Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Auteurs Carlijn Thuss Pieta Brinkmans Lisa Kuipers Monique van der Velden Senel Beyaz Studentnummers 492892 499854 493601 500834 495691 Opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening School Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Molkenboerstraat 3 6524 RN Nijmegen Onderzoeksbegeleider HAN Karlijn Deuss Organisatie onderzoek Entréa Scheidingsweg 6 6551 AV Weurt Onderzoeksbegeleider Entréa Geertje van Gerven Jaar van uitgave Juni 2015 Plaats van uitgave Nijmegen
Pagina | 2
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Voorwoord Voor u ligt de bachelorscriptie waarin de werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis volgens oud-cliënten staan beschreven. Deze scriptie zal antwoord geven op welke werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis volgens oud-cliënten werkelijk hebben bijgedragen aan hun huidige situatie. Onder zorgmodule wordt de aangeboden hulpverlening binnen de Fasehuizen verstaan. Later in dit verslag leest u de inhoud van deze hulpverlening. Dit onderzoek is uitgevoerd door een vijftal studenten van de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen. Zij volgen het uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker. Entréa is als organisatie betrokken bij dit onderzoek. Zoals eerder benoemd richt dit onderzoek zich specifiek op de zorgmodule Fasehuis. Naast een oriënterend literatuuronderzoek over de werkzame en niet werkzame factoren in de jeugdhulpverlening, leest u in dit onderzoek ook de factoren die volgens oud-cliënten wel of niet hebben gewerkt. De onderzoekers veronderstellen dat zij namelijk als geen ander weten wat juist wel of niet heeft gewerkt tijdens de hulpverlening. Met een flinke dosis nieuwsgierigheid en interesse voor dit onderwerp is deze bachelorscriptie gerealiseerd. Het heeft ons opgeleverd wat wij gehoopt hadden te vinden. Namelijk: een helder overzicht van de elementen die volgens oud-cliënten juist wel of niet hebben gewerkt binnen de zorgmodule Fasehuis. De onderzoekers hopen de lezers van deze scriptie te inspireren. Hopelijk bieden de onderzoeksresultaten handvatten voor een zorgmodule Fasehuis die nog optimaler aansluit bij de cliënten. Deze scriptie was niet tot stond gekomen zonder de hulp van anderen. Allereerst danken de wij de oud-cliënten. Zonder hun deelname hadden wij geen zicht gekregen in de werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis. Ook danken wij de opdrachtgever, Geertje van Gerven, wegens het formuleren van het onderzoeksthema, maar ook voor haar enthousiasme, hulp, kritische blik en kennis die zij gedurende het onderzoek geboden heeft. Verder bedanken wij de medewerkers van Entréa die medewerking hebben verleend aan de totstandkoming van dit onderzoek. Tot slot danken wij Karlijn Deuss voor de ondersteunende gesprekken en prettige begeleiding die ertoe hebben bijgedragen dat dit onderzoek goed is verlopen.
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden en Senel Beyaz Nijmegen, juni 2015
Pagina | 3
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Samenvatting Sinds 1 januari 2015 is in Nederland het nieuwe jeugdstelsel van start gegaan. Dit betekent dat de gemeenten nu verantwoordelijk zijn voor de gehele jeugdzorg. Het aanbod in de jeugd sector moet goedkoper, effectiever en efficiënter en meer vanuit de eigen kracht van de cliënt en diens omgeving. Een ander belangrijk aspect is dat de gemeente ook verantwoordelijk is voor de inkoop van het jeugdzorgaanbod. Dit betekent voor organisaties als Entréa dat zij zich als organisatie moeten profileren. Zij dienen de effectiviteit van hun zorgaanbod aantoonbaar te maken, wanneer zij dit niet doen heeft de gemeente onvoldoende zicht op de effectiviteit van het zorgaanbod. Deze bachelorscriptie is er op gericht om kennis en inzicht te verkrijgen in de werkzame en niet werkzame factoren binnen de zorgmodule Fasehuizen, waardoor Entréa uiteindelijk deze factoren kan verantwoorden en de zorgmodule Fasehuizen kan optimaliseren. De volgende hoofdvraag staat in deze bachelorscriptie centraal: “Wat zijn volgens oud-cliënten, in de leeftijd van 19 en 21 jaar die in het jaar 2012 zijn ingestroomd, de werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuizen Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg te Nijmegen?” Om bovenstaande vraag te beantwoorden zijn semi gestructureerde interviews uitgevoerd. Deze zijn afgenomen bij negen oud-cliënten die een traject hebben gevolgd binnen de zorgmodule Fasehuis. Uit de interviews is gebleken dat de wisselwerking, zowel persoonlijk als werkgerelateerd, tussen de cliënt en hulpverlener erg belangrijk is. Een ander belangrijk aspect blijkt dat veel oud- cliënten het sociaal netwerk als een belangrijke factor beschouwen. Tevens komt naar voren dat de wisselingen van het personeel als niet werkzaam wordt beschouwd. Een ander aspect wat erg goed uit de verf komt is dat een ruime meerderheid van de oud- cliënten zich zeer tevreden uitlaten over de setting van de Fasehuizen. De ligging, buurt, inrichting en de uitstraling van een “gewoon huis” wordt als zeer prettig ervaren. Aan de hand van de onderzoeksresultaten zijn er aanbevelingen geformuleerd in de hoop dat deze handvatten bieden voor de zorgmodule Fasehuis, om er voor te zorgen dat hun hulpverleningsaanbod nog beter zal aansluiten bij cliënten.
Pagina | 4
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 Samenvatting ......................................................................................................................................... 4 Leeswijzer .............................................................................................................................................. 7 Inleiding .................................................................................................................................................. 8 Aanleiding ............................................................................................................................................ 8 Achtergrondinformatie opdrachtgever ................................................................................................. 8 Belang onderzoek ................................................................................................................................ 8 Informatie Lectoraat Werkzame Factoren in de Zorg voor Jeugd ....................................................... 9 Uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker ....................................................................................................... 9 Hoofdstuk 1 Achtergrondinformatie .................................................................................................. 10 1.1. Achtergrondinformatie zorgmodule Fasehuis ............................................................................ 10 1.1.1 Fasehuis ............................................................................................................................... 10 1.1.2 Doelgroep ............................................................................................................................. 10 1.1.3 Werkwijze ............................................................................................................................. 10 1.1.4 Methoden .............................................................................................................................. 11 Hoofdstuk 2 Probleemanalyse ........................................................................................................... 13 2.1. Jeugdstelsel ................................................................................................................................ 13 2.2. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) & Jeugd Gemeente Nijmegen ............................ 13 2.3. Maatschappelijke druk op de jeugdzorg ..................................................................................... 14 2.4. Onderzoek en follow-up binnen Entréa ...................................................................................... 15 2.5. Conclusie praktijkvraagstuk ........................................................................................................ 16 Hoofdstuk 3 Conclusie oriënterend literatuuronderzoek ................................................................ 17 3.1. Werkzame factoren .................................................................................................................... 17 3.2. Niet werkzame factoren .............................................................................................................. 17 Hoofdstuk 4 Onderzoeksvraagstelling .............................................................................................. 18 4.1. Probleemstelling: ........................................................................................................................ 18 4.2. Vraagstelling: .............................................................................................................................. 18 4.3. Doelstelling: ................................................................................................................................ 18 4.4. Deelvragen: ................................................................................................................................ 18 4.4.1. Toelichting deelvragen ........................................................................................................ 18 Hoofdstuk 5 Methodologische verantwoording ............................................................................... 19 5.1. Onderzoeksstrategie .................................................................................................................. 19 5.2. Onderzoekstype ......................................................................................................................... 19 5.3. Onderzoekcyclus ........................................................................................................................ 19 5.4. Onderzoeksmethoden ................................................................................................................ 19 5.4.1. Interview .............................................................................................................................. 19 Pagina | 5
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
5.4.2. Vragenlijst ............................................................................................................................ 20 5.5. Werving respondenten ............................................................................................................... 21 5.6. Locatie interviews ....................................................................................................................... 23 5.7. Analyse ....................................................................................................................................... 23 5.8. Kwaliteitscriteria .......................................................................................................................... 23 5.8.1. Bruikbaarheid ...................................................................................................................... 24 5.8.2. Interne validiteit ................................................................................................................... 24 5.8.3. Externe validiteit .................................................................................................................. 24 5.8.4. Betrouwbaarheid ................................................................................................................. 24 5.8.5. Ethische gedragsregels ....................................................................................................... 25 Hoofdstuk 6 Analyse ........................................................................................................................... 26 6.1. De codeboom werkzame factoren .............................................................................................. 26 6.2. De codeboom niet werkzame factoren ....................................................................................... 29 Hoofdstuk 7 Conclusie ........................................................................................................................ 32 Hoofdstuk 8 Reflectie en discussie ................................................................................................... 34 8.1. Reflectie onderzoeksproces ....................................................................................................... 34 8.2. Reflectie kwaliteitscriteria ........................................................................................................... 35 8.2.1 Bruikbaarheid ....................................................................................................................... 35 8.2.2 Interne validiteit .................................................................................................................... 36 8.2.3 Externe validiteit ................................................................................................................... 36 8.2.4 Betrouwbaarheid .................................................................................................................. 36 8.2.5 Ethische gedragsregels ........................................................................................................ 37 8.3. Discussie .................................................................................................................................... 37 Hoofdstuk 9 Aanbevelingen ............................................................................................................... 39 Literatuurlijst ........................................................................................................................................ 40 Bijlage 1 Samenvatting van gevonden werkzame factoren uit literatuuronderzoek .................... 43 Bijlage 2 Toelichting centrale begrippen .......................................................................................... 47 Bijlage 3 Operationalisering begrippen ............................................................................................ 48 Bijlage 4 Praktijkinterviews t.b.v. situatieanalyse ............................................................................ 50 Bijlage 5 Oriënterend literatuuronderzoek ........................................................................................ 61 Bijlage 6 Vragenlijst interview ............................................................................................................ 68 Bijlage 7 Transcriptie interview ......................................................................................................... 72 Bijlage 8 Codering interviews ............................................................................................................ 84 Bijlage 9 Empirische resultaten ......................................................................................................... 92 Bijlage 10 Toestemmingsformulier .................................................................................................. 100 Bijlage 11 Hand-out ........................................................................................................................... 101
Pagina | 6
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Leeswijzer In deel 1 van dit onderzoek leest u de inleiding, de probleemanalyse, het oriënterend literatuuronderzoek en de vraag- en doelstelling. Tevens wordt binnen dit onderzoek de rol van professionalisering beschreven. Ten slotte vindt u de methodologische verantwoording. De onderzoeksresultaten staan in deel 2. Doormiddel van de onderzoeksresultaten wordt de onderzoeksvraag beantwoord. Tot slot staan in deel 3 de reflectie en discussie en de aanbevelingen beschreven.
Pagina | 7
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Inleiding Hieronder leest u de inleiding van dit onderzoek. Hierin wordt de aanleiding, achtergrondinformatie van de opdrachtgever, belang onderzoek en algemene informatie beschreven.
Aanleiding Vanuit Entréa zijn de onderzoekers benaderd om een onderzoek te doen naar de werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis. Tot op heden is deze onderzoeksvraag nog niet eerder binnen de zorgmodule Fasehuis van Entréa onderzocht, waardoor de effectiviteit van deze zorgmodule niet bekend is. Wel hebben er vergelijkbare onderzoeken plaats gevonden vanuit het Lectoraat ‘Werkzame factoren in de zorg voor Jeugd’.
Achtergrondinformatie opdrachtgever Entréa vormt zich de opdrachtgever van dit onderzoek. Entréa is een organisatie die jeugdzorg, onderwijs en onderzoek combineert, gericht op kinderen en jongeren en hun gezinssysteem. Tevens bieden zij ondersteuning bij complexe vragen op het gebied van opgroeien en ontwikkeling, namelijk: speciaal onderwijs, ambulante- en specialistische begeleiding en opvoedingsondersteuning. Entréa werkt vanuit de overtuiging dat elk kind recht heeft op een veilige plek om op te groeien en zich te ontwikkelen (Entréa, z.d.). De missie van Entréa luidt als volgt: “Het naar boven halen van de mogelijkheden van een kind en van zijn ouders, waardoor zij in staat zijn een ontwikkeling in gang te zetten. Een ontwikkeling, waarmee het kind groeit in zelfstandigheid en verantwoordelijkheid en de best haalbare educatieve en pedagogische prestaties levert” (Entréa, 2014). Wegens de transitie binnen de jeugdzorg, zijn de volgende punten van belang voor Entréa. De onderstaande punten staan ook beschreven in de visie van de Gelderse gemeenten (verenigd in G7) en vormen zich het uitgangspunt van de jeugdzorg: Mensen in hun eigen woonomgeving staan centraal – maximale zelfregie en samen redzaamheid; ruimte voor en vertrouwen aan professionals; compensatie in plaats van recht op zorg; integraal werken via het principe ‘één gezin, één plan’; uitvoering zo lokaal, zo licht en zo dichtbij mogelijk; collectief boven individueel; preventie vóór curatie (Entréa, 2014).
Belang onderzoek Volgens Pijnenburg, Hermanns, Yperen & Hutschemaekers (2010) zijn er diverse argumenten om onderzoek te doen naar de werkzame factoren van de hulpverlening, namelijk: Het onderzoek levert een bijdrage aan de ontwikkeling van opleidingsprofielen en aan beleidsontwikkelingen rondom vraagstukken in de jeugdzorg; Het onderzoek levert een bijdrage aan de professionalisering van professionals als hulpverlener en als onderzoeker van de eigen praktijk; Kennisontwikkeling en kennisverspreiding over het belang en de samenhang van de werkzame factoren in de jeugdzorg. De onderzoeksresultaten uit dit onderzoek leveren een bijdrage aan de verantwoording van het handelen van een maatschappelijk werker die werkzaam is in de jeugdzorg. Zo bieden de onderzoeksresultaten uit dit onderzoek wellicht de mogelijkheid voor de maatschappelijk werker om op een verantwoorde wijze af te wijken van afspraken. Middels de onderzoeksresultaten hebben zij namelijk zicht in de aspecten die achterwege gelaten of vervangen kunnen worden voor eventueel andere aspecten. Dit alles om een zo optimaal mogelijk resultaat te behalen.
Pagina | 8
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Ook voor Entréa is dit onderzoek van belang. Zo sluit het onderzoek uitstekend aan bij het behoud van hun HKZ certificering. Middels onderzoeken zoals deze, toont Entréa namelijk aan continue bezig te zijn met het optimaliseren van de kwaliteit van hun hulpverleningsaanbod. Daarbij stelt Entréa de cliënten centraal. Voorgenoemde vormt een belangrijk criteria voor organisaties om hun HKZ certificaat te behouden (HKZcertificaat, z.d.). Ten tweede sluit dit onderzoek nauw aan bij de missie van Entréa. De onderzoekers beogen middels dit onderzoek namelijk een aanbeveling die ertoe kan leiden dat de hulpverlening van de zorgmodule Fasehuis nog beter aansluit bij de mogelijkheden, behoeften en wensen van de cliënt. Voorgenoemde ambitie sluit aan bij de eerder beschreven missie van Entréa. Ten derde draagt dit onderzoek bij aan een versterking van de marktpositie. Vanaf 1 januari 2015 is de jeugdzorg naar de gemeenten overgedragen, waardoor zij de mogelijkheid hebben om jeugdaanbieders in te kopen met de beste prijs en kwaliteit verhouding. Middels de aanbeveling die uit dit onderzoek voortvloeit is het mogelijk dat Entréa de effectiviteit van de zorgmodule Fasehuis kan vergroten, waardoor hun marktpositie sterker wordt in vergelijking met de situatie voor dit onderzoek.
Informatie Lectoraat Werkzame Factoren in de Zorg voor Jeugd Het Lectoraat ‘Werkzame Factoren in de Zorg voor Jeugd’ treedt binnen dit onderzoek op als makelaar tussen Entréa en de onderzoekers. Zij doen dit door professionals en instellingen te betrekken bij lectoraatprojecten en onderwijs. Het Lectoraat ‘Werkzame Factoren in de Zorg voor Jeugd’ onderzoekt de impact van algemene werkzame factoren gericht op de effectiviteit en kwaliteit van de jeugdhulpverlening. Ook sluiten zij aan bij vragen die actueel zijn binnen de praktijk, hierdoor wordt onderzoek een structureel onderdeel van de praktijkuitvoering. Het doel achter deze werkwijze luidt: het vermogen van professionals en organisaties te vergroten, waardoor zij op een inspirerende manier werken aan kwaliteitsverbetering (HAN, 2015).
Uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker In het landelijk uitstroomprofiel Jeugdzorgwerker, taakgebied twee ‘Werken in en vanuit arbeidsorganisaties’, wordt een beroep gedaan op de inzet van de jeugdzorgwerkers voor de competenties 3K en 3L namelijk: “De jeugdzorgwerker is in staat om op kritische opbouwende wijze bij te dragen aan de vorming en de uitvoering van het beleid van de organisatie, waardoor het management van de organisatie over inzichten uit de praktijk kan beschikken voor het ontwikkelen van beleid” (NVMW, 2012, p. 8). Onderzoekers beogen te voldoen aan deze eis middels dit onderzoek en tevens is het de plicht van de jeugdzorgwerker om eventuele tekortkomingen of belemmeringen signaleren en kenbaar maken (NVMW, 2012).
Pagina | 9
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Hoofdstuk 1 Achtergrondinformatie 1.1. Achtergrondinformatie zorgmodule Fasehuis In dit deel leest u de achtergrondinformatie van het onderzoek. Hierin wordt de zorgmodule Fasehuis, de doelgroep, de werkwijze en de methode toegelicht. 1.1.1 Fasehuis Entréa beschikt over drie Fasehuizen; de Johannes Vijghstraat, Kaaplandstraat en de Wolfskuilseweg. De zorgmodule Fasehuis biedt hulp en ondersteuning bij de groei naar zelfstandigheid. Gedurende het traject wordt de begeleiding minder intensief en de neemt de zelfstandigheid van de jongere toe (Entréa, 2015). Per jongere is het verschillend aan welke ontwikkelingstaken er wordt gewerkt en of er sprake is van systeemgesprekken met de systeemtherapeut. De in- en uitstroom verschilt iedere periode. Een traject binnen de Fasehuizen duurt officieel tien maanden, maar hier wordt vanaf geweken als dit ten goede komt aan de ontwikkeling van de jongeren. De duur van het traject heeft te maken met de volgende factoren: leeftijd, ernst problematiek en doelen van de jongeren. Na afsluiting van de zorgmodule Fasehuis, stromen jongeren naar diverse plekken; thuis bij ouders, zelfstandig op kamers of een woonvorm met begeleiding. Binnen de zorgmodule Fasehuis zijn pedagogisch medewerkers werkzaam, zij vervullen een coachende rol. Dat wil zeggen, het verrichten van werkzaamheden die toegespitst zijn op een combinatie van praktische- en psychosociale problematiek. Wanneer de problematiek psychologisch behandeling behoeft, wordt er therapie ingezet.
1.1.2 Doelgroep De leeftijd van de jongeren binnen de fasehuizen is tussen de zestien en de achttien jaar, met een wettelijke uitloop tot drieëntwintig jaar. Het zijn jongeren met minimaal een intelligentiequotiënt van 80 die woonachtig zijn in de provincie Midden- of Zuid-Gelderland. De jongeren ontvangen hulp vanuit het vrijwillige- of justitiële kader (voogdij, gezinsvoogdij of jeugdreclassering). De redenen waarom jongeren in een Fasehuis wonen zijn divers, namelijk: - Jongeren die zelfstandig willen wonen maar hier 24/7 begeleiding bij nodig hebben; - jongeren die niet meer bij (pleeg)ouders willen of kunnen wonen en daarbij niet alle benodigde vaardigheden hebben om zelfstandig te wonen; - jongeren die wegens psychosociale problematiek (identiteit, onverwerkte trauma’s en culturele achtergrond) onvoldoende mogelijkheid hebben om zich zelfstandig te ontwikkelen; - jongeren die problemen hebben in hun omgeving, bijvoorbeeld in het eerste, tweede en/of derde milieu (Entréa, 2014).
1.1.3 Werkwijze De hulpverlening binnen de Fasehuizen komt tot stand nadat de jongere is aangemeld door middel van een beschikking of bepaling jeugdhulp. Jongeren hebben recht op geïndiceerde zorg als dit noodzakelijk wordt geacht voor de ontwikkeling naar zelfstandigheid. De zorg dient zo snel, licht, kort en dicht mogelijk bij huis geboden te worden. Bij een uithuisplaatsing hebben de jongeren recht op een residentiële voorziening. De uitgangspunten hierbij zijn: - De uithuisplaatsing is zo kort mogelijk; - de hulp is erop gericht dat de jongeren zo snel mogelijk zelfstandig functioneren en zo nodig met ambulante ondersteuning; - samen met de jongeren en ouders wordt gestreefd naar een nieuw evenwicht in het gezin; - ouders blijven primair verantwoordelijk voor hun kind. Hierdoor worden zij zoveel mogelijk bij het traject van de jongeren betrokken. De belangen van de jongeren, staan boven de belangen van de ouders (Entréa, 2014).
