B U L L E T I N VA N D E V E R E N I G I N G R E M B R A N D T
J A A R G A N G 13 N O 2 Z O M E R 2 0 0 3
■
Vragen aan de nieuwe directeur ■ Professor Henk van Os: De schreeuw van Munch
■
Kunst verzamelen: Jacoba de Jonge ■ Algemene Ledenvergadering in Eindhoven
Beschermvrouwe H.M. de Koningin
BESTUUR
RAAD VAN ADVISEURS
Mr J.M. Boll, voorzitter Jhr Mr A.A. Loudon, vice-voorzitter Mevrouw Mr A.A. van Berge, secretaris Drs H.B. van Wijk, penningmeester Prof. Dr C.H. Blotkamp Dr R.E.O. Ekkart Prof. Dr P.A. Hecht Prof. Drs R. de Leeuw Dr J.R. ter Molen Drs M. Sanders Mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven Drs C. baron van Tuyll van Serooskerken Mr J.G. de Vries Robbé
Prof. dr J. Th. M. Bank Drs M.A. van den Bergh Mevrouw Drs M.H. Breitbarth-van der Stok Mr Drs L.C. Brinkman Mevrouw Prof. Dr C.A. ChavannesMazel Drs H.L.M. Defoer Prof. Mr E.J. Dommering Drs F.J. Duparc Mevrouw Prof. Dr C.W. Fock R.H. Fuchs Mevrouw A. van Grevenstein-Kruse Mr R.W.J. Groenink Drs J.H. van Heijningen Nanninga Drs B.F. van Ittersum Prof. Dr C.J.A. Jörg J.M.N. Leighton
Dr J.L. Locher Mevrouw Drs D.H.A.C. Lokin Jhr G.E. Loudon Drs Ing. C. Maas Drs H.J.A.T. Meertens Drs R.C.J. Meijer Dr D. Overbosch Mr L. R. J. ridder van Rappard Mr S.A. Reinink M.J.M. van Rooy Prof. dr P. Schnabel Drs J.J.Th. Sillevis Mevrouw Dr M.F. Simon Thomas Mevrouw Dr N.C. Sluijter-Seijffert Drs C.B. Smithuijsen A.L. Stal Dr E.J. van Straaten Drs M.J.F. Weck Jhr M.A. van Weede
BUREAU (9 – 13 UUR)
REKENINGEN
KLACHTENCOMMISSIE
Drs H.M. Blankenberg, directeur
Bank Mees Pierson, Amsterdam 25 22 00 861 (voor betaling contributie) Bank Mees Pierson, Amsterdam 21 33 99 385 Postbank 11 71 21 ten name van de Vereniging Rembrandt, Den Haag
FONDSENWERVING
Contacten Musea/PR
Mevrouw Drs F.M. Bijl de VroeVerloop Fondsenwerving
Mevrouw Drs C.S. de Witt WijnenJansen Schoonhoven
Lange Voorhout 15, 2514 EA Den Haag T: 070-4271720 F: 070-4271940 E:
[email protected] www.verenigingrembrandt.nl
Mr S. Royer, voorzitter Mevrouw Mr A.M.C. Marius-van Eeghen, secretaris Mevrouw Mr M.C. Scholten Dr J.M. de Groot Mr H. baron van Imhoff
Leden van de Vereniging Rembrandt kunnen bij het secretariaat extra Bulletins bestellen voor € 7,- per stuk (excl. portokosten).
C o l o f o n : Samenstelling en redactie:
illustratie omslag:
Teio Meedendorp, Amsterdam
Schotel
Ontwerp: van Rosmalen & Schenk, Amsterdam
China, Jingdezhen
Lithografie: Scan Profile, Oisterwijk
Ca. 1700. Porselein
Druk: Waanders Drukkers, Zwolle
Groninger Museum, Groningen
I N H O U D
A A N W I N S T E N
R De Vereniging Rembrandt
4 Vragen aan de nieuwe directeur
is een particuliere organisatie,
Een nadere kennismaking met drs H.M. Blankenberg, sinds 1 januari 2003 fulltime directeur van de Vereniging Rembrandt.
opgericht in 1883. Zij heeft als doel door het beschikbaar stellen van geldelijke middelen musea en andere openbare verzamelingen effectieve hulp te bieden bij het verwerven van kunstvoorwerpen.
RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
7 Havengezicht bij zonsopgang
Claude Lorrain
6 Ogenblik
Prof. dr H.W. van Os Het schilderij De schreeuw van Edvard Munch is een icoon van de moderne kunst. Maar wat kan de enorme populariteit van dit werk ons nog meer vertellen?
HISTORISCH MUSEUM DEN BRIEL
11 Portret van Cornelis Briel
David Bailly
28 Kunst verzamelen: de ruisende japonnen van Jacoba de Jonge
Teio Meedendorp Jacoba de Jonge was 17 jaar toen zij een 19de-eeuwse japon aantrok en opeens aan den lijve ondervond hoe men zich vroeger niet alleen kleedde, maar ook bewoog. Een verzamelpassie was geboren, die al veertig jaar lang onverminderd voortduurt. 33 Nieuws van de Vereniging Rembrandt
HISTORISCH MUSEUM DEVENTER
14 Gegraveerde zilveren beker
Antoni Magnus
GRONINGER MUSEUM
18 Schotel 34 Algemeen
China, Jingdezhen
STEDELIJK MUSEUM DE LAKENHAL, LEIDEN
21 Vijf glas-in-lood ramen
Theo van Doesburg
CENTRAAL MUSEUM, UTRECHT
25 Expecting
De Algemene Ledenvergadering van de Vereniging Rembrandt vindt dit jaar plaats op zaterdag 11 oktober 2003 in de Stadskerk Sinte Cathrien te Eindhoven. Aansluitend wordt een bezoek gebracht aan het vernieuwde Van Abbemuseum. Voor programma en aanmelding zie de achterpagina van dit Bulletin en de bijgevoegde antwoordkaart.
Pipilotti Rist
Vragen aan de nieuwe directeur ‘Het is toch geweldig te kunnen bijdragen aan het nationaal openbaar kunstbezit’
TEIO MEEDENDORP
Drs H.M. Blankenberg is per 1 januari 2003 aangesteld als directeur van de Vereniging Rembrandt (VR). Hiermee volgt hij drs B.F. van Ittersum op, die bijna vier jaar deze positie bekleedde. Met Huub Blankenberg heeft de vereniging voor het eerst een fulltime directeur. Aan de hand van een aantal vragen wordt hij nader bij de leden geïntroduceerd.
Voordat u begin dit jaar in Den Haag bij het bureau van de VR aan de slag bent gegaan, was u als directeur verbonden aan het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement in Utrecht. Wat is dat voor een ‘Ik studeerde museum, hoe lang bent geschiedenis u daaraan verbonden in Utrecht, geweest? En wat deed u waarbij ik een daarvoor ? sterke voorliefde had voor cultuurgeschiedenis. Ook buiten de studie speelde cultuur een belangrijke rol (toneel, muziek, musea). Als student gaf ik rondleidingen in het Museum Catharijneconvent en in het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement. In 1982 werd daar een nieuwe functie gecreëerd: hoofd educatie. Die mocht ik inhoud gaan geven. Speelklok is een fantastisch museum vanwege de collectie automatische muziekinstrumenten die doorlopend live wordt gedemonstreerd. Er heerst altijd een grote vrolijkheid bij medewerkers en bezoekers; dat werkt erg motiverend. Het museum beschikt over een restauratieatelier dat een zeldzaam specialisme beoefent en dat dan ook wereldwijd wordt ingeschakeld. In 1990
4
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
werd ik benoemd tot directeur. Mijn voorganger, Jan Jaap Haspels, was gepromoveerd op de mechanische muziek en vond dat hij als conservator van meer betekenis voor het museum zou kunnen zijn dan als directeur, met alle managementtaken die die functie met zich meebrengt. Die stap pakte goed uit en ik heb het directeurschap gedurende 12 jaar met veel plezier vervuld. Toen de VR op zoek was naar een nieuwe directeur en ik voor die functie in aanmerking bleek te komen, heb ik toch besloten om het museum – na 20 jaar – te verlaten, al was het alleen al opdat ik mijzelf later niet zou kunnen verwijten nooit eens iets anders te hebben geprobeerd. Daarbij had ik de VR meegemaakt als een prachtige instelling, die veel voor de museumwereld betekent. Als ik het museum zou verlaten, dan leek mij dit de goede weg.’
betrokkenheid van de leden, de onomstreden integriteit en expertise van het bestuur en de adviseurs, en de slagvaardigheid bij steunverlening aan musea. Ik vind dat we die sterke kanten verder moeten uitbuiten. In de praktijk betekent dat dat we gaan proberen de contacten met de leden te intensiveren en dat we de aard en de betekenis van de VR nog meer bekendheid gaan geven. Een groei van het ledenaantal is daarnaast nodig om het financiële en maatschappelijke draagvlak te vergroten. Daaraan zullen we in de vorm van nieuwe acties gaan werken. Verder hoop ik dat we er meer mensen van kunnen overtuigen dat het heel leuk is om bij te dragen aan een themafonds of een Fonds op Naam om daarmee op een heel directe manier invloed uit te oefenen op het kunstbezit in Nederland.’
U bent de tweede directeur van de VR. Toen Boudewijn van Ittersum in 1999 aantrad als eerste directeur was een van zijn belangrijkste taken de Vereniging meer algemene bekendheid te geven. Het ledenaantal is tijdens zijn ‘De keuze van het bestuur directeursperiode door diverse acties fors toevoor een grotegenomen en het bureau re professionavan de VR is verder gelisering is, denk professionaliseerd. Voor ik, een goede welke belangrijke taken geweest. Ook ziet de nieuwe directeur in de wereld zich gesteld? van de Goede Doelen hebben we nu eenmaal, veel meer dan vroeger, te maken met marktwerking, concurrentie, communicatie enzovoort. Dat vereist een professionele aanpak. Van Ittersum heeft daar al in belangrijke mate inhoud aan gegeven. De sterke punten van de VR zijn de
‘We zullen de publiciteit zoeken.’ Van Ittersum stelde bij de aanvang van zijn directeurschap als uitgangspunt, dat ‘over tien jaar [2009] voor heel Nederland duidelijk is dat de VR dé particuliere organisatie in Nederland is die zich inzet voor het behoud ‘Nee, we zijn en de verrijking van het er nog lang Nederlandse openbare niet. De insikunstbezit.’ Lopen we op ders kennen de schema? Of zijn we er betekenis van de vereniging, misschien al ? maar Nederland is groter. We zullen dus de publiciteit zoeken. In dat kader ben ik blij met onze deelname aan het AVRO-programma Nieuw in Nederland, waarmee we hopelijk een groot en nieuw publiek bereiken. Verder
FOTO: ROEL ROZENBURG
‘Ik vind dat we onze sterke kanten verder moeten uitbuiten.’
broeden we op plannen om in samenwerking met verschillende partners het gezicht van de VR over het voetlicht te brengen.’
Een belangrijke, relatief nieuwe ontwikkeling binnen de VR is het initiëren van (thema)fondsen voor bepaalde verzamelgebieden. Wat wil de VR met deze fondsen, hoeveel zijn er nu en wat voor soort fondsen kun‘Het doel van nen we in de toekomst de themaverwachten? fondsen en de Fondsen op Naam is om de begunstigers van de VR meer richting te laten geven aan hun schenking. Begunstigers van een themafonds – vanaf 5000 euro – kunnen aangeven of zij hun bijdrage aan oude of moderne kunst, schilderkunst, beeldhouwkunst, glas, zilver enzovoort willen (doen) besteden. Bij een Fonds op Naam – vanaf 75.000 euro – kan de begunstiger heel expliciete voorwaarden stellen. Wij hopen dat hierdoor schenkingen
5 VERENIGING REMBRANDT
ZOMER 2003
worden gestimuleerd en dat de betrokkenheid van de schenkers wordt vergroot; het is immers leuk te weten dat een specifiek kunstwerk (deels) met jóuw geld is verworven. De VR kent nu zeven Fondsen op Naam. We hopen door met enige regelmaat themabijeenkomsten te organiseren, zoals in het nabije verleden over glas, zilver en religieuze kunst, de belangstelling voor de themafondsen verder aan te wakkeren.’
Hoe zit het met de financiële armslag van de VR? In tijden van economische crisis hebben de kunsten het doorgaans moeilijk. Enige tijd geleden spraken de directeuren van de VR en het Prins Bernhard Cultuurfonds ‘Er zijn wel in het Bulletin hun zorg theorieën die uit over een mogelijke stellen dat de herverdeling van de kunsten juist loterijgelden. Hoe is de welvaren bij situatie nu? tijden van eco-
nomische crisis, omdat immateriële zaken dan weer meer op de voorgrond treden maar, toegegeven, financieel gezien zou er nu wel eens een eind aan de malaise mogen komen. Sponsoring door het bedrijfsleven, die voor veel kunstinstellingen belangrijk is, gaat momenteel erg moeizaam. De VR, die het vooral van particuliere bijdragen moet hebben, is wat minder gevoelig voor de economische situatie maar op termijn werkt die natuurlijk toch door in het geefgedrag. De loterijproblematiek is nog niet opgelost. De VR is voor een belangrijk deel afhankelijk van loterijgelden, die voor de sector cultuur worden verdeeld door het Prins Bernhard Cultuurfonds. Wij ontvangen nu van het PBC jaarlijks zo’n 600.000 euro. Op dit moment moeten de loterijen 60 procent van hun opbrengst besteden aan Goede Doelen. Het lijkt er nu op dat het totale uitkeringspercentage van de loterijopbrengst van 60 naar 40 procent zal worden teruggebracht. Maar optimisten in de branche verwachten dat de totale omzet van de loterijen in de komende jaren wel eens flink zou kunnen toenemen, waardoor de VR er per saldo niet op achteruit hoeft te gaan.’
Wat verwacht u van de overheid als het gaat om het nationaal openbaar kunstbezit? Wat voorbarig misschien, maar heeft u al contact gehad met de nieuwe staats secretaris Medy van der Laan? ‘Ik vind dat de overheid een generale verantwoordelijkheid heeft voor het openbaar kunstbezit. Dat wil niet zeggen dat zij daarom ook alle aankopen zou moeten financieren. Ik vind de reguliere aankoopbudgetten van Nederlandse musea wel héél bescheiden maar op dit gebied is
• OGENBLIK •
Schreeuw P R O F. D R H . W. V A N O S Op zondag 13 april zond de AVRO een documentaire uit over het beroemde schilderij De schreeuw van Edvard Munch. Het was een prachtig programma. Dat kwam niet alleen doordat alles wat kunsthistorisch over dat ene werk geweten kan worden, aan de orde kwam, maar vooral doordat werd getoond hoe dat schilderij tot de meest verschillende beeldende variaties heeft geleid. Designers, reclamejongens, cartoonisten, ontwerpers van t-shirts en van plastic opblaaspoppen, allemaal zagen ze het hunne in dat schilderij. Tot aan Andy Warhol toe. Nu zult u zeggen dat ook de Nachtwacht , de De schreeuw Edvard Munch, 1893. Tempera en oliepastel op karton, Sixtijnse Madonna en de Mona Lisa tot 91 x 73,5 cm. Nasjonalgalleriet, Oslo verrassende, nieuwe versies aanleiding hebben gegeven. Dan hebt u gelijk. Maar ik wil opmerken dat zoiets heel bijzonder is. Dat het heel veel zegt over de kracht van sommige kunstwerken en dat het zeer de moeite waard is om na te denken over de vraag wat het is dat deze kunstwerken geschikt maakt om signalen te worden van een levensgevoel. Tijdens de uitzending bleek dat pas ten tijde van het existentialisme De schreeuw razend populair werd. De keuze van kunst uit het verleden zegt dus ook iets over jouw heden. Voor mij betekent zo’n mededeling dat ik me met een schok opnieuw bewust word van de meest basale taak van museummensen en kunsthistorici. Zij moeten kunstwerken beschikbaar houden, opdat ze ooit opnieuw ontdekt kunnen worden. Als ze dat in Oslo niet hadden gedaan, was er nooit een hype rond De schreeuw ontstaan. De laatste tijd is er veel drukte over museumdirecteuren. Wie moeten al die vacatures van belangrijke musea vervullen? In de discussie speelt de noodzaak om mensen te vinden die een vaak zeer heterogene groep mensen kunnen motiveren, geen rol. Ook vraagt bijna niemand zich af of een nieuwe directeur in staat zal zijn de publieke interesse te wekken voor de vaste collectie van een museum. Toch is dat de belangrijkste taak van zo’n functionaris, tenminste wanneer het gaat over collecties van de betekenis van het Stedelijk, van Boijmans Van Beuningen en van het Van Abbe. Aan de rijkdom van die verzamelingen heeft onze Vereniging in ruime mate bijgedragen. Musea zijn geen avontuurlijke kunsthallen. Vandaar dat een schreeuw om de promotie van wat er is in onze musea uit dit Bulletin steeds opnieuw moet opklinken. Henk van Os temidden van De schreeuwopblaaspoppen. (foto: Beeldenstorm, AVRO)
• OGENBLIK •
‘Ik vind dat we onze sterke kanten verder moeten uitbuiten.’
er ook een taak weggelegd voor particulieren en het bedrijfsleven. Heel goed vond ik het idee dat onder het staatssecretariaat van Rick van der Ploeg ontstond om particuliere bijdragen voor kunstaankopen door de overheid te laten verdubbelen. Ik hoop dat de nieuwe staatssecretaris dit idee overneemt. Ik heb nog geen contact met haar gehad. We zullen haar even de tijd gunnen om zich in de portefeuille in te werken maar daarna zeker onze opwachting bij haar maken.’
