bulletin van de Ve r e n i g i n g Re m b r a n d t
p Peter Hecht over het Vereniging Rembrandt-fellowship p De nieuwe aanpak van het Stedelijk Museum Kampen p Henk van Os over museumarchitectuur p Met Titus naar New York
J a a r g a n g 2 0 n0 1 voor jaar 2010
Beschermvrouwe H.M. de Koningin
Dr. D. Overbosch Mevrouw dr. H.H. Pijzel-Dommisse Mr. L. R. J. ridder van Rappard Mr. S.A. Reinink Dr. P.H. Rem M.J.M. van Rooy Prof. dr. P. Schnabel Mevrouw mr. drs. T.S.M. van Schie Drs. P.J. Schoon Mevrouw dr. M.F. Simon Thomas A.L. Stal A.G.L. Strengers Drs. C. baron van Tuyll van Serooskerken E.W. Veen Mevrouw ir. M.L.W. VehmeijerVerloop Mevrouw mr. P.H.E. Voûte Drs. M.J.F. Weck Drs. W. Weijland
Ereleden
Be st uur
raa d van a d viseur s
Mevrouw dr. E. Frederiks, 1994 Mr. W. baron van Dedem, 2002 Mr. J.M. Boll, 2009
Dr. M. Sanders, voorzitter Drs. C.O.A. baron Schimmelpenninck van der Oije, vice-voorzitter Mevrouw mr. A.A. van Berge, secretaris Drs. A.A. Fock, penningmeester Drs. F.J. Duparc Prof. dr. R.E.O. Ekkart Mevrouw prof. dr. C.W. Fock Prof. dr. P.A. Hecht Drs. W.M.J. Pijbes Dr. C.B. Smithuijsen Dr E.J. van Straaten Mevrouw L.C.E. van Tets-van Tienhoven Jhr. M.A. van Weede
Prof. dr. J.N.M. van Adrichem Prof. dr. J. Th. M. Bank Mevrouw drs. E. Barents Prof. dr. C. Blotkamp Mevrouw prof. dr. C.A. ChavannesMazel Prof. dr. M. Forrer Mr. Th. Groenewald Mr. F.A.J. van Hall Mr. H.F. Heerkens Thijssen Drs. J.J. Heij Drs. J.H. van Heijningen Nanninga Drs. B.F. van Ittersum J.M.N. Leighton Mevrouw drs. D.H.A.C. Lokin Drs. G. Luijten Prof. dr. V. Manuth Drs. H.J.A.T. Meertens Mevrouw mr. E.M.L. Moerel Mr. A.R.T. Odle
Vereniging Remb ran dt
Bureau (9 – 13 uur)
Kl achte nc o mm iss i e
Lange Voorhout 15 2514 ea Den Haag T: 070 - 427 17 20 F: 070 - 427 19 40 E:
[email protected] www.verenigingrembrandt.nl
Drs. H.M. Blankenberg, directeur
Fon dse n w e r v i n g
Contacten Musea/PR
Mr. D.H. Beukenhorst, voorzitter Mevrouw mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, secretaris Mevrouw mr. M.C. Scholten Dr. J.M. de Groot Mr. H. baron van Imhoff
Mevrouw drs. F.M. Bijl de VroeVerloop Secretariaat
Mevrouw P. Taal Ledenadministratie
Bankrekeningnummers: (contributie) 25 22 00 861 (algemeen) 21 33 99 385
Mevrouw A.J.M. Devilee Mevrouw M.R. Mangroelal Leden van de Vereniging Rembrandt kunnen bij het secretariaat extra Bulletins bestellen voor € 7,- per stuk (excl. portokosten).
Colofon: Redactie: Gerdien Wuestman – Onderzoek en tekstproductie, Utrecht Ontwerp: van Rosmalen & Schenk, Amsterdam Druk: Onkenhout BV, Almere illustratie omslag: De drie oudste kinderen van stadhouder Frederik Hendrik en Amalia van Solms (deatail) Gerard van Honthorst (Utrecht 1592-1656 Utrecht) 1629. Olieverf op doek, 102,9 x 124,5 cm Paleis Het Loo Nationaal Museum, Apeldoorn
I n ho u d
KASTEEL HUIS BERGH, ’S-HEERENBERG
14 Portret van graaf Hendrik van den Bergh
Otto van Veen, ca. 1618
De Vereniging Rembrandt
4 In memoriam mr. W.O. Koenigs
is een particuliere organisatie, opgericht in 1883. Zij heeft als doel door het beschikbaar
CENTRAAL MUSEUM, UTRECHT
16 De aanbidding van de drie koningen
Abraham Bloemaert, ca. 1624
5 Rapport uit Utrecht: Het Rembrandt-fellowship krijgt vorm
Peter Hecht
stellen van geldelijke middelen
Een half jaar na zijn start als eerste fellow van de Vereniging Rembrandt vertelt Peter Hecht over de resultaten tot nu toe en over zijn plannen voor de aankomende maanden.
musea en andere openbare verzamelingen effectieve hulp te bieden bij het verwerven van kunstvoorwerpen.
8 Een levendig verleden: Het Stedelijk Museum Kampen
MUSEUM BOIJMANS VAN BEUNINGEN, ROTTERDAM
19 Kunstkabinet, toegeschreven aan Herman
Doomer, ca. 1630-1640
Marieke Ensing Na een verbouwingsperiode van twee jaar opende het Stedelijk Museum in Kampen in maart 2009 zijn deuren. Slaagt het erin een groter publiek te bereiken?
Vereniging Rembrandt al 125 jaar sponsor van het openbaar kunstbezit 10 Gered uit ‘die vuul veerckens handen’
Hilbert Lootsma Particulieren die zich inzetten voor het behoud van openbaar kunstbezit waren er al in de late 16de eeuw. Hilbert Lootsma onderzocht een aantal opmerkelijke initiatieven.
23
PALEIS HET LOO NATIONAAL MUSEUM, APELDOORN
De drie oudste kinderen van Frederik Hendrik en Amalia van Solms, Gerard van Honthorst, 1629
13 Ogenblik: Drol of doos
Prof. dr. Henk van Os Museumgebouwen zijn vaak in de eerste plaats blikvangers. Henk van Os breekt een lans voor de dienstbare architect.
grote liefdes
MUSEUM V/h NEDERLANDSE UURWERK, ZAANDAM
28 Staande klok
Steven Huijgens, ca. 1685
37 Hetzelfde object, op een andere manier bekeken
Huub Blankenberg Veel musea en stijlkamers beschikken over een of meer exemplaren van het ‘staand horloge’. Onlangs kocht het Museum van het Nederlandse Uurwerk in Zaandam wéér een staande klok. Was dat nodig?
met steun van de Vereniging Rembrandt
NEDERLANDS GOUD-, ZILVER EN KLOKKENMUSEUM
30 Zilver uit de collectie van Van Kempen en Begeer
19de en 20ste eeuw 38
Met Titus naar New York Juliette Jonker-Duynstee In november 2009 organiseerde de Titus Cirkel een lustrumreis naar New York. Een van de deelnemers doet verslag.
In het vorige nummer van het Bulletin van de Vereniging 22/27 Kunstvragen Rembrandt is een storende fout geslopen. De Tafelberg Titus lid Wite van Haersma Buma bij Blaricum in vier gezichten Minister van OCW Ronald Plasterk is niet door het Haags al 125 jaar sponsor van het openbaar kunstbezit Historisch Museum verworven, 40 Nieuws van de Vereniging maar door het Rijksmuseum in Amsterdam, zoals uit het 42 Algemeen verdere artikel al blijkt.
Vereniging Rembrandt
GEMEENTEMUSEUM, DEN HAAG
34 Compositie in grijs (‘Compositie No. 10’)
Vilmos Huszár, 1918
Vereniging Rembran d t Arent Fock
In memoriam mr. W.O. Koenigs
Compositie met twee lijnen Piet Mondriaan 1931. Olieverf op doek, 112 x 112 cm STEDELIJK MUSEUM, AMSTERDAM
Op 24 december 2009 is mr. W.O. Koenigs op 83-jarige leeftijd overleden. De heer Koenigs heeft zich 23 jaar lang met hart en ziel ingezet voor de Vereniging Rembrandt. In de jaren 1973-1984 was hij secretaris en van 1984 tot 1996 voorzitter van het bestuur. Destijds was er nog geen professioneel bureau dat primair verantwoordelijk was voor de activiteiten van de Vereniging Rembrandt. Het kwam in hoge mate aan op de inzet van de voorzitter. Die inzet was groot, waarbij het er onder meer om ging de ambities en belangen van verschillende musea en hun directeuren zodanig in evenwicht te brengen met elkaar dat uiteindelijk met inzet van de beperkte financiële middelen van Rembrandt kwalitatief belangrijke werken voor de collectie Nederland konden worden verworven. Als zoon van Franz Koenigs, één van Nederlands grootste verzamelaars, had hij vanuit zijn ouderlijk huis een bijkans feilloos gevoel voor kwaliteit. De vele aankopen in de periode Koenigs zijn daarvan het blijvend bewijs.
4
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Will Koenigs vervulde zijn positie met grote toewijding, een zeer persoonlijke inzet en met overtuiging. En indien nodig was hij strijdbaar. Dat kwam voor de hele kunstwereld in Nederland en ook verder in de samenleving naar voren toen hij de actie leidde die gericht was op de verwerving van de ‘Hilversumse Mondriaan’ voor het Stedelijk Museum in Amsterdam. In 1987 besloot de gemeente Hilversum tot de verkoop van Compositie met twee lijnen (1931). Dit werk was in 1931 door enkele bewonderaars van de kunstenaar gekocht voor 500 gulden en aan de gemeente geschonken ter plaatsing in het nieuwe, door Dudok gebouwde raadhuis. Maar enkele decennia later had de gemeente geld nodig voor de restauratie van het Gooilandcomplex van de architecten Duiker en Bijvoet, en leek de verkoop van de inmiddels zeer kostbaar geworden Mondriaan een goed idee. De problematiek die hierdoor ontstond werd uiteindelijk opgelost. Hilversum kreeg van het Rijk steun voor de restauratie van het Gooilandcomplex en het schilderij kon in 1988 tegen een redelijke,
maar beneden de internationale marktwaarde gelegen prijs worden aangekocht door het Stedelijk Museum Amsterdam – met steun van de Vereniging Rembrandt, het Prins Bernhard Fonds en de Algemene Loterij Nederland. Zijn grote verdiensten voor de verrijking van het openbaar kunstbezit leidden ertoe dat Will Koenigs werd onderscheiden met de Zilveren Anjer. Bij de uitreiking op 27 juni 1996 sprak prins Bernhard de volgende woorden: ‘Door uw enorme energie en slagvaardige beleid heeft de Vereniging Rembrandt de aankoop van honderden voorwerpen mogelijk gemaakt. U zult uw opvolger niet kunnen zeggen “het werk valt ontzettend mee” en “alles loopt vanzelf”. Niets loopt vanzelf. Er zijn mensen voor nodig als u, meneer Koenigs’. De Vereniging Rembrandt gedenkt mr. W.O. Koenigs met eerbied en genegenheid. Onze gevoelens van medeleven en bijzondere dank, ook voor haar steun op de achtergrond bij het werk van haar man, gaan uit naar mevrouw Koenigs.
Peter Hecht
Rapport uit Utrecht Hoe het Rembrandt-fellowship inmiddels vorm krijgt
Toen het eerste fellowship van de Vereniging Rembrandt in september 2009 voor een periode van vijf jaar bij de Universiteit Utrecht werd ingesteld, werd afgesproken dat ik in dat kader jaarlijks een cursus zou geven die de geschiedenis van en de omgang met het openbaar kunstbezit centraal stelt en bovendien jaarlijks een tentoonstelling in een Nederlands museum met een bijbehorende publicatie zou verzorgen. Inmiddels zijn we een half jaar verder en is de eerste cursus alweer verleden tijd.
5
EEN WER KGR OE P STEDELI JK
De Kruisiging
K UN STBE ZIT
Giovanni di Paolo
Vijfentwintig bachelorstudenten kregen in een zogenaamde onderzoekswerkgroep in hun derde jaar elk een stedelijk museum toegewezen, waarvan zij in een periode van twee maanden moesten uitzoeken hoe dat museum is ontstaan, hoe het zich in de loop der tijd heeft ontwikkeld, hoe het er nu bijstaat en wat zij daarvan vinden of zelfs wat zij er desgevraagd mee zouden willen doen. Hierover schreven zij hun eerste paper, waarna zij in de tweede ronde zelf een onder zoeksvoorstel mochten formuleren dat gebaseerd moest zijn op een vraag waarop zij tijdens het werk aan hun eerste werkstuk waren gestuit. Dit alles werd gedurende de hele onder wijsperiode van vier maanden in wekelijkse bijeenkomsten collectief besproken. Ook werden er enkele excursies gemaakt en werd er met de
ca. 1440-1450. Tempera
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
op paneel, 29 x 62 cm MUSEUM CATHARIJNE CONVENT, UTRECHT
directeuren van enkele grotere musea contact opgenomen. Meta Knol ontving de hele werkgroep in de Lakenhal in Leiden, Edwin Jacobs in het Centraal Museum in Utrecht, en de directeur van het Amsterdams Historisch Museum, Paul Spies, kwam naar Utrecht om ons over zijn programma te vertellen en te reageren op de vragen die de studenten op grond van hun eigen verkenning van zijn museum hadden opgesteld en van te voren bij hem hadden ingediend. Mooi was, dat de studenten in deze groep al doende kennis konden maken met de hele breedte van onze stedelijke musea – voor zover deze althans nog een functie als stedelijk museum voor kunst en geschiedenis vervullen. Van Alkmaar tot Zwolle, van groot en succesvol tot klein en armlastig: het hele panorama kwam voorbij. Hoe er kunst na de Beeldenstorm in veiligheid werd gebracht op het stadhuis, hoe verlichte genootschappen in de 18de eeuw de
geschiedenis van hun stad begonnen te documenteren, hoe objecten van waarde uit het bezit van de gilden en de schutterijen – nadat deze door Napoleon waren afgeschaft – door de stedelijke autoriteiten werden bewaard of juist verkwanseld, hoe tentoonstellingen tegen het einde van de 19de eeuw de ouderdom en betekenis van de eigen stad onder de aandacht brachten en zo de directe aanleiding voor de oprichting van een museum konden zijn: het kwam allemaal aan bod. Bijna overal viel ook op te merken hoe het karakter van de stedelijke oudheidkamers onder druk kwam te staan toen de kunst in toenemende mate boven de geschiedenis en haar relieken werd gesteld, en bijna overal kon ook in een volgende fase van de museale geschiedenis een zekere druk worden gesignaleerd om nu eindelijk ook eens aandacht aan de eigen tijd te schenken. En steeds werd de geschiedenis van de instelling in
6
De Verkondiging aan Maria Jacopo Tintoretto ca. 1560-1585. Olieverf op doek, beide 115 x 93 cm (Fragmenten van een orgeldecoratie) RIJKSMUSEUM, AMSTERDAM
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
kwestie gevolgd door de vraag: wat is er nog van dat stedelijk museum over en wat willen wij er nu nog mee? Waarom is het museum in Kampen zo succesvol en wat zal het museum in Brielle gaan doen met het vorstelijke legaat dat het vorig jaar heeft gekregen? Waarom zou maar vier procent van de ruim 200.000 bezoekers die het Amsterdams Historisch Museum jaarlijks ontvangt uit Amsterdam afkomstig zijn? Wordt een stedelijk museum in een stad als Gouda er beter van als het kiest voor een landelijke niche en zich probeert te profileren middels kunst van vrouwen of als emancipatiemuseum, of komen zijn bezoekers toch vooral om iets over Gouda te leren en iets van de stad te zien? Vragen te over en nergens een eenvoudig antwoord – behalve dat de belangstelling voor de geschiedenis van de eigen omgeving nog altijd door heel veel mensen
Een instelling die in haar eigen missie gelooft geeft daar doorgaans ook het beste vorm aan. wordt gedeeld en dat een instelling die in haar eigen missie gelooft daar doorgaans ook het beste vorm aan geeft. Overleven is aanpassen, dat is waar, maar eerst moet duidelijk zijn wat wij de moeite waard vinden om te behouden en waarom wij menen daar nog iets mee te kunnen of zelfs te moeten doen. Op uitnodiging van Edwin Jacobs werd de werkgroep Stedelijk Kunstbezit afgesloten met een klein symposium in het Centraal Museum, waarop vijf studenten over hun onderzoek vertelden. Dat gebeurde in aanwezigheid van de betrokken directeuren of hun plaatsver-
in het kader van mijn fellowship gedeeltelijk vervangt en daarenboven door een aanvullende bijdrage van de universiteit aan een proefschrift kon beginnen over de gevolgen van de Beeldenstorm voor het ontstaan van het openbaar kunstbezit en het moderne kunstbegrip in Nederland. De eerste vragen hebben daarbij betrekking op het hoe en waarom van de redding van bepaalde werken, die, eenmaal uit de kerk verwijderd, alleen nog maar als voorwerpen van geschiedenis en kunst werden gezien. Later zal zijn onderzoek zich ook richten op de gevolgen van de Beeldenstorm voor de Hollandse kunstproductie en de positie van de kunstenaar, die hier beduidend vroeger dan elders in Europa zonder veel hulp van kerk of staat moest zien te overleven. Ook hij vertelt in dit Bulletin iets over zijn project. DE TENT OON STELLING
vangers, zodat de opgeworpen vragen meteen ook aan de vertegenwoordigers van de besproken instellingen konden worden voorgelegd. Leren discussiëren is immers ook een kunst, net als een beknopte rapportage schrijven, zoals nu door een van de deelnemende studenten voor dit Bulletin over het museum in Kampen is gedaan. Inmiddels zijn ook de tweede papers van alle studenten ingeleverd en blijkt waar hun eigen belangstelling het meest naar uitgaat. Die varieert van vragen naar de inzetbaarheid van nieuwe media in de museumeducatie en het lot van de stijlkamer tot en met de vraag naar de geschiedenis van het verzamelen van art nouveau voor het Nederlands openbaar kunstbezit en wanneer daarmee eigenlijk werd begonnen.
Madonna met Kind Bartolomé Esteban Murillo ca. 1660-1680. Olieverf op doek, 190 x 137 cm MAURITSHUIS, DEN HAAG
EEN P R O MO TIE P LAAT S
Dit onderwijs werd door mij verzorgd samen met Hilbert Lootsma, die mij
7
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
En dan is er nog de tentoonstelling, waar u straks hopelijk naar toe kunt gaan. Omdat de tijd om jaarlijks een tentoonstelling te organiseren nogal krap is, ging ik op pad met een tame lijk bescheiden plan. Ik stelde aan de directeur van Museum Boijmans Van Beuningen voor om zijn vaste collectie schilderijen tijdelijk aan te vullen met een aantal eminente buitenlandse werken uit andere Nederlandse musea die daar op dit moment geen bijzondere functie vervullen en misschien ook niet (meer) zo goed passen. Tussen de twintig en de dertig topstukken met hun verhaal te gast in Boijmans, dat was het idee. De Kruisiging van Giovanni di Paolo van het Catharijneconvent, die Mgr. Van Heukelum met enkele andere vroege Italiaanse schilderijen in 1867 kocht in de hoop dat zo’n voorbeeld de Hollandse religieuze kunst van zijn eigen tijd op een hoger plan zou kunnen brengen, de Verkondiging van Tintoretto, die met de collectie Lanz in het Rijksmuseum belandde, of de grote Madonna van Murillo, die Koning Willem I ooit aan het Mauritshuis heeft geschonken – dat waren een paar van de werken die ik
Dit nu was een echte jongensdroom, want geen Nederlands museum was mij liever toen ik mij voor kunst begon te interesseren. noemde als potentiële gasten die ik graag eens in Rotterdam zou willen laten zien, gebruik makend van het Nederlands openbaar kunstbezit als geheel. Maar al pratend kwam Sjarel Ex met een ander, beduidend groter plan en vroeg of ik niet de volgende presentatie van de vaste collectie van Museum Boijmans zou kunnen verzorgen, de zogenaamde Collectie III. Mijn beoogde gasten zouden daarin meer dan welkom zijn. Dit nu was een echte jongensdroom, want geen Nederlands museum was mij liever toen ik mij voor kunst begon te interesseren. Alleen in Boijmans was een indruk te krijgen van de rijkdom van de oudere Europese schilderkunst, alleen in Boijmans was de geschiedenis van de schilderkunst van de Lage Landen als geheel te zien, inclusief Van Eyck en Rubens, alleen in Boijmans werd naast de oude kunst ook kunst van de eigen tijd getoond en werd, net als in het Gemeentemuseum in Den Haag, de rijkdom van de kunstnijverheid zo selectief gebracht, dat ook een leek nog met plezier naar al die overvloed kon kijken. Jongensdromen vragen om een soort overmoed waar ik inmiddels beducht voor ben, maar dit idee was onweerstaanbaar. De collectie van Museum Boijmans in dat prachtige gebouw van Van der Steur te mogen inrichten, dat lijkt mij nog steeds bijna te mooi om waar te zijn. Maar inmiddels zijn de eerste afspraken met mogelijke bruikleengevers gemaakt en ben ik zo vaak als mijn andere werk dat toestaat in Rotterdam te vinden. Als alles volgens afspraak verloopt, is de opstelling van Collectie III in maart 2011 gereed. En dan krijgt u ook nog een boekjes
Marieke Ensing
Een levendig verleden Het gerenoveerde Stedelijk Museum Kampen Het Stedelijk Museum Kampen (SMK) sloot in 2007 zijn deuren om te beginnen aan een verhuizing van het zogenaamde Gotische Huis naar het Oude Raadhuis van de stad. Het voormalige raadhuis moest volledig worden verbouwd om te voldoen aan de eisen van het nieuw ontwikkelde museumconcept. Na een verbouwingsperiode van twee jaar opende het SMK op 19 maart 2009 zijn deuren voor het publiek. Met een nieuw gebouw, een nieuwe opstelling en een nieuw concept zijn de ambities toegenomen en richt het museum zich nu ook op een groter publiek.
