bulletin van de Vereniging Rembrandt
Jaargang 16 no 3 najaar 2006
p Professor Henk van Os: De kunst van het overleven p De Vereniging Rembrandt 1953-1963
Beschermvrouwe H.M. de Koningin
Bestuur
raa d v an a dv iseurs
Mr J.M. Boll, voorzitter Dr M. Sanders, vice-voorzitter Mevrouw Mr A.A. van Berge, secretaris Drs H.B. van Wijk, penningmeester Mr H.G. Boumeester Prof. Dr R.E.O. Ekkart Prof. Dr P.A. Hecht Prof. Drs R. de Leeuw Dr J.R. ter Molen Drs C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije Mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven Mr J.G. de Vries Robbé Jhr M.A. van Weede
Dr J.N.M. van Adrichem Prof. dr J. Th. M. Bank Prof. Dr C. Blotkamp Mevrouw Prof. Dr C.A. ChavannesMazel Prof. Dr T.M. Eliëns Mevrouw Prof. Dr C.W. Fock J.A. de Gier Mr E. Groenewald Mr H.F. Heerkens Thijssen Drs J.H. van Heijningen Nanninga Drs B.F. van Ittersum Prof. Dr C.J.A. Jörg Mevrouw M. baronesse Lambert J.M.N. Leighton Mevrouw Drs D.H.A.C. Lokin Jhr G.E. Loudon Drs Ing. C. Maas Prof. Dr V. Manuth
Drs H.J.A.T. Meertens Drs R.C.J. Meijer P. van Minderhout Dr D. Overbosch Mevrouw Dr H.H. Pijzel-Dommisse Mr L. R. J. ridder van Rappard Mr S.A. Reinink M.J.M. van Rooy Prof. dr P. Schnabel Drs J.J.Th. Sillevis Mevrouw Dr M.F. Simon Thomas Mevrouw Dr N.C. Sluijter-Seijffert Dr C.B. Smithuijsen A.L. Stal A.G.L. Strengers Drs C. baron van Tuyll van Serooskerken K. van Twist E.W. Veen Drs M.J.F. Weck
Bureau (9 – 13 uur)
Rekeningen
Kla ch t e nc o mm i s s i e
Drs H.M. Blankenberg, directeur
Bank Mees Pierson, Amsterdam 25 22 00 861 (voor betaling contributie) Bank Mees Pierson, Amsterdam 21 33 99 385 Postbank 11 71 21 ten name van de Vereniging Rembrandt, Den Haag
Fon d s e n w e rv i n g
Contacten Musea/PR
Mevrouw Drs F.M. Bijl de VroeVerloop Fondsenwerving
Mevrouw Drs C.S. de Witt WijnenJansen Schoonhoven
Lange Voorhout 15, 2514 EA Den Haag T: 070-4271720 F: 070-4271940 E:
[email protected] www.verenigingrembrandt.nl
Mr S. Royer, voorzitter Mevrouw Mr A.M.C. Marius-van Eeghen, secretaris Mevrouw Mr M.C. Scholten Dr J.M. de Groot Mr H. baron van Imhoff
Leden van de Vereniging Rembrandt kunnen bij het secretariaat extra Bulletins bestellen voor € 7,- per stuk (excl. portokosten).
Colofon:
i l l u s tr a t i e o m s l a g :
Samenstelling en redactie: Marguerite Tuijn
Koppel ivoren pistolen (detail)
Ontwerp: van Rosmalen & Schenk,
Jacob Kosters (ca 1615-1689)
Amsterdam
Ivoor, verguld messing, ijzer
Druk: Drukkerij Onkenhout BV, Almere
Legermuseum, Delft
I n h o u d
De Vereniging Rembrandt is een particuliere organisatie,
Aa n w i n s t e n
MuseumgoudA, Gouda
4 Voorwoord
Mr Jan Maarten Boll
opgericht in 1883. Zij heeft als doel door het beschikbaar stellen van geldelijke middelen musea en andere openbare
6 De kroning van de heilige Maagd
Cornelis Schut
5 Aanvullend archiefonderzoek
Bert Gerlagh Gemeentearchief Amsterdam. Portret van een oudere dame door Johannes Thopas.
verzamelingen effectieve hulp te bieden bij het verwerven van kunstvoorwerpen.
Mauritshuis, Den Haag
9 Oude vrouw en jongen met kaarsen
Peter Paul Rubens 28 Over aanwinsten 1953-1963
Fusien Bijl de Vroe Belangrijke gebeurtenissen in deze periode waren de 75ste verjaardag van de vereniging, gevierd met een feestweek; en de nauwe samenwerking met het Prins Bernhard Fonds vanaf 1960.
Legermuseum, Delft
12 Koppel ivoren pistolen
Jacob Kosters
30 Ogenblik: De kunst van het overleven
Prof. Dr H.W. van Os Henk van Os bladert met Frans Haks de catalogus door van een recente tentoonstelling in Parijs en herontdekt de avantgardisten van zijn jeugd.
Gorcums Museum, Gorinchem
15 Vier gezichten op de tuin van Martinus
van Barnevelt Anoniem, achttiende eeuw
32 Nieuws van de Vereniging Rembrandt 34 Algemeen 36 Aanwinsten 2005
Rijksmuseum, Amsterdam
18 Portret van Marie Jeanette de Lange
Jan Toorop
Gemeentemuseum, Den Haag
22 Vier glas-in-lood ramen
Chris Lebeau
Cobra Museum voor Moderne kunst
25 Fauna
Constant
Voorwoord
Eerst een nawoord: onze Algemene Ledenvergadering op 22 september verliep perfect. Het Kröller-Müller Museum was een uiterst genereuze gastheer: de nieuwe inrichting is prachtig, de locatie in de schitterende beeldentuin was op die herfstdag op haar allermooist. De vergadering werd door meer dan 300 leden bezocht en is daarom door ons als bestuur zeer inspirerend. Dank in het bijzonder aan directeur Evert van Straaten en zijn collegae.
Sinds jaar en dag is het Bestuur van de Vereniging Rembrandt samengesteld uit drie categorieën bestuursleden. In de eerste plaats zijn er de deskundigen: eminente, hooggeleerde kunsthistorici. De tweede categorie wordt gevormd door personen uit het ‘veld’; veelal museumdirecteuren. De bestuursleden uit de derde categorie zijn geen professionals op het gebied van de kunstgeschiedenis maar hebben wel een duidelijke affiniteit met kunst en verzamelen vaak ook zelf. Bij de besluitvorming wordt steeds gestreefd naar consensus opdat een breed draagvlak is gegarandeerd. Het gaat bij museale aanwinsten niet alleen om de kunsthistorische betekenis van een werk, ook het maatschappelijk belang wordt meegewogen.
4
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t
2006
Tijdens de bestuursvergadering van 22 september jl. beleefde het Bestuur een gevoelige aderlating, toen – als gevolg van de statutaire leeftijdsgrens van 70 jaar – de vice-voorzitter, Jhr Mr A.A. Loudon – een vertegenwoordiger van de ‘liefhebbers van kunst’ –, en Prof. Dr C. Blotkamp – kunsthistoricus van groot gezag, met specialisatie twintigste eeuw èn vooraanstaand eigentijds beeldend kunstenaar, deskundige bij uitstek – afscheid namen. Aarnout Loudon vertegenwoordigde niet alleen het maatschappelijk belang, hij betrok ook de maatschappij bij het belang van het openbaar kunstbezit. Mede dankzij zijn inzet participeerde het bedrijfsleven via de Stichting Nationaal Fonds Kunstbezit in de aankoop van twee schilderijen van Monet voor het Van Gogh Museum. De bijdragen van Carel Blotkamp laten zich samenvatten als puntige, ter zake doende mini-colleges, soms vanuit een bevlogen betrokkenheid, maar altijd open voor de dialoog binnen het bestuur. Beiden hebben een belangrijke bijdrage aan de vitaliteit van de Vereniging Rembrandt geleverd. Wij zien hen dan ook met leedwezen vertrekken en zijn hen buitengewoon dankbaar voor hun inzet ten behoeve van het openbaar kunstbezit. Carel Blotkamp zal gelukkig nog wel als lid van de Raad van Adviseurs bij de Vereniging Rembrandt betrokken blijven. Met veel genoegen verwelkomen wij de heren Drs C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije en Mr H.G. Boumeester als nieuwe leden van ons Bestuur. De uitdagingen voor Bestuur en Directie, met de 125ste verjaardag van onze vereniging (2008) in zicht, zijn misschien minder hevig dan in 1883 toen de Vereniging Rembrandt werd opgericht om een halt toe te roepen aan de uittocht van kunstwerken uit Nederland. Maar de strijd om de gunsten van het particuliere mecenaat stelt vandaag de dag nieuwe hoge eisen.
Wij moeten steeds weer duidelijk maken waarom openbaar kunstbezit – in de vorm van nieuwe bijdragen aan de vele openbare museale collecties – voor iedereen in Nederland van belang is. Om van het belang voor degenen die ons land als toerist bezoeken nog maar niet te spreken. Juist daarom is het buitengewoon verheugend te kunnen constateren dat in de afgelopen periode liefst drie themafondsen en twee nieuwe Fondsen op Naam het leven zagen. De initiatiefnemers hiervan hebben duidelijk gemaakt dat zij steun via de Vereniging Rembrandt aan een bloeiend openbaar kunstbezit ook in de 21ste eeuw als een groot maatschappelijk belang beschouwen. Moge hun voorbeeld van burgerzin navolging vinden! Tot slot: doe u zelf en degenen met wie u zich verbonden voelt een plezier. Blijf enthousiast lid in 2007 en breng veel nieuwe leden aan. Ons doel is meer dan 10.000 Rembrandtleden in 2007. Met alvast dank voor uw steun, Mr Jan Maarten Boll Voorzitter van de Vereniging Rembrandt
Aanvulling bij het artikel uit het vorige nummer van dit Bulletin over de tekening van Johannes Thopas uit de collectie van het Amsterdams Gemeentearchief
N ot en 1. Over Hans Martens zie: Oscar Gelderblom, ‘Hans Martens. Een Antwerpse ‘cruydenier’ in Amsterdam’, in Jaarboek Oud-Utrecht 2002, pp. 1533 en tevens pp. 222-223. Zie over de familieportretten (waarin dit portret niet vermeld wordt) F.G.L.O. van Kretschmar ‘De portretverzameling Martens van Sevenhoven, een beeldkroniek van een Utrechtse familie’, in Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconographisch Bureau 32 (1978), pp. 149-233. 2. Met veel dank aan Erik Schmitz van het Gemeentearchief Amsterdam die met zijn speurwerk naar de afgebeelde huizen en de families Martens en Bacherus de geportretteerde heeft kunnen identificeren. Tevens heeft hij mij geattendeerd op de bestaande literatuur over de familie Martens.
De oudere dame is waarschijnlijk inderdaad Maaike Martens (1580-1635). Er zijn inmiddels meer details bekend geworden over de families Bacherus en Martens. Het grote pand links van de steeg op de portrettekening was in 1647 in bezit van Daniël Bacherus (eigenlijk: Baccher), koopman in drogerijen, die in 1639 was gehuwd met Catharina Hooft. Hij was de jongste zoon van de uit Vlaanderen afkomstige arts en kruidenier Stephanus Bacherus (ca. 15711636?) en diens vrouw Maaike Martens, die in 1601 getrouwd waren. Maaike was de oudste dochter uit het eerste huwelijk van Hans Martens de Oude (15551613), die in 1581 vanuit Antwerpen naar Amsterdam gekomen was. Hij had hier zijn oude beroep van kruidenier voortgezet en zijn bedrijf tot een van de belangrijkste van de stad gemaakt. Na het overlijden van zijn eerste vrouw Mayken Provoost in 1584 was hij hertrouwd met Mayken Bacherus. Zij was een oudere zuster van de al genoemde Stephanus, die later met haar stiefdochter zou trouwen. In 1590 of wat later verhuisde de familie van de Dam naar huis De Otter op het Damrak, de trapgevel die rechts op de tekening nog half te zien is en die in opdracht van Hans Martens gebouwd moet zijn. Het bedrijf, na zijn dood in 1613 door een aantal kinderen voortgezet, ging in 1639 failliet. Zoon Carel, advocaat van beroep, was toen al naar Utrecht verhuisd en van hem stammen alle nakomelingen af van deze familie die uiteindelijk in 1972 zou uitsterven. Het Centraal Museum in Utrecht bewaart de omvangrijke collectie familieportretten, die begint met de schilderijen die Hans Martens en zijn tweede vrouw in 1612 hadden laten vervaardigen. Drie kinderen uit het tweede huwelijk gaven in de jaren veertig van de zeventiende eeuw eveneens portretopdrachten.1 Dit heeft Daniël Bacherus
5
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Portret van een oudere dame, waarschijnlijk Maaike Martens (1580-1635) Johannes Thopas (voor ca. 1620-na ca. 1682) Ca. 1650-1660. Gouache met sporen van grafiet, 240 x 191 mm Gemeentearchief Amsterdam
wellicht op het idee gebracht alsnog een portret te laten maken van zijn inmiddels overleden moeder, die immers de oudste dochter van Hans Martens was en wier portret een logische aanvulling vormt op de toen al bestaande afbeeldingen van andere leden van deze familie. Van Daniël zelf, zijn vrouw en zijn broers, die, als arts of kruidenverkoper, in het voetspoor van hun vader traden, zijn geen portretten bekend.2 De identificatie van de geportretteerde als iemand die al twee decennia voor de vervaardiging van de tekening
overleden was, werpt nieuw licht op de werkwijze van zowel Thopas als zijn opdrachtgevers. Tevens kan een tot nu toe onbekend portret worden toegevoegd aan de iconografie van de familie Martens en wel uit de relatief korte tijd dat zij in Amsterdam gevestigd was. Het illustreert ook iets van de belangrijke rol die Vlaamse immigranten rond 1600 in Amsterdam speelden s Bert Gerlagh Conservator Prenten en tekeningen Gemeentearchief Amsterdam
De kroning van de Heilige Maagd Cornelis Schut (Antwerpen 1597-1655) museumgoudA Gouda
Ca. 1635-1640. Olieverf op doek, 229,2 x 203,2 cm Herkomst: Gouda, Kerk Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart (tot 1884); veiling ‘De Brakke Grond’ C.F. Roos & Co., Amsterdam 13-14 mei 1884; aankoop Amsterdam, Reijntjes (13 mei 1884); Amsterdam, collectie F.H. Wente; Amsterdam, Rijksmuseum, 1898 -1911 (bruikleen Wente); onbekende Nederlandse particuliere collectie, aangeboden door J. Landaal, makelaar, aan Mauritshuis in 1942; Wiesbaden, collectie Philipp de Beisac (in ieder geval in 1968); Duitsland, collectie dr H.C. en Mw. Erich G. Henkel (in ieder geval tot 2006).