De VR is een particuliere organisatie. De Algemene Ledenvergadering vindt dit jaar plaats in het (vernieuwde) Van Abbemuseum in Eindhoven. De opkomst van de leden bij deze vergaderingen en ook bij de ‘Uit de grote voorjaarsbijeenkomsten opkomst bij de is altijd overweldigend. ledenvergadeWat verwacht u van de ringen blijkt leden van de VR en wat de grote bekunnen zij in ruil daartrokkenheid voor terugverwachten? bij de vereniging. Die verwacht ik ook omdat de VR – en daarmee de leden – zich met een prachtig doel bezighoudt, waarvan de resultaten voor iedereen te genieten zijn. Het is natuurlijk aan ons – het bestuur en het bureau – om die betrokkenheid levend te houden en te bevorderen. Daarom maken we dit fraaie Bulletin, onderhouden we een website, organiseren we ledenbijeenkomsten en ontvangen de leden de Rembrandtkaart, die gratis toegang tot meer dan honderd Nederlandse musea geeft. Maar los daarvan: het is toch geweldig om te kunnen bijdragen aan het nationaal kunstbezit?’
Havengezicht bij zonsopgang Claude Gellée, genaamd Le Lorrain (Chamaigne ca. 1600 - 1682 Rome) Rijksmuseum
Amsterdam
1637-1638. Olieverf op doek, 74 x 99 cm Herkomst: kunsthandel Hazlitt Gooden & Fox, Londen
Alhoewel het Rijksmuseum gedurende de 19de eeuw een klein aantal buitenlandse schilderijen verwierf, werd op dit gebied pas in 1925 een substantiële basis gelegd toen de Vereniging Rembrandt een belangrijke groep Italiaanse schilderijen uit de verzameling van de aartshertog van Oldenburg aan het museum schonk. Nu, opnieuw (mede) dankzij de ondersteuning van de Vereniging Rembrandt, is de deelcollectie Zuid-Europese schilderkunst van het Rijksmuseum aanzienlijk versterkt met de aankoop van een in Rome geschilderd topstuk van de Franse landschapschilder Claude Lorrain. Een landschap van deze kunstenaar, die tevens een sleutelrol vervulde in de ontwikkeling van de Nederlandse ‘italianisanten’, was al lang een grote wens van het museum. De nieuwe aanwinst vervult dan ook een belangrijke plaats in de verzameling, zowel in relatie tot de buitenlandse als de Nederlandse schilderkunst.
SFEER
Havengezicht bij zonsopgang toont de bijzondere kwaliteiten van een schilder die de landschapschilderkunst nieuw leven inblies. Afgebeeld is een denkbeeldige haven aan de Middellandse Zee, met rechts een Romeinse triomfboog, links een antieke stad, en in het midden een eiland dat doet denken aan de eilanden voor de kust bij Napels. Het onderwerp is echter minder belangrijk dan Lorrains evocatie van het afgebeelde moment, vroeg in de ochtend wanneer de duisternis nog niet helemaal is verdreven en de zonnestralen nog nauwelijks warmte geven. Lorrains grootste verdienste is het oproepen van sfeer. Hij schilderde nauwelijks naar de alledaagse werkelijkheid, maar stelde zijn composities kunstmatig samen uit verschillende bronnen. De triomfboog staat bijvoorbeeld in Rome: de Arco degli Argentieri, die door de schilder van zijn locatie tegen de kerk van San Giorgio in Velabro naar de kust werd verplaatst. De diverse onmiskenbaar romantische schepen hebben verhoudingsgewijs zulke lange masten dat zij technisch gezien nooit zouden kunnen varen. Lorrain wilde met deze manier van werken zijn gefilterde visie op de natuur zo goed mogelijk weergeven. In dit schilderij maakte hij als het ware een samenvatting van alle fraaie zonsopgangen die men ooit heeft gezien. Het silhouet van de ronde toren steekt fraai af tegen het ochtendgloren met een zon die vanachter een wolk tevoorschijn komt. De antieke gebouwen en beelden uiterst links (poëtisch gehuld in de ochtendmist), de subtiele kleurschakeringen op de triomfboog en bovenal het ruimtelijke gevoel van de overkoepelende hemel zijn afgebeeld met een technische perfectie die Lorrain als enige van zijn generatie beheerste. ITALIE
Havengezicht bij zonsopgang Claude Lorrain. Pen in bruin, wit gehoogd, op blauw papier, 19 x 25,9 cm (blad 19 van het Liber Veritatis) BRITISH MUSEUM, LONDEN
7
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Het lijkt tegenstrijdig dat Lorrains kunstmatige, geïdealiseerde landschappen en zeegezichten voor een deel ook waren gebaseerd op zijn eigen directe beleving van de natuur. We weten van 17de-eeuwse schrijvers dat Lorrain op het platteland rondom Rome en plein air heeft geschetst en geschilderd. Dat was iets nieuws voor een landschapschilder in de vroege 17de eeuw, vooral die uit NoordEuropa, waar de traditie van Vlaamse fantasielandschappen nog sterk was. Maar het is duidelijk dat de uit Lotharingen afkomstige kunstenaar Claude Gellée – vandaar zijn schildersnaam Lorrain – zeer onder de indruk raakte van de schoonheid van de Italiaanse natuur toen hij als jongen voor het eerst naar Rome reisde.
Aanvankelijk was Lorrain een leerlingpasteibakker, maar later kwam hij in de leer bij de Italiaanse schilder Agostino Tassi (ca. 1580 -1644). In 1626 vestigde hij zich definitief te Rome, nadat hij nog enkele jaren in Nancy had gewoond. Daarna werd hij al snel de beroemdste landschapschilder van Europa. Hij ontving opdrachten uit tal van landen, waaronder Nederland, en in de periode 1635-1640 consolideerde hij zijn reputatie met zijn nieuwe benadering voor een emotionele beleving van de natuur, waarvan de nieuwe aanwinst van het Rijksmuseum zo’n perfect voorbeeld is. Havengezicht bij zonsopgang is
8
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Havengezicht Thomas Major, naar Claude Lorrain, 1752. Gravure, 38, 5 x 45,5 cm RIJKSPRENTENKABINET, RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
namelijk te dateren in 1637-1638 en valt middenin deze intense en experimentele periode. De datering wordt gestaafd door een tekening van Lorrain in diens zogenoemde Liber Veritatis (British Museum, Londen), een groot tekenboek waarin hij zijn voltooide doeken vrij nauwkeurig kopieerde. Hoewel de tekening naar Havengezicht bij zonsopgang (nr.19 in het boek) niet is gedateerd, blijkt uit de plaatsing ervan tussen de pagina’s met andere, wel gedateerde kopieën, dat het schilderij in de periode 1637-1638 moet zijn gemaakt. Binnen de context van het Liber Veritatis is het opvallend dat de tekening naar Havengezicht bij zonsopgang de eerste is waarin Lorrain veel met wit heeft opgehoogd. Dat zou kunnen betekenen dat hij er trots op was dat de lichteffecten in de hemel hem zo goed waren gelukt. Ook wordt vanuit de context van het tekenboek duidelijk dat de kunstenaar zijn havengezichten concipieerde als variaties op een thema. We vinden in deze composities steeds dezelfde elementen – een ronde toren, schepen, een eiland, een bootje, stuwadoors – die op verschillende wijzen zijn gecombineerd. Zo kon Lorrain ten volle uitdrukking geven aan de wissende kwaliteiten van het licht op verschillende momenten van de dag, van dageraad tot zonsondergang. Een typisch voorbeeld is een schilderij dat zich nu in het Engelse landhuis Ickworth bevindt. Hierop zijn dezelfde objecten zichtbaar als op Havengezicht bij zonsopgang, alleen wordt de voorstelling ditmaal opgelicht door de stralen van een ondergaande zon. Het is een aardig toeval dat dit schilderij een link heeft met Nederland, want in 1752 heeft de Engelse prentmaker Thomas Major (1720?-1799) er een gravure van uitgegeven die is opgedragen aan his Majesty’s Minister Plenipotentiary at The Hague. OPDRACHT EN INVLOED
Van Lorrains eigen annotatie op de achterkant van de tekening naar Havengezicht bij zonsopgang weten we dat het doek werd geschilderd in opdracht van Monsieur Guillaume Perrochel, die in dezelfde periode ook een ander schilderij (nu verloren) van de kunstenaar heeft gekocht. Enkele jaren later, ca.1639-1640, bestelde Perrochel nog eens twee schilderijen bij Lorrain: hij moet dus bijzonder tevreden zijn geweest met zijn eerdere aankopen. Over deze opdrachtgever is helaas weinig bekend. Hij schijnt een conseilleur in Parijs en Versailles te zijn geweest, hetgeen betekent dat hij afkomstig was uit de haute bourgeoisie. Dit was typerend voor Lorrains opdrachtgevers in deze periode. Een paar jaar later werkte de kunstenaar vooral
9
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Landschap met de doop van de kamerling Herman van Swanevelt, ca. 1638. Olieverf op doek, 97,2 x 129,5 cm RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
Landschap met overzetveer Jan Both, ca. 1645. Olieverf op doek, 76 x 91 cm RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
10
voor bekende prinsen, kardinalen, pausen en vorsten, waardoor zijn geraffineerde stijl zich door heel Europa zou verspreiden. De namen van Lorrains Hollandse opdrachtgevers zijn helaas onbekend. Maar van annotaties in het Liber Veritatis weten we dat hij tenminste twee schilderijen heeft gemaakt die voor ‘Amsterdama’ (sic) bestemd waren. Zijn relaties met enkele Nederlandse collega’s zijn duidelijker. In Rome woonde hij in de via Margutta, de wijk waar veel Hollandse en Vlaamse schilders zich vestigden, en het schijnt dat de uit Woerden afkomstige kunstenaar Herman van Swanevelt (ca.1600 -1655) enige tijd zijn huisgenoot was. In ieder geval heeft Lorrain met de Duitse schilder Joachim von Sandrart (1606 -1688) – die later zijn biografie schreef – en waarschijnlijk ook met Van Swanevelt, Bartholomeus Breenbergh (1598/1600-1657) en andere Nederlandse vrienden schildertochtjes in de Romeinse Campania gemaakt. Wellicht leerde hij veel van zijn collega’s, maar omgekeerd heeft zijn eigen visie van het ideale landschap een nog veel grotere invloed gehad op de kunst van de Nederlanders, die ook wel ‘italianisanten’ worden genoemd. Dat is nu duidelijk te zien in zaal 215 van het Rijksmuseum, waar de nieuwe aanwinst hangt tussen werken van Herman van Swanevelt en Jan Both (ca.1618 -1652), die beiden aspecten van Lorrains voorbeeld overnamen. Both richtte zich vooral op de lichteffecten in de wolken
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
en de atmosfeer van de hemel. Van Swanevelt liet zich door Lorrain inspireren in het subtiele verloop van de voorgrond naar de achtergrond en de zorgvuldige plaatsing van diverse figuren die zich tegen het licht aftekenen. Het is niet precies bekend hoe lang het Havengezicht bij zonsopgang in Frankrijk is gebleven. Waarschijnlijk tot het midden van de 18de eeuw en misschien zelfs tot aan de Franse Revolutie, toen veel schilderijen van Lorrain door Britse verzamelaars werden gekocht. De Engelsen waren werkelijk dol op deze schilder. Een groot deel van de ongeveer 250 nu bekende landschappen van zijn hand kwamen op een zeker moment in Engeland terecht, hoewel veel hiervan weer is verdwenen naar grote Amerikaanse en Europese musea. Havengezicht bij zonsopgang bevond zich al vóór 1820 in de verzameling van de Schotse Lord Macdonald of Sleat, bij wiens nazaten het tot 1966 is gebleven. Met de verkoop dat jaar kwam het doek voor het eerst in de wetenschappelijke belangstelling te staan en de herontdekking werd door de Engelse deskundige Michael Kitson in 1967 in een belangrijk artikel gepubliceerd. Het schilderij werd door een privé-verzamelaar gekocht, waarmee het opnieuw uit het zicht verdween, totdat het Rijksmuseum het dit jaar wist te verwerven. Met deze aankoop laat het Rijksmuseum, met hulp van de Vereniging Rembrandt, de SponsorBingo Loterij en met de ondersteuning van een particulier, een vrijwel onbekende maar typische Lorrain van bijzondere kwaliteit weer stralen voor de ogen van een internationaal publiek. ◆ Duncan Bull
Geraadpleegde literatuur M. Kitson, ‘Claude Lorrain: Two Unpublished Paintings and the Problem of Variants’, in Studies in Renaissance and Baroque Art Presented to Anthony Blunt on his 60th Birthday, Londen/New York 1967, pp. 142149 M. Kitson, Claude Lorrain: Liber Veritatis, Londen 1978
M. Roethlisberger, Claude Lorrain: The Paintings, New Haven 1961 M. Roethlisberger, Claude Lorrain: The Drawings, Berkeley/Los Angeles 1968 H.D. Russell, Claude Lorrain 1600-1682, cat. tent. National Gallery of Art, Washington 1983 H. Wine, Claude: The Poetic Landscape, cat. tent. National Gallery, Londen 1994
Portret van Cornelis Briel (1619 - 1657) David Bailly (Leiden 1584 -1657 Leiden) Historisch Museum Den Briel
Brielle
1643. Olieverf op paneel, 71,3 x 59,8 cm Gedateerd, linksboven: A[nno] 1643 Herkomst: kunsthandel Charles Roelofsz, Amsterdam
Het is om meerdere redenen verheugend dat het Historisch Museum Den Briel, mede met steun van de Vereniging Rembrandt, David Bailly’s Portret van Cornelis Briel heeft kunnen verwerven. Het is het eerste portret van een Brielse regent uit de 17de eeuw in de collectie van het museum. Bovendien zijn er uit deze voor Brielle zo belangrijke periode maar weinig portretten bekend van personen wier leven zo goed is gedocumenteerd. Het schilderij werpt niet alleen een fraai licht op de geschiedenis van Brielle, maar is ook een aankoop van nationaal belang. DAVID BAILLY
Van de Leidse kunstenaar David Bailly (1584-1657) bevindt zich slechts een klein aantal schilderijen in Nederlandse openbare collecties. Zijn magnum opus, Vanitas-stilleven met zelfportret uit 1651, werd in 1966 door het Stedelijk Museum De Lakenhal in Leiden aangekocht. Voorts bevinden zich nog drie aan hem toegeschreven portretten in het Rijksmuseum en één in het Stedelijk Museum Alkmaar: deze schilderijen kunnen wat kwaliteit betreft echter niet de vergelijking met het Leidse stilleven en de recente Brielse aanwinst doorstaan. Die laatste is het meest geslaagde voorbeeld dat wij kennen van een portret dat Bailly in opdracht maakte.