IET S O VER DE GESCH IEDENI S
Net als in veel andere Nederlandse steden werd de basis voor het museum in Kampen gelegd door de museale activiteiten van een particulier, de gemeentearchivaris J. Nanninga Uiterdijk. Hij probeerde tevergeefs een geschikte locatie te vinden voor zijn museum, maar het gemeentebestuur steunde hem niet. In 1917 werd de Stichting Campen opgericht, met als doel het gerestaureerde Gotische Huis in gebruik te nemen als openbare leeszaal en museum. Van een gemeentelijk museum was toen nog geen sprake: het initiatief lag bij de stichting. In 1936 toonde ook de gemeenteraad weliswaar belangstelling, maar de exploitatie van een museum werd vooralsnog te kostbaar gevonden. Pas na 1945, toen de collectie de oorlog ongeschonden bleek te hebben overleefd, ontstond er in Kampen, net als in de rest van Nederland, een hernieuwde belangstelling voor het
8
historisch kunstbezit en werd er gemeentelijk geld vrijgemaakt om een museum in de Broederpoort in te richten. Ook de Stichting Campen richtte er een zaal in. Later droeg zij haar hele collectie over aan de gemeente. Toen in de jaren zeventig overal discussies werden gevoerd over de functie en vormgeving van musea, bleef Kampen niet achter. Ook hier worstelde men met ruimtegebrek en zowel Museumvrienden als werknemers vroegen om vernieuwing. Hierop werd in 1975 een conservator aangesteld en in 1982 werd het beheer van de collectie, die in de jaren zeventig flink was uitgebreid, ondergebracht bij de gemeentelijke afdeling van OCW. Een jaar later kon het museum terugverhuizen naar het Gotische Huis, waaruit de leeszaal inmiddels was vertrokken. Het werd nu een algemeen stadshistorisch museum, waarin de collectie chronologisch en thematisch werd gepresenteerd. In de jaren die volgden werd de collectie door schenkingen en aankopen verrijkt en werden ook de vondsten van de stadsarcheoloog aan de verzameling toegevoegd. Zij leverden vooral een bijdrage aan de betere beeldvorming van het dagelijks leven in het middeleeuwse Kampen. Vanaf 2002 werd opnieuw gezocht naar een ander onderkomen, omdat het Gotisch Huis inmiddels uit zijn voegen barstte. Nu kwam het Oude Raadhuis als onderkomen voor een geheel vernieuwd SMK in beeld. In 2007 startte de verbouwing van het historische raadhuis, dat als gevolg van een brand in 1543 uit twee delen bestaat: een rest van het oude stadhuis dat rond 1350 in een laatgotische stijl was gebouwd, en een uitbreiding uit 1543 die alle kenmerken van de Nederlandse renaissance draagt. Het feit dat het stadhuis een samenvoeging van twee gebouwen in twee
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
verschillende stijlen is, werd in de vormgeving van het nieuwe museum gerespecteerd en benut. DE NIEU WE OPZ ET
Het SMK werkte samen met Lagroup Leisure & Arts Consulting en Kossmann de Jong exhibition architects aan het ontwikkelen van een nieuw museumconcept, dat van het SMK een levendiger plek in het centrum zou moeten maken. Daarbij werden twee hoofdlijnen uitgezet: Museum in de stad – Stad in het museum en Kampen is vele steden. De eerste hoofdlijn wordt al ondersteund door de verbeterde ligging van het museum; het Raadhuis is het eerste gebouw dat bezoekers zien als ze over de IJssel Kampen binnenkomen. Daarnaast zijn er in de nieuwe opstelling verschillende manieren gevonden om de stad en het museum met elkaar te verbinden. Nieuw zijn de verrekijkers in de tentoonstellingsruimte op de tweede verdieping, waar de ontstaansgeschiedenis van de stad wordt verteld.
De bezoeker kan door de verrekijkers naar buiten kijken en zo telkens het tegenwoordige beeld zien van het deel van de stad waarover hij of zij in het museum wordt geïnformeerd. De trots van het nieuwe museum is echter de multimediatour. De bezoeker krijgt bij de ingang een doosje met een beeldscherm mee. Bij bepaalde objecten zijn metalen plaatjes geplaatst die ingelezen kunnen worden, waarna er een filmpje op het beeldscherm verschijnt. Hierin vertellen steeds andere Kampenaren hun verhaal bij het schilderij of object in kwestie en maken de bezoeker deelgenoot van de herinnering of associatie die het bij hen oproept. Zo gaat het museum een verbintenis aan met de inwoners van de stad. Bij het schilderij De Kamper Vroedschap op het ijs (1663) van Barent Avercamp is bijvoorbeeld een komisch filmpje te zien waarin een Kampenaar zijn weersverwachting geeft voor het geschilderde tafereel. Verschillende
9
istorische schaatsen die bij het schilh derij zijn geplaatst brengen het beeld nog dichterbij. De hoofdlijn Kampen is vele steden is uitgewerkt vanuit elementen die voor deze stad door de eeuwen heen kenmerkend zijn geweest. Kampen is Water, Oranje, Geloof en ook Bestuur & Recht. De verhuizing naar het Raadhuis heeft het mogelijk gemaakt deze elementen tot in detail uit te werken en vijf zalen volledig rond deze thema’s in te richten. NA DE HER OP ENING
Met dit nieuwe museumconcept hoopte het SMK zijn collectie beter te kunnen tonen en zijn bezoekersaantallen flink te verhogen. In 2006 bezochten 7471 mensen het museum, en in 2007, voorafgaand aan de sluiting in verband met de verbouwing, kwamen er in acht maanden 8000 bezoekers kijken. Als streefgetallen voor het heropende museum werden 17.500 tot 20.000 bezoekers per jaar genoemd,
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
De Kamper Vroedschap op het ijs Barent Avercamp 1663. Olieverf op doek, 103 x158 cm STEDELIJK MUSEUM KAMPEN
wat het museum zelf nogal overmoedig vond. Maar de optimisten hadden gelijk: het museum ging in maart 2009 weer open en voor het eind van het jaar waren er 24.000 bezoekers geteld. Of deze aantallen de komende jaren vastgehouden kunnen worden, is uiteraard de vraag. Vanzelfsprekend willen mensen uit Kampen en omgeving nu hun nieuwe museum zien, maar omdat het grotendeels een vaste opstelling betreft, zal moeten blijken hoeveel van deze bezoekers later nog zullen terugkomen. Daarom zal het SMK zich niet alleen lokaal en in het onderwijs met de nodige activiteiten moeten weren, maar ook nationaal de aandacht moeten zien te trekken. Met het nieuwe museumconcept dat stad en collectie zo duidelijk verbindt moet dit echter mogelijk zijn. Het museum heeft een uitstekende manier gevonden om ook de niet-regionale bezoeker actief bij de collectie te betrekken, en een bezoek aan Kampen en zijn Stedelijk Museum is dan ook zeker de moeite waards
Gered uit die vuul veerckens handen De lotgevallen van enkele beroemde altaarstukken tijdens en na de Beeldenstorm Het grootste altaarstuk dat ooit in de Noordelijke Nederlanden werd gemaakt, staat in Zweden. Het is ruim vijfenhalve meter hoog en, in geopende toestand, acht meter breed. Oorspronkelijk stond het in de Grote Kerk te Alkmaar, maar enkele jaren na de overgang van de stad naar het gereformeerde geloof werd het van de hand gedaan. Hilbert Loot s ma
10
Over de ontstaansgeschiedenis van dit werk zijn wij dankzij de overgeleverde contracten en rekeningen zeer goed geïnformeerd. Wij weten dat de kunstenaar, Maerten van Heemskerck (1498-1574), maar liefst vier jaar aan zijn Laurentiusaltaar heeft gewerkt,
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
hoeveel hij ervoor betaald kreeg en wie zijn sponsors waren. Voor de latere lotgevallen van het altaarstuk beschikken we over minder informatie. Zo is onduidelijk hoe het enorme werk de Beeldenstorm heeft overleefd die in augustus en september 1566 door Alkmaar woedde. De Grote Kerk werd toen immers zwaar getroffen en de beeldenstormers gingen er zelfs zo tekeer dat een oud vrouwtje zich letterlijk doodschrok van het geweld.1 Treurig was, dat de gilden juist op het moment van de bestorming op bevel van de stad bezig waren hun altaarstukken en beelden uit de kerk te verwijderen. Men was gewaarschuwd, maar te laat.
Het Laurentiusaltaar van Van Heemskerck, dat geen eigendom was van een gilde, schijnt deze vernielingen zonder schade te hebben overleefd. Dat het beschermd werd door zijn roem is echter niet gezegd, want andere vermaarde altaarstukken konden bij de beeldenstormers ook niet op genade rekenen. Zo werd bijvoorbeeld het door de Italiaanse reiziger Guicciardini geprezen werk van Pieter Aertsen (1507/08-1575) op het hoogaltaar van de Oude Kerk in Amsterdam volledig verwoest, en moest ook het grote altaarstuk van Frans Floris in de Onze-LieveVrouwekathedraal van Antwerpen het
tijdens de bestorming van die kerk ontgelden.2 Het is goed mogelijk dat het destijds nog geen vijfentwintig jaar oude altaarstuk van Van Heemskerck alleen maar is ontsnapt aan de vernieling omdat het, in tegenstelling tot vele andere werken in de Grote Kerk, wel op tijd in veiligheid was gebracht. Op die manier hebben namelijk verschillende beroemde altaarstukken de Beeldenstorm overleefd, zoals Het Lam Gods van de gebroeders Van Eyck (ca. 1366-1426 en ca. 1390-1441) uit de Sint-Bavo in Gent en Het Laatste Oordeel van Lucas van Leyden (ca. 1490-1533) uit de Leidse Pieterskerk. Het Gents altaar werd twee dagen voor de uitbraak van de Beeldenstorm gedemonteerd, waarna de afzonderlijke panelen door middel van een windas langs de klokopening naar de kerktoren omhoog werden getrokken.3 De 16de-eeuwse auteur Marcus van Vaernewijck, die ons in zijn dagboek veel vertelt over de Beeldenstorm in Gent, was zeer opgetogen dat het werk was gered, want, zo schrijft hij, ‘thadde een onverdraghelick jammer gheweest, dat zulck een stick dat noch Apelles, Seuxis, noch Parrhasius weercken te wijcken en hadde [dat wil zeggen: de beste schilderkunst uit de klassieke oudheid evenaarde], alzoo van die vuul veerckens handen zoude bedorven gheweest hebben […]’.4 Van sommige altaarstukken weten we zeker dat ze niet voor de Beeldenstorm waren geborgen, maar deze toch zonder enige schade hebben doorstaan. Het beroemdste daarvan stond in de Koorkerk in Middelburg. Dit drieluik, dat in formaat vergelijkbaar was met het Laurentiusaltaar uit Alkmaar, gold als het hoofdwerk van Jan Gossaert (ca. 1478-1531) en werd alom bewonderd.5 De Veerse apotheker en geschiedschrijver Jan Reygersbergh schrijft in zijn kroniek van Zeeland uit 1551 over het schilderij ‘datter alsulcke gheen en is in alle die Christenheyt,’ de al eerder genoemde Guicciardini sprak van een uitmuntend werk en de beroemde Duitse kunstenaar Albrecht Dürer (1471-1528) ging er waarschijnlijk speciaal voor naar Middelburg toen
11
hij in Antwerpen verbleef.6 Toen Van Vaernewijck in Gent te horen kreeg dat in Middelburg de Beeldenstorm had plaatsgevonden, moest hij meteen aan dit werk denken: ‘Daer naer up den woonsdach, den xxjen augusti ghijnc men die beelden afstormen tot Middelburch, die hooftstadt in Walckeren oft Zeelandt. Of die groote costelicke ende constighe autaer tafele met dobbel dueren, die men, als mense open dede, met scraghen moest onderzetten, om tghewichte wille, schade leet, dat en weet ic niet’.7 Wij weten het wel. Het werk bleef ongeschonden en dat was te danken aan een moedig optreden van de twee Middelburgse burgemeesters. In de ochtend van 22 augustus 1566, toen de Beeldenstorm in Middelburg in volle gang was, ging de pastoor van de kloosterparochiekerk langs bij Adriaen Claesz., een van de twee burgemeesters van de stad. Hij vroeg hem het altaarstuk in kwestie te redden, samen met het 16de-eeuwse grafmonument van graaf Willem II van Holland. Claesz ging hierop naar zijn medeburgemeester en samen bezochten zij de bisschop, die het verzoek van de pastoor herhaalde. De burgemeesters besloten de gevraagde actie te ondernemen en vroegen de geestelijken hen daarbij te helpen. Die vreesden echter zelf door de beeldenstormers te zullen worden aangevallen, zodat de burgemeesters uiteindelijk alleen op pad moesten. Met hun overredingskracht of gezag lukte het de heren de leiders van de opgewonden menigte in de kerk te overtuigen dat de twee belangrijkste kunstschatten in de Koorkerk moesten worden ontzien – al moesten ze wel beloven dat beide werken binnen vierentwintig uur uit de kerk zouden worden verwijderd. De burgemeesters en enkele van de ‘principaelsten’ onder de beeldenstormers stonden vervolgens zelf achter de koordeur op wacht, waarbij een van de burgemeesters nog bijna werd geraakt door een bijl waarmee een timmerman op de andere kant van de deur aan het inslaan was. Maar de actie was geslaagd.8 Desondanks is Gossaerts altaarstuk niet aan ons overgeleverd. Nog geen anderhalf jaar
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Boven en links: Laurentiusaltaar Maerten van Heemskerck 1538-1543. Olieverf op paneel, 570 x 805 cm DOMKERK LINKÖPING, ZWEDEN
na de reddingsactie, op 24 januari 1568, werd de toren van de kerk getroffen door de bliksem. De daaropvolgende brand sloeg over naar de gehele kerk en daarbij ging ook Gossaerts meesterwerk in vlammen op. Ook als kunstwerken uit kerken, kloosters en andere godsdienstige instellingen tijdens de Beeldenstorm van 1566 waren gered, was hun lot nog onzeker – en niet alleen omdat natuurgeweld een streep door de rekening kon halen. Zodra steden formeel overgingen naar het gereformeerde geloof, dreigde er opnieuw gevaar en lang niet alle kerken werden destijds vreedzaam ontruimd. Daarom werden in Gent vlak voor de uitbraak van de tweede Beeldenstorm in mei 1578 opnieuw voorzorgsmaatregelen getroffen. Zowel in als buiten de kerk werd een permanente wacht opgesteld en het is niet uit te sluiten dat Het Lam Gods toen nogmaals een reisje naar de toren heeft gemaakt. Na de vestiging van het calvinistische bewind in Gent later dat jaar, was men kennelijk van plan het werk te schenken aan prins Willem van Oranje die het als gift voor koningin
Elizabeth I van Engeland had bestemd. Dat werd echter tegengehouden door Joos Triest en zijn echtgenote Quintine Borluut, beiden erfgenamen van de oorspronkelijke schenkers.9 In Antwerpen was het te danken aan een kunstenaar dat een beroemd schilderij voor de stad werd behouden. Tijdens het kortstondige calvinistische bewind in die stad diende het Schrijn werkersgilde bij de magistraat een ver zoek in om zijn door Quinten Massijs (1466-1530) geschilderde altaarstuk, dat als een van de weinige kunstwerken in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal de Beeldenstorm had doorstaan, te mogen verkopen ten behoeve van zijn armenfonds. Toen de schilder Maerten
Noten 1. C.W. Bruinvis, Te Alkmaar in den geuzentijd, 1566-1572, Alkmaar 1894, p. 9. 2. L. Guicciardini, Descrittione di tutti i Paesi Bassi, Antwerpen 1567, pp. 99-100; ook Karel van Mander wist nog van deze ooit fameuze werken, verg. Het schilder-boeck, Haarlem 1604, fol. 241r (Floris), fol. 244r (Aertsen). 3. Voor de reddingsactie van dit schilderij, zie E. Dhanens, ‘De Vijd-Borluut fundatie en het Lam Godsretabel, 14321797’, Mededelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België 38/2 (1976), pp. 15-18. 4. M. van Vaernewijck, Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voornamelick in Ghendt 1566-1568, F. Vanderhaeghen (red.), Gent 1872-1881, dl. 1, p. 146. Voor de lotgevallen van Het Laatste Oordeel tijdens en na
12
de Vos (1532-1603) hiervan hoorde, bracht hij de noodzakelijke middelen bijeen zodat de stad het werk kon kopen. Zo’n mooi schilderij van zo’n beroemde Antwerpse kunstenaar moest daar voor altijd blijven, zal hij hebben gedacht.10 In Leiden vond aan het begin van de 17de eeuw een vergelijkbare actie plaats. Toen dreigde Het Laatste Oordeel van Lucas van Leyden, dat zich inmiddels in het stadhuis bevond, op voorspraak van prins Maurits en de Staten-Generaal te worden verkocht aan keizer Rudolf II in Praag. Die verkoop ging destijds niet door. Volgens de kunstenaar Jan Muller (1571-1628), die als eerste een poging had gedaan
de Beeldenstorm, zie P.F.J.M. Hermesdorf e.a., ‘The examination and restoration of The last judgement by Lucas van Leyden’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 29 (1978), pp. 325-27.
vóór de Reformatie’, in: id. en J. Dekker (red.), De Abdij van Middelburg, Utrecht 2006, p. 95.
De Bewening Quinten Massijs 1508-1511. Olieverf op paneel, 260 x 503 cm KONINKLIJK MUSEUM VOOR SCHONE KUNSTEN, ANTWERPEN
van 1566 en 1567, Utrecht 1873, pp. 104-05. 9. Zie Dhanens, op. cit. (noot 3), p. 17.