Gouda kent een rijke stadsgeschiedenis waarin diverse geloofsgenoot schappen een prominente rol spelen. Deze geschiedenis is zichtbaar in de collectie van de gemeente Gouda, die wordt verzameld, beheerd en gepresenteerd door de Goudse Stedelijke Musea – tegenwoordig museumgoudA geheten. Zo worden de altaarstukken van de Sint Jans kerk van voor de beeldenstorm in Het Catharina Gasthuis getoond. Sinds vorig jaar wordt de restauratie van de kartons van de gebrandschilderde ramen voor het publiek zichtbaar uitgevoerd in het museum. Verschillende Goudse geloofsgenootschappen hebben hun religieuze voorwerpen toevertrouwd aan het museum, waaronder de Remonstrantse gemeente en de Oud-katholieke Kerk H. Johannes de Doper. Zo maakt een belangrijke reeks schilderijen uit deze voormalige zeventiende-eeuwse schuilkerk, uitgevoerd door de locale schilder Wouter Crabeth de Jongere (Gouda 1594 - 1644), deel uit van de collectie. Dankzij bijdragen van het Goudse Catharina Gilde en de Vereniging Rembrandt was het museum in staat om in 2006 een belangrijk schilderij van Cornelis Schut te verwerven. Het doek is hoogstwaarschijnlijk in de zeventiende eeuw geschilderd in opdracht van de Goudse jezuïetenstatie. In ieder geval behoorde het in de negentiende eeuw tot de collectie van de O.L.V. Hemelvaart te Gouda, de opvolger van deze statie en toentertijd gevestigd in de voormalige Gasthuiskapel. Na restauratie zal het zijn vaste plek krijgen in deze kapel die tegenwoordig onderdeel is van museum Het Catharina Gasthuis. De schilder
De Vlaamse schilder Cornelis Schut (1597 -1655) bracht het begin van zijn loopbaan in Italië door (1623 - 1627). Teruggekeerd in Vlaanderen bleef hij de uitgangspunten van de hoogbarok trouw, zoals deze zich ontwikkelde onder invloed van schilders als Pietro da Cortona, Caravaggio en de Carracci. Na zijn terugkeer in zijn geboortestad Antwerpen eind jaren twintig was hij waarschijnlijk tot 1635 werkzaam in het atelier van Peter Paul Rubens, maar zijn werk vertoont slechts oppervlakkige verwantschap met diens stijl. Hij werkte in 1635 mee aan de decoratiestukken voor de intocht te Antwerpen van de kardinaalinfant Ferdinand, alsmede als voornaamste kunstenaar aan die van diens intocht te Gent samen met kunstenaars als Gaspard de Crayer (Antwerpen 1584 -
6
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Gent 1669), Gerard Seghers (Antwerpen 1591 - 1651) en Theodoor Rombouts (Antwerpen 1597 - 1637). Schut was tevens verantwoordelijk voor het in prent brengen van de decoraties van de laatstgenoemde intocht. Schuts vaardigheid in het weergeven van de thema’s van de Contrareformatie maakte hem tot een leidinggevende schilder in het Vlaanderen van na Rubens en Van Dyck in de jaren 1630 en de vroege jaren 1640. Hij ontving belangrijke opdrachten van kerken en kloosters, onder meer in Antwerpen, Brussel en Keulen. Ook zijn opdracht voor Gouda staat niet op zichzelf. Talrijke Antwerpse schil ders werkten voor Noord-Nederlandse opdrachtgevers. Men hoeft maar te denken aan de warme belangstelling die Zuidnederlandse schilders als Antoon van Dyck (Ant werpen 1599 - Blackfriars 1641), Peter Paul Rubens (Siegen 1577 - Antwerpen 1640), Jacob Jordaens (Antwerpen 1593 - 1677), Theodoor van Thulden (’s-Hertogenbosch 1606 - 1669) en de jezuïetenschilder Daniël Seghers (Antwerpen 1590 -1661) van het stadhouderlijke hof van Frederik Hendrik en Amalia van Solms kregen. Met Seghers heeft Schut overigens veel samengewerkt. Enigszins analoog aan het werk van de caravaggisten, wier werk Schut in Rome zeker gezien zal hebben, legde hij een voorkeur aan de dag voor het hoogtepunt in dramatische scènes en paste hij graag heftige lichteffecten toe. Een portret van Schut is waarschijnlijk te zien op een blad uit een reeks van vijf met daarop de afbeeldingen van een aantal Bentveughels (Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen). Weliswaar is geopperd dat het hier om een naamgenoot van Cornelis Schut uit Antwerpen zou gaan, maar in de monografie over de kunstenaar wordt ondubbelzinnig gesteld dat het wel degelijk de schilder Cornelis Schut betreft.1 Op een van de andere bladen is overigens de Goudse schilder en tijdgenoot Wouter Crabeth de Jongere weergegeven.
H et schilderi j
In het hier gepresenteerde schilderij worden Maria en Jezus aanbeden door talrijke uitsluitend vrouwelijke heiligen. Aangezien dit maar zelden voorkomt, is het opmerkelijk. Tegelijkertijd wordt Maria gekroond door twee engelen die temidden van vele andere engelen in de lucht zweven. Ongewoon in een dergelijke scène is de H. Jozef, die rechts van Maria het schilderij uit kijkt. De verschillende heiligen kunnen worden geïdentificeerd aan hun respectievelijke attributen. Rechts bevindt zich
7
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Vijfde tekening uit een reeks van vijf, met portretten van Bentveughels. Anoniem ca. 1623 Uiterst links: Cornelius Scut Alias brootsaken. Alle Bentveughels kregen een bijnaam: Schut werd Brootsaken genoemd.
de H. Cecilia met een klein portatief orgel. Achter haar is de H. Dorothea te zien die bloemblaadjes in een mand vangt. De H. Margaretha knielt op de voorgrond, terwijl zij een draak aan een riem vasthoudt. Links in de compositie leunt de H. Catharina op een groot rad, de H. Agnes hoedt een lam en de H. Catharina van Siena draagt een doornenkroon. De traditionele kroning van Maria tot hemelkoningin heeft plaats door God de Vader of door Jezus Christus of door beide. In een tekening van Cornelis Schut in de National Gallery of Scotland, Edinburgh wordt de handeling eveneens verricht door engelen, al is de Madonna daar omgeven door een grotere groep, bestaande uit veelal mannelijke heiligen. Voor de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal schilderde Schut een altaarstuk met de kroning van Maria, dat als wisselaltaarstuk voor het hoogaltaar werd gebruikt, alternerend met Rubens’ De wonderen van de H. Ignatius van Loyola en De kruisafneming van Gerard Seghers. Voor de koepel van de plaatselijke jezuïetenkerk H. Carolus Borromeus schilderde Schut eveneens de decoratie. Volgens biograaf Gertrude Wilmers wijst de techniek van het Goudse altaarstuk met zijn betrekkelijk brede penseelstreken, het rijke kleurenpalet en de zachte Literatuur Anite Haverkamp (red.), cat. ving der Goudsche monu tent. Jezuïeten in Nederland, menten’, Bulletin van den Xander van Eck, Kunst, twist en 1. Zie Guido Jansen en Ger Nederlandschen Oudheid Utrecht (Rijksmuseum Het devotie. Goudse katholieke Luijten, Italianisanten en kundigen Bond, 2-III, 1910, Catharijneconvent) 1991, schuilkerken 1572-1795, bamboccianten. Het italiap. 98. pp. 41-52, met name pp. 42, z. pl. [Gouda] 1994, pp. 91, niserend landschap en genre 50 noot 16. 169, 239 noot 33. door Nederlandse kunste Gertrude Wilmers, Cornelis naars uit de zeventiende J.C. van der Loos, ‘Bouwstoffen Xander van Eck, ‘”Haar uitste Schut (1597-1655): A eeuw, cat. tent. Rotterdam voor onze vaderlandsche kerk kend huis, en hoge kerke.” Flemish Painter of the High (Museum Boymans-van geschiedenis. VIII’, Bijdragen Enkele gegevens over de Baroque (=Pictura nova. Beuningen) 1988, p. 66 met voor de Geschiedenis van Studies, 1) Turnhout 1996, bouw, inrichting en aan afb.; respectievelijk Wilmers het Bisdom Haarlem, 49 p. 100, cat. no. A38, kleding van schuilkerken der (1932), pp. 412-482, met 1996, pp. 14, 252, 421 fig. 1. p. 364 (afb.). jezuïeten in Gouda en andere name p. 463. 2. Wilmers 1996, p. 101 onder cat. Noordnederlandse steden’, in: no. A38 en p. 282 noot 185. Paul Dirkse (samenstelling), J.C. Overvoorde, ‘Korte beschrijNoten
8
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
belichting op een datering in de late jaren dertig van de zeventiende eeuw. Een eigenhandige en contemporaine herhaling van het schilderij bevindt zich in de kerk van de H. Nicolaas in Hemiksem bezuiden Antwerpen. Deze versie heeft evenwel kleinere afmetingen: 200 x 153 cm. Volgens Wilmers zou het Goudse schilderij echter duidelijk beter zijn uitgevoerd. Het modellé van de figuren is vakkundiger, de handen beter vormgegeven en de plooival van de kleding komt natuurlijker over en is minder stijf. Uit vergelijking blijkt al direct dat het schilderij te Hemiksen aan de boven- en vooral de onderzijde groter is. Het Goudse altaarstuk zal derhalve op enig moment zijn ingekort. Dit moet hebben plaatsgehad vóór 1884, toen de huidige afmetingen al werden vermeld. Daarbij is mogelijk een signatuur verloren gegaan, die bij een dergelijke belangrijke opdracht verwacht mag worden. Een veel kleinere variant van het Goudse stuk, waarschijnlijk een voorstudie in olieverf, werd in 1803 in Amsterdam geveild.2 Het schilderij van Schut is een belangrijke aanvulling op de Goudse collectie. Niet alleen is het altaarstuk afkomstig uit een Goudse kerk en verdient het alleen al op grond daarvan een plaats in de collectie, het laat ook zien dat men in Gouda op een meer internationaal netwerk wist terug te vallen indien noodzakelijk. Blijkbaar wilde of kon men Wouter Crabeth, op dat moment de enige historieschilder van naam in Gouda, geen opdracht verlenen. Mogelijk vond dit zijn oorzaak in diens werkzaamheid voor de ‘concurrent’, de kerk van Petrus Purmerent met wie de Goudse jezuïeten regelmatig in conflict geraakten. Bovendien vielen de jezuïeten voor de aankleding van hun kerken in het missiegebied dat de Republiek toentertijd was regelmatig terug op Antwerpse ateliers. Werk van Cornelis Schut is vertegenwoordigd in musea over de gehele wereld. In Nederlandse musea ontbreekt het veelal, al bezit het Noordbrabants Museum in Den Bosch een grisaille, een Allegorie op Filips IV, die diende als voorontwerp van een prent. Voor het overige bevinden zich enkele tekeningen in de collecties van het Rijks prentenkabinet en Museum Boijmans Van Beuningen. De collectie van het laatstgenoemde museum telde ooit tevens een schilderij van Schut. Het stelde een gezelschap van Spelende kinderen in een landschap voor. Het is echter verloren gegaan bij de brand van 1864 s Ewoud Mijnlieff Conservator oude kunst en kunstnijverheid, museumgoudA
Oude vrouw en jongen met kaarsen Peter Paul Rubens (Siegen 1577 - 1640 Antwerpen) Koninklijk Kabinet van Schilderijen Mauritshuis, Den Haag
Ca. 1616-1617. Olieverf op paneel, 79 x 61 cm Herkomst: Kunsthandel Otto Naumann Ltd., New York; 2005
Het Mauritshuis bezit een klein maar indrukwekkend ensemble Vlaamse zeventiende-eeuwse meesters. Onlangs kon een zeldzaam nachtstuk, dat Rubens omstreeks 1616 -1617 schilderde, aan de collectie worden toegevoegd. Het schilderij toont een oude vrouw met naast haar een jongen. Terwijl hij over haar schouder leunt, probeert hij zijn kaars aan de bijna opgebrande kaars van de vrouw aan te steken. De vrouw schermt met haar linkerhand het kaarslicht af, waardoor het heldere licht wordt afgezwakt tot een rossige gloed die slechts de gezichten en een deel van de kleding van beide figuren verlicht. De rest van de voorstelling blijft halfduister. Het schilderij ontleent een groot deel van zijn aantrekkelijkheid aan de fraai geschilderde lichteffecten. Het plezier waarmee Rubens de weerschijn van het kaarslicht op het doorgroefde gelaat van de oude vrouw suggereert, is van de uitstekend be waard gebleven verflaag af te lezen. Het contrast tussen haar vaalbleke, ietwat gelige gezicht enerzijds en de meer doorbloede, rode huid van de jongen anderzijds wordt door de belichting versterkt. Nachtstu k
Oude vrouw en jongen met kaarsen kon worden aangekocht met steun van de BankGiro Loterij, de Stichting Vrienden van het Mauritshuis, de Mondriaan Stichting, de Vereniging Rembrandt (mede dankzij het Prins Bernhard Cultuur fonds) en het legaat van mejuffrouw A.A.W. Schröder.
9
Het schilderen van nachtstukken vormde voor schilders van oudsher een uitdaging. Reeds de antieke schrijver Plinius prees in zijn Naturalis historia kunstenaars die in staat waren de effecten van een brandende toorts of kaars op nachtstukken weer te geven. Zijn beschrijving van een werk met een jongen die in het vuur blaast, waarbij de weerkaatsing van het licht op zijn gezicht treffend was weergegeven, heeft heel wat kunstenaars in de zestiende en zeventiende eeuw geïnspireerd tot het evenaren van die prestatie. Een meer directe inspiratiebron voor Rubens zal zijn verblijf in Italië zijn geweest (1600 -1608). In Italië leerde hij het werk van Caravaggio kennen, dat wordt gekenmerkt door een sterk contrast tussen licht en donker, krap in het beeldvlak geplaatste figuren en een sterk realisme. Het gebruik van een kaars als lichtbron is overigens niet een vinding van Caravaggio, maar werd vermoedelijk al eerder toegepast door Adam Elsheimer (1578-1610) die vanaf 1600 in Rome werkzaam was. Rubens, een vriend van de Duitse schilder, was zeer onder de indruk van zijn werk en wist later in Antwerpen vier van diens schilderijen voor zijn eigen collectie te verwerven. Een daarvan was De bespotting van Ceres (Madrid, Museo Nacional del Prado), waarvan de eigenhandigheid tegenwoordig overigens wordt betwijfeld. Dit schilderij komt op verscheidene punten overeen met het hier besproken schilderij van Rubens: het is een nachtstuk en
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
de enige lichtbron is een kaars, die het gezicht van een oude vrouw belicht. Rubens begon kort na zijn terugkeer naar Antwerpen in 1608 ook nachtstukken te schilderen. Een van de vroegste voorbeelden is het monumentale werk Simson en Delila (Londen, National Gallery) dat Rubens omstreeks 1609 vervaardigde voor de Antwerpse verzamelaar en latere burgemeester Nicolaas Rockox. Ongeveer acht jaar later ontstond het even dramatische schilderij Judith met het hoofd van Holofernes (Braunschweig, Herzog Anton Ulrich-Museum). In beide nachtelijke taferelen vallen niet alleen de sterke tegenstellingen tussen de lichte en donkere partijen op, maar ook het contrast tussen de zachte, voluptueuze vormen van de jonge vrouwen (Delila en Judith) en de uitgedroogde, rimpelige huid van de oude vrouwen. Die laatste tegenstelling is vergelijkbaar met die tussen de jongen en de oude vrouw op de aanwinst. H erko mst
De oude vrouw en de jongen in ons schilderij komen meerdere keren voor op schilderijen die Rubens omstreeks 1620 vervaardigde. Dit doet vermoeden dat Rubens dit werk mogelijk als een soort van prototype behield om het later als uitgangspunt voor andere voorstellingen te kunnen gebruiken. De vroegste herkomst van het schilderij lijkt deze gedachte te ondersteunen. Toen Rubens namelijk op 30 mei 1640 overleed, werd een inventaris opgesteld van alle schilderijen die zich op dat moment in zijn huis aan de Wapper in Antwerpen bevonden. De indrukwekkende lijst bevat maar liefst 314 schilderijen. Onder nummer 125 vinden we Vne pourtrait d’vne vieille auec vn garçon à la nuict, oftewel een Portret van een oude vrouw met een jongen, een nachtstuk.
