E-Quality, september 2005
Factsheet Een leven lang leren Oudkomers en Volwasseneneducatie
AANLEIDING
Een leven lang leren is belangrijk voor de kenniseconomie en om te bevorderen dat burgers optimaal deelnemen aan de samenleving. Om dit te realiseren is het van groot belang om alle burgers in staat te stellen zich nieuwe kennis en vaardigheden eigen te maken. Dit geldt ook voor burgers die men in eerste instantie wellicht niet voor ogen heeft als het gaat om het streven naar een kenniseconomie. Mensen die om wat voor reden dan ook op jongere leeftijd voortijdig zijn gestopt met een opleiding en alsnog een (hoger) diploma willen halen. Onder hen bevinden zich ook oudkomers, al dan niet de Nederlandse taal reeds machtig. Vanwege verschillen in maatschappelijke positie, opleidingsniveau, zorgverantwoordelijkheden, en kansen op de arbeidsmarkt is het voor vrouwen en mannen van verschillende etnische achtergronden geen vanzelfsprekendheid alsnog een (hogere) opleiding te volgen en af te ronden. Ook toekomstige beleidsveranderingen op het gebied van inburgering en (financiering van) volwasseneneducatie zullen van invloed zijn op de toegankelijkheid van educatievormen voor diverse groeperingen. Deze factsheet bestaat uit twee delen: het eerste deel gaat in op de positie van oudkomers en het tweede deel op de mogelijkheden voor volwasseneneducatie. DOELSTELLING
Deze factsheet biedt belanghebbenden en geïnteresseerden een overzicht van relevante feiten en cijfers over twee belangrijke aspecten van een leven lang leren: oudkomers en volwasseneneducatie. Daarnaast bevat de factsheet aanbevelingen voor beleidsmakers, die zij kunnen gebruiken voor beleid dat bevordert dat iedereen in gelijke mate kan profiteren van de mogelijkheden voor een leven lang leren.
OUDKOMERS
Het oudkomersbeleid kan een rol spelen bij het bevorderen van een kennissamenleving. Oudkomers vormen een zeer gevarieerde groep, ook wat betreft kennisniveau. Er zijn oudkomers die uitstekend Nederlands spreken en een goede opleiding hebben genoten. Over hen gaat het oudkomersbeleid in het algemeen niet; het richt zich vooral op oudkomers die weinig Nederlands spreken en ook geen in Nederland bruikbare diploma’s hebben. De prioriteit van het oudkomersbeleid ligt bij werklozen en opvoeders. FEITEN EN CIJFERS
Half september is het kabinet-Balkenende II akkoord gegaan met het bijgestelde voorstel voor een nieuwe inburgeringswet. De tekst van het wetsvoorstel is op dit moment (19 september 2005) nog niet bekend, maar uit persberichten blijken wel de hoofdlijnen. Voor oudkomers houdt de wet in: • oudkomers van 16 tot 65 jaar worden verplicht in te burgeren (als overgangsrecht worden degenen uitgezonderd die 60 jaar of ouder zijn op moment dat de wet ingaat), en de inburgering moet worden afgerond met een examen; 1
Een leven lang leren Oudkomers en volwasseneneducatie September 2005
• • •
oudkomers met de Nederlandse nationaliteit hoeven alleen in te burgeren als zij een uitkering hebben, minderjarige kinderen verzorgen, of geestelijk bedienaar zijn; de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige staat centraal. Er komt wel een kredietfaciliteit voor de kosten, en een tegemoetkoming in de kosten voor wie binnen drie jaar slaagt voor het examen; gemeenten mogen een aanbod voor een inburgeringstraject doen aan bepaalde uitkeringsgerechtigden en aan vrouwen in achterstandsposities.