Pagina | 10
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Een jongere wordt door een sociaal wijkteam via een beschikking aangemeld bij Entréa. Hierna volgt er een intake gesprek met de instroom; een behandelcoördinator van het Fasehuis en een systeemtherapeut van Entréa. Er wordt gekeken of de jongere geschikt is voor de zorgmodule Fasehuis aan de hand van de indicatie- en contra-indicatie criteria. Contra-indicatie binnen de zorgmodule Fasehuis zijn: - Niet beschikken over een daginvulling en niet bereid zijn om daar naar op zoek te gaan; - sprake van moeilijk hanteerbaar gedrag en een geringe agressieregulatie; - verslaving. Indien de jongere voldoet aan één van de bovenstaande punten, is verblijf binnen de Fasehuizen niet mogelijk. Het is namelijk belangrijk dat de jongere bereid is om te leren en dat er beroep kan worden gedaan op de eigen verantwoordelijkheid. Als blijkt dat de jongere in aanmerking komt voor de zorgmodule Fasehuis, vindt er een kennismakingsgesprek plaats met de jongere en diens gezinssysteem. Het gezinssysteem van de jongere wordt actief betrokken binnen het traject. Tevens vindt er een gesprek plaats tussen de toekomstige mentor en de jongere. Hierin worden doelen en afspraken opgesteld, deze komen tot stand door uit te gaan van de wensen en behoeften van de jongere. De doelen worden zo Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden (SMART) mogelijk geformuleerd en komen aan bod tijdens de opnamebespreking. In de opnamebespreking wordt context gemaakt voor behandeling met de behandelcoördinator, de systeemtherapeut, een begeleider en de jongere en diens ouders. Gedurende het traject wordt er continue gekeken naar de progressie van de doelen. Nadat de beginperiode van twee maanden is verstreken vindt er een evaluatiebespreking plaats met alle betrokkenen en het multidisciplinaire behandelteam. Er wordt besproken of de doelen effectief en actueel zijn. Tevens worden jongeren om de week in een teamvergadering besproken. De mentor vertegenwoordigt de jongere in deze vergadering. Het eindgesprek vindt plaats in samenspraak met de jongere en diens gezinssysteem (en/of gezinsvoogd) en het behandelteam.
1.1.4 Methoden De methodiek binnen de zorgmodule Fasehuis is gebaseerd op vier stromingen, deze vormen de uitgangspunten voor het handelen van de pedagogisch medewerkers (Entréa, z.d.): 1.Oplossingsgericht werken Centraal staat de jongere met zijn of haar eigen doelen. Cauffman (2010) schrijft: ‘De kern van oplossingsgericht werken is dat de focus ligt op de gewenste situatie, op reeds bereikte successen, op competenties en mogelijkheden, op successen en op stap voor stap’ (p. 54). De jongeren zijn experts, definiëren hun doelen en het proces om deze doelen te behalen. Er is altijd sprake van samenwerking tussen de cliënt en de pedagogisch medewerker. De jongeren worden aangesproken op hun eigen kracht en verantwoordelijkheid. De pedagogisch medewerker activeert de jongeren bij het vinden van eigen oplossingen. Tevens ondersteunt hij bij het ontdekken, uitbreiden en gebruiken van aanwezige en/of eerder benutte vaardigheden en bronnen om gestelde doelen te behalen. 2. Ervaringsgericht werken Het belangrijkste doel van ervaringsgericht werken is dat jongeren ervaringen opdoen hoe zij problemen met zichzelf en met elkaar constructief kunnen aanpakken (waar nodig met ondersteuning van de pedagogisch medewerkers). Hierdoor zijn zij in staat hun eigen problemen zelfstandig aan te pakken. Ervaringsgericht werken valt onder psychosociale hulpverlening en concentreert zich op het actuele gebeuren in de hulpverleningssituatie. Intuïtie en ervaring spelen een sleutelrol (Bouwkamp & Bouwkamp, 2012). Het eigen handelen en de eigen overtuigingen zijn het vertrekpunt voor ontwikkeling op het gebied van opgedane kennis, vaardigheden en het omgaan met emoties en opvattingen. Deze vorm van leren vraagt van de jongeren en de pedagogisch medewerker dat zij waarnemen wat er speelt, wat zich aan het ontwikkelen is en tot welke inzichten dit leidt. Voor de jongeren betekent dit dat zij zoveel mogelijk verantwoordelijkheid dragen voor hun handelen. Hierbij Pagina | 11
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
zullen succeservaringen de autonomie versterken en zullen jongeren meer gemotiveerd zijn voor het ontvangen van ondersteuning wanneer iets hen nog niet lukt (Entréa, z.d.). 3. Het sociaal competentiemodel Pedagogisch medewerkers hanteren het sociaal competentiemodel met als uitgangspunt: evenwicht creëren tussen ontwikkelingstaken en vaardigheden, waardoor probleemgedrag afneemt en (sociale) competenties toenemen. Gewenst gedrag wordt bekrachtigd middels complimenten en/of beloningen. Indien er sprake is van ongewenst gedrag, wordt de jongere aangesproken en is er eventueel sprake van een consequentie. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonlijkheid (psychopathologie), het ontwikkelingsniveau, de leefsituatie, individuele mogelijkheden, stressoren en protectieve factoren van de jongeren (Entréa, z.d.). Deze factoren hebben namelijk invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden. 4. Systeemgericht werken Het gezinssysteem, familie en naaste van de jongeren worden betrokken binnen de zorgmodule Fasehuis. Ieder Fasehuis heeft een eigen systeemtherapeut, hierdoor kan er vanuit contextueel perspectief meegedacht worden. Een systeemtherapeut kan bijdragen aan het herstellen van relaties en een ondersteunend netwerk. In het ontwerp van Nagy's contextuele therapie komen twee overtuigingen terug: 1. De gevolgen van de beslissingen van iemand kunnen een gevolg voor de eigen persoon zijn, maar kunnen ook van invloed zijn op het leven van alle mensen die een betekenisvolle relatie met die persoon hebben. 2. Een goede, bevredigende relatie is onlosmakelijk verbonden met het rekening houden met de gevolgen op personen met wie je een betekenisvolle relatie hebt, van beslissingen en acties die je als persoon neemt (Nabuurs, 2010). Begeleiding bij middelengebruik Binnen de Fasehuizen is er een protocol aanwezig indien er sprake is van middelengebruik. Het protocol beschrijft algemene richtlijnen hoe pedagogisch medewerkers dienen te handelen. In hoofdlijnen: 1. De wetgeving is richtinggevend. Het gebruik van verdovende middelen en verslavingsproblematiek is een aandachtspunt vanaf de start van de zorgmodule. 2. De jongeren kunnen hulp vragen bij problematisch gebruik. Indien nodig, werken de jongeren en de pedagogisch medewerkers samen met een instelling voor verslavingszorg. Verslavingsproblematiek wordt niet behandeld in het Fasehuis. 3. De veiligheid van (andere) jongeren en pedagogisch medewerkers moet gewaarborgd worden en de jongeren moeten begeleidbaar zijn. Middelengebruik mag het werken aan doelen niet in de weg staan. 4. Het verblijf in het Fasehuis mag problematisch middelengebruik en de verslavingsproblematiek niet in stand houden. Als jongeren vanwege deze problematiek niet in het Fasehuis kunnen blijven, wordt er passende vervolghulp gezocht. De pedagogisch medewerkers worden met vaste regelmaat bijgeschoold op het gebied van gespreksvoering (in het kader van) signalering, preventie en motivatie (Entréa, z.d.).
Pagina | 12
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Hoofdstuk 2 Probleemanalyse Hieronder leest u de probleemanalyse op micro-, meso- en macroniveau. De beschrijving vloeit voort uit de interviews (zie bijlage 4) die de onderzoekers met diverse partijen hebben gehad en deze informatie wordt met behulp van literatuur ondersteunt. Onder diverse partijen wordt verstaan: de afdelingsmanager, de behandelcoördinator, twee pedagogisch medewerkers, systeemtherapeut en een contractmanager jeugd van de gemeente Nijmegen. Door zoveel verschillende partijen te benaderen krijgen de onderzoekers zicht op diverse invalshoeken van het probleem en de verschillende oplossingsmogelijkheden hiervan (Bleijnbergh, 2013).
2.1. Jeugdstelsel Sinds 1 januari 2015 is het nieuwe jeugdstelsel van start gegaan. Dit betekent dat de gemeenten nu verantwoordelijk zijn voor de gehele jeugdzorg. Het aanbod in de sector jeugd moet goedkoper, zoveel mogelijk effectief en efficiënt en meer vanuit de eigen kracht van de cliënt en diens omgeving in plaats van ondersteuning door professionals (NJI, z.d.). Naast de kwaliteitseisen die de gemeenten stellen, zijn zij sinds 1 januari 2015 ook verantwoordelijk voor de inkoop van het jeugdzorgaanbod. Voor Entréa betekent dit dat zij zich als organisatie moeten profileren. Zij dienen de effectiviteit van hun zorgaanbod aantoonbaar te maken op het gebied van het functioneren van de jongeren als volwaardig lid van de maatschappij en diens bijdrage aan zijn sociale context. Wanneer zij dit niet doen, heeft de gemeente onvoldoende zicht op de effectiviteit van de zorgmodule Fasehuis. Dit kan een reden zijn om andere zorg in te kopen, waardoor het behoud van de Fasehuizen niet kan worden gegarandeerd. Volgens Entréa vormt dit een probleem voor de jongeren; dakloosheid, criminaliteit, schulden en schoolverzuim. Zij hebben namelijk wel behoefte aan onderdak en begeleiding zoals de zorgmodule Fasehuis deze bieden.
2.2. Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) & Jeugd Gemeente Nijmegen In het beleidskader Wmo & Jeugd 2015-2018 van de gemeente Nijmegen (2014) staat beschreven dat de grootste drijfveer voor de gemeente is dat zij de ondersteuning voor de meest kwetsbare mensen willen blijven waarborgen. Dit kan alleen als de zorg betaalbaar blijft. Hiervoor moet de zorg anders georganiseerd worden: beter, sneller, slimmer en goedkoper. De gemeente Nijmegen kiest voor één integraal beleid voor Wmo & Jeugd waarmee zij één samenhangend totaalbeeld schetsen van de uitgezette beleidslijnen. In het beleidskader Wmo & Jeugd (Gemeente Nijmegen, 2014, p. 34) zijn onderstaande kwaliteitseisen opgenomen: - Medewerkers zijn professionals met een brede oriëntatie. Zij begrijpen hoe problemen op meerdere levensdomeinen met elkaar samenhangen en zijn in staat de cliënt daarin te begeleiden. Kennis, kwaliteit en opleiding van het personeel is afgestemd op de aard en de ernst van de beperkingen van de cliënten; - de zorg wordt zo licht, zo kort en (indien mogelijk) zo dichtbij mogelijk geleverd; - instellingen verlenen verantwoorde hulp conform de kwaliteitseisen van de Wmo. Er is een hulpverleningsplan afgestemd op het begeleidingsplan van de lokale toegangspoort; - de zorgaanbieder verleent medewerking aan toezicht conform de Wmo, verleent inzicht in inspectierapporten en adviezen en maakt melding van calamiteiten aan de opdrachtgever; - de zorgaanbieder werkt systematisch aan het verbeteren van de kwaliteit en borgt dit door een werkend kwaliteitssysteem dat landelijk en/of internationaal erkend is en gepaard gaat met de onafhankelijke toetsing (externe audit); - medewerkers voldoen aan het vereiste wettelijke opleidingsniveau en andere eisen conform de wettelijke voorschriften (VOG, geregistreerd). De gemeente subsidieert de (semi)residentiële zorg, zoals de Fasehuizen van Entréa. De Gemeente Nijmegen (2014, p. 58) beschrijft dat zorgaanbieders onderstaande punten in hun visie dienen op te nemen: - Hoe de druk op traditionele-, terreingebonden- en residentiële zorg te verkleinen; Pagina | 13
Bachelorscriptie
-
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
hoe zij werken aan gericht opschaling en vooral ook afschaling naar lichtere vormen van zorg en aandacht hebben voor een divers aanbod in de wijk; hoe zij de duur van de zorg gaan verkorten en flexibeler inzetten.
De bovengenoemde kwaliteitseisen dwingen de jeugdzorg om op een efficiënte manier zijn hulpaanbod neer te zetten. Onderzoeken naar de werkzame en niet werkzame factoren laten volgens Yperen (2010) verscheidene keren zien dat het werken met andere en/of innovatieve methoden kostenefficiënt is. De zoektocht naar de werkzame en niet werkzame factoren binnen dit onderzoek is een manier voor Entréa om de kwaliteit en effecten van hun zorgaanbod van de Fasehuizen te verantwoorden. Daarbij kunnen de onderzoeksresultaten van dit onderzoek Entréa ondersteunen om de zorgmodule inhoudelijk te optimaliseren, maar deze ook zo goedkoop mogelijk te maken.
2.3. Maatschappelijke druk op de jeugdzorg In de afgelopen jaren is er een grote maatschappelijke druk op de jeugdzorg komen te liggen. Dit is met name terug te zien in de publieke opinie, politiek en media (Pijnenburg, Hermanns, Yperen & Hutschemaekers, 2010). Casuïstiek die dramatisch verlopen is, zorgt veelal voor het ontstaan van maatschappelijke kritiek op de jeugdzorg. Daarbij zijn de volgende factoren een onderdeel voor het ontstaan van kritiek: aanhoudende wachtlijsten, verontrustende inspectierapporten, strafzaken tegen beroepskrachten, tragische incidenten waarbij kinderen komen te overlijden (Pijnenburg et al., 2010). In de media wordt voortdurend het beeld geschetst en bevestigd van een jeugdzorg die kwalitatief tekort schiet. Deze factoren zorgen ervoor dat de verwachtingen en het vertrouwen in de hulpverlening afneemt (Pijnenburg et al., 2010). Volgens Yperen (2010) is er een hoge ambitie in de sector: het transparant maken van resultaten en het verbeteren van de jeugdzorg. Het Lectoraat ‘Werkzame Factoren in de Zorg voor jeugd’ benoemd dat dit fenomeen kan leiden tot eenzijdige belangstelling van kwaliteitsverbetering in de zorg (HAN, 2015). Dit kan er voor zorgen dat interventie- specifieke of algemene werkzame factoren onderbelicht blijven terwijl deze factoren ook bepalend zijn voor het rendement van de geboden ondersteuning of behandeling. De laatste jaren is de aandacht voor effectieve interventies enorm toegenomen. Dat heeft te maken met vier verschillende achtergronden (Yperen, 2010): 1. Professionaliseringsslag Momenteel heerst er een ‘professionaliseringsslag’ in Nederland, er wordt hard gewerkt om de jeugdzorg professioneler te maken. Beroepsverenigingen hebben oog voor: formulering van richtlijnen, effectieve methoden en effectmonitoren. Daarnaast wordt nascholing en registratie gestimuleerd. 2. Tijdsgeest De kwaliteit van diensten binnen organisaties moet volgens de tijdsgeest transparant zijn. Ook wordt er van organisaties verwacht dat zij ‘evidence-based’ werken. Het handelen van de professionals moet zo veel mogelijk afgestemd zijn op praktijk- of wetenschappelijk onderzoek naar ‘wat werkt’. 3. Visie op kwaliteit Organisaties ontwikkelen een visie op kwaliteit met behulp van kwaliteitskaders zoals die van Instituut Nederlandse Kwaliteit (INK) en Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ). De term ‘effectiviteit’ staat daarbij centraal. Methoden/activiteiten zijn effectief als deze bijdragen aan het realiseren van de gestelde doelen. Een visie op kwaliteit hangt dus automatisch samen met aandacht voor effectiviteit. INK en HKZ vatten kwaliteit niet op als een stabiel gegeven, maar als een te ontwikkelen eigenschap van zorg. Dit zorgt ervoor dat aandacht gericht is op het verbeteren van effectiviteit. Hierdoor is het invoeren van effectieve(re) interventies een van de strategieën die in de belangstelling zijn gaan staan. 4. Financiële krapte Al jaren neemt de vraag op de jeugdzorg toe, maar blijft de financiële ruimte om de groei op te vangen beperkt. Om dit te ondervangen is een doelmatige en doeltreffende inzet van Pagina | 14
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
middelen nodig. Uit verschillende onderzoeken naar de effectiviteit van de zorg blijkt dat het werken met bepaalde interventies kostenbesparing op kan leveren. De zorg moet niet alleen inhoudelijk beter worden, maar ook zo goedkoop mogelijk, zodat een grote doelgroep bereikt en geholpen kan worden. Het voordeel bij dit soort onderzoeken is dat de verhouding tussen de effecten en de kosten die hieraan verbonden zijn te berekenen zijn (Yperen, 2010).
2.4. Onderzoek en follow-up binnen Entréa Entréa speelt in op het nieuwe jeugdstelsel en wenst een beschrijving van de werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis in Nijmegen. Entréa wenst dat deze beschrijving dusdanig wordt gepresenteerd zodat deze factoren in één oogopslag helder zijn. Met dezelfde reden wenst Entréa tevens een samenvatting van dit onderzoek. Voortvloeiend uit de beschrijving van de werkzame en niet werkzame factoren wenst Entréa bruikbare aanbevelingen die aansluiten op de huidige vorm van hulpverlening en het taal- en kennisniveau van de hulpverleners. Met het oog op toekomstige kwaliteitsontwikkeling en onderzoeken, beoogt Entréa suggesties voor vervolgonderzoeken. De wens van Entréa is dat hun beleidsmedewerkers en behandelteam de kwaliteit van hun zorgaanbod optimaliseren en waarborgen conform de wensen en behoeften van de cliënten. Een hulpmiddel hierbij zou kunnen zijn het inzichtelijk hebben van de werkzame en niet werkzame factoren. Middels de verkregen informatie uit de afgelegde interviews met de hulpverleners, zijn de onderzoekers tot de conclusie gekomen dat de volgende factoren een rol spelen bij het ontbreken van de werkzame- en niet-werkzame factoren op langere termijn binnen de zorgmodule Fasehuis: 1. Gestandaardiseerde follow-up Door een gebrek aan gestandaardiseerde follow-up is het momenteel onduidelijk of de zorgmodule Fasehuis een bijdrage heeft geleverd aan het huidig functioneren van oud-cliënten. Wanneer een jongere zijn ontwikkelingsdoelen heeft behaald, wordt het traject in principe afgesloten. Voor Entréa is het daardoor onduidelijk of deze jongeren na het beëindigen van het traject deze vaardigheden in de toekomst blijven beheersen. Uit onderzoek van Pactum (Tak, 2010) blijkt dat cliënten follow-up als een cruciale werkzame factor ervaren. Deze cliënten geven regelmatig aan meer behoefte te hebben aan follow-up dan door de meeste organisaties geboden wordt. Binnen deze follow-up wensen cliënten hun eigen hulpverlener weer te ontmoeten, vragen te stellen en bij te praten over hun welzijn en ontwikkelingen (Tak, 2010). 2. Gedegen onderzoek Naast het gebrek aan follow-up noemt Entréa nog een reden waarom zij momenteel geen zicht hebben op werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis. Er is namelijk een gebrek aan gedegen onderzoek. Volgens Entréa zijn er in het verleden, rond 1998, plannen gemaakt om een onderzoek te starten naar de lange termijn effecten van de Fasehuizen. Dit kwam echter vanwege gebrek aan tijd en geld niet van de grond. Een aantal jaar geleden heeft er overigens wel een onderzoek binnen Entréa plaatsgevonden met de ambitie om zicht te krijgen op de effecten van de Fasehuizen. Dit onderzoek is uitgevoerd door de universiteit academische werkplaats FRCM. Zij hebben oud-cliënten telefonisch benaderd en hen gevraagd om een top drie van hun huidige problematiek. De resultaten van dit onderzoek zijn binnen Entréa niet bekend. De oorzaak hiervan ligt volgens Entréa in het gebrek aan geld, tijd en een persoon die het onderzoek draagt. 3. Rapportage Entréa noemt dat er bij gelegenheid informele gesprekken plaatsvinden tussen de pedagogisch medewerker en de oud-cliënt die op visite komt. Entréa geeft aan dat er dan gesproken wordt over wat wel of niet heeft gewerkt binnen de zorgmodule Fasehuis. Deze informatie wordt echter tot op heden niet vastgelegd.