6. J. Reygersbergh, Dye Cronijcke 10. D. Freedberg, Iconoclasm van Zeelandt, Antwerpen and painting in the Revolt of 1551, z.p.; Guicciardini, op. the Netherlands 1566-1609, 5. Zoals in de tekst nog ter sprake cit. (noot 2), p. 98; Albrecht New York & Londen, p. 117. zal komen, is het retabel in Dürer, Tagebuch der Reise Volgens Van Mander, op. cit. 1568 verloren gegaan. Het in die Niederlande, F. Anze(noot 2), fol. 216r heeft het patroon (een voortekening op lewsky (red.), Zürich 1988, gilde van de opbrengst van het ware grootte) is nog meer dan p. 32. Zie ook E. Dhanens, schilderij een huis gekocht. tweehonderd jaar bewaard ge‘Het graf van Rooms-Koning bleven. Uit de beschrijvingen 11. Hermesdorf op. cit. (noot 4), Willem II en de rol van Jan hiervan kunnen we afleiden p. 402, noot 65 Gossaert in de wederuitrusting dat het altaarstuk ongeveer van de koorkerk te Middelburg 12. Volgens de eindafrekening vier meter hoog en, in gein Zeeland’, Mededelingen van 3 mei 1543 is er voor het opende toestand, acht meter van de Koninklijke Academie altaarstuk bij levering in totaal breed moet zijn geweest. Het voor Wetenschappen, Letteren 725 Karolusgulden betaald, de was dus bijna net zo groot als en Schone Kunsten van België jaarrenten buiten beschouwing Van Heemskercks Laurentius46/1 (1985), pp. 117-28. gelaten. Nolleman heeft het altaar. Op het middenstuk van dus tegen een zeer lage prijs 7. Vaernewijck, op. cit. (noot 4), dl. het retabel was de Kruisiging weten te krijgen. Zie L.M. Hel1, p. 184. Ook als bijlage in afgebeeld en op de zijpanelen mus, Schilderen in opdracht: E. Dhanens, op. cit. (noot 6), de Wederopstanding en een Noord-Nederlandse contracp. 132. voorstelling van de heilige ten voor altaarstukken 1485Veronica die met haar doek 8. Voor de reddingsactie van Gos1570, Utrecht 2010, p. 229. saerts altaarstuk, zie J. van het gezicht van Christus 13. Van Mander, op cit. (noot 2), Vloten, Onderzoek van ’s kodroogt. Zie K. Heyning, fol. 258v. nings wege ingesteld omtrent ‘Structura magnificentius; de de Middelburgse beroerten inrichting van kerk en klooster
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
om het werk voor de keizer te verwerven, kwam dat omdat zijn collega’s Karel van Mander (1548-1606) en Hendrick Goltzius (1558-1617), beiden grote liefhebbers van het werk van Lucas van Leyden, de erfgenamen van de oorspronkelijke stichters hadden overreed om op hun strepen te gaan staan en zo het werk voor Leiden te behouden.11 De mogelijke liefhebbers van Van Heemskercks Laurentiusaltaar hadden minder geluk. Op 1 november 1581, bijna tien jaar nadat de hervormingsgezinden het in Alkmaar voor het zeggen kregen, werd het voor 250 gulden verkocht aan een zekere Albert Nolleman.12 Hetzelfde jaar nog kwam het in bezit van koning Johan III van Zweden, die het vervolgens schonk aan de kathedraal van Linköping, waar het nog altijd staat. Waarschijnlijk was Nolleman een van die handelaren die doorhad dat er in veel steden die waren overgegaan naar de gereformeerde godsdienst overtollige katholieke kunst was die goedkoop kon worden gekocht. Van dat soort moeten er destijds veel zijn geweest. Zo noemt Van Mander de koopman Thomas Werry, die ‘in de Nederlandtsche beroerte’ veel fraaie werken naar Spanje had overgebracht om ze daar met grote winst weer van de hand te doen.13 Van Mander zal dit soort handel zeker hebben betreurd en misschien was met de dreigende verkoop van Het Laatste Oordeel van Lucas van Leyden voor hem dan ook de maat vol. Wie weet voelde hij zich wel een beetje zoals zijn 19de-eeuwse erfgenaam De Stuers, toen die het doksaal uit de SintJanskerk van Den Bosch in het Victoria & Albert Museum in London zag staan. Dat hoofdwerk van de Nederlandse beeldhouwkunst bleek uit de kerk te zijn gesloopt en voor een habbekrats te zijn verkocht aan een Britse handelaar, zonder dat er ook maar een haan naar had gekraaid. De Stuers’ verontwaardiging leidde tot zijn beroemd geworden opstel Holland op zijn smalst (1873) en uiteindelijk ook tot de oprichting van de Vereniging Rembrandt die zich sindsdien inzet voor het behoud en de verrijking van Nederlands openbaar kunstbezit. Van Mander had dat ongetwijfeld prachtig gevondens
OGENBLIK P rof. dr. H.W. va n O s
Drol of doos Er is geen twijfel mogelijk: de belangrijkste museale gebeurtenis van 2009 is de opening van de Hermitage aan de Amstel. Wat een nieuwe mogelijkheden voor het kunstaanbod van Amsterdam en van Nederland! De maanden na de majesteitelijke opening gingen duizenden Nederlanders over de stoep van het voormalige verzorgingshuis. Bij alle drukte werd ten onrechte relatief weinig aandacht besteed aan het werk van de architect van de indrukwek kende renovatie van het 17de-eeuwse gebouw, Hans van Heeswijk. In een interview met de NRC van 16 juni 2009 doet hij enkele opmerkelijke uitspraken over museumarchitectuur die ook voor leden van onze vereniging van belang zijn. De interviewer merkt op naar aanleiding van zijn renovatie: ‘Licht en ruimte, witte muren, staal, glas- niet echt de sfeer van tsaristische paleizen’. Van Heeswijk antwoordt: ‘Het gaat erom dat de wisselende exposities uit de enorme Hermitagecollectie tot hun recht komen. Het gebouw staat in dienst van die opdracht’. Voor wie enigszins volgt wat er tegenwoordig aan museale ruimten wordt gebouwd is dit een opmerkelijke uit-
13
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
spraak, omdat zij getuigt van een ongebruikelijke bescheidenheid. Musea zijn de kathedralen van deze tijd en de bouwers ervan zijn doorgaans de overtuiging toegedaan dat zij nauwelijks meer rekening hoeven te houden met de kunst die erin getoond moet worden. Overal in de wereld verrijzen museumgebouwen, die wat betreft toegankelijkheid, ruimtelijke structuur, licht, logistiek, beveiliging en klimatisering volstrekt ongeschikt zijn om kunst te herbergen. Maar dat doet er niet meer toe. Net als kathedralen zijn musea in de eerste plaats blikvangers geworden, architectonische hoogstandjes. Laten we ze in plaats van kathedralen ‘musealen’ noemen. En dan komt daar Hans van Heeswijk die het heeft over dienstbaarheid, een architect, die weer beoordeeld wil worden naar de mate waarin en de manier waarop hij met zijn werk in dienst staat van zijn opdracht. Dat is nieuws! Terug naar het interview. De journalist zegt: ‘U staat sowieso bekend om uw soberheid’. Van Heeswijk: ‘Ja, ik typeer mijn werk graag als “nieuwe Hollandse nuchterheid”. Ik heb een hekel aan gekunstelde, iconische bouwwerken die als drollen in de openbare ruimte gedraaid liggen. Zo opdringerig, zo snel gedateerd’. Dit antwoord suggereert dat opzichtige drollen altijd minder
functioneel zijn dan sobere dozen. Maar dat is niet zo. Frank Gehry is de vroegste en meest befaamde drollendraaier in museumland. Zijn ontwerp voor het Neues Museum in Berlijn was vele malen functioneler en dienstbaarder aan de wensen van de opdrachtgever dan wat daar nu is gebouwd door ‘sobere’ David Chipperfield. Maar Duitse politici wilden geen drollen maar dozen. En wat gedateerd betreft: op den duur is een doos niet minder gedateerd dan een drol. Hoe het ook zij, Hans van Heeswijk laat zien en horen, dat de huisvesting van kunst in musea niet alleen een zaak mag zijn van bouwers van ‘musealen’ en hun egotrippende opdrachtgevers. Een vereniging als de onze die zich ten doel stelt het kunstbezit van Nederlandse musea uit te breiden zou zich ook zorgen kunnen maken over de museale kwaliteit van de huizen waarin die nieuw verworven kunstwerken terecht komen, of het nu drollen zijn of dozen. Ooit zag ik in Berlijn midden op het Kulturforum met al zijn naoorlogse musea een indrukwekkende installatie van Silvia Breitwieser. Haar kunstwerk moest er toe leiden dat museumbouwers een toontje lager zouden zingen. Maar voorlopig heeft Hans van Heeswijk met zijn dienstbaarheid mij nog het meest overtuigds
Portret van graaf Hendrik van den Bergh (1573-1638) Otto van Veen (Leiden 1556 – 1629 Brussel) Kasteel Huis Bergh ‘s-Heerenberg
Ca. 1618. Olieverf op doek, 191 x 115,5 cm Herkomst: Particuliere verzameling in Santa Barbara, via kunsthandel Mark Weiss, Londen (2009)
Huis Bergh, gelegen in het Gelderse plaatsje ’s-Heerenberg vlakbij de Duitse grens, is een van de grootste kastelen van Nederland. Hier zetelden vanaf de 13de eeuw de heren en sinds 1486 graven van den Bergh. Onlangs keerde een van de vroegere bewoners in portretvorm terug. Het gaat om graaf Hendrik van den Bergh, die tot de belangrijkste leden van dit geslacht wordt gerekend. Dankzij de financiële steun van onder andere de Vereniging Rembrandt is kasteel Huis Bergh erin geslaagd een indrukwekkend levensgroot portret van deze roemruchte graaf te kopen uit Amerikaans bezit. Het schilderij wordt toegeschreven aan Otto van Veen, de leermeester van Rubens. Bij deze verwerving spelen zowel kunsthistorische als historische aspecten een grote rol.
De aankoop van het portret van een van de belangrijkste leden van het geslacht Van den Bergh vormt voor kasteel Huis Bergh aanleiding om een expositie te wijden aan Hendrik van den Bergh tegen de achtergrond van de Tachtigjarige Oorlog (17 april 2010 – 1 maart 2011).
De vooraanstaande Gelderse edelman graaf Willem IV van den Bergh (1537-1586) trouwde in 1556 met Maria van Nassau (1539-1599), een zuster van Willem van Oranje. Door deze verbintenis zijn Huis Bergh en zijn bewoners zeer nauw betrokken geraakt bij het huis van Oranje en de Tachtigjarige Oorlog. Graaf Willem van den Bergh en Willem van Oranje kenden elkaar al voordat zij zwagers werden. Ze genoten beiden hun opvoeding aan het hof van keizer Karel V te Brussel. Het is dus niet zo verwonderlijk dat er plannen zijn gesmeed voor een huwelijk tussen de rijke graaf van den Bergh en een van de vele zusters van de prins van Oranje. Op 28 september 1556 werd op de Dillenburg het voorlopige huwelijkscontract van de 18-jarige graaf met de 17-jarige Maria van Nassau getekend en anderhalve maand later, op 11 november 1556, werd het huwelijk voltrokken. Op 28 februari 1557 vond er een feestelijke intocht van het jonge echtpaar plaats in ’s-Heerenberg. Het paar vestigde zich in Huis Bergh. Maria van Nassau schonk haar man zestien kinderen: acht jongens en acht meisjes. De jongste van de zonen was Hendrik, wiens portret nu is aangekocht. Willem van den Bergh steunde aanvankelijk zijn zwager Willem van Oranje in de Nederlandse Opstand tegen de Spaanse overheersing. Later koos hij echter voor Spanje. Zijn zonen bekleedden hoge functies in het Spaanse leger. Zij vochten tegen hun neven, de prinsen Maurits en Frederik Hendrik. Desondanks waren er regelmatig hartelijke familiecontacten. GRAAF H ENDRI K VAN DEN BERG H
Zoals zijn uitrusting op het portret laat zien, bekleedde graaf Hendrik een militaire positie. Van al zijn broers maakte hij de grootste carrière binnen het Spaanse leger: hij bracht het tot de hoogst denkbare positie, die van op-
14
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
perbevelhebber van het Spaanse leger in de Nederlanden. In 1593 trad hij in dienst van de Spaanse koning Philips II. Hij werd in 1618 stadhouder van Spaans Gelderland als opvolger van zijn oudere broer Frederik. Het was omstreeks deze tijd dat de kunstenaar Otto van Veen zijn portret moet hebben geschilderd. In 1628 werd de Spaanse opperbevelhebber Spinola teruggeroepen naar Spanje en kreeg Hendrik het bevel over de troepen in de Nederlanden. Hij behaalde diverse militaire overwinningen. In 1629 bereikte de strijd tussen Spanje en de Republiek na het Twaalfjarig Bestand een hoogtepunt bij het Beleg van ’s-Hertogenbosch. Frederik Hendrik belegerde de moeilijk te veroveren stad, waarop Hendrik van den Bergh haar tevergeefs probeerde te ontzetten. Vervolgens trachtte hij Frederik Hendrik weg te lokken door een grote veldtocht over de Veluwe te organiseren. De capitulatie van ’s-Hertogenbosch betekende een ommekeer in de loopbaan van Hendrik van den Bergh. Hij raakte in diskrediet bij de Spaanse autoriteiten en opende onderhandelingen met zijn neef Frederik Hendrik. Als Spaans stadhouder van Gelderland beloofde hij Frederik Hendrik onder andere een vrije doortocht langs de Maas. In 1632 gaf Hendrik openlijk te kennen dat hij de Spaanse zijde had verlaten en trad hij in dienst van het Staatse gezag. In een brief verklaarde hij dat hij 40 jaar met zijn broers de Spaanse troon had gediend, maar dat de Spanjaarden het land ruïneerden en de ingeboren adel op een onverdraaglijke manier behandelden. Twee jaar later werd hij door het Spaanse gezag bij verstek ter dood veroordeeld en werden al zijn goederen verbeurd verklaard. Hij overleed op 12 mei 1638 in Zutphen en werd als laatste graaf van den Bergh in ’s-Heerenberg bijgezet in de voorvaderlijke grafkelder van de kerk in zijn geboorteplaats. H ET PORTRET EN DE SCH ILDER
Het omstreeks 1618 geschilderde portret van Hendrik van den Bergh is op goede gronden toegeschreven aan de in Antwerpen en Brussel werkzame schilder Otto van Veen. Otto van Veen was geboren in Leiden als zoon van de katholieke burgemeester Cornelis van Veen, die in 1572 met zijn gezin de stad uit vluchtte en naar Antwerpen ging. In Leiden was Otto al in de leer geweest bij de schilder Isaac Claesz. van Swanenburg en na de vlucht zette hij zijn opleiding voort bij de in Luik gevestigde schilder-dichter Dominicus Lampsonius. Hij rondde zijn opleiding af in Rome, in het atelier van Federico Zuccari. Na terugkeer in de Zuidelijke Nederlanden trad hij in 1583 in dienst bij de prins-bisschop van Luik en in 1585 bij de landvoogd
Alexander Farnese. Na diens dood in 1594 vestigde Van Veen zich in Antwerpen. Hier werkte tussen 1596 en 1600 niemand minder dan de jonge Peter Paul Rubens als leerling en assistent bij hem. Nadat Van Veen ongeveer twintig jaar in de Scheldestad had gewerkt, vertrok hij in 1614 op uitnodiging van de aartshertogen Albrecht en Isabella naar Brussel, waar hij tot zijn dood in 1629 werkzaam was. Hoewel Van Veens naam in de kunstgeschiedenis vooral bekend is als die van de leermeester van Rubens, neemt hij in de Zuid-Nederlandse schilderkunst van het vierde kwart van de 16de en het eerste kwart van de 17de eeuw een toonaangevende plaats in met zijn eigen werk. Een belangrijk deel van zijn oeuvre bestaat uit religieuze voorstellingen. Daarnaast publiceerde hij enkele embleemboeken. Blijkens contemporaine bronnen was hij ook als portretschilder zeer actief, hoewel het aantal bewaard gebleven werken op dit gebied beperkt is en vooral bestaat uit een aantal atelierherhalingen van zijn portretten van Farnese en Spinola. Het bekendste werk van zijn hand in dit genre is het grote familieportret van zijn eigen familie, dat hij in 1584 schilderde en dat zich thans in het Louvre in Parijs bevindt. Van Veens schilderij van de ten voeten uit afgebeelde Hendrik van den Bergh behoort tot het soort van ambitieuze portretten zoals hij die al sinds de tijd waarin hij voor Alexander Farnese werkte moet hebben geproduceerd. Qua opzet sluit het nog sterk aan bij de laat-16de-eeuwse traditie. Daarmee vormt het een kwalitatief uitstekend voorbeeld van de traditie van dit soort staatsieportretten van vorsten, edelen en hoge militairen, waarin in de Zuidelijke Nederlanden Rubens en de jonge Anthonie van Dijck belangrijke vernieuwingen zouden aanbrengen. Het schilderij door Otto van Veen is ook belangrijk voor de vergelijking met de ontwikkeling van het portret ten voeten uit in de Noordelijke Nederlanden, waaraan in dezelfde tijd in Delft en Den Haag de schilders Michiel van Mierevelt en Jan Anthonisz. van Ravesteyn, en in Amsterdam de kunstenaar Cornelis van der Voort hun eigen bijdragen hebben geleverd. Dit imposante schilderij is daarom niet alleen als werk van de in de Nederlandse musea slecht vertegenwoordigde kunstenaar Otto van Veen van belang voor de Collectie Nederland, maar ook als schakel in de ontwikkeling van de traditie van het vorstelijke en burgerlijke staatsieportret s Diane Visser Hoofd museumzaken Kasteel Huis Bergh
15
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
De aanbidding van de drie koningen Abraham Bloemaert (Gorinchem 1566 –1651 Utrecht) Centraal Museum Utrecht
Ca. 1624. Pen en bruine inkt, gehoogd in wit en zwart krijt, kwadraatnet in zwart krijt, 285 x 360 mm Herkomst: Thomas Williams Fine Art Ltd, Londen (2009)
Het Centraal Museum is de nieuwe eigenaar van een recent ontdekte tekening van Abraham Bloemaert. Het betreft de voorstudie voor De aanbidding van de drie koningen, een schilderij dat sinds 1918 deel uitmaakt van de verzameling en dat wordt beschouwd als
16
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
een van de hoogtepunten uit Bloemaerts oeuvre. De tekening bevond zich decennia lang in een Engelse particuliere collectie en is ongepubliceerd. De aankoop werd gerealiseerd met steun van de Vereniging Rembrandt en de Mondriaan Stichting.
Abraham Bloemaert woonde en werkte vrijwel zijn gehele leven in Utrecht.1 Hier had hij een grote werkplaats waar de meeste italianisanten en caravaggisten van de jongere generatie hun opleiding zijn begonnen. Naast zijn vier schilderende zoons zijn er 29 gedocumenteerde leerlingen bekend, maar het werkelijke aantal moet veel hoger zijn geweest.2 Het leverde hem in de kunsthistorische literatuur de bijnaam ‘Vader van de Utrechtse school’ op. Bloemaert heeft niet alleen rond de 180 schilderijen nagelaten, maar in vergelijking met zijn collega’s ook een ongekend groot aantal werken op papier.3 De in 2007 gepubliceerde catalogus van tekeningen van Jaap Bolten omvat meer dan 1700 bladen.4 Ze getuigen van Bloemaerts vaardige tekenhand en grote virtuositeit. De helft bestaat uit figuurstudies en tekeningen van landschappen, planten en dieren. Er zijn bijna 500 tekeningen met een religieus onderwerp en een honderdtal met een voorstelling uit de klassieke mythologie. Slechts van een tiental bladen is een directe relatie met een bestaand schilderij aanwijsbaar. Het zijn ontwerptekeningen die voorzien zijn van een kwadraatnet om de voorstelling over te kunnen brengen op het doek. De aanbidding van de drie koningen is er één van.