Inburgering is op dit moment voor oudkomers meestal nog niet verplicht (behalve in het kader van een reïntegratietraject voor uitkeringsgerechtigden). Er zijn echter veel oudkomers die graag een traject willen volgen. Op 1 mei 2004 stonden zelfs ruim 8000 personen langer dan twee maanden op een wachtlijst voor een oudkomerstraject (Jaarnota Integratiebeleid, 2004). De meeste oudkomers die een traject volgen zijn vrouwen. Dat geldt zowel voor de trajecten die zijn gericht op ‘opvoeders’ als voor de trajecten voor werklozen. Percentage vrouwen onder oudkomers die met een traject zijn gestart
Opvoeders Werklozen
G54 Vrouwen 92% 57%
Mannen 8% 43%
Overige gemeenten Vrouwen Mannen 97% 3% 61% 39%
Gegevens afkomstig uit: 8e voortgangsrapportage Groot Project Inburgering Oudkomers, juli 2004, oudkomers e die met een traject gestart zijn in de 2 helft van 2003
Driekwart van de deelnemers heeft bij aanvang van het traject geen kennis van de Nederlandse taal, of slechts een zeer elementaire kennis. Het eindniveau van de oudkomerstrajecten is slechts in 10% van de gevallen bekend: hiervoor geldt dat na afronding van het traject in 41% van de gevallen een stijging van het taalniveau te zien is. Dat betekent niet dat het traject in de overige gevallen geen zin heeft gehad. Uit de cijfers met betrekking tot doorstroom na afronding van het traject blijkt dat 82% van de deelnemers doorstroomt naar werk, een beroepsopleiding, een vervolgtraject inburgering, of een overige opleiding. Hierbij moet worden aangetekend dat deze cijfers minder dan de helft van het aantal deelnemers betreffen. Het is echter zeker een indicatie, maar voor ‘hardere’ cijfers over de doorstroming is een volledige(r) registratie noodzakelijk. Door- en uitstroom van oudkomers na afronding traject in G54 (gegevens bekend over 46% van de cursisten) Opvoeders Werk Beroepsopleiding Vervolgtraject inburgering, of overige opleiding Geen werk en ook geen opleiding
Werklozen 21% 4% 57% 18%
45% 9% 28% 18%
Gegevens afkomstig uit: 8e voortgangsrapportage Groot Project Inburgering Oudkomers
Een oudkomerstraject is voor de meeste deelnemers dus slechts een bescheiden stap in de richting van deelname aan de kennissamenleving – maar wel een onmisbare stap en een die in veel gevallen ook wordt vervolgd met doorleren of werk. Veel oudkomers zijn relatief jong. Ongeveer 60% van de deelnemers aan een oudkomerstraject is jonger dan 40 jaar. Investeren in verdere opleiding kan dus veel rendement opleveren voor de betrokkenen zelf en voor de kennissamenleving. ERFENIS PAVEM
Naast het algemene oudkomersbeleid dat hierboven is beschreven zijn er diverse specifieke plannen en instrumenten gericht op de emancipatie en integratie van vrouwelijke oudkomers. Deze
2
Een leven lang leren Oudkomers en volwasseneneducatie September 2005
instrumenten zijn voor een belangrijk deel voortgekomen uit het werk van de commissie Participatie van Vrouwen uit Etnische Minderheidsgroepen (PaVEM)i: o Het Nationaal Actieplan Taal Totaal. Dit plan zal van 2005 tot en met 2010 uitgevoerd worden onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justitie. Betrokken partijen zijn naast de gemeenten ook werkgevers, brancheorganisaties, vrijwilligersorganisaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het UWV, taalaanbieders en reïntegratiebedrijven. o Het project Taalontmoetingen aan huis (belangrijk voor oudkomers die niet of nauwelijks buitenshuis komen). Voor de G30 is per gemeente gedurende drie jaar maximaal 100.000 euro per jaar beschikbaar, dankzij het Oranjefonds. Deelnemende oudkomers kunnen maximaal 1,5 jaar taalles aan huis krijgen. o Het coachingstraject van het Centrum Werk en Inkomen (CWI). In dit project krijgen zwarte, migranten- en vluchtelingenmedewerksters (zmvii-medewerksters) van het CWI de kans om een werkzoekende zmv-vrouw te coachen. De vrouwen krijgen tips en adviezen over gedrag en houding, het leren combineren van arbeid en zorg en empowerment lessen. o Als follow-up van de commissie PaVEM is in de Justitiebegroting van 2006 en 2007 per jaar 22,5 miljoen euro gereserveerd voor emancipatie van zmv-vrouwen via inburgering. Het gaat om cofinanciering voor gemeenten die een ESFiii-project starten.
