budgetten sinds het legaat Van Weel en de instelling van het Nationaal Fonds 1930 was maar van korte duur. Vanwege de economische crisis werden de verhogingen al snel weer ongedaan gemaakt en zouden de budgetten zelfs een niveau bereiken dat ver beneden het oorspronkelijke van voor de verhoging lag. Voor het eerst verschijnt er dan ook als bijlage bij het jaarverslag van 1931, waarin tevens een achteruitgang van het ledental gemeld wordt, een wervende folder. Hierin wordt niet alleen kond gedaan van de belangrijkste kunstwerken die dankzij de vereniging sinds 1883 voor het openbaar kunstbezit konden worden verworven, maar ook een niet mis te verstane oproep geplaatst: ‘Zijt Gij reeds lid
van de Vereeniging Rembrandt tot behoud en vermeerdering van kunstschatten in Nederland? Terwijl de Engelsche zustervereeniging: The National Arts Collection Fund [opgericht in 1903, FBdV] niet minder dan 11.735 leden telt, heeft de Vereeniging Rembrandt er slechts 500. Zonder verhooging van het bedrag der contributiën kan zij haar werk niet op dezelfde schaal voortzetten. De jaarlijksche bijdrage bedraagt ƒ 5,- of hooger. Meldt U dus aan als lid, Gij verkrijgt daardoor tevens vrije toegang tot het Rijksmuseum te Amsterdam en het Mauritshuis te ’s-Gravenhage.’ s
Literatuur: Jaarverslagen Vereniging Rembrandt 1923 tot en met 1932 J.F. Heijbroek, ‘De Vereniging Rembrandt en het Rijksmuseum’, Bulletin van het Rijksmuseum, 31 (1983), 3 Herbert J. Hijmersma, 100 jaar Vereniging Rembrandt. Een eeuw particulier kunstbehoud in Nederland, Den Haag 1983 De informatie over de postzegels is ontleend aan: G.J. Holstege, J. Vellekoop, R. van den Heuvel, Handboek Postwaarden Nederland, Houten & Amsterdam, 1994-heden, emissie C 11; hierin wordt uitvoerig verslag gedaan over de uitgave van de ‘Rembrandt 1930’.
• OGENBLIK •
Altijd gaat het weer fout P R O F. D R H . W. V A N O S Op reis naar de VS komt onvermijdelijk het moment, waarop je de visa-waiver moet invullen. Op het tv-scherm verschijnt de security boss Tom Ridge, die uitlegt waarom al dat gedoe nodig is. De stewardess maant je tot grote zorgvuldigheid. Wie het fout doet, moet het na aankomst overdoen en loopt flinke vertraging op. Bovendien krijgt de KLM in zo’n geval een boete. Ik weet uit ervaring dat er bij het invullen van het formulier gemene valkuilen zijn, maar ik ben vergeten waar. Dus vul ik weer mijn geslacht en geboortedatum in de verkeerde vakken in. Ik vraag een nieuw formulier, ‘Tja, bijna iedereen doet dat fout,’ verzucht de stewardess. ‘Daar zijn ze voor gemaakt.’ Ridge is nog steeds in beeld. Bij zijn aardappelhoofd moet ik opeens denken aan de kop van een kunstverzamelaar uit Lugano, die ik leerde kennen toen ik een jaar of zeventien was. In zijn villa aan het meer mocht ik Romaanse sculptuurfragmenten inventariseren. Hij had net zo’n onaangenaam hoofd, dat in zijn geval was gemonteerd op een streepjespak, met roos op de schouders. Hij wilde steeds met mij over zijn vroege Italiaanse schilderijen praten. Maar het was een conversatie vol met valstrikken en gemene trucs. Net als bij de formulieren. Meestal begon hij op luchtige toon. ‘Omdat je kunstgeschiedenis wilt studeren, weet je natuurlijk…’ En dan volgde iets wat je natuurlijk niet kon weten. Als vanzelfsprekend nam hij aan, dat het schilderij met de Madonna, waarvoor wij stonden, algemeen werd toegeschreven aan de Pseudo-Boccaccino. Elk mens met enige beschaving weet dat, was de suggestie. Veel later heb ik geleerd, dat snobs vaak dit soort imponeergedrag vertonen in de hoop, dat jij alleen maar ja en amen durft te zeggen. ‘Tja, het zal wel van de Pseudo-Boccaccino zijn,’ mompelde ik, zonder ook maar in de verste verte te weten wie Boccaccino was. En dan ga je voor de bijl. ‘Maar weet je dan niet, dat Longhi het onlangs volstrekt overtuigend heeft toegeschreven aan Vincenzo Foppa.’ Ontgroenen heet dat en veel te laat leer je, hoe je daar mee om moet gaan. Toen voelde ik me heel klein tegenover de overweldigende expertise van dat streepjespak. Terwijl ik mijn tweede visa-waiver invul, word ik na een halve eeuw opnieuw razend op mannen, die kunst misbruiken om jou klein te houden. Daar zijn er nog steeds veel te veel van. Om nog maar te zwijgen van de ontwerpers van dit soort formulieren.