De aankoop werd mogelijk gemaakt dankzij steun van: de Vereniging Rembrandt, de Mondriaan Stichting, de Vereniging Vrienden van het Historisch Museum Den Briel, de Stichting Geuzenstad, Lyondell Chemie bv, Huntsman Holland bv, Shell Raffinaderij Nederland bv, Buijtink & Moerland Notarissen, Pont Meyer bv en de gemeente Brielle.
11
Bailly, een zoon van Vlaamse immigranten, onderging in zijn jeugd te Leiden de invloed van Jacques de Gheyn II (1565 -1629). Later ging hij in de leer bij de Leidse schilder en arts Adriaen Verburgh (geboorte- en sterfdatum onbekend), en bij de Amsterdamse portretschilder Cornelis van der Voort (ca.1576 -1624). In de periode van 1608 tot 1613 reisde hij via Duitsland en Oostenrijk naar Italië, waar hij onder andere in Rome en Venetië verbleef. Tijdens zijn terugreis voerde hij enkele opdrachten uit voor leden van de Duitse adel, om zich daarna als kunstenaar in Leiden te vestigen. Bailly specialiseerde zich in zowel stillevens als portretten. Het aantal stillevens dat aan hem kan worden toegeschreven, is echter gering; hij stond in de eerste plaats bekend als portretschilder.1 Hij genoot een goede reputatie, zoals blijkt uit een indrukwekkende reeks van opdrachtgevers.2 Gerenommeerde hoogleraren aan de Leidse universiteit, zoals Vossius en Barlaeus, maar ook studenten, patriciërs en collega-kunstenaars lieten zich door hem vereeuwigen. Ook uit andere zaken blijkt dat hij een belangrijke positie innam in de Leidse schildersgemeenschap. Zo was hij in 1648 nauw betrokken bij de heroprichting van het plaatselijke St. Lucasgilde, waarvan hij in datzelfde jaar hoofdman werd.
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
CORNELIS BRIEL
De geportretteerde, Cornelis Briel (1619 -1657), stamde uit een Brielse regentenfamilie. Zijn grootvader en vader, Cornelis senior, waren beiden jarenlang schepen van de stad en van tijd tot tijd burgemeester. In het jaar dat Cornelis werd geboren, was zijn vader penningmeester van het college van de Groote Visserij en rentmeester van de domeinen van Voorne. In de Groote Visserij waren alle belangrijke vissersteden van Holland vertegenwoordigd. Voor Brielle was een goede stem in dit college van groot belang. Cornelis senior was in 1614 in Delft getrouwd met Cecilia van Beresteyn (1589 -1661), zijn tweede vrouw. Zij kregen zeven kinderen, maar drie stierven vóór hun zevende levensjaar. Cornelis was de enige jongen die opgroeide tot volwassen man. In 1625 overleed zijn vader. Cecilia van Beresteyn hertrouwde met mr. Pieter de Witt, heer van Burght, en het gezin verhuisde naar Zierikzee. Cornelis ging, zoals voor een welgestelde jongeman uit Brielle niet ongebruikelijk was, aan de Leidse universiteit studeren. Getuige een document in het Gemeentearchief te Leiden schreef hij zich daar op 26 maart 1640 in aan de rechtenfaculteit. Over zijn verdere reilen en zeilen in de universiteitsstad is helaas niets bekend. Het is in ieder geval in die periode dat hij Bailly moet hebben ontmoet, en zijn portret tot stand is gekomen. In 1643, toen Cornelis voor hem poseerde, was de schilder al 59 jaar oud. Het schilderij toont de geportretteerde in zwarte kledij, met een groot split in de mouwen van de buis en een ruime, platte kraag. Opvallend zijn de wilskrachtige kin, naast de ietwat brutale oogopslag, en het lange rossige haar met lovelock, een haarstreng voorzien van een sierlijke strik. Deze werd door ongehuwde mannen gedragen ten teken van hun vrijgezellenstaat. Het is een opmerkelijk detail dat maar zelden voorkomt in 17de-eeuwse Nederlandse portretten. Wel zien we de lovelock met enige regelmaat in portretten door Engelse schilders. Het lijkt aannemelijk dat Cornelis Briel door de goede reputatie van Bailly werd aangetrokken tot het laten vervaardigen van zijn portret. Er kan echter nog een andere reden zijn geweest. Het portret in het Stedelijk Museum Alkmaar laat eveneens een Leidse student zien: Dirck van Egmond van de Nijenburg (1614-1663), die zich op 25 februari 1634 inschreef aan zowel de rechten- als de filosofiefaculteit. Het portret van Cornelis Briel vertoont, vooral in details van de kleding, een aantal opvallende overeenkomsten met dit schilderij. Van Egmond was enkele jaren ouder dan Briel: mogelijk kenden de twee elkaar en attendeerde Van Egmond zijn jongere studiegenoot op Bailly.
12
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
CARRIERE
Aanleiding voor de opdracht was misschien het huwelijk van Cornelis’ zuster Magdalena (1617-1685) met Jacob de Jonge van Ellemeet (? -1650), dat in 1643 plaatsvond. Het huwelijk werd voltrokken in Den Haag en Cornelis was er waarschijnlijk bij aanwezig. De Jonge van Ellemeet was lid van de vroedschap van Brielle, stadspensionaris en curator van de Latijnse School. Hij bezat veel onroerend goed op Voorne en Goeree-Overflakkee. Cornelis keerde in 1649 terug in Brielle. Een jaar later overleed De Jonge, waarna Cornelis hem opvolgde als lid van de vroedschap en als curator van de Latijnse School. Omdat hij ook optrad als belangenbehartiger voor zijn zus bij de afwikkeling van de nalatenschap, is het waarschijnlijk dat hij nauwe banden met zijn zus en zwager onderhield.3 De benoeming als opvolger van De Jonge in de vroedschap ging echter niet zonder slag of stoot. De burgemeester weigerde zijn benoeming tot schepen te bekrachtigen en hem de eed af te laten nemen door de baljuw. Een meerderheid van de leden van de vroedschap zette echter door en ontbood zelf de baljuw. De reden voor de weerstand tegen Cornelis is niet bekend. Het ging hem in de jaren tussen 1650 en 1654 in ieder geval financieel en bestuurlijk voor de wind. Hij kocht bedrijfspanden en grond op binnen de stad Brielle en bezat land en mogelijk een woon- of buitenhuis in de polder Hoog en Laag Strype.4 In 1654 volgde zijn benoeming tot baljuw van Voorne. Omdat deze functie onverenigbaar was met die van schepen, legde hij zijn functie in het stadsbestuur neer. De baljuw was een van de machtigste mannen op het eiland, aangezien hij de uitvoerende macht buiten Brielle grotendeels in handen had. Bovendien werd Cornelis ook aangesteld als directeur opter Mase.5 Blijkbaar is het Cornelis goed gelukt om de oorspronkelijke weerstand tegen hem te overwinnen. Hij overleed echter al in 1657, slechts 38 jaar oud, vrouw- en kinderloos. Medici die het portret van Bailly hebben bekeken, kwamen recent tot het vermoeden dat hij mogelijk leed aan acromegalie, ofwel ‘reuzengroei’. Dit is echter niet met zekerheid vast te stellen omdat verdere gegevens over zijn uiterlijk, gezondheid en doodsoorzaak ontbreken. Wel weten wij dat hij vrouw- en kinderloos is gebleven. ◆ Mark van Hattem en Carlo van Oosterhout
Portret van Dirck van Egmond van de Nijenburg (1614-1663) David Bailly Ca. 1640. Olieverf op paneel, 71,9 x 60,5 cm STEDELIJK MUSEUM ALKMAAR (in bruikleen van de Stichting
Van Foreest en Van Egmond van de Nijenburgh, Heiloo)
Noten 1. Jan Orlers’ Beschrijvinge der Stad Leyden (1641), dat behalve een geschiedenis van de stad ook een lofzang op een zevental schilders bevat, onder wie Bailly, zegt bijvoorbeeld niets over Bailly’s activiteiten als stillevenschilder. 2. Josua Bruyn, ‘David Bailly’ in:
13
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Oud Holland 66 (1951), pp. 148-164 en 212-227 3. Informatie ontleend aan het Streekarchief Voorne-Putten, resoluties magistraat en notarieel archief. 4. Streekarchief Voorne-Putten, 24 Manuscript, 18-7-1654; Veldboek Rockanje. 5. Het is nog onvoldoende bekend
wat deze positie precies inhield. Er zijn weliswaar aktes getekend door de directeur opter Mase, maar die houden met vele zaken verband. Vermoedelijk was de directeur opter Mase verantwoordelijk voor het loodswezen en de postbezorging op de Maas, namens een verband van steden met in elk geval Brielle, Rotterdam en Dordrecht.
Gegraveerde zilveren beker Antoni Magnus (1605- na 1677) Historisch Museum
Deventer
1664. Zilver, H 18,5 cm, diameter mondrand 11 cm, diameter bodem 8,2 cm. Merken: meesterteken Antoni Magnus; stadskeur adelaar; jaarletter M. Herkomst: veiling Christie’s Amsterdam, 4 maart 2003, nr 359
Kapitein Extravagant die een amoureuze brief overhandigt aan een bode (Duplessis 1402). Onderaan twee groteske dwergen (Lieure 145 en 134).
Tijdens een feestelijke ontvangst op het stadhuis te Deventer werd op 8 april jl. door de Vereniging De Waag, bij monde van haar voorzitter drs J.W. Holthuis en met een toelichting van dr Joh. R. ter Molen, een uitzonderlijk fraaie gegraveerde zilveren beker van de Deventer zilversmid Antoni Magnus aan de burgemeester overgedragen. Deze kostbare beker kon worden verworven door de Vereniging De Waag ten behoeve van het Historisch Museum Deventer met substantiële bijdragen van de Vereniging Rembrandt en de Mondriaan Stichting. De beker bevond zich tot 1984 in de belangrijke verza-
14
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
meling van mr J.W. Frederiks en werd dat jaar in Genève geveild. Het toenmalige Museum De Waag probeerde destijds al – mede dankzij toegezegde steun van de Vereniging Rembrandt – dit topstuk naar Deventer te halen. Vanwege de internationale kwaliteit van het object was deze poging vergeefs en werd de beker verworven voor de Arabische Al-Tajir-collectie. Toen het voorwerp recentelijk opnieuw op de veiling kwam, kon het na enkele eeuwen van afwezigheid eindelijk terugkeren naar zijn stad van herkomst om aldaar in de openbare museumcollectie zijn definitieve plaats te krijgen.
Masker in rolwerk,
met twee andere
waaronder de voorstel-
maskers door
ling van de maîtresse
rolwerk), met
die de liefdesbrief van
daaronder een
kapitein Extravagant in
groteske dwerg
ontvangst neemt van de
(Lieure 139).
jonge bode (Duplessis 1403). Onderaan twee groteske dwergen (Lieure 133 en 146).
ANTONI MAGNUS EN HET DEVENTER GOUDSMEDENGILDE
Antoni Magnus werd op 29 december 1605 in Deventer gedoopt als zoon van de militair Pouwel Magnus en Agnete Sweelinck, een dochter van de goudsmid Gerrit Sweelinck en familie van de beroemde componist Jan Pietersz. Sweelinck (1561-1621). Antoni vestigde zich in het huis van zijn vader in de Golstraat (‘Goltstraet’). Als Anthonius Magnus goltsmit werd hem op 8 januari 1635 uyt sonderlinge gunst het grootburgerschap van de stad Deventer verleend. Toen op 10 februari 1677 zijn vrouw in de Lebuinuskerk werd begraven, was Magnus blijkens een aantekening in het begraafboek van de kerk nog in leven. Zelf moet hij dus op een later tijdstip zijn overleden, maar de exacte datum is niet bekend.
15
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Antoni Magnus staat als nummer 12 op de gildeplaat van de Deventer zilversmeden genoteerd met zijn merkteken en naam. Om een betere controle mogelijk te maken had men in 1630 besloten dat de gildebroeders hun naam en merkteken op een koperen plaat moesten aanbrengen. Op deze plaat staan naast elkaar een volgnummer en één of twee meestertekens ingeslagen, waarachter de naam in schrijfletters is gegraveerd. Er zijn slechts twee zilveren bekers bekend die het meesterteken van Magnus dragen: een avondmaalbeker in het bezit van de Hervormde Gemeente te Voorst en de nieuwe aanwinst voor het Historisch Museum Deventer. Beide zijn fraai gegraveerd en staan beschreven in Deventer zilver, een publicatie uit 1997 door Joh. R. ter Molen.1
Foto’s: Christie’s, Amsterdam
Masker (verbonden
Titelpagina Varie Figuri Gobbi di Jacopo Callot (Lieure 128)
De voor Deventer verworven beker draagt als keur de adelaar, hetgeen duidt op de middelste kwaliteit zilver, het zogenaamde Rijksdaalderzilver. Deventer maakte gebruik van drie verschillende kwaliteiten zilver. De hoogste klasse, Spaans realenzilver, moest behalve met het stadswapen, de adelaar, ook met een ander merk, het schildje, worden gekeurd. De middelste soort droeg alleen het adelaarskeur, terwijl de derde kwaliteit, het Koningsdaalder zilver, alleen het schildje droeg. De relatie tussen de zilverwaarde van een voorwerp en de waarde van de gangbare zilveren munten komt in deze regelgeving duidelijk tot uitdrukking. Omstreeks 1620 werd naast een van de in Deventer gebruikte stadskeuren en het meesterteken van de verantwoordelijke zilversmid, als derde merkteken de jaarletter toegevoegd. De jaarlijks gekozen keurmeester bracht, wanneer het zilvergehalte de toets der kritiek kon doorstaan, op het door hem onderzochte voorwerp een letter van het alfabet aan, zij het dat in Deventer gedurende de 17de eeuw nog niet voor elk jaar een nieuwe letter werd gebruikt. Deze merken zijn thans uiteraard een belangrijk hulpmiddel geworden bij de datering van zilverwerk. DECORATIE
De beker heeft een zeer verfijnde gravure. Het moet echter worden betwijfeld of Antoni Magnus hiervoor verantwoordelijk is geweest. Zowel de uitzonderlijk hoge kwaliteit van het graveerwerk als het internationale karakter van de prenten die hier als voorbeeld werden gebruikt, doen vermoeden dat een beroep is gedaan op een specialist die waarschijnlijk in een van de grote kunstcentra werkzaam was of tijdelijk in Deventer verbleef. Hoewel de vorm van de beker traditioneel is, is de decoratie hoogst ongewoon. Langs de bovenrand zijn drie maskers aangebracht, die door middel van rolwerk met elkaar zijn verbonden. Daaronder wordt een aantal figuren afgebeeld die ontleend zijn aan prenten van de Franse kunstenaar Abraham Bosse (1602-1676): een heer die een liefdesbrief aan een boodschapper overhandigt (Lettre Amoureuse du Capitaine Extravagant à sa Maitresse, Duplessis 1402), een dame die deze brief van de jonge bode in ontvangst neemt terwijl
16
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Dwerg met wijnfles en glas, van
Dwerg met wijnfles en glas, van
voren gezien (Lieure 133)
achteren gezien (Lieure 134)
haar hondje hem in de broek bijt (Response de la Demoiselle à la lettre du Capitaine Extravagant, Duplessis 1403) en een figuur met in zijn uitgestrekte hand een wortel (Le Capitaine Fracasse, Duplessis 1409).2 Erotische symboliek te over. Een zestal kleinere dansende, drinkende en musicerende groteske dwergen is langs de onderzijde gegraveerd naar prentvoorbeelden van Jacques Callot (1592/1593-1635).3 De prenten van Callot en Bosse waren destijds in grote delen van Europa bekend. In 1641 werden ze in één adem genoemd met die van Rembrandt.4 Zoals in Frankrijk naar het voorbeeld van Rembrandts etsen prenten werden gemaakt, verschenen er Nederlandse uitvoeringen van prenten van de Franse kunstenaars Callot en Bosse. In die periode bestond er in de prentkunst een levendige wisselwerking en handel tussen Nederland en Frankrijk. Abraham Bosse was in Nederland zeer bekend, onder andere door zijn verhandeling over het etsen uit 1645, waarvan ook een Nederlandse vertaling verscheen. Zijn prenten oefenden een grote aantrekkingskracht uit op het publiek en zijn invloed op de graveur van de Deventer beker illustreert het internationale karakter van de beeldtaal uit die tijd. Bosse werd op zijn beurt weer beïnvloed door Jacques Callot, die tijdens een verblijf in Italië kennismaakte met de commedia dell’arte en haar realistische volkstypen. De inscriptie op de beker luidt: GERRIT. IANSSEN. LINTELO. SOONS SOON VAN HENDRICK. TYMENSEN. LINTELO. NAGELMAKER. IAN REYNIERS. 1664. BERENT. COVRS. INDERTYDT
OLDERLVIDEN. Het zijn de namen van de drie olderluiden
of olderlieden van naar alle waarschijnlijkheid het Deventer smedengilde die in 1664 opdracht gaven tot het maken van de beker. De bodemplaat is versierd met het wapen van de familie Van Lintelo. Zoals de inscriptie aangeeft, was Gerrit Janssen Lintelo ‘nagelmaker’ (smid) en een kleinzoon van Hendrick Tymensen Lintelo. Deze grootvader was eveneens smid, getuige zijn opname in het Burgerboek van Deventer op 9 oktober 1614 en woonachtig in de Smedenstraat. In 1882 was de beker, waarvan toen niet meer bekend was dat het Deventer zilver betrof, in bezit van een zekere
Afbeeldingen van de afzonderlijke groteske dwergen van Jacques Callot.