AANBEVELINGEN
Oudkomersbeleid kan veel bijdragen aan de kennissamenleving, en aan de emancipatie van migranten- en vluchtelingenvrouwen. Naast specifiek doelgroepenbeleid voor vrouwelijke oudkomers (zoals voortvloeiend uit de commissie PaVEM) is gender mainstreaming in het algemene oudkomersbeleid van belang. Oudkomersbeleid dat rekening houdt met de specifieke situatie van groepen vrouwelijke oudkomers, zal optimaal bijdragen aan hun emancipatie en participatie. Dit houdt onder andere in dat er voldoende, betaalbare, kinderopvang is voor deelnemers aan inburgeringstrajecten of aan bijvoorbeeld een Taal-Totaalprogramma. Ook aandacht voor doorstroming naar verder leren of werken is van belang – niet alleen voor deelnemers aan de werklozentrajecten, maar ook voor opvoeders. In de publicatie Vrouwen in de inburgering (2003) geeft E-Quality een groot aantal aanbevelingen op dit gebied. De toekomstige mogelijkheden voor gemeentelijk beleid hangen voor een groot deel af van de nieuwe wetgeving. Daarbij spelen vragen een rol als: welke oudkomers krijgen als eersten een aanbod van de gemeente? Hoe worden financiële drempels voorkomen, met name voor vrouwen zonder eigen inkomen? Hoe kan een sanctiebeleid rekening houden met de afhankelijke positie van sommige oudkomersvrouwen? E-Quality zal gemeenten hierover adviseren, en zal eind 2005 een factsheet publiceren over de vraag hoe gemeenten in hun oudkomersbeleid rekening kunnen houden met de specifieke situatie van vrouwelijke oudkomers.
VOLWASSENENEDUCATIE
FEITEN EN CIJFERS
ONDERWIJS VOOR VOLWASSENEN
Voor zmv-vrouwen (waaronder oudkomers) die de Nederlandse taal beheersen maar niettemin op andere vlakken educatie nodig hebben, biedt onderwijs voor volwassenen de kans om alsnog een startkwalificatieiv te halen en om hun capaciteiten volledig te benutten, al dan niet met het oog op toetreding tot de arbeidsmarkt. Omdat elk Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) verschillende 3
Een leven lang leren Oudkomers en volwasseneneducatie September 2005
opleidingen aanbiedt, is het moeilijk om het aanbod en de mogelijkheden overzichtelijk in kaart te brengen. De projectdirectie Leren & Werken, opgericht door de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), stelt zich dan ook tot doel om een compleet overzicht te maken van scholingsaanbod, gecombineerd met een service voor gebruikers (Ministerie van SZW, 2005). Officieel wordt onder volwasseneneducatie (VE) het volgende verstaan (zie schema bijlage): 1. Be (basiseducatie: Kwalificatiestructuur Educatie - KSE - 1 t/m 3), gericht op het redzaam maken van mensen met zeer weinig opleiding. Hiertoe behoort ook NT1, alfabetisering voor Nederlandstaligen). 2. Vavo (voortgezet algemeen volwassenenonderwijs: KSE 4 t/m 6), is gericht op het behalen van mavo, havo of vwo ten behoeve van arbeidsmarktparticipatie en het vergroten van de algemene ontwikkeling. 3. NT2 (Nederlands als tweede taal niveau 1 t/m 5), gericht op sociale redzaamheid en maatschappelijk functioneren, educatieve redzaamheid (naar school) en professionele redzaamheid (naar werk). Voor volwassenen die de Nederlandse taal goed beheersen, is er een mogelijkheid tot scholing binnen de basiseducatie (voor zeer laag opgeleiden) en binnen het vavo. Daarnaast kunnen zij gebruik maken van het middelbaar beroepsonderwijs (mbo)v. Omdat beroepsopleidingen direct opleiden naar werk, zou deze vorm van onderwijs een voor de hand liggende keuze kunnen zijn voor volwassenen die hun arbeidsmarktpositie willen verbeteren. Het mbo maakt een onderscheid tussen beroepsbegeleidende (bbl) en beroepsopleidende (bol) leerwegen, waarbij bij de bbl de nadruk ligt op praktijkstages en bij de bol op het theoretisch gedeelte. Bovendien is er in de bol de mogelijkheid voor deeltijdonderwijs (zie bijlage 1). De totale instroom van deelnemers in volwasseneneducatie en mbo bedraagt per 1 oktober 2004 533.382 (CFI, 2005). Uit interne cijfers van verschillende ROC’s blijkt een toename van het aantal zmv-deelnemers in de basiseducatievi. Ook in het mbo stijgt hun aandeel (Ministerie van OCW, 2004). Van het vavo is dit niet bekend. In zowel vavo als mbo blijft het aandeel vrouwen dat instroomt stabiel op respectievelijk 54% (per 1 oktober 2003; Ministerie van OCW, 2005) en 46% (in 2002; Ministerie van OCW, 2002). Instroom vrouwen per onderwijsrichting Bve per 1 oktober 2004 180.000