• OGENBLIK •
N
I
E
U
W
S
Algemene Ledenvergadering in Apeldoorn De Algemene Ledenvergadering zal dit jaar op zaterdag 24 september plaatsvinden in de Grote Kerk in Apeldoorn. Na de vergadering volgt een ontvangst op Paleis Het Loo, waarbij het onlangs verworven schilderij Vivat Oraenge te bezichtigen zal zijn. Uitgebreide informatie over de Algemene Ledenvergadering en de wijze van aanmelden treft u elders in dit Bulletin.
Symposium ‘De museumcollecties: Van Lust tot Last?’ In het vorige Bulletin kondigden wij het door de jubilerende OttemaKingma Stichting (50 jaar) georganiseerde symposium ‘Van Lust tot Last’ aan, waarbij ook de leden van de Vereniging Rembrandt werden uitgenodigd zich als deelnemer aan te melden. Aan deze uitnodiging werd ruimschoots gehoor gegeven; zozeer zelfs dat moest worden uitgeweken van de Grote Kerk in Harlingen naar Stadsschouwburg de Harmonie in Leeuwarden. Deze niet geringe logistieke krachttoer bleek voor de organisatoren geen enkel probleem: 700 genodigden beleefden een in alle opzichten geslaagd symposium. Prikkelende lezingen van onder andere mevrouw Hedy d’Ancona, Prof. Dr P. A. Hecht en E.W. Veen en een afsluitende forumdiscussie bewezen de actualiteit van het onderwerp. Geen der sprekers bleek overigens museumcollecties als een echte last te ervaren. Over de wijze van presenteren en beheren ervan is men ook na het symposium nog lang niet uitgesproken. De Ottema-Kingma Stichting (www.oks.nl) heeft een voortreffelijke aanzet aan de discussie gegeven. De teksten van de gehouden lezingen zullen te zijner tijd in druk verschijnen.
Brochure ‘Geven om Kunst…’ Het Bureau wordt regelmatig benaderd door leden die informeren naar de diverse mogelijkheden van schenken en legateren. De Vereniging Rembrandt beschikt over een brochure, getiteld Geven om kunst, de kunst van het geven, waarin alle mogelijkheden en de fiscale faciliteiten worden beschreven. Wij sturen de brochure op aanvraag graag toe. De Vereniging Rembrandt is door de belastingdienst geheel vrijgesteld van schenkings- en successierechten. Donaties zijn in principe aftrekbaar van de inkomstenbelasting
V
A
N
D
E
V
E
R
E
N
I
G
I
N
G
Voorjaarsbijeenkomst in Dordrecht
Titus Cirkel steunt aankoop schilderij Uylenburgh
Op 14 mei jl. was de Vereniging Rembrandt te gast in het Dordrechts Museum, na een welkomstwoord in de Augustijnen kerk door Drs Peter Schoon, directeur van het museum en een inleiding door Prof. Dr R. van Engelsdorp Gastelaars op de tentoonstelling Dromen van Dordrecht. Ruim 300 leden waren getuige van een boeiende inleiding op een aantrekkelijke tentoonstelling. Een grote verrassing was dat de pas enkele dagen eerder door het museum met steun van de Vereniging Rembrandt aangekochte behangsels van de gebroeders Van Strij nu al in hun volle pracht te bezichtigen waren. Vanzelfsprekend zal ons Bulletin ruim aandacht aan deze spectaculaire schilderingen besteden.