Pagina | 15
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
4. Follow-up Momenteel wordt er binnen de zorgmodule Fasehuis wel onderzoek gedaan naar de klanttevredenheid middels een Exit-vragenlijst. Bij afsluiting van het doorlopen traject vullen de jongeren deze vragenlijst in om een oordeel te geven over de tevredenheid van hun verblijf. Uit onderzoek van Tak (2010) blijkt dat de verkregen informatie zoals bij de Exit-vragenlijst mogelijk gekleurd kan zijn. Zo schrijft Tak (2010) dat evaluatieresultaten die verkregen zijn tijdens de afsluiting van het hulpverleningsproces met regelmaat onbetrouwbaar en/of gekleurd zijn. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat één onvoorzien en/of negatief incident in de afsluitingsfase alle antwoorden binnen de vragenlijst negatief kleuren. Daarnaast krijgen cliënten tijdens een evaluatie-instrument, zoals de Exit-vragenlijst, weinig ruimte om hun beoordeling bij te stellen (Tak, 2010). Om de bovenstaande gebreken ongedaan te maken, noemt Tak (2010) een mogelijkheid om door de ogen van de cliënt zicht te krijgen in de werkzame en niet werkzame factoren van het hulpverleningsaanbod. Zodra Entréa duidelijk heeft wat er volgens oud-cliënten wel of niet werkt binnen de zorgmodule Fasehuis, kan Entréa de kwaliteit van de zorgmodule optimaliseren. Entréa stelt dat hierdoor mogelijk een hulpverleningsaanbod ontstaat die nog beter bij de wensen en behoeften van de jongeren aansluit, wat vervolgens weer ten goede komt aan de ontwikkeling en het verblijf van de jongeren. Entréa stelt eveneens dat de gemeenten op dit moment onvoldoende kennis hebben van de effectiviteit van de zorgmodule binnen de Fasehuizen. In tijden van de transitie werken gemeenten steeds meer met evidence-based programma’s. Zodoende waarborgen zij een effectief en kwalitatief aanbod.
2.5. Conclusie praktijkvraagstuk Concluderend kan er gezegd worden dat Entréa momenteel onvoldoende zicht heeft op de werkzame en niet werkzame factoren binnen de zorgmodule Fasehuis, waardoor onbekend is welk effect de zorgmodule Fasehuis levert op de lange termijn. Het onvoldoende zicht hebben op het bovengenoemde, heeft te maken met diverse factoren. De urgentie van dit onderzoek is gelegen in de hoge ambitie in de jeugdzorg, namelijk het transparant maken en optimaliseren van de geboden hulpverlening. Tevens dwingt het beleidskader WMO & Jeugd (2014) Entréa om op een efficiënte manier hun hulpaanbod te organiseren. Een belangrijk aspect hiervan is dat Entréa de effectiviteit van hun hulpverleningsaanbod aantoonbaar dient te maken. Om de effectiviteit van de zorgmodule Fasehuis zichtbaar te maken, wenst Entréa onderzoek naar de werkzame en niet werkzame factoren volgens oud-cliënten. Pijnenburg et al. (2010) beschrijft dat follow-up onderzoek oud-cliënten de kans geeft om hulpverlening objectief te evalueren en aan te geven wat voor hen heeft gewerkt tijdens de hulpverlening.
Pagina | 16
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Hoofdstuk 3 Conclusie oriënterend literatuuronderzoek Hieronder leest u de conclusie van het oriënterend literatuuronderzoek. Het volledige oriënterend literatuuronderzoek en definiëring van de factoren vindt u in bijlage 5.
3.1. Werkzame factoren Concluderend kan er gezegd worden dat er in de literatuur onderscheid wordt gemaakt in specifieke en algemeen werkzame factoren. Algemene factoren zijn te definiëren als de kenmerken van de professional in het contact met de jongere. Specifieke factoren omvatten de werksoort die binnen de zorgmodule Fasehuis gehanteerd wordt, bijvoorbeeld de methodieken. Beide factoren zorgen ervoor dat er een beter inzicht ontstaat in de specifieke problemen waar jongeren mee kampen. Hierdoor ontstaat er beter zicht op welke handelingen een hulpverlener binnen een bepaald probleem kan verrichten om de problemen te verhelpen. Wanneer deze werkzame factoren goed geïmplementeerd zijn, kunnen deze een grote bijdrage leveren aan de effectiviteit en kwaliteit van de hulpverlening. Het IWF model gaat uit van de wisselwerking tussen factoren op drie verschillende niveaus, die (in)direct invloed hebben op de resultaten van de jeugdzorg. Op microniveau is de directe invloedsfeer van belang tussen de samenwerking van cliënten en hulpverleners. Op Mesoniveau spelen de sociale en professionele organisaties een rol spelen in het dagelijks leven van jeugdzorgcliënten. Op Macroniveau de beleidskaders en ontwikkelingen daarin. Deze worden mede beïnvloed door maatschappelijke normen en veranderingen. Daarnaast kan er gezegd worden dat het herhaaldelijk monitoren van de effectiviteit van de hulpverlening een werkzame factor is en leidt tot een beter resultaat van het hulpverleningstraject. Tevens is gebleken dat alliantie een grote invloed heeft op de effectiviteit van de hupverlening.
3.2. Niet werkzame factoren Er kan geconcludeerd worden dat de jeugdzorg tekort schiet in screening, diagnose, indicatiestelling en het behandelplan, waardoor de draagkracht en draaglast van cliënten niet in evenwicht is. Hierdoor wordt de ontwikkeling van de cliënten en het participeren in de maatschappij bemoeilijkt. Tevens blijkt dat de wisselende inzet van hulpverleners geen gunstig effect heeft op een goed groepsklimaat. Daarnaast belemmert een onveilige hechting van zowel cliënten als hulpverleners het hulpverleningsproces. Hierdoor wordt de werkrelatie bemoeilijkt door een beperkte motivatie en gedragsproblemen van jongeren, in combinatie met een beheersmatige benadering door hulpverleners. Toegespitst op de relatie tussen de cliënt en de pedagogisch medewerker is het van belang dat er sprake is van emotionele ondersteuning en sensitiviteit. Tenslotte kan deviantietraining onder cliënten tot negatieve effecten leiden.
Pagina | 17
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Hoofdstuk 4 Onderzoeksvraagstelling Voortvloeiend uit de probleemanalyse en het oriënterend literatuuronderzoek volgt hieronder de onderzoeksvraagstelling.
4.1. Probleemstelling: Entréa heeft momenteel onvoldoende zicht op de werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis. Waardoor zij de kwaliteit en effectiviteit van deze zorgmodule onvoldoende kunnen verantwoorden.
4.2. Vraagstelling: Wat zijn volgens oud-cliënten, in de leeftijd van 19 en 21 jaar die in het jaar 2012 zijn ingestroomd, de werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg te Nijmegen?
4.3. Doelstelling: Het verkrijgen van kennis en inzicht in de werkzame en niet werkzame factoren binnen de zorgmodule Fasehuis de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg te Nijmegen, waardoor Entréa uiteindelijk deze factoren verantwoordt en de zorgmodule Fasehuis optimaliseert.
4.4. Deelvragen: 1. Wat zijn volgens oud-cliënten de werkzame en niet werkzame factoren op microniveau? 2. Wat zijn volgens oud-cliënten de werkzame en niet werkzame factoren op mesoniveau? 4.4.1. Toelichting deelvragen Gezien de tijdsduur van dit onderzoek, is het niet mogelijk om de factoren op micro-, meso- en macroniveau te onderzoeken. Hieronder leest u de afbakening binnen dit onderzoek. Deze afbakening vloeit voort uit het IWF model van Pijnenburg et al. (2010) zoals u deze kan vinden in de probleemanalyse. Binnen dit onderzoek worden de werkzame en niet werkzame factoren van de interactie tussen de cliënt en hulpverlener beschreven. Hierbij wordt op microniveau onderscheid gemaakt in de gebieden alliantie, hulpverlener en cliënt. Tevens worden op mesoniveau de werkzame en niet werkzame factoren beschreven, waarbij het gaat om de samenhang tussen de professionele en sociale organisaties die in het dagelijks leven van cliënten een rol spelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de gebieden: steunfactoren in de cliëntcontacten, jeugdzorgorganisatie en de samenwerking tussen organisaties. Het is belangrijk om de reden te benoemen waarom er in de probleemanalyse gesproken wordt van effectiviteit, maar dit begrip in de onderzoeksvraag niet naar voren komt. De opdrachtgever ziet een beschrijving van de werkzame en niet werkzame factoren namelijk als een klein onderdeel om de effectiviteit te verantwoorden. Om een betrouwbare uitspraak te kunnen doen over de effectiviteit is er volgens de opdrachtgever meer onderzoek nodig. De toelichting van de centrale begrippen vanuit de onderzoeksvraagstelling kunt u vinden in bijlage 2.
Pagina | 18
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Hoofdstuk 5 Methodologische verantwoording Hieronder wordt ingegaan op de methoden en technieken die zijn gebruikt om de onderzoeksvragen te beantwoorden. De informatie is onderverdeeld in vier paragrafen, namelijk: 5.1 onderzoeksstrategie, 5.2 onderzoeksmethoden, 5.3 analyse en 5.4 kwaliteitscriteria.
5.1. Onderzoeksstrategie Dit onderzoek wordt ondergebracht binnen de kwalitatieve benadering. Deze benadering valt onder het interpretatieve onderzoeksparadigma (Migchelbrink, 2010). Een belangrijk uitgangspunt van dit paradigma is dat de werkelijkheid niet objectief en eenduidig is. Met andere woorden: situaties zijn dynamisch en de werkelijkheid van ieder individu is uniek, hierdoor is het dus niet generaliseerbaar (Migchelbrink, 2010). Een keuze voor dit onderzoeksparadigma is voor tweetal redenen te noemen. Ten eerste is er geen voorkennis aanwezig over de lange termijn effecten van de Fasehuizen de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg. Het zal daarom moeilijk zijn om hypotheses te stellen die richtinggevend zijn voor dit onderzoek. Ten tweede is het doel van dit onderzoek gelegen in het beschrijven van de perspectieven van de oud-cliënten ten aanzien van de bijdrage van de Fasehuizen op hun huidige situatie.
5.2. Onderzoekstype Gelet op de vraagstelling van dit onderzoek, kan er worden gesproken van een inventariserend onderzoek. De vraagstelling duidt namelijk aan dat er behoefte is aan informatie over de werkzame en niet werkzame factoren binnen de zorgmodule Fasehuis. Volgens Migchelbrink (2010) dient er binnen een inventariserend onderzoek primair de behoefte te bestaan aan een beschrijving van de huidige stand van zaken. Uiteindelijk kunnen de onderzoeksresultaten worden meegenomen bij het optimaliseren van het hulpverleningsaanbod.
5.3. Onderzoekcyclus In dit onderzoek doorlopen de onderzoekers de zes fasen uit het faseschema van Migchelbrink (2010). Zoals u in hoofdstuk 1 leest, consulteren de onderzoekers in de oriëntatiefase diverse betrokkenen om te inventariseren hoe zij tegen het probleem aankijken. Hierdoor krijgen de onderzoekers inzicht in diverse invalshoeken van het probleem. Volgens Kok, Molleman, Saan en Ploeg (2012) draagt de inventarisatie van de probleemervaringen ook bij aan het creëren van draagvlak gericht op de betrokkenen. Naast de interviews met de eerder genoemde betrokkenen, oriënteren de onderzoekers zich op het probleem door middel van een literatuurstudie. Uit verkregen informatie vormt zich de probleemanalyse. De probleemanalyse is de basis voor fase één, namelijk de onderzoeksvraagstelling. Vervolgens ontwerpen de onderzoekers het onderzoeksontwerp in fase twee, waarna het onderzoeksinstrument in fase drie ontwikkeld en getest wordt. In fase vier voeren de onderzoekers het onderzoek daadwerkelijk uit en analyseren zij de gegevens in fase vijf. Daarna rangschikken de onderzoekers de onderzoeksresultaten en volgt er een aanbeveling. Tot slot presenteren de onderzoekers de onderzoeksresultaten en aanbevelingen aan de opdrachtgever en respondenten in fase zes.
5.4. Onderzoeksmethoden 5.4.1. Interview Aangezien de onderzoekers de invloed van de oud-cliënten als onmisbare impuls voor dit onderzoek beschouwen, vinden zij dat de perspectieven van deze respondenten zorgvuldig gemeten moeten worden. Om deze zorgvuldigheid te waarborgen is gekozen voor interviews als onderzoekmethode. Een zwaarwegend argument hierbij is dat de onderzoekers ervan uitgaan dat de cognitieve niveaus en de problematieken van de respondenten divers zijn. Eventuele cognitieve beperkingen en problematieken vormen in mindere mate een belemmering voor deelname aan de interviews. Onderzoekers kunnen namelijk de wijze van vraagformulering afstemmen op de cognitieve en Pagina | 19
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
psychosociale mogelijkheden van de respondenten. Bij onduidelijkheid van de vraag kunnen onderzoekers de vraag herformuleren en/of toelichten. Het interviewen van personen is een veelgebruikte onderzoeksmethode binnen het kwalitatief onderzoek (Bering & Witte, 2013). Een interview als onderzoekmethode kent voordelen zoals: de onderzoeker kan blijven doorvragen, de onderzoeker kan personen motiveren om dingen uit te spreken die zij anders niet bespreekbaar zouden maken, de onderzoeker krijgt zicht op de nonverbale communicatie en intonatie waarmee de antwoorden worden gegeven en het onderzoek kan op een vertrouwde plek plaatsvinden voor de respondent (Berding & Witte, 2013). 5.4.2. Vragenlijst Gelet op de onderzoeksmethode interviewen, hanteren de onderzoekers specifiek diepte-interviews. Deze vorm van interviewen biedt de mogelijkheid om snel informatie te verkrijgen over diverse onderwerpen en diep in te gaan op de gedachtegang en argumentatie van de respondent (Bleijenbergh, 2013). Specifiek hanteren de onderzoekers een halfgestructureerd interview. Dit stelt de onderzoekers in staat om enerzijds gedetailleerd in te gaan op de vooraf opgestelde onderwerpen. De voorstructurering van vragen leidt ertoe dat alle respondenten dezelfde vragen voorgelegd krijgen, wat vervolgens de betrouwbaarheid van de dataverzameling vergroot (Bleijenbergh, 2013). Anderzijds hebben zij ook de ruimte om te reageren op datgene wat zich binnen de onderzoekssituatie voordoet (Bleijenbergh, 2013). Operationalisering Volgens Migchelbrink (2010) is het noodzakelijk om de zaken die je wilt weten, vanuit de doel- en vraagstelling, grijpbaar te maken door deze te operationaliseren. Operationaliseren wordt door Migchelbrink (2010) gedefinieerd als het vertalen van begrippen in onderzoekbare kenmerken/indicatoren. Voorafgaand aan de formulering van de vragenlijst hebben de onderzoekers vastgesteld welke begrippen uit de vraagstelling geoperationaliseerd dienden te worden: werkzame en niet werkzame factoren. In bijlage 3 leest u de waarneembare uitwerking van deze begrippen zoals bekend uit het oriënterend literatuuronderzoek binnen de probleemanalyse. De interviewvragen worden op een dusdanige wijze geformuleerd zodat de begrippen werkzame en niet werkzame factoren niet voorkomen. In plaats daarvan trachten de onderzoekers naar vragen gericht op de ervaringen van de oud-cliënten waarin de werkzame en niet werkzame factoren ingebed liggen. Kennis doelgroep Voorafgaand aan de formulering van de vragenlijst hebben de onderzoekers kennis verzameld over de respondenten: oud-cliënten die zich in de adolescentiefase bevinden. Om op een effectieve wijze te communiceren met deze oud-cliënten hanteren de onderzoekers de onderstaande punten die volgens Delfos (2014) specifiek van belang zijn in gesprekken met adolescenten:
- Wees benieuwd: nog meer dan anderen zijn adolescenten trots op hun intellectuele vaardigheden en willen deze graag delen. Interesse stimuleert hen om te vertellen.
- Metacommunicatie: praten over de communicatie. Bijvoorbeeld door het doel van het gesprek helder te maken, benoem naar de adolescent dat alle antwoorden goed zijn en dat hij/zij mag zwijgen en nodig de adolescent uit zijn mening te geven. Bovenstaande punten leest u terug in de vragenlijst (bijlage 6). Door middel van het stellen van open vragen tonen de onderzoekers interesse, waardoor de oud-cliënten vermoedelijk gestimuleerd worden om hun verhaal te vertellen. Daarnaast wordt de metacommunicatie belicht onder de inleiding van het interview. Hierin worden aspecten zoals het doel en onderwerp van dit onderzoek toegelicht. Ook ontvangen de oud-cliënten informatie over de intenties en werkwijze van de onderzoekers. Verder benoemen de onderzoekers dat de oud-cliënten mogen zwijgen en dat ieder antwoord goed en waardevol is. Door deze metacommunicatie is het mogelijk om de gespreksstof gezamenlijk te houden en hierdoor misverstanden te voorkomen (Delfos, 2014). Pagina | 20
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Totstandkoming vragenlijst De vragenlijst voor het halfgestructureerde interview is geformuleerd met behulp van de vragenlijst uit een eerder onderzoek bij Entréa. Deze vragenlijst is destijds ontwikkeld voor een vergelijkbaar onderzoek, het inventariseren van de werkzame factoren van de zorgmodule Hulp aan huis. De formulering en de inhoud van de vragen zijn in samenspraak met de opdrachtgever aangepast voor dit onderzoek. Om te waarborgen dat de interviewvragen aansluiten bij de motivatie en het referentiekader van de cliënt, hebben de onderzoekers stil gestaan bij de vraagvolgorde en vraagformulering zoals Migchelbrink (2010) deze beschrijft . Zo kunt u in bijlage 6 lezen dat de zinsopbouw en het taalgebruik eenvoudig is; de vragen objectief zijn geformuleerd; rekening gehouden wordt met de spanningscurve (eerst makkelijke vragen, waarna moeilijke en vervolgens afsluiten met makkelijke vragen); de vragen zijn eendimensionaal (één ding tegelijk vragen); de vragen gegroepeerd bij elkaar staan; de verschillende blokken toegelicht worden middels intro’s. Om de validiteit van de halfgestructureerde vragenlijst te vergroten, kiezen de onderzoekers ervoor om deze vragenlijst te testen. De onderzoekers beogen hierdoor zicht te krijgen of de vraagvolgorde en vraagformulering, zoals hierboven beschreven, adequaat wordt gehanteerd en zodoende aansluit bij de mogelijkheden van de respondenten. Verder wensen de onderzoekers middels het testinterview zicht te krijgen op de tijdsduur van het interview. Het streven van de onderzoekers is namelijk om de kern (buiten de inleiding en nabespreking om) van het interview maximaal zestig minuten te laten duren. Delfos (2014) adviseert namelijk een tijdsduur van maximaal 60 minuten bij gesprekken met pubers en adolescenten. Aangezien onze respondenten onder de doelgroep adolescenten valt, is voorgenoemde voor dit onderzoek van belang. Dit testinterview vindt plaats in de vorm van een rollenspel met één cliënt die momenteel in één van de Fasehuizen woont. De feedbackpunten vanuit dit rollenspel worden meegenomen in de definitieve versie van de vragenlijst. Mede dankzij dit rollenspel mag er worden aangenomen dat de vragenlijst bestaat uit vragen die concreet en relevant zijn en daarbij gericht zijn om de onderzoeksvraag te beantwoorden.