161.407
160.000 140.000 120.000 100.000 80.000 60.000
51.372 33.357
40.000
12.906
20.000
2.276
2.768
1.152
niveau 3
niveau 4
niveau 5
0
bbl
bol
Bron: CFI-informatieproducten
4
NT2
overige educatie
Een leven lang leren Oudkomers en volwasseneneducatie September 2005
Zoals blijkt uit de grafiek, maken veruit de meeste vrouwen gebruik van de bol. Niet alleen onder vrouwen is de bol echter populair, ook bijna de helft van alle zmv-deelnemers (47% van het totaal aantal zmv’ers in educatie, bbl en bol) maakt gebruik van deze onderwijsvorm (tegenover 8% van bblvii; CFI, 2005). Alhoewel het op basis van deze gegevens zeer waarschijnlijk is dat de beroepsopleidende leerweg een aantrekkelijke onderwijsvorm is voor een groot aantal zmvvrouwenviii, kan dit niet onderbouwd worden met cijfers. Ook voor andere onderwijsvormen, zoals het Vavo is het niet mogelijk om de betekenis ervan voor zmv-vrouwen aan te geven. Registraties worden momenteel namelijk uitgesplitst naar óf etniciteit, óf sekse. Om meer zicht te geven op de betekenis van de verschillende vormen van educatie en beroepsonderwijs voor zmv-vrouwen, zal dan ook expliciet hun aandeel in de statistieken moeten worden weergegeven.ix VERANDERINGEN VAN AANBOD
In veel gemeenten is de volwasseneneducatie de laatste jaren afgebouwdx. De volwasseneneducatie (vavo en be) die niet gericht is op taalverwerving wordt nu nog bekostigd via de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Door het overhevelen van WEB-gelden naar de Brede Doeluitkering (BDU) Sociaal, Integratie en Veiligheid van het Grote-stedenbeleid vanaf 2006, kunnen gemeenten zelf bepalen of ze de volwasseneneducatie nog langer bekostigen. Met name de vavo staat hierdoor onder druk. Dit heeft ten eerste te maken met de afnemende deelnemersaantallen (Ministerie van OCW, 2005). Ten tweede is de samenstelling van de deelnemersgroep in het vavo veranderd. De trend is de laatste jaren dat het vavo eerder een vangnet is voor scholieren die uitgevallen zijn aan het eind van hun opleiding (zogenaamde tweedeweggers), dan een vangnet voor volwassenen die voorafgaand aan het vavo geen opleiding volgden (zogenaamde tweedekansers). 69% van de deelnemers aan vavo is 21 jaar of jonger (Ministerie van OCW, 2005). De oorspronkelijke doelgroep tweedekansers neemt dus af, waardoor verschillende gemeenten ervoor pleiten om deze vorm van onderwijs en de verantwoordelijkheid voor de tweedeweggers onder te brengen bij het voortgezet onderwijs. Nijmegen is een van de gemeenten die besloten heeft om niet langer te investeren in vavo. Voor de - weliswaar afnemende - oorspronkelijke doelgroep zijn tot nu toe weinig alternatieven. Hoeveel gemeenten dit voorbeeld zullen volgen is nog niet duidelijk. Sommige gemeenten zullen wellicht zelfs méér vavo- en be gaan inkopen in de komende jaren. Dit is het gevolg van het overhevelen van scholingsbudgetten voor de laagste niveaus Nederlands als tweede taal naar het ministerie van Justitie. De laagste niveaus NT2 mogen alleen nog gegeven worden aan inburgeringsplichtigen (via het geld dat daarvoor via Justitie beschikbaar is). Gemeenten kunnen dus niet langer geld besteden (zoals ze voorheen wel deden) aan taallessen voor bijvoorbeeld migrantenvrouwen uit landen binnen Europa waarvoor de inburgeringsplicht niet geldt. Hierdoor is er een mogelijkheid dat gemeenten budget overhouden voor andere trajecten. Waar de prioriteiten van gemeenten liggen, bepaalt dus mede het aanbod van volwasseneneducatiexi. Daarnaast hebben gemeenten invloed op de individuele scholingsmogelijkheden van zmv-vrouwen. Personen met een laag inkomen die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering of een tegemoetkoming in de studiekosten, kunnen bij de gemeente om ondersteuning vragen. In de praktijk is het echter in veel gemeenten lastig om onderwijs (bijvoorbeeld in het kader van een reïntegratietraject) bekostigd te krijgen. Dit geldt zeker voor zmv-vrouwen die de Nederlandse taal wél beheersen of die in een andere doelgroep vallen (zoals werkenden met kleine banen onder hun niveau) die geen prioriteit heeft binnen gemeentelijk beleid. Voor mensen met een WWB-uitkeringxii zijn weliswaar meer mogelijkheden, maar ook voor hen is steeds minder budget beschikbaar voor het behalen van een startkwalificatiexiii.