Het is vrijwel zeker dat het hier het zojuist door het Mauritshuis verworven schilderij betreft. Com plexe drager
Rubens’ Oude vrouw en jongen met kaarsen bestaat voor een paneel van vrij bescheiden afmetingen uit opmerkelijk veel planken: drie verticale en een horizontale, plus vier smalle latten aan alle zijden. Het is onduidelijk wat de functie is van de vier smalle latten rondom. Ook ongebruikelijk is dat bij het samenstellen van het paneel geen rekening is gehouden met de nerfrichting van de verschillende planken. Gewoonlijk zou een dergelijk zeventiende-eeuws paneel uit hoogstens twee planken bestaan, en zou bij de samenstelling ervan getracht worden de meest
10
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
evenwichtige combinatie van planken te kiezen. Ook in Rubens’ oeuvre zien we dat zijn paneelmakers deze zorgvuldigheid in acht namen. De uitzondering daarop vormen de schilderijen op paneel die hij voor zichzelf maakte, zoals het monumentale Herfstlandschap met een gezicht op het Steen van omstreeks 1636 (Londen, National Gallery). Dit schilderij bestaat uit maar liefst 21 plankjes! Het is niet zeker wat de reden is voor deze werkwijze. Een plausibele verklaring, geopperd door Christopher Brown, is dat Rubens niet al te veel geld wilde uitgeven aan schilderijen die hij voor zichzelf hield of weggaf aan vrienden. Daarom zou Rubens de paneelmaker hebben gevraagd resthout te gebruiken. Rubens en/of de paneel maker zullen zich gerealiseerd hebben dat die dragers extra gevoelig waren, want op sommige van deze panelen is op de achterzijde een dikke gronderingslaag aangebracht, vermoedelijk als buffer tegen invloeden van buitenaf. Deze unieke werkwijze mag nadelen in zich dragen, zij is echter ook te beschouwen als een persoonlijk waarmerk van de kunstenaar. Men kan er bij deze panelen vanuit gaan dat ze geheel eigenhandig zijn. B e t ek enis
Als enige van Rubens’ nachtstukken is Oude vrouw en jongen met kaarsen in prent gebracht. De schilder is bij dat proces, vermoedelijk uitgevoerd door Paulus Pontius (1603-1658), nauw betrokken geweest. Mogelijk heeft hij zelf in 1617 de eerste opzet op de plaat gezet. In ieder geval bracht hij correcties aan op een van de proefdrukken, en voorzag hij een volgende proef van een tweeregelig onderschrift in het Latijn. Dit luidt: Quis vetet apposito, lumen de lumine tolli / Mille licet capiant, deperit inde nihil (Wie zou verbieden licht te halen van licht dat nabij is, ook al zijn het er duizend die dat doen, het wordt er niet minder door). Men heeft wel gemeend dat Rubens met deze tekst heeft willen verwijzen naar het verspreiden van levenslicht, of het begrip levenswijsheid heeft willen uitbeelden. Ook werd gewezen op het bekende spreekwoord ‘Het schaadt der kaarsen niet, dat een ander van haar licht ziet’, dat ermee in verband zou staan. Het doorgeven van licht dat in de voorstelling wordt uitgebeeld zou zelfs, in combinatie met het handgeschreven motto, kunnen betekenen dat Rubens dit motief tot persoonlijk devies had gekozen, het leven in geestelijke zin beschouwend als een onbeperkt geven en nemen. Ger Luijten publiceerde in de tentoonstellingscatalo gus Spiegel van alledag: Nederlandse genreprenten 1550-1700 (Amsterdam, Rijksmuseum, 1997) de bron van het onderschrift en daarmee een nieuw element in de interpretatie van de voorstelling. Het onderschrift bleek afkomstig te zijn uit Ovidius’ Ars Amatoria (De kunst van de liefde), uit een passage die een aanmoediging bevat tot het benutten van jeugdige schoonheid waar het de
11
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Oude vrouw en jongen met kaarsen Paulus Pontius (1603-1658) naar Peter Paul Rubens Ca. 1621?. Ets (derde staat), opgewerkt met de burijn, 24,1 x 19,3 cm Amsterdam, Rijksmuseum, Rijksprentenkabinet
liefde betreft. Ovidius schetst hierin het beeld van een oude vrouw die in de nacht terugziet op verkeken kansen in de liefde. Johan van Heemskerck, die in 1622 de tekst van Ovidius bewerkte, gebruikte de woorden: Als ghy, eer dat gy ’t weet, geworden een oud wijf, Sultop een eensaem bed zijn ... Met was-lust in ’t gemoet, met krevel [minneprik-
keling] in de leden ... ’t vel met rimpelen doorploeght. Deze erotische context sluit wonderwel aan bij het beeld dat Rubens ons presenteert. De afwezige blik van de vrouw doet vermoeden dat zij in gedachten is verzonken. Het doorgeven van het licht aan de jongen kan haar manier zijn om hem aan te sporen van de liefde te genieten om later, wanneer hij ook oud en wellicht eenzaam is, niet op een in dit opzicht onvervuld leven te hoeven terugzien. Een belangri jke aanvulling
De verwerving van dit topstuk past geheel in het beleid van het Mauritshuis om de Vlaamse zeventiende-eeuwse schilderijen meer voor het voetlicht te halen. Oude vrouw en jongen met kaarsen vormt een belangrijke aanvulling op deze deelcollectie. Bovendien zal het schilderij een zinvolle introductie vormen op de schilderijen van Noord-Nederlandse meesters als Hendrick ter Brugghen en Gerrit van Honthorst, wier taferelen eveneens onder invloed van de vernieuwingen in de Italiaanse schilderkunst zijn ontstaan, slechts enkele jaren na het schilderij van Rubens. Dit geeft tevens het kunsthistorisch belang van het schilderij aan: het kan worden beschouwd als een van de allervroegste caravaggistische schilderijen die in de Nederlanden zijn vervaardigd s Peter van der Ploeg Hoofdconservator Mauritshuis, Den Haag
Foto’s: C. van Bruggen, Legermuseum
Het Legermuseum in Delft heeft onlangs een bijzonder koppel zeventiende-eeuwse ivoren pistolen kunnen verwerven. Er zijn op de hele wereld slechts vier vergelijkbare pistolen bekend, waardoor ze tot de absolute top van de Nederlandse zeventiende-eeuwse siervuurwapenkunst kunnen worden gerekend. Naast de Vereniging Rembrandt hebben ook het Ministerie van Defensie, de Mondriaanstichting en een aantal andere fondsen bijgedragen aan de verwerving van de collectie Visser, waartoe de wapens behoorden.
12
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Koppel ivoren pistolen Jacob Kosters (Wetzlar, Duitsland ca 1615 - 1689 Maastricht) Legermuseum Delft
Ca 1650-1675. Ivoor, verguld messing beslag, ijzer, totaallengte: 48,9 respectievelijk 49 cm; looplengte 31,5, respectievelijk 31,6 cm; kaliber 13,2, respectievelijk 13,0 cm. Inscriptie: Iacob Kosters a Maestrich op de slotplaat en EIN GROSER HELT en ZIGT INS FELD op de middenplaten. Herkomst: collectie H.L. Visser, daarvoor in bezit van Dr Charles S. Hendricks. Verdere provenance onbekend.
Luxe p roducten
In de zeventiende eeuw was het exotisme op zijn hoogtepunt. Koloniën werden veroverd en aldaar aangetroffen bijzondere grondstoffen werden over zee geïmporteerd in West-Europa. Meubelen met Cubaans wortelnotenhout, etuis van Aziatische roggenhuid, tabaksdozen van schildpadfineer en Chinees porselein behoorden tot de inboedel van ieder welgesteld huishouden. De Republiek der Verenigde Nederlanden speelde uiteraard een grote rol bij de import van luxe producten door de eminente rol die de Verenigde Oost-Indische Compagnie innam in het wereldverkeer. In het kader van dit exotisme moeten we ook kijken naar het spectaculaire koppel pistolen met ivoren lades – het gedeelte van het wapen dat de loop ondersteunt – dat in het derde kwart van de zeventiende eeuw in Maastricht is vervaardigd en dat onlangs door het Legermuseum is verworven. Deze wapens zijn niet gemaakt om mee te vechten, maar dienden veeleer voor uiterlijk vertoon; ze toonden de welvaart aan van de trotse bezitter die zich dergelijke
13
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
luxueuze stukken kon veroorloven. Ze behoren tot het topsegment van wat wapenmakers in de zeventiende eeuw konden leveren. De Republiek was tijdens de zeventiende eeuw een van de belangrijkste Europese centra voor de vervaardiging en verkoop van vuurwapens. Dat de Verenigde Nederlanden, en dan Maastricht in het bijzonder, zo’n grote rol speelden in de vuurwapenfabricage en -handel had een historische achtergrond. Door de langdurige strijd tegen de Spanjaarden en de koloniale veroveringsdrift was er een enorme behoefte aan vuurwapens voor het eigen leger. Ook buitenlandse vorsten en handelaren kregen, geheel volgens de Nederlandse handelsgeest, volop de gelegenheid om soldaten te werven en oorlogsmaterieel in de lage landen aan te schaffen. Zodoende ontstond hier een van de grootste stapelmarkten voor vuurwapens en andere oorlogsbehoeften, waaraan door enkele grote handelaren zoals bijvoorbeeld Louis de Geer en de familie Trip grof geld werd verdiend.
V a k m a n s c h ap
Naast oorlogswapens werden ook volop luxere produkten voor een rijke clientèle vervaardigd. Deze wapens waren van een hoge technische kwaliteit en hadden een ontwerp dat zich kenmerkte door ingetogen luxe. Ook werd hierbij vaak geëxperimenteerd met technische noviteiten door de wapens te voorzien van meerdere lopen of door ze uit te rusten met mechanismes zodat ze van achteren
konden worden geladen. De Nederlandse vuurwapens waren wereldberoemd door de hoge kwaliteit van het vakmanschap. In vele vorstelijke wapenkamers komen we dan ook Nederlandse zeventiende-eeuwse pistolen en geweren tegen. Pistolen met ivoren lades – vaak in het kort ook wel aangeduid als ivoren pistolen – vormden een aparte klasse binnen het Maastrichtse assortiment. Ze hoorden tot de absolute top qua ivoorsnijkunst, afwerking en techniek. De kolven van de pistolen zijn veelal gesneden in de vorm van hoofden van klassieke krijgers of ramskoppen. Geen verbazingwekkend thema, gezien het classicisme dat in het midden van de zeventiende eeuw hoogtij vierde in de decoratieve kunsten. Omdat grote stukken ivoor kostbaar waren, werden de lades van dergelijke ivoren pistolen meestal uit twee delen vervaardigd. Er zijn slechts zes exemplaren bekend waarbij de kolf en de lade uit één stuk ivoor zijn gesneden.1 Het aangekochte koppel pistolen valt hier ook onder. Dit, in combinatie met het vergulde beslag, maakt deze pistolen tot de mooiste ivoren pistolen ter wereld. Details
Als we het koppel pistolen nader beschouwen, zien we dat de lades en kolven van de pistolen van ivoor zijn, evenals de pompstokken die in de lade onder de loop zijn gemon teerd. De lopen zijn octagonaal, naar voren overgaand in een ronde vorm. Ze zijn voorzien van een Duitstalig opschrift. De slotplaat is gesigneerd Iacob Kosters a Maestrich. Op het opschrift op de lopen na, zijn de wapens identiek. Het belangrijkste deel van deze pistolen is de kolf. Deze
14
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
is voorzien van verfijnd driedimensionaal snijwerk in de vorm van het hoofd van een besnord krijgshaftig manspersoon. Hij draagt een klassiek aandoende helm met veren en draken. De kwaliteit van het snijwerk is zeer hoog en gedetailleerd. Dit blijkt met name uit het verfijnde gezicht en de helmdecoratie, waar de veren en de draken als losse elementen op de helm lijken te zijn geplaatst. Wat ook vermeldenswaardig is bij deze pistolen, is het opschrift op de lopen. Op de vergulde middenband – die tevens dienst doet als richtmiddel – bovenop de lopen staat ‘EIN GROSER HELT’ ‘ZIGT INS FELD’ (een grote held gaat ter velde). Dit zou erop kunnen duiden dat de wapens als geschenk aan een “grote held” zijn gegeven of dat ze zijn gedragen door iemand die zichzelf als zodanig zag. Volgens de voormalige eigenaar zouden deze wapens door de Pruisische koning Frederik de Grote (17121786) zijn geschonken aan de Duitse veldmaarschalk Graaf Schwerin. Dit is echter tot op heden een onbevestigd verhaal. Mogelijk dat onderzoek in de toekomst hier nog nader uitsluitsel over zou kunnen geven. Overigens was het geen uitzondering dat oudere luxe wapens als geschenk werden gebruikt, in plaats van nieuwe produkten. De hoge kwaliteit maakt de waarde van dergelijke geschenken tijdloos. Van Jacob Kosters, de man die het wapen heeft gesigneerd, is weinig bekend. Hij werd rond 1615 geboren in Wetzlar (Duitsland) als Jakob Cüster of Köster en moet in of vlak voor 1651 in Maastricht zijn gaan wonen. Na een actief leven als koopman overleed hij in 1689. Hij was een zeer actief handelaar en werd in 1658 lid van het koopmansgilde. Hoewel meerdere ivoren pistolen van zijn signatuur zijn voorzien, zou hij nooit als (wapen)smid actief zijn; zijn naam moet dan ook veeleer worden gezien als handelaarsnaam, dan als daadwerkelijk signatuur van de vervaardiger. Wie de werkelijke makers van deze wapens waren - de slotenmakers en de lopensmeden - zal onbekend blijven. Over de ivoorsnijder van de Maastrichtse vuurwapens, die vrijwel allemaal van dezelfde hand zijn, is in het verleden wel gespeculeerd, maar zijn identiteit is helaas nog niet boven water gekomen.2 De pistolen zijn een toonbeeld van wat de Nederlandse vuurwapenkunst uit de gouden eeuw vermocht. Door de hoge kwaliteit behoort de nieuwe aanwinst tot de spectaculairste stukken kunstnijverheid binnen de rijkscollectie van het museum. Dit bijzondere koppel pistolen zal vanaf het najaar te zien zijn in de permanente expositie te Delft, waar momenteel gewerkt wordt aan de inrichting van een wapenzaal met ongeveer 700 antieke Nederlandse vuurwapens die zijn verworven van wijlen de heer H.L. Visser. Door deze aanwinst heeft het museum in één klap een unieke collectie antieke wapens verworven waarmee zij nu behoort tot de top vijf van de wereld op dit gebied s Matthieu Willemsen Conservator vuurwapens, Legermuseum
Noten: 1. De andere vier vergelijkbare exemplaren met een eendelige lade bevinden zich de collectie van het Rijksmuseum (vervaardigd door Jean Louroux, Maastricht ca 1665, inventarisnummer NG 2002-2002-23-193) en in het Legermuseum (vervaardigd door Leonard Cleuter, Maastricht ca 1665, inventarisnummer 018948). Het hier besproken koppel werd eerder tentoongesteld in de Royal Armouries, H.M. Tower of London, van september 1988 tot 1996. 2. Zie: A. Hoff, Dutch Firearms, London 1978, pp. 220 en 221; E.H. van As, ‘Christoph Maucher, ivoorsnijder’, in: Wapenfeiten 1 (2005), p. 8.
Vier gezichten op de tuin van Martinus van Barnevelt Anoniem. Gorcums Museum Gorinchem
Ca. 1760-1770. Aquarel op papier. Tuin in zuidwestelijk richting: 31,2 x 40,8 cm; tuin in noordoostelijke richting: 32,8 x 48,5 cm; tuin in noordelijke richting: 35,8 x 51 cm; tuin in oostelijke richting: 36,5 x 52,5 cm. Herkomst: jhr H.C.H. van Lennep, Aerdenhout.