Noten 1. Joh. R. ter Molen, Deventer zilver, Deventer 1997, pp. 76-79, 106-107, 199, 201 2. De nummers verwijzen naar: G. Duplessis, Catalogue de l’oeuvre de Abraham Bosse, Parijs 1859 3. Zie J. Lieure, Jacques Callot, Parijs 1924-1929 (fotogr. herdruk 1969), nrs 133, 134, 139, 142, 145, 146 4. Door Tommaso Garzoni in zijn La piazza universale di tutte le professioni del mondo, Frankfurt 1641
Dwerg met hoge hoed en
Dwerg met snaarinstrument
Dwerg met strijkstok en rooster
Doedelzakspelende dwerg
hangbuik (Lieure 139)
(Lieure 142)
(Lieure 145)
(Lieure 146)
H. Botterweg uit Zwolle.5 Dit was ongetwijfeld de Hendrik Botterweg die een schildersbedrijf in de Zwolse Nieuwstraat had. Hij was zeker geen kunstverzamelaar, maar zal deze beker eerder door vererving in zijn bezit hebben gekregen. Botterweg was in 1819 in Zwolle geboren, maar zowel zijn vader als zijn grootvader kwam uit Deventer. Beide voorouders waren smid in Deventer, de grootvader woonde bovendien in de Smedenstraat. Het is niet onwaarschijnlijk dat de vader of de grootvader van Hendrik Botterweg de beker in zijn bezit heeft gekregen als een van de laatste olderluiden van het in de Franse tijd opgeheven smedengilde. De opheffing van de ambachtsgilden betekende tevens in veel gevallen het verloren gaan van gildenarchieven en andere bezittingen. In het beste geval bleven bezittingen bewaard in particulier bezit binnen de familie van de voormalige gildenleden. Daarom deed het Deventer gemeentebestuur in 1868 een oproep om gildenvoorwerpen zoals gildenborden, bierkannen, bekers, bokalen, proefstukken enzovoort, die nog bij veel stadgenoten aanwezig waren, te schenken aan de stad om die op het stadhuis tentoon te stellen. Dit had enig succes. Zo schonk smid G. Broekers uit de Smedenstraat een 17deeeuws gildenbord van het smedengilde. Met nog vier andere toen verworven gildenborden is deze nog steeds op het stadhuis te bewonderen. Van het smedengilde is echter geen enkel archiefstuk bewaard gebleven. GILDENZILVER
Van de grote rijkdom aan voorwerpen die aan de Deventer ambachtsgilden hebben toebehoord, is ondanks de oproep uit 1868 slechts weinig bewaard gebleven. Tot nog toe waren er drie zilveren bekers bekend van de koekbakkers en de schippers. In 1723 en in 1750 heeft het koekbakkersgilde een aantal lepels gekocht, die, zoals uit een inboedellijst is gebleken, niet zozeer gerekend werden tot de eigendommen van het gilde als wel tot het bezit van de leden zelf. Van het smedengilde bevindt zich in de collectie van het Historisch Museum, naast de recent verworven beker, een zilveren komfoor van zilversmid Lambertus Krop, dat in 1708 door burgemeester Johan van Suchtelen
17
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
aan dit gilde werd geschonken. Het goudsmedengilde zelf had, curieus detail, in 1731 een koperen busje laten maken voor het bewaren van de gemeenschappelijke kas. In 1623 raakten de gilden aanvankelijk dakloos, omdat zij het Arme Fraterhuis moesten verlaten dat werd ingericht tot Spinhuis. Blijkens een rekest verzochten de ‘gemene gilden’ in 1633 om nieuwe huisvesting, die zij verkregen in een van de vrijgekomen muntmeesterateliers aan de Lange Gang in het Meester Geertshuis aan de Bagijnenstraat, het voormalige naar Geert Grote genoemde klooster dat de beginselen van de moderne devotie was toegedaan. Dit pand bleef tot 1691 als gilde-huijs in gebruik. Tot de ‘gemene gilden’ behoorde ook het smedengilde, waarvan de olderluiden het maken van de hier beschreven zilveren beker in opdracht gaven aan een lokale zilversmid. Het gildehuis diende de gilden niet alleen tot hare vergaderingen, maar ook voor vriendtlicke bijkompsten. Waarschijnlijk kwam elk gilde hier voor zijn maandelijkse avond bijeen voor een maaltijd en zeker voor een goed glas bier of wijn. De collectie van het Historisch Museum Deventer, dat voortaan onderdak zal bieden aan deze unieke beker, omvat een rijkdom aan voorwerpen uit het recente en minder recente verleden: een belangrijke verzameling glas, keramiek, zilver, schilder- en beeldhouwkunst, tekeningen en prenten, curiosa en gebruiksvoorwerpen uit de afgelopen eeuwen, die een beeld geven van de geschiedenis van Deventer en omstreken. Een groot deel van de collectie is door opgravingen, aankopen en schenkingen bijeengebracht, terwijl een ander deel in de vorige eeuw reeds was verzameld in het ‘Kabinet van Zeldzaamheden’.6 Het spreekt voor zichzelf dat de Vereniging De Waag en daarmee de stad Deventer ook in dit Bulletin nog eens haar grote erkentelijkheid wil uiten jegens de Vereniging Rembrandt voor haar ruimhartige ondersteuning. Bestuur en museumstaf nodigen dan ook de leden van de Vereniging Rembrandt graag uit om dit schitterende 17de-eeuwse kleinood met eigen ogen in Deventer te komen bekijken. ◆ Mr H.J. Nalis en drs B. Rademaker-Helfferich
5. De beker maakte dat jaar deel uit van een tentoonstelling, zie Catalogus der Geschiedkundig-Overijsselsche tentoonstelling, geopend te Zwolle den 18 Augustus 1882, Zwolle 1882, p.137, nr 1712 6. De geschiedenis en herkomst van de collectie werd in 1999 beschreven door de heer B. Dubbe, voormalig voorzitter van de Vereniging De Waag en tevens kenner van het Deventer zilver: zie B. Dubbe, 50 miniaturen. Voorwerpen uit het bezit van Historisch Museum De Waag, Deventer 1999
Overige literatuur over de beker J.W. Frederiks, Dutch Silver, dl. III, Den Haag 1960, nr.175, afb. 140, 141 Th.M. Duyvené de WitKlinkhamer, ‘Seventeenth Century Silver in the J.W. Frederiks collection’, Apollo (November 1964), pp. 390 e.v. A.L. den Blaauwen et al., Nederlands Zilver/Dutch Silver 1580-1830, Den Haag 1979, pp. 150, 151, nr. 73 Vanessa Brett, The Sotheby’s Directory of Silver 16001940, Londen 1986, p. 109, nr. 315 Christie’s, The Glory of the Goldsmith. Magnificent Gold and Silver from the Al-Tajir Collection, Londen 1989, p.13, nr. 4 Eddy de Jongh & Ger Luijten, Spiegel van alledag. Nederlandse genreprenten 1550-1600, Amsterdam/ Gent 1997, pp. 286-287 Lydie van Dijk (red.), Glans langs de IJssel. Zilver uit Zutphen, Deventer, Zwolle en Kampen, Zwolle 1999, p. 92 Christies’ Amsterdam, Dutch and Foreign Silver, Russian Works of Art and Objects of Vertu, Amsterdam 2003, pp. 84-85, nr. 359
Schotel China, Jingdezhen Groninger Museum
Groningen
Met steun van de Vereniging Rembrandt, de Vrienden van het Groninger Museum en een anonieme weldoener in de Verenigde Staten is voor de collectie oosterse keramiek in het Groninger Museum een belangrijke en bijzonder fraaie schotel van Chinees famille verteporselein verworven. De aanwinst kon worden gecombineerd met een kom die zich reeds in de collectie bevond, zodat ze nu een paar vormen. Een dergelijke combinatie van grote kom met schotel was tot dusver niet in Chinees porselein bekend. Ook de versiering is hoogst ongebruikelijk en interessant. Bovendien is deze zeer fraai en gedetailleerd geschilderd. DE SCHOTEL
De voorstelling op de schotel is uitgevoerd in bovenglazuur-emailkleuren groen, ijzerrood, aubergine, blauw, zwart en in goud. Het is een schitterende representant van het zogenaamde famille verte, een groep Chinees porselein die wordt gekarakteriseerd door het gebruik van diverse tinten groen email die een overheersend element in de versiering vormen. Het famille verte werd als specifieke kleurstelling in de porseleinfabrieken in Jingdezhen aan het eind van de 17de eeuw ontwikkeld en komt zowel voor op porselein voor de binnenlandse Chinese markt als op porselein dat voor export naar het westen was bestemd. Van omstreeks 1690 tot 1720 was het de belangrijkste polychrome variant binnen het assortiment dat voor de export werd vervaardigd en in Nederlandse collecties is het als type dan ook goed vertegenwoordigd. De schotel onderscheidt zich echter van veel ander famille verte door zijn zeer rijke versiering. Op de voorzijde ziet men rond een centrale voorstelling drie rijen boven elkaar geplaatste lotusbladvormige vakken met daarin voorstellingen van Chinese figuren in een interieur of een landschap. In totaal zijn er 24 van derge-
18
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Ca. 1700. Porselein, famille verte, diameter rand 50,5 cm Herkomst: Aronson Antiquairs, Amsterdam
lijke vakken uitgespaard op een zwartgespikkelde groene ondergrond met losse bloesems. Rond de rand is een band geschilderd, ingedeeld in kleine panelen gevuld met gelukssymbolen met daartussen diverse geometrische patronen. Een soortgelijke band loopt langs de buitenrand, de achterzijde is verder onversierd. Onderop de bodem is de schotel in onderglazuur kobaltblauw gemerkt met een artemisiablad.
porselein. De combinatie van een kom en schotel van dit formaat, die nu aantoonbaar heeft bestaan, vormt dan ook een verrassende en belangrijke toevoeging aan het beeld dat wij van het Chinese exportassortiment hebben. De schildering op de schotel is zo mogelijk van nog betere kwaliteit dan die op de kom en is bovendien minder gesleten. Het goud is beter bewaard gebleven en de emails zijn helder en briljant.
KOM EN SCHOTEL
ROMANCE
In 1918 legateerde de bekende Groningse verzamelaar A. Nap zijn collectie oosterse keramiek aan het Groninger Museum. Zowel op het gebied van het Chinese als op dat van het Japanse porselein had Nap met een uitstekend gevoel voor zeldzaamheid en kwaliteit verzameld en zelfs nu nog, een eeuw later, behoren veel van de topstukken in het museum tot zijn legaat. Een daarvan is een grote Chinese kom met dezelfde voorstellingen in de panelen en dezelfde randversiering als de nieuwverworven schotel. Er mag dan ook worden verondersteld dat de schotel als onderschotel heeft gediend voor een identieke kom. Een dergelijke combinatie was wel in Japans porselein bekend, maar niet in Chinees export-
De betekenis van de voorstellingen is niet moeilijk te duiden. De in totaal vijfentwintig scènes illustreren episoden uit de Chinese liefdeskomedie Xixiang Ji, in het westen bekend als de Roman van de Westerse Kamer. Het verhaal is geschreven door Wang Shifu (ca. 1250 -1300) en is onveranderd bijzonder populair geweest in China als tekst en als toneelstuk.1 De oudste nog bekende teksteditie dateert van het eind van de 15de eeuw; van de ontelbare latere uitgaven zijn er vele geïllustreerd met houtsneden. Deze dienden weer als voorbeeld voor porseleinschilders, borduurders, bamboesnijders, lakwerkers en andere ambachtslieden, die gebruik maakten van de bekendheid van het verhaal en van de verschillende scènes door ze op hun producten af te beelden, in de hoop daarmee klanten te winnen. De inhoud van de Xixiang Ji is in het kort als volgt. De student Zhang Gong, onderweg naar Peking om zijn examens af te leggen, overnacht in een klooster waar ook de mooie Yingying logeert samen met haar moeder, mevrouw Cui, en de dienstmeid Hong Niang. Hij is meteen verliefd op Yingying en tracht met gedichten en luitspel haar hart te winnen. Dan verschijnt een plaatselijke rebellenleider die Yingying opeist. In wanhoop
Kom China, Jingdezhen. Ca. 1700. Porselein, famille verte, diameter 24 cm, hoogte 18 cm GRONINGER MUSEUM, GRONINGEN
19
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
De schotel gecombineerd met de kom.