AANBEVELINGEN
Omdat van zmv-vrouwen bekend is dat een groot gedeelte relatief laag is opgeleid (Portegijs, Boelens en Olsthoorn, 2004), is het van groot belang alle zmv-vrouwen (dus ook Nederlandssprekenden) als doelgroep te onderkennen en tot prioriteit te maken. In een kennissamenleving is het belangrijk ieders potentieel aan te boren. Scholing in het mbo of de 5
Een leven lang leren Oudkomers en volwasseneneducatie September 2005
volwasseneneducatie kan juist voor Nederlandssprekende zmv-vrouwen een middel zijn om zich verder te ontwikkelen. Registratie van zmv-vrouwen in het onderwijs kan hierbij helpen. Het uitsplitsen van gegevens over mannen en vrouwen naar verschillende etniciteiten en het uitsplitsen van gegevens over etniciteit naar mannen en vrouwen kan duidelijkheid verschaffen over de effecten die het beleid heeft voor zmv-vrouwen. Hoeveel zmv-vrouwen worden bijvoorbeeld gedupeerd als het vavo niet langer bekostigd wordt door gemeenten? Daarnaast zou een gedegen registratie, in combinatie met kwalitatief onderzoek, duidelijkheid kunnen verschaffen over de noodzaak van specifieke onderwijsvormen (zie ook Veenman, 2002; Van Toorn, 2003) voor groepen die tot nu toe op het gebied van scholing buiten de boot vallen. Het kan gaan om scholing met een taalcomponent of om scholing met elementen gericht op houdingsaspecten, maar ook om een aanpak met andere uitgangspunten dan die welke wellicht (te) vanzelfsprekend als norm worden genomen in het onderwijs. Onderwijsvormen voor specifieke groepen zouden in kunnen spelen op het verdwijnen van delen van het tweedekansonderwijs. Met de invoering van het onderwijsnummerxiv, wordt geëxperimenteerd met het leveren van cijfers aan het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap. Per 2006 zal daarom wellicht meer zicht komen op bovenstaande zaken. BRONNEN
CFI (Centrale Financiële instellingenxv) - informatieproducten (2005). Peildatum 1-10-2004 uit de beleidstelling (niet gecontroleerd door accountants). E-Quality (2003). Vrouwen in de inburgering. Cijfers, feiten en beleidsopties. Den Haag: E-Quality. Ministerie van Justitie (2004). Groot project inburgering oudkomers, achtste voortgangsreportage (bijlage bij TK 27083 nr. 62), 12 juli 2004. Beschikbaar via: www.monitorinburgering.nl/docs/8evoortgangsrapportageGPIO.pdf Ministerie van Justitie (2004). Inburgering nieuwkomers, Kwalitatieve rapportage 2003. Barneveld, december 2004. Inspectie van het Onderwijs (2004). Onderwijsverslag 2003/2004. Geraadpleegd op 6 september 2005. Beschikbaar via: www.owinsp.nl/Documents/pdf/Ov04_hfdst9 275 Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen (2002). Kerncijfers 1998-2002. Geraadpleegd op 29 augustus 2005. Beschikbaar via: http://www.minocw.nl/begroting/kerncijfers9802/print.html. Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (2004). Koers Bve. Het regionale werk aan zet. Geraadpleegd op 6 september 2005 op: www.minocw.nl/koersbve/doc/2004/koersbve.pdf. Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap - Directie BVE/afdeling FCI (2005). Nieuwsbrief Onderzoek BVE. Augustus 2005. Zal wellicht binnenkort verschijnen op: hetplatformberoepsonderwijs.nl/artikel.php?artikelid=1398. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Vragen/antwoorden. [Digitaal document], geraadpleegd op 5 september 2005. Beschikbaar via: www.voortijdigschoolverlaten.nl/content/content_vragen.html. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Wet werk en bijstand [Digitaal document], geraadpleegd op 6 september 2006. Beschikbaar via: home.szw.nl/navigatie/dossier/dsp_dossier.cfm?view=ratio&set_id=134 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (2005). Leren & Werken Versterken. Plan van aanpak 2005-2007. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Portegijs, W., Boelens, A. & L. Olsthoorn (2004). Emancipatiemonitor 2004. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau/ Centraal Bureau voor de Statistiek. Tweede Kamer der Staten-Generaal (2004). Jaarnota Integratiebeleid 2004, 2004–2005, 29 837, nrs. 1–2. Van Toorn, M. (2003). Verborgen Talenten. De eerste twee jaar in kaart gebracht. Rotterdam: Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe), Sociaal wetenschappelijke Afdeling Rotterdam. Veenman, J. (2002). Investeren in Verborgen Talenten. In: Verborgen Talenten. Rotterdam: Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Sociaal-Wetenschappelijke Afdeling Rotterdam
6
Een leven lang leren Oudkomers en volwasseneneducatie September 2005
Bijlage 1. Opleidingsstructuur en financieringsstromen Bve Figuur 1. Opleidingsstructuur Bve
Gebruikte afkortingen: BVE: Beroeps- en volwasseneneducatie Mbo: Middelbaar beroepsonderwijs Bol: Beroepsopleidende leerweg Bol-vt Beroepsopleidende leerweg, voltijd Bol-dt Beroepsopleidende leerweg, deeltijd Bbl Beroepsbegeleidende leerweg KSE Kwalificatiestructuur Educatie NT-2 Nederlands als Tweede Taal
Bron: Ministerie van OCW (2002)
Figuur 2. Opleidingsstructuur en financieringsstromen Bve
Bron: Ministerie van OCW (2002)
7
Een leven lang leren Oudkomers en volwasseneneducatie September 2005
I
Op 1 juli 2005 is de periode waarvoor de Commissie PaVEM is ingesteld ten einde gekomen. Zmv: zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen en –mannen. Deze terminologie verwijst naar een analyse waarin zowel verschillen, in etniciteit en migratiegeschiedenis, als gemeenschappelijkheid en een gedeelde positie van marginalisering in de samenleving tot uitdrukking komt. iii ESF: Europees Sociaal Fonds iv Havo/vwo, of een diploma van een opleiding op niveau 2 van de basisberoepsopleiding. Zie ook bijlage 1. v Het hbo en het wo worden in deze bijdrage buiten beschouwing gelaten. vi In Arnhem heeft bijvoorbeeld grofweg een derde van de deelnemers aan basiseducatie een zmv-achtergrond, waarvan de helft vrouw is. Dit geldt daar ook voor het vavo. vii 45% van de zmv-deelnemers bevindt zich in het educatiegedeelte, dit is te verklaren door de NT2-lessen die daar onder vallen. viii Dit wil echter niet zeggen dat zich hier ook de oorspronkelijke doelgroep van het volwassenenonderwijs bevindt. Het overgrote deel van de bol-deelnemers is namelijk jonger dan 22 jaar. In de bbl bevinden zich minder vrouwen, maar de bbl is voor deelnemers ouder dan 27 in opkomst (Ministerie van OCW, 2004). ix Behalve het CBS, de Bve-raad en het ministerie van OCW, hebben ook klantmanagers, CWI’s en gemeenten geen zicht op het gebruik dat wordt gemaakt van scholingstrajecten. Gemeenten noemen wel de verbeterde samenwerking tussen SZW, OCW en CWI’s; wellicht verandert dit iets aan het overzicht over de trajecten. x Het vavo staat niet meer in verhouding tot de vroegere moedermavo (Inspectie van het Onderwijs, 2004). Bovendien bestaan bijvoorbeeld ook de vroegere avond- en vrouwenvakscholen niet meer als zodanig. xi Het mbo wordt via het rijk gefinancierd, het aanbod wordt afgesteld op de vraag van de doelgroepen. De vraag naar opleidingen wordt echter op haar beurt weer mede beïnvloed door de financiële mogelijkheden van individuen om ook daadwerkelijk een opleiding te gaan volgen. xii ‘Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand in werking getreden. Gemeenten krijgen een budget voor de verlening van bijstand én een flexibel en vrij te besteden budget om uitkeringsgerechtigden te begeleiden naar een baan’ (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid). xiii Voor bekostiging van onderwijs ligt ook een verantwoordelijkheid bij werkgevers en individuen zelf. xiv Voor meer informatie over het onderwijsnummer zie onderwijsnummer.nl/home/index.asp. xv Uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. II
8