5.5. Werving respondenten De respondenten van dit onderzoek zijn negen oud-cliënten. Er moet voldaan worden aan de volgende inclusievoorwaarde: de oud-cliënten zijn in het jaar 2012 ingestroomd en hebben minimaal zes maanden begeleiding ontvangen van de zorgmodule Fasehuis op de locatie Johannes Vijghstraat en/of de Wolfskuilseweg. Belangrijk om hierbij te benoemen is dat het gaat om een diverse doelgroep: geslacht, leeftijd, etniciteit, sociaal economische status, doorlopen traject, problematieken en cognitief niveau. Er is gekozen voor het jaar 2012, omdat de oud-cliënten volgens Entréa goed op te sporen zijn. Verder is er voor 2012 gekozen, omdat Entréa destijds op dezelfde gefaseerde individuele manier werkten met jongeren zoals tegenwoordig gedaan wordt. Eerder doorliepen alle jongeren fase één, twee en drie. Sinds 2012 is het een traject op maat. Entréa wil dat de adviezen die de onderzoekers geven, afgestemd zijn op de huidige werkwijze en daardoor een waardevolle toevoeging zijn. Vooraf is met de opdrachtgever en pedagogisch medewerkers afgestemd op welke manier de werving van deze respondenten het beste plaats kon vinden. De eerste selectie vindt plaats door middel van een inventarisatie van oud-cliënten die voldoen aan de inclusievoorwaarde. Deze inventarisatie vindt plaats op basis van een lijst met alle oud-cliënten. In overleg met de opdrachtgever is ervoor gekozen dat de pedagogisch medewerkers van de Fasehuizen de oud-cliënten telefonisch benaderen met de vraag of ze mee willen werken aan dit onderzoek. Deze wijze van werving komt naar verwachting van de onderzoekers de respons ten goede. De te verwachte respons heeft mogelijk verband met de sociale normen. Uit een publicatie van het Centraal Bureau van Statistieken (Luiten, z.d.) blijkt namelijk dat respondenten het moeilijker vinden om iemand af te wijzen die zij kennen en vertrouwen in vergelijking met een onbekende. Wat betreft de selectie van oud-cliënten, passen de pedagogisch medewerkers een systematische a-selecte steekproef toe (Bleijenbergh, 2013). De oud-cliënten die passen binnen de inclusievoorwaarde, worden op alfabetische volgorde gezet en de eerste twaalf Pagina | 21
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
oud-cliënten worden telefonisch benaderd. De keuze voor een aselecte steekproef komt de validiteit van dit onderzoek ten goede. Middels de a-selecte steekproef maken alle oud-cliënten namelijk kans op deelname aan dit onderzoek. Dit maakt de kans groot dat de groep respondenten een goede afspiegeling vormt van de praktijk, waardoor de resultaten generaliseerbaar zijn voor de doelgroep oud-cliënten die in het jaar 2012 zijn ingestroomd binnen de Fasehuizen Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg. Voorgenoemde komt de validiteit van dit onderzoek ten goede. Om te waarborgen dat cliënten een weloverwogen keuze kunnen maken, hebben de pedagogisch medewerkers de volgende onderwerpen expliciet benoemt: - De wijze waarop Entréa aan hun gegevens is gekomen; - doel onderzoek; - belang onderzoek; - informatie over onderzoekers; - anonimiteit interviews; - gebruik van geluidsopname tijdens interviews. Na de selectie, door middel van de steekproef, leggen de onderzoekers telefonisch contact met de respondenten om een afspraak te maken. Hierin wordt het doel en het belang van het onderzoek nogmaals toegelicht. Deze afspraak wordt door de onderzoekers bevestigd per brief en of e-mail. Hierdoor worden de respondenten herinnert aan hun deelname aan dit onderzoek. Om de gemaakte afspraken extra te waarborgen, sturen de onderzoekers 24 uur voor de afspraak een sms bericht. Wat betreft de privacy van de respondenten, is het belangrijk om te benoemen dat de jongeren, naast dat zij telefonisch toestemming geven, tevens een schriftelijke toestemmingsverklaring (zie bijlage 10) tekenen op het moment van het interview. Door middel van deze toestemmingsverklaring gaan de respondenten akkoord met deelname aan het onderzoek, geluidsopname tijdens het interview, de uitwerking van het interview en anonimiteit van onderzoeksresultaten. Om de anonimiteit van de jongeren nauwkeurig te waarborgen en hen zodoende de mogelijkheid te geven om open en eerlijk te kunnen antwoorden, hanteren de onderzoekers de volgende maatregel. In overleg met de opdrachtgever is ervoor gekozen om één uitgewerkt interview uiteindelijk toe te voegen aan dit onderzoeksproject (bijlage 7). Zodoende krijgen de lezers inzicht in de gehanteerde werkwijze met betrekking tot de uitwerking, coderen (zie bijlage 8) en analyseren (zie bijlage 9), maar blijft de anonimiteit van de oud-cliënten gewaarborgd. De opdrachtgever en de onderzoekers achten het risico namelijk aannemelijk dat de antwoorden te herleiden zijn wanneer alle uitgewerkte interviews worden toegevoegd. De opdrachtgever en de pedagogisch medewerkers hebben zicht op de deelnemende respondenten en kunnen zodoende mogelijk de antwoorden en de respondenten met elkaar verbinden. Een kritische kanttekening wat betreft de representativiteit van de steekproef is gelegen in de bereidheid tot medewerking aan dit onderzoek. Het is aannemelijk dat jongeren die positief zijn over hun traject binnen de Fasehuizen gemotiveerder zullen zijn om mee te werken in vergelijking met jongeren die minder positieve ervaringen hebben over hun traject binnen de Fasehuizen. Een mogelijk gevolg hiervan zou kunnen zijn dat de respondenten geen gehele afspiegeling vormen van de populatie jongeren die een traject binnen de Fasehuizen hebben doorlopen. Zo bestaat de kans dat jongeren die minder positieve ervaringen hebben, andere antwoorden geven dan jongeren met positieve ervaringen. Nu ontstaat vanzelf de vraag hoe de onderzoekers deze groep jongeren kunnen bereiken en kunnen motiveren tot medewerking aan dit onderzoek. Eén van de maatregelen om dit te bereiken is om de deskundigheid van de jongeren te onderkennen. Bijvoorbeeld door te benoemen dat de jongere kennis heeft over een gebied waarvan de onderzoekers weinig weten en hun input het verblijf voor andere jongeren in de toekomst kan verbeteren.
Pagina | 22
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
5.6. Locatie interviews Migchelbrink (2010) schrijft dat de afstand van de onderzoeker tot de respondent zo klein mogelijk dient te zijn binnen een kwalitatief onderzoek, net zoals dit onderzoek. Hierop gelet, worden de interviews bij de respondent thuis afgenomen tenzij de respondent dit anders wenst. Voor deze keuze zijn tevens nog andere redenen te noemen. Ten eerste zijn de onderzoekers zich bewust van de tijd die de respondenten in dit onderzoek hebben geïnvesteerd. Om de respondenten niet nog meer te belasten, bieden huisbezoeken de geschikte uitkomst. Daarnaast kan de thuissituatie het onderzoeksresultaat ten goede komen. Het is namelijk begrijpelijk dat de respondenten zich thuis meer vertrouwd en gemakkelijk voelen in vergelijking met een andere locatie, waardoor de antwoorden op vragen mogelijk uitgebreider zijn. Een kritische kanttekening ten opzichte van de thuissituatie is dat de onderzoekers zich moeten conformeren naar de situatie, bijvoorbeeld aanwezigheid van huisdieren, kinderen en de plaats in het huis waar het interview wordt afgenomen. Voorgenoemde maakt de kans op toevallige fouten aannemelijk en komt dus niet ten goede van de betrouwbaarheid van dit onderzoek.
5.7. Analyse De wijze van analyseren die het meest aansluit bij de kwalitatieve onderzoeksbenadering en de diepte interviews is inductief coderen. Bij deze vorm van coderen wordt gestreefd naar het waarnemen van afzonderlijke situaties, waarna vervolgens een verbinding gezocht kan worden tussen deze situaties (Migchelbrink, 2010). Voor de verslaglegging van de interviews betekent dit dat de onderzoekers de gesprekken verwoorden volgens het verbatim transcript. Dit is een vorm van registratie waarbij de interviews letterlijk worden uitgeschreven. Om deze verslagen te analyseren en om te zetten naar bruikbare informatie, maken de onderzoekers gebruik van de drie analysetechnieken (Migchelbrink, 2010): 1. Open coderen. De onderzoekers lezen de tekst door en labelen ieder fragment met één woord dat het meest aanduidend is voor de betekenis van dat fragment. 2. Axiaal coderen. De onderzoekers zoeken verbindingen tussen de labels en proberen daarin onderwerpen te onderscheiden. Deze onderwerpen worden door de onderzoekers geclusterd aan de hand van de werkzame en niet werkzame factoren vanuit het oriënterend literatuuronderzoek. Dit resulteert in een codeboom, waardoor de lezer een duidelijk beeld krijgt van de meest voorkomende onderwerpen uit de interviews. Aangezien de onderzoekers kiezen voor een combinatie tussen open coderen en coderen vanuit de begrippen uit het oriënterend literatuuronderzoek, waarborgen de onderzoekers dat er ruimte blijft voor gegevens die voort vloeien uit de interviews. De onderzoekers zijn zich er namelijk van bewust dat de interviews mogelijk nieuwe en waardevolle informatie bevatten, die aanvullend is op het oriënterend literatuuronderzoek. 3. Selectief coderen. De onderzoekers gaan op zoek en herkennen één of meer belangrijke onderwerpen. Deze uitkomsten kunnen helpen bij het beantwoording van de onderzoeksvraag. Tijdens het analyseren en coderen van de onderzoeksresultaten wordt onderzoekerstriangulatie toegepast. Middels onderzoekerstriangulatie wordt hetzelfde verschijnsel door verschillende onderzoekers onderzocht (Migchelbrink, 2010). In dit onderzoek worden alle onderzoekers betrokken bij het coderen en analyseren van de onderzoeksgegevens. Ieder interview wordt door minimaal twee onderzoekers gecodeerd en geanalyseerd, waardoor subjectiviteit wordt voorkomen (Migchelbrink, 2010). Deze onderzoekerstriangulatie komt ten goede aan de validiteit van dit onderzoek.
5.8. Kwaliteitscriteria Migchelbrink (2010) noemt drie criteria waaraan een goed praktijkonderzoek moet voldoen, namelijk: bruikbaarheid, validiteit en betrouwbaarheid. Binnen de criteria validiteit wordt onderscheid gemaakt in interne- en externe validiteit. Aangezien de ethische gedragsregels van de onderzoeker volgens
Pagina | 23
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Berding en Witte (2013) de laatste jaren steeds meer aandacht krijgen, belichten we nog een vierde criterium, namelijk ethische gedragsregels. 5.8.1. Bruikbaarheid Volgens Migchelbrink (2010) gaat het bij bruikbaarheid om de kennis die zowel op praktisch als inhoudelijk niveau toepasbaar is. Om de bruikbaarheid van dit onderzoek in de praktijk te verhogen, trachten de onderzoekers naar continue afstemming met de opdrachtgever. Voorbeelden hiervan zijn: afstemming over de probleemanalyse, vraagen doelstelling, databronnen en oplossingsmogelijkheden. Daarnaast zullen de onderzoekers er zorg voor dragen dat de aangedragen informatie relevante en correcte gegevens omvatten over de onderzochte situatie. De opgedane informatie zal op een begrijpelijke wijze gepresenteerd worden, die aansluit op het kennisniveau van de opdrachtgever. 5.8.2. Interne validiteit Met interne validiteit wordt de juistheid van de verzamelde gegevens en de redenering hiervan bedoeld. Deze gegevens en de redenering hiervan moet vrij zijn van systematische fouten (Bleijenbergh, 2013). Om de interne validiteit te verhogen, trachten de onderzoekers de volgende maatregelen. Allereerst hanteren de onderzoekers diverse vormen van triangulatie; onderzoekers-, databronnen- en theoretische triangulatie. Zo wordt dit onderzoek door vijf onderzoekers uitgevoerd; worden er meerdere oud-cliënten benaderd om dezelfde vragenlijst af te nemen; en wordt er in de probleemanalyse diverse literatuur gebruikt om de begrippen werkzame en niet werkzame factoren toe te lichten. Ten tweede streven de onderzoekers naar een halfgestructureerde vragenlijst die correcte en relevante vragen bevat en vrij is van systematische fouten. Het testen van de vragenlijst op één cliënt die momenteel in de Fasehuizen woont, is een activiteit die vermoedelijk een bijdrage levert aan een vragenlijst conform het streven van de onderzoekers. Ten derde is het voor het verhogen van de interne validiteit cruciaal om een correct onderzoeksontwerp te ontwerpen en deze uiteindelijk te volgen (Bleijenbergh, 2013). Om dit ontwerp te realiseren zijn hierboven de onderzoeksstrategie, de onderzoeksmethoden en de analyse toegelicht. Daarbij wordt literatuur met betrekking tot praktijkonderzoek gebruikt om het onderzoek te versterken. Voorbeelden van literatuur zijn Migchelbrink (2010), Bleijenbergh (2013) en Berding en Witte (2013). 5.8.3. Externe validiteit Externe validiteit wordt door Berding en Witte (2013) gedefinieerd als de generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten naar vergelijkbare situaties. De onderzoeksresultaten zullen minder toepasbaar zijn voor het andere Fasehuis van Entréa en/of een andere vergelijkbare situatie, omdat dit onderzoek zich richt op oud-cliënten die in het jaar 2012 zijn ingestroomd binnen de Fasehuizen de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg. Daarbij is het aannemelijk dat de diversiteit van de pedagogisch medewerkers en groepssamenstelling een factor speelt binnen de onderzoeksresultaten en dit is niet generaliseerbaar naar andere situaties. De onderzoekers zijn zich er van bewust dat de gemaakte keuze niet ten goede komt aan de externe validiteit van dit onderzoek. Door het tijdsbestek waarin het onderzoek plaats vindt is het niet haalbaar om alle Fasehuizen te onderzoeken. 5.8.4. Betrouwbaarheid Berding en Witte (2013) schrijven dat betrouwbaarheid gaat over de mate waarin de onderzoeksresultaten vrij zijn van toevalligheden. Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te bevorderen ondernemen de onderzoekers diverse acties. Allereerst vinden er driewekelijkse bijeenkomsten plaats tussen de onderzoekers en de opdrachtgever. Hierin wordt gesproken over de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek en op basis van goede argumenten wordt de onderzoekslijn bijgesteld. Ten tweede maken de onderzoekers gebruik van geluidsopnames. Zo voorkomen de onderzoekers dat belangrijke informatie verloren gaat en dat de onderzoeker informatie onjuist interpreteert. Ten derde hanteren de onderzoekers voorgestructureerde vragen tijdens de Pagina | 24
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
inleiding van het interview, het interview en de nabespreking van het interview (bijlage 6). Zodoende krijgen alle respondenten dezelfde informatie en vragen voorgelegd, wat de zorgvuldigheid van werken en vervolgens de betrouwbaarheid van dit onderzoek ten goede komt. De onderzoeksresultaten bij een kwalitatief onderzoek zijn minder controleerbaar. Zo kan bijvoorbeeld de gemoedstoestand van de respondenten en de relatie tussen de respondent en de interviewer van invloed zijn op de onderzoeksresultaten. Om onjuiste interpretaties van de onderzoeksresultaten te voorkomen, worden de resultaten en conclusies continue besproken met de medeonderzoekers en de opdrachtgever. Voorgenoemde wordt ook wel peer examination genoemd (Maso & Smaling, 1998). Daarnaast vinden er zelfcontroles plaats, waarin de onderzoekers de interviews kritisch bekijken en continue reflectief kijken naar bijvoorbeeld het verloop van het interview en de rol van de onderzoekers hierbinnen. Tot slot wordt het onderzoeksproces transparant gemaakt door middel van notulen en een map op het platform HAN Scholar. Hierin worden de ruwe en definitieve stukken bewaard, zodat het voor anderen mogelijk is om redeneringen, beslissingen en stappen te bekijken, te controleren en te herhalen. 5.8.5. Ethische gedragsregels Berding en Witte (2013) schrijven dat de onderzoekers de belangen van de respondenten en de opdrachtgever niet mogen schaden. Om het voorgenoemde te waarborgen, nemen de onderzoekers een aantal maatregelen in acht. Zo houden de onderzoekers rekening met de belangen van de opdrachtgever door bijvoorbeeld de onderzoeksvraag te baseren op een probleemdefiniëring die organisatie breed wordt gedragen en het onderzoeksproces drie wekelijks af te stemmen met de opdrachtgever. Verder houden de onderzoekers rekening met de belangen van de respondenten door bijvoorbeeld een correcte introductie. Zo benoemen de onderzoekers bijvoorbeeld het doel van het interview, waarom de respondent is geselecteerd, hoe het gesprek wordt vastgelegd, wat er gaat gebeuren met de resultaten vanuit het interview en welke personen de onderzoeksresultaten uiteindelijk kunnen lezen. De onderzoekers gaan ervan uit dat de respondent zich pas bezig kan houden met de inhoud van het interview wanneer de voorgenoemde elementen duidelijk zijn. Daarnaast is het de taak van de onderzoekers om tijdens de interviews een veilige omgeving en sfeer te creëren voor de respondent. De eerste stap om voorgenoemde te realiseren is dat de onderzoekers empathie tonen voor het verhaal van de respondent door bijvoorbeeld te benoemen dat er gevoelens naar boven kunnen komen. Daarbij is het belangrijk dat de onderzoekers benadrukken dat de respondent altijd de gelegenheid heeft om niet te antwoorden of te stoppen met het interview. Tot slot zien de onderzoekers het als plicht om de respondenten te vragen of zij geïnteresseerd zijn in het onderzoeksresultaat. De respondenten die geïnteresseerd zijn zullen tegen die tijd de onderzoeksresultaten ontvangen.
Pagina | 25
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Hoofdstuk 6 Analyse Hieronder leest u een weergave van de onderzoeksresultaten. In de codeboom zijn de antwoorden van de oud-cliënten op de interviewvragen gelabeld met één woord. Om de codeboom correct te lezen is het belangrijk dat u zich beseft dat de codes waar geen cijfer achter staat één keer zijn benoemd. De paarsgekleurde zinnen zijn citaten van oud-cliënten die de codes illustreren. Voor nadere toelichting van de codes verwijzen de onderzoekers u naar de uitwerking van de empirische resultaten in bijlage 9. Hierin staan de significante verschillen met betrekking tot de functies en thema’s toegelicht.
6.1. De codeboom werkzame factoren Werkzame factoren MICRO Alliantie
Persoonlijke alliantie Klik (6x) Gedeelde interesse Vertrouwensband Herkenning Empatisch vermogen (2x)
“Ja ik het klikte wel met haar, maar ja dat was ook omdat zij dingen deed die ik wilde gaan doen.”
Taak alliantie Aanwezigheid evaluatiemomenten (5x) Overeenstemming doelen (5x) Overeenstemming in werkwijze (2x)
“Mijn persoonlijke doelen, over het algemeen hebben ze die redelijk open met mij bekeken. Dus ik stond dus meestal wel op een lijn met de doelen die gesteld warden.” “Duidelijk doelen bespreken en als ik die dan had gehaald gaf zij mij ook de kans om verder te gaan.”
Expertise Systeemgericht werken (9x) Oplossingsgericht werken (5x) Praktische ondersteuning (13x) Emotionele ondersteuning (20x) Hanteren regels en afspraken (3x) Vrijheid bieden (2x) Leiderschap Persoonlijke benadering (4x) Eenduidig werken (3x) Opvoeding (4x)
Professional Persoonlijke kenmerken van professionals Vriendelijkheid (10x) Rustig Creëren ontspannen sfeer (5x) Zorgzaamheid (2x) Duidelijkheid (8x) Neutraliteit Interesse (5x) Ervaring Gelijkwaardige houding (2x) Open houding (2x) Respectvolle houding (4x) Alert Vertrouwen Energiek (3x) Luisterend oor (4x) Begripvol
“Zij behandelde mij niet als klein kind, maar ze liet
“Het was fijn dat ze altijd zo aardig was. Het was Pagina | 26
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
mijzelf de keuze. Ze liet mij nadenken over wat ik zelf wilde en hoe ik dat kon bereiken. Hierdoor neigde ik toch naar een betere keuze.” “Wat wel meteen in mij opkomt is dat…. Het was niet alleen naar mij gericht en dat vond ik ook wel belangrijk. Als we daar zaten met iedereen, dan was iedereen erbij betrokken. Mijn broertje was erbij betrokken, mijn moeder, ik was erbij betrokken. En alles van iedereen werd besproken en ja.. goed behandeld. Dat is iets wat ik wel heel erg waardeerde.” “Zij was super praktisch en haar had ik juist nodig bij alle praktische dingen, dan kon ze me af en toe even een schop onder mijn kont geven als ik het weer moeilijk vond of niet deed.”
altijd zeer gezellig altijd als ze langs kwam.” “Wat vond ik belangrijk en fijn….dat de begeleiding af en toe een keer langs kwam buurten of op je kamer thee te komen drinken, dat soort dingen.” “Oprecht laten zien dat het je ook echt uitmaakt en niet dat het alleen om het werk gaat. Oprechte interesse die ik nooit heb gekend.” “Zij zag alles meteen. Bij iedereen kon je alles maken, maar zij zag alles.” “Regels opleggen is voor mij een teken dat mensen het beste met mij voor hebben.”
“Ik heb echt mijn hart kunnen luchten bij hem. Ik heb daar uren gezeten. En het was echt wel laat. Tegen middernacht aan. Ik kwam naar beneden en ik vroeg: mag ik alsjeblieft met je praten. Hij zei ja natuurlijk. Ik heb daar echt uren gezeten. Weet je, dat vond ik zo fijn dat hij dat ook deed. Dat waardeerde ik heel erg.” “Ik vond het fijn dat ze het toch voor elkaar kregen om ons meer te behandelen op ons niveau en de ander op hun niveau zeg maar. Dat deden ze op verschillende niveaus van tanden poetsen, tot geestelijk gedrag, tot school, problemen, tot vriendjes, tot drank, alles.”
Cliënt Persoonlijke kenmerken Motivatie (7x) Respect (2x) Zelfstandigheid (3x) Hoop een goede afloop goede hulpverlening (3x) Realistisch Aanpassingsvermogen (9x) Openheid (6x) “Ik luisterde naar de begeleiders en ik stond open voor wat zij zeiden.” “Ik heb zelf heel veel actie ondernomen, de drive was bij mij heel erg aanwezig, ik was heel erg gemotiveerd om zelfstandig te kunnen wonen.”
Pagina | 27
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
MESO
Steunfactoren in cliëntencontact (de eigen leefomgeving) Steun van vrienden (10x) Steun van familie (2x) Steun van huisgenoten (9x)
“Je zoekt toch een beetje een partner in crime op dat moment.” “Ik had heel veel steun van mijn vrienden. Heel veel! I heb niet veel met mijn familie opzich. Ik ben geen familiepersoon, maar dat komt door allemaal moeilijke familiebanden enzo.”