In 2006 verwierf het Gorcums Museum, met steun van de Vereniging Rembrandt en het Fonds A.H. Martens van Sevenhoven, een viertal aquarellen voorstellende de tuin van Martinus van Barnevelt (1691- 1775). Ze vormen nu onderdeel van de vernieuwde historische presentatie in het museum. P a radi js op aarde
De aquarellen, waarvan de maker niet bekend is, geven een indruk van Van Barnevelts lusthof vanuit vier
15
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
windrichtingen: vanuit zijn huis op de hoek van de Torenstraat/Nieuwstad in de richting van Bastion V, vanaf de andere kant met zicht op het monumentale huis, de tuin met vijver in noordelijke richting en het gedeelte in oostelijke richting genaamd ‘het toneel’ of ‘de comedie’. Dankzij de bijzondere aanwinst is het museum nu in staat om te laten zien hoe de kunstzinnige aangelegde tuin er ooit heeft uitgezien. Want helaas, van alle kunsten is de tuinkunst de meest vergankelijke en van Van Barnevelts creatie is, behalve in het museum, geen spoor meer terug te vinden.
T u i n k unst
Tuinieren is in het afgelopen decennium tot een ware kunst verheven. Tijdens ‘verborgen tuinen dagen’ stellen trotse tuinbezitters hun aardse paradijs open voor nieuws gierige bezoekers. De gemiddelde tuin is tegenwoordig meer dan een stukje groen, omringd door een heg. De tuin functioneert als geheugen, als schatkamer van kleuren, beelden en gebeurtenissen, is een toneel van observatie en waarneming, plek van het verstrijken van de tijd. Tuinkunst vormt het meest directe raakvlak tussen natuur en cultuur. Eeuwen geleden konden alleen welgestelde burgers zich de bijzondere luxe van een aangelegde tuin veroorloven. Een van die Gorcumse burgers was Martinus van Barnevelt. Hij bezat een groot stuk grond, binnen de vestingwal, ter hoogte van het huidige Wilhelminaplein. De welgestelde Martinus deed op zijn buitenlandse reizen inspiratie op voor het ontwerp van een bijzondere, on-Hollandse tuin. Zijn Frans-classicistisch aangelegde lusthof bezat lanen met hoge hagen, een kanaal, tuinbeelden, exotische planten, priëlen, een oranjerie en een menagerie.
Strakke ordening en beheersing waren sleutelbegrippen. Rond 1770 veranderde het natuurbesef; de tuin werd niet langer geregeerd door wiskundige orde maar volgde de vrije natuur na. In de middeleeuwse symboliek werd de tuin als ‘hortus conclusus’ een symbool voor Maria. Ten tijde van de Republiek Holland maakte men graag gebruik van de metafoor dat de zeven provinciën samen de ‘Hollandse Tuin’ vertegenwoordigden, om daarmee de saamhorigheid ten opzichte van de Spaanse overheersing uit te drukken. Van alle omsloten tuinen sprak die van het bijbelse Paradijs het meest tot de verbeelding. Zozeer zelfs dat men tot in de zeventiende eeuw trachtte de oorspronkelijke ligging van het Paradijs te achterhalen. Het Paradijs heeft zich in de latere verbeelding vastgezet als een ideaal, een utopie, een plaats van eeuwige lente, waar dood en zonde niet bekend waren. Overigens was het woord ‘paradijs’ afgeleid van het Oudperzische ‘pairidaeza’, dat ‘ommuurde tuin’ betekent. Ins piratie
Ho rtus c onclusus
Sinds de vijftiende eeuw kreeg de tuin in de verbeelding van Nederlandse kunstenaars een vaste plaats. Ook hielden zij zich bezig met tuinontwerpen. ‘Tuinportretten’ werden ingezet als illustratie bij een tekst of als verbeelding van een abstract begrip zoals de Lente. Tot het einde van de achttiende eeuw werd de verbeelding van de tuin sterk bepaald door bijbelse en klassieke ideeën.
16
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Ter inspiratie keerden tuinontwerpers zich tot de beschrijvingen van landschappen en tuinen in de werken van schrijvers uit de klassieke Oudheid. Zij beschreven Arcadië, een ideaal land van herders en herderinnen, nimfen en saters, geregeerd door de bosgod Pan. In dit land heerste vrede en harmonie. In zijn Aeneas bezingt Vergilius het Elysium, de tuin waar gestorven helden na hun dood mogen leven. Het landschap is er een locus
amoenus, een lieflijk oord met water, bloemen en bomen. Ook het rijk van Venus wordt in de oudheid beschreven als zo’n heerlijke plek. Over de geschiedenis van de tuinkunst werd al vroeg geschreven en gepubliceerd. Zo is onder meer bekend hoe een tuin in Moskou, naar ontwerp van Nicolaas Bidloo (1673/74-1735), lijfarts van Tsaar Peter de Grote, er in detail uit zag. Om zijn tuin in beeld te brengen tekende hij eerst een plattegrond, voorzien van nummers, die in een legende op hetzelfde blad werden verklaard. De nummers vinden we terug op een perspectivische afbeelding van zijn landgoed in vogelvlucht en op verschillende deeltekeningen. De beschouwer kon zich zo goed oriënteren op de plaats van details in het grote geheel. Bidloo kon deze ruimtelijke voorstelling maken door zijn beheersing van het perspectief. Geometrie, meetkunde en architectuur stonden hem ten dienste, zowel bij het bedenken van de aanleg van de tuin als bij de weergave daarvan op papier. V e i ling
De vier aquarellen van de tuin van Van Barnevelt bieden, doordat ze vanuit de vier windrichtingen zijn gemaakt, eveneens een goed zicht op het totaal. In 1757 werd Van Barnevelt, destijds heer van Krimpen aan de Lek, Noordeloos en Overslingeland, eigenaar van het complex waarop zijn privéparadijs verrees. De tuin is aangelegd langs centrale zichtassen, de opbouw langs de assen is symmetrisch. De lanen worden geflankeerd door bomen of hagen, waarachter hakhout-
17
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
bossen lagen verscholen. De ‘Comedie’, gelegen tussen de Schuttersgracht en de Nieuwstad ontleende haar naam aan de coulissen-vorm en de tuinbeelden, geplaatst voor hoge hagen, hetgeen gelijkenis vertoonde met een toneel. Na zijn overlijden in 1775 werd de tuin van Van Barnevelt ontmanteld en werden onderdelen op een veiling verkocht. Uit de Catalogus van diverse capitale marmere en steene beelden, vasen, groepen ... blijkt dat Martinus zijn lusthof met vele tuinsieraden had verrijkt. De verkoopcatalogus bevat 65 grote en kleinere tuinbeelden, 18 vazen en bloempotten, een zonnewijzer en een aantal geschilderde stukken. Deze waren verspreid in de tuin geplaatst: langs de lanen, in het sterrebos met hakhout, in de parterre voor het huis, nabij de vijver en bij de menagerie. De verschillende tuinbeelden stelden onder meer Bacchus, Neptunus en Diana voor. Een groep verbeeldde de handel, de landbouw en de bouwkunst en een Triton bewoonde het bassin bij de menagerie. De geschilderde stukken verbeeldden de vijf zinnen. De inboedel van het tuinprieel bestond uit een marmeren tafelblad op een stenen piedestal en twee houten geschilderde banken. De catalogus eindigt met de vermelding van talrijke oranjebomen, laurieren, aloë’s en granaatappels alsmede een biljart. Het was goed toeven in de tuin van Martinus van Barnevelt s Rob Kreszner Conservator Gorcums Museum
Bronnen: Erik de Jong, Aardse paradijzen, de tuin in de Nederlandse kunst I, 15e tot 18e eeuw, Noordbrabants Museum (Den Bosch)/ Frans Halsmuseum (Haarlem) 1996 A.J. Busch en Carla S. Oldenburger-Ebbers, Lusthoven in Gorcum, deel 3 in de historische reeks van de historische vereniging ‘OudGorcum’ 1990
18
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Portret van Marie Jeanette de Lange Jan Theodoor Toorop (Poerworedjo (Java) 1858 - 1928 ’s Gravenhage) Rijksmuseum Amsterdam
1900. Olieverf op doek, 70 x 77 cm Gesigneerd en gedateerd, r.o. J. Toorop 1900 Herkomst: familie van de geportretteerde, sinds 1900; veiling Christie’s Amsterdam, 29 november 2005, lotnr. 244
Het Rijksmuseum heeft een mooie collectie werk van Jan Toorop. Deze bestaat vooral uit tekeningen, het grafische werk en boekbanden, die samen een prachtig beeld geven van zijn oeuvre, in het bijzonder het symbolistische. De schilder Toorop was daarentegen tot voor kort minder goed vertegenwoordigd. Behalve het monumentale schilderij De Zee uit 1887, waren er slechts twee schetsen in olieverf in de collectie, Vrouwen aan Zee (ca. 1891) en De Schelpenvisser (1904). Nu is daar, met steun van de Vereniging Rembrandt, een belangrijk schilderij bijgekomen, het Portret van Marie Jeanette de Lange uit 1900. Toorop de pointillist en Toorop de portret tist zijn hier beide op fenomenale wijze verenigd. Het portret is al die tijd in bezit van de familie gebleven en verkeert in uitstekende, vrijwel ongerepte conditie. Jan Toor op
In februari 1900 schreef Jeanette de Lange (1865-1923) in haar dagboek: En nu na de derde pose staat kop, hals en hand al op het doek in volle gelijkenis en in oprechte menschelijke blankheid. Hij stippelt het portret, diviseeren heet het, in olieverf op glad blank doek. – “Dit is het”, zegt hij, “dit is het eenige, dit is de weg dien we allen op moeten om ware pure kunst te geven. De natuur, zoo getrouw mogelijk
en het niet zo streng toepaste als bijvoorbeeld de eerste pointillisten, de Franse schilders Georges Seurat en Paul Signac. Hij combineerde het pointillé met omtreklijnen, zoals van de takken van de knotwilgen, en speelde met de verdichting van de stippen om een meer of minder gecondenseerd oppervlak weer te geven, zoals in de lucht linksboven, waar de stippen wijd uiteen staan. Ook bekeerde hij zich niet exclusief tot deze ene stijl, hoe zeer ook zijn uitroep tijdens Jeanettes poseersessie dit doet vermoeden. Naast een vrij monotoon pointillisme, dat hij in de jaren 1886-1889 toepaste in zijn sociaal-geëngageerde werk, werkt hij in die periode ook impressionistisch. Vanaf ongeveer 1890 ontwikkelde hij zijn lineaire, symbolistische werk en zijn getekende portretten. Pas in 1899 nam hij de draad van het pointillisme weer op, na zijn verhuizing naar Katwijk, met gezichten op de duinen en de zee. In dat jaar begon hij ook aan De prentliefhebber. Portret van Aegidius Timmerman, dat bijna als een tegenhanger van het schilderij van het Rijksmuseum gezien kan worden. In het licht van de leeslamp bestuderen beide geportretteerden in stille aandacht hun boek of prent. Maar terwijl mevrouw De Lange naar de beschouwer is toegekeerd in al haar menschelijke blankheid, is Aegidius Timmerman van ons afgekeerd. Ook het kleurengamma is tegengesteld: de blonde pasteltinten van het vrouws
de natuur volgen, zoo voorzichtig en getrouw mogelijk; voel je het mooi, dan wordt het ook mooi”, zegt hij. Deze poseer sessie had enige voeten in de aarde gehad: Toorop en Jeanette de Lange, die elkaar kenden uit het Haagse kunstcircuit, hadden al in de zomer van 1898 gesproken over een portret, maar Toorop stelde het steeds uit, opgehouden door ander werk en zijn verhuizing naar Katwijk in september 1899. De eerste poseersessies gingen verloren met het positioneren van Jeanette in haar kamer in de villa Vall’ di Rena in Den Haag, en het vinden van de juiste plek voor de petroleumlamp, die prompt omviel en vlam vatte.1 Uit opnames met infraroodreflectografie blijkt bovendien dat Toorop enige moeite had met het tekenen van het hoofd. Toorop had al eerder in pointillistische stijl gewerkt. In navolging van wat hij in 1885 bij avantgardistische kunstenaars in Brussel had gezien, in het bijzonder bij de schilder Théo van Rijsselberghe, maakte hij een aantal Hollandse polderlandschappen in deze stijl. Bloembollenvelden bij Oegstgeest uit 1885 is hiervan een van de mooiste voorbeelden. Het is meteen duidelijk dat Toorop zijn eigen opvatting van het pointillisme had,
19
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Bloembollenvelden bij Oegstgeest Jan Toorop 1885. Olieverf op doek, 65 x 77 cm Gemeentemuseum Den Haag
De prentliefhebber. Portret van Aegidius Timmerman Jan Toorop 1900. Olieverf op doek, 66,5 x 76 cm Museum Kröller-Müller, Otterlo
portret tegenover de veel soberder mauve en groene tinten bij Timmerman. Bij Timmerman zijn hoekige objecten zoals boeken en een schilderij verdeeld over de achtergrond, bij De Lange zijn het veelal ronde, in elkaar overlopende vormen, zoals bloemen en het gedessineerde behang. Toorop beschouwde het portret van Jeanette de Lange als een van zijn beste en vroeg het al snel weer te leen, zoals voor een expositie van zijn werk bij de Rotterdamse Kunstkring in 1901 en voor een tentoonstelling van de kunstenaarsvereniging La Libre Esthétique in Brussel (1902). Vanaf dan wordt het werk regelmatig ten toon gesteld tot 1910 en zijn de kritieken vrijwel altijd uiterst positief. Zo schrijft De Nieuwe Courant in 1909 naar aanleiding van een expositie bij de Larensche Kunsthandel: Het portret van Mevrouw Bouman-de Lange is gepointilleerd. Maar welk een blanke zuiverheid en malschheid is met het procédé bereikt, zooals men haar met een anderen schildertrant nauwlijks bereikbaar achten zou. Ook bij de opleving van de
waardering van Toorops werk vanaf de late jaren zeventig zijn de oordelen unaniem lovend.2 Jeanette de L ange
Zoals gezegd ontmoetten Toorop en Jeanette de Lange elkaar in Den Haag. Jeanette was daar met haar man Jan Bouman (1853-1909) omstreeks 1897 komen wonen in het Van Stolkpark, een mooie villawijk aan de Scheveningse
20
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
weg. Zij hadden elkaar leren kennen in Batavia, waar Jeanette geboren was, en waren daar in 1884 ook getrouwd. Vanaf ca. 1887 woonden zij in Nederland, eerst in Almelo, later in Amsterdam. In Amsterdam hadden de Boumans enige jaren gewoond aan de 1ste Parkstraat bij het Oosterpark. Daar was ook het atelier van George Hendrik Breitner, Isaac Isräels en Willem Witsen, later beroemd geworden als het Witsenhuis. Mogelijk kende zij deze schilders uit de buurt, maar het is waarschijnlijker dat zij bij hen geïn troduceerd werd door een oude vriend uit Almelo, de schilder Arnold Gorter. Deze kunstenaars kenden elkaar allemaal door hun lidmaatschap van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae. Met Isaac Israëls hield ze ook in Den Haag contact. Hij schilderde een aardig kleurig portretje van Jeanette en haar hond, rustend tijdens een wandeling in de duinen bij Scheveningen. Jeanette had zelf ook creatieve aspiraties, zij tekende en schilderde. Aanvankelijk kreeg zij les van Maurits van der Valk, daarna van de etser Philippe Zilcken, die aan meer jonge dames van stand les gaf. Veel verder dan tekenen en schilderen naar stillevens kwam zij echter niet, al staan in het dagboek aardige passages waarin ze beschrijft hoe ze in snelle schetsen mensen op de Haagse tram natekende, voordat deze het door hadden. Helaas is van Jeanettes werk niets overgeleverd en heel lang lijken de schildersaspiraties ook niet stand gehouden te hebben. Uit correspondentie met Toorop in de jaren rond 1900 blijkt dat ze zich later toelegde op het ontwerpen van haar eigen meubels. Toorop beval haar zijn eigen meubelmaker aan, en ze wisselden gedachten uit over de Engelse Arts and Crafts beweging. Een andere zaak die zij een warm hart toedroeg was de emancipatie van de vrouw. In 1898 werd in Den Haag de tentoonstelling over Vrouwenarbeid gehouden. Toorop verzorgde het omslag van de catalogus en het affiche. Jeanette was bij de organisatie betrokken en bezocht ook een aantal van de bijbehorende congressen, zoals het ‘dienstmeidencongres’ over de positie van de dienstbodes en een lezing van Dr Catharina van Tussenbroek, over de psychische oorzaken van ‘een tekort aan levensenergie bij meisjes en jonge vrouwen’, waarvan ze krantenknipsels bewaarde. Een van de resultaten van de tentoonstelling was de oprichting van de Vereniging tot verbetering van vrouwenkleding in 1899. Jeanette werd voorzitter. Deze vereniging pleitte voor het afschaffen van het corset en voor het dragen van gezonde, ademende stoffen. Ook Toorop was geïnteresseerd, zoals uit een van zijn brieven aan Jeanette blijkt: U moet mij maar lid maken voor die vereeniging van dress Reforming. Ik ben bezig een zeer hygiënisch-aesthetische heeren-zomerjas te maken, die gedragen moet worden op een fietspantalon en wandelcostuum.