uit naar de koning die voor hem neerknielt. Volgens de overlevering is dit Melchior, de oudste van de drie. Hij wordt voorgesteld als een grijsaard met lang haar en een baard. Hij draagt een opvallend parament van goudbrokaat, waarvan het patroon van granaatappels en distels is gebaseerd op de koorkap van de Utrechtse bisschop David van Bourgondië (1427-1496). Diens koormantel bleef samen met de andere paramenten tijdens de Reformatie De aanbidding van de drie koningen Abraham Bloemaert 1624. Doek, 168,8 x 193,7 cm CENTRAAL MUSEUM, UTRECHT
H ET S C HILDERIJ
Afbeeldingen van gebeurtenissen die plaatsvonden rond de geboorte van het Christuskind waren zeer populair in de 17de eeuw. Vooral de episode van de aanbidding van Christus door de drie koningen was een geliefd onderwerp. Als rechtgeaarde katholiek schilderde ook Abraham Bloemaert verschillende versies van het thema voor zijn opdrachtgevers. De gesigneerde en 1624 gedateerde Aanbidding van de drie koningen uit de collectie van het Centraal Museum Utrecht wordt gerekend tot zijn belangrijkste classicistische meesterwerken.5 Van het schilderij is een kopie bekend die direct na de voltooiing van het origineel in de werkplaats van Bloemaert moet zijn geproduceerd.6 Een aanwijzing daarvoor is dat deze kopie net als het origineel is geschilderd op linnen met een keperbinding (herkenbaar aan het visgraatpatroon), wat zelden voorkomt. De tweede versie bevestigt dat het Utrechtse schilderij aan de rechterzijde is ingekort. Dat er ook aan de onderzijde een strook ontbreekt zoals in de literatuur wel is aangenomen is juist, maar deze strook is veel smaller dan tot op heden werd gedacht. De reden kan het pasklaar maken zijn geweest voor de plaats boven de schoorsteen in een van de vertrekken van het huis Janskerkhof 16 te Utrecht. Het Utrechtse Genootschap Kunstliefde kocht het doek in 1861 op een veiling van schilderijen van J.C. Martens van Sevenhoven, de oorspronkelijke bewoner van het pand. In 1918 kwam het, samen met nog 62 andere schilderijen van het inmiddels in financiële nood verkerende Genootschap, in het Centraal Museum terecht. DE V O O R STELLING
Maria zit op een verhoging met het naakte kind op haar schoot. Achter haar, om de hoek van de stal kijkend, zien we Jozef. Het blonde, gave kind strekt zijn handje
17
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
gespaard en wordt nu bewaard in Museum Catharijneconvent te Utrecht.7 Melchior offert het kind een gouden kelk met gouden muntstukken. Goud is het symbool van Christus’ koningschap. Direct achter Melchior buigt ook Balthasar zich naar het jongetje toe. Hij is van middelbare leeftijd. De mirre die hij bij zich heeft, verwijst naar de dood van de Verlosser. Caspar is de jongste. Hij schenkt het kind wierook, dat verwijst naar diens goddelijkheid. Naast de drie leeftijden, symboliseren de koningen ook de drie rassen van de mensheid en tevens de drie werelddelen die in de vroege middeleeuwen bekend waren. Melchior staat als blanke voor Europa, de bruine Balthasar voor Azië, en Caspar, die wordt voorgesteld als een moor, voor Afrika. Deze symboliek moet duidelijk maken dat Christus zich openbaarde aan de gehele mensheid, zowel aan jong als aan oud, uit welk land ter wereld dan ook afkomstig. Op beide versies van het schilderij is tussen de hoofden van Balthasar en Caspar het gezicht te zien van een jonge man met een snor en een puntbaardje. Hoewel in het verleden wel geopperd, gaat het hier niet om een zelfportret van de schilder. In 1624 was Bloemaert 58 jaar oud en het is onwaarschijnlijk dat hij zichzelf zoveel jonger zou hebben uitgebeeld. Als het om het portret van de opdrachtgever gaat, want dat is het alternatief, dan is het echter wel weer merkwaardig dat hij zowel op het Utrechtse schilderij als op de kopie is afgebeeld.8 Vanwege de prominente aanwezigheid van deze vooralsnog onbekende figuur en het horizontale formaat van het schilderij, is het de vraag of het een altaarstuk is geweest of dat het, ook voordat het in de collectie van Martens van Sevenhoven
terecht kwam, als schoorsteenstuk heeft gefungeerd. Bloemaert kreeg na de Reformatie religieuze opdrachten uit de katholiek gebleven Zuidelijke Nederlanden. Wie de opdracht heeft gegeven tot het schilderen van De aanbidding van de drie koningen is onbekend. H ET O NTW ERP
Het schetsontwerp komt grotendeels overeen met de geschilderde versie van De aanbidding van de drie koningen uit de collectie van het Centraal Museum. Door gebruikmaking van het kwadraatnet is de compositie overgebracht op het doek.9 De tekening is gedetailleerd waar het de hoofdfiguren van de voorstelling betreft. Hun gezichten en handen en de plooien in de kleding zijn precies zo overgebracht op het schilderij. Dat juist het opvallende patroon van de mantel van Melchior, die zo’n groot deel van het geschilderde oppervlak inneemt, op de tekening niet is ingevuld, is opmerkelijk. Het ligt voor de hand dat Bloemaert bij het schilderen ervan het parament van David van Bourgondië zelf als voorbeeld heeft genomen.10 Het lijkt erop dat de portretkop van de mogelijke opdrachtgever tussen de twee koningen geen onderdeel van het oorspronkelijke ontwerp was. Hoewel de op een later moment donker aangezette contourlijnen van de hoofdfiguren misleidend zijn, is het duidelijk dat dit hoofd veel lichter van kleur is dan de andere figuren, met dunne lijntjes is getekend en vrij schematisch van opzet is. Het is zelfs onzeker of het om een man of vrouw gaat. Het ontwerp geeft ten slotte informatie over het oorspronkelijke formaat van De aanbidding van de drie koningen uit 1624. De figuur uit het gevolg van de zwarte koning geheel rechts, die op het schilderij is afgesneden, is op de tekening geheel weergegeven. Op de in de werkplaats vervaardigde kopie is, rechts van deze figuur naast Balthasar, nog een tweetal koppen geschilderd. Het gaat om een naar beneden kijkende man met een hoed op zijn hoofd waarop een pluim is bevestigd en om een enigszins grimassende vrouwenfiguur die de toeschouwer met haar linkerhand op de voorstelling wijst. Het is dezelfde vrouw, maar dan in spiegelbeeld weergegeven, die voorkomt op Bloemaerts Aanbidding van de herders uit 1612 in het Louvre. Ook op dat schilderij wijst zij op de centrale scène.11 Maar hoe is het verklaarbaar dat een vergelijkbaar hoofd met warrig lang haar in zwart krijt is toegevoegd aan de rechter beeldrand van de tekening, die als voorontwerp heeft gediend voor het Utrechtse schilderij? Het is niet ondenkbaar dat de schilder die in de werkplaats van Bloemaert de tweede versie vervaardigde, gebruik heeft gemaakt van de tekening en deze heeft gewijzigd door toevoeging van het hoofd. Dat hij niet tevens de naar beneden kijkende man met de hoed erbij heeft getekend, kan dan alleen worden verklaard uit het gebrek aan ruimte op het papier. Het kwadraatnet bestaat uit 7 verticale bij 9 horizontale vakken van circa 40 bij 40 mm. Het kwadraatnet meet dus 280 x 360 mm, terwijl de tekening 285 mm hoog is. De lijnen die het raster aan de onderzijde en aan de zijkanten
18
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
zouden moeten afsluiten ontbreken. Aan de bovenzijde bevindt zich 5 mm ruimte boven het kwadraatnet. Dit wijst erop dat de oorspronkelijke afmeting van de tekening waarschijnlijk 290 x 370 mm is geweest. De ontdekking van het schetsontwerp voor De aanbidding van de drie koningen is niet in de eerste plaats van belang vanwege de hoge kwaliteit van de tekening en de conditie. Het blad heeft in het verleden geleden en is De aanbidding van de drie koningen Werkplaats Abraham Bloemaert ca. 1624-1625. Doek, 183 x 237 cm SPENCER A. SAMUELS & COMPANY, NEW YORK (in 1988)
gerestaureerd. De contourlijnen zijn versterkt en ook de witte hoogsels zijn van later datum. De waarde van de aankoop voor het Centraal Museum ligt vooral in de combinatie met het schilderij. De tekening leert ons niet alleen over het ontstaansproces van De aanbidding van de drie koningen, maar ook over de manier waarop Bloemaerts ontwerpen door zijn medewerkers werden gebruikt. In dat verband is het een buitengewoon zeldzaam voorbeeld. Liesbeth M. Helmus Conservator oude kunst Centraal Museum
Noten 1 Over het geboortejaar van Abraham Bloemaert heeft lange tijd verwarring geheerst. R. Ruurs, ‘The date of Abraham Bloemaerts birth’, Hoogsteder-Naumann Mercury 9 (1989), pp. 4-6, heeft overtuigend aangetoond dat het 1566 moet zijn. Zie ook onder noot 4. 2 M.G. Roethlisberger en M.J. Bok, Abraham Bloemaert and his Sons. Paintings and Prints, Doornspijk 1993, pp. 645-651. 3 G. Seelig, Abraham Bloemaert (1566-1651). Studien zur Utrechter Malerei um 1620, Berlijn 1995, pp. 292-303, noemt 182 schilderijen. 4 J. Bolten, Abraham Bloemaert, c. 1565-1651. The Drawings (2 delen), z.p. 2007. Op p. 3 herintroduceert Bolten de verwarring over Bloemaerts geboortejaar door te
betogen dat de schilder ‘ca. 1565’ is geboren. Bolten, die het artikel van Ruurs niet lijkt te hebben gebruikt, voert daarbij geen argumenten aan die een herziening van de sinds 1989 aangehouden geboortedatum rechtvaardigen (met dank aan Marten Jan Bok). 5 L.M. Helmus, Schilderkunst tot 1850. Deel 5: De verzamelingen van het Centraal Museum Utrecht, Utrecht 1999, cat. nr. 63, pp. 663665, met herkomst en volledige bibliografie. 6 De New Yorkse kunsthandel Spencer A. Samuels & Company adverteerde met de kopie in Apollo (1988), p. 22. Zie ook Utrecht 1999 (noot 5), p. 665. 7 Museum Catharijneconvent, Utrecht; fluweelbrokaat, floszijde en gouddraad, 138 x 312 cm; inv. nr. OKM t00089.
8 Zie hierover Seelig (noot 3), p. 104 en Utrecht 1999 (noot 5), p. 152. Bolten (noot 4), p. 28, noot 11, en Roethlisberger in Roethlisberger en Bok (noot 2), I, cat. nr. 387, p. 255, menen dat het om een zelfportret gaat. 9 Met het blote oog zijn op het schilderij geen sporen van een kwadraatnet te zien. Infraroodreflectografisch onderzoek zou in dit kader interessant zijn. 10 Ook andere Utrechters, onder wie Hendrick ter Brugghen en Jan Gerritsz. van Bronckhorst hebben het granaatappel- en distelpatroon van deze koorkap in hun schilderijen verwerkt. Zie Utrecht 1999 (noot 5), pp. 152, 153 (noten 2-4). 11 Musée du Louvre, Parijs; doek, 286 x 229 cm. Zie Seelig (noot 3), p. 269.
Kunstkabinet Toegeschreven aan Herman Doomer (Anrath ca. 1595 – 1650 Amsterdam) Museum Boijmans Van Beuningen Rotterdam
Ca. 1630-1640. Met ebbenhout gefineerd eikenhout, diverse houtsoorten, balein, H 168 cm, B 105 cm, D 54 cm Herkomst: Michael Sulzbacher, Havixbeck (2009)
Iets meer dan een jaar geleden kreeg Museum Boijmans Van Beuningen de kans om een 17de-eeuws kunstkabinet te kopen van een Duitse antiquair. In dit soort kastjes bewaarden vroegere verzamelaars schatten als fossielen, edelstenen, gedroogde planten en kunstzinnige voorwerpen. Met de aankoop van deze kunstkast heeft het museum dus niet alleen een mooi voorbeeld van 17de-eeuwse meubelkunst weten te bemachtigen, maar ook een object dat als voorloper van het hedendaagse museum kan worden beschouwd. Het kabinet is aangekocht met steun van de Vereniging Rembrandt en de Stichting Bevordering van Volkskracht. De Stichting Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds droeg bij aan de restauratie van het meubel. Het volledig met ebbenhout gefineerde kabinet maakt in eerste instantie een opvallend eenvoudige indruk. De dichte panelen van de twee deuren zijn slechts versierd met zogenaamde ‘robbellijsten’, terwijl simpele, robuuste consoles de poten met de onversierde brede onderlade verbinden. De verrassing na het openen van de deuren is daardoor des te groter: twaalf uitermate verfijnd gedecoreerde laden omgeven een op vergelijkbare wijze versierde, grotere deur. Wanneer deze wordt geopend, worden er opnieuw kleine lades zichtbaar, achttien in totaal. Deze zijn gefineerd met palissander en omlijst met kleine ebbenhouten robbellijsten. De binnenkant van de lades zijn net als de binnenzijde van de deuren samengesteld uit verschillende houtsoorten, waaronder palissander, ebbenhout en koningshout. De verrassing wordt echter compleet wanneer men ziet dat de sierlijke rankornamenten op de laden niet in hout zijn gesneden, maar zijn uitgevoerd in gekleurd, geperst balein. De ladefronten zijn als gevolg hiervan volstrekt identiek. Door de eenheid van ornamentiek en stijl maakt het interieur van het kabinet een overweldigende indruk. Balein, ofwel walvisbaard, werd aan het begin van de 17de eeuw als vervanging gebruikt voor het zeldzame en dus zeer kostbare ebbenhout. Na verwarming kon het in een willekeurige vorm worden geperst en daarna gekleurd. Op geen ander tot nu toe bekend object werd het balein op een dergelijk verfijnde, fraaie en overdadige wijze toegepast als bij dit kabinetje. In 1641 vroeg de Amsterdamse ebbenhoutwerker Herman
19
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Doomer een patent aan op dit procedé.1 Dit gegeven, in combinatie met de mooie uitvoering van dit kabinet, is aanleiding om het meubel aan Herman Doomer toe te schrijven. Enkele jaren geleden zette Reinier Baarsen, conservator meubelen van het Rijksmuseum, een ander kabinet in het Boijmans op naam van Doomer: het zogenaamde Tulpenkabinet, afkomstig uit de collectie van D.G. van Beuningen. De toepassing van het balein in het nieuw verworven kabinet doet denken aan een spiegellijst in de collectie van het Rijksmuseum die waarschijnlijk door dezelfde meubelmaker is vervaardigd. Hierin is het balein eveneens geperst in een stijl die verwant is aan het zogenaamde cosses-de-pois of ‘peulvruchtenornament’.2 De mallen voor deze decoraties werden wellicht gemaakt door Johannes Lutma, een met Doomer bevriende zilversmid die zich mogelijk tijdens zijn verblijf in Parijs in deze stijl heeft bekwaamd.3 Herman Doomer werd omstreeks 1595 in het Duitse Anrath geboren en verhuisde rond 1613 naar Amsterdam, waar hij zich vestigde als een van de vroegste ebbenhoutwerkers van het land. Doomers ster moet in Amsterdam snel gerezen zijn, want al in 1624 kon hij zich een huis veroorloven aan de Benningenstraat (de tegenwoordige Gasthuismolensteeg) en reeds in 1627 kocht hij een tweede pand in de Hartenstraat. Aan dit pand bevestigde hij een uithangbord waarop zijn beroep viel te lezen: ebbenhoutwerker – in de 17de eeuw een besloten en beschermd beroep. Dat we nu nog zoveel van Doomer weten, is onder andere te danken
aan het feit dat zijn roem en financiële middelen in 1640 kennelijk dusdanig waren dat hij zichzelf en zijn vrouw Baertje Martens kon laten vereeuwigen door Rembrandt. Deze portretten zijn te vinden in de collecties van respectievelijk het Metropolitan Museum in New York en de Hermitage in Sint-Petersburg. Ze hebben een uitzonderingspositie in Rembrandts oeuvre, omdat het voor zover bekend de enige keer is dat hij leden van de handwerkersklasse heeft geportretteerd.
KABINETTEN IN MUS EUM B OIJMAN S VAN BEUNINGEN
Het onlangs verworven kabinet is van groot belang voor de visie op de Nederlandse 17de-eeuwse meubelkunst. Het onderzoek van Reinier Baarsen heeft duidelijk gemaakt dat het bestaande beeld hierover bijstelling behoeft. Luxueuze meubelen speelden in kringen van de rijke, kunstminnende burgerij in de 17de eeuw in de grote steden – en vooral in Amsterdam – namelijk een veel prominentere rol dan men zich tot nog toe
heeft gerealiseerd. In de inventarislijst die na de dood van Doomers weduwe Baertje Martens in 1678 werd opgemaakt, wordt de pronkkast die nu in het bezit is van het Rijksmuseum getaxeerd op maar liefst 945 gulden. Het is interessant om dit destijds astronomische bedrag af te zetten tegen de getaxeerde waarde van een aantal schilderijen in het bezit van het echtpaar. Herman Doomer en zijn vrouw bezaten in totaal 25 schilderijen waarvan het duurste, een Diana door Cornelis van Poelenburch, werd geschat op twintig gulden. Dit werd gevolgd door een tekening van Adriaen van Ostade van vijftien gulden en enkele schilderijen van Pieter Claesz., Heda en Ferdinand Bol, waarvan de prijzen tussen de twee en de twaalf gulden gulden lagen.4 Met de verwerving van dit kabinet van Doomer is de reeks interessante 17de-eeuwse kabinetten in Museum Boijmans Van Beuningen uitgebreid met een uitzonderlijk exemplaar. Naast het eerder genoemde Tulpenkabinet bezit het museum een fraai renaissance tafelkastje uit ca. 1650, een van Indisch ijzerhout gemaakt ‘VOCbetaalmeesterskastje’, eveneens daterend uit het midden van de 17de eeuw, terwijl het museum van de Erasmus stichting een gedecoreerde kast op onderstel in langdurig bruikleen heeft. Samen vormen deze voor onderzoekers, maar zeker ook voor het publiek, een belangwekkende reeks meubelen. H ET VER Z AMELEN VAN KUN ST EN RARITEITEN
De interesse en aandacht voor de geschiedenis van het verzamelen en het ontstaan van musea is de laatste jaren sterk groeiend. Voor Museum Boijmans Van Beuningen, dat zichzelf als ‘verzamelaarsmuseum’ afficheert, is de nieuwe aanwinst een meer dan interessante aanvulling, want het kunstkabinet wordt door velen gezien als de voorloper van het hedendaagse museum. In de 16de en 17de eeuw bezaten vorsten, rijke kooplieden en geleerden dikwijls een verzameling zeldzaamheden, ook wel rariteiten genoemd (van het Latijnse ‘rarus’: zeldzaam of schaars). Dergelijke collecties werden bewaard in kunst- en rariteitenkabinetten: speciaal ingerichte kunstkamers of kunstkasten. Verzamelaars uit die tijd probeerden in hun collectie de hele kosmos samen te vatten en creëerden op deze manier ‘een wereld binnen handbereik’.5 Zo kon een rariteitenkabinet bijvoorbeeld fossielen, gedroogde delen van planten en bloemen, edelstenen, organismen op sterk water, struisvogeleieren of door de mens gemaakte voorwerpen bevatten. Aldus werd een onderscheid aangebracht tussen ‘naturalia’ en ‘artificilia’: producten uit de natuur en producten van de mens.
21
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
De term ‘kunstkabinet’ slaat niet alleen op de bijzondere voorwerpen die erin bewaard werden, maar ook op de aankleding van het meubel zelf, dat dikwijls bijzonder kunstig was versierd met allerlei soorten ornamenten. De hiervoor gebruikte materialen varieerden van ongewone houtsoorten en spiegeltjes tot ivoor, parelmoer en – zoals hier het geval is – balein. De kastjes bestaan in verschillende vormen en maten. Zo lopen de voorbeelden uiteen van vroege ‘reiskastjes’, die aan hun handvatten konden worden opgetild, tot massieve kasten die met of zonder onderstel een vaste plek in het interieur kregen. Deze kasten konden er van de buitenkant nogal gewoontjes uitzien en werden net als veel 17de-eeuwse linnenkasten vaak gebruikt als ‘podium’ voor een drietal vazen. Maar als de deuren van deze kunstkabinetten werden geopend, kwam er werkelijk een wereld aan versierde lades, vakjes en geheime opbergvakjes tevoorschijn waarin de eigenaar zijn imposante verzameling rariteiten kon presenteren. Kosten noch moeite werden gespaard om verschillende curieuze voorwerpen het beste voor het voetlicht te brengen, dus lagen de spulletjes vaak op fluwelen kussentjes, ingelijst door sierwerk of gepresenteerd in een ‘perspectiefje’ of een heus miniatuur spiegelzaaltje. Het doel van het tentoonstellen van rariteiten was vaak niet alleen het presenteren van de voorwerpen, maar ook het presenteren van de verzamelaar als een man van de wereld met een geleerde visie op kunst en cultuur. Hiermee is zo’n kabinet tevens een goede demonstratie van het veranderende wereldbeeld in de 17de en
Kunstvragen aan Titus-lid Wite van Haersma Buma (36)
Tulpenkabinet Herman Doomer
Business development manager bij See Tickets, lid van de Vereniging Rembrandt, Titus Cirkel sinds 2004
Ca. 1635-1650. Cederhout, ebbenhout, ivoor, parelmoer MUSEUM BOIJMANS VAN BEUNINGEN
Wat is uw eerste kennismaking met kunst? ‘Van jongs af aan ben ik in aanraking met kunst geweest. Vooral mijn oudoom heeft me veel over kunst en antiek geleerd.’ Herinnert u zich nog uw eerste kunstreproductie? ‘Ja, dat was waarschijnlijk de Boerenbruiloft van Pieter Bruegel, die ik als kind eens als placemat in een pannenkoekenhuis kreeg. Ik ben daar tijdens het eten heel zuinig mee geweest en heb hem ‘s avonds thuis aan de muur gehangen.’
Naar welk museum gaat u graag terug? ‘Toen ik aan het Museumplein werkte, ging ik tijdens de lunch wel eens even naar het Rijksmuseum. Zo kan dat ook, het museum geïntegreerd in het dagelijks leven, niet alleen als uitje op de zondag middag. Wat ik ook mooi vind, is de openbare doorgang bij het Amsterdams Historisch Museum met die schuttersstukken’ Welke aankoop voor welk museum zou u graag willen steunen? ‘De huwelijksnacht van Tobias en Sarah door Jan Steen, waarvan de linkerhelft aan de erven Goudstikker is teruggegeven en de rechterhelft uit de collectie Bredius in Den Haag nu aan hen moet worden verkocht. Dat schilderij zou ik voor het museum willen behouden omdat die twee helften indertijd zo prachtig zijn gerestaureerd en samengevoegd.’
Foto’s Tom Haartsen
Wat is uw eerste kunstaankoop? ‘Het eerste kunstwerk dat ik zelf heb gekocht is een tekening van Jan Martszen de Jonge. Het veilinghuis beschreef de voorstelling als ‘een intocht’, maar ik heb ontdekt dat het om de intocht van Maria de’ Medici in Amsterdam in 1638 gaat. Ik herkende de voorstelling van een prent die er naar is gemaakt.’