figuren maakten verder duidelijk wie precies waren afgebeeld. De snit van de kleding, de gebaren en een aanduiding van landschap of interieur hielpen verder bij de identificatie van de scène die bedoeld was. Op de kom en de schotel is een ongebruikelijk groot aantal van dergelijke episoden afgebeeld, die met elkaar als een soort stripverhaal de hele roman in een notendop weergeven. Het verhaal begint in de binnenste rij, loopt rond, vervolgt in het paneel een rij hoger, boven de beginscène, loopt weer rond en springt dan over op de derde rij. Zo uitvoerig komt het maar heel zelden op porselein voor; op andere Chinese kommen, borden en schotels zijn meestal slechts twee tot zes verschillende scènes uit de ‘Westerse Kamer’ afgebeeld.2
Noten 1. Zie voor een overzicht van het verhaal en zijn culturele betekenis: Stephen H. West en Wilt Idema, Wang Shifu. The Story of the Western Wing, Berkeley 1995. Voor identificatie van scènes op porselein: Craig Clunas, ‘The West Chamber: A Literary Theme in Chinese Porcelain Decoration’, in: Transactions of the Oriental Ceramic Society 46 (1981/1982), pp. 69-86 2. Een van de zeer weinige andere stukken Chinees porselein versierd in famille verte met een uitgebreide serie voorstellingen uit de Xixiang Ji is een vissenkom uit de voormalige collectie van keurvorst Augustus de Sterke, nu in het Zwinger in Dresden; zie Eva Ströber, ‘La Maladie de Porcelaine.’ East Asian Porcelain from the Collection of Augustus the Strong, Berlijn 2001, pp. 100-101
20
belooft de moeder haar dochter aan degene die hen uit deze situatie redt. Gelukkig heeft Zhang Gong een bloedbroeder die generaal is en die met zijn troepen in de buurt verblijft. Een monnik fungeert als boodschapper, de generaal komt te hulp en de bandiet wordt verslagen. Dan moet de moeder echter bekennen dat zij haar dochter eerder al aan haar neef Zheng Heng heeft toegezegd. Nu grijpt de dienstmeid Hong Niang in en regelt geheime ontmoetingen tussen de twee geliefden, brengt brieven over en leidt de moeder op een dwaalspoor. Ze worden echter verraden door een geadopteerde zoon van de familie Cui en de moeder is furieus door de gebeurtenissen die zich buiten haar om afspelen. Hong Niang wordt ondervraagd en bekent, maar weet tegelijkertijd haar meesteres
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
ervan te overtuigen dat er niets meer aan te doen valt en dat een huwelijk de enige oplossing is. Mevrouw Cui stemt ten slotte toe op voorwaarde dat de student zijn examens haalt. Zhang Gong vertrekt en haalt zijn titel, maar nu verschijnt neef Zheng Heng ten tonele en claimt zijn bruid. Opnieuw moet de generaal interveniëren maar uiteindelijk komt alles goed en huwen Zhang Gong en Yingying in het klooster met alle hoofdpersonen als getuigen, de slotscène die is afgebeeld in het midden van de schotel. BEELDTRADITIE
Aangezien het verhaal in China wijd en zijd bekend was, ontstond er een beeldtraditie die met slechts enkele karakteristieke elementen aangaf welke episode uit het verhaal werd weergegeven. De attributen van de
Door de uitgebreidheid van de set verhalende scènes op kom en schotel, door de zeer hoge kwaliteit van de beschildering en door de mogelijkheid om nu kom en schotel samen te kunnen voegen, kan men stellen dat de schotel een aanwinst van internationaal belang is en een zeer waardevolle verrijking vormt voor de collectie van het Groninger Museum. ◆ Christiaan Jörg
* Het ligt in de bedoeling kom en schotel binnenkort op een bijzondere manier samen te presenteren in het Starck-paviljoen van het Groninger Museum en een apart boekje te publiceren met meer informatie over de voorstellingen op de kom en de schotel in de context van famille verte -exportporselein.
Vier glas-in-loodbovenlichten, 1917 Theo van Doesburg (1883-1931) Stedelijk Museum De
bovenlichten elk 30 x 22 cm Herkomst: erven mevrouw T. Peereboom-Hoogland
Lakenhal
Leiden
Glas-in-lood-compositie I, 1916 - 1917 Theo van Doesburg (1883-1931) 100 x 66,5 cm Herkomst: erven mevrouw T. Peereboom-Hoogland
Stedelijk Museum De Lakenhal heeft eind 2002 met steun van de Vereniging Rembrandt en dankzij de Vereniging van Belangstellenden in De Lakenhal zeer belangrijk werk van Theo van Doesburg (1883 -1931) kunnen aankopen. Het betreft in totaal vijf glas-inloodramen die Van Doesburg in 1916 -1917 ontwierp voor de burgemeesterswoning in Broek in Waterland. Dit huis werd gebouwd door de architect J.J.P. Oud (1890 -1963), die in die tijd net als Van Doesburg in Leiden woonde. De ramen werden direct van de erven verworven. Het ontwerp van de glas-in-loodramen was de eerste opdracht die Van Doesburg via architect Oud kreeg en het was tegelijkertijd de eerste keer dat Van Doesburg in deze techniek werkte. Oud en Van Doesburg zouden elkaar in hun Leidse jaren zeer stimuleren in hun ideeën betreffende het samengaan van architectuur en schilderkunst.
21
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
LEIDEN
Theo van Doesburg en Helena Milius in het atelier aan het Kort Galgewater 3 te Leiden, 1918. ICN, Van DoesburgArchief, schenking Van Moorsel
In 1916 was Theo van Doesburg in Leiden komen wonen. Het was niet het artistieke klimaat dat hem vanuit Haarlem naar deze stad trok, maar zijn vriendin en latere tweede echtgenote Helena Milius. Van Doesburg had zich voor zijn komst naar Leiden al als een aan de weg timmerende moderne kunstenaar laten kennen. Zo verdedigde hij met gedrevenheid in woord en geschrift de moderne kunst en richtte hij samen met andere progressieve kunstenaars in 1916 in Amsterdam de kunstvereniging De Anderen op. Ook Leiden zou spoedig de wervelende energie van deze kunstenaar voelen. Daar werd in 1916 op zijn initiatief de kunstclub De Sphinx opgericht. Voorzitter hiervan werd de architect J.J.P. Oud. In 1917 richtte Van Doesburg in Leiden De Stijl op, waaraan ook Oud actief deelnam. Oud woonde sinds 1913 in Leiden en werd door de schilder Harm Kamerlingh Onnes attent gemaakt op Van Doesburgs streven een kunstvereniging op te richten. Oud schreef Van Doesburg vervolgens een brief met de vraag of het niet zinvol zou zijn ook architecten in deze nieuwe club op te nemen. Dat was koren op de molen van Van Doesburg, die in Oud onmiddellijk een geestverwant voelde
23
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
voor de in zijn ogen noodzakelijke samenwerking tussen architectuur en schilderkunst. Van Doesburg was een voorstander van abstracte kunst binnen de architectuur aangezien deze – door het ontbreken van een realistische natuurvoorstelling – het geestelijke beter kon benadrukken, waarmee een immateriële sfeer in de materiële en gesloten bouwkundige ruimte kon worden ingebracht. OPDRACHTEN
Van totale abstractie kon bij de opdracht voor een raam in de achterdeur van de burgemeesterswoning in Broek in Waterland echter nog geen sprake zijn. Men had Van Doesburg blijkbaar gevraagd het gemeentewapen van het dorp, een zwaan met een bundel pijlen, in de compositie te verwerken. Aldus geschiedde, maar Van Doesburg greep wel de kans aan om dit figuratieve deel te plaatsen in een zuiver geometrisch-abstract kader, waarbij de loodlijnen heel sec voor de geometrische ‘tekening’ zorgen. Deze compositie van geometrische vormen wordt wel in verband gebracht met Vilmos Huszárs Schilderij (geel) dat Van Doesburg sedert 1916 in zijn bezit had, maar ook met tekeningen van een bloemstilleven uit 1916 van hemzelf.1
Glas-in-lood-compositie III Theo van Doesburg, 1917. Glas-in-lood, 48,5 x 45 cm. Eén van de vijf ramen voor een onderwijzerswoning van de architect Jan Wils in Sint Anthoniepolder. STEDELIJK MUSEUM DE LAKENHAL, LEIDEN (bruikleen ICN,
Amsterdam/Rijswijk, schenking Van Moorsel)
Noten
De burgemeester was zo verguld met het raam dat Van Doesburg even later ook de opdracht kreeg de vier bovenlichten in glas-en-lood te ontwerpen. Deze zijn geheel abstract, hoewel de oorspronkelijke aanleiding in de visuele werkelijkheid lijkt te liggen: het motief is door Carel Blotkamp omschreven als ‘gestileerde zwanen’.2 Evert van Straaten identificeerde het motief als een fragment van een zittende vrouwenfiguur op een tekening uit 1917.3 In elk raam komt hetzelfde motief twee maal voor. Daarbij is het één keer 180° gedraaid, zodat het motief linksonder, rechtsboven wordt herhaald. Elk raampje is als geheel gespiegeld ten opzichte van het ernaast liggende raampje. Ze verschillen onderling van kleur maar vormen tezamen wel één geheel. Van Doesburg was zowel tevreden met de ramen als met de samenwerking. Zoowel de architect als de uitvoerder begrijpen wat ik wil, schreef hij op 9 mei 1917 aan zijn vriend Antony Kok, en werken mij zeer in de hand.
1. Els Hoek (red.), Theo van Doesburg. Oeuvrecatalogus, Centraal Museum Utrecht/ Kröller Müller Museum Otterlo 2000, pp. 172-173 2. Carel Blotkamp e.a., De beginjaren van De Stijl, 1917-1922, Utrecht 1982, p. 12 3. Evert van Straaten, Theo van Doesburg. Schilder en architect, Den Haag 1988, pp. 24-27 4. Geciteerd in op.cit. (noot 1), p. 182 5. Glas-in-lood-compositie VIII, 1918-1919, 34,5 x 81,5 cm (twee exemplaren), en Glasin-lood-compositie IX, 1918-1919, 34,5 x 86,5 cm, Stedelijk Museum De Lakenhal, Leiden (bruikleen ICN, Rijswijk, schenking Van Moorsel)
Dat is prettig.4 VEREENVOUDIGING VAN KLEUR EN VORM
De toepassing van beeldende kunst in de architectuur had de interesse van menig avant-gardistische kunstenaar. In
24
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Tezamen met de nieuwe aanwinst kan het museum nu bogen op een representatieve collectie glas-in-lood van Theo van Doesburg uit zijn Leidse periode. Hierin komen Van Doesburgs ideeën over toepassing van beeldende kunst binnen de architectuur – die hij zijn leven lang bleef ontwikkelen – goed naar voren. De ramen zijn inmiddels gerestaureerd door de firma Bogtman te Haarlem. Vermoedelijk werden ze hier ook indertijd vervaardigd. ◆ Doris Wintgens Hötte
foto’s: Maurice Boyer
het bijzonder stond glas-in-lood bij de avant-garde in deze jaren zeer in de belangstelling als een vorm van monumentale schilderkunst. Zo had Bart van der Leck (18761958) in 1914-1915 een groot glas-in-loodraam gemaakt voor het kantoor van de firma Müller & Co te Den Haag, een werk dat veel indruk maakte. Voorts publiceerde Van der Leck in diezelfde jaren twee invloedrijke artikelen waarin hij het verschil tussen architectuur en schilderkunst nader formuleerde. Van Doesburg raakte ook zeer onder de indruk van Van der Lecks methode van het zogenaamde ‘doorbeelden’: de oorspronkelijke natuurlijke voorstelling wordt steeds verder geabstraheerd totdat er uiteindelijk alleen verticale en horizontale rechthoeken overblijven. Deze stilistische ontwikkeling naar vereenvoudiging van kleur en vorm en terugdringing van de perspectivische ruimtewerking werd bij Van der Leck sterk bepaald door zijn streven naar een monumentale schilderkunst. Van Doesburg zou dit proces ook toepassen, onder andere in zijn glas-in-loodramen. Typerend voor Van Doesburg is de belangrijke rol die hij daarbij aan beweging toekent. Niet alleen wordt de oorspronkelijke natuurlijke voorstelling ‘doorgebeeld’ tot een abstract motief, maar als vaker terugkerend motief wordt dit geroteerd, zodat er tevens een dynamisch ritme ontstaat. De ramen voor de woning in Broek in Waterland zijn Van Doesburgs eerste twee glas-in-loodopdrachten. In de daaropvolgende jaren volgden er meer. Het Stedelijk Museum De Lakenhal bezit drie glas-in-loodramen die Van Doesburg ontwierp als bovenlicht boven de voordeuren van huizen van J.J.P. Oud in de Rotterdamse wijk Spangen (1918 -1919).5 Het abstracte motief hierop is een ‘doorbeelding’ van Van Doesburgs uitzicht vanuit zijn atelier aan het Kort Galgewater in Leiden. Voorts bezit het museum Glas-in-lood-compositie III, een van de vijf ramen voor een huis in Sint Anthoniepolder ontworpen door de architect Jan Wils (1917). In dit laatste raam komt Van Doesburgs belangstelling voor beweging sterk naar voren: het in elk segment terugkerende abstracte motief – een ‘doorbeelding’ van een schaatsenrijder – heeft Van Doesburg steeds een kwartslag gedraaid zodat er een roterende beweging ontstaat.
Expecting Pipilotti Rist (1962) Centraal Museum
Utrecht
De Agnietenkapel van het Centraal Museum is een bijzondere plek met een historisch karakter. In de 15de en 16de eeuw woonden de nonnen van het Agnietenklooster dagelijks de mis bij in de bovenkapel, een videachtige ruimte met een houten vloer, terwijl het volk in de benedenkapel kon plaatsnemen. Sinds het Centraal Museum in 1921 de deuren opende aan de Agnietenstraat,
Bovenkapel
25
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
2001. Video-installatie, bestaande uit 3 projecties, 3 videoplayers, geluidssysteem met 6 boxen, bewegend licht, computersturing, gordijnen, muziek Merken: op kopie van het certificaat, met inkt: Expecting (Installation in and for the Centraal Museum, Utrecht) // Bovenkapel: When I run I use my feet, Benedenkapel: One Jesus in Nature, One at the Doctor, One in the Hotel Herkomst: gemaakt voor de Agnietenkapel van het Centraal Museum, ter gelegenheid van de solotentoonstelling ‘54’ van Pipilotti Rist die plaatsvond van 16 augustus t/m 18 november 2001
heeft deze religieuze ruimte voortdurend metamorfoses ondergaan. Befaamd is bijvoorbeeld de installatie die de Chinese kunstenaar Chen Zen in 1993 maakte op deze plek, waarbij hij tussen de pilaren van de benedenkapel een tweede kapelvormige ruimte opbouwde door schilderijen uit de verzameling van het Centraal Museum dakpansgewijs ruggelings aan elkaar te schakelen.1
foto’s: Maurice Boyer
Toen de Zwitserse kunstenaar Pipilotti Rist werd uitgenodigd voor een solopresentatie in het Centraal Museum, kon het niet anders of ze werd geconfronteerd met de dynamiek en de geschiedenis van het labyrintische gebouwencomplex en de diversiteit aan collecties die zich daarin bevinden. Ze verstrooide de negen onderdelen van haar tentoonstelling over verschillende plekken en ruimten, waarbij ze ook gebruik maakte van de aanwezige collectie. Voor Rist, die meer gewend is in de witte kubussen van vooraanstaande internationale instituten te werken, was dit een even bijzondere als verfrissende werkwijze. Met de inzet van de collectie, het gebouw en haar eigen oeuvre en ideeëngoed kreeg elke ruimte een andere identiteit: van een videoinstallatie rond het slaapkamerameublement van de Utrechtse architect Sybold van Ravesteijn tot een installatie getiteld Cinquante/Fifty in de ruimte boven de middeleeuwse, gotische vloer.2 Het museum ging van de weeromstuit de geest van Rist ademen, de vertrekken vulden zich met het ijle, dromerige geluid van haar zelfgeschreven muziek, en op onverwachte plekken doken fragmenten van haar tentoonstelling op. LICHAAM, LEVEN EN RELIGIE
In opdracht van het Centraal Museum maakte Rist één nieuw werk. Ze was volkomen vrij in het kiezen van de plek en het formuleren van de inhoud, en viel als een blok voor de ruimtelijkheid van de oude Agnietenkapel. Hier realiseerde ze de omvangrijke video-installatie Expecting, waarin het aardse en het hemelse worden gepresenteerd als van oorsprong gescheiden, doch in elkaar overvloeiende werelden. Door de ruimte van de kapel te verduisteren met een patchwork van diepgekleurde gordijnen, creëerde ze een bijna huiselijke intimiteit, die volstrekt in tegenspraak is met de sacrale architectuur van de ruimte. Het zicht op de buitenwereld wordt er letterlijk door ontnomen, en de blik van de beschouwer raakt naar binnen gekeerd. In het inwendige van de ruimte, ongeveer in het midden
26
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
van de bovenkapel, hing Rist een patchwork van transparante kanten gordijnen op: een sluier in de vorm van een baarmoeder. Het publiek kan deze ruimte betreden. Rondom de luchtige oervorm zweven twee videoprojecties in slow motion, waarop beelden te zien zijn van Rist zelf, die haar gezicht, soms zwaar opgemaakt met felrode lippenstift, langs de cameralens schuurt, afgewisseld met beelden van kokette dames in felgekleurde rokken en schoenen die stevig door een straat benen, van onderaf gefilmd. Deze geënsceneerde beelden zijn opgenomen in Zürich, de woonplaats en uitvalsbasis van Rist. Daarnaast zijn beelden te zien van vlammen op een gasfornuis, waarboven afbeeldingen worden gehouden van kunstwerken uit de verzameling van het Centraal Museum. In een trage, haast rituele verbranding sneuvelen onder meer de tekening Hel en twijfel van Jan Toorop (1891) en de schilderijen Appelschimmel van Roelant Saverij (ca. 1625) en Madonna met wilde rozen van Jan van Scorel (ca. 1530). Zowel de cirkelende camerabewegingen waarmee deze scènes zijn gefilmd als de ronddraaiende bewegingen van de videoprojecties maken dat de installatie als een langzame, voortdurende golf door de ruimte beweegt. Dat effect wordt nog eens versterkt door rode, oranje en blauwe lichtvlekken, die even traag door de ruimte cirkelen. Deze spots refereren aan een discotheek, een associatie die verder wordt gevoed door een fragment van een dansvloer die als een ruit in de ruimte is gelegd. De installatie biedt verschillende interpretatiemogelijkheden, waar Rist zich niet expliciet over heeft uitgesproken. De bovenkapel staat in het teken van het leven en de hogere machten die daarin een rol kunnen spelen. De vrouw heeft daarin duidelijk een centrale plaats – in haar schuilt de oorsprong van het leven. Ongetwijfeld heeft de toenmalige zwangerschap van Rist, wier werk uiteindelijk sterk autobiografisch van karakter is, bijgedragen aan het totstandkomen van de installatie in deze vorm. De titel verwijst daar zelfs rechtstreeks naar: Expecting.