De kunstcommissie van de Titus Cirkel draagt ieder jaar bij de Titus-leden een of meerdere door Nederlandse musea met steun van de Vereniging Rembrandt verworven werken voor voor mede ondersteuning door de Titus Cirkel. De leden bepalen uiteindelijk aan welk(e) kunstwerk(en) wordt bijgedragen.
Voorstel tot contributieverhoging Tijdens de Algemene Ledenvergadering van 24 september a.s. zal het Bestuur aan de leden voorstellen de contributie te verhogen. De contributie is sinds 2002 – toen met de overgang naar de Euro een kleine verhoging werd toegepast – ongewijzigd geweest. Omdat de vereniging tegemoet wil blijven komen aan de verzoeken van musea om financiële steun bij kunstaankopen, terwijl de prijzen voor topwerken blijven stijgen meent het Bestuur dat een verhoging van de contributie per 1 januari 2006 van € 50,- naar € 60,- voor leden, van € 75,naar € 85,- voor partnerleden en van € 1000,- naar € 1200,- voor een Lidmaatschap voor het Leven, gerechtvaardigd is. Voor die bijdrage blijven de leden een steunpilaar voor het openbaar kunstbezit. Daarnaast ontvangen zij drie maal per jaar het Bulletin, gratis toegang met de Rembrandtkaart tot de vaste collecties van ruim 100 kunstmusea en twee maal per jaar een uitnodiging voor een ledenbijeenkomst.
Website van de Vereniging Rembrandt Voor verdere informatie over de Vereniging Rembrandt verwijzen wij naar de website www.verenigingrembrandt.nl
33
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Op de eerste jaarvergadering van de Titus Cirkel, die op 20 april werd gehouden in het Stedelijk Museum in Amsterdam, hebben de leden besloten de aankoop van het schilderij Jojada, met koning Joas op de troon van Rombout van Uylenburgh (ca. 1587-ca. 1628) door het Rembrandthuis te ondersteunen.
ALGEMEEN
De Vereniging Rembrandt werd onder de naam Vereeniging Rembrandt tot behoud in Nederland van kunstschatten opgericht op 24 september 1883. Het doel van de vereniging is het behouden en uitbreiden van kunstschatten voor Nederland, en het verrijken van het openbare bezit aan kunstschatten in Nederland. De vereniging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam, no V40531186. LIDMAATSCHAP
De leden hebben op vertoon van hun lidmaatschapskaart gratis toegang tot de permanente collecties van de ruim honderd musea waaraan de Vereniging
Rembrandt steun heeft verleend, alsmede tot de ledenvergaderingen en de bijzondere ledenbijeenkomsten. Voorts ontvangen de leden het Bulletin met actuele informatie en beschouwingen door experts en fraaie afbeeldingen van de kunstwerken die met steun van de Vereniging Rembrandt zijn verworven (echtpaar/partners leden ontvangen één Bulletin). Ingevolge besluit van de Algemene Ledenvergadering 2000 zijn de contributies met ingang van 2002 als volgt vastgesteld: p gewoon lidmaatschap: ten minste 50 euro per jaar p echtpaar/partners lidmaatschap (twee personen): ten minste 75 euro per jaar p jongerenlidmaatschap (t/m 25 jaar): ten minste 20 euro per jaar
p lid voor het leven: vanaf 1000 euro Leden die in een jaar in aanvulling op de contributie een gift van (ten minste) 250 euro doen, kunnen voor dat jaar de status van Donateur verkrijgen. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het bureau van de Vereniging Rembrandt.