Foto van het atelier van Philippe Zilcken, met Zilcken achterin en middenvoor, achter de ezel, Jeanette Bouman-de Lange Anoniem particuliere collectie
Later zette Jeanette de Lange zich behalve voor betere vrouwenkleding ook in voor de geneeswijze van dr Johann Georg Mezger. Net als de Toorops brachten de Boumans een aantal zomers in Domburg door en leerden daar deze arts kennen.3 Domburg was zijn zomerresidentie, waar hij patiënten van stand voor verstuikingen, maagen darmstoornissen behandelde door een methode van zelfmassage met een speciale hamer. Het echtpaar Bouman propageerde actief Mezgers systeem: Jeanette gaf in 1901 veelbesproken lezingen over Mezger en zijn hamer, die men bij haar ook bestellen kon. Met haar belangstelling voor de creatieve en spirituele kant van het leven en haar nieuwsgierigheid naar en betrokkenheid bij initiatieven voor maatschappelijke verbetering, kan zij met recht een moderne vrouw worden genoemd. Het Portret van Marie Jeanette de Lange biedt de toekomstige bezoeker van het Rijksmuseum dus veel: een van de twee pointillistische portretten van Toorop en de fascinerende persoonlijkheid van Jeanette de Lange. Schilder en geportretteerde zullen daarom in het nieuwe Rijksmuseum, waar kunst en geschiedenis zij aan zij gaan, een vanzelfsprekende plek innemen s Jenny Reynaerts Conservator negentiende- en twintigste-eeuwse schilderijen Rijksmuseum Amsterdam
21
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Ontwerp voor de omslag van de catalogus van de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid Jan Toorop 1898. Lithografie Rijksmuseum Amsterdam
Noten 1. De dagboeken van Jeanette Bouman-de Lange en haar briefwisseling met Jan Toorop en anderen bevinden zich in een particuliere collectie. Het familie-archief De Lange bevindt zich in het Regionaal Archief, Alkmaar. 2. J. Th. Toorop, De jaren 1885 tot 1910, Museum Kröller Müller 1978-’79; V. Hefting, Jan Toorop. Een kennismaking, Amsterdam 1989; P. van der Coelen, K. van Lieverloo (red.), Jan Toorop. Portrettist, Zwolle/Nijmegen 2003. 3. Francisca van Vloten, ‘Dromen van Weleer. Kunstenaars in Domburg 1898-1928’, in: I. Spaander en P. van der Velde (red.), Reünie op ’t Duin. Mondriaan en zijn tijdgenoten in Zeeland, Zwolle, Middelburg 1994, pp. 11-72.
Vier glas-in-lood ramen Chris Lebeau (Amsterdam 1878 - 1945 Dachau) Gemeentemuseum Den Haag Den Haag
22
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
1917-1920. Glas-in-lood, grootste afmeting 33 x 29 cm. Herkomst: erven H. Liefkes, Den Haag
Het Gemeentemuseum Den Haag heeft een viertal proeframen naar ontwerp van Chris Lebeau kunnen aankopen, dankzij het Jaap en Joanna van der Lee-Boersfonds. De doelstelling van dit fonds op naam van de Vereniging Rembrandt, dat op 20 december 2000 werd ingesteld, is het verlenen van financiële steun voor de aankoop van voorwerpen van glaskunst ten behoeve van openbare kunstcollecties in Nederland, met name het Gemeentemuseum Den Haag. V a n bati kk unstenaar t ot dec orontwer per
De sierkunstenaar Chris Lebeau geldt als een van de meest veelzijdige Nederlandse ontwerpers van de eerste helft van de 20ste eeuw. Zijn grootste bekendheid heeft Lebeau te danken aan de geraffineerde unica die naar zijn ontwerp in 1925 bij de Glasfabriek Leerdam werden uitgevoerd en aan de meer dan 1500 unica die in de periode 1926-1929 werden gerealiseerd bij de Boheemse glasfabriek van L. Moser & Söhne in het voormalige Tsjechoslowakije. Deze huzarenstukjes in glas, die zonder onderscheid van een ongeëvenaarde kwaliteit zijn, behoren tot de beste voorbeelden van de vrije glaskunst uit het interbellum. Daarnaast is Lebeau een van de belangrijkste beoefenaren van de zogeheten batiktechniek geweest. Deze uit Indonesië afkomstige techniek voor het versieren van stoffen houdt in dat die delen van de drager die niet geverfd mogen worden, worden bedekt met was, een procédé dat kan worden herhaald afhankelijk van de ver schillende kleuren verf die het decoratiepatroon vereist. Direct na zijn opleiding werkte Lebeau korte tijd in het batikatelier van de Haagse firma Arts & Crafts om vervolgens in 1901 met zijn vrouw Anna Baars-Leverington (1871-1954) in Haarlem een eigen atelier op te richten. Hier werden gebruiksvoorwerpen gebatikt als theemutsen, tafellinnen, kussenovertrekken en boekenleggers die eerst via het Amsterdamse verkooplokaal voor vernieuwende kunstnijverheid ’t Binnenhuis en later via de Amsterdamse firma De Woning werden verkocht. In 1914 vestigde Lebeau zich in Den Haag waar hij de huisontwerper werd van het toneelgezelschap Die Haghespelers van de beroemde acteur Eduard Verkade (1878-1961). Drie jaar zou Lebeau aan dit gezelschap verbonden blijven, gedurende welke periode hij thuis raakte in het Haagse culturele leven. Hoewel hij zich na zijn vertrek bij Die Haghespelers steeds meer als beeldend kunstenaar profileerde, bleef hij onverminderd actief op het gebied van de kunstnijverheid. H e t Astatheater
Een van de weinige ‘totaalopdrachten’ die Lebeau heeft gerealiseerd, betreft de aankleding van het Astatheater aan het Spui in Den Haag. Voor deze bioscoop, een ontwerp van de Haagse architect J.W. van der Weele, ontwierp
23
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
De voetballers Ontwerp Chris Lebeau, uitvoering atelier Agathe Wegerif-Gravestein, Apeldoorn 1921. Batik op fluweel, ieder 212 x 125 cm Gemeentemuseum Den Haag
gegane ramen die alle een allegorische betekenis hadden. Zo bevond zich boven de ingangsdeuren van de bioscoop een driedelig raam met als thema De aanbidding van het gouden kalf. Andere ramen verbeeldden thema’s als Moederweelde, Vrouw in verschillende levensomstandigheden, Industriearbeider en Arbeiders in diverse beroepen. Het trappen huis was beglaasd met ramen die in leeftijd opklimmende Menstypen voorstelden. Deze moralistische onderwerpen lijken weinig adequaat voor de versiering van een mondaine uitgaansgelegenheid als een bioscoopgebouw, waarvoor zij dan ook niet waren bedoeld. De ramen waren namelijk oorspronkelijk ontworpen voor het Volksgebouw van de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (S.D.A.P.) dat rond 1917 aan de Haagse Prinsegracht gerealiseerd had moeten worden.
Affiche voor het Astatheater, Den Haag Ontwerp Chris Lebeau, uitvoering drukkerij Luctor et Emergo, Den Haag 1921. Rood gekleurde litho, 126 x 89 cm Gemeentemuseum Den Haag
24
Lebeau in 1920-1921 decoratieve onderdelen als wandbespanningen, tapijtwerk, verlichtingselementen, glasin-loodramen en bouwsculptuur. Jammer genoeg is er van zijn ontwerpen nagenoeg niets bewaard gebleven, omdat al tien jaar na de opening het gehele interieur werd vernieuwd. Ook het exterieur van het gebouw, dat de naam draagt van de in die tijd zo beroemde Zweedse actrice Asta Nielsen (1881-1972), herinnert op geen enkele wijze meer aan de vele ontwerpen van Lebeau die de bioscoop ooit de bijnaam ‘Museum Lebeau’ bezorgden. Vandaar dat het Gemeentemuseum Den Haag bijzonder gelukkig is met de recente aankoop van een viertal proeframen die dankzij het Jaap en Joanna van der Lee-Boersfonds kon worden gerealiseerd. De raampjes zijn vervaardigd door het Haagse glazeniersbedrijf van H. Liefkes via wiens nazaten de proeframen uiteindelijk in het Gemeentemuseum terechtkwamen. Het spreekt voor zich dat de firma Liefkes de uitvoering van de glasin-loodramen van het Astatheater werd gegund, omdat zij op dat moment tot de belangrijkste Haagse glasateliers behoorde. Het bedrijf hield zich niet alleen bezig met de vervaardiging van het zogenaamde confectiewerk, maar heeft evenzeer de ontwerpen uitgevoerd van kunstenaars als Pieter Hofman (1885-1965), Max Nauta (1896-1957) en Henri van der Stok (1870-1946). Het ontwerp van de vier proefraampjes stelt een sterk geabstraheerde, symbolische figuur voor die is opgebouwd uit een kubistisch spel van gekleurde stukken glas. Ze zijn exemplarisch voor de ontwerpstijl van de verloren
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
De vier proeframen vormen een waardevolle aanvulling op de andere ontwerpen van Lebeau voor het Astatheater die de collectie van het Gemeentemuseum Den Haag rijk is. Zo kent de verzameling een tweetal batiks voor de bioscoopzaal die na een omzwerving via de vlooienmarkt (!) uiteindelijk in het Gemeentemuseum terechtkwamen. De gebatikte, fluwelen panelen stellen De fluitspeler en De dood voor. Dankzij een particuliere schenking konden deze batiks enige jaren geleden worden aangevuld met een tweetal andere ontwerpen. Deze batiks, De voetballers, hebben hoogstwaarschijnlijk eveneens deel uitgemaakt van het interieur van het Astatheater. Niet alleen omdat zij een vergelijkbare maatverhouding hebben en eenzelfde materiaalkeuze kennen, maar ook omdat zij verwant zijn vormgegeven. De krachtig gemodelleerde figuren van de voetballers zijn op meesterlijke wijze in het langwerpige paneel gevat. Afgezien van deze ontwerpen bewaart het Gemeente museum een gelithografeerd affiche dat Lebeau in deze zelfde periode ontwierp. Het in rode inkt uitgevoerde ontwerp bestaat uit een typografisch spel van meanderende vormen die het woord Asta verbeelden. Het affiche lijkt geïnspireerd te zijn op de voorgevel van het gebouw waarvoor Lebeau het beeldhouwwerk had ontworpen. De glas-in-loodramen, de batiks en het affiche vormen de schaarse, maar sterke getuigen van het rijke decoratieve programma dat Chris Lebeau voor het Astatheater heeft ontwikkeld s Titus M. Eliëns Hoofd collecties Gemeentemuseum Den Haag
Fauna Constant (Anton Nieuwenhuys) (Amsterdam 1920 - 2005 Utrecht) Cobra Museum voor Moderne Kunst Amstelveen
1949. verf op waterbasis op doek, 70 x 85 cm. Herkomst: collectie Hans en Alice de Jong, Zwitserland
De collectie van het Cobra Museum voor Moderne Kunst is verrijkt met een buitengewoon spontaan, brutaal en fantasierijk schilderij van Constant. Mede dankzij de genereuze steun van de Vereniging Rembrandt, de Mondriaan Stichting, het VSB Fonds en de BankGiro Loterij is het doek Fauna uit 1949 verworven voor de Collectie Nederland. Na een langdurig verblijf in de privé-collectie van een verzamelaarsechtpaar keert het schilderij naar Nederland terug om permanent tentoon te worden gesteld in het Cobra Museum. Het ex p eriment
Portret Constant 1949 Foto door K.O. Götz Experimentele groep in Holland [rechts] De leden bijeen op de zolder van Karel Appel, Amsterdam 1948 v.l.n.r.: Appel, Elburg, Kouwenaar, Wolvecamp, Corneille, Constant, J. Nieuwenhuys, Brands, Rooskens. Fotograaf onbekend
Het schilderij Fauna van Constant is aangekocht met steun van het Titusfonds van de Vereniging Rembrandt. Deze aankoop past bij de doelstelling van het Titus Fonds, namelijk het ondersteunen van met name moderne en hedendaagse kunst. Het Titusfonds is ingesteld door de Titus Cirkel, een groep kunstliefhebbers onder de vijftig jaar die de doelstellingen van de Vereniging Rembrandt een warm hart toedragen.
25
Constant was een van de medeoprichters van CoBrA (Copenhagen-Brussel-Amsterdam), de kunstenaarsgroep die tussen 1948 en 1951 het experiment in de kunst voor op stelde en daarmee aan de wieg stond van een omwenteling in het nationale en internationale kunstklimaat. Zowel binnen de CoBrA-groep als haar Nederlandse voorganger, de Experimentele groep in Holland, nam Constant de rol van theoreticus op zich.1 Hij was de aanjager van de ontwikkeling en verwoording van een revolutionaire opvatting over de aard van hedendaagse kunst en de maatschappelijke rol van de kunstenaar. In het manifest ter gelegenheid van de oprichting van de Experimentele Groep in Holland zette hij zijn denkbeelden uiteen.2 Een schilderij moest niet beoordeeld worden op zijn formele kwaliteiten, zoals lijnvoering en kleurgebruik, maar gezien worden in het licht van een natuurlijke drang naar expressie. De kunstenaar had de verantwoordelijke taak om de scheppende instincten die onbewust in ieder mens sluimerden tot ontwaken te brengen. De weg die leidde tot de bevrijding van de kunst was die van het experiment met uitdrukkingswijzen en materialen. Fauna kan in het licht van deze standpunten van Constant worden beschouwd. Ondanks het relatief bescheiden formaat van het schilderij valt bij een eerste kennismaking de sterke zeggingskracht van de voorstelling onmiddellijk op. Pas in een later stadium verplaatst de aandacht zich naar de manier waarop Constant de compositie heeft opgebouwd, de heldere kleuren en de spontane lijnvoering. Deze primaire, welhaast universele impact is precies wat Constant nastreefde met zijn werk. Hij wilde de glorie van de schilderkunst tonen, in al haar opstandigheid, agressiviteit en bevrijdende kracht. Fauna is opgebouwd uit een beeldvullende voorstelling van een drietal fantasiewezens en een vorm die op een bloem of een plant lijkt. Als gevolg van de transparante en lichte achtergrond treden de vormen prominent
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
op de voorgrond. Het stralende middelpunt van het schilderij is een heldere zon, getooid met een enkel oog en een mond, opgezet in een felle geel-groene kleur. Rechts van de zon bevindt zich een figuur die associaties oproept met een libelle. Het insect is hoofdzakelijk neergezet in blauwe tinten, afgewisseld met zacht roze en geel. In het onderste vlak van het doek bevindt zich een langgerekt dier in zwart en wit dat volledig ontsproten lijkt aan de fantasie van de kunstenaar. Kenmerkend voor de schilderwijze van Constant tijdens deze jaren is een sterke, op het eerste gezicht slordige lijnvoering. Als gevolg hiervan ervaart de beschouwer de voorstelling als bijzonder levendig en spontaan. De libelle lijkt ieder moment van het doek af te kunnen vliegen en de vibraties van de stralende zon zijn bijna voelbaar. Al met al een vrolijk tafereel. Maar er wringt iets. Bij nadere beschouwing oogt het fantasiedier boosaardig. En de zon heeft met haar sliertige stralen en grijnzende blik iets weg van een hippie die in hogere sferen verkeert.3 De combinatie van agressie, brutaliteit en vrolijkheid in Fauna is bij uitstek een voorbeeld van de experimentele schilderkunst van Constant gedurende de CoBrA-periode. H erko mst
In de jaren tijdens en na CoBrA verliep de receptie van het werk van de naoorlogse nieuwe generatie kunstenaars op zijn zachtst gezegd problematisch. Recensenten reageerden met krachttermen als geklieder, rotzooi en kinderachtig. Men voelde zich in het algemeen in het ootje
26
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
genomen door deze expressieve en fantasierijke kunst. Maar niet Hans en Alice de Jong. Gedreven door een aangeboren nieuwsgierigheid oriënteerde dit echtpaar zich naar hartelust op de nieuwste ontwikkelingen in de hedendaagse kunst. Van 1930 tot 1968 was Hans de Jong directeur van De Jong en Van Dam NV te Hengelo, beter bekend als Jovanda. In deze hoedanigheid verkeerde hij volop in de gelegenheid om tijdens zakenreizen naar het buitenland kennis te nemen van al het interessants dat de eigentijdse kunst te bieden had. Zijn vrouw deelde zijn interesse en samen brachten zij vanaf 1946 menig bezoek aan galeries en musea in binnen- en buitenland. In 1954 verwierven zij hun eerste werk van een oud CoBrA-lid, het schilderij Astre et animal van Corneille. Op basis van de vele ontmoetingen met bevriende adviseurs en kunstenaars ontstond een collectie die een onderkomen vond in de privé-woning van het echtpaar De Jong, eerst in Hengelo en later in Ascona, Zwitserland. Bij hun keuze om werk te kopen van relatief onbekende kunstenaars werden Hans en Alice de Jong overigens met argusogen door hun omgeving gevolgd. In de jaren van wederopbouw vond men het over het algemeen ongepast om geld aan hedendaagse, laat staan experimentele kunst te spenderen. Bij de aankoop van nieuw werk voor de collectie hanteerde de heer De Jong een uitstekend criterium: alvorens hij en zijn vrouw tot de koop overgingen wilden zij de kunstenaar in kwestie persoonlijk en intensief leren kennen. Of het nu Karel Appel, Asger Jorn, Jean Dubuffet of Willem de Kooning betrof, aan iedere aanwinst ging een heel traject van ontmoetingen, discussies en wikken en wegen vooraf. Zo raakte het echtpaar bevriend met de meeste kunstenaars van wie ze werk verzamelden, waaronder Theo Wolvecamp en Karel Appel. In 1958 vond na bemiddeling van wederzijdse vrienden de eerste ontmoeting tussen Constant en Hans de Jong plaats. De laatste bracht een bezoek aan de woning van Constant, gelegen aan de Henri Polaklaan te Amsterdam. In de herinnering van De Jong ontspon zich meteen een ingewikkelde discussie over de rol van de kunstenaar in de maatschappij en het ontwaken van de creatieve mens.4 Constant hield zich op dat moment voornamelijk bezig met vlakke constructies, de voorlopers van zijn project Nieuw Babylon; een ‘hyperarchitectuur’ voor de spelende mens. Maar de interesse van De Jong ging voornamelijk uit naar de CoBrA-periode. Op zijn vraag of Constant nog werk uit die tijd had reageerde deze verbaasd: Cobra? Vind je daar wat aan?. Hij
27
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
was echter bereid om een aantal doeken te laten zien en de keuze van Hans de Jong viel op twee schilderijen. In 1959 volgde de aankoop van Fauna. Het feit dat privéverzamelaars als Hans en Alice de Jong reeds vanaf de vroege jaren vijftig de kwaliteit van CoBrA-werk hebben onderkend is van groot belang geweest voor de waardering van de beweging. Nederlandse en buitenlandse musea hadden in deze periode immers weinig tot geen interesse in het actief verwerven van CoBrA-werk. Een verri jking van de c ollectie
Na zevenenveertig jaar deel te hebben uitgemaakt van de collectie van De Jong verruilt het schilderij Fauna de privé-sfeer van de verzamelaar voor het publieke domein van het museum. Het werk werd weliswaar in de loop der jaren diverse malen geselecteerd voor belangwekkende tentoonstellingen, maar het grootste deel van de tijd hing het achter gesloten deuren. De verwerving van dit schilderij betekent niet alleen een verrijking van de collectie van het Cobra Museum. De aankoop is tevens van belang voor de Collectie Nederland. Vergelijkbaar sterk werk van Constant uit de CoBrA-periode bevindt zich hoofdzakelijk in buitenlandse collecties zoals die van Musée National d’Art Moderne te Parijs en de Tate Collection in Londen, en in besloten verzamelingen. Het Cobra Museum bezit een aantal sleutelwerken uit het oeuvre van Constant, waaronder De redenaar uit 1949 en De rode vuist uit 1952. Fauna is echter door de kernachtige combinatie van boosaardige, brutale en fantasievolle elementen een absolute aanvulling voor de collectie van het museum. De verwerving ervan komt in een bijzonder daglicht te staan door het overlijden van Constant in augustus 2005. De permanente opstelling van Fauna is een hommage aan deze kunstenaar wiens betekenis voor de naoorlogse kunst springlevend is. Het Cobra Museum is de Vereniging Rembrandt buitengewoon erkentelijk voor de genereuze bijdrage ter ondersteuning van de kapitale aankoop van Fauna s Katja Weitering Conservator Cobra Museum voor Moderne Kunst
Interieur familie De Jong, Ascona, Zwitserland foto: J. de Jong
Noten: 1. De Experimentele groep in Holland werd in 1948 in Amsterdam opgericht door Karel Appel, Corneille en Constant. Later werden ook Theo Wolvecamp, Anton Rooskens, Eugène Brand en Jan Nieuwenhuys, de broer van Constant, lid. 2. Manifest, september 1948 gepubliceerd in Reflex I, orgaan van de Experimentele groep in Holland. 3. Deze vergelijking is afkomstig van Dr Willemijn Stokvis. 4. Zie de uitspraken van Hans de Jong in de catalogus Oog in oog met Hans en Alice de Jong behorende bij de gelijknamige tentoonstelling die van 28 juni tot en met 6 september 1970 plaatsvond in het Arnhems Gemeentemuseum, het huidige Museum voor Moderne Kunst Arnhem.
OVER AANWINSTEN 18 8 3 – 18 9 3 – 19 0 3 – 191 3 – 19 2 3 – 19 3 3 – 19 4 3 – 19 5 3 – 19 6 3 – 19 7 3 – 19 8 3 – 19 9 3 – 2 0 0 3 – 2 0 0 8
Hoe u een moderne Fusien Bijl de Vroe
‘Het stemt tot verheugenis en dankbaarheid, dat het de vereniging mogelijk is geweest thans reeds gedurende driekwart eeuw mede te werken aan behoud en vermeerdering van Nederlands kunstbezit en niet minder, dat haar financiële positie zodanig is, dat zij – naar het zich laat aanzien – nog lange tijd daarmede zal kunnen voortgaan’, zo opent het verslag over de jaren 1956 en 1957. ‘Maar’, zo schreef Hans Redeker naar aanleiding van dit 75-jarig bestaan, ‘aan de vanzelfsprekendheid, waarmee het volk en de museumbezoeker de in besloten bescheidenheid door de Vereniging Rembrandt verrichte wonderen van culturele weldaad aanvaard, aan die vanzelfsprekendheid moet door de wijzigingen in onze samenleving en cultuur een einde komen. De taak van Rembrandt kan in de wereld van nu niet meer door een elite worden vervuld maar wacht op ons gehele volk […]’
en vrije toegang tot 30 musea krijgt G rote belangstelling v oo r kunst
‘Uitgestrooid over alle contreien van ons land staan de musea en behoeden hun aandeel in een onvervangbare erfenis’, zo schrijft Redeker verder. ‘[…] Zij betekenen meer dan een plechtig verheven tijdverdrijf voor een culturele elite. Met de dag immers groeit de erkenning, dat kunst, speels of ernstig, oud of jong, een ontmoeting is met onszelf, ons als mens toespreekt en verandert omdat zij wezenskernen van ons eigen leven in geconcentreerde, verhevigde of gezuiverde vorm voor ons stelt. Musea zijn daarbij onmisbare behuizingen, waar kunstwerken het veiligst en voor heel het volk toegankelijk zijn. Minder algemeen, zelfs nauwelijks nog ontwaakt is de bezorgdheid om hun inhoud, nu en in de toekomst, de vraag naar het ontstaan en voortbestaan van wat wij ons nationaal kunstbezit noemen als gold het een vanzelfsprekende grootheid. In werkelijkheid bestaat er een ontwikkeling, niet alleen van het museum als instelling maar ook van de inhoud van ons openbaar kunstbezit.’1 ‘De grote belangstelling voor kunst wordt bewezen door het succes van Openbaar Kunstbezit.2 Wat aan deze belangstelling ontbreekt is een echte, eigen verantwoordelijkheid voor dit bezit, de behoefte persoonlijk deel te nemen aan behoud en uitbreiding, zelf aandeel te hebben in wat wij de trots van onze musea noemen. De Vereniging Rembrandt vormt daarvan het instrument!’ Geheel in overeenstemming met deze woorden werd ook een folder uitgegeven met als wervende tekst: HOE U EEN MODERNE MAECENAS WORDT EN VRIJE TOEGANG TOT 30 MUSEA KRIJGT, om na de opsomming van een aantal belangrijke aankopen te eindigen HOE DEZE LIJST ER OVER WEER 70 JAAR ZAL UITZIEN HANGT OOK VAN U AF.
In de eerste 75 jaar van haar bestaan was de positie van de vereniging al flink verstevigd. In 1958 werd door het bestuur besloten ‘door de stijging van het ledental en
28
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
aangezien mede door een aantal genereuze giften het vermogen van de vereniging – nog afgezien van het Nationaal Fonds – thans de ƒ 1.000.000,- is gepasseerd’, om de boeken der vereniging voortaan door een accountant te laten controleren. Sinds de oprichting van de vereniging werd 565 keer steun verleend aan 46 musea. In totaal werd een bedrag van ƒ 1.054.739 geschonken en een bedrag van ƒ 3.275.919 aan renteloze voorschotten verstrekt; ruim 30 musea stelden inmiddels hun deuren gratis open voor de Rembrandtleden. “V ereeni g i n g R e m b r a n d t w e ek”
Aanvankelijk bedacht het bestuur het 75-jarig bestaan te vieren met een overzichtstentoonstelling maar het zag daarvan af omdat het de musea ‘[…] niet gaarne, zelfs niet tijdelijk – van deze topstukken wilde beroven’. Het bestuur vroeg alle tot dan toe gesteunde musea mee te werken aan een “Vereeniging Rembrandt week”. Alle musea werd gevraagd in de week van 11 tot 18 oktober aandacht te geven aan de gesteunde werken en daarbij ook aandacht van pers, radio en wellicht ook televisie voor de vereniging te vragen. De meeste musea zegden hun medewerking toe, waarbij het eigenbelang soms duidelijk was. Zo voegde de directeur van het Frans Hals Museum in zijn brief toe: ‘Ik hoop van harte dat ik op dat tijdstip ook de aankoop van het Poppenhuis in verband zal kunnen brengen met de zegenrijke activiteiten van de jubilerende Vereniging.’ Een hoop die ook uitkwam! In een radiorede riep de heer Mr F.P.Th. Rohling van het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, ook niet geheel vrij van eigenbelang, de luisteraar op de Vereniging Rembrandt te steunen: ‘Iedereen weet dat in Nederland veel verenigingen bestaan die van de overheid subsidies ontvangen. Maar weinig mensen weten dat er een vereniging bestaat welke aan de overheid subsidies geeft. In dit opzicht is de Vereniging uniek. De Vereniging
maecenas wordt meerdere werken tegelijk. Zo kreeg het Prentenkabinet van de Universiteit van Leiden steun bij de aankoop van vijf tekeningen uit de serie Scheppingsdagen van H. Goltzius, werd het museum de Amstel kring in staat gesteld 22 penningen met Amsterdamse personen aan te kopen. Het Haags Gemeentemuseum kon zeven stuks Venetiaans glas uit de zestiende en zeventiende eeuw, alsook een collectie Kantonees porselein uit de veertiende, zeventiende en achttiende eeuw aan haar collectie toevoegen, dankzij de Vereniging Rembrandt. Co llectie Lieftinc k
komt de overheid, met haar ontoereikende aankoopbudgetten, te hulp met aanzienlijke giften of met belangrijke voorschotten.’ A a nwinsten
In de jaren 1953-1963 steunde de Vereni ging Rembrandt 121 aankopen, verdeeld over 38 musea uit tien van de toen elf provincies van Nederland; alleen Drenthe ontbrak. Ter vergelijking: in de eerste tien jaar van haar bestaan, van 1883 tot 1893, steunde de Vereniging 25 aankopen, waarvan 20 voor het Rijksmuseum en het Rijksprentenkabinet, twee voor het Provinciaal Museum Assen en drie voor respectievelijk het Frans Hals Museum, het Groninger Museum en het Fries Museum in Leeuwarden. Bij de gesteunde aankopen ging het soms niet om één kunstwerk maar ook om
29
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
De grootste collectie in de periode 19531963 toegevoegd aan het openbaar kunstbezit betrof de aankoop van de collectie F. Lieftinck: voor het Museum voor Volkenkunde, Leiden, 3000 Japanse tekeningen, schetsen, ontwerpen en albumbladen, en voor het Rijksprentenkabinet 4125 losse bladen en 236 Japanse prenten. De verzamelaar Ferdinandus Lieftinck (1879-1959) was oorspronkelijk geïnteresseerd in de Haagse School en in de schilder Hoytema, waarvan hij veel werk verzameld had. Wellicht was het zijn contact met Hoytema dat zijn interesse wekte voor Japanse houtsneden. In 1938 besloot Lieftinck, mede geïnspireerd door de tentoonstelling Oude Japansche Prentkunst in het Gemeente museum Den Haag in 1938 een uitgelezen collectie van Japanse houtsneden van topkwaliteit bijeen te brengen. In de jaren hierna breidde hij zijn collectie uit tot 236 stuks. Toen hij in 1956 besloot zijn inmiddels tot ver over de grenzen bekende verzameling over te willen doen aan het Rijk maakte de ruime steun van de Vereniging Rembrandt dit ook mogelijk. ‘Het aesthetisch genoegen om in een rustige omgeving Japanse prenten te bekijken was tot voor kort de talrijke bezoekers van de studiezaal van het Prentenkabinet ontzegd’, zo schreef de toenmalige conservator K.G. Boon in het
Portret van een courtisane Kitagawa Utamaro (1754-1806) kleurenhoutsnede, papier, 37,6 x 24,6 cm voormalige collectie Lieftinck, nu collectie Rijksprentenkabinet Amsterdam
Een courtisane van de Ibarakiya houdt een voorbijganger staande Suzuki Harunobu (1725-1770) kleurenhoutsnede, papier, 27,2 x 19,8 cm voormalige collectie Lieftinck, nu collectie Rijksprentenkabinet Amsterdam
• OGENBLIK •
De kunst van het overleven P r o f. d r H . W . v a n O s Samen met Frans Haks blader ik door de catalogus van de tentoonstelling L’Envolée lyrique. Paris 1945-1956. Van 26 april tot 6 augustus van dit jaar werden in het Musée du Luxembourg in Parijs de schilders van wat ooit de ‘Ecole de Paris’ heette opnieuw getoond. Nicolas de Staël, Jean Fautrier, Alfred Manessier, Pierre Soulages, Wols, Jean Bazaine, Roger Bissière, Hans Hartung, Serge Poliakoff en al die andere avant-gardisten van onze jeugd, ze mochten weer worden gezien, vaak na decennia van schaamteloze verwaarlozing. Want de voortdurende zoektocht naar de dernier cri maakte, dat wat gisteren in de smaak viel, vandaag wordt vergeten en verguisd. In Nederland heeft vooral het Van Abbe Museum ooit een prachtige collectie schilderijen van deze kunstenaars aangelegd. Alom werd hun werk hier bewonderd. Alfred Manessier kreeg in Nederland vrienden en nam hier zelfs een huis. Maar toen was opeens New York in en Parijs uit. De verzamelaars hielden de Parijse meesters voor gezien en reisden af naar New York om bij te dragen aan de nieuwe mythologie van het Amerikaanse abstract expressionisme. Manessier verdween uit Nederland, teleurgesteld in zijn vrienden van vroeger, die hem nu niet meer wilden kennen. Wat maakten ze prachtige schilderijen, roepen Frans en ik om beurten uit, terwijl we de afbeeldingen in de catalogus bekijken. Nu ze niet meer de helden van gisteren zijn, maar de meesters van eergisteren, nu willen we ze weer zien! Zo werkt nu eenmaal het herkauwingsmechanisme van de geschiedenis van kunst. Dit spijsverteringsproces kent pijnlijke bijverschijnselen. Bijna alle kunstenaars van de ‘Ecole de Paris’ zijn inmiddels overleden. Velen van hen zwaar gedesillusioneerd. Maar ook heel veel van hun werk is verdwenen. Alleen kunst die de moeite waard wordt gevonden, heeft immers kans op overleven. We herinneren ons de schilders van ‘de Ploeg’ in Groningen, van wie we indertijd de werken bij vuilnisbakken of uit garages weg moesten halen. Nu zijn ze de meesters van eergisteren en hun werken zijn vaak zo duur geworden, dat het zelfs de moeite loont om ze te vervalsen! Hoeveel is er in de tussentijd niet verloren gegaan?! Maar er is nog iets anders, waardoor we worden gefrappeerd. In de catalogus komt een flink aantal hele goede schilders voor, van wie we de namen niet eens kennen. Zo heb ik bijvoorbeeld nooit gehoord van Gérard Schneider, Marie Raymond, Jacques Doucet, Pierre Dmitrienko en Louis Armand Nallard, kunstenaars die absoluut niet onder doen voor degenen, wier werken toen overal in Europa te zien waren. Die tentoonstelling in het Musée du Luxembourg deed dus iets heel bijzonders: niet alleen de helden van eergisteren opnieuw laten zien, maar ook de schilders die toen al ten onrechte werden overgeslagen en nu geheel en al vergeten zijn. Waarom vergeten? Omdat de één niet de goede relaties had, de ander onmogelijk was of onhandig of de weg in Parijs niet wist of omdat zij niet een hij was of omdat hij te vroeg overleed. In elk geval ligt het bijna nooit aan zijn of haar artistieke kwaliteiten, dat kan je nu door vergelijken heel goed onderkennen. Zo ging het en zo gaat het en zo zal het altijd gaan. Daar helpt geen moraliseren aan. Je kunt alleen wensen, dat onze Vereniging bij al die aanvragen voor financiële steun bij aankopen van kunst van vandaag, gisteren en eergisteren zich bewust is van deze metabolismen van de kunstgeschiedenis.
• OGENBLIK •
jaarverslag van de Vereniging. ‘De strenge conceptie van de negentiende-eeuwse prentliefhebbers, die de prent alleen om haar zwart en wit bewonderden, keurde de frivole Japanse houtsneekunst geen plaats waardig in haar heiligdom. De opvattingen veranderden toen De Toulouse-Lautrec met zijn kleuren-litho’s kwam, die zo sterk door de Japanse voorbeelden geïnspireerd waren. Maar Amsterdam bleef bij de klassieke opvatting. De oorlog veranderde veel in de waardering van de prentkunst. De kleurenprent kwam nog sterker dan vroeger op de voorgrond en de gehele belangstelling voor de grafiek herleefde op een andere basis. Niet langer mocht thans die kunst ontbreken, die Europa in het laatste kwart van de negentiende eeuw zo sterk heeft helpen bevrijden van al te dodende schema’s en een te veel aan reproducerende kunst.’ Na de aankoop van de Lieftinck-collectie is de verzameling Japanse prenten van het Rijksprentenkabinet steeds verder uitgebreid, waarbij zijn criterium alleen de hoogste kwaliteit aan te kopen ook altijd het uitgangspunt is gebleven. Prins B ernh a r d Fo n d s
In het jaar 1960 opende zich ook een belangrijk nieuw perspectief, ‘[...] doordat het Prins Bernhard Fonds heeft besloten gelden (uit de opbrengst voetbalpool-gelden) ter beschikking van de Vereniging Rembrandt te stellen voor de aankoop van beeldende kunst. Met het Prins Bernhard Fonds is nu een regeling getroffen krachtens welke alle aanvragen om steun voor beeldende kunst worden verwezen naar de Vereniging Rembrandt, die de aanvragen beoordeelt en het Prins Bernhard Fonds over de toewijzing adviseert. Naar het zich laat aanzien zal dit een belangrijke uitbreiding van de mogelijkheden der vereniging betekenen, terwijl de vereniging – meer dan tot dusver – haar zorgen ook zal uitstrekken over de moderne kunst.’ Hoewel deze regeling pas begin 1961 definitief in werking trad, werden in 1960 al drie objecten aangekocht met een schenking van ƒ 40.000,- uit de Prins Bernhard Fondsgelden.
Het poppenhuis van Sara Rothé, ca, 1740 Frans Hals Museum, Haarlem
De directeur van het Prins Bernhard Fonds, de heer Siedenburg, verzocht het bestuur, in afwachting van een meer definitieve regeling voor de toekomst, op zeer korte termijn reeds een voorstel te doen voor de besteding van de nog dit jaar beschikbaar komende gelden. ‘Ofschoon wij in verband met de grote spoed die betracht moest worden, niet in staat waren de gebruikelijke procedure te volgen’, zo schreef de secretaris van de Vereniging aan de heer Siedenburg op 20 december 1960, ‘hebben wij – teneinde aan uw wens tegemoet te komen – onderzocht welke mogelijkheden zich voordeden’. Voorstel werd gedaan voor het Rijksprentenkabinet de aankoop van een aantal schetsbladen door Jan van Goyen en voor het Mauritshuis een Vanitasstilleven door Pieter Claesz. te ondersteunen. De derde aanvraag die gehonoreerd kon worden met deze nieuwe bron van inkomsten was de
31
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
aankoop van een schilderij van Eugène Delacroix voor Museum Boijmans-Van Beuningen. De toenmalige directeur van Boijmans-Van Beuningen J.C. Ebbinge Wubben schreef hierover aan de Vereniging: ‘Onder de kunstwerken die ons museum op het oog heeft, maar waarvan ik de aankoop tot nu toe niet heb kunnen verwezenlijken door gebrek aan middelen, bevindt zich een zeer expressief en karakteristiek schilderij van Eugène Delacroix. Dit paneel, 37 x 25 cm, is de voorstudie van het grote stuk in de Walters Art Gallery te Baltimore, dat 1846 gedateerd is. Het treffende van de kleinere en eerdere studie is de directheid en de kracht van het sentiment, naast de grote picturale qualiteiten. De onloochenbare en evidente samenhang met Rubens maakt de waarde van dit werk van Delacroix voor onze verzameling, die zo veel olieverfschetsen van Rubens bevat, waaronder zijn Drie Kruisen, des te groter. Mede gezien
het feit dat Delacroix in de verzamelingen in ons land niet rijk is vertegenwoordigd, zou hier geloof ik inderdaad van een verrijking van het nationale kunstbezit kunnen worden gesproken. De prijs van dit stukje is, in vergelijking tot de huidige prijzen op veilingen, bijzonder redelijk. De huidige eigenaar, de kunsthandelaar Dr Vitale Bloch, is bereid dit aan het museum af te staan voor ƒ 30.000,-.’ ‘Nu het vooroverleg met de heer Siedenburg reeds tot een voorstel heeft geleid, dat naar alle waarschijnlijkheid bij het bestuur van het fonds in goede aarde zou vallen, stel ik voor dat wij in dit uitzonderingsgeval maar niet meer over dit onderwerp vergaderen en de kunstwerken ook niet meer bezichtigen, doch meteen de knoop doorhakken. Wij krijgen door bemiddeling van het Prins Bernhardfonds zulke ruime middelen, dat ik het fonds gaarne tegemoet kom in zijn wens op zeer korte termijn een voorstel van
NIEUWS VAN DE VERENIGING Daan Cevat Fonds Mevrouw E.T.R. Cevat-Spijker nam ter nagedachtenis aan haar overleden echtgenoot, de kunsthandelaar en verzamelaar Daan Cevat, het initiatief tot het instellen van het Daan Cevat Fonds bij de Vereniging Rembrandt. Het fonds is bestemd voor het verlenen van financiële steun aan de aankoop van werken van Rembrandt en van kunstenaars die Rembrandt hebben beïnvloed of die door Rembrandt zijn beïnvloed, dan wel door hem werden geïnspireerd. Onze vereniging is mevrouw Cevat bijzonder dankbaar voor dit initiatief.
Ina van Doormaal Fonds Uit een legaat van de heer Ir Piet M. van Doormaal kon het Ina van Doormaal Fonds bij de Vereniging Rembrandt worden ingesteld. Het fonds is bestemd voor steun aan aankopen van werken uit de school van Barbizon.
Een nieuw themafonds: Prenten en Tekeningen In Bulletin nummer 1 van dit jaar konden wij de oprichting van ons themafonds Zilver aankondigen, mogelijk gemaakt door de nalatenschap van mevrouw L.L. Sjoer. Een van onze leden heeft, door dit initiatief geïnspireerd, laten weten graag de eerste aanzet te willen geven tot een themafonds Prenten en Tekeningen. Door middel van een notariële akte is die aanzet inmiddels gerealiseerd. Wij kunnen nu dus met trots melding maken van ons tweede themafonds en hopen natuurlijk dat velen er aan zullen bijdragen. Uit de nalatenschap van de heer A.J.C. Molster, die een groot liefhebber en verzamelaar van tekeningen was, kon al meteen een substantieel bedrag aan het nieuwe fonds worden toegevoegd.
Nóg een nieuw Themafonds: Glas Het fenomeen Themafonds werkt aanstekelijk. Een van onze leden, wier ouders afkomstig zijn uit de glasstad Leerdam, besloot een themafonds Glas bij de Vereniging Rembrandt in te stellen. Wij juichen dit initiatief vanzelfsprekend ten zeerste toe. Christus aan het kruis Eugène Delacroix (1798-1863) 1846. Olieverfschets op paneel, 37 x 25 cm Boijmans Van Beuningen, rotterdam
ons te ontvangen’, zo schreef de secretaris tegelijkertijd aan zijn bestuur. Het bestuur was het eens met zijn secretaris, het Prins Bernhard Fonds ging akkoord met bovenstaand voorstel en zo openden deze drie aankopen de lange reeks van werken die de Vereniging Rembrandt, mede met steun van het Prins Bernhard Fonds, heeft verworven voor het openbaar kunstbezit s
Noten 1. Archief Vereniging Rembrandt, Gemeente Archief Amsterdam. 2. Openbaar Kunstbezit werd opgericht in 1957. Het waren besprekingen op de radio van telkens een kunstwerk in een Nederlandse openbare collectie, die vervolgens in gedrukte vorm werden uitgegeven.
32
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Algemene Ledenvergadering in het Kröller-Müller Museum Op zaterdag 30 september vond de Algemene Ledenvergadering plaats in het Kröller-Müller Museum in Otterlo. De belangstelling van de leden voor deze bijeenkomst was zo groot dat op een bepaald moment een registratiestop moest worden ingevoerd. Daardoor moesten tientallen leden worden teleurgesteld. Wij doen ons best om geschikte locaties te vinden met een grote capaciteit maar in combinatie met een aantrekkelijke expositie is dat niet altijd eenvoudig. De ruim 350 leden die wel aanwezig konden zijn bezochten na de officiële vergadering en het welkomstwoord door de directeur van het Kröller-Müller Museum Dr Evert van Straaten de prachtig gerenoveerde Van de Veldevleugel en de tentoonstelling Living Art - on the Edge of Europe, over levende kunst van Oost-Europese kunstenaars uit de jaren ‘60/‘70.
NIEUWS VAN DE VERENIGING Bestuur en Raad van Adviseurs
Titus Cirkel
De Algemene Ledenvergadering van 30 september jl. is akkoord gegaan met de volgende mutaties in het Bestuur en de Raad van Adviseurs van de Vereniging Rembrandt. Bestuur Jhr Mr A.A. Loudon, vice-voorzitter en Prof. Dr C. Blotkamp traden terug uit het Bestuur. Dr M. Sanders werd benoemd tot vice-voorzitter en de heren Mr H.G. Boumeester en Drs C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije tot lid van het bestuur. De heren Drs H.B. van Wijk RA, Prof. Dr P.A. Hecht en Mr J.G. de Vries Robbé werden in het Bestuur herbenoemd. Raad van Adviseurs De heren Mr Drs L.C. Brinkman, Drs R.H. Fuchs en Mr R. Groenink traden terug uit de Raad van Adviseurs. Mevrouw Dr H.H. Pijzel-Dommisse en de heren Dr J.N.M. van Adrichem, Prof. Dr C. Blotkamp, Mr H.G. Boumeester, Mr H.F. Heerkens Thijssen, Prof. Dr V. Manuth en A.G.L. Strengers werden benoemd in de Raad van Adviseurs. De heer Boumeester werd aansluitend benoemd tot lid van het Bestuur en maakt daarom geen deel meer uit van de Raad van Adviseurs. Herbenoemd in de Raad van Adviseurs werden: Mevrouw Prof. Dr C.A. Chavannes-Mazel en de heren Prof. Dr J.Th.M. Bank, Drs J.H. Heijningen Nanninga, Drs Ing. C. Maas, Mr L.J.R. ridder van Rappard, Mr S.A. Reinink en A.L.Stal. Alle benoemingen gelden voor maximaal vier jaar. Voor een volledig overzicht van het Bestuur en de Raad van Adviseurs verwijzen wij naar pagina 2 van dit Bulletin. Het Bestuur dankt de teruggetreden Bestuursleden en Adviseurs zeer voor hun inzet ten behoeve van het openbaar kunstbezit gedurende vele jaren.
De leden van de Titus Cirkel werd op 25 september jl. op uitnodiging van de bekende fotograaf/verzamelaar Willem Diepraam en het Rijksmuseum ontvangen bij Willem Diepraam thuis. De gastheer zelf en het hoofd van het Rijksprentenkabinet Ger Luijten gaven, mede aan de hand van een gedeelte van de collectie Diepraam, een boeiende toelichting op het fenomeen fotoverzamelingen. Op 12 november waren de Titusleden met hun kinderen te gast in het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement te Utrecht voor een muzikale rondleiding en aansluitende lunch.
Bijeenkomst in de Westerkerk Ter gelegenheid van het Rembrandtjaar 2006 organiseerde de Westerkerk, waar Rembrandt begraven ligt, in samenwerking met het Rijksmuseum, het Rembrandthuis en de Vereniging Rembrandt, op 15 oktober jl. een bijeenkomst met muziek uit Rembrandts tijd en een lezing door Taco Dibbits, hoofd schilderijen van het Rijksmuseum, over Rembrandts leven in de Jordaan. De activiteiten in het kader van het Rembrandtjaar zijn volgens gegevens van het Nederlands Bureau voor Toerisme buitengewoon succesvol gebleken. Vooral de diverse aan Rembrandt gewijde tentoonstellingen konden op grote bijval van een zeer breed publiek rekenen.
33
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
Vereniging Rembrandt op de pAn Van 19 tot 26 november 2006 zal de Vereniging Rembrandt weer acte-de-présence geven op de pAn kunst- en antiekbeurs in Amsterdam. Onze vereniging zal leden en kandidaat-leden graag ontvangen in de gecombineerde stand van de Vereniging Rembrandt en de CollectorsGroup. Degene die zich op de pAn als lid van de Vereniging Rembrandt aanmeldt ontvangt gratis de fraaie Rembrandtagenda 2007. Dit geldt ook voor degene die een nieuw lid aanbrengt.
Ledenaanbieding: Rembrandt Agenda 2007 Naar aanleiding van het Rembrandtjaar stelt de Collectors Group een speciale Rembrandt agenda samen. In deze agenda worden alle werken van Rembrandt opgenomen die verworven zijn met steun van de Vereniging Rembrandt. De Rembrandt agenda bevat, naast vele kleurrijke illustraties, ook het verhaal hoe de aankoop destijds tot stand is gekomen, waardoor de aandacht wordt gevestigd op het belang van particuliere schenkingen aan het openbaar kunstbezit. De fraai uitgevoerde agenda (157 pagina’s; 19,7 x 24 cm) heeft een hard cover, goud op snee en wordt geleverd in een bijpassende verzenddoos. Leden van de Vereniging Rembrandt betalen de speciale prijs van € 34,95 (normale prijs: € 39,50)
ALGEMEEN
De Vereniging Rembrandt werd onder de naam Vereeniging Rembrandt tot behoud in Nederland van kunstschatten opgericht op 24 september 1883. Het doel van de vereniging is het behouden en uitbreiden van kunstschatten voor Nederland, en het verrijken van het openbare bezit aan kunstschatten in Nederland, het daartoe vergroten van de publieke belangstelling voor en het verhogen van de kennis van het roerend cultureel erfgoed, in het bijzonder in Nederlandse openbare collecties. De vereniging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam, no. V40531186.
LIDMAATSCHA P
Ingevolge besluit van de Algemene Ledenvergadering 2005 zijn de contributies met ingang van 2006 als volgt vastgesteld:
p gewoon lidmaatschap: (tenminste) € 60,- per jaar
p echtpaar/partners lidmaatschap (twee personen): (tenminste) € 85,- per jaar
p jongerenlidmaatschap (t/m 25 jaar): (tenminste) € 20,- per jaar
p lidmaatschap voor het leven: vanaf € 1.200,- (eenmalig)
p partnerlidmaatschap voor het leven: vanaf € 2.000,- (eenmalig)
p bedrijfslidmaatschap: (tenminste) € 1.000,- per jaar
Leden die in aanvulling op de contributie een gift van (tenminste) € 250,- doen, kunnen voor dat jaar de status van Donateur verkrijgen. De leden hebben op vertoon van hun lidmaatschapskaart gratis toegang tot de permanente collecties van de ruim honderd musea waaraan de Vereniging Rembrandt steun heeft verleend, alsmede tot de ledenvergaderingen en de bijzondere ledenbijeenkomsten. Voorts ontvangen de leden het Bulletin met actuele informatie en beschouwingen door experts en fraaie afbeeldingen van de kunstwerken die met steun van de Vereniging Rembrandt zijn verworven (echtpaar/partnersleden ontvangen één Bulletin). Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het bureau van de Vereniging Rembrandt.
GEVEN O M K UNS T ? DE K UNST VAN HET GEVEN ! De Vereniging Rembrandt steunt kunstaankopen van musea ten behoeve van ons openbaar kunstbezit. Van overheidswege wordt dit particulier initiatief fiscaal ondersteund. Voor giften van particulieren gelden onder bepaalde voorwaarden aftrekOp welke wijze levert uw schenking meer op? p Een gift is een schenking uit vrijgevigheid zonder dat daar op geld waardeerbare aanspraken tegenover staan. De Vereniging Rembrandt is gebaat bij elke gift. De gift kan in geld of natura (w.o. kunstvoorwerpen) geschieden en als eenmalige of perio-dieke schenking gedaan worden. Fiscaal is het het aantrekkelijkst voor u om de schenking in vijf of meer vaste termijnen te voldoen. Voor een dergelijke gift is, evenals bij erfstellingen of legaten, het inschakelen van een notaris nodig. De Vereniging Rembrandt is bereid de notariële kosten voor haar rekening te nemen bij periodieke giften vanaf € 200,- per termijn. p Door erfstelling of legaat kunt u uw vermogen, een bedrag en/of kunstvoorwerpen nalaten aan de Vereniging Rembrandt. De bestemming van de kunstvoorwerpen kan worden bepaald in overleg met de Vereniging Rembrandt. Hiervoor geldt onder bepaalde voorwaarden de genoemde vrijstelling van successierechten. p Ten slotte noemen wij de bijzondere mogelijk heid dat erfgenamen het successierecht gedeelte
34
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
mogelijkheden voor de inkomsten- en successiebelasting. De Vereniging Rembrandt is geheel vrijgesteld van schenkingsen successierechten. Zo kan zij optimaal profiteren van uw gift tijdens uw leven of bij erfstelling.
lijk voldoen door overdracht van kunstvoorwerpen aan de Staat. U kunt ons hierover raadplegen. Waaraan draagt u bij? U draagt bij aan de realisatie van de algemene doelstelling van de Vereniging Rembrandt: verrijking van ons openbaar kunstbezit in algemene zin, of aan de verwerving van kunstwerken op een bepaald verzamelgebied. Nieuwe mogelijkheden zijn: een Rembrandtfonds op Naam of een Themafonds. Wat is een Rembrandtfonds op Naam? Een persoonlijke manier van schenken of nalaten. Het is een apart fonds, waarvan de oprichter in samenspraak met de Vereniging Rembrandt de naam bepaalt (bijvoorbeeld de naam van de stichter[s]), de doelstelling en de wijze van besteding. Voor een Rembrandtfonds op Naam geldt een minimum bedrag van € 75.000. Wat is een Themafonds? Deze fondsen worden in het leven geroepen voor
degenen die geïnteresseerd zijn in een bepaald verzamelgebied. U kunt bijdragen aan een afzonderlijk Themafonds, bedoeld om bepaalde onderdelen van de openbare collecties te steunen, bijvoorbeeld 17de-eeuwse schilderkunst, religieuze kunst, prenten en tekeningen, beeldhouwkunst, kunstnijverheid of moderne kunst. Op deze wijze kunt u daadwerkelijk bijdragen aan kunstaankopen in bepaalde richtingen. In een Themafonds kunt u participeren vanaf € 5.000. In 2005 is bijvoorbeeld uit de nalatenschap van mevrouw L.L. Sjoer het ‘Zilverfonds’ gesticht. Nadere informatie Wij geven u graag nadere informatie over de vermelde mogelijkheden. Hiervoor is een speciale brochure Geven om kunst? De kunst van het Geven samengesteld, die wij u desgevraagd toezenden. Wij nodigen u uit om hierover contact op te nemen met het Bureau (Drs H.M. Blankenberg, telefoon 070 - 427 17 20, e-mail:
[email protected]).
De leden van de Vereniging Rembrandt hebben op vertoon van het bewijs van lidmaatschap vrije toegang tot de vaste collecties van de musea die sinds de oprichting van de vereniging in 1883 zijn gesteund bij de aankoop van kunstwerken. Dit zijn:
Alkmaar •
Stedelijk Museum
Schilderijen Mauritshuis
• Wereldmuseum Rotterdam/
Amerongen •
Kasteel Amerongen
• Museum Meermanno
Museum voor Volkenkunde
Amersfoort •
Museum Flehite
• Museum Mesdag
• NAi Nederlands Architectuur-
Amstelveen •
Cobra Museum
Groningen •
Amsterdam •
Allard Pierson Museum
Haarlem •
Groninger Museum
instituut
Frans Halsmuseum
rozendaal •
de rijp •
Voerman Museum
rijswijk (zh) •
’ s-heerenberg • Kasteel Huis Bergh
schiedam •
schoonhoven • sluis •
Kasteel Rosendael
• Amsterdams Historisch Museum
• Teylers Museum
• Bijbels Museum
• Joods Historisch Museum
• Museum Amstelkring
• Museum het Rembrandthuis
’ s-Hertogenbosch • SM’s
• Museum Willet-Holthuysen
• Noordbrabants Museum
Belfort Sluis
• Nederlands Scheepvaartmuseum
Heusden a/d Maas • Het Gouverneurshuis
sneek •
Goois Museum
tiel •
Westfries Museum
Sociëteit
Katwijks Museum
Singer Museum
hedendaagse kunst
Nationaal Rijtuigenmuseum
• Textielmuseum
Borg Verhildersum
uden •
Nationaal Glasmuseum
uithuizen •
Fries Museum
utrecht •
Hattem •
helmond •
• Pijpenkabinet & Smokania
Hilversum •
• Rijksmuseum
Hoorn •
• Stedelijk Museum
Katwijk •
laren •
• Stedelijk Museum Bureau
Gemeentemuseum Helmond
tilburg •
Rijper Museum In ‘t Houten Huis Museum Het Tollenshuis Stedelijk Museum Goud-, Zilver-, en Klokkenmuseum Oudheidkundige Verzameling Fries Scheepvaart Museum Streekmuseum De Groote De Pont, Stichting voor
Amsterdam
Leek •
• Tropenmuseum
Leens •
• Van Gogh Museum
Leerdam •
Paleis Het Loo - Nationaal Museum
Leeuwarden •
Museum Stad Appingedam
• Museum Het Princessehof
• Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement
Apeldoorn •
Appingedam •
Arnhem •
Gemeentemusea
Nationaal keramiekmuseum
Assen •
Drents Museum
Asten •
Beiaard- en Natuurmuseum Asten • Prentenk ab inet der Rijks-
Berg en Dal •
Bergen op Zoom •
beverwijk •
Breda •
Brielle •
Delft •
Leiden •
Het Markiezenhof
Vlissingen •
Zeeuws maritiem muZEEum
Museum Kennemerland
Penningkabinet
voorburg •
Museum Swaensteyn
Breda’s Museum
• Rijksmuseum van Oudheden
voorschoten •
Historisch Museum Den Briel
• Rijksmuseum voor Volkenkunde
weesp •
Gemeentemuseum
Museum Lambert van Meerten
• Stedelijk Museum De Lakenhal
Wijhe •
Museum de Fundatie/Kasteel
Loosdrecht •
Dordrechts Museum
• Museum Mr. Simon van Gijn Museum Kempenland
• Stedelijk Van Abbemuseum
Enkhuizen •
Enschede •
Gorinchem • Gouda •
Kasteel-Museum Sypesteyn
Kasteel Duivenvoorde
Het Nijenhuis
Slot Zuylen
Woerden •
Stadsmuseum Woerden.
Zaandam •
Museum van het Nederlandse
Bonnefantenmuseum
Marken •
Marker Museum
Uurwerk
Middelburg •
Zeeuws Museum
Zaltbommel •
Nijmegen •
Museum Het Valkhof
Zierikzee •
Otterlo •
Kröller-Müller Museum
• Stadhuismuseum
• Nederlands Tegelmuseum
Zutphen •
Maarten van Rossummuseum Maritiem Museum Zierikzee Museum Henriëtte Polak in
Purmerend •
Purmerends Museum
De Wildeman
Rijksmuseum Twenthe
Ridderkerk •
Huys ten Donck (alleen de tuinen)
• Stedelijk Museum
Gorcums Museum
roermond •
Stedelijk Museum Roermond
museumgoudA
Rotterdam •
Atlas van Stolk/Het Schielandhuis de Blijmarkt
• Haags Historisch Museum
35
Museum Beeckestijn
Stg Rijksmuseum Zuiderzeemuseum
’ s-Gravenhage • Gemeentemuseum Den Haag
•
Kasteel de Cannenburch
Gemeentemusea
Eindhoven •
Vaassen •
• Rijksmuseum Het Koninklijk
Maarssen •
Velsen-zuid •
Maastricht •
Dordrecht •
• Museum Catharijneconvent
• Volkenkundig Museum Nusantara
Centraal Museum
univers it eit
• Stedelijk Museum Het Prinsenhof Deventer •
Menkemaborg
Afrika Museum
• Legermuseum
Museum Boerhaave
Museum voor Religieuze Kunst
Koninklijk Kabinet van
v e r e n i g i n g r e mb r a n d t n a j a a r 2 0 0 6
(Historisch Museum Rotterdam) • Maritiem Museum Rotterdam • Museum Boijmans Van Beuningen
zwol le •
Museum de Fundatie/Paleis aan
• Stedelijk Museum
In 2005 met steun van de Vereniging Rembrandt aangekochte werken:
Am ster dam
Am ster da m
D o rd r echt
Allard Pierson Museum Veldheer te paard van terracotta, ca 300 voor Chr.
Rijksmuseum Portret van mevrouw De Lange, 1900 Jan Toorop
Dordrechts Museum Stilleven met bloemen en vruchten en een dode haas, ca 1750-1780 Joris Ponse
Am ster dam
Rembrandthuis Athalia verdreven uit de tenpel door Jojada, ca 1610-1620 Rombout van Uylenburgh
Ap eld oorn
Museum Paleis Het Loo Vivat Oraenge, ca 1670 Jan Davidsz de Heem
D o rd r echt
Dordrechts Museum Serie van vijf behangsels, ca 1800 Jacob en Abraham van Strij
Am ster dam
Rembrandthuis De ontmoeting van Jacob en Rachel bij de bron Jan Tengnagel
A sten
Nationaal Beiaard Museum Aardewerken Pien Chung
L e e u w a rd e n
Fries Museum Amo te ama me, 1881 Lourens Alma Tadema L e ide n
Am ster dam
Del ft
Rijksmuseum Portret van een Afrikaanse man, ca 1525-1530 Jan Mostaert
Legermuseum Koppel ivoren pistolen, 1675-1680 Jacob Kosters
Ti lbu r g
Den Haag
Am ster dam
Rijksmuseum Zilveren kandelaar, 1687 Adam Loofs
Gemeentemuseum Vier glas-in-lood ramen, 1917-1920 Chris Lebeau
Den Haag
Am ster dam
Rijksmuseum Kabinet, vervaardigd voor Amalia van Solms, 1650-1660 Wilhelm de Rots
Stedelijk Museum De Lakenhal Collectie Amphora keramiek, ca 1890-1920
Mauritshuis Oude vrouw en jongen met kaarsen, ca 1616-1617 Peter Paul Rubens
Den Haag
Mauritshuis Gezicht op kasteel Bentheim, ca 1652-1654 Jacob van Ruisdael
Nederlands Textiel Museum Dubbelportret van de heren Van den Bergh, 1954 Carel Willink
U t r echt
Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement Staande klok, ca 1785 David Roentgen en Peter Kinzing