18de eeuw. In deze tijd werd het oude, theocentrische wereldbeeld vervangen door een wereld waarin de mens centraal kwam te staan. Deze visie werd karakteristiek voor de denkbeelden van de Verlichting. In de hierop volgende eeuwen hebben de Verlichtingsidealen geleid tot het ontstaan van het hedendaagse museum, waar we ons telkens weer kunnen vergapen aan (kunstige) voorwerpen van de mens of uit de natuur. Een verzamelaarskabinet zoals dit van Doomer biedt de museumbezoeker daarmee een belangrijk inzicht in de geschiedenis van het verzamelen en presenterens Roosmarijn Hompe Conservator in opleiding, Museum Boijmans Van Beuningen
Waarom bent u lid geworden van de Titus Cirkel? ‘Ik vind het belangrijk dat bijdragen aan de maatschappij niet alleen uit liefdadigheid, maar ook uit het steunen van cultuur bestaat. Daarnaast is deelname aan de Titus Cirkel ook voor mij als persoon van betekenis. Praten met leeftijdgenoten over kunst en hun mening en voorkeur horen, daar leer ik veel van.’ Wat zou u graag uit uw eigen verzameling aan een museum willen schenken, om iedereen van mee te kunnen laten genieten? ‘Of ik iets bezit dat zo uniek is dat het in een museum thuishoort weet ik niet direct. Misschien dat een van de werken van beginnende kunstenaars die wij via de galerie van mijn vrouw hebben gekocht ooit nog eens museaal wordt, dat zou ik wel mooi vinden.’
22
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Noten 1 R. Baarsen, ‘Herman Doomer, Ebony Worker in Amsterdam’, The Burlington Magazine, 128 (1996), p. 741. 2 Een belangrijke bron over de toepassing van het ‘peulvruchtenornament’ is P. Fuhring en M. Bimbenet-Privat: ‘Le Style “cosses de pois”. L’orfèvrerie et la gravure à Paris sous Louis XIII’, Gazette des Beaux-Arts, 144 (2002, januari), pp. 1-124. P. Fuhring, ‘The Peapod Style. Prints by Parisian Goldsmiths’, Art
on Paper, 6 (2002, januari), pp. 66-67, is een (beknopte) Engelse vertaling van dit artikel. 3 R. Baarsen, Wonen in de Gouden Eeuw. 17e-eeuwse Nederlandse meubelen, Rijksmuseum dossiers, Amsterdam 2007, p. 105, noot 89. 4 Ibidem, p. 85. 5 E. Bergvelt en R. Kistemaker (red.), De wereld binnen handbereik, Nederlandse kunst- en rariteitenverzamelingen, 15851735, cat. tent. Amsterdam (Amsterdams Historisch Museum), 1992.
De drie oudste kinderen van stadhouder Frederik Hendrik en Amalia van Solms Gerard van Honthorst (Utrecht 1592-1656 Utrecht) Paleis Het Loo Nationaal Museum Apeldoorn
Het zorgt altijd weer voor een sensatie wanneer een verloren gewaand topstuk uit de stadhouderlijke collecties plotseling opduikt. Dit gebeurde op de TEFAF Maastricht 2009, waar een imposant groepsportret van Gerard van Honthorst werd getoond van drie naakte kindertjes met een luipaard en een hoorn des overvloeds. Bij het zien van dit schilderij ging bij een aantal vakgenoten een bel rinkelen. Zou het mogelijk zijn dat dit het portret was van de drie oudste kinderen van stadhouder Frederik Hendrik, dat herhaaldelijk in de stadhouderlijke inventarissen was beschreven en waarvan eeuwenlang elk spoor had ontbroken?
Frederik Hendrik en Amalia van Solms met hun kinderen voor ’s-Hertogenbosch Crispijn de Passe II 1629. Gravure, 26,4 x 20,2 cm ATLAS VAN STOLK, ROTTERDAM
Voor de verwerving heeft Paleis Het Loo Nationaal Museum steun gekregen van de volgende fondsen: de Vereniging Rembrandt, de Mondriaan Stichting en de Stichting ’t Konings Loo (de vrijwilligersorganisatie van het museum), die alle een derde deel hebben gefinancierd
23
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
1629. Olieverf op doek, 102,9 x 124,5 cm Gesigneerd en gedateerd, rechtsonder: GHonthorst f. 1629 Herkomst: Kunsthandel Johnny van Haeften Ltd, Londen (2009)
Nadere bestudering van de inventarissen van de stadhouderlijke collecties nam alle mogelijke twijfel weg. De eerste vermelding van het schilderij dateert al uit 1632, wanneer in de inventaris van het Stadhouderlijk Kwartier op het Binnenhof in de galerij van Amalia van Solms het volgende schilderij wordt beschreven: ‘Een schilderije van twee kinderkens met een Cupidootgen, leydende een lupaert aen een snoer’.1 Het schilderij blijft deel uitmaken van de verzameling van de prinses van Oranje, want in 1676 tekent zij eigenhandig in haar dispositieboek op dat op de ‘groote noortgallerije in ’t Oude Hoff in ’t Noorteynde’
onder meer het volgende stuk hangt: ‘Een schilderije zijnde drie kinderen, ’t prinsje ende princessjes van Orange, door Honthorst gedaen’. In de bescheiden betreffende de boedelscheiding van Amalia van Solms is het werk niet met zekerheid aan te wijzen. Vast staat wel dat het is toegevallen aan haar tweede dochter Albertina Agnes, sinds 1664 weduwe van de Friese stadhouder Willem Frederik. In de inventaris van het Stadhouderlijk Hof in Leeuwarden van 1681 komt het weer duidelijk naar voren: ‘Een schilderie van drij naeckte kinderen: prince Wilhelm van Oranje, princesse Louise, princesse Henrietta’.
De laatste keer dat het schilderij in de stadhouderlijke inventarissen wordt vermeld, is in 1726. Het was inmiddels in handen gekomen van Henriette Amalia van Anhalt-Dessau, sinds 1696 weduwe van de Friese stadhouder Hendrik Casimir II. Zij bewoonde met haar zes ongetrouwde dochters het Slot Oranienstein bij Dietz aan de Lahn. In de kamer van
24
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
prinses Marie hangt dan ons schilderij, dat in niet mis te verstane bewoordingen wordt beschreven: ‘Drey princen von Oranien alsz kinder in einer landschaft mit einem tieger und obst von Hondhorst, ein capital stück!’ Daarna ontbreekt elk spoor. Het schilderij is uit de stadhouderlijke verzamelingen verdwenen, mogelijk
bij een van de openbare verkopingen waartoe de armlastige prinsessen op het Slot Oranienstein zich herhaaldelijk gedwongen zagen. Dan duikt het in de jaren twintig van de vorige eeuw op in de Verenigde Staten en wordt het verworven door een Amerikaanse particulier. Diens zoon bracht het in januari 2009 bij Sotheby’s New York op de veiling,
Amalia van Solms als Caritas Gerard van Honthorst 1629. Olieverf op doek, 204 x 154 cm KULTURSTIFTUNG DESSAU-WÖRLITZ, GOTISCHES HAUS, WÖRLITZ
vanwaar het werk zijn triomftocht in het openbare leven is begonnen.2 Toen het schilderij geïdentificeerd was, leek een plek in een Nederlandse collectie, bij voorkeur Paleis Het Loo, het meest voor de hand te liggen. Die wens ging in vervulling. Zonder overdrijving kan worden gezegd dat het, na de door de Vereniging Rembrandt in 2005 geschonken Vivat Oraenge van Jan Davidsz. de Heem, de meest sensationele aanwinst voor de schilderijenverzameling van Het Loo is. NIEUWE PORTRET S TI J L
De wijze waarop Honthorst de jonge kinderen van stadhouder Frederik Hendrik heeft weergegeven, verdient nadere toelichting. Heeft men de statige en sobere manier voor ogen waarop de regenten zich in de vroege 17de eeuw lieten vereeuwigen, dan is duidelijk dat wij ons hier in een totaal andere wereld bevinden. Na het huwelijk van Frederik Hendrik en Amalia van Solms in 1625 was in Den Haag een bijna on-Nederlandse hofcultuur tot ontwikkeling gekomen, waarin meer aansluiting werd gezocht bij de internationale vorsten hoven dan bij het eigen regenten patriciaat. Een van de kenmerken hiervan was het ontstaan van een nieuwe portretstijl, waarbij de ge portretteerden in kleurrijke fantasiekleding werden neergezet in een allegorische, historiserende context. Het hier besproken groepsportret is hiervan een duidelijke exponent. Het eerste en jaren op zichzelf staande voorbeeld van de nieuwe trend dateert al uit 1621, toen Paulus Moreelse de vrouw van de Friese stadhouder Ernst Casimir, Sophia Hedwig, portretteerde als Caritas, in een fantasiekostuum met een ontblote borst. Ook dit schilde-
25
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
rij bevindt zich in de collectie van Paleis Het Loo. Het was echter Gerard van Honthorst die het jonge hof van Frederik Hendrik en Amalia van Solms een eigen gezicht gaf. Honthorst had in Italië naam gemaakt als schilder van kunstlichttaferelen in de stijl van Caravaggio. Na zijn terugkeer naar ons land in 1621 had hij zich weer in zijn geboorte-
stad Utrecht gevestigd. Allengs kreeg hij echter in Den Haag als portretschilder voet aan de grond en via de Engelse ambassadeur sir Dudley Carleton openden zich voor hem de deuren van het Boheemse en het stadhouderlijk hof. In 1628 werd hij door Elizabeth Stuart, de Winter koningin, naar Londen gestuurd om portretten te maken van haar broer
Sophia Hedwig van Brunswijk-Wolfenbuttel als Caritas Paulus Moreelse 1621. Olieverf op doek, 140 x 122 cm PALEIS HET LOO NATIONAAL MUSEUM, APELDOORN
26
koning Karel I en diens vrouw. Deze thans verloren gegane werken waren de eerste voorbeelden waarop een koningspaar was uitgebeeld in de nederige gedaante van een herder en een herderin. Terug in Den Haag nam Honthorsts loopbaan een hoge vlucht en werd hij de hofportrettist bij uitstek. In 1629 kreeg Honthorst zijn eerste opdracht van het stadhouderlijk hof en wel voor een portret van Amalia van Solms. Hij beeldde haar uit in een gecombineerde allegorie op de lente en de moederliefde (Caritas), omringd door haar drie
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
kinderen: Willem II (1626-1650), die haar een schaal met vruchten aanbiedt, Louise Henriette (1627-1667), staande aan haar moeders knie, en het in 1628 geboren en gestorven dochtertje Henriette Amalia zwevend als engeltje in de lucht. Dit schilderij bevindt zich thans in Duitsland, in het Gotisches Haus in Wörlitz bij Dessau. Op het door Paleis Het Loo verworven schilderij zijn dezelfde drie kinderen weergegeven: rechts prins Willem II en links zijn zusjes Louise Henriette (achter) en Henriette Amalia (voor). Hier is de kleine Henriette echter weer tot leven ge-
wekt en niets wijst erop dat zij al over leden was. Hoe merkwaardig dit ons ook mag voorkomen, uitzonderlijk was dit in de 17de-eeuwse portret kunst niet. In 1629, hetzelfde jaar als het schilderij ontstond, verscheen bijvoorbeeld een prent van Crispijn de Passe II naar aanleiding van de inname van ’s-Hertogenbosch, waarop het stadhouderlijk paar met hun drie kinderen staat afgebeeld. Blijkens het onderschrift is kindje nr. 3, links van haar moeder, de al meer dan een jaar geleden gestorven Henriette Amalia. Op het hier besproken schilderij van Honthorst zijn de beide meisjes schaars gekleed. Het prinsje is geheel ongekleed, terwijl hij op de rug twee blauw met rode vleugels draagt. Dit zijn geen vleugels van een engeltje of een ‘Cupidootgen’, die immers uit witte veren bestaan, maar de vleugels van een Zuid-Amerikaanse papegaai, de Ara Macao. De exotische sfeer in het schilderij wordt voorts in niet geringe mate bepaald door het gebreidelde luipaard. Hoewel dit dier niet in Zuid-Amerika, maar in Afrika en zuidelijk Azië voorkomt, moet niet worden uitgesloten dat ook hierin een verwijzing naar ZuidAmerika wordt gegeven. De vraag hoe Honthorst dit exotische beest zo levensecht kon schilderen, laat zich overigens gemakkelijk beantwoorden. In 1628 werd een luipaard, door een VOC-matroos uit de Oost meegebracht, geconfisqueerd en aan Frederik Hendrik geschonken ter verfraaiing van diens dierentuin.3 Honthorst kon het dus naar het leven bestuderen. Dit is een goed moment om in herinnering te brengen dat in 1628, een jaar voordat Honthorst zijn groepsportret schilderde, Piet Hein de Spaanse Zilvervloot had veroverd.
Kunstvragen Ronald Plasterk (52) Minister van OCW
De buit vertegenwoordigde een bedrag van ongeveer 11 miljoen gulden, waarvan een deel gebruikt is om de veldtocht van 1629 te financieren en een deel in handen is gekomen van Frederik Hendrik zelf. Zou deze financiële meevaller wellicht de aanleiding zijn geweest tot het ontstaan van ons schilderij? De papegaaienvleugels plaatsen het tafereel in Zuid-Amerika, de hoorn des overvloeds wijst op grote rijkdommen, terwijl het beteugelde luipaard naar de overwonnen vijand, in dit geval de Spanjaarden in Zuid-Amerika, zou kunnen verwijzen.4 Deze interpretatie van de voorstelling wordt hier voor het eerst en onder voor behoud gedaan en dient nog verder te worden onderbouwd.5 TO P STUK
Met de aankoop van dit schilderij door Gerard van Honthorst is een van de belangrijkste werken uit het portretoeuvre van deze schilder en een van de topstukken uit de schilderijenverzameling van Frederik Hendrik en Amalia van Solms naar ons land teruggekeerd. Paleis Het Loo is verheugd dit bijzondere schilderij binnen haar verzameling te mogen begroeten. Het is aan de enthousiaste reacties van de benaderde fondsen en stichtingen te danken
Noten 1 Deze en de volgende vermeldingen komen uit Th.H. Lunsingh Scheurleer en S.W.A. Drossaers, De inventarissen van de stadhouderlijke verblijven en daarmee gelijk te stellen stukken 1567-1795, Den Haag 19741976 (Rijks Geschiedkundige Publicaties, grote reeks nrs. 147-149), dl. I, p. 192, nr. 229; dl. I, p. 287, nr. 1263; dl. I, p. 321, nr. 811; dl. II, p. 108, nr. 800 en dl. II, p. 375, nr. 400.
27
dat deze kostbare aankoop kon worden gerealiseerd. Met name de Vereniging Rembrandt onderkende direct de hoge kwaliteit en de bijzondere waarde van dit schilderij voor het Nederlands cultuurbezit en besloot zonder aarzeling haar steun aan de aanschaf te verlenen. Zij heeft daartoe gelden uit het Beatrijs de Rooij Fonds aangewend. Dit fonds is in 1998 gevormd na het veel te vroege overlijden van de kunsthistorica Beatrijs Brenninkmeyer-de Rooij. Gezien haar uitstekende onderzoek en publicaties, met name op het gebied van bloemstillevens en de Oranjezaal in Huis ten Bosch, is het niet verwonderlijk dat gelden uit haar fonds op naam worden aan gewend tot ondersteuning van aankopen ten behoeve van Nederlandse musea van bloemstillevens en objecten uit de voormalige stadhouderlijke collecties. Het schilderij van Honthorst past naadloos binnen het door de legatrice aangegeven kader. Ik heb Beatrijs goed gekend en ik ben ervan overtuigd dat zij trots geweest zou zijn op deze belangrijke aankoop, die mede dankzij haar kon worden gerealiseerds Marieke Spliethoff Conservator schilderijen, prenten en
Wat is uw eerste kennismaking met kunst? ‘Mijn vroegste herinnering is aan een atlas met prachtige platen, aquarellen met dinosauriërs, daar keek ik graag naar. Maar in een meer georganiseerd verband herinner ik mij de bezoeken als kind aan het Haagse Gemeentemuseum, waar mijn ouders mij mee naar toe namen. En dan vooral de bomen van Mondriaan, van een herkenbare boom naar abstractie, zo legde mijn vader mij de moderne kunst uit.’ Herinnert u zich nog uw eerste kunstreproductie? ‘Niet echt specifiek één reproductie. Wel stuurde mijn Duitse oma mij nogal eens reproducties. Die hing ik dan op in mijn kamer.’ Wat is uw eerste kunstaankoop? ‘Ik ben geen grote kunstkoper, laat ik dat eerst zeggen. Maar van mijn eerst verdiende geld heb ik een grote druk op doek gekocht van Marina Strumphler (geb. 1959), een werk dat mij raakte en dat toen – alles is relatief – een rib uit m’n lijf kostte. Een goede koop, het hangt nog steeds boven de bank in onze zitkamer.’ Naar welk museum gaat u graag terug? ‘Ik zou er vele willen noemen, maar laat ik nu het Mauritshuis noemen. Daar ging ik ook heen als jong kind – ik ben in Den Haag opgegroeid – en nu is het weer op loopafstand. En hoewel ik ook de tentoonstellingen probeer te zien, loop ik het liefst even langs de vaste collectie, kijk ik even om de hoek om bij mijn “oude vrienden” langs te gaan.’
tekeningen Paleis Het Loo
2 Veiling New York (Sotheby’s), 29 januari 2009, nr. 130, zonder herkomst en identificatie van de geportretteerden en met een verkeerd gelezen datering (1649). 3 Roelof van Gelder, Het OostIndisch avontuur. Duitsers in dienst van de VOC 1600-1800. Nijmegen 1997, p. 221. 4 Er zijn soldatenliedjes bekend waarin de luipaard het symbool van de vijand is, bijvoorbeeld: Slaat de luipaard eens zijn
klauwen/naar het vrije Nederland uit/mocht de adelaar het beschouwen/als gemakkelijken buit/Tromp, de Ruyter zal herleven/in ons jonge Nederland/ ’t voorbeeld door Piet Hein gegeven/volgen wij met hand en tand (19de-eeuwse bewerking van een oudere tekst). 5 David Dallas van Johnny van Haeften Ltd, Londen, was de eerste die op een mogelijk verband met de verovering van de Zilvervloot wees.
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Welke aankoop zou u graag willen steunen? Welk werk zou u graag met iedereen willen delen? ‘Het eerste wat mij nu te binnen schiet is niet zozeer een aankoop maar de overeenkomst zoals die gesloten is met de familie Six. Ik ben heel blij met die afspraak. Wij hebben de zorg voor het gebouw, het huis, overgenomen en daarmee mag een van de mooiste portretten van Rembrandt, het portret van Jan Six (1654), af en toe gaan logeren in het Rijksmuseum. Geen aankoop dus, maar wel een antwoord op de vraag. Want nu is deze Rembrandt, zij het in een beperkte periode, in een openbare verzameling te zien en kan iedereen genieten van dit prachtige portret, dat meer dan 350 jaar alleen op afspraak bezichtigd kon worden.’
Staande klok Steven Huijgens (werkzaam te Amsterdam vanaf ca. 1679-1720 Amsterdam) Museum van het Nederlandse Uurwerk Zaandam (Zaanse Schans)
ca. 1685. Eikenhouten kast met notenhout belijmd, H 229 cm, B 50 cm, D 32,5 cm Gesigneerd op de cijferring: Huijgens Amsterdam Herkomst: Particuliere collectie Nederland (2009)
Als men aan klokken denkt, komt al snel de naam van Christiaan Huygens naar boven, die bekend werd als de uitvinder van het slingeruurwerk. De staande klok die onlangs door het Museum van het Nederlandse Uurwerk werd verworven, is gesigneerd Huijgens Amsterdam. De maker is echter niet Christiaan, maar Steven Huijgens, voor zover bekend geen familie van de beroemde geleerde. Deze Amsterdamse klokkenmaker stond aan de basis van de bloeiperiode van de Nederlandse klokken productie. Dankzij steun van een aantal stichtingen en fondsen, waaronder de Vereniging Rembrandt, prijkt sinds kort een vroeg exemplaar van zijn hand in het Museum van het Nederlandse Uurwerk.