G E V E N O M K U N S T ? D E K U N S T VA N H E T G E V E N ! De Vereniging Rembrandt steunt kunstaankopen van musea ten behoeve van ons openbaar kunstbezit. Van overheidswege wordt dit particulier initiatief fiscaal ondersteund. Voor giften van particulieren gelden onder bepaalde voorwaarden aftrekmogelijkheden voor de inkomsten- en successiebelasting. De Vereniging Rembrandt is geheel vrijgesteld van schenkings- en successierechten. Zo kan zij optimaal profiteren van uw gift tijdens uw leven of bij erfstelling. Op welke wijze levert uw schenking meer op? p Een gift is een schenking uit vrijgevigheid zonder dat daar op geld waardeerbare aanspraken tegenover staan. De Vereniging Rembrandt is gebaat bij elke gift. De gift kan in geld of natura (w.o. kunstvoorwerpen) geschieden en als eenmalige of periodieke schenking gedaan worden. Fiscaal is het het aantrekkelijkst voor u om de schenking in vijf of meer vaste termijnen te voldoen. Voor een dergelijke gift is, evenals bij erfstellingen of legaten, het inschakelen van een notaris nodig. De Vereniging Rembrandt is bereid de notariële kosten voor haar rekening te nemen bij periodieke giften vanaf € 200 per termijn. p Door erfstelling of legaat kunt u uw vermogen, een bedrag en/of kunstvoorwerpen nalaten aan de Vereniging Rembrandt. De bestemming van de kunstvoorwerpen kan worden bepaald in overleg met de Vereniging Rembrandt. Hiervoor geldt onder bepaalde voorwaarden de genoemde vrijstelling van successierechten.
34
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
p U kunt door tussenkomst van de Vereniging Rembrandt een aanzienlijk bedrag aan successierechten besparen bij een zogeheten schenking of legaat aan derden vrij van rechten en kosten. Wij geven u hierover graag een nadere toelichting. p Ten slotte noemen wij de bijzondere mogelijkheid dat erfgenamen het successierecht gedeeltelijk voldoen door overdracht van kunstvoorwerpen aan de Staat. U kunt ons hierover raadplegen. Waaraan draagt u bij? U draagt bij aan de realisatie van de algemene doelstelling van de Vereniging Rembrandt: verrijking van ons openbaar kunstbezit in algemene zin, of aan de verwerving van kunstwerken op een bepaald verzamelgebied. Nieuwe mogelijkheden zijn: een Rembrandtfonds op Naam of een Themafonds. Wat is een Rembrandtfonds op Naam? Een persoonlijke manier van schenken of nalaten.
Het is een apart fonds, waarvan de oprichter in samenspraak met de Vereniging Rembrandt de naam bepaalt (bijvoorbeeld de naam van de stichter[s]), de doelstelling en de wijze van besteding. Voor een Rembrandtfonds op Naam geldt een minimum bedrag van € 75.000. Wat is een Themafonds? Deze fondsen worden in het leven geroepen voor degenen, die geïnteresseerd zijn in een bepaald verzamelgebied. U kunt bijdragen aan een afzonderlijk Themafonds, bedoeld om bepaalde onderdelen van de openbare collecties te steunen, bijvoorbeeld 17de-eeuwse schilderkunst, religieuze kunst, prenten en tekeningen, beeldhouwkunst, kunstnijverheid of moderne kunst. Op deze wijze kunt u daadwerkelijk bijdragen aan kunstaankopen in bepaalde richtingen. In een Themafonds kunt u participeren vanaf € 5.000. Nadere informatie Wij geven u graag nadere informatie over de vermelde mogelijkheden. Hiervoor is een speciale brochure Geven om kunst? De kunst van het Geven samengesteld, die wij u desgevraagd toezenden. Wij nodigen u uit om hierover contact op te nemen met het Bureau (Drs H.M. Blankenberg, telefoon 070 - 427 17 20, e-mail:
[email protected]).