Setting
Centrale ligging (7x) Fijne buurt (4x) Goede sfeer huis (6x) Huiselijke inrichting (8x) Goede uitstraling gebouw (7x) Goed werkende voorzieningen (3x) Gezamenlijke mogelijkheid
“De buurt was wel goed en het fasehuis vond ik fijn dat het een wat ouder huis was, want ik hou niet van nieuwbouw. Dat oude maakt het weer huiselijk. Het is van buiten een gewoon huis.” “Voordelen zijn dat het in de stad ligt. Alles is in de buurt. Ik vind het zelf fijn dat er leven is in de stad. Ja, dat houdt mij wel vrolijk denk ik. Verder wel gewoon een nette en rustige buurt. Niet veel problemen. Geen probleembuurt ofzo.”
Organisatorische factoren Effectieve instroom (3x) Bereikbaarheid hulpverleners (2x) Hartelijke kennismaking (2x) Gezamenlijke mogelijkheid Vaste verblijfplaats Monitoring hulpverlening (4x) Inspraak keuze mentor (2x)
“Er was meteen een goede klik, zowel met de eerste als de tweede mentor. Ik mocht gewoon kiezen, zo van wie wil je als mentor. En ja dus dat kon ik zelf aangeven. En ze zeiden van goh dit zijn je keuzes en toen heb ik voor haar gekozen. Ik wist dat zij dat had wat ik nodig had. Dat strenge en heel goed opletten.” “Ze zeiden je moet een half jaar wachten of langer, maar toen denk ik 2 maanden later ofzo bleek er al een plek vrij te komen dus toen kon ik al meteen terecht en ja dat vond ik heel fijn.” “Het was echt echt echt een warm thuis voor mij, ik heb mij nog nooit ergens zo thuis gevoeld!”
Pagina | 28
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Kwaliteit van samenwerking bij complexe problematiek Samenwerken (2x)
“....ja dingen regelen met mijn voogd, dat ik dus eerder weg mocht.”
6.2. De codeboom niet werkzame factoren Niet werkzame factoren
MICRO
Evenwicht draagkracht/draaglast Niet aansluiten mogelijkheden (3x) Ontoereikend hulpaanbod (4x) Weinig inspraak (2x)
“Dus het hele jaar daarna is eigenlijk ook weer een rommeltje geweest, omdat ik daar te vroeg en niet goed ben weggegaan.” “Het fasehuis kon mij niet echt bieden wat ik nodig had. Ik had meer specifieke ondersteuning nodig en dan zeiden ze dat ze daar niet voor waren. Dat vond ik jammer.”
Veiligheid Weinig controle Niet ingrijpen (4x) Roddelen (2x) “……En midden in de nacht hoor je weer mensen over de gang lopen omdat ze iets op hebben waardoor ze niet kunnen slapen. Dus dat is op zich, dat doet wel echt veel met je... het maakt dingen los.” “We hebben echt een aantal crisisbedden gehad. Die waren echt heftig dat je ook denkt dit willen we nooit meer. Er was een meid die kwam dan terug van haar overdosis ofzo en die kwam dan daar te liggen en dat was allemaal... dat wilde je eigenlijk helemaal niet hebben.” “Kijk ik vind het prima als je een keer een biertje hebt, dat kan allemaal maar ik vind dat sowieso systematisch drank en drugsgebruik moet tegen gegaan worden en om dat te doen zou ik eigenlijk de crisisbedden per direct weg halen.” “….dat ik af en toe gewoon op mensen hun kamer naar binnen liep en dan gewoon spullen van mijzelf terug kon halen. Ja, dat was echt belachelijk. dat is dus één van die dingen waarvan zij het aanvankelijk hebben ontkent dat het gebeurde. Zelf toen ik met definitieve bewijzen kwam van kijk vijf mensen hebben gezien dat hier cakejes lagen en nu liggen er kruimels. Ja daar is gewoon geen stevige aanpak in geweest.” “Dat ik dan in zo'n grote groep besproken wordt dat vind ik een minder idee. Ik vind niet dat je op details hoeft in te gaan over wat er exact is gebeurd of hoe ik me voel..” “….of dat ze aan mij gingen vragen van uh, heb jij toevallig enig idee of diegene XTC gebruikt. Dat ik denk van ja dit lijkt me niet helemaal de bedoeling.”
Pagina | 29
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Cliëntfactoren
Ongemotiveerd (3x) Weinig vertrouwen in de hulpverlening (2x) Jezelf niet bloot geven Ongestructureerd (3x) Zeuren Moeite met acceptatie gezag (2x)
“Ik ben zelf heel chaotisch. Ik vind het moeilijk om te plannen. Ehm...vind het moeilijk om afspraken die in het plan van aanpak staan uit te voeren. Dat heeft een negatieve invloed gehad.”
Interactie hulpverlener/cliënt
Afstandelijk (19x) Beheersmatige aanpak (12x) Niet gehoord voelen (2x) Geen klik (8x) Onbetrouwbaar Onvoldoende zichtbaar (5x) Niet aansluiten mogelijkheden (2x) Incompetente vaardigheden (3x) Weinig empatisch (3x) Niet eenduidig werken (5x) Ongestructureerd (3x) Onzorgvuldig
“Hij was niet fijn. Ik weet niet, ik had er gewoon geen klik mee. Hij wist niet wast ik nodig had, wat ik bedoelde en ja we zaten gewoon niet op één lijn.” “Zij was kortaf, kordaat, recht voor uit, en knallen met die handel. Dus dat was heel kort, heel formeel, dus ik kwam daar te zitten en goedendag succes.” “Zij heeft zich echt geprofileerd als baas.” MESO Deviantietraining
Verleiding (3x)
“De verleiding om verkeerde dingen te gaan doen werd voor mij groter door andere jongeren die ook problemen hadden.”
Groepssamenstelling
Groepsdynamiek (2x) Diversiteit groepsgenoten (5x) Ongewenst gedrag groepsgenoten (7x)
“…. op een gegeven moment komt er een punt dat je toch meer aan het overleven bent dan een eigen traject voor jezelf aan het uitstippelen. Want op een gegeven moment was er echt gekkigheid, want de samenstelling toen die was ronduit slecht. Dat heeft er ook echt voor gezorgd dat ik heel snel gesloten Pagina | 30
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
ben geworden, ik was eerder heel open maar daar ben ik echt gesloten geworden omdat iedereen ja rare dingen deed en dergelijke.” “…. het fasehuis was van jeugdzorg, daar hadden de meeste mensen zoiets van: ik zit hier omdat ik hier moet zitten. Maar ik wil hier eigenlijk niet zitten. Dat bepaald wel de sfeer in huis. Dat had niet echt anders gekund, maar voor mij had dat wel beter gemogen.” “Als je het echt goed wilt doen, dan moet je de groep classificeren op niveau. Ze moeten niet alle jongeren bij elkaar proppen, hierdoor gaat de zorgkwaliteit omlaag.”
Organisatorische factoren Onvoldoende overeenstemming (4x) Weinig inspraak (3x) Niet aansluiten mogelijkheden (2x) Onvoldoende emotionele hulpverlening Aanloop naar Fasehuizen sluit niet aan Te lange wachtlijsten Onvoldoende nazorg Beheersmatige aanpak (2x) Gezamenlijke ruimtes (2x) Wisselingen personeel (5x) Verbieden contact huisgenoten
“Meer zeggenschap in de keuze voor een mentor. Je moet het er wel mee doen en het was voor mijn traject wel belangrijk geweest als ik iemand had kunnen kiezen die ik vertrouwde en bij wie ik mij goed voelde. “ “Ze willen door te weinig geld en te weinig plek, te snel door. En dat moeten ze ook. Ze worden daartoe gepusht en is niet perse de beslissing van de begeleiding. Dat is echt de leiding daarboven. Die zegt jongens opschieten, doorschuiven! En zij hebben geen keus. En dan moet er iemand gekozen worden en dan nemen ze het risico en dat liep bij mij heel verkeerd af.” “Entréa is geneigd om de algemene regels strak te hanteren, dit is niet goed. Je kunt uitzonderingen uitleggen naar cliënten.” “De invalskrachten waren niet op de hoogte van afspraken, dat maakte het onduidelijk.” Sociaal netwerk Geen steun vrienden (2x) Weinig steun gezin (5x) Weinig steun familie (2x) Ouders niet betrokken bij hulpverlening “Ik had graag meer begrip en ondersteuning van mijn gezin willen ontvangen voor mijn problematiek.” “Mijn moeder is nooit in het Fasehuis geweest, dus die werd nooit echt betrokken bij het plan. Ook is er nooit een gesprek geweest tussen mijn moeder en mijn mentor.”
Pagina | 31
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Hoofdstuk 7 Conclusie Gericht op de vraag- en doelstelling is het van belang kennis en inzicht te verkrijgen in de werkzame en niet werkzame factoren binnen de zorgmodule Fasehuis de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg te Nijmegen. De resultaten van het onderzoek worden samengevat per deelvraag op micro en meso niveau. Deelvraag 1: Wat zijn volgens oud-cliënten de werkzame en niet werkzame factoren op microniveau? Concluderend kan gezegd worden dat de wisselwerking tussen de cliënt en hulpverlener een belangrijke factor is binnen de hulpverlening. Dit kan als werkzaam of niet werkzaam worden ervaren door oud-cliënten en is afhankelijk van diverse factoren. Indien cliënten de wisselwerking positief ervaren, vormt dit een werkzame factor op micro niveau. Enerzijds speelt de interne motivatie en persoonlijke alliantie van de cliënt een belangrijke rol. Anderzijds ervaren oud-cliënten de hulpverlener als persoon die hen kan ondersteunen en begeleiden waar nodig bij het behalen van hun doelen. Dit heeft te maken met cliëntfactoren in wisselwerking met de persoonskenmerken van de hulpverlener. Indien de wisselwerking tussen cliënt en hulpverlener negatief wordt ervaren, komt dit niet ten goede aan het hulpverleningsproces. De verklaring van het voorgenoemde heeft te maken met het eerste contact tussen de hulpverlener en de cliënt, dit wordt door oud-cliënten ook wel ‘de klik’ genoemd. De taakalliantie die wordt toegepast, wordt verschillend ervaren. Er kan geconcludeerd worden dat een persoonlijke benadering, systemische en oplossingsgericht werken en daarbij emotionele en praktische hulpverlening van belang wordt geacht. Daarnaast vinden oud-cliënten het belangrijk dat de hulpverleners zichtbaar zijn. Enerzijds wordt overeenstemming van de doelen en werkwijze ervaren, anderzijds ervaren cliënten dat zij weinig inspraak hebben en dat er niet wordt aangesloten bij hun mogelijkheden. Oud-cliënten vinden het belangrijk dat de hulpverleners maatwerk en expertise leveren. Dat wil zeggen, hulp bieden op het niveau van de cliënt en aansluiten bij diens mogelijkheden en wensen. Concluderend kan er gezegd worden dat respondenten weinig eigenschappen en vaardigheden van zichzelf kunnen benoemen die niet werkzaam zijn geweest. Een verklaring hiervoor is dat de respondenten hier mogelijk geen zicht op hebben en/of het lastig vinden om zich hierover uit te laten. Het vraagt van de respondenten een groot reflectief vermogen. De veiligheid binnen het Fasehuis wordt verschillend ervaren. Dit heeft te maken met de vaardigheden waarover een hulpverlener beschikt om de veiligheid te waarborgen. Denk hierbij aan goede controle uitoefenen, eenduidig te werk gaan en direct ingrijpen. Deze competenties van de hulpverleners zijn volgens cliënten van belang om veiligheid te kunnen waarborgen. Deelvraag 2: Wat zijn volgens oud-cliënten de werkzame en niet werkzame factoren op mesoniveau? Steun van familie, vrienden en huisgenoten wordt als belangrijk ervaren. De verklaring hiervoor is dat zij het gevoel hebben dat ze er niet alleen voor staan. Cliënten wonen met meerdere huisgenoten en ervaren dit enerzijds als positief wegens de steun die zij ontvangen. Anderzijds ervaren zij dit als negatief wegens de groepsdynamiek, diversiteit aan groepsgenoten en ongewenst gedrag van groepsgenoten. De verklaring hiervoor is dat de cliënten last ondervinden van spanningen die zich in de groep voordoen. Dit is ten nadele van het hulpverleningsproces. Hierbij speelt deviantietraining in de vorm van verleiding ook een rol. De setting wordt ervaren als een werkzame factor. De verklaring hiervan is dat cliënten de setting ervaren als ‘thuis’. Dit heeft te maken met de huiselijke uitstraling van het fasehuis en de centrale ligging. Organisatorische factoren worden verschillend ervaren. Enerzijds ervaren cliënten Pagina | 32
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
onvoldoende overeenstemming, weinig inspraak en een lange wachtlijst. Anderzijds wordt de instroom effectief beschreven, inspraak mogelijkheden en monitoring hulpverlening. De verklaring hiervoor is wellicht de diversiteit van cliënten en hulpverleners. Het is mogelijk dat cliënten anders denken over verschillende situaties binnen het Fasehuis. Waar de ene cliënt negatief is over één situatie kan de andere cliënt hierover juist positief zijn over dezelfde situatie. Vanwege de diversiteit van hulpverleners en diens werkwijze is het mogelijk dat de ene hulpverlener meer focus heeft voor overeenstemming met de cliënt en inspraak van de cliënt dan een andere hulpverlener. Tevens wordt nazorg gemist door cliënten. Tot slot worden de wisselingen van personeel en de inzet van reservemedewerkers als negatief ervaren.
Pagina | 33
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Hoofdstuk 8 Reflectie en discussie 8.1. Reflectie onderzoeksproces Binnen Entréa was er weinig tot niets bekend over de werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis. Dit onderzoek heeft daarom een bijdrage geleverd aan de kennis en het inzicht omtrent de werkzame en niet werkzame factoren van de Fasehuizen de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg. Daarnaast voldoen de onderzoekers middels dit onderzoek aan de kerntaak uit hun beroepscode om samen met beroepsgenoten en andere relevante deskundigen aan de professionalisering van het beroep te werken (NVMW, 2012). Tevens stelt dit onderzoek hulpverleners in staat om zich op een adequate wijze te positioneren en profileren. Dit kunnen zij bewerkstelligen door het tonen van specifieke expertise met betrekking tot werkzame en niet werkzame factoren. Het formuleren van een onderzoeksvraag bleek tijdens dit onderzoek een lastige opgave. Waar de onderzoekers in het begin dachten dat de onderzoeksvraag vanuit de opdrachtgever concreet en precies was, bleek dit naarmate het onderzoek vorderde niet zo te zijn. De onderzoeksvraag was namelijk te omvangrijk. Onderzoekers zijn vanaf de start te werk gegaan met het schrijven van stukken en door de verandering van de onderzoeksvraag betekende dit dat deze aangepast moesten worden. Voorgenoemde sluit aan bij een uitdaging voor de onderzoekers: minder snel te werk gaan. Door het enthousiasme en de ambitie van de onderzoekers voelde stilstaan als achteruitgang en hierdoor werd er actief gewerkt gedurende het onderzoeksproces. Deze werkwijze ging wegens de resultaatgerichte cultuur niet ten kosten van de kwaliteit van dit onderzoek. Kernbegrippen binnen het onderzoeksproces waren dan ook: kritisch, kwaliteit en productiviteit. Zo werden de stukken door alle onderzoekers doorgelezen en voorzien van feedback. De stukken zijn gezamenlijk definitief gemaakt door samen de stukken nogmaals door te lezen en eventuele verbeteringen toe te voegen. Daarnaast wilden alle onderzoekers zich continue blijven ontwikkelen. Hierbij was een cultuur van elkaar aanspreken, ondersteunen en motiveren gebruikelijk. Naast dat voorgenoemde alledaags plaats vond, was er wekelijks één feedbackmoment waarin stil werd gestaan bij elkaars kwaliteiten en uitdagingen. Kritisch gezien sluit deze bachelorscriptie niet geheel aan bij de verwachtingen die Entréa in eerste instantie had. Zij verwachtten namelijk een onderzoek van negen onderzoekers naar de werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis, waarbij de zelfredzaamheidmatrix als leidraad werd meegenomen. Daarnaast wensten zij specifiek aandacht voor de werkzame en niet werkzame factoren van systeemtherapie. Gezien de omvangrijke verwachting en de beschikbare tijd voor dit onderzoek, hebben de onderzoekers in overeenstemming met de opdrachtgever de onderzoeksvraag afgebakend. Dit had als gevolg dat dit onderzoek door vijf onderzoekers is uitgevoerd en de andere vier onderzoekers een ander onderzoek hebben uitgevoerd. Aangezien dit onderzoek niet aan alle verwachtingen van Entréa heeft voldaan, liggen er vraagstukken voor het vervolgonderzoek. Bijvoorbeeld een follow-up onderzoek gericht op oud-cliënten met de zelfredzaamheidmatrix als leidraad, dat inzichtelijk maakt hoe het met de oud-cliënten gaat op langere termijn. Tevens een specifiek en diepgaand onderzoek naar de functie van de systeemtherapeut en het in kaart brengen van het maatschappelijk rendement. Zoals u in de methodologische verantwoording leest, hadden de onderzoekers het streven om vijftien interviews af te nemen. Naarmate de werving vorderde bleek dit helaas niet mogelijk. Uiteindelijk zijn er negen interviews afgenomen met oud-cliënten van de Fasehuizen de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg. Van de 48 oud-cliënten (24 van de Wolfskuilseweg en 24 van de Johannes Vijghstraat) die in 2012 waren ingestroomd, voldeden 35 oudcliënten aan de inclusiecriteria. Achttien oud-cliënten waren niet traceerbaar. Uiteindelijk vonden de pedagogisch medewerkers veertien oud-cliënten bereid om mee te werken aan dit onderzoek. Tijdens het plannen van een afspraak, bleek echter dat vijf oud-cliënten onbereikbaar waren en/of bij nader inzien niet wilden deelnemen. Belangrijk om hierbij te benoemen is dat de onderzoekers meerdere communicatiemiddelen hebben gebruikt om de jongeren te benaderen. Denk hierbij aan bellen, WhatsAppen, smsen en e-mailen. Het gebruik van voorgenoemde communicatiemiddelen is een Pagina | 34
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
suggestie voor andere onderzoeken met adolescenten als respondenten. De onderzoekers hebben namelijk ervaren dat de oud-cliënten via WhatsApp en sms beter te bereiken zijn dan via de e-mail of telefoon. Om het aantal interviews te vergroten is er in overeenstemming met de opdrachtgever voor gekozen om de instroomperiode te vergroten van 1 januari 2012 tot 31 december 2012 naar 1 januari 2012 tot 31 maart 2013. Binnen deze aangepaste instroomperiode voldeden 4 vier oud-cliënten aan de inclusiecriteria. Helaas waren drie van deze oud-cliënten niet traceerbaar en één oud-cliënt was niet bereid tot deelname. Indien er meer tijd beschikbaar was geweest voor dit onderzoek, had de instroomperiode in overeenstemming met de opdrachtgever nogmaals herzien kunnen worden. Hierdoor hadden de onderzoekers mogelijk meer respondenten kunnen werven voor dit onderzoek en deze onderzoeksresultaten mee kunnen nemen in dit onderzoek. Een volgend onderzoek zou uitgevoerd kunnen worden bij oud-cliënten die ingestroomd zijn in het jaar 2013 en 2014, waardoor een groter aantal respondenten benaderd wordt. Een andere beperking rondom dit onderzoek is gelegen in het eenzijdige perspectief op de werkzame en niet werkzame factoren. Binnen dit onderzoek presenteren de onderzoekers alleen de visie van oud-cliënten op deze factoren. Andere betrokkenen, zoals ouders van oud-cliënten en hulpverleners van de zorgmodule Fasehuis hadden vanuit een ander perspectief een waardevolle bijdrage aan dit onderzoek kunnen leveren. De onderzoeksvraag bij een volgend onderzoek zou als volgt geformuleerd kunnen zijn: Wat zijn volgens de hulpverleners en de ouders van oud-cliënten de werkzame en niet werkzame factoren binnen de zorgmodule Fasehuis? Tijdens de analyse van de onderzoeksresultaten vonden de onderzoekers het moeilijk te onderscheiden waar bepaalde factoren toebehoorden. Neem het voorbeeld empathisch vermogen van de hulpverlener. Onder de onderzoekers ontstond de discussie of hierbij sprake was van een aangeleerde techniek (expertise) of van een persoonskenmerk van de hulpverlener (begripvol, meevoelend en belangstelling tonen). Uiteindelijk hebben de onderzoekers geconcludeerd dat het niet zozeer van belang is waar de werkzame en niet werkzame factoren onder toebehoren, maar vooral dat er zoveel factoren zijn benoemd.