‘STAD SHO RLOGIEMA KER ’
Slechts een paar Nederlandse specialisten waren in deze beginperiode van de ontwikkeling van de staande klok in staat om de Engelsen enige concurrentie te bieden. Een van hen was Steven Huijgens. Deze Huijgens, wiens geboortedatum niet bekend is, werd vermoedelijk geboren te Bennekom. Rond 1679 vestigde hij in
Foto’s Tom Haartsen
De productie van klokken en onderdelen daarvan in Holland werd in het laatste kwart van de 17de eeuw gedomineerd door Engelse klokkenmakers. Al vóór de Glorious Revolution (1688), de machtsovername van stadhouder Willem III en Mary Stuart als koning en koningin van Engeland, Schotland en Ierland, bestond er intensief contact op dit gebied tussen vaklieden uit beide landen. Tal van Engelse klokkenmakers vestigden zich in Holland, zoals Ahasuerus Fromenteel, die in het begin van de jaren tachtig van de 17de eeuw neerstreek in Amsterdam, waar hij in nauwe samenwerking met zijn familie in Londen een bloeiend bedrijf opzette. Ook andere klokkenmakers maakten de oversteek, zoals Ahasuerus’ broer John, Joseph Norris, Christopher Clarke en Joseph Story. Het is niet helemaal duidelijk wat deze Engelsen naar Amsterdam dreef, maar het heeft wellicht te maken met het feit dat er in Londen veel meer klokkenmakers waren dan in Amsterdam en dat men daar op technisch gebied verder was, wat hen goede kansen bood in de Noordelijke Nederlanden.
klokken. Kenmerkende details zijn onder meer de fluwelen wijzerplaat en het snijwerk aan de kast. Er zijn niet veel klokken van Steven Huijgens bewaard gebleven. Het recent verworven exemplaar is vroeg te dateren. De klok toont niet alleen het destijds voor Nederland gebruikelijke fluweel op de wijzerplaat, maar ook is de constructie van het uurwerk nog volledig gebaseerd op die van de stoelklok. Daarbij is dit uurwerk van een dusdanige kwaliteit, dat het door het gebruik van extra grote tandwielen in tegenstelling tot de meeste staande klokken niet één, maar zelfs zes weken loopt. Ook zijn de tandwielen veel dunner dan bij vergelijkbare stoelklokuurwerken uit deze periode. Dunne tandwielen duiden, anders dan men zou verwachten, in dit geval op kwaliteit, want zij geven minder wrijving en daardoor ontstaat er minder slijtage. Het kooivormige frame daarentegen is zeer zwaar uitgevoerd met getorste pilaren en een dubbele bovenplaat om de gewenste stijfheid te krijgen. De vergulde wijzers zijn karakteristiek voor de met fluweel overtrokken wijzerplaten. De kast van deze klok is eveneens een typisch Nederlands of, nog beter, Amsterdams model, want het was hier dat zij voor het eerst werd voorzien van een kap met uitgebreid snijwerk. Deze rijke uitvoering werd kennelijk zo gewaardeerd dat men dit model tot in het begin van de 18de eeuw bleef produceren. Oorspronkelijk had deze kast een zogenaamde rising hood. Dit betekent dat er geen deurtje in de kap zat, maar dat men voor alle handelingen aan het uurwerk de kap omhoog schoof om bij de wijzerplaat te kunnen. Bij dit exemplaar is dit op een later tijdstip veranderd, vermoedelijk in het begin van de 18de eeuw. In de 18de eeuw zou de staande klok zich ontwikkelen tot het algemeen bekende ‘Amsterdams staand horloge’. De in 2009 verworven klok van Steven Huijgens staat duidelijk aan de wieg van dit proces en is daarmee een belangrijke aanwinst voor het museums Voor de verwerving heeft het Museum van het Nederlandse Uurwerk steun gekregen van de volgende fondsen: de Mondriaan Stichting, de Vereniging Rembrandt, het SNS REAAL Fonds, de M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting, de Janivo Stichting en het Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds.
29
Amsterdam, waar hij zich ontwikkelde tot een zeer verdienstelijke klokkenmaker. Hij adverteerde in 1697 met staande klokken die ‘een heel jaer lopen sonder opwinden en die slaen heel uuren en half uuren voluyt’. Van 1704 tot zijn dood in 1720 was hij ‘Stadshorlogiemaker’ van Amsterdam. Met Pieter Klock en de Engelsen Ahasuerus Fromanteel en Joseph Norris behoorde hij tot de eerste makers van staande klokken in Holland. Ondanks de aanwezigheid van de Engelse klokkenmakers is er vrijwel onmiddellijk sprake van Nederlandse invloed op het uiterlijk van de in Amsterdam geproduceerde
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Michiel van Hees Bestuurslid Museum van het Nederlandse Uurwerk
Literatuur J.L. Sellink, Dutch Antique Domestic Clocks, Leiden 1973 J. Zeeman, De Nederlandse staande klok, Zwolle 1996 (2e herz. editie, 1e editie Assen 1977)
H. van den Ende e.a., Huygens’ Legacy. The golden age of the pendulum clock, cat. tent. Apeldoorn (Paleis Het Loo) 2004 (zie cat. nr. 67 voor de klok van Huijgens)
Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum Schoonhoven
Zeven zilveren voorwerpen uit de c ollectie van Van Kempen en Begeer 19de en 20ste eeuw
Enkele voorwerpen uit de collectie van Van Kempen en Begeer. Uiterst rechts de door de Vereniging Rembrandt geselecteerde kandelaber naar ontwerp van Charles Eyck (1937)
30
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Al eeuwenlang speelt zilver een belangrijke rol in Schoonhoven. De vroegste documenten waarin goud- en zilversmeden in deze stad worden genoemd, dateren al uit de veertiende eeuw. Het beeld van Schoonhoven als zilverstad heeft niet aan actualiteit ingeboet. Onlangs deed het daar gevestigde Nederlands Goud-, Zilveren Klokkenmuseum de grootste aankoop uit zijn geschiedenis. De verzameling wordt uitgebreid met honderden gebruiksvoorwerpen uit de historische zilvercollectie van Van Kempen en Begeer. De Vereniging Rembrandt heeft besloten bij te dragen aan de verwerving van deze waardevolle verzameling. Zij koos daaruit zeven stukken die essentieel zijn voor de presentatie van de Nederlandse zilverproductie.
Anders dan de lange geschiedenis van Van Kempen en Begeer misschien doet vermoeden, is de collectie die in 2009 aan het museum werd verkocht in nog geen veertig jaar tot stand gekomen. Sinds het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw heeft Koninklijke Van Kempen en Begeer BV serieproducten en unica verworven, die in de loop van de 19de en 20ste eeuw in de zilverfabrieken in Voorschoten, Utrecht en Zeist zijn vervaardigd. Sinds 1978 stond het bedrijf diverse voorwerpen uit deze verzameling in bruikleen af aan het Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum in Schoonhoven, waar zij een onmisbare aanvulling op de permanente opstelling vormden.
EEN RAM P OF VERRI JKING ?
durige bruikleen zou immers rampzalig zijn geweest voor de toekomst van het museum. Het is duidelijk dat verwerving van deze bruikleen en de verdere historische collectie van Van Kempen en Begeer een reusachtige verrijking zou betekenen. De verzameling is vooral ook interessant omdat zij uitstekend aansluit op de collectie eigentijds zilver, het zilver uit de 21ste eeuw, waar het museum zich de komende jaren actief op gaat richten. Zo’n spectaculaire aankoop past bovendien feilloos in het herpositioneringsproces waarin het museum zich momenteel bevindt:
In 2008 werd het bedrijf Van Kempen en Begeer verkocht aan de Koninklijke Porceleyne Fles (Royal Delft). De historische zilvercollectie is toen buiten de verkoop gehouden. Vanaf dat moment heeft het Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum zich intensief ingezet om deze verzameling aan te kopen. De beëindiging van deze lang-
Foto’s Erik en Petra Hesmerg
Het museum presenteert in de Zilverzaal onder de titel Van erts tot eindproduct zijn collectie Nederlands gebruikszilver van 1600 tot heden. Er is naast een stilistisch overzicht
ook aandacht voor de ambachtelijke en mechanische vervaardiging en de versiering van zilver. In sfeervolle werkplaatsen worden gereedschappen getoond. Een gedeeltelijke reconstructie van het fraaie winkelinterieur uit 1921 van het Haagse filiaal van Van Kempen, Begeer en Vos neemt een bijzondere plaats in. De voorwerpen in deze kasten en een belangrijk deel van het 19de- en 20ste-eeuwse zilver in de Zilverzaal maakten deel uit van de langdurige bruikleen van Van Kempen en Begeer.
31
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
meer focus op zilver om meer in beeld komen. Hiermee wordt tevens het beeld van Schoonhoven als zilverstad versterkt. De aankoop van de zilvercollectie van Van Kempen en Begeer krijgt een extra dimensie omdat er een directe link is te maken met het bedrijfsarchief van deze firma, dat in maart 2009 is geschonken aan het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag. In dit archief bevinden zich duizenden ontwerptekeningen, diverse fotoalbums en losse foto’s van zilveren voorwerpen, verkoopcatalogi en folders. Op het moment dat zowel de zilvercollectie als het archief digitaal ontsloten zijn, is het mogelijk de objecten rechtstreeks te koppelen aan de bijbehorende archivalia. S ELE C TIE UIT DE VER ZAMELING
Het bleek financieel niet mogelijk de complete historische collectie van Van Kempen
Diversiteit in tijd, vorm, versiering en techniek: zilveren koffie- en theepotten, bouilloires en een avondmaalskan uit de collectie van Van Kempen en Begeer. Het vierde voorwerp van links is de avondmaalskan naar ontwerp van Carel Begeer (1927). Ervoor staat de theepot ontworpen door Christa Ehrlich (1928). Het tweede voorwerp van rechts is de koffiepot model ‘Grieks’ (1876) en daarachter de bouilloire model ‘Versailles’ (1917). Deze objecten zijn met steun van de Vereniging Rembrandt aangekocht.
32
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
en Begeer aan te kopen. In overleg met Annelies Krekel, conservator van deze bedrijfsverzameling, heeft het Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum toen een selectie gemaakt. Criteria die daarbij een belangrijke rol speelden, waren dat bepaalde productieplaatsen, ontwerpers en genres met representatieve voorbeelden vertegenwoordigd moesten zijn. Zo zijn voorwerpen gekozen uit elk van de verschillende fabrieken die in de loop van de tijd zijn samengevoegd tot Koninklijke Van Kempen en Begeer, te weten J.M. van Kempen Utrecht/Voorschoten, Begeer Utrecht en als derde Gerritsen & Van Kempen te Zeist. Deze fabrieksmatig geproduceerde stukken worden nauwelijks in musea getoond. Een ander uitgangspunt was de wens een goed overzicht te kunnen bieden van zilver dat tussen 1835 en 1970 in Nederland werd gebruikt, variërend van koffie- en theeserviezen tot vingerkommen en servetbanden, en
van visscheppen tot hors-d’oeuvrecouverts. Er is op gelet dat verschillende stijlen en perioden, waaronder biedermeier, neo-stijlen, art nouveau, art deco en de vormgeving uit de jaren vijftig en zestig, en diverse mechanische (versierings)technieken, zoals forceren, dieptrekken, guillocheren en galvanoplastieken, vertegenwoordigd zouden zijn. Ook zijn er enkele voorbeelden gekozen van dat wat men in de 19de eeuw ‘Kunstindustrie’ noemde: mechanisch vervaardigde pronkstukken en gelegenheidszilver, waaraan versierende onderdelen werden toegevoegd. Een laatste desideratum was het bijeenhouden van het zilver naar ontwerp van Carel Begeer (1883-1956), Christa Ehrlich (1903-1995), Emmy Roth (1885-1942) en Gustav Beran (1912-2006), dat vanouds aanwezig was in de bedrijfscollectie. Geen enkel museum kan zo’n breed overzicht van deze belangrijke ontwerpers uit de 20ste eeuw tonen.
K EUZ E VERENIGING REMBRANDT
Dankzij de genereuze financiële ondersteuning van de elders op deze pagina genoemde fondsen is het gelukt een groot aantal voorwerpen uit de verzameling te verwerven. De Vereniging Rembrandt heeft een zevental specifieke voorwerpen uitgekozen om aan te kopen. In haar aanbeveling motiveerde bestuurslid en zilverdeskundige Willemijn Fock haar keuze als volgt: ‘Enerzijds zijn er stukken die hebben gefigureerd op diverse wereldtentoonstellingen (o.a. Parijs 1867, 1900 en 1937) die zo belangrijk zijn geweest als graadmeter voor nieuwe ontwikkelingen wat betreft smaak en techniek. Anderzijds betreft het grotendeels werk van belangrijke ontwerpers, zoals Carel Begeer en Christa Ehrlich, en de kunstenaar Charles Eyck (1897-1983). Ook enkele topstukken uit de 19de eeuw zijn vanwege hun betekenis geselec-
teerd, zoals het door Gerardus Willem van Dokkum (1828-1903) ontworpen pièce-demilieu (1875) van mr. W. van der Vlugt, hoogleraar te Leiden, en een zeer compleet koffie- en theeservies, model ‘Grieks’. Dit ensemble is vervaardigd in 1876. Het prototype van dit servies maakte deel uit van de bekroonde inzending van Van Kempen naar de Wereldtentoonstelling in Parijs in 1867. Het is een van de vroegste en meest typerende voorbeelden van een radicaal nieuwe vormgeving die geheel voortkomt uit de toen nieuwe techniek van forceren (strakke ronde vormen waar hoogstens achteraf ornamentele details en graveringen aan werden toegevoegd). Tenslotte is het theeservies van Hendrik Jacobus Valk (1863-1940), model ‘Versailles’, binnen het assortiment van de fabrieken uitzonderlijk. Het is ontworpen in 1917 en ruim 75 jaar in productie gebleven. Door
zijn grote populariteit smaakmakend in ons land in de 20ste eeuw. Met deze keuze levert de Vereniging Rembrandt een cruciale bijdrage in de presentatie van deze voor Nederland in de 19de en 20ste eeuw zo belangrijke zilverproductie.’ Het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokken museum is de Vereniging Rembrandt buitengewoon dankbaar voor haar steun. De aankoop van de Van Kempen en Begeercollectie stelt niet alleen een substantieel stuk Nederlands erfgoed veilig, maar betekent ook een grote kwaliteitsverbetering van de zilvercollectie van het museum en biedt bovendien nieuwe toekomstmogelijkheden. Het museum zal met veel plezier deze kansen gaan ver zilveren! s Gemke Jager Directeur Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum
Voor de verwerving heeft het Nederlands Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum steun gekregen van de volgende fondsen: Vereniging Rembrandt, Mondriaan Stichting, VSBfonds, SNS REAAL Fonds, Dr. Hendrik Muller’s Vaderlandsch Fonds, M.A.O.C. Gravin van Bylandt Stichting en de Braeye-Stichting. Een speciale expositie van 27 april t/m 29 augustus 2010 toont deze aanwinst eenmalig in volle omvang.
33
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Compositie in grijs (‘Compositie No. 10’) Vilmos Huszár Gemeentemuseum Den Haag
(Boedapest 1884-1960 Hierden)
1918. Olieverf op doek, gevat in een met olieverf beschilderde lijst, 60,3 x 44,9 cm (inclusief lijst) Gesigneerd rechtsonder: H // 1918 Herkomst: Particuliere collectie (2009)
Globaal genomen zijn er twee soorten abstractie. Aan de ene kant is er de vorm die haar oorsprong vindt in een streng doorgevoerde vereenvoudiging van het beeld, en aan de andere kant is er de abstractie die ontstaat als de functie van het beeld de overhand krijgt. In de begintijd van de ontwikkeling van De Stijl speelden deze twee vormen een grote rol. De naar Nederland uitgeweken Hongaarse schilder Vilmos Huszár leverde met zijn schilderij Compositie in grijs in 1918 een bijzondere bijdrage aan het debat dat hierover werd gevoerd. Het Gemeentemuseum Den Haag was met hulp van de Vereniging Rembrandt in staat dit belangrijke schilderij te verwerven. Daardoor is het museum als geen ander in staat juist de discussie over deze twee vormen van abstractie voor het voetlicht te brengen. Al sinds de jaren vijftig profileert het Gemeentemuseum zich met een bijzondere verzameling abstracte kunst uit het interbellum. Het is een collectie van wereldformaat, met bijzondere werken van El Lissitzky, Laszlo Moholy-Nagy, Friedrich Vordemberge Gildewart en César Domela. Ook van de belangrijkste bijdrage aan de ontwikkeling van de abstracte kunst in de 20ste eeuw, de kunstbeweging De Stijl, kan het museum een topcollectie laten zien. Kunstenaars als Theo van Doesburg, Bart van der Leck, Vilmos Huszár en Piet Mondriaan zijn met uitstekende stukken vertegenwoordigd. Van de laatstgenoemde, misschien wel de allergrootste kunstenaar die Nederland in de 20ste eeuw heeft voortgebracht, bezit het Gemeentemuseum de grootste verzameling ter wereld. Al deze kunstenaars zijn systematisch verzameld en hoewel het museum tot vandaag toe dit beleid voortzet (twee jaar geleden onder andere nog door de toevoeging van een belangrijke groep werken van César Domela) zijn er steeds minder stukken op de markt die voldoen aan de hoge criteria die wij ons moeten en willen stellen als het gaat om versterking van het aanwezige. Toch is het uiterst wenselijk en zinvol om de verzameling op dit gebied waar mogelijk met sterke werken uit te breiden, en daarom houdt het Gemeentemuseum voortdurend de ogen en oren open om te zien waar bijzondere werken opduiken. Het maakt het mogelijk om onze positie als ‘sterke speler’ te verstevigen, meer mogelijkheden te creëren deze belangrijke fase in de beeldende kunst onder de aandacht te brengen van een groot publiek en verder een stempel te drukken op de ontwikkeling en verspreiding van kennis en expertise op het terrein van de abstracte kunst uit het inter bellum.