De installatie is zomer 2003 opnieuw te zien in de kapel van het Centraal Museum.
PATCHWORK IN SLOWMOTION
Benedenkapel
Noten 1. Chen Zen, Het licht van de belijdenis/opstanding, installatie gemaakt voor het Centraal Museum, 1993. 2. De installatie Cinquante/Fifty is in 2001 opgenomen in de H&F collectie en vervolgens in bruikleen afgestaan aan het Centraal Museum. Het werk bestaat uit een vierdelige videoprojectie, en was voor het eerst te zien op de tentoonstelling Over the Edges in Gent, 1999. 3. Citaat uit het persbericht bij de tentoonstelling (tekst: Marja Bosma) 4. De introductie van het werk van Pipilotti Rist in Nederland vond plaats bij Galerie Akinci, 1993.
27
De sfeer en het karakter in de benedenkapel is verwant aan die in de bovenkapel, zij het dat Rist zich wat de ruimtelijke ingrepen betreft beperkt heeft tot één bewegende videoprojectie. Hierop zijn beelden te zien van naakte vrouwen in verschillende poses en situaties: One Jesus in Nature, One at the Doctor, One in the Hotel is de beschrijvende titel van dit deel van de installatie. De vrouwen nemen poses aan die variëren van ogenschijnlijk levenloos liggen in een weiland, met zijwaarts gestrekte armen staan als referentie aan de kruisiging, tot knielen waarbij de armen en het gezicht in een extatisch gebaar naar boven worden gericht. De beelden zijn opgenomen in de buitenlucht, in een kantoor, in een ziekenhuis en op een hotelkamer. Deze prozaïsche locaties verwijzen naar aardse beslommeringen, terwijl de poses van de vrouwen nadrukkelijk een religieuze symboliek oproepen. Zo maakt Rist van deze installatie een ‘patchwork’ van uiteenlopende associaties rondom universele thema’s als religie, vrouwelijkheid en de oorsprong van het leven. Het levert een reeks welhaast surreële beelden op, die van het bekijken van de installatie een totaalervaring maken. Het is duidelijk dat Rist zich daarbij in sterke mate heeft laten inspireren door haar persoonlijke leven (de zwangerschap) en door het specifieke karakter van de ruimte (de kapel). Natuurlijk speelt ook de muziek, die door haarzelf werd gecomponeerd en uitgevoerd in samenwerking met Anders Guggisberg en Roli Widmer, een essentiële rol in de totale ervaring van de installatie. Het is een efemeer geluid, wiegend en dromerig, met melodische lijnen in een hoge fluittoon en soms een ritmische basis. De muziek sluit perfect aan bij de vloeiende, deinende, surreële beeldtaal. Ook in dit opzicht is het resultaat van deze installatie opnieuw onmiskenbaar vrouwelijk: ‘met verwondering wordt de wereld als één groot en grenzeloos lichaam afgetast en bekeken, de blik is erotiserend.’3 Vrouwelijkheid lijkt, naast de technische en inhoudelijke fascinatie voor
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
de videoprojectie en het beeldscherm als medium, de belangrijkste inhoudelijke pijler van het werk van Rist te zijn. COLLECTIE NEDERLAND
Pipilotti Rist won in 1997 op de Biënnale van Venetië de prijs voor het aanstormende talent, waarna zij een gestage opmars begon in de internationale kunstwereld. De Utrechtse tentoonstelling ‘54’ – een verwijzing naar haar lievelingsgetal – was in 2001 haar eerste museale solotentoonstelling in Nederland.4 Hoewel de eerste grote presentatie van haar werk in Nederland tijdens de tentoonstelling Wild Walls in het Stedelijk Museum Amsterdam in 1995 bij velen insloeg als een bom, werd door Nederlandse musea nauwelijks werk van haar aangekocht. Uitzonderingen vormen De Vleeshal in Middelburg (Grossmut gebatte mich, 1996) en Het Domein in Sittard (Liquid Crystal Vase, 1995). De installatie Cinquante/Fifty uit 1999 is als bruikleen van een particulier in de collectie van Centraal Museum opgenomen. Mede dankzij steun van de Vereniging Rembrandt is er nu met de installatie Expecting een nieuw werk toegevoegd, dat karakteristiek is voor het oeuvre van Rist en daarnaast heel specifiek is toegesneden op de inhoud, de ruimte en de collectie van het Utrechtse museum. Vanwege de verbondenheid met de typische architectuur van de kapel is het ondenkbaar dat de installatie op een andere plek te zien zou zijn. Zoals veel van de hedendaagse kunstenaars van wie het museum in de afgelopen jaren werk heeft tentoongesteld en verzameld, weet ook Rist met haar oeuvre een geheel eigen, zowel persoonlijk als kosmisch universum te creëren, waarin een idealistische visie op de werkelijkheid wordt geboden. Het verwijt van naïviteit ligt daarbij natuurlijk op de loer. Gelukkig weet Rist dat met de kracht van haar poëtische, sensuele en vervreemdende beeldtaal te overstijgen. ◆ Meta Knol
KUNST VERZAMELEN
De ruisende TEIO MEEDENDORP
Afgelopen voorjaar was in Kasteel Huis Bergh te ’s Heerenberg de bijzonder aardige tentoonstelling
Verrassend Anders. Een andere kijk op 18de- en 19de-eeuwse mode te zien. Tientallen prachtige originele oude japonnen, rokken, hemden, kostuums en dergelijke, waren voor Japon van blauwwit
de gelegenheid sfeervol
gestreepte katoen, ca.1904, geschikt voor zomerse activiteiten als roeien en zeilen; bijpassende parasol en sporthoed, een zogenaamde ‘bloater’.
bij elkaar gemodelleerd, omringd door nog eens vele tientallen modeaccessoires zoals mutsen, omslagdoeken, losse kanten kraagjes en schoenen. Alle tentoongestelde stukken – ongeveer 270 objecten – waren afkomstig uit de collectie van Jacoba de Jonge. Op een bloedhete voorjaarsmiddag in juni zocht ik haar op, nieuwsgierig geworden door al het fraais op de tentoonstelling.
Avond- of bruidschoenen, wit satijn geborduurd met kralen, ca.1880.
japonnen van Jacoba de Jonge gaan vast aan deze twee haakjes van het bovenlijf. Met een beetje oefening zou je die misschien nog zelf vast kunnen maken, maar het probleem is dat de mouwen zo rond staan dat je armen nauwelijks die beweging kunnen maken. Met die strakke mouwen kun je de bovenste boordhaken ook niet zelf dicht krijgen. Kortom, je kunt je niet zelf aankleden, dus ook niet uitkleden, en het zit allemaal vrij ongemakkelijk. Daarbij komt dat zo’n rok met voering en sleep behoorlijk zwaar is. Hij hangt van voren
wordt aldus vanzelf schreiden en de lange japon ruist mee met elke stap. ‘Het besef dat kleding de mensen in het verleden vaak letterlijk tot een bepaalde houding dwong, probeer ik ook in mijn lezingen en cursussen over te brengen’, aldus Jacoba de Jonge. ‘Volgens mij hebben de mensen vroeger niet alleen anders gestaan, gezeten en gelopen, zij moeten ook anders hebben gevoeld en gedacht. Kleren vertellen over de tijd en de maatschappij waarin mensen leven.’
accessoires keurig liggen opgeborgen. Allemaal het resultaat van veertig jaar verzamelen. Jacoba de Jonge: ‘Ik ben begonnen toen ik 17 was. In mijn eindexamenjaar kreeg ik mijn eerste jurk die ooit van een zuster van mijn grootmoeder was geweest. Die jurk had ik een paar jaar eerder al eens gedragen en dat maakte een verpletterende indruk op mij. Het is een jurk uit 1900 met zo’n hoge boord, daar sta je dan ingeperst, je kunt geen kant meer uit.’ Ze heeft de jurk nog steeds, maar omdat deze vrij kwetsbaar is, haalt zij een vergelijkbaar exemplaar van de rekken om uit te leggen hoe ingewikkeld het vroeger voor een vrouw was om zich aan te kleden. ‘Kijk, hier zitten twee oogjes, in de rug van de rok, en die
recht, maar van achteren is hij enorm wijd.’ Jacoba de Jonge vertelt hoe zij met die jurk aan gevoelsmatig het verleden binnenstapte, en opeens aan den lijve ondervond hoe men zich vroeger heeft voortbewogen. ‘De gedachte dat iemand ooit in kleren rondliep waarin wij ons nu nauwelijks meer kunnen bewegen, was overweldigend. Ik herinner me nog goed het gevoel dat toen door me heen ging, dat je in één moment meer leert dan alle geschiedenislessen bij elkaar.’ Zij laat me zien dat de voorzijde van het bovenlijfje ruim in de stof zit, terwijl de rugzijde veel smaller is uitgevoerd. Als je het aantrekt ga je automatisch rechtop staan, terwijl de schouders naar achteren worden gedrukt. Lopen
VERKLEEDKIST
29
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Sinds ze begin jaren zestig van de vorige eeuw begon te verzamelen, is de collectie uitgegroeid tot meer dan 200 japonnen en vele honderden accessoires. Wat is er aan kleding overgebleven uit het verleden? Je zou denken dat kleren over het algemeen nogal aan slijtage onderhevig zijn, versteld worden en tenslotte eventueel eindigen als poetslappen. ‘Men bewaarde zijn mooie jurken’, benadrukt Jacoba de Jonge, ‘en dat doen wij nu nog. Je nette kleren bleven in de kast hangen, die deed je niet weg, die bewaarde je voor bijzondere gelegenheden. Zo zijn bijvoorbeeld ochtendjaponnen of huiskleding veel zeldzamer. Het gaat overigens wel om kledingstukken van de beter
Foto’s: H.G.A. Vandamme (alle foto’s werden gemaakt op de tentoonstelling Verrassend Anders.
Een andere kijk op 18deen 19de-eeuwse mode, die van 29 maart tot 15 juni was te zien in Kasteel Huis Bergh te ’s Heerenberg).
▼
Jacoba de Jonge is een energieke vrouw die smaakvol kan vertellen over haar verzameling en hoe deze tot stand is gekomen. Onder haar huis in Amersfoort heeft ze een kelder laten uitgraven die ruimte biedt aan haar omvangrijke collectie. We zitten aan een grote tafel omringd door haar verzamelobjecten. Vanwege de klimaatregeling is het aangenaam koel in de kelder. Een keur aan japonnen hangt dicht op elkaar aan rekken en langs de wanden zijn schappen aangebracht waar de kleinere
Diverse kleurige
rokken en shawls, 1810-1840. Op de voorgrond een huisof ochtendjapon van bedrukte katoen, ca. 1825. ▲ Links: katoenen
japon bedrukt met bloempjes, gedecolleteerd met lange mouwen voor namiddaggebruik, ca.1840. Rechts: japon van roze zijde, decolleté en korte mouwen voor avondgebruik, ca. 1840.