8.2. Reflectie kwaliteitscriteria Hieronder wordt de mate besproken waarin de onderzoeksresultaten voldoen aan de vooraf geformuleerde kwaliteitscriteria zoals in hoofdstuk 5.4 beschreven. 8.2.1 Bruikbaarheid Het waarborgen van de bruikbaarheid van dit onderzoek is goed gelukt. Gedurende dit onderzoek hebben de onderzoekers continue afstemming gezocht met de opdrachtgever en betrokkenen. Zo hebben de onderzoekers allereerst een uitgebreide probleemoriëntatie gehouden bij diverse betrokkenen van de organisatie; zowel intern als extern. Daarna is er herhaaldelijk afstemming geweest met de opdrachtgever over het beoogde projectresultaat, de onderzoeksvraag, de dataverzamelingstechniek, de werving van respondenten, de onderzoeksresultaten en de aanbevelingen. Daarnaast zijn de onderzoeksresultaten zodanig gepresenteerd dat deze aansluiten bij de kwaliteitseisen van de opdrachtgever. Zoals in de probleemanalyse staat beschreven, was het voor de opdrachtgever zeer belangrijk dat de onderzoeksresultaten in één oogopslag helder waren. De samenvatting van dit onderzoek, de codeboom en de hand-out die tijdens de presentatie is uitgedeeld (zie bijlage 11) voldoen aan deze voorwaarde. Voor geïnteresseerden is het namelijk direct overzichtelijk wat de werkzame en niet werkzame factoren van de zorgmodule Fasehuis zijn en voor nadere toelichting worden zij verwezen naar dit onderzoeksverslag. Om te waarborgen dat dit onderzoek met bijbehorende aanbevelingen wordt gedragen, hebben de onderzoekers in samenspraak met de opdrachtgever hulpverleners uitgenodigd tijdens de presentatie die vanwege hun functie verantwoordelijk zijn voor de kwaliteitsbevordering van de zorgmodule Fasehuis.
Pagina | 35
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
8.2.2 Interne validiteit Om de interne validiteit zo groot mogelijk te maken binnen dit onderzoek, hebben de onderzoekers diverse maatregelen ondernomen. Allereerst zijn de centrale begrippen gedefinieerd en geoperationaliseerd. Ten tweede is er binnen dit onderzoek sprake van onderzoekers-, databronnenen theoretische triangulatie. Dit onderzoek wordt namelijk door vijf onderzoekers uitgevoerd; negen respondenten zijn geraadpleegd om dezelfde vragenlijst af te nemen; en in de probleemanalyse wordt gebruik gemaakt van diverse literaire bronnen. Een beperking rondom de interne validiteit is dat er binnen dit onderzoek geen sprake is van triangulatie van dataverzamelingstechnieken. Wegens de korte tijd die beschikbaar was voor dit onderzoek was het niet mogelijk om middels diverse methoden naar het vraagstuk te kijken. Ten derde heeft er één testinterview plaatsgevonden met één jongere die momenteel verblijft in het Fasehuis. Voorgenoemde heeft een positieve bijdrage geleverd aan de kwaliteit van de vragenlijst. Ten vierde hebben de onderzoekers in de methodologische verantwoording een correct onderzoeksontwerp geformuleerd en hebben deze uiteindelijk gevolgd. Dit onderzoeksontwerp is tot slot met literatuur over praktijkonderzoek versterkt middels onderbouwing. 8.2.3 Externe validiteit Binnen dit onderzoek ligt er een beperking rondom de externe validiteit. Gezien het tijdsbestek van dit onderzoek en het aantal respondenten dat tot medewerking bereid was, is het aantal onderzochte respondenten minimaal van omvang. Het is aannemelijk dat de onderzoeksresultaten alleen geldig zijn voor de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg, omdat specifiek de respondenten van deze Fasehuizen zijn geraadpleegd. Dit betekent dat de generaliseerbaarheid van dit onderzoek in eerste instantie minimaal is. Kijkend naar het oriënterend literatuuronderzoek en de onderzoeksresultaten blijkt wel dat er veel overeenkomende werkzame en niet werkzame factoren worden genoemd. Zo noemen de respondenten regelmatig dezelfde factoren zoals die in de literatuur beschreven staan. In dit geval kunnen de onderzoeksresultaten ook gelden voor een ander Fasehuis, wat vervolgens de generaliseerbaarheid van dit onderzoek ten goede komt. 8.2.4 Betrouwbaarheid Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te waarborgen hebben de onderzoekers diverse activiteiten ondernomen. Om te beginnen vonden er driewekelijkse afspraken plaats tussen de onderzoekers en de opdrachtgever. Hierin werd het onderzoeksproces besproken en werd de onderzoekslijn, indien nodig, in overeenstemming met de opdrachtgever bijgesteld. Daarnaast hebben de onderzoekers de half gestructureerde vragenlijst als leidraad gebruikt om te waarborgen dat alle respondenten dezelfde vragen voorgelegd kregen. In het beginstadium waren een aantal onderzoekers, door hen geringe ervaring, minder goed in staat om open en eenduidige vragen te stellen. Naarmate de onderzoekers meer interviews afnamen, groeiden hen interviewvaardigheden. Het interview bleek een leerproces, waarin de onderzoekers met elkaar direct fouten analyseerden om herhaling ervan te voorkomen. Dit hebben zij gedaan door de interviews direct te transcriberen, deze met elkaar na te lezen en elkaar feedback te geven op interviewvaardigheden. Op deze manier konden de onderzoekers zichzelf continue verbeteren. Verder hebben de onderzoekers tijdens de interviews gebruik gemaakt van geluidsopnames. Dit zorgde ervoor dat waardevolle antwoorden niet verloren gingen en dat informatie juist geïnterpreteerd werd. De onderzoekers hebben alle interviews getranscribeerd. Door deze transcripten zijn de onderzoeksresultaten controleerbaar, analyseerbaar en inzichtelijk, wat de betrouwbaarheid van dit onderzoek ten goede komt. Tot slot zijn de interviewvragen en de codeboom van dit interview toegevoegd, om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te vergroten. Ook zijn de transcripten en de codering van de interviews van dit onderzoek beschikbaar, evenals de ruwe en definitieve bestanden. Hierdoor is het voor anderen mogelijk om de gemaakte redeneringen en stappen te controleren, te volgen en te herhalen.
Pagina | 36
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
8.2.5 Ethische gedragsregels Gedurende het onderzoek hebben de onderzoekers continue rekening gehouden met de belangen van de opdrachtgever en de respondenten. Zo hebben de onderzoekers de onderzoeksvraag in overeenstemming met de opdrachtgever geformuleerd. Daarbij is de onderzoeksvraag gebaseerd op de probleemanalyse die organisatiebreed wordt gedragen. Verder hebben de onderzoekers de belangen van de opdrachtgever gewaarborgd, door open te staan voor haar wensen en suggesties. Daarnaast hebben de onderzoekers een veilig klimaat gecreëerd tijdens de interviews met de respondenten. Zo hebben de onderzoekers met alle respondenten afgesproken om hun bijdrage anoniem te verwerken in dit verslag. Daarnaast hebben de onderzoekers alle maatregelen in acht genomen zoals deze in hoofdstuk 5 staan beschreven.
8.3. Discussie Het valt de onderzoekers op dat bepaalde werkzame en niet werkzame factoren frequenter zijn genoemd dan anderen. De kwestie die de onderzoekers bezighoudt is dan ook wanneer er verondersteld mag worden dat er daadwerkelijk sprake is van een werkzame of niet werkzame factor. Hoeveel respondenten moeten één dezelfde factor noemen om het uiteindelijk als werkzame of niet werkzame factor aan te kunnen duiden? Een andere vraag die de onderzoekers bezighoudt is wanneer iets werkelijk een niet werkzame factor is. Kijkend naar de onderzoeksresultaten valt namelijk op dat regelmatig tegengestelden van de werkzame factoren als niet werkzaam worden beschouwd. Hierdoor ontstaat de vraag bij de onderzoekers: is het zo dat alle werkzame factoren niet werkzaam worden wanneer zij niet aanwezig zijn? De werkzame en niet werkzame factoren met betrekking tot de persoonlijke kenmerken van de cliënt verdienen volgens de onderzoekers aandacht. Uit de interviews blijkt namelijk dat sommige jongeren gemotiveerd waren, maar tegelijkertijd waren er ook jongeren die dat niet waren. De eerste vraag die bij de onderzoekers ontstaat is: is het zo dat deze ongemotiveerde jongeren minder positief waren over de hulpverlening? Voorgenoemde vraag biedt wellicht een mogelijkheid voor een vervolg onderzoek. Een andere vraag die bij de onderzoekers opkomt, is of de onderzoeksresultaten anders geïnterpreteerd dienen te worden bij de respondenten die niet werkzame persoonlijke kenmerken als ongemotiveerd, moeilijk omgaan met gezag of iets dergelijks noemen. In eerste instantie lag de wens van de opdrachtgever in het inzichtelijk maken van de werkzame en niet werkzame factoren van de Zorgmodule Fasehuis, specifiek gericht op de functie van de systeemtherapeut. Kritisch gezien vonden de onderzoekers deze wens niet aanvaardbaar, aangezien er meerdere hulpverleners betrokken zijn bij de zorgmodule Fasehuis. In overeenstemming met de opdrachtgever is ervoor gekozen om de werkzame en niet werkzame factoren van alle betrokken hulpverleners te onderzoeken. Enkele specifieke opmerkelijkheden nagelaten, valt het de onderzoekers op dat er nauwelijks verschillen zichtbaar zijn in de werkzame en niet werkzame factoren gericht op de verschillende functies. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de werkzame en niet werkzame factoren niet specifiek per functie aan te duiden zijn, maar een overzicht bieden van de factoren voor alle hulpverleners die betrokken zijn bij de zorgmodule Fasehuis. Deze opmerking binnen dit onderzoek leidt bij de onderzoekers tot de vraag of de werkzame en niet werkzame factoren binnen de jeugdzorg generaliseerbaar zijn naar andere werkvelden. Ook valt het de onderzoekers op dat het werven van oud-cliënten een lastige opgave bleek. Buiten dat drie oud-cliënten niet bereid waren tot deelname, waren achttien oud-cliënten niet traceerbaar. Aangezien Entréa een lerende organisatie is en er jaarlijks diverse onderzoeken plaatsvinden, lijkt het de onderzoekers belangrijk dat er aandacht is voor een optimale werving van oud-cliënten. Vanuit hier ontstaat bij de onderzoekers de vraag hoe Entréa in de toekomst over recente contactgegevens van oud-cliënten kan beschikken. Hoe meer oud-cliënten worden benaderd, hoe groter de kans op een Pagina | 37
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
toename van het aantal respondenten. Voorgenoemde zal een meer realistisch beeld schetsen van de onderzochte werkelijkheid, wat vervolgens de betrouwbaarheid van toekomstige onderzoeken verhoogd.
Pagina | 38
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Hoofdstuk 9 Aanbevelingen Hieronder leest u de aanbevelingen die voortvloeien uit het praktijkonderzoek. De onderzoekers hebben gekozen voor de aanbevelingen die voldoen aan de bruikbaarheidscriteria; praktisch inzetbaar, realistisch en concreet. Deze aanbevelingen stelt de zorgmodule Fasehuis in staat om nog optimaler aan te sluiten op de mogelijkheden, wensen en behoeften van de cliënten. 1. De verkregen informatie over alle werkzame en niet werkzame factoren moet praktisch inzetbaar worden voor de hulpverleners die werkzaam zijn binnen de Fasehuizen. De lijst met werkzame en niet werkzame factoren wordt gegoten in een checklist voor de pedagogisch medewerkers van de Fasehuizen. De checklist kan worden ingezet voor deskundigheidsbevordering. Eveneens zou het ook als hulpmiddel kunnen dienen tijdens de individuele werkbegeleiding en intervisie. Het hoofddoel van de checklist is de pedagogisch medewerkers alert houden op het toepassen van werkzame factoren. 2. De behandelcoördinator dient zichtbaar te zijn voor alle cliënten binnen de zorgmodule Fasehuis. Zo zou de behandelcoördinator kantoordagen op de Fasehuizen kunnen houden, zodat de cliënten meer nabijheid ervaren en er ruimte is voor persoonlijk contact. 3. De zorgmodule Fasehuis integreert, net als de module VertrekTraining van Entréa, follow up onderzoek binnen het huidige hulpverleningstraject. De follow up dient drie, zes en twaalf maanden na afronding van het hulpverleningstraject plaats te vinden. De follow up heeft een tweeledig doel. Enerzijds het bieden van nazorg aan de cliënt en anderzijds het inzichtelijk krijgen van hun huidige situatie middels een vragenlijst gericht op diverse leefgebieden. 4. Tijdens de intake van cliënten is er aandacht voor de wens van de cliënt ten aanzien van mentor. Zo is de behandelcoördinator in staat om een geschikte match te laten plaatsvinden. De behandelcoördinator zou bijvoorbeeld rekening kunnen houden met de persoonskenmerken en gedeelde interesses van de cliënt en de mentor. 5. Er is continuïteit rondom de bezetting van de pedagogisch medewerkers binnen de Fasehuizen. Zo dienen er vaste invalskrachten te zijn. 6. De pedagogisch medewerkers binnen de Fasehuizen beschikken over competenties om de veiligheid te kunnen waarborgen voor de cliënten. Denk hierbij aan: goede controle uitoefenen, eenduidig te werk gaan en direct ingrijpen. 7. De intakecommissie dient zorgvuldiger te kijken of de cliënten voldoen aan de indicatiecriteria die van toepassing zijn voor de zorgmodule Fasehuis. 8. De hulpverleners hanteren een persoonlijke benadering, waarbij zij nog meer oog hebben voor de wensen, behoeften en mogelijkheden van cliënten. Hierbij gaan zij in dialoog met cliënten waardoor er meer overeenstemming ontstaat.
Pagina | 39
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Literatuurlijst Ackerman, S.J., & Hilsenroth, M.J. (2003). A review of therapist characteristics and techniques positively impacting the therapeutic alliance. Clinical Psychology Review, 23, 1-33. Asay, T. P. & Lambert, M.J. (1999). The empirical case for the common factors in therapy: quantitative findings. In: Hubble, M.A., Duncan, B.L. & Miller, S.D. (Eds.). The heart and soul of change: What works in therapy. Washington DC, US: American Psychological Association Barnhoorn, J., Broeren, S., Distelbrink, M., Greef, M. de, Grieken, A. van, Jansen, W., Pels, T., Pijnenburg, H. & Raat, H. (2013). Cliënt-, hulpverlener- en alliantiefactoren: hun relatie met het effect van zorg voor jeugd. Geraadpleegd op 24-3-2014, van http://www.verwey-jonker.nl/doc/jeugd/De-impact-van-client-hulpverlener_5240_web.pdf Berding, J. & Witte, T. 2013. Praktijkonderzoek op niveau. Bussum: uitgeverij Coutinho. Bleijenbergh, I. 2013. Kwalitatief onderzoek in organisaties. Amsterdam: Boom uitgevers. Bouwkamp, R. & Bouwkamp S. (2012) Handboek Psychosociale hulpverlening. Uitgeverij de Tijdstroom: Utrecht Bruns, E.J., & Suter, J.C. (2010). Summary of the wraparound evidence based. National Wraparound Initiative: Portland Carr, A. (2009). Common factors in psychotherapy. In: Carr, A. What Works with children, adolescents, and adults? A review of research on the effectiveness of psychotherapy). New York: Routledge. Cauffman, L. (2010) SIMPEL, oplossingsgerichte positieve psychologie in actie. Uitgeverij Boom Lemma: Den Haag.
Clarijs, R. (2012). De dreigende beleidsklucht van de transitie jeugdzorg. Bohn Stafleu van Loghum. DOI nummer: 10.1007/s12451-012-0027-2 Delfos, M. F. (2014). Ik heb ook wat te vertellen. Communiceren met pubers en adolescenten. Amsterdam: SWP. Dodge, K.A., Dishion, T.J., & Lansford, J.E. (2006). Deviant peer influences in programs for youth: Problems and solutions. Guilford Press, New York Entréa. (z.d.) Businesscase fasehuizen. Radboud Universiteit, Nijmegen Entréa (2014) Entréa informatieboek Fasehuis Kaaplandstraat. Geraadpleegd op 25 februari 2015, van http://www.Entréa.nl/dynamic/media/1/documents/JONGEREN/Informatieboek/Fasehuis_Kaaplandstr aat_57a.pdf Entréa (2014) Entréa informatieboek Fasehuis Johannes Johannes Vijghstraat. Geraadpleegd op 25 februari 2015, van http://www.entrea.nl/dynamic/media/1/documents/JONGEREN/Informatieboek/Fasehuis_Johannes_ Johannes Vijghstraat.pdf Pagina | 40
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Entréa (2014) Entréa informatieboek Fasehuis Wolfskuilseweg. Geraadpleegd op 25 februari 2015, van http://www.entrea.nl/dynamic/media/1/documents/JONGEREN/Informatieboek/Fasehuis_Wolfskuilsew eg.pdf Entréa (2014) Entréa zorgmodule Fasehuis. Geraadpleegd op 23 februari 2015, van http://www.entrea.nl/dynamic/media/1/documents/HULPVERLENING/Modules/Fasehuis__Zorgmodul e_.pdf Faas, M. (2009). Meten is weten. Bouwen aan een wetenschappelijke en effectieve jeugdzorg. Amsterdam: SWP. Gemeente Nijmegen (2014) Beleidskader Wmo & Jeugd 2015-2018. Gemeente Nijmegen, Nijmegen Hogeschool Arnhem en Nijmegen. (2015). Lectoraat Werkzame Factoren in de Zorg voor Jeugd. Geraadpleegd op 4 maart 2015, van http://www.han.nl/onderzoek/kennismaken/han-sociaal/lectoraat/werkzame-factoren-in-jeugdzorg/ Harder, A.T. & Knorth, E. J. (2009). Jeugdigen (z)onder dak: Een meta-analyse naar de uitkomsten van residentiële jeugdzorg. Kind en Adolescent, 30 (4), 210-230. Hermanns, J., Öry, F., & Schrijvers, G. (2005). Helpen bij opgroeien en opvoeden: eerder, sneller en beter. Gedownload op 12 maart 2015, van http://www.pow-alumni.socsci.uva.nl/alumni/documents/RapportInventgroep.pdf HKZcertificaat. (z.d.). Hoe te behouden. Geraadpleegd op 24 maart 2015, van http://www.hkzcertificaat.nl/index.php?id=53 Hubble, M.E, Duncan, B.L., Miller, S.D., & Wampold, B.E. (2010). Introduction. In B.L. Duncan, S.D. Miller, B.E. Wampold, & M.A. Hubble (Eds.), The heart and soul of change, second edition. Delivering what works in therapy. Washington, DC: American Psychological Association. Kok, H., Molleman, G., Saan, H., & Ploeg, M. (2012). Handboek Preffi 2.0: richtlijn voor effectieve gezondheidsbevordering en preventie. Utrecht: CBO. Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO. (2004). Handleiding focusgroepen. Geraadpleegd op 4 maart 2015, van http://www.communicerenmetarmen.be/sites/default/files/HandleidingFocusgroepenCBO200409.pdf Lambert, M.J. (1992). Psychotherapy outcome research: Implications for integrative and eclectic therapists. In J.C. Norcross, & M.R. Goldfried (Eds.), Handbook of psychotherapy integration (pp. 94129). New York: Basic books. Lambert, M.J., & Ogles, B. (2004). The efficacy and effectiveness of psychotherapy. In M.J. Lambert (Ed.), Bergin and Garfield’s handbook of psychotherapy and behavior change (5th ed.) (pp. 139-193). New York: Wiley. Lambert, M.J., Whipple, J.L., Hawkins, E.J., Vermeersch, D.A., Nielsen, L.S. & Smart, D.W. (2003). Is it time for clinicians to routinely track patient outcome? A meta-analysis. Clinical psychology: Science & Practice, 10, 288-301. Lucassen, P.L.B.J & Hartman, Olde, T. (2007). Kwalitatief onderzoek: Praktische methoden voor de Pagina | 41
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
medische praktijk. Deventer: Bohn Stafleu van Loghum. Luiten, A. (z.d.) Responsverhogende maatregelen bij sociale statistieken. Geraadpleegd op 24 februari 2015, van http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/8E7C1E1E-F6C8-4956-B993-3D58DE622B13/0/200905x37pub.pdf Maso, I. & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom uitgevers. Menger, A. & Krechtig, L. (2004). Het delict als maatstaf - Methodiek voor werken in gedwongen kader. Ijsselstein: PlantijnCasparie Movisie. (2015). Nieuwe Jeugdwet realiteit. Geraadpleegd https://www.movisie.nl/artikel/transitie-jeugdzorg-overzicht
op
4
maart
2015,
van
Nabuurs, M. (2010) Basisboek Systeemgericht werken. Uitgeverij Thieme Meulenhoff bv: Amersfoort Nederlands Jeugd Instituut (z.d). Effectief aanbod. Geraadpleegd op 2 maart 2015, van http://www.nji.nl/Effectief-aanbod Nederlands Jeugd Instituut. (2013). Residentiële jeugdzorg: wat werkt?. Geraadpleegd op 24 maart 2015, van http://www.nji.nl/nl/Watwerkt_ResidentileJeugdzorg.pdf NVMW. (2012). De beroepscode voor de maatschappelijk werker. Uitgeverij Anraad: Nieuwegein Tak, Van der, I. (2010). Cliënten aan het woord; Projectbeschrijving werkzame factoren. Hogeschool Arnhem en Nijmegen: Nijmegen. Thomas, M.L. (2006). The contributing factors of change in a therapeutic process. Contemporary Family Therapy: An international journal, Vol. 28 (2), 201-210. Vlugt, I. Van, der & Jong, I. de (2005). Verkeerde afslag? Eerdere ervaringen met steun en hulp van civielrechtelijk geplaatste jongeren in de JJI. Een praktijkgericht onderzoek. Utrecht: Transact en Collegio. Wampold, B.E. (2010). In B.L. Duncan, S.D. Miller, B.E. Wampold, & M.A. Hubble (Eds.), The heart and soul of change, second edition. Delivering what works in therapy (pp. 49-81). Washington, DC: American Psychological Association. Yperen, T.A. van (2010). 55 Vragen over effectiviteit. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Geraadpleegd op 12 maart 2015, van http://www.nji.nl/nl/(301939)-55-Vragen-over-effectiviteit.pdf Yperen, T.A. van, Steege, M. van der, Addink, A. & Boendermaker, L. (2010). Algemeen en specifiek werkzame factoren in de jeugdzorg. Stand van de discussie. Geraadpleegd op 24 maart 2015, van http://www.nji.nl/nl/Rapport-AlgemeenWerkzameFactoren.pdf
Pagina | 42
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 1 Samenvatting van gevonden werkzame factoren uit literatuuronderzoek Microniveau Werkzame factoren: alliantie
Bijbehorende factoren die volgens de literatuur van grote waarde zijn, om te kunnen voldoen aan de werkzame factoren.