34
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Zo is het Gemeentemuseum al enige jaren nationaal en internationaal, en door een intensieve samenwerking met bijvoorbeeld het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, bezig om de rijke kunstbestanden en de archieven op het gebied van De Stijl en met name Piet Mondriaan internationaal onder de aandacht te brengen en een breder publiek te bereiken voor dit bij uitstek Nederlandse erfgoed van internationaal belang. De beeldende kunst van De Stijl roept nog steeds vragen en discussies op. Is dit kunst? Juist door de bronnen in de vroege figuratieve kunst van Mondriaan of door de tegenstelling tot kunstenaars die figuratief werken, is het mogelijk het publiek te prikkelen en niet alleen de vraag te stellen wat kunst is, maar ook antwoorden te suggereren. COM POSITIE IN GRI JS
Door een bijzondere omstandigheid kreeg het Gemeente museum afgelopen jaar de kans om Compositie in grijs van Vilmos Huszár te verwerven. Het is een staand schilderij van middelgroot formaat, geheel opgebouwd uit op elkaar aansluitende grijze vlakken: donker-, licht- en middelgrijze vlakjes, geschilderd met een dun, vlak penseel, zodat de penseelstreek zich niet nadrukkelijk opdringt. Het geheel is omlijst met twee houten lijstjes, zo lijkt het, waarvan het ene deel zwart geschilderd is indien het deel ernaast wit is. In werkelijkheid gaat het om een lijstje uit één stuk, verlijmd in vier delen uit eikenhout. De binnenste rand, die het verfoppervlak enigszins overkraagt, springt naar voren over een breedte van ongeveer twee centimeter. De staande delen zijn wit geschilderd; de liggende delen zwart. Bij de daaromheen liggende rand – die ook twee centimeter breed is – is dat omgekeerd. Deze eigenaardigheden verdienen een wat uitgebreidere beschrijving omdat ze een mooi voorbeeld zijn van een van de belangrijkste kenmerken van decoratie zoals Ernst Gombrich die beschreef in zijn prachtige boek The Sense of Order, de neiging om vanuit een amor infiniti het aanbeden object zo rijk mogelijk in te lijsten. Niets is genoeg. Ook hier herhaalt de lijst wat er binnen het kader gebeurt: het alterneren van gradaties van grijzen. In de lijst gaat het om zwart en wit, de extremen. Binnen de lijst gaat het om drie tinten grijs. De donkere grijzen hebben daarbij de overhand. Grote vierkanten beheersen trapsgewijs aan elkaar geschakeld het midden van het schilderij. Daaromheen dartelen de lichtere grijzen en de grijswitten. Zij zijn kleiner, smaller vaak, of gedrongen, en lijken zich meer te voegen naar de hen toege meten plek dan dat ze een plek voor zichzelf opeisen. CO NDITIE EN H ER KOMS T
Langs de randen is een rand van dikkere verf te zien die het verfoppervlak scheidt van een strookje waar de verf heel dun
op het doek ligt. Deze ‘baard’ is ontstaan doordat het doek in de eerste jaren na het ontstaan, toen de verf nog niet volledig doorgehard was, in de lijst is gaan schuiven. In het onderste grote grijze vlak is een beschadiging te zien die door middel van een retouche onzichtbaar is gemaakt, en in twee van de lichtere grijze vlakken is een craquelure zichtbaar. Maar dat in aanmerking nemende is het schilderij in een bijzonder goede conditie. Dat komt vooral omdat het werkje voor aankoop door het museum slechts één keer van eigenaar gewisseld is. In 1922 verwierf de Groningse componist Daniël Ruyneman
35
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
(1866-1963) het schilderij op een tentoonstelling in zijn woonplaats, waar het onder de titel Compositie No. 10 werd tentoongesteld. Het bleef altijd in zijn bezit totdat zijn weduwe het na zijn dood overdeed aan een relatie. In 1980 begon een werkgroep studenten aan de Universiteit van Utrecht onder leiding van Carel Blotkamp een twee jaar durend, baanbrekend onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van De Stijl. Sjarel Ex, nu directeur van Museum Boijmans Van Beuningen, voerde het onderzoek uit naar Vilmos Huszár. Hij vond veel werken terug uit de beginjaren van De Stijl, in
musea en bij particulieren. De jaren rond 1918 waren echter moeilijk in kaart te brengen. Er was wel veel fotodocumentatie uit het archief van de kunstenaar, maar de schilderijen zelf ontbraken. Juist in de periode rond 1918 maakte Huszár een radicale ontwikkeling door richting totale abstractie. Van het jaar ervoor is er de beroemde Stilleven compositie (hamer en zaag) uit de verzameling van het Gemeentemuseum, nog gebaseerd op een voorbeeld uit de werkelijkheid als we de titel mogen geloven, en van enkele jaren erna Danspaar uit 1922, opnieuw gebaseerd op een natuurgegeven. In de tussenliggende jaren had Huszár dus heel radicale wegen bewandeld, niet alleen in zijn schilderkunst, maar ook in exercities op het terrein van de vormgeving, de binnenhuisarchitectuur en het toneel. De eigenaar van Compositie in grijs realiseerde zich na lezing van de studie van Blotkamp en Ex een belangrijke, ontbrekende schakel in bezit te hebben, en meldde zich een aantal jaren geleden bij de onderzoekers. Zo kreeg het schilderij grotere bekendheid en kon het eind 2009 in het bezit komen van het Gemeentemuseum. DI S C U S S IE
Nu wil het geval dat juist over Compositie in grijs een felle dis cussie heeft gewoed. Huszár had in de eerste jaargang van het tijdschrift De Stijl een reeks artikelen gepubliceerd waarin hij onder de gewichtige titel ‘Aesthetische beschouwingen’ een beetje op een belerende toon aan leken probeerde duidelijk te maken wat de verschillen en de overeenkomsten zijn tussen de oude kunst van gisteren en de nieuwe kunst van morgen. Hij verwerkte daarin ook steeds allerlei nieuwe inzichten die hij had verworven bij het schilderen. Zo kwam hij in het voorjaar van 1919 tot de conclusie dat het uitgangspunt van een abstracte compositie niet altijd in de natuur hoeft te liggen. De kunstenaar kan ook eenvoudig uitgaan van geheel abstracte motieven, of, zoals Huszár het verwoordde, ‘vanuit het vlak’. Theo van Doesburg voelde zich als redacteur van het tijdschrift geroepen daar tegenin te gaan. Hij kon het vanuit zijn contact met Mondriaan, die zich als schilder van landschappen nog heel lang gebonden voelde aan de voorstellende functie van het beeld – of het nu om een natuurgegeven, iets spiritueels of een ervaringsfeit ging – niet verkroppen dat Huszár het natuurgegeven aan zijn laars lapte terwijl hijzelf en Mondriaan en Van der Leck bleven tobben met de positie, de waarde en de functie van het voorstellende in het abstracte kunstwerk. Toen Van Doesburg Compositie in grijs besprak in het nummer van De Stijl van februari 1919, beschreef hij het werk in de typi-
36
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
sche bewoordingen van de kunstenaars van deze beweging als een ‘doorbeelding van een voorstelling’. Huszár schreef hierop een weerwoord, waarin hij een abstracte compositie van Van Doesburg fileerde en en passant ontkende dat deze was ontstaan na voorstudies uit de realiteit. Van Doesburg was het daar niet mee eens – als maker van zijn eigen schilderij kon hij het ook weten – en herschreef de passage. Huszár vond dat het hart uit zijn betoog was gehaald en het artikel verdween in een bureaula. Dit door Van Doesburg ‘verbeterde’ artikel met notities van Huszár is bewaard. Een van Huszárs woedende opmerkingen in de kantlijn betreft het werk van Piet Mondriaan. Die had in 1918 een schilderij gemaakt dat ook helemaal uit grijs en wit bestond. Het is een ruitvorm waarin vijftien horizontale en verticale lijnen – eigenlijk diagonalen – worden doorkruist door zeven diagonale lijnen. Daardoor ontstaat een dicht weefsel dat nauwelijks nog een compositie genoemd kan worden. Het zijn eenvoudig alle verbindingsmogelijkheden van zeven gelijk over het oppervlak verdeelde lijnen. De enige variatie is dat hier en daar een verdikking van sommige horizontalen en verticalen te zien is. Dit is echte ‘gelijkmatige indeling’, iets waar Mondriaan in die tijd naar op zoek was. Oppervlakkig gezien – en dus in de ogen van een groter publiek – had het schilderij niet veel om het lijf. Voor ogen die nog steeds waren afgestemd op de landschapjes van de Haagse School was het onbestaanbaar dat iets dergelijks als schilderij kon worden aangemerkt. Toch was dat precies wat Mondriaan voor ogen stond. Hij legde dit uit in een brief aan Van Doesburg: ‘Je moet onthouden dat mijn dingen nog als schilderijen bedoeld zijn, d.w.z. dat ze een beelding op en door zichzelve zijn.’ Voor Mondriaan was het verschil tussen het realisme van de Haagse School en dat van zijn nieuwste, abstracte werken helemaal niet zo groot. Hij verbond aan de precieze werking van licht en verf ook diepgaande ideeën over de aard van de werkelijkheid (zoals een schilderij van de Haagse School dat ook bijna op een religieuze manier doet). Oppervlakkig gezien leek het werk van Mondriaan heel veel op dat van Huszár, maar toch gaven beide kunstenaars te kennen dat zij elk voor zich een van de polen vertegenwoordigden in het debat over de abstracte kunst. Ook in dat opzicht is de verwerving van Compositie in grijs een meer dan welkome aanvulling op de al zo rijke verzameling van het Gemeentemuseum s Hans Janssen Conservator moderne kunst Gemeentemuseum Den Haag
Compositie met grijze lijnen Piet Mondriaan 1918. Olieverf op doek, 84,5 x 84,5 cm GEMEENTEMUSEUM DEN HAAG (SCHENKING ALBERT VAN DEN BRIEL)
Hetzel f de object, op e e n an d e r e man i e r b e k e k e n Huub Bla nkenberg
Alweer een klok?
In de 17de en 18de eeuw speelde ons land een prominente rol op het gebied van de uurwerkontwikkeling en -productie. Uurwerken uit deze periode zijn daarom terecht en in ruime mate in onze openbare collecties vertegenwoordigd. Zo beschikken veel musea over een of meer prachtexemplaren van het ‘staand horloge’, als voorbeeld van typisch Nederlandse meubelkunst. Daarnaast bevindt zich nog een hele reeks van deze uurwerken in de gespecialiseerde musea: het Goud-, Zilver- en Klokkenmuseum in Schoonhoven (Nederlandse klokken in internationale context), het Nationaal Museum van Speelklok tot Pierement in Utrecht (klokken met speelwerk) en het Museum van het Nederlandse Uurwerk in Zaandam. Nu heeft dat laatste museum in 2009 – ook nog met steun van de Vereniging Rembrandt – alwéér een staande klok gekocht. Was dat nodig?
Zeker was dat nodig! De ontwikkeling van het uurwerk raakte in de Gouden Eeuw in een stroomversnelling. Gedurende de middeleeuwen en renaissance was het mechanische (toren)uurwerk vooral een instrument geweest van kloosters en steden om de belangrijkste momenten van de dag aan te geven. De sporadische uurwerken in particulier bezit, bestemd voor binnenshuis, waren curiositeiten die deel uitmaakten van de kunstkabinetten van gefortuneerde verzamelaars. Dergelijke uurwerken waren vaak schitterend uitgevoerd om ermee te kunnen pronken, maar van een zeer nauwkeurige tijd meting was nog geen sprake. De explosief groeiende economie in de loop van de 17de eeuw en vooral de toenemende behoefte aan de exacte tijd voor de plaatsbepaling op zee, brachten een grote activiteit op het gebied van de (klokken)mechanica teweeg. Een cruciale doorbraak kwam met de uit vinding van het slingeruurwerk in 1656 door Christiaan Huygens, die de tijdmeting revolutionair nauwkeuriger maakte. Een kleine twintig jaar later ontwikkelde de Brit William Clement de zogenaamde ankergang, waarmee de tijd nog preciezer worden aangegeven.
37
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Ter bescherming van de slinger en de gewichten werd een kast onder het uurwerk geplaatst, wat het begin was van de zogenaamde staande klok. Steven Huijgens was de eerste die dit type klok vervaardigde in Nederland. In tegenstelling tot de in Engeland gebruikelijke constructie met platines, paste hij in zijn staand horloge – eigenzinnig en hoogst uitzonderlijk – de Nederlandse kooiconstructie toe, zoals die werd gebruikt in stoel- en staartklokken. Daarbij realiseerde hij een loopduur van maar liefst zes weken (na het opwinden van de gewichten), waar één dag gebruikelijk was. De klok van Huijgens die het Zaanse museum zojuist heeft verworven is dus niet alleen uitzonderlijk in zijn techniek, maar ook in zijn originaliteit en kwaliteit. Daarbij is de kast prachtig uitgevoerd en is het een van de allereerste in een lange traditie van staande horloges, die tot in de jaren twintig van de 20ste eeuw in productie zouden blijven. Vooral in de 18de eeuw, toen de klok zijn typisch Nederlandse verschijningsvorm had gekregen met zijn wortel noten gefineerde kast, dubbelgebogen voet, vergulde beelden op de kap en het uurwerk met kalendarium, bewe-
gende mechanieken, bellenspeelwerk (met een keuze uit een reeks wereldlijke liederen en een psalm voor de zondag!) en niet te vergeten de maanstand in combinatie met de tijd voor hoog water in de haven, werden staande klokken een statussymbool bij uitstek voor welgestelde kooplieden en reders. Omdat die zich vooral in Amsterdam bevonden, werden deze klokken bekend als ‘Amsterdams staand horloge’, al werden ze ook in andere steden geproduceerd. De Huijgensklok van het Museum van het Nederlandse Uurwerk is een trotse voorloper van deze traditie en móest daarom worden verworven. Huub Blankenberg Directeur Vereniging Rembrandt
Jul i e t t e Jo n k e r -D u y n s t e e
Met Titus naar New York ‘By far the best georganiseerde reis die wij sinds lange tijd hebben gemaakt, met het kwalitatief interessantste programma.’ Zo bedankte Otto de Witt Wijnen de organisatie van de lustrumreis naar New York bij de afscheidslunch in the University Club. Hij en zijn vrouw Tineke, de founding mother van de Titus Cirkel, waren bijzondere aanwezigen in het reisgezelschap van 41 leden. Tineke had vijf jaar geleden niet kunnen bevroeden dat haar initiatief, een Fonds op Naam binnen de Vereniging Rembrandt gericht op kunstliefhebbers tussen de 35 en 50 jaar, zo’n succes zou worden. De Titus Cirkel telt nu 125 leden die bijdragen aan de aankoop van belangrijke – voornamelijk moderne – kunst door musea. U hebt in eerdere Bulletins al kunnen lezen over de diverse kunstwerken die met ondersteuning van de Titus Cirkel zijn verworven. Maar daar naast waren de afgelopen vijf jaar ook een tijd van fantastisch georganiseerde jaardiners, familiedagen en bezoeken aan openingen van exposities van de
gesteunde musea. Een gedeelde interesse schept een band, en dat maakt zo’n Fonds op Naam zo speciaal, ook door de persoonlijke contacten die ontstaan. NIEU W LI C HT OP H ET MELK MEISJE
Een bijzonder evenement was de lustrumreis naar New York, half november 2009. De organisatie, bestaande uit Barbara Ruding, Daan Cohen de
Groepsfoto in de hal van de University Club Installatie van lichtkunstenaar Dan Flavin in Dia:Beacon
Lara, Alexander van der Zee en Lara Wijsmuller, had al haar organisatietalent uit de kast getrokken om de groep bijzondere plekken van New York te laten zien. De reis was ingedeeld in een dag ‘oude kunst’, een dag ‘moderne kunst’ en een dag ‘particuliere verzamelaars’, en voerde van Wildenstein & Company, the Metropolitan Museum of Art en the Frick Collection naar het Museum of Modern Art (MoMA), Dia Beacon, diverse toon-
Nanne Dekking, vicepresident van Wildenstein & Company De eetkamer van Agnes Gund met boven de schouw een
aangevende galeries en de privécollecties van Agnes Gund en Tom Kaplan. Zo bezocht de groep de Vermeer tentoonstelling in het Metropolitan, met als paradepaardje Het melkmeisje van Vermeer, in 1892 met steun van de Vereniging Rembrandt aangekocht door het Rijksmuseum. De tentoonstelling werd ingeleid met een lezing door Walter Liedtke, conservator oude Hollandse en Vlaamse schilderkunst, waarin hij met de uitkomst van recent wetenschappelijk onderzoek dit bekende schilderij in een geheel nieuw perspectief wist te plaatsen. WERELD VAN VER SCH IL
Tijdens de reis kwamen grote ver schillen tussen Nederlandse en Amerikaanse verzamelaars en weldoeners aan het licht, die zowel vanuit de mentaliteit als uit het fiscaal systeem op het gebied van het subsidiëren en schenken van kunst in beide landen zijn te verklaren. Zo vertelde Nanne Dekking, vicepresident van Wildenstein & Company, dat een Amerikaanse verzamelaar bij de aankoop van een kunstwerk in bijna alle gevallen een museum in gedachten heeft waar dit werk op korte of op langere termijn komt te hangen. Hij of zij zal bij de aankoop dan ook altijd vergezeld worden door de conservator van het museum in kwestie. Daarnaast zijn verzamelaars in Amerika veel scheutiger met het doen van langdurige bruiklenen of schenkingen dan in Nederland. Vrijwel de gehele collectie van voormalig MoMA-director en trustee Agnes Gund bijvoorbeeld (1400 kunstwerken, waaronder werk van Louise Bourgeois, Jasper Johns, Christo, Roy Lichtenstein, Mark Rothko en Gerhard Richter) is bij voorbaat al toegezegd aan verschillende musea na haar overlijden. Een ander opvallend verschil met de situatie in Nederland is dat men veel openlijker is in het tonen van financiële steun. Zo draagt iedere zaal in het MoMA de naam van een
werk van Roy Lichtenstein Verzamelaar Tom Kaplan vertelt over zijn collectie 17de-eeuwse Hollandse meesters
39
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
particulier of bedrijf en staan in theatermagazines paginalange lijsten van donateurs, compleet met het door hen geschonken bedrag. ‘DUT CH ART IS S EXY’
Bijzonder is ook de schaalgrootte waarop sommige Amerikaanse ver zamelaars ‘toeslaan’. Tom Kaplan, die zes jaar geleden zijn bedrijf verkocht en daarna aan het verzamelen van 17de-eeuwse Hollandse schilderkunst, zijn grote liefde, is begonnen, heeft in die korte tijd een indrukwekkende collectie van maar liefst 256 schilderijen bijeengebracht. Tijdens de genereuze ontvangst in zijn kantoor annex tentoonstellingsruimte kon de groep genieten van de acht Rembrandts, zestien werken door Gerard Dou, vijftien door Frans van Mieris en eenzelfde aantal door Gabriel Metsu, to name a few. Vrijwel ondenkbaar dat een Nederlandse verzamelaar in zo’n tempo (soms kocht Kaplan acht schilderijen op een dag) een collectie zou aanleggen die uitsluitend bestaat uit 17de-eeuwse Hollandse portretten en genreschilderijen met een sterk licht-donkereffect. Dutch art is sexy, verklaarde Kaplan ten dele zijn passie, and anyone who collects it is very sexy too. Een interessant argument… NIEU WE FONDSEN OP NAAM ?
Het voert te ver om al het geziene en geleerde tijdens de New Yorkreis toe te lichten. Dat het boeiend en leerzaam was moge duidelijk zijn. Dat de afgelopen vijf jaren Titus Cirkel inspirerend, gezellig en bijzonder waren voor de leden, idem dito. Een goed voorbeeld wellicht voor andere leden van de Vereniging Rembrandt om ook een dergelijk Fonds op Naam op te zetten met een eigen interessegebied. Het Grootouder Gezelschap dat vorig jaar is opgericht, is het meest recente Fonds. Wie volgt? Het is de moeite waard!s Juliette Jonker-Duynstee Lid Commissie Kunstaankopen Titus Cirkel
n i e u w s va n d e v e r e n i g i n g
Claude Monet Fonds Eind 2009 mochten wij een nieuw Fonds op Naam verwelkomen: het Claude Monet Fonds, bestemd voor de verwerving van impressionistische schilderkunst. Het fonds is een initiatief van een echtpaar uit Haarlem, dat het besluit tot de instelling ervan als volgt motiveert: ‘Waarom de impressionistische schilders ons hart hebben veroverd, heeft te maken met de kleuren, de stemmingen, de emoties, de atmosfeer die zij in hun schilderijen weten te vangen en waarmee zij appelleren aan meer zintuigen dan het oog alleen. Waarom Claude Monet? Deze schilder is voor ons een heel dierbare. We hadden al veel van hem gezien, toen wij voor het eerst de Waterlelies tijdens de vier seizoenen zagen in het Parijse Orangerie Museum. Dat was een verpletterende ervaring. Aan de Vereniging Rembrandt betuigen wij graag onze grote dank voor het feit dat wij als lid tot zoveel musea gratis en zonder wachten voor de kassa toegang hebben. Bovendien zijn de Bulletins steeds een lust voor het oog en buitengewoon informatief. Ten slotte mogen de welverzorgde ontvangsten en bijeenkomsten niet onvermeld blijven. Dit alles is voor ons aanleiding om eens iets terug te willen doen, nu wij de leeftijd bereiken waarop het thema ‘afstand doen’ regelmatig onze aandacht bepaalt. Diep in ons hart hopen wij dat andere Vrienden van Rembrandt dit nieuwe Fonds eveneens zullen willen omarmen, zodat het een omvang kan krijgen die er werkelijk toe doet als het aankomt op nieuwe verwervingen.’
Vereniging Rembrandt beneficiënt van BankGiroLoterij Op 11 februari 2010 werd bekend dat de Vereniging Rembrandt is aangewezen als beneficiënt van de BankGiroLoterij. Dit houdt in dat onze Vereniging, gedurende vijf jaar € 300.000,- van de BankGiroLoterij ontvangt ter uitvoering van haar doelstelling. Dit bedrag zal m.n. ten goede komen aan steun voor kunstaankopen door die musea die niet door de BankGiroloterij worden begunstigd. Goed nieuws dus voor onze Vereniging, de musea en het openbaar kunstbezit in het algemeen. Zie ook www.bankgiroloterij.nl.
Publicatie ‘Bondgenoten of Tegenpolen?’ In het verlengde van het gelijknamige symposium ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de Vereniging Rembrandt verschijnt op 17 maart a.s. het boek Bondgenoten of Tegenpolen? Centraal daarin staat de relatie tussen musea en particuliere verzamelaars. Deze kent vele verschillende vormen die aan de hand van persoonlijke portretten worden belicht. Aan bod komen onder meer de verzamelaars Eijk en Rose-Marie de
40
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Mol van Otterloo (met Frits Duparc van het Mauritshuis), Han Nefkens (met Sjarel Ex van Museum Boijmans Van Beuningen), Dirk en Liesbeth Nienhuis (met Titus Eliëns van het Haags Gemeentemuseum), Kai van Hasselt en Martijn Sanders (met Martijn van Nieuwenhuyzen van het Stedelijk Museum), en de verzamelingen Visser en Van Eelen-Weeber (met Evert van Straaten van het Kröller-Müller Museum). Ook is er aandacht voor bedrijfscollecties en informatie over de fiscale mogelijkheden bij schenkingen. De publicatie verschijnt bij stichting Boekmanstudies en zal in de week van de TEFAF in Maastricht feestelijk worden gepresenteerd. Leden van de Vereniging Rembrandt betalen een vriendenprijs van € 24 (normaal: € 34). Bestellen kan via: www.boekman.nl.
Red Panorama Mesdag! Het beroemde Panorama Mesdag, de favoriete bestemming van duizenden schoolreisjes, grootouders met kleinkinderen, toeristen en de meest uiteenlopende kunstliefhebbers, wordt bedreigd met sluiting. Panorama Mesdag is een particulier museum met daarin het oudste 19de-eeuwse panorama ter wereld dat op de oorspronkelijke plaats bewaard is gebleven. Met een hoogte van veertien en een omtrek van 120 meter is dit het grootste schilderij van Nederland. Om het gebouw aan te passen aan de eisen van de tijd zijn uitbreiding en verbouwing van het museum noodzakelijk. Hiervoor is ca. 5 miljoen euro nodig. De gemeente Den Haag en het Rijk én de BankGiroLoterij dragen eenmalig al een flinke steen bij, maar dat is niet genoeg. Wij hopen zeer dat de fondsen gevonden zullen worden en wijzen u daarom graag op de publieksactie Red Panorama Mesdag! Een donatie via bankrekeningnummer 59.66.55.444 o.v.v. Publieksactie Red Panorama Mesdag! is meer dan welkom. Ook kunt u een stuk(je) van het Panorama adopteren. Zie voor verdere informatie www.redpanoramamesdag.nl.