De leden van de Vereniging Rembrandt hebben op vertoon van het bewijs van lidmaatschap vrije toegang tot de musea, die sinds de oprichting van de vereniging in 1883 zijn gesteund bij de aankoop van kunstwerken. Dit zijn:
ALKMAAR • AMERONGEN •
Stedelijk Museum
•
Museum Meermanno
Kasteel Amerongen
•
Museum Mesdag
AMERSFOORT •
Museum Flehite
AMSTELVEEN •
Cobra Museum
AMSTERDAM •
Allard Pierson Museum
•
Amsterdams Historisch Museum
•
Bijbels Museum
•
Joods Historisch Museum
•
Museum Amstelkring
•
Museum het Rembrandthuis
•
Museum Willet-Holthuysen
•
Nederlands Scheepvaartmuseum
•
Pijpenkabinet & Smokania
•
Rijksmuseum
•
Stedelijk Museum
•
Stedelijk Museum Bureau Amsterdam
•
Tropenmuseum
•
Van Gogh Museum Paleis Het Loo - Nationaal Museum
APELDOORN •
GRONINGEN • HAARLEM •
•
Gemeentemusea
ARNHEM • ASSEN •
Drents Museum
ASTEN •
Beiaard- en Natuurmuseum Asten Afrika Museum
BERG EN DAL •
BEVERWIJK • BREDA • BRIELLE •
’ S-HEERENBERG • Kasteel Huis Bergh
SCHIEDAM •
HELMOND •
• HEUSDEN A/D MAAS • HILVERSUM • HOORN • KATWIJK • LAREN • LEEK • LEENS • LEERDAM • LEEUWARDEN •
•
•
•
Nationaal Glasmuseum Fries Museum
Prentenkabinet der Rijks-
De Pont, Stichting voor hedendaagse kunst
UDEN • UITHUIZEN • UTRECHT •
•
Museum voor Religieuze Kunst Menkemaborg Centraal Museum Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement
• VAASSEN • VELSEN-ZUID •
Museum Catharijneconvent Kasteel de Cannenburch Museum Beeckestijn
universiteit
VLISSINGEN •
Zeeuws maritiem muZEEum
Rijksmuseum Het Koninklijk
VOORBURG •
Museum Swaensteyn
VOORSCHOTEN •
Kasteel Duivenvoorde Gemeentemuseum
WIJHE •
Kasteel het Nijenhuis
Historisch Museum Den Briel
•
Stedelijk Museum De Lakenhal
WOERDEN •
Stadsmuseum Woerden.
Kasteel-Museum Sypestyn
ZAANDAM •
Museum van het Nederlandse
ZALTBOMMEL •
Maarten van Rossummuseum
Museum Kempenland Stedelijk Van Abbemuseum
LOOSDRECHT •
Bonnefantenmuseum
MARKEN •
Marker Museum
ZIERIKZEE •
Zeeuws Museum
•
NIJMEGEN • OTTERLO •
•
Museum Het Valkhof
ZUTPHEN •
Nederlands Tegelmuseum
PURMEREND •
Purmerends Museum
Rijksmuseum Twenthe
RIDDERKERK •
Huys ten Donck (alleen de tuinen)
Gorcums Museum
ROERMOND •
Stedelijk Museum Roermond
Stedelijke Musea
ROTTERDAM •
Atlas van Stolk/Het Schielandhuis (Historisch Museum Rotterdam)
•
Haags Historisch Museum
•
Maritiem Museum Rotterdam
•
Koninklijk Kabinet van
•
Museum Boijmans Van Beuningen
Schilderijen Mauritshuis
•
Wereldmuseum Rotterdam/
Maritiem Museum Zierikzee Stadhuismuseum Museum Henriëtte Polak in De Wildeman
Kröller-Müller Museum
Stg Rijksmuseum Zuiderzeemuseum
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2005
Uurwerk
Slot Zuylen
MIDDELBURG •
’ S-GRAVENHAGE • Gemeentemuseum Den Haag
35
Streekmuseum De Groote Sociëteit
TILBURG •
Museum Het Princessehof/ Museum Boerhaave
Fries Scheepvaart Museum
Rijksmuseum voor Volkenkunde
Museum Mr. Simon van Gijn
GOUDA •
TIEL •
•
Dordrechts Museum
GORINCHEM •
Borg Verhildersum
Oudheidkundige Verzameling
Breda’s Museum
Gemeentemusea
ENSCHEDE •
SNEEK •
Singer Museum Nationaal Rijtuigenmuseum
Goud-, Zilver-, en Klokkenmuseum Belfort Sluis
Westfries Museum Katwijks Museum
Stedelijk Museum