Persoonlijke alliantie
Pijnenburg et al. (2010): - Goede resultaten in de hulpverlening - cliënt accepteert de motivering voor de gekozen behandelvorm Hermanns & Menger (2009): - Bewuste monitoring door de hulpverlening van hun bijdrage aan de alliantie - goede training in de ontwikkeling en handhaving van sterke allianties
Taak alliantie
Spenkle & Blow (2004): - Gehechtheid - vertrouwen - band - inter- persoonlijke warmte - samenwerking - een emotionele vertrouwensband met de hulpverlener Hermanns & Menger (2009):
-
Goed georganiseerd systeem van feedback door de organisatie
Kalver, Handelsman, Fields, & Bickman (2006):
-
Doelconsensus (op één lijn zitten wat betreft het doel). Congruentie (overeenstemming hebben over doel en plan). Proces (manier waarop je aan doelen werkt).
Volgens Frank & Frank (1991):
-
Motivering voor een gekozen aanpak, dat in overleg is afgestemd. Cliënten accepteren de verklaring voor de huidige problemen.
Werkzame factoren: professional
Bijbehorende factoren die volgens de literatuur van grote waarde zijn, om te kunnen voldoen aan de werkzame factoren.
Expertise
Hermanns & Menger (2009): - De mate waarin de hulpverlener de eigen bijdrage aan de alliantie bewust monitort en de mate van concreetheid waarmee de hulpverlener reflecteert op zijn eigen handelen. Pagina | 43
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
-
Verwachting/ allegiance
Persoonlijke kenmerken
Het vermogen om adequaat te reageren op breuken en problemen in de alliantie. Samenhangende verklaringen kunnen bieden voor de problemen en de mate waarin ze hoop en verwachting op verbetering kunnen bieden bij de cliënten. De voortdurende poging om de eigen performance te verbeteren Het vermogen consistente verklaringen te bieden voor problemen die iemand heeft en hiermee een samenhangende behandeling te realiseren. De mate waarin de hulpverlener in staat is allianties aan te gaan met veel verschillende mensen. Consequent de kwaliteit van de alliantie monitoren en cliënten hierbij betrekken. Bij problemen reflecteren op de details van hun performance en tevens nagaan wat zij anders hadden kunnen doen.
Ackerman en Hilsenroth (2003): - Onderzoekend te werk gaan, - Diepgaand zijn, - Steunend zijn, - Reflectie geven op thema’s, - Successen uit het verleden zien en benadrukken, - Nauwkeurige interpretaties geven, - Emotionele expressies mogelijk maken, - Actief zijn, begrip tonen, bevestigen en aansluiten bij de ervaringen van de cliënt. Hermanns & Menger (2009): - Het geloof en de verwachting van de hulpverlener dat de behandelingsstrategie werkt en zijn vermogen deze verwachting over te dragen op de cliënt. Hermanns & Menger (2009): - Alertheid - Vriendelijkheid - Actief - Bevestigend - Flexibiliteit - Open houding - Betrokkenheid - Ondersteunend - Succesen benadrukken Kelly et al. (2010); Sparks & Duncan (2010): - Warm - Onbevooroordeeld - Geïnteresseerd - Bevestigend - Reflectief - Concreet - Stimulerend - Betrouwbaar - Feedback vragen - Vermijden van negatieve interactie en beschuldigende of Pagina | 44
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
denigrerende opmerkingen. Karver et al. (2006): - Echtheid - Positieve zienswijze - Geduldig zijn - Empathie
Werkzame factoren:
Bijbehorende factoren die volgens de literatuur van grote waarde zijn, om te kunnen voldoen aan de werkzame factoren.
Cliënt Persoonlijke kenmerken
Pijnenburg, et al. (2010): - Hechtingsstijl - Contactuele vaardigheden - Vermogen om relaties aan te gaan - Openheid - Normaal tot hoog intelligentie quotiënt - Bereidheid om actief mee te gaan in het plan van aanpak - Geestelijke gezondheid - Sociaal- economische status - Planningsvaardigheden Hermanns & Menger (2009): - Persoonlijke geschiedenis met eigen relaties (gezin van herkomst, huwelijk) - Motivatie - Aanpassingsstrategieën, - Sociale steun - Hechting - Verwachtingen Karver, Handelsman, Fields, & Bickman (2006): - Mate van bereidheid van de jeugdigen om deel te nemen aan de hulpverlening. - Mate van bereidheid van de ouders om deel te nemen aan de hulpverlening. - Ouderparticipatie in hulpverlening - Participatie van de jeugdige in de hulpverlening
Hoop/verwachting
Sociale relaties
Pijnenburg, et al. (2010):
-
Persoonlijke kenmerken en contactuele vaardigheden van hulpverleners.
-
Positieve benadering en een uitnodigende omgeving. Aandacht voor het diagnostische verhaal van de cliënt. Motivational congcruence.
Pijnenburg, et al. (2010):
-
Omvang en kwaliteit sociaal netwerk. Pagina | 45
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Mesoniveau Werkzame factoren:
Steunfactoren in cliëntencontact
Bijbehorende factoren die volgens de literatuur van grote waarde zijn, om te kunnen voldoen aan de werkzame factoren. Pijnenburg, et al. (2010):
-
Hoe meer contact mensen met hun omgeving hebben en actief deelnemen en hoe meer zij de opvoeding weer zelfstandig vorm kunnen geven, des te groter de kans is op blijvende positieve effecten in de jeugdzorg (Pijnenburg, et.al.,2010).
Hermanns & Menger (2009):
-
Setting
Versterking en mobilisering van het netwerk rond gezin, school en/of buurt is een belangrijke werkzame factor. Pijnenburg, et al. (2010): Goede werkomstandigheden zoals: goede monitoring, een draaglijke caseload, supervisie en veiligheid van de hulpverlener. Hartelijk en een discreet ontvangst Samenhang tussen gebouwde omgeving en werkzaamheid zoals: een goede uitstraling en een gezond gebouw. Spenkle & Blow (2004): Een setting die beoordeeld wordt als therapeutisch waar de cliënt gelooft dat de professional vertrouwd kan worden hem te helpen
Kwaliteit van samenwerking bij complexe problematiek
Hierover is geen literatuur gevonden
Macroniveau Werkzame factoren:
Bijbehorende factoren die volgens de literatuur van grote waarde zijn, om te kunnen voldoen aan de werkzame factoren.
Beleid en praktijk
Pijnenburg, et al. (2010): Samenwerking Afstemming Luisteren naar kritiek en daarvoor openstellen Pijnenburg, et al. (2010): Kennisontwikkeling Implementatie van evidence
Kennis en kwaliteit
Pagina | 46
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 2 Toelichting centrale begrippen Oud-cliënten: Dit zijn de jongeren die in het jaar 2012 zijn ingestroomd binnen de Fasehuizen de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg en daar minimaal zes maanden deel hebben genomen aan de zorgmodule. Deze jongeren hebben de leeftijd van 19 tot en met 21 jaar. Belangrijk om hierbij te benoemen is dat het gaat om een diverse doelgroep: geslacht, leeftijd, etniciteit, sociaal economische status, doorlopen traject, problematieken en cognitief niveau (minimaal intelligentie quotiënt van 80). Zorgmodule Fasehuis: De Fasehuizen de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg van Entréa bieden intensieve ondersteuning aan jongeren van 16 tot 20 jaar binnen een residentiele setting (7 x 24 uur) ter voorbereiding op zelfstandigheid en zelfstandig wonen. Werkzame factoren: Omstandigheden die een positief effect hebben gehad op het verblijf binnen de zorgmodule Fasehuis de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg. Niet werkzame factoren: Omstandigheden die een negatief effect hebben gehad op het verblijf binnen de zorgmodule Fasehuis de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg.
Pagina | 47
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 3 Operationalisering begrippen Definitie werkzame factoren: Omstandigheden die een positief effect hebben gehad op het verblijf binnen de zorgmodule Fasehuis de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg.
Dimensies
Indicatoren
Micro
Alliantie 1.Persoonlijke alliantie samenwerking, warmte, emotionele vertrouwensband met de hulpverlener, gehechtheid van hulpverlener en cliënt,goede resultaten hulpverlening, cliënt accepteert gekozen behandelvorm, goede hulpverleningsresultaten, hulpverleners monitoren hun bijdrage van alliantie, hulpverleners zijn getraind in de totstandkoming en handhaving van krachtige allianties. 2.Taakalliantie Client en hulpverlener zitten op dezelfde lijn wat betreft de doelstelling, hoe er aan de doelen wordt gewerkt en hebben overeenstemming over het ontwikkelingsplan, er is een goed georganiseerd systeem voor feedback, cliënten onderkennen hun problemen en zijn gemotiveerd voor de behandeling. Hulpverlener 1. Expertise Hulpverlener handelt adequaat op problemen binnen alliantie, hulpverlener reflecteert op eigen bijdrage aan de alliantie en monitort zijn bijdrage, de hulpverlener biedt logische verklaringen en behandelingen voor de problemen van de cliënt, de hulpverlener creëert hoop en verwachting op verbetering bij de cliënt, hulpverlener gaat contacten aan met verschillende cliënten, de hulpverlener beoogt zijn handelen continue te verbeteren, hulpverlener is diepgaand, actief, steunend, bevestigend, explorerend en reflectief, hulpverlener benadrukt successen en de hulpverlener toont begrip en sluit aan bij mogelijkheden van de cliënt. 2.Persoonlijke kenmerken Alert, betrokken, ondersteunend, vriendelijk, open, successen benadrukken, actief, warm, flexibel, duidelijk, betrouwbaar, reflectief, vraagt cliënt om feedback, geïnteresseerd, open, echt, empathisch, positief, geduldig, onbevooroordeeld en respectvol. Cliënt 1. Persoonlijke kenmerken openheid, bereidheid tot medewerking, vriendelijk, hechting, vermogen om relaties aan te gaan, normaal/hoog cognitief functioneren, kunnen plannen, sociaal economische status, grote motivatie, goede aanpassingstrategieën, sociale steun, verwachting van cliënten, ouderparticipatie, participatie van de cliënt tijdens de hulpverlening en ouders die bereid zijn om mee te werken aan hulpverlening. 3. Hoop en verwachting Positieve bejegening door hulpverlener, uitnodigende omgeving, aandacht voor het verhaal van cliënt, persoonlijke kenmerken en Pagina | 48
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
communicatieve vaardigheden hulpverlener, cliënt ervaart klik tussen hulpverleningsaanbod en hun doelen en de hulpverlener heeft vertrouwen in de werkwijze. Meso
Cliënt en diens omgeving 1. Steunfactoren in cliëntcontacten In kaart brengen, versterken en mobiliseren van het eigen netwerk. Hoe sterker en actiever cliënten deelnemen binnen hun sociale netwerk, hoe groter de kans op blijvende positieve effecten van de hulpverlening. 2. Organisatie goede werkomstandigheden hulpverlener: supervisie, scholing, monitoring en veiligheid. Gebouw is gezond, heeft een goede uitstraling en er heerst een therapeutisch klimaat. Hartelijk en warm ontvangst. 3. Samenwerking instellingen Deze indicator kan vanuit de literatuur niet verder worden toegelicht, wegens een gebrek hiervan.
Definitie niet werkzame factoren: Omstandigheden die een negatief effect hebben gehad op het verblijf binnen de zorgmodule Fasehuis de Johannes Vijghstraat en de Wolfskuilseweg. Dimensies
Indicatoren
Micro
Draaglast en draagkracht Wanneer screening niet zorgvuldig verloopt, heeft dit een ongunstig effect op de diagnose, indicatiestelling en behandelplan. Hierdoor wordt de ontwikkeling van de cliënt en diens participatie in de samenleving bemoeilijkt. Veiligheid Wanneer cliënten de setting of groepssamenstelling als onveilig ervaren, heeft dit een negatief effect op de ontwikkeling en functionering van de cliënt. Onveilige hechting cliënt en hulpverlener Indien een hulpverlener onveilig is gehecht is er vaak sprake van vermijding en het strakker hanteren van richtlijnen.
Meso
Deviantietraining Wanneer cliënten samen leven is de kans groot dat zij ongewenst gedrag van elkaar overnemen (deviantietraining). De effecten zijn krachtiger dan de positieve effecten van de werkwijze of interventies.
Pagina | 49
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 4 Praktijkinterviews t.b.v. situatieanalyse De onderstaande vragen zijn aan de hand van de 5XW+H (Migchelbrink, 2012) methode geformuleerd. Interview Behandelcoördinator 1. Wat is het probleem? Entréa heeft onvoldoende zicht op het huidige functioneren van de oud-cliënten. Hierdoor is onbekend welke bijdrage de Fasenhuizen leveren op langere termijn en of dit voldoende is. a. Niet wenselijk/onaanvaardbaar/wordt gemist/ontbreekt Er ontbreekt informatie omtrent de effecten op langere termijn. Dit vormt zich een gemis voor de behandelcoördinator. 2. Wie ervaart het probleem? a. Micro Cliënten en diens context. b. Meso Medewerkers van de Fasehuizen en behandelcoördinatoren van Entréa. c. Macro Gemeente. 3. Wanneer is het een probleem? Het probleem doet zich voor indien Entréa niet in staat is om aan te tonen dat de Fasehuizen een effectieve bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid van de cliënten en het huidige functioneren van de oud-cliënten. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat de gemeente besluit de Fasehuizen van Entréa niet meer (volledig) te financiëren. Indien er geen financiëring plaats vindt, heeft dit gevolgen voor zowel de cliënten, medewerkers van Entréa en de maatschappij. 4. Waarom is het een probleem? a. Micro (Cliënt) Jongeren ervaren de last dat fasehuizen dicht gaan en dat er minder geïnvesteerd wordt vanuit de gemeente. Door de ontwikkeling die nu gaande is, is de kans groot dat cliënten sneller dakloos raken. Met gevolg dat andere probleemfactoren ontstaan, denk hierbij aan criminaliteit, schulden en schoolverzuim. b. Meso (Organisatie en medewerkers) Entréa is van mening dat de Fasehuizen effectief zijn, maar er zijn momenteel geen gegevens om dit aan te tonen. Entréa is benieuwd naar de effecten op langere termijn en daarmee het huidige functioneren van de oud-cliënten. c. Macro (Gemeente en maatschappij) d. Transitie/nieuwe jeugdzorgstelsel De gemeente investeert geld in Entréa en de gemeente wil dan ook weten wat dit uiteindelijk oplevert. Wegens de ontwikkelingen die nu gaande zijn, onder andere de transitie, ligt de focus op de bijdrage die Entréa levert. De gemeente beoogd zo goedkoop mogelijk zorg in te kopen en dit dient zoveel mogelijk effect te hebben. Hierbij wordt er gestreefd naar zelfredzaamheid onder de cliënten. 5. Waar doet het probleem zich voor? Het probleem doet zich voor op de Fasehuizen van Entréa. 6. Hoe is het probleem ontstaan? a. Historie – aanleiding – oorzaak Voorheen werd er follow-up aangeboden in verschillende vormen, namelijk: Pagina | 50
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
ambulant begeleidend wonen (pedagogische medewerker komt één keer per week langs); vertrektraining (module entrea 10wk intensief begeleiden); Follow-up vanuit de fasehuizen. De follow-up is stop gezet wegens gebrek aan geld. De aanleiding van het probleem is wegens de ontwikkelingen die zich nu voordoen in de maatschappij, onder andere de transitie. Hierdoor is Entréa verplicht aan te tonen aan de gemeente dat zij efficiënte hulpverlening bieden aan cliënten in de Fasehuizen. Middels het aantonen van de efficiëntie, is het mogelijk om wederom gefinanciërd te worden door de gemeente. Kortom, vanuit bezuinigingen wordt er gewerkt naar efficiëntie. 7. Wat heeft men al gedaan om het probleem op te lossen? a. Welk effect? Waarom werkte het wel of niet? Er heeft een post follow up (uni) plaatsgevonden (door Luuk Gijssens, Renee Tijdink of Els van der Wal (Practikon). Hierbij zijn de oud-cliënten telefonisch benaderd. 8. Welke richting zoekt men naar oplossingen? Het is van belang dat er zicht wordt verkregen op de werkzame en niet werkzame factoren. Middels dit inzicht is het mogelijk om de hulpverlening kwalitatief te verbeteren. a. Wat is de gewenste situatie? Indien bekend is wat wel en/of niet gewerkt heeft, kan er actie ondernomen worden om de hulpverlening kwalitatief te verbeteren binnen de Fasehuizen. Dit is mogelijk middels een methodiek waarin beschreven staat welke stappen ondernomen dienen te worden, aldus behandelcoördinator. 9. Is het probleem beïnvloedbaar? Het probleem is beïnvloedbaar indien duidelijk is wat wel en/of niet heeft gewerkt gedurende het traject van de Fasehuizen. 10. Hoe ziet het probleem eruit binnen het nieuwe jeugdzorgstelsel? Entréa dient aan de gemeente te verantwoorden dat zij efficiënte hulpverlening bieden zodat zij in aanmerking komen voor de financiering. Het is van belang om kwaliteit en continuïteit te waarborgen. 11. Waarom wordt er gewerkt met de zelfredzaamheidsmatrix? De zelfredzaamheidsmatrix (ZRM) is een ontwikkeling vanuit de gemeente. De gemeente stuurt namelijk aan op zelfredzaamheid en daarvoor is de ZRM ontwikkeld. Middels de ZRM is het mogelijk om te meten hoe zelfredzaam iemand is. De ZRM sluit aan op het doel wat centraal staat binnen Entréa, namelijk het bevorderen van de zelfstandigheid/competenties van de cliënten. Momenteel is de ZRM-matrix voor jongeren in ontwikkeling. 12. Is het duidelijk wat er bekend is over de materiële kosten van het probleem? In de ‘Businesscase’ staan de kosten van de Fasehuizen per jaar beschreven. De materiële kosten liggen hoog, maar wegen af tegen andere factoren; criminaliteit, werkloosheid en schoolverzuim.
Pagina | 51
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Interview afdelingsmanager begeleid wonen 1. Wat is het probleem? Het probleem is dat er geen zicht is op wat voor effect het Fasehuis heeft. Het is voor buitenstaanders onbekend wat het fasehuis is en wat er binnen Entréa aangeboden wordt. Het is van belang dat hier zicht op komt. Er moet gekeken worden naar zowel de hulpverlening op korte termijn als op de lange termijn. Momenteel is er niets bekend over de werkzame factoren van de fasehuizen. Bij tienermoeders is dit wel het geval doordat er vorig jaar een onderzoek is gedaan. Er moet zicht komen in de werkzame en niet werkzame factoren. De manager geeft aan dat er gekeken moet worden naar de verschillende problematieken en daarbij het proces van het Fasehuis er naast leggen, dus is het netwerk essentieel of juist de systeemtherapeuten ? De manager stelt zichzelf de volgende vragen, die tot heden onbeantwoord zijn gebleven: In hoeverre is het sociaal netwerk van invloed op de werkzame tijd binnen het Fasehuis? Maatschappelijk rendement, wat levert het Fasehuis op langer termijn op? Wat heeft het Fasehuis er aan bijgedragen op langer termijn ? 2. Wie ervaart het probleem? a. Micro Het lijkt erop dat de jongeren geen problemen ervaren. Wel ervaren de jongeren problemen in de wijze van begeleiding. Als de jongeren bevraagd worden tijdens het interview denkt de manager wel dat er op sommige gebieden de jongeren verbetering willen zien. b. Meso De organisatie wil weten welke effecten het fasehuis heeft op het huidig functioneren van de jongeren. De manager geeft aan dat zij er van overtuigd is dat het werkzaam is, maar dit nog niet is onderzocht. c. Macro De gemeente wil veel meer zicht hebben in die effectiviteit meting. Dus laten zien waar het geld naar toe gaat binnen de hulpverlening. En hoe gaan we om met jongeren die problemen hebben. Tevens zegt de manager dat zij vindt dat het een maatschappelijke verplichting is om aan te tonen wat Entréa doet binnen het Fasehuizen. In eerste plaats gaat het om de jongeren, maar uiteindelijk moet je ook kunnen aantonen wat je doet. 3. Waarom is het een probleem? a. Micro (Cliënt) b. Meso (Organisatie en medewerkers) Omdat de werkzame factoren momenteel niet duidelijk zijn en er nog steeds onduidelijkheid heerst over de bijdrage van het fasehuis, is dit een probleem. De wens om het effect te meten is er eigenlijk altijd geweest. Entréa komt steeds meer tot de kern van de vraag, maatschappelijk relevantie en op welke leefgebieden. Het is ook een probleem omdat Entréa zich nu meer moet verantwoorden binnen het nieuwe jeugdzorgstelsel. Vraaggericht werken en de gemeente spelen een rol, de trechter komt nu samen. Dit wordt er van Entréa gevraagd en dit willen we laten zien naar onze cliënten toe. c. Macro (Gemeente en maatschappij) De gemeente vraagt om de effecten van de Fasehuizen, dus daar heerst onduidelijkheid over wat de werkzame factoren zijn. d. Transitie/nieuwe jeugdzorgstelsel De manager vind het een spannend stelstel maar vind het wel heel goed. De manager vindt dat wij met de maatschappij meer naar voren moeten bewegen. Zij vindt het goed dat er meer verantwoordelijkheid bij de burgers komt. Er moet meer samen gewerkt worden, het sociaal netwerk in Pagina | 52
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
kaart krijgen en benaderen. Daar kunnen uiteindelijk goede interventie uit voort komen. De manager geeft wel aan dat ze niet weet of het tempo van dit stelsel altijd goed is maar de ideeën erachter vindt zij goed. Als leefgroepen straks weggaan en alles kan worden overgezet naar pleeggezinnen en gezinshuizen zou dat een heel mooi resultaat zijn, maar of dit haalbaar is denkt de manager van niet. 4. Hoe is het probleem ontstaan? Omdat Entréa nu gerichter kan werken is er nu de mogelijkheid om dit te onderzoeken. Op cliëntniveau en op organisatieniveau. 5. Wat heeft men al gedaan om het probleem op te lossen? Dit gebeurt aan de hand van in en exit lijsten. Welke bijdrage heeft de begeleiding geleverd binnen de zorgmodule? Deze lijsten worden met de jongeren besproken. 6. Welke richting zoekt men naar oplossingen? a. Wat is de gewenste situatie? Dat Entréa zicht krijgt op de werkzame factoren van het Fasehuis op langer termijn. En op welke manier het sociaal netwerk belangrijk is binnen het traject van het Fasehuis. 7. Is het probleem beïnvloedbaar? Ja, het is beïnvloedbaar maar het is vaak wel lastig om aan te tonen wat werkt en wat niet werkt. Vooral als je kijkt naar het maatschappelijk rendement. 8. Hoe ziet het probleem eruit binnen het nieuwe jeugdzorgstelsel? Aansluiten bij de cliënt, Entréa werkt met geld vanuit de staat dus het moet wel effect hebben.
Pagina | 53
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Interview Systeemtherapeut 1. Wordt dit door jou ook als een probleem gezien? Zo nee, waarom denkt jij dat de behandelcoördinatoren het wel als een probleem ervaren? De systeemtherapeut ervaart het niet als probleem, maar als een gemis. Volgens de systeemtherapeut is het namelijk altijd van belang dat er inzicht is in de effecten van de geboden hulpverlening. Eén argument om de effectiviteit van de hulpverlening te onderzoeken is volgens de systeemtherapeut gelegen in het gegeven dat middels dit inzicht de kwaliteit van de hulpverlening kan worden geoptimaliseerd en hierdoor nog beter aansluit bij de cliënten. 2. Wie ervaart volgens jou het probleem? a. Micro Volgens de systeemtherapeut ondervinden de jongeren niet direct een probleem/gemis ten aanzien van de huidige situatie waarin de effectiviteit van de Fasehuizen niet onderzocht is. Wel zullen de huidige cliënten baad hebben bij een situatie waarin de effectieve factoren wel onderzocht worden. Volgens de systeemtherapeut leidt dit inzicht mogelijk tot een hulpverleningsaanbod die nog beter aansluit bij de jongeren en de kwaliteit van hulpverlening optimaliseert. Dit komt vervolgens mogelijk de ontwikkeling en het verblijf van de jongeren binnen de Fasehuizen ten goede. b. Meso Volgens de systeemtherapeut is inzicht in de effectieve en niet effectieve factoren cruciaal voor de beleidsmakers en het behandelteam van de Fasehuizen. Zij dienen namelijk een dusdanig kwalitatief hulpverleningsaanbod te ontwikkeling die aansluit bij de behoeften en mogelijkheden van de jongeren en daarnaast daadwerkelijk een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de jongeren. 3. Waarom is het volgens jou een probleem? a. Micro (Cliënt) b. Meso (Organisatie en medewerkers) Voor de organisatie is het een gemis dat er zij geen zicht hebben op de lange termijn effectiviteit van de Fasehuizen. Hierdoor zijn zij niet in staat om het hulpverleningsaanbod van de Fasehuizen te optimaliseren aan de hand van de effectiviteit op langere termijn. c. Macro (Gemeente en maatschappij) In tijden van de transitie gaan gemeente steeds meer in zee met evidence based gebleken programma’s. 4. Hoe is het probleem volgens jou ontstaan? a. Historie – aanleiding – oorzaak Wegens de transitie jeugdzorg is het volgens de systeemtherapeut juist nu verstandig om een strategische onderbouwing te bieden naar de gemeente. Gemeente leggen namelijk de focus op evidence based gebleken programma’s en dit is bij de Fasehuizen momenteel niet het geval. Een onderzoek naar de effectiviteit van de Fasehuizen verhoogd mogelijk de kans op inkoop door de gemeente, wat vervolgens ook weer het voortbestaan van de Fasehuizen verhoogd. 5. Wat heeft men volgens jou al gedaan om het probleem op te lossen? Welk effect? Waarom werkte het wel of niet? Volgens de systeemtherapeut is er in het verleden, rond 1998, onderzoek gedaan naar de lange termijn effecten van de Fasehuizen. Dit kwam overigs wegens een gebrek aan geld en tijd niet van de grond. Daarbij was er volgens de systeemtherapeut niemand binnen de organisatie die het onderzoek droeg, waardoor er uiteindelijk niets mee is gedaan. 6.Welke richting zoekt men naar oplossingen? a. Wat is volgens jou de gewenste situatie? De systeemtherapeut wenst een programma waarin de voortgang van oud-cliënten wordt gevolgd. Een programma met vragenlijsten die bijvoorbeeld 1 jaar, 2 jaar en 5 jaar na het vertrek bij de Pagina | 54
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Fasehuizen worden verstuurd. Een kritische kanttekening die de systeemtherapeut is dat dit ideale plaatje waarschijnlijk niet haalbaar gaat zijn. Een reden die de systeemtherapeut noemt is het gebrek aan geld en tijd. 7. Is het probleem volgens jou beïnvloedbaar? Volgens de systeemtherapeut is het gemis wat betreft het niet inzichtelijk hebben van de effecten van de Fasehuizen beïnvloedbaar door middel van een onderzoek. Daarentegen is het gewenste programma waarin de lange termijn effecten structureel worden gevolgd minder haalbaar wegens een gebrek aan geld, tijd en een persoon die het onderzoek draagt. Om dit programma te realiseren noemt de systeemtherapeut een aanbeveling. Namelijk, bij de gemeente informeren of zij belang hebben bij de effecten van de Fasehuizen op de lange termijn en of zij bereid zouden zijn om een soort programma zoals hierboven beschreven te financieren.
Pagina | 55
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Interview Pedagogisch medewerker 1. De behandelcoördinator, Geertje, geeft aan dat er momenteel onvoldoende zicht is op het huidig functioneren van de oud-jongeren waardoor onbekend is welke bijdrage de Fasehuizen leveren. Wordt dit bij jullie ook als een probleem gezien? Zo ja, hoe ervaren jullie dit? Pedagogisch medewerker beschrijft dat het onvoldoende zicht hebben op de effectiviteit van de Fasehuizen een gemis is binnen Entréa. Dit wordt als betreurenswaardig ervaren door pedagogisch medewerkers aangezien zij benieuwd zijn naar de effecten op langere termijn van de Fasehuizen. De pedagogisch medewerkers vormen zich een belangrijk component binnen het hulpverleningstraject van de jongeren en zijn benieuwd hoe de jongere in het hier en nu (2015) terugkijken op hun verblijf. Tenslotte is volgens de pedagogisch medewerker geen sprake van een probleem, het is meer een toegevoegde waarde om kennis en weet te hebben van de effecten. 2. Wie ervaart het probleem? a. Micro Cliënt en diens context b. Meso Pedagogisch medewerkers en medewerkers die betrokken zijn bij de Fasehuizen. c. Macro Gemeente. 2. Wanneer is het een probleem? Op welk moment vormt het een probleem? Volgens de pedagogisch medewerker is het ingewikkeld om te meten en aan te tonen (onder andere aan de gemeente) welke effecten de Fasehuizen bewerkstelligen, gericht op het huidige functioneren van de jongeren. Dit heeft onder andere te maken met de bezuinigingen. Entréa dient nu namelijk zo efficiënt mogelijk te functioneren middels minder financiën. Op dit moment is het niet mogelijk om aan te tonen welk effect de Fasehuizen hebben op langere termijn. Hierdoor is het teruggeven van werkzame factoren aan de gemeente, hulpverleners en de cliënt en diens gezinssysteem niet mogelijk. Het is onbekend of het een bijdrage heeft geleverd aan het systeem van de jongeren en het functioneren van de jongeren als volwaardig lid van de maatschappij. 3. Waarom is het een probleem? a. Micro (Cliënt) Momenteel is er geen follow-up aanwezig om de effecten van de Fasehuizen te meten bij de oudcliënten. Middels een follow-up voelen cliënten zich waarschijnlijk meer serieus genomen doordat er contact plaats vindt tussen de hulpverlening en cliënten. De Fasehuizen hebben op vele cliënten een grote impact gehad. Het is tenslotte een soort levensfase wat zij doorbrengen op de Fasehuizen. b. Meso (Organisatie en medewerkers) Middels een follow-up is het mogelijk om de feedback van de jongeren op te nemen in de bestaande werkwijze van de pedagogisch medewerkers. Hierdoor is het mogelijk om de hulpverlening kwalitatief te verbeteren. Daarnaast is er behoefte aan kennis over de werkzame en niet werkzame factoren, zodat er zicht gecreëerd wordt op wat wel of juist niet heeft gewerkt. c. Macro (Gemeente en maatschappij) d. Transitie/nieuwe jeugdzorgstelsel De gemeente wil weten of de Fasehuizen effectief zijn. Het is hierbij van belang dat er inzicht wordt gecreëerd in wat de pedagogisch medewerkers bewerkstelligen. Meetbaarheid staat hierin centraal, maar dit wordt als ingewikkeld ervaren door de pedagogisch medewerker. 4. Hoe is het probleem ontstaan? a. Historie – aanleiding – oorzaak Pagina | 56
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Middels de businessclass is in hoofdlijnen de meetbaarheid gerapporteerd. Nu is het de bedoeling om de meetbaarheid door te trekken middels dit onderzoek. Er is behoefte aan inzicht op de werkzame en niet werkzame factoren. 5. Wat heeft men al gedaan om het probleem op te lossen? Welk effect? Waarom werkte het wel of niet? De businesscass is geschreven en er zijn lijsten met een begin- en eindmeting (onder andere Exitlijsten) die ingevuld worden door jongeren en diens gezinssysteem. Geld en tijd zijn twee belangrijkste componenten bij het niet doorvoeren van een follow-up. De transitie heeft hier ook invloed op, denk hierbij aan de bezuinigingen die plaatsvinden in de hulpverlening. Door de transitie ligt nu de focus op de efficiëntie van de hulpverlening, voorheen lagen de prioriteiten anders binnen de hulpverlening.. 6. Welke richting zoekt men naar oplossingen? a. Wat is de gewenste situatie? De pedagogisch medewerker beschrijft dat hij graag zicht wil hebben op het effect van de gestelde doelen binnen het traject van het Fasehuis. Deze doelen worden namelijk gezamenlijk geformuleerd maar er is momenteel geen zicht op welk effect de doelen hebben op langere termijn. Daarnaast is er vanuit de pedagogisch medewerkers behoeften aan feedback van oud-cliënten over hun werkwijze. Zo ontstaat er zicht op datgeen wat juist wel of niet heeft gewerkt. Hierdoor is het mogelijk om conclusies te trekken naar aanleiding van de resultaten. Dit brengt vervolgens inzicht toegespitst op de werkwijze die gehanteerd wordt binnen de Fasehuizen. Kortom, wat werkt wel en wat werkt niet voor jongeren in het Fasehuis? 7. Is het probleem beïnvloedbaar? Volgens de pedagogisch medewerker is het probleem beïnvloedbaar door inzicht te hebben in de effecten. Door oog te hebben voor opvallende en vaak terugkomende topics is het mogelijk deze centraal te stellen in de werkwijze van de pedagogisch medewerkers. Tevens is het probleem beïnvloedbaar middels een aanbeveling die (mogelijk) voort komt uit het onderzoek van de HAN-studenten. Hierbij is het van belang dat de aanbeveling gedragen wordt door de behandelcoördinator en de pedagogisch medewerkers (RVT-Teams). Motivatie speelt een belangrijke rol bij het doorvoeren zodat er zicht wordt gecreëerd op de werkzame en niet werkzame factoren. 8. Hoe ziet het probleem eruit binnen het nieuwe jeugdzorgstelsel? Pedagogisch medewerker geeft aan niet direct verband te zien tussen het signaal en het nieuwe jeugdzorgstelsel. Hij licht daarbij wel toe dat er een verband aanwezig is op het gebied van onderzoek doen hoe er het beste gehandeld kan worden binnen het nieuwe jeugdzorgstelsel. Door de resultaten mee te nemen wat hieruit voort vloeit ontstaat er zicht op het verband. 9. Waarom wordt er gewerkt met de zelfredzaamheidsmatrix? De zelfredzaamheidsmatrix is een uitgangspunt binnen de werkwijze van de Fasehuizen. Het is een model wat praktisch inzetbaar is en is verweven in de werkwijze van de pedagogisch medewerkers. 10. Is het duidelijk wat er bekend is over de materiële kosten van het probleem? Pedagogisch medewerker geeft aan dat de materiële kosten hoog zijn indien er een onderzoeksbureau wordt geraadpleegd. Momenteel wordt er onderzoek verricht door HAN-studenten, wat voordelig is voor Entréa.
Pagina | 57
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Interview pedagogisch medewerker 1. Wat is het probleem? Wordt het bij jullie ook als probleem gezien? De pedagogisch medewerker vermoedt dat het Fasehuis een positieve bijdrage levert aan de ontwikkeling van een jongere. De pedagogisch medewerker vindt het jammer dat er weinig zicht is op wat er gebeurd na het fasehuis. De pedagogisch medewerker denkt dat jongeren pas een paar jaar later kunnen zeggen wat de effecten voor langer termijn zijn. Van sommige jongeren hoor je nooit meer iets en andere komen nog wel eens op bezoek. Jongeren die een klein netwerk hebben zien de medewerkers nog wel een terug. Er zijn gesprekken over de effecten van het fasehuis, maar hier worden verder geen notities van gemaakt. Het zijn informele gesprekken. 2. Wie ervaart het probleem? a. Micro Indirect ervaart de cliënt een probleem, maar niet bewust. Op het moment dat ze in het Fasehuis wonen zijn de jongeren niet bezig met werkzame en niet werkzame factoren van het Fasehuis. Tijdens de afsluiting gaat het niet altijd goed, jongeren kunnen soms boos weg gaan uit het Fasehuis. Sommige jongeren willen niet weg wegens financiële problemen. Dan worden de exit lijsten laag gescoord, dat is een momentopname. b. Meso De pedagogisch medewerkers weten niet hoe het met alle jongeren gaat nadat ze weg gaan uit en Fasehuis. Het is juist belangrijk om te weten wat de effecten zijn van de hulpverlening om de begeleiding daar op af te stellen. Doordat er nu een follow-up onderzoek gedaan wordt is de emotie bij de meeste jongeren eraf, en kunnen ze nu van een afstand bekijken wat de bijdrage van het Fasehuis voor hen is geweest. c. Macro 3. Wanneer is het een probleem? 4. Waarom is het een probleem? a. Micro (Cliënt) De jongeren stellen vaak hele hoge doelen en soms is de realiteit anders, doelen kunnen niet altijd behaald worden. De vraag wat zou er gebeurd zijn als je niet in een fasehuis had gewoond moet gesteld worden aan oud-cliënten, om te onderzoeken in hoeverre de hulpverlening effectief is geweest. Soms kun je andere situaties voorkomen doordat jongeren in een fasehuis wonen, gevaren van de maatschappij kunnen soms voorkomen worden. Het persoonlijk doel van de jongeren wordt soms niet gehaald maar er worden wel andere doelen behaald. Jongeren behalen vaak doelen in hun onderbewust zijn. Deze doelen zijn niet op papier gezet, maar er wordt wel aan gewerkt. b. Meso (Organisatie en medewerkers) c. Macro (Gemeente en maatschappij) De gemeente slaat door in de hoeveelheid rapportage ze willen. Maar het is goed dat er kritisch gekeken wordt naar waar er geld aan wordt uitgegeven. Op financieel gebied zijn er keuzes gemaakt op de inhoud terwijl er eigenlijk andere keuzes gemaakt zou worden gemaakt. Er wordt veel bezuinigd en is niet alleen inhoudelijke keuze. En dat is jammer, maar wel heel goed dat er meer gekeken wordt naar de effecten. Deze moeten wel reëel zijn, wat denk je bijvoorbeeld als je niet naar het fasehuis zou zijn gegaan? d. Transitie/nieuwe jeugdzorgstelsel 5. Waar doet het probleem zich voor? Pagina | 58
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
6. Hoe is het probleem ontstaan? a. Historie – aanleiding – oorzaak Er is nooit een follow up gedaan binnen Entréa. Er is meerdere malen gesproken over het belang van een follow-up onderzoek. De uitvoering kwam met momenten ter spraken, maar het is nooit opgepakt. Het idee en de behoefte is er altijd geweest. 7. Wat heeft men al gedaan om het probleem op te lossen? a. Welk effect? Waarom werkte het wel of niet? Er is een businesscase geschreven, over de Fasehuizen. Dit is een ander onderzoek dan een follow up onderzoek. De doelen waaraan jongeren willen werken zijn vaak praktisch, emotionele doelen komen ze vaak niet mee. Ze willen zelfstandig wonen, leren koken en met financiën omgaan. Emotioneel inzicht is er weinig. Veel jongeren komen met een laag zelfbeeld binnen en daar wordt veel aan gewerkt binnen het fasehuis. Doelen zoals een laagzelfbeeld is vaak iets wat automatisch mee wordt genomen door de pedagogisch medewerkers. Dus er wordt standaard gevraagd naar de jongere en zijn situatie. - hoe is je netwerk? - hoe is het nou om voor jezelf te zorgen? De pedagogisch medewerker geeft aan dat de volgende vraag een goede vraag zou zijn om te stellen aan oud jongeren: Hoe gaat het nou echt met je nadat je een paar jaar hier weg bent? 8. Welke richting zoekt men naar oplossingen? De pedagogisch medewerker zou het wenselijk vinden als er een vaste vragenlijst is die je na 3 of 5 en 10 jaar afneemt bij de jongeren. Dan blijf je continue input hebben en zie je hoe het met de jongeren gaat. Vaak is het logisch te verklaren waarom een jongere negatief is weggegaan. a. Wat is de gewenste situatie? Dat de werkzame factoren van het fasehuis duidelijk zijn. 9. Is het probleem beïnvloedbaar? Ja. De vraag is alleen, waarom dit nog niet eerder is gebeurd. 10. Hoe ziet het probleem eruit binnen het nieuwe jeugdzorgstelsel? De pedagogisch medewerker hoopt. Dat de gemeente zich meer richt op de inhoud van de hulpverlening. De inhoud van de hulpverlening moet voorop staan, niet de financiën. Wat er nu anders is, klaar is klaar. Volgens de pedagogisch medewerker moet je geen hulp blijven geven die niet nodig is, en dan kun je kijken naar een ‘goedkopere’ oplossing zoals wordt verwacht binnen het nieuwe jeugdzorgstelstel.
Pagina | 59
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Interview Contractmanager