Steens ‘Huwelijksnacht’ moet in Den Haag blijven In 1946 liet de kunstverzamelaar Abraham Bredius zijn collectie van 200 schilderijen na aan de Gemeente Den Haag onder de voorwaarde dat ze permanent geëxposeerd zouden worden. Hiervoor werd het Museum Bredius op de Lange Vijverberg ingericht. Een van de werken die tot dit legaat behoorden was Jan Steens Aartsengel Rafael, een doek dat later deel bleek uit te maken een ooit gesplitst schilderij De Huwelijksnacht van Tobias en Sarah. Het gedeelte waarop Tobias en Sarah zijn afgebeeld was eigendom van de staat. In 1996 werden de beide delen samengevoegd. Toen echter in 2006 de restitutiecommissie besliste dat 220 schilderijen uit staatseigendom moesten worden teruggegeven aan de erven Goudstikker, hoorde daarbij ook het gedeelte van de Jan Steen met Tobias en Sarah. Omdat het rechter deel met
n i e u w s va n d e v e r e n i g i n g
Gesteunde werken uitgelicht Tulp, vroege Brabantson
de aartsengel Rafael volgens het testament Bredius in Den Haag moest blijven, ontstond een unieke situatie. De Gemeente Den Haag was van mening dat het (complete) schilderij aan de erven Goudstikker (mevrouw M. von SaherLangenbein) moest worden overgedragen. De erven zouden dan een vergoeding voor het ‘Haagse’ deel van het schilderij moeten betalen en er zou een ontheffing van de rechter moeten komen om het naar het buitenland te laten gaan. De speciaal voor deze zaak opgerichte ‘Stichting tot bescherming en behoud van het Nederlands openbaar kunstbezit’ verzette zich hiertegen. Inmiddels heeft een rechtszaak plaatsgevonden. Bij beschikking van 5 februari 2010 heeft de rechtbank Den Haag het verzoek van de Gemeente Den Haag tot opheffing van de testa mentaire last van dr. Abraham Bredius ten aanzien van Jans Steens Huwelijksnacht van Tobias en Sarah afgewezen. Dit is goed nieuws voor al diegenen die ooit aan een museum schonken of van plan zijn te gaan schenken. Maar het moge duidelijk zijn dat met deze uitspraak het probleem van deze specifieke schenking nog niet is opgelost!
Nalatenschap mevrouw dr. A.M.W. Mennega Op 20 december 2009 overleed mevrouw dr. A.M.W. Mennega op 97-jarige leeftijd. Tot haar 94ste was zij actief als houtanatome bij de projectgroep Systematische Plantkunde van Universiteit Utrecht. Zij genoot een grote faam op haar vakgebied. Bij testament bleek mevrouw Mennega, die ook een bevlogen kunstliefhebster was, de Vereniging Rembrandt een substantieel bedrag te hebben nagelaten. De Vereniging heeft de nalatenschap in grote dank aanvaard.
Ingekomen post Het Bulletin wordt grondig gelezen, zo bleek uit volgende e-mail: ‘De keren dat ik afgelopen tijd op vliegveld Frankfurt ben geweest viel het me op dat op het vertrektijdenbord diverse spel- of typefouten stonden. Op dit bord staan ook enkele treinen vermeld die vanaf terminal 1 vertrekken, vanaf het Fernbahnhof. Ik kan dus de leden van de Commissie Kunstaankopen van de Titus Cirkel geruststellen (of teleurstellen?), de foto van Andreas Gursky geeft exact de realiteit weer van een van de hallen van vliegveld Frankfurt. Met vriendelijke groeten, Benno Visschedijk, Maarssen.’
Agenda p Op de TEFAF, van 12 tot 21 maart 2010, deelt de Vereniging Rembrandt standnummer 807 met Theodoor Gilissen Bankiers. Op alle dagen zal rond 13.30 uur een conservator/directeur een kleine keuze van de dan aanwezige werken toelichten. Zie www.verenigingrembrandt.nl/actueel. p De voorjaarsbijeenkomst zal dit jaar worden gehouden op zaterdag 15 mei in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden. Zie de achterzijde van dit Bulletin. p Met het oog op steunaanvragen kunt u de data van de bestuursvergaderingen tot eind 2010 vinden op: www.verenigingrembrandt.nl/steunverlening.
41
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
Tot 9 mei is in het Frans Hals Museum in Haarlem een overzicht te zien van het werk van Judith Leyster, een van de weinige schilderessen uit de zeventiende eeuw. Vlak voor de opening in december vorig jaar haalde het museum de pers met het nieuws dat een nog onbekend, laat werk van deze kunstenares is opgedoken. Dit bloemstilleven wordt nu voor het eerst gepresenteerd. Het thans bekende oeuvre van Leyster is klein, dus het mag bijzonder heten dat maar liefst vier van haar werken met steun van de Vereniging Rembrandt zijn aangekocht. Deze drie schilderijen en een fraai gekleurde tekening uit 1643 van een tulp op perkament zijn alle opgenomen in de tentoonstelling.
Proun P23 no. 6 De Russische kunstenaar El Lissitzsky staat langdurig in de schijnwerpers in Eindhoven. Tussen 2009 en 2012 wijdt het Van Abbemuseum drie tentoonstellingen aan verschillende aspecten uit het oeuvre van deze dynamische kunstenaar. De eerste uit de reeks is Overwinning op de Zon, genoemd naar de futuristische opera die in 1913 voor de eerste keer werd opgevoerd in Sint-Petersburg. Op deze presentatie hangt onder andere El Lissitzsky’s Proun P23, no. 6, een aankoop van het Van Abbemuseum uit 1997 waaraan door de Vereniging Rembrandt is bijgedragen.
vereniging Rembrandt
ALGEMEEN
LIDMAAT SCH AP
De Vereniging Rembrandt werd onder de naam Vereeniging Rembrandt tot behoud in Nederland van kunstschatten opgericht op 24 september 1883. Het doel van de vereniging is het behouden en uitbreiden van kunstschatten voor Nederland, en het verrijken van het openbare bezit aan kunstschatten in Nederland, het daartoe vergroten van de publieke belangstelling voor en het verhogen van de kennis van het roerend cultureel erfgoed, in het bijzonder in Nederlandse openbare collecties. De vereniging is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam, no. V40531186. De Vereniging Rembrandt is bij de Belastingdienst gerangschikt als een Algemeen Nut Beogende Instelling en heeft daardoor de zgn. ANBI-status. Dit betekent dat de vereniging over ontvangen schenkingen en/of nalatenschappen geen (successie)belasting verschuldigd is.
p gewoon lidmaatschap: (tenminste) € 60,- per jaar
p echtpaar/partnerlidmaatschap (twee personen): (tenminste) € 85,- per jaar
p jongerenlidmaatschap (t/m 25 jaar): (tenminste) € 20,- per jaar
p lidmaatschap voor het leven: vanaf € 1.200,- (eenmalig)
p partnerlidmaatschap: (twee personen) voor het leven: vanaf € 2.000,- (eenmalig)
p Titus Cirkel: gedurende vijf jaar jaarlijks minimaal € 1.000,-
p Grootouder Gezelschap: lidmaatschap € 60,- per jaar plus 1) gedurende vijf jaar jaarlijks € 500, of 2) eenmalig € 1.500,p bedrijfslidmaatschap: (tenminste) € 1.000,- per jaar Leden die in aanvulling op de contributie een gift van (tenminste) € 250,- doen, kunnen voor dat jaar de status van Donateur verkrijgen.
Het lidmaatschap loopt van 1 januari tot en met 31 december. Indien u zich als lid opgeeft ná 1 november ontvangt u gratis het lidmaatschap voor de resterende twee maanden van het oude jaar. U betaalt dan contributie over het nieuwe jaar. Indien u zich gedurende het jaar, maar vóór 1 november als lid aanmeldt betaalt u de volledige contributie over het lopende jaar. Opzegging van het lidmaatschap graag vóór 1 november. De leden hebben op vertoon van hun lidmaat schapskaart gratis toegang tot de permanente collecties van de ruim honderd musea waaraan de Vereniging Rembrandt steun heeft verleend, alsmede tot de ledenvergaderingen en de bijzondere ledenbijeenkomsten. Voorts ontvangen de leden het Bulletin met actuele informatie en beschouwingen door experts en fraaie afbeeldingen van de kunstwerken die met steun van de Vereniging Rembrandt zijn verworven (echtpaar/partnerleden ontvangen één Bulletin). Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met het bureau van de Vereniging Rembrandt.
GEVEN OM KUNST? DE KUNST VAN HET GEVEN! De Vereniging Rembrandt steunt kunstaankopen van musea ten behoeve van ons openbaar kunstbezit. Van overheidswege wordt dit particulier initiatief fiscaal ondersteund. Voor giften van particulieren gelden onder bepaalde voorwaarden aftrekmogelijkheden voor de inkomsten- en erfbelasting. De Vereniging Rembrandt is geheel vrijgesteld van schenk- en erfbelasting. Zo kan zij optimaal profiteren van uw gift tijdens uw leven of bij erfstelling. Op welke wijze levert uw schenking meer op? p Een gift is een schenking uit vrijgevigheid zonder dat daar op geld waardeerbare aanspraken tegenover staan. De Vereniging Rembrandt is gebaat bij elke gift. De gift kan in geld of natura (w.o. kunstvoorwerpen) geschieden en als eenmalige of periodieke schenking gedaan worden. Fiscaal is het het aantrekkelijkst voor u om de schenking in vijf of meer vaste termijnen te voldoen. Voor een dergelijke gift is, evenals bij erfstellingen of legaten, het inschakelen van een notaris nodig. De Vereniging Rembrandt is bereid de notariële kosten voor haar rekening te nemen bij periodieke giften vanaf € 200,- per termijn. p Door erfstelling of legaat kunt u uw vermogen, een bedrag en/of kunstvoorwerpen nalaten aan
42
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
de Vereniging Rembrandt. De bestemming van de kunstvoorwerpen kan worden bepaald in overleg met de Vereniging Rembrandt. Hiervoor geldt onder bepaalde voorwaarden de genoemde vrijstelling van erfbelasting. p Ten slotte noemen wij de bijzondere mogelijk heid dat erfgenamen de erfbelasting gedeeltelijk voldoen door overdracht van kunstvoorwerpen aan de Staat. U kunt ons hierover raadplegen. Waaraan draagt u bij? U draagt bij aan de realisatie van de algemene doelstelling van de Vereniging Rembrandt: verrijking van ons openbaar kunstbezit in algemene zin, of aan de verwerving van kunst werken op een bepaald verzamelgebied. Mogelijkheden zijn: een Rembrandtfonds op Naam of een Themafonds. Wat is een Rembrandtfonds op Naam? Een persoonlijke manier van schenken of nalaten. Het is een apart fonds, waarvan de oprichter in samenspraak met de Vereniging Rembrandt de naam bepaalt (bijvoorbeeld de naam van de stichter[s]), de doelstelling en de wijze van besteding. Voor een Rembrandtfonds op Naam geldt een minimum bedrag van € 75.000.
Wat is een Themafonds? Deze fondsen worden in het leven geroepen voor degenen die geïnteresseerd zijn in een bepaald verzamelgebied. U kunt bijdragen aan een afzonderlijk Themafonds, bedoeld om bepaalde onderdelen van de openbare collecties te steunen, bijvoorbeeld 17de-eeuwse schilderkunst, religieuze kunst, prenten en tekeningen, beeldhouwkunst, kunstnijverheid of moderne kunst. Op deze wijze kunt u daadwerkelijk bijdragen aan kunstaankopen in bepaalde richtingen. De Vereniging Rembrandt kent inmiddels de volgende Themafondsen: Themafonds Zilver, Themafonds Prenten en Tekeningen, Themafonds Glas en Themafonds Schilderkunst 17de eeuw. Nadere informatie Wij geven u graag nadere informatie over de vermelde mogelijkheden. Hiervoor is een speciale brochure Geven om kunst? De kunst van het Geven samengesteld, die wij u desgevraagd toezenden. Wij nodigen u uit om hierover contact op te nemen met het Bureau (Drs. H.M. Blankenberg, telefoon 070 - 427 17 20, e-mail:
[email protected]).
ondersteunde Musea
gerard van Honthorst. Nieuwe aanwinst voor paleis Het Loo.
Lidmaatschapskaart R liggend.indd 1
09-10-09 14:34
De leden van de Vereniging Rembrandt hebben op vertoon van het bewijs van lidmaatschap vrije toegang tot de vaste collecties van de musea die sinds de oprichting van de vereniging in 1883 zijn gesteund bij de aankoop van kunstwerken. Dit zijn:
Alkmaar •
Amerongen •
Stedelijk Museum
• Museum Meermanno
• NAi Nederlands Architectuur-
Kasteel Amerongen
• Museum Mesdag
Amersfoort •
Museum Flehite
Groningen •
Groninger Museum
• Wereldmuseum Rotterdam/
Amstelveen •
Cobra Museum
Haarlem •
Frans Hals Museum
Amsterdam •
Allard Pierson Museum
• Historisch Museum Haarlem
• Amsterdams Historisch Museum
• Teylers Museum
• Bijbels Museum
• Joods Historisch Museum
• Museum Amstelkring
• Museum het Rembrandthuis
instituut Museum voor Volkenkunde
rozendaal •
de rijp •
Gemeentemuseum Het
rijswijk (zh) •
Hannemahuis
schiedam •
Voerman Museum
schoonhoven •
’ s-heerenberg • Kasteel Huis Bergh
sluis •
Harlingen •
Hattem •
Stedelijk Museum Goud-, Zilver-, en Klokkenmuseum Oudheidkundige Verzameling
• Museum Willet-Holthuysen
Het Nijenhuis
• Nederlands Scheepvaartmuseum
• Pijpenkabinet & Smokania
’ s-Hertogenbosch • Noordbrabants Museum
Sociëteit
• Rijksmuseum
• SM’s - Stedelijk Musem
Audax Textielmuseum
• Stedelijk Museum
Heusden a/d Maas • Het Gouverneurshuis
•
Hilversum •
Amsterdam
Hoorn •
• Tropenmuseum
Katwijk •
• Van Gogh Museum
laren •
Paleis Het Loo - Nationaal Museum
Leek •
Apeldoorn •
Appingedam •
Arnhem •
helmond •
Museum De Fundatie/Kasteel
Museum In ‘t Houten Huis Museum Het Tollenshuis
• Museum Van Loon
• Stedelijk Museum Bureau
Heino/Wijhe •
Kasteel Rosendael
Gemeentemuseum Helmond
Belfort Sluis
sneek •
tiel •
tilburg •
Fries Scheepvaart Museum Flipje en Streekmuseum Tiel
De Pont, Stichting voor
Goois Museum
Westfries Museum
uden •
Katwijks Museum
uithuizen •
Singer Museum
utrecht •
Nationaal Rijtuigenmuseum
Borg Verhildersum
• Museum Catharijneconvent
Nationaal Glasmuseum
• Nationaal Museum van
Fries Museum
Speelklok tot Pierement
hedendaagse kunst Museum voor Religieuze Kunst Menkemaborg Centraal Museum
• Geldmuseum
Museum Stad Appingedam
Leens •
Gemeentemusea
Leerdam •
Assen •
Drents Museum
Leeuwarden •
Asten •
Beiaard- en Natuurmuseum Asten • Keramiekmuseum Princessehof
Vaassen •
Berg en Dal •
Afrika Museum
Velsen-zuid •
Het Markiezenhof
• Prentenk ab inet der Rijks-
Vlissingen •
Zeeuws maritiem muZEEum
Museum Kennemerland
voorburg •
Museum Swaensteyn
Breda’s Museum
• Rijksmuseum van Oudheden
weesp •
Historisch Museum Den Briel
• Rijksmuseum voor Volkenkunde
Bergen op Zoom •
beverwijk •
Breda •
Brielle •
Delft • Legermuseum
• Museum Lambert van Meerten
Leiden •
Loosdrecht • Maarssen •
• Volkenkundig Museum Nusantara
Maastricht •
Deventer •
Dordrecht •
Eindhoven •
Enkhuizen •
Enschede •
Gorinchem •
Gouda •
Gemeentemuseum
Woerden •
Stadsmuseum Woerden.
Zaandam •
Museum van het Nederlandse
Kasteel-Museum Sypestyn
Uurwerk
Slot Zuylen
Zaltbommel •
Bonnefantenmuseum
Zierikzee •
Maarten van Rossummuseum Maritiem Museum Zierikzee
Marken •
Marker Museum
• Stadhuismuseum
Dordrechts Museum
Middelburg •
Zeeuws Museum
Nijmegen •
Museum Het Valkhof
Otterlo •
Kröller-Müller Museum
• Stedelijk Museum
Museum Kempenland
• Nederlands Tegelmuseum
Zutphen •
zwol le •
Museum Henriëtte Polak in De Wildeman Museum de Fundatie/Paleis aan
Stg Rijksmuseum Zuiderzeemuseum
Purmerend •
Purmerends Museum
de Blijmarkt
Rijksmuseum Twenthe
Ridderkerk •
Huys ten Donck (alleen de tuinen)
• Stedelijk Museum
Gorcums Museum
roermond •
Stedelijk Museum Roermond
Stedelijke Musea
Rotterdam •
Atlas van Stolk/Het Schielandhuis
’ s-Gravenhage • Gemeentemuseum Den Haag
• Haags Historisch Museum •
Museum Beeckestijn
• Stedelijk Van Abbemuseum
Kasteel de Cannenburch
Gemeentemusea
• Museum Mr. Simon van Gijn
univers it eit
• Stedelijk Museum De Lakenhal
• Stedelijk Museum Het Prinsenhof
Museum Boerhaave
Koninklijk Kabinet van
Schilderijen Mauritshuis
43
(Historisch Museum Rotterdam) • Kunsthal Rotterdam • Maritiem Museum Rotterdam • Museum Boijmans Van Beuningen
v e r e n i g i n g r e mb r a n dt v o o r j a a r 2 0 1 0
bijeenkomst
Voorjaarsbijeenkomst Vereniging Rembrandt in het RIJKSMUSEUM van OUDHEDEN IN LEIDEN zaterdag 15 mei 2010 om 17.30 uur Bezichtiging van de tentoonstellingen:
p De collecties Lugt/Kröller-Müller p Terracotta De collecties Lugt/Kröller-Müller Aan het begin van de 20ste eeuw waren twee Nederlanders bezig om een indrukwekkende privéverzameling kunst aan te leggen: kunstkenner en -handelaar Frits Lugt en Helene KröllerMüller, echtgenote van zakenman Anton Kröller. Beiden verzamelden vooral tekeningen, schilderijen en prenten van (inter)nationale schilders en kunstenaars. Maar hun belangstelling voor kunst ging verder dan oude meesters en de grote schilders van hun tijd. Ze verzamelden ook objecten uit de oudheid, zoals Egyptische beelden en Griekse vazen. De tentoonstelling toont de mooiste objecten uit deze onbekende ‘oudheidkundige’ deelcollecties van KröllerMüller en Lugt. Helene Kröller-Müller kocht Griekse vazen en Egyptische beelden en amuletten. Deze archeologische voorwerpen zijn al jarenlang niet meer voor publiek te zien geweest. De collectie van Frits Lugt bevat prachtige Griekse vazen, Romeins glas en Egyptische voorwerpen uit het Nieuwe Rijk (ca. 1550 - 1070 v.Chr.). Terracotta Deze tentoonstelling laat u genieten van een fraaie selectie kunst- en gebruiksvoorwerpen van terracotta, afkomstig uit het oude Nabije Oosten, Egypte, de klassieke wereld en het vroege Nederland. Millennia geleden al maakten beeldhouwers en pottenbakkers uit oude culturen talloze figuren en objecten van gebakken aarde, terracotta dus. De vele beeldjes en voorwerpen in deze tentoonstelling zijn het bewijs: terracotta is gebakken aarde op z’n mooist. P r o g r a mm a
17.30 uur 17.45 uur 18.00 uur 19.30 uur
Entree Rijksmuseum van Oudheden, Rapenburg 28, Leiden Welkom door drs. Wim Weijland, directeur van het RMO Bezichtiging van het museum, afsluitend wordt een drankje aangeboden Einde
Berei kbaar heid
Het Rijksmuseum van Oudheden ligt in het historische centrum van Leiden. Het adres is Rapenburg 28, 2311 EW Leiden, 071 - 516 31 63 Openbaar vervoer Vanaf NS-station Leiden Centraal is het tien minuten lopen naar het Rijksmuseum van Oudheden. Auto & Parkeren Een routebeschrijving naar het museum vindt u op de website www.rmo.nl. Voor het museum, aan het Rapenburg, is er beperkte gelegenheid tot betaald parkeren. Ook kunt u uw auto neerzetten op Parkeer terrein Haagweg. Vanaf hier brengt een pendelbusje u naar het museum. Voor een overzicht van de parkeermogelijkheden in Leiden, kijk op de online Parkeerwijzer van de gemeente Leiden. Vereniging R embrandt
E-mail:
[email protected]
Wij vragen u zich aan te melden vóór 5 mei. Dit kan per e-mail of door de bijgevoegde antwoordkaart in te vullen en terug te sturen naar het Bureau van de Vereniging Rembrandt. U ontvangt alleen bericht als wij uw aanmelding niet kunnen honoreren wegens een te grote opkomst.
Ve r g e e t n i e t u w R e m b r a n d t k a a r t mee te nemen!