WEESP •
MAASTRICHT •
ENKHUIZEN •
Goois Museum
Museum Het Tollenshuis
Rijksmuseum van Oudheden
Volkenkundig Museum Nusantara
•
Het Gouverneurshuis
Penningkabinet
•
EINDHOVEN •
SLUIS •
Rijper Museum In ‘t Houten Huis
•
MAARSSEN •
•
SCHOONHOVEN •
Noordbrabants Museum
Nederlands keramiekmuseum LEIDEN •
Stedelijk Museum Het Prinsenhof
DEVENTER •
Gemeentemuseum Helmond
’ S-HERTOGENBOSCH • Museum het Kruithuis
•
DORDRECHT •
DE RIJP •
Kasteel Rosendael
Museum Kennemerland
Museum Lambert van Meerten
DELFT •
Teylers Museum
ROZENDAAL •
RIJSWIJK (ZH) •
Het Markiezenhof
BERGEN OP ZOOM •
Frans Halsmuseum
NAi Nederlands Architectuurinstituut
Groninger Museum
Voerman Museum
HATTEM •
Museum Stad Appingedam
APPINGEDAM •
Museum voor Volkenkunde •
•
Stedelijk Museum
ZWOL LE •
Stedelijk Museum
ALGEMENE LEDENVERGADERING IN APELDOORN Zaterdag 24 september 2005, 15.30 -19.00 uur. Grote Kerk, Loolaan 16, Apeldoorn
Vivat Oraenge Exclusieve bezichtiging van het schilderij in Nationaal Museum Paleis Het Loo Op zaterdag 24 september vindt de Algemene Ledenvergadering van de Vereniging Rembrandt plaats in Apeldoorn. De vergadering wordt gehouden in de Grote Kerk, Loolaan 16 te Apeldoorn. Na de bijeenkomst in de Grote Kerk zijn de leden welkom in het Nationaal Museum Paleis Het Loo, Koninklijk Park 1 te Apeldoorn. Op vertoon van de lidmaatschapskaart is hier vanaf 17.15 uur gelegenheid voor een exclusieve bezichtiging van het Paleis en van het onlangs verworven schilderij Vivat Oraenge van Jan Davidsz. de Heem. Hier wordt ook een drankje aangeboden.
PROGRAMMA 15.15 uur Ontvangst in de Grote Kerk 15.30 uur Algemene Ledenvergadering 16.15 uur Inleiding door Prof. Dr J.Th.M. Bank over “Vivat Oraenge” in historische context 17.15 uur Exclusieve bezichtiging van het schilderij Vivat Oraenge in Paleis Het Loo 19.00 uur Einde
Vergeet niet uw Rembrandtkaart mee te nemen!
AANMELDEN VOOR 15 SEPTEMBER
Het programma is alleen bestemd voor leden van de Vereniging Rembrandt (geen introducés). In verband met de organisatie verzoeken wij u vriendelijk zich vóór 15 september aan te melden. U kunt hiervoor gebruik maken van de in dit Bulletin opgenomen antwoordkaart of per e-mail:
[email protected] U krijgt alleen bericht indien het om capaciteitsredenen niet mogelijk blijkt uw aanmelding te honoreren. BEREIKBAARHEID
Per auto: Vanaf de A 1 en de A 50 afslag Paleis Het Loo en vervolgens de ANWB borden volgen richting Paleis Het Loo. Bij de gedenknaald de Loolaan inslaan. Zie ook: www.routenet.nl Per openbaar vervoer: NS Station Apeldoorn. Vanaf het station is het ca. 20 minuten lopen naar de Grote Kerk. Vanaf het station rijden bus 5 (om 15.16 uur) en bus 104 (om 15.13 uur) de afstand in ca.10 minuten. Parkeren: Bij de Grote Kerk is voldoende parkeergelegenheid aanwezig. De afstand van de Grote Kerk naar Paleis Het Loo bedraagt ruim 1 km. Bij Paleis Het Loo is ruim parkeergelegenheid. Toegankelijkheid: De Grote Kerk en Paleis Het Loo zijn toegankelijk voor rolstoelgebruikers. Vereniging Rembrandt Lange Voorhout 15 2514 EA Den Haag Telefoon: 070 - 427 17 20 Fax: 070 - 427 19 40 E-mail:
[email protected]