gesitueerde mensen; van de meer alledaagse kleding van de doorsnee burger in de 18de en 19de eeuw is veel minder bewaard gebleven.’ Maar hoe overleeft een 18de-eeuwse japon de veranderende mode van de opeenvolgende tijden? Zo’n japon werd toch niet meer gedragen? ‘Nee, soms werden ze wel als herinnering gekoesterd, maar onderschat de verkleedkisten niet. Al die dingen verdwenen in de verkleedkist. Dat is een heel belangrijke tussenfase die helaas ook vaak dodelijk was voor kleren, maar sommige wisten het te overleven. In bijna alle jurken die ik heb is wel eens een keer verkleed, bijvoorbeeld voor een gekostumeerd bal of voor een tableau vivant. Daar werden die kleren speciaal voor bewaard.’ Op de tentoonstelling in Huis Bergh viel mij op dat zoveel stukken zich nog in een behoorlijk goede staat bevinden. ‘Dat krijg ik heel veel te horen’, vertelt Jacoba de Jonge wat lacherig, ‘dan zegt men: “het ziet er allemaal zo mooi uit, hoe kan het allemaal zo gaaf zijn.” Maar, als je goed kijkt en weet hoe je moet kijken, is dat wel anders. Er is vaak veel aan gerestaureerd. Op de tentoonstelling staat bijvoorbeeld een pop met jak en rok van een burgervrouw uit de 18de eeuw. Haar schort zit vol met stiksels, dat was ooit vermaakt tot twee keukengordijntjes. Je zag de stikranden aan de bovenkant zitten, die heb ik naar binnen geslagen. Verder zaten er grote gaten in, maar als je het schort een beetje goed plooit dan zie je die niet. Een van de Empirejurken heeft verschrikkelijke scheuren aan de onderkant. Daar is in verkleed, dan trappen ze op de sleep of ergens in de zoom. Vervolgens werden de scheuren met steken dichtgenaaid, wat ook al niet bevorderlijk is. Die haal ik allemaal los en strijk ik op, zodat het wat minder opvalt.’ In een enkel geval gaat het restauratiewerk een stuk verder, maar is het resultaat er ook naar. Zo kocht zij een jaar geleden bij een Haagse antiquair een japon uit circa 1795 van lichtblauwe zijde met een voering van dunne gele zijde. ‘Daar was zoals gebruikelijk een verkleedjurk van gemaakt, ook 18de-eeuws, maar die voor iets ouder moest doorgaan, een Madame
30
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
de Pompadour-jurk. De mouwen waren naar binnen geslagen en van een soort ‘froezels’ en kantwerk voorzien. Een groot stuk was aan de onderrok gezet, met een mooie rand erop. En, mensen worden groter, dus er werden stukken tussen gezet, zowel in de mouwnaad als de zijnaad. Toen zag ik dat de oorspronkelijke lange mouwen nog helemaal gaaf, inclusief de haakjes en oogjes, naar binnen waren genaaid. Dan sta je toch even voor een dilemma om de hele zaak los te tornen en alle randen eraf te halen. Breng je de jurk wel of niet terug in haar meest oorspronkelijke staat? Het ging echter om een vrij zeldzaam type, want de mode in de revolutietijd veranderde snel. Ik heb het kantwerk losgehaald – en bewaard – en alle latere stukken eruit gehaald om de jurk weer in haar oorspronkelijke vorm terug te
‘Ik vind wel eens een plastic zak met inhoud aan de deurknop…’ brengen. Het is nu een prachtige en ook heel bijzondere jurk.’ Geheel originele japonnen waaraan nooit is gesleuteld, zijn uiterst zeldzaam. Toch heeft zij een enkel exemplaar in haar verzameling, die ook op de tentoonstelling in Huis Bergh was te zien: een dunne katoenen japon uit circa 1815, getamboereerd met een bloemmotief. VERZAMELEN
In het midden van de 19de eeuw hadden voorouders van Jacoba de Jonge een modewinkel in de Leidsestraat in Amsterdam, M.J.C. de Meijere. Tot de eerste objecten die zij veertig jaar geleden van haar grootmoeder voor haar verzameling kreeg, behoren twee kinderjasjes met bijbehorende bloesjes uit circa 1860 die waarschijnlijk winkelvoorbeelden zijn geweest. ‘Helaas weet ik het niet zeker’, aldus Jacoba de Jonge, ‘mijn grootmoeder heeft hier nooit veel over gesproken. Zij had mij er ongetwijfeld heel veel over kunnen vertellen, maar leek zich te generen voor het feit dat ze boven een winkel had gewoond. Daarover
sprak je niet met je kleindochter. Ze vertelde wel dat zij vroeger soms meeging naar Parijs om inkopen te doen.’ Dankzij haar grootmoeder kreeg zij een groot aantal modeaccessoires in haar bezit, restanten uit de winkel. ‘Hierdoor kon ik al vroeg de japonnen ook aankleden en kleine showtjes geven. Het probleem voor iemand die nu begint te verzamelen is dat je wel een jurk kunt kopen, maar die accessoires zijn minstens zo belangrijk. Bij elke japon hoort een groot aantal losse kraagjes, ondermouwen en dergelijke.’ Toen de passie voor het verzamelen eenmaal was ontwaakt, ging Jacoba de Jonge – terwijl zij rechten studeerde – op zoek naar oude kleding. Waar vond zij die? ‘In mijn eerste jaar aan de universiteit showde ik wel eens stukken op de meisjesstudentenvereniging, zoals die twee kinderjasjes. Daar had ik rokjes bij gemaakt aan de hand van oude modetijdschriften. De studententijd was een zeer dankbare bron, als die er niet was geweest weet ik niet of de collectie zou zijn geworden zoals zij nu is. Als ik een lezing voor mijn dispuut hield, ging dat over mode. Als iemand een modeshow organiseerde, werd mij vaak gevraagd ook wat van mijn verzameling te tonen. Alles wat ik deed, leverde iets op. Er was altijd wel iemand die bij haar ouders thuis ook nog iets in de verkleedkist had liggen. Ik kan zeggen dat in mijn eerste jaren aan de universiteit de kleren met bakken tegelijk werden aangedragen. Ook koffers vol rommel hoor!’ Opvallend is dat zij in die eerste periode nauwelijks hoefde te kopen, bijna alles werd haar gegeven. ‘Het was in de ogen van velen verkleedkistenrommel, dan was men ervan af. Gek genoeg gebeurt dat nog steeds. Ik vind zelfs wel eens een plastic zak met inhoud aan de deurknop of iets in de brievenbus. Dan voel je zo’n zachte envelop en dan weet je het al. Eén keer zat er een avondjurk uit de dertiger jaren in. Tot aan een gouden broche toe. Ongelofelijk, daar zat alleen een briefje omheen gevouwen: “Dit is misschien leuk voor uw shows.”’ Mensen die weten dat zij verzamelt, vinden het prettiger om hun oude en soms dierbare kledingstukken aan haar te geven dan dat
en veel zien. Na mijn rechtenstudie heb ik een jaar gewerkt bij het Kostuummuseum in Den Haag, dat zat toen nog aan de Vijverberg. Daar was echter de voorwaarde aan verbonden dat ik zelf niet mocht verzamelen, dus langer dan een jaar hield ik het er niet vol. Maar ik heb er wel veel opgestoken, ten eerste uit de grote hoeveelheid boeken die daar was en ten tweede, de werkruimte in het museum zat in het depot, je ging een deurtje door en je zat tussen de jurken: de belangrijkste leermeesters zijn toch de
een tijdje ging die weer terug in de doos. Ik heb toen ook wel tegen haar gezegd dat ze de jurk helemaal niet cadeau hoefde te doen, ik wilde er graag voor betalen. Maar daar ging het haar helemaal niet om. Op een gegeven moment kwam ze hem toch brengen en je kon zien dat het haar moeite kostte. Ik werd er zelf een beetje triest van. Maar het is een schitterende jurk!’ Aanvankelijk verzamelde Jacoba de Jonge zoveel mogelijk spullen, zodat zij zich gaandeweg wel moest beperken. De 18de- en 19de-eeuwse damesmode werd het zwaartepunt van haar collectie. Van de jurken uit de eerste decennia van de 20ste eeuw die zij al had verzameld, heeft ze de belangrijkste gehouden. Van de herenkleding
prenten afgebeeld en door die goed in je hoofd te stampen, kwam je al een heel eind om zelf kostuums en japonnen te herkennen en te dateren. Verder heb ik veel geleerd van een aantal kenners en verzamelaars, zoals de acteur Cruys Voorberg en niet te vergeten mevrouw Canter Cremers-van der Does. Zij had een grote collectie, maar moest op een gegeven moment niets van mij hebben want ik werd een gevaarlijke concurrent. Toch hielden we wel contact, we woonden beiden in Den Haag, en ik heb door bij haar langs te gaan ontzettend veel geleerd. Vroeger kon je je aan de universiteit van Leiden of bij professor Van Gelder in Utrecht specialiseren in kostuumgeschiedenis. Maar het is vooral zelfstudie
objecten zelf.’ Inmiddels heeft Jacoba de Jonge zelf een grote gespecialiseerde bibliotheek en is zij uitgegroeid tot een autoriteit op het gebied van de 18de- en 19de-eeuwse mode.
31
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Katoenen hoed, ca.
1810; damesmouwtjes en mitaines, breiwerk in katoen, ca. 1800. ▼
verzamelt zij alleen de 18de-eeuwse kostuums. Jacoba de Jonge: ‘De herenmode houdt op na de Franse Revolutie, de 19de eeuw is minder interessant en mannenpakken zijn trouwens ongelofelijk schaars.’ Met het verzamelen groeide tevens haar kennis over het onderwerp. ‘Je gaat op zoek naar boeken’, vervolgt zij. ‘Ik heb in het begin bijvoorbeeld veel gehad aan een werkje uit mijn grootmoeders boekenkast met alleen maar plaatjes van kleding van 1794 tot 1894. Bij elk jaar waren twee
▼
niemand zich er later misschien meer om bekommert. ‘Zo heb ik een prachtige vroeg 19de-eeuwse jurk op een wat vreemde manier in mijn bezit gekregen’, aldus Jacoba de Jonge. ‘De jurk was van een oudere dame en werd altijd in haar familie met zorg bewaard. Zij had zelf geen kinderen en wilde mij de jurk wel geven, maar kon er moeilijk afstand van doen. Soms belde ze me op en zei: “Je moet weer eens langskomen, ik heb hier nog steeds een jurk voor je.” Dan kwam ik daar en werd de jurk bekeken, maar na
Japon van dun
wit katoen, ca. 1815,
TENTOONSTELLEN
met halsdoekje van
Zij laat anderen in haar kennis delen door lezingen te geven en cursussen bij haar thuis te organiseren. Verder was zij in 1980 betrokken bij de oprichting van de Nederlandse Kostuumvereniging (nu de Nederlandse Vereniging voor kostuum, kant, mode en streekdrachten), waarvan zij jarenlang voorzitter is geweest. In 1994 kreeg zij voor al haar inspanningen de Zilveren Anjer van het Prins Bernhard Cultuurfonds. Regelma-
bedrukte zijde en batisten shawl. ▲ Drie amazonekos-
tuums met bijpassende hoeden en zwepen. Voor: donkerblauw laken, ca. 1890; midden: grijze wol, ca. 1900; achter: bruine wol, ca. 1910.
‘Er was altijd wel iemand die bij haar ouders thuis ook nog iets in de verkleedkist had liggen.’ tig leent zij stukken uit voor tentoonstellingen. De afgelopen jaren is zij betrokken bij de kostuumtentoonstellingen van paleis Het Loo. Over de kostuumafdelingen van de belangrijkste musea op dit gebied in Nederland (Rijksmuseum, Centraal Museum Utrecht, Gemeentemuseum Den Haag en het Historisch Museum Rotterdam) is zij mild kritisch. ‘Het is op de kostuumafdelingen in musea vaak zo dat er weinig wordt gevarieerd in de algehele inrichting en decoratie van een zaal. Alleen de kleding
▲ Witte doop- en kinder-
▼
jurken, 1800-1920. Diverse crinolines,
1860- ca.1888.
zelf wisselt af en toe. Als mensen vaker terugkomen, denken ze: “Dat heb ik al gezien.” De tentoonstelling is in feite iedere keer hetzelfde, dan zit het ene witte dingetje in een wandvitrine, dan het andere witte dingetje. Mensen zien de relatie niet tussen de objecten. Ik heb daar geen last van, ik kan daar wel omheen denken, maar voor leken is het wel saai. Het is overigens erg moeilijk om het goed te doen. Tentoonstellingen in grote musea worden in eerste instantie op papier gemaakt. De voorwerpen worden met behulp van de computer geselecteerd. Wat dan aanvankelijk een aardige combinatie lijkt, kan in de praktijk lelijk tegenvallen. Hier heb ik minder last van, omdat ik de spullen zelf naast elkaar
32
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
kan leggen en combineren. Als iets dan niet goed bij elkaar past, haal ik gewoon wat anders op tot het wel goed is. Die flexibiliteit ontberen musea, omdat de kledingstukken vanwege hun kwetsbaarheid goed zijn opgeborgen en pas op het laatst uit hun verpakking worden gehaald.’ Dit jaar was dus een deel van haar eigen verzameling te bewonderen in Kasteel Huis Bergh. Die tentoonstelling was niet alleen mooi en rijk ingericht, zij was ook bijzonder leerzaam. De bezoeker kreeg
een fantastisch overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen in de mode tussen circa 1750 en 1920, verdeeld over een aantal tijdvakken. Eén ruimte was bijvoorbeeld gevuld met witte doop- en kinderjurken die feeëriek aan hangertjes leken te zweven. Elders toonden crinolines en queues de veranderingen in het vrouwelijk silhouet in de 19de eeuw. In een andere ruimte stond een drietal koploze poppen gekleed in amazonekostuums. De bijpassende hoeden hingen erboven, waardoor de aanwezigheid van een hoofd toch werd gesuggereerd. ‘Ik voelde me vrij gelukkig met deze expositie’, aldus Jacoba de Jonge, die de tentoonstelling samen met een bevriende verzamelaar inrichtte, ‘omdat
ik zo graag wilde laten zien dat je meer kan doen dan alleen maar poppen in het gelid neerzetten; dat je heel goed wat extra suggestie kunt wekken, door bepaalde ensembles half op te vullen en diverse accessoires eromheen te hangen.’ In het verleden heeft ze ook een keer een tentoonstelling thuis ingericht, waarbij de kamer kunstig werd getransformeerd tot een museumzaal. ‘Dat hadden we blijkbaar zo deskundig gedaan, dat een bezoekster me vroeg: “Vroeger woonde u hier toch?”’ Ter afronding van het gesprek lopen we langs de rekken en schappen in haar ondergrondse schatkamer. Grote dozen herbergen sierlijke hoeden. Pièce de résistance is een enorme zwarte fluwelen hoed waarop een complete (opgezette) goudfazant ligt gedrapeerd. De kleurrijke vogel heeft zijn kopje iets opgericht, zodat hij recht in de ogen kijkt van iemand die tegenover de hoeddraagster staat. Jacoba de Jonge laat me het verschil voelen tussen 18deeeuwse, vroeg 19 de-eeuwse en laat 19de-eeuwse zijde. Ondertussen vertelt zij over de veelal karikaturale voorstellingen die er van oude mode bestaan. ‘Alsof iedereen in het verleden elke dag stijf ingesnoerd in een korset rondliep. Die werden echt niet altijd en gruwelijk strak gedragen.’ Opeens schiet haar een verhaal te binnen. Een oudere dame vertelde haar eens dat zij vroeger een geit hadden. Een zusje of broertje van haar was namelijk ziek en kreeg geitenmelk voorgeschreven van de dokter. Haar moeder molk de geit elke dag in de tuin, ‘behalve als mijn moeder haar korset al aanhad, dan moest de geit op de keukentafel’, zo herinnerde de vrouw zich. Jacoba de Jonge lacht en verzucht: ‘Het wordt tijd dat ik het allemaal eens opschrijf. Het probleem is, ik ben meer een verteller dan een schrijver en waar haal je de tijd vandaan.’ Hopelijk komt het er in de toekomst nog van: met de verhalen die zij mij allemaal heeft verteld, wordt het zonder twijfel een van de leukste boeken over het onderwerp. Ik zou het direct kopen. ◆
N I E U W S
V A N
Leden voor Leden Het ledental van de Vereniging Rembrandt is de laatste jaren fors toegenomen tot ruim boven de 7000. De ambities reiken echter verder. Onze vereniging streeft ernaar in het jaar 2005 het aantal van 10.000 leden te halen. Onder het motto ‘Leden voor Leden’ roepen wij u daarom op om met behulp van de opgaveformulieren in dit Bulletin één (of wellicht meer dan één) familielid, vriend of kennis lid van onze vereniging te maken. Hiermee doet u niet alleen de Vereniging Rembrandt maar ook uzelf én het nieuwe lid een groot plezier.
D E
V E R E N I G I N G
Ledenbijeenkomst in het Rijksmuseum Op 12 april jl. vond in het Rijksmuseum Amsterdam de voorjaarsbijeenkomst plaats. Voorzitter Mr J.M. Boll kon ongeveer 350 leden verwelkomen, waarna conservator Drs Huigen Leeflang een boeiende inleiding hield op de grote overzichtstentoonstelling van de prentmaker en schilder Hendrick Goltzius. Het zeer gewaardeerde glas wijn dat het Rijksmuseum aanbood, weerhield de leden er niet van om zich intens in Goltzius’ werk te verdiepen. Ook de tentoonstelling met bronzen van Willem van Tetrode, die prachtig aansloot bij de Goltziusexpositie, werd met veel genoegen bekeken.
Boekje Rembrandtlezing Voor de derde maal organiseerde de Vereniging Rembrandt in samenwerking met Het Financieele Dagblad in 2002 de Rembrandtlezing. Op 19 november jl. spraken prof. Kirk Varnedoe (oud hoofdconservator schilderen beeldhouwkunst van het Museum of Modern Art in New York) en prof. drs Ronald de Leeuw (hoofddirecteur van het Rijksmuseum Amsterdam) over de relatie tussen de overheid, particulieren en openbare collecties in de Verenigde Staten en Nederland. Dr Gerrit Zalm sprak een slotwoord. De lezingen zijn inmiddels in een fraai boekje gepubliceerd. Van deze uitgave is een beperkte oplage beschikbaar voor leden van de Vereniging Rembrandt. Het boekje is voor € 15,- (inclusief verzendkosten) te bestellen via e-mail:
[email protected] .
Nieuw in Nederland bij de AVRO In september begint op de televisie een nieuwe kunstrubriek van de AVRO onder de naam Nieuw in Nederland. Het programma sluit aan bij de opzet van de AVRO-Kunsttribune en het Tribunemagazine. In de rubriek worden nieuwe aanwinsten voor het openbaar kunstbezit besproken door kenners, liefhebbers, leken en verzamelaars. Het programma wordt in 35 afleveringen van ca. 10 minuten uitgezonden op Nederland 1 op zondagavond tussen 18.30 en 19.00 uur. De afleveringen worden maandag overdag herhaald. Nieuw in Nederland wordt geproduceerd door de AVRO in samenwerking met de Mondriaan Stichting, het VSB Fonds en de Vereniging Rembrandt.
33
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Miniatuurportret van Frans Hals Op 5 juni werd een nieuwe aanwinst in het Frans Halsmuseum gepresenteerd: een miniatuurportret van de Haarlemse onderwijzer/geschiedschrijver Theodorus Schrevelius, geschilderd door Frans Hals. De Vereniging Rembrandt kon, mede door een bijdrage uit het Stortenbekerfonds, substantieel aan de aankoop bijdragen. In het volgende Bulletin zal uitgebreid aandacht aan het portret worden besteed.
Raad van Adviseurs Tijdens de vergadering van het bestuur met de Raad van Adviseurs op 24 januari 2003 is drs B.F. baron van Ittersum benoemd tot lid van de Raad van Adviseurs.
Website Actuele informatie met betrekking tot de vereniging vindt u op onze website: www.verenigingrembrandt.nl
ALGEMEEN
De Vereniging Rembrandt werd onder de naam Vereeniging Rembrandt tot behoud in Nederland van kunstschatten opgericht op 24 september 1883. Het doel van de vereniging is het behouden en uitbreiden van kunstschatten voor Nederland, en het verrijken van het openbare bezit aan kunstschatten in Nederland. De vereniging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam, no V40531186. LIDMAATSCHAP
De leden hebben op vertoon van hun lidmaatschapskaart gratis toegang tot de permanente collecties van de ruim honderd musea waaraan de Vereniging
Rembrandt steun heeft verleend, alsmede tot de ledenvergaderingen en de bijzondere ledenbijeenkomsten. Voorts ontvangen de leden het Bulletin met actuele informatie en beschouwingen door experts en fraaie afbeeldingen van de kunstwerken die met steun van de Vereniging Rembrandt zijn verworven (echtpaar/partners leden ontvangen één Bulletin). Ingevolge besluit van de Algemene Ledenvergadering 2000 zijn de contributies met ingang van 2002 als volgt vastgesteld: ■ gewoon lidmaatschap: ten minste 50 euro per jaar ■ echtpaar/partners lidmaatschap (twee personen): ten minste 75 euro per jaar ■ jongerenlidmaatschap (t/m 25 jaar): ten minste 20 euro per jaar
Leden die in een jaar in aanvulling op de contributie een gift van (ten minste) 250 euro doen, kunnen voor dat jaar de status van Donateur verkrijgen. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het bureau van de Vereniging Rembrandt.
G E V E N O M K U N S T ? D E K U N S T VA N H E T G E V E N ! De Vereniging Rembrandt steunt kunstaankopen van musea ten behoeve van ons openbaar kunstbezit. Van overheidswege wordt dit particulier initiatief fiscaal ondersteund. Voor giften van particulieren gelden onder bepaalde voorwaarden aftrekmogelijkheden voor de inkomsten- en successiebelasting. De Vereniging Rembrandt is geheel vrijgesteld van schenkings- en successierechten. Zo kan zij optimaal profiteren van uw gift tijdens uw leven of bij erfstelling. Op welke wijze levert uw schenking meer op? ■ Een gift is een schenking uit vrijgevigheid zonder dat daar op geld waardeerbare aanspraken tegenover staan. De Vereniging Rembrandt is gebaat bij elke gift. De gift kan in geld of natura (w.o. kunstvoorwerpen) geschieden en als eenmalige of periodieke schenking gedaan worden. Fiscaal is het het aantrekkelijkst voor u om de schenking in vijf of meer vaste termijnen te voldoen. Voor een dergelijke gift is, evenals bij erfstellingen of legaten, het inschakelen van een notaris nodig. De Vereniging Rembrandt is bereid de notariële kosten voor haar rekening te nemen bij periodieke giften vanaf € 200 per termijn. ■ Door erfstelling of legaat kunt u uw vermogen, een bedrag en/of kunstvoorwerpen nalaten aan de Vereniging Rembrandt. De bestemming van de kunstvoorwerpen kan worden bepaald in overleg met de Vereniging Rembrandt. Hiervoor geldt onder bepaalde voorwaarden de genoemde vrijstelling van successierechten.
34
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
■ U kunt door tussenkomst van de Vereniging
Rembrandt een aanzienlijk bedrag aan successierechten besparen bij een zogeheten schenking of legaat aan derden vrij van rechten en kosten. Wij geven u hierover graag een nadere toelichting. ■ Ten slotte noemen wij de bijzondere mogelijkheid dat erfgenamen het successierecht gedeeltelijk voldoen door overdracht van kunstvoorwerpen aan de Staat. U kunt ons hierover raadplegen. Waaraan draagt u bij? U draagt bij aan de realisatie van de algemene doelstelling van de Vereniging Rembrandt: verrijking van ons openbaar kunstbezit in algemene zin, of aan de verwerving van kunstwerken op een bepaald verzamelgebied. Nieuwe mogelijkheden zijn: een Rembrandtfonds op Naam of een Themafonds. Wat is een Rembrandtfonds op Naam? Een persoonlijke manier van schenken of nalaten.
Het is een apart fonds, waarvan de oprichter in samenspraak met de Vereniging Rembrandt de naam bepaalt (bijvoorbeeld de naam van de stichter[s]), de doelstelling en de wijze van besteding. Voor een Rembrandtfonds op Naam geldt een minimum bedrag van € 75.000. Wat is een Themafonds? Deze fondsen worden in het leven geroepen voor degenen, die geïnteresseerd zijn in een bepaald verzamelgebied. U kunt bijdragen aan een afzonderlijk Themafonds, bedoeld om bepaalde onderdelen van de openbare collecties te steunen, bijvoorbeeld 17de-eeuwse schilderkunst, religieuze kunst, prenten en tekeningen, beeldhouwkunst, kunstnijverheid of moderne kunst. Op deze wijze kunt u daadwerkelijk bijdragen aan kunstaankopen in bepaalde richtingen. In een Themafonds kunt u participeren vanaf € 5.000. Nadere informatie Wij geven u graag nadere informatie over de vermelde mogelijkheden. Hiervoor is een speciale brochure Geven om kunst? De kunst van het Geven samengesteld, die wij u desgevraagd toezenden. Wij nodigen u uit om hierover contact op te nemen met het Bureau (Drs H.M. Blankenberg, telefoon 070 - 427 17 20, e-mail:
[email protected]).
De leden van de Vereniging Rembrandt hebben op vertoon van het bewijs van lidmaatschap vrije toegang tot de musea, die sinds de oprichting van de vereniging in 1883 zijn gesteund bij de aankoop van kunstwerken. Dit zijn:
Stedelijk Museum
ALKMAAR •
Kasteel Amerongen
AMERONGEN • AMERSFOORT •
Museum Flehite
AMSTELVEEN •
Cobra Museum
AMSTERDAM •
Allard Pierson Museum
•
Amsterdams Historisch Museum
•
Bijbels Museum
•
Joods Historisch Museum
•
Museum Amstelkring
•
Museum het Rembrandthuis
•
Museum Willet-Holthuysen
•
Nederlands Scheepvaartmuseum
•
Pijpenkabinet & Smokania
•
Rijksmuseum
•
Stedelijk Museum
•
Stedelijk Museum Bureau Amsterdam
•
Tropenmuseum
•
Van Gogh Museum Paleis Het Loo - Nationaal Museum
APELDOORN •
Museum Stad Appingedam
APPINGEDAM •
•
Museum Het Paleis
•
Maritiem Museum Rotterdam
•
Museum Meermanno
•
Museum Boijmans Van Beuningen
•
Museum Mesdag
•
Wereldmuseum Rotterdam/
•
NAi Nederlands Architectuur-
GRONINGEN • HAARLEM •
• HATTEM •
• HEUSDEN A/D MAAS • HILVERSUM • HOORN • KATWIJK • LAREN • LEEK • LEENS • LEERDAM • LEEUWARDEN •
•
ASSEN •
Drents Museum
ASTEN •
Beiaard- en Natuurmuseum Asten
•
Het Markiezenhof
BERGEN OP ZOOM • BEVERWIJK • BREDA •
Museum Mr. Simon van Gijn Museum Kempenland Stedelijk Van Abbemuseum Stg Rijksmuseum Zuiderzeemuseum Rijksmuseum Twenthe
ENSCHEDE •
Gorcums Museum
GORINCHEM •
Stedelijke Musea
GOUDA •
’ S-GRAVENHAGE • Gemeentemuseum Den Haag
TILBURG •
Fries Museum Museum Het Princessehof/
UDEN • UITHUIZEN • UTRECHT •
•
Rijksmuseum Het Koninklijk
Fries Scheepvaart Museum Streekmuseum De Groote De Pont, Stichting voor Museum voor Religieuze Kunst Menkemaborg Centraal Museum Nationaal Museum van
• VAASSEN • VELSEN-ZUID •
Museum Catharijneconvent Kasteel de Cannenburch Museum Beeckestijn Stedelijk Museum Museum Swaensteyn Gemeentemuseum
•
Stedelijk Museum De Lakenhal
WIJHE •
Kasteel het Nijenhuis
LIMMEN •
Hortus Bulborum (bereikbaar via
WOERDEN •
Stadsmuseum Woerden.
Gemeentehuis)
ZAANDAM •
Museum van het Nederlandse
ZALTBOMMEL •
Maarten van Rossummuseum
LOOSDRECHT • MAARSSEN • MAASTRICHT •
Uurwerk
Kasteel-Museum Sypestyn Slot Zuylen Bonnefantenmuseum
ZIERIKZEE •
MARKEN •
Marker Museum
•
MIDDELBURG •
Zeeuws Museum
ZUTPHEN •
NIJMEGEN • OTTERLO •
•
Kröller-Müller Museum Nederlands Tegelmuseum Purmerends Museum
RIDDERKERK •
Huys ten Donck (alleen de tuinen) Stedelijk Museum Roermond
•
Koninklijk Kabinet van
ROTTERDAM •
Atlas van Stolk/Het Schielandhuis (Historisch Museum Rotterdam)
Maritiem Museum Zierikzee Stadhuismuseum Museum Henriëtte Polak in De Wildeman
Museum Het Valkhof
PURMEREND •
ROERMOND •
VERENIGING REMBRANDT ZOMER 2003
Oudheidkundige Verzameling
Rijksmuseum voor Volkenkunde
Haags Historisch Museum Schilderijen Mauritshuis
Goud-, Zilver-, en Klokkenmuseum
Speelklok tot Pierement
Museum Boerhaave Prentenkabinet der Rijks-
Stedelijk Museum
hedendaagse kunst
Borg Verhildersum Nationaal Glasmuseum
Museum Het Tollenshuis
Sociëteit
Singer Museum Nationaal Rijtuigenmuseum
Rijper Museum In ‘t Houten Huis
WEESP •
•
35
TIEL •
•
Dordrechts Museum
ENKHUIZEN •
Katwijks Museum
SNEEK •
Rijksmuseum van Oudheden
Gemeentemusea
•
Westfries Museum
Kasteel Rosendael
Belfort Sluis
Goois Museum
•
Volkenkundig Museum Nusantara
•
SLUIS •
Breda’s Museum
•
EINDHOVEN •
SCHOONHOVEN •
VOORBURG •
Stedelijk Museum Het Prinsenhof
DORDRECHT •
•
SCHIEDAM •
Penningkabinet
•
DEVENTER •
Het Gouverneurshuis
DE RIJP • RIJSWIJK (ZH) •
Museum Kennemerland
Museum Lambert van Meerten
DELFT •
Noordbrabants Museum
ROZENDAAL •
VLISSINGEN •
Historisch Museum Den Briel
BRIELLE •
Gemeentemuseum Helmond
universiteit
Afrika Museum
BERG EN DAL •
Voerman Museum
Nederlands keramiekmuseum LEIDEN •
instituut
Teylers Museum
’ S-HERTOGENBOSCH • Museum het Kruithuis
Gemeentemusea
ARNHEM •
Frans Halsmuseum
’ S-HEERENBERG • Kasteel Huis Bergh HELMOND •
Museum voor Volkenkunde
Groninger Museum
•
Stedelijk Museum
ZWOL LE •
Stedelijk Museum
FOTO’S: PETER COX, JANNEA LINDERA
Z AT E R D A G 11 O K T O B E R 2 0 0 3 , 1 5 . 3 0 – 1 9 . 0 0 U U R
Algemene Ledenvergadering in Eindhoven en exclusieve bezichtiging van het nieuwe Van Abbemuseum Op zaterdag 11 oktober 2003 wordt de Algemene Ledenvergadering van de Vereniging Rembrandt gehouden. Deze vindt plaats in de Stadskerk Sinte Cathrien aan de Kerkstraat in Eindhoven. Aansluitend wordt het ontwerp van het nieuwe Van Abbemuseum toegelicht in twee korte lezingen. Vervolgens verplaatst de bijeenkomst zich naar het nabijgelegen Van Abbemuseum, waarbij gebruik wordt gemaakt van de achteringang Stratumsedijk 2. Hier wordt de leden van de Vereniging Rembrandt op vertoon van hun lidmaatschapskaart de exclusieve gelegenheid geboden om het vernieuwde museum te bezichtigen. Nadere inhoudelijke informatie over de vergadering vindt u op het inlegvel bij dit Bulletin.
PROGRAMMA 15.15 uur
Ontvangst in de Stadskerk Sinte Cathrien
15.30 uur
Algemene Ledenvergadering
16.30 uur
Lezing door Jan Debbaut, director of collections, Tate Gallery Londen Jan Debbaut was als voormalig directeur van het Van Abbemuseum verantwoordelijk voor de nieuwbouw van het museum Lezing door Abel Cahen, architect van het nieuwe Van Abbemuseum
17.15 uur
Bezoek aan het Van Abbemuseum (achteringang Stratumsedijk 2)
19.00 uur
Einde bijeenkomst
In het Van Abbemuseum wordt u een drankje aangeboden. In het museumrestaurant zijn soep en broodjes verkrijgbaar.
V e r g e e t n i e t u w l i d m a a t s c h a p s k a a r t m e e t e n e m e n . U heeft deze nodig om het Van Abbemuseum binnen te komen.
AANMELDEN VOOR 3 OKTOBER
Het hele programma is alleen bestemd voor leden van de Vereniging Rembrandt (geen introducés). In verband met de organisatie wordt u vriendelijk verzocht zich vóór 3 oktober aan te melden. U kunt hiervoor gebruik maken van de in dit Bulletin opgenomen antwoordkaart. BEREIKBAARHEID
Vanaf NS-station Eindhoven is het 10 minuten lopen naar de Stadskerk Sinte Cathrien. U kunt ook bus 7 nemen, uitstappen halte Stadhuisplein. Wanneer u met de auto komt, kunt u parkeren in de P Stadskantoor/Van Abbemuseum of P Stadhuisplein. Voor meer informatie www.vanabbemuseum.nl Vereniging Rembrandt Lange Voorhout 15 2514 EA Den Haag Telefoon: 070-4271720 Fax: 070-4271940 E-mail:
[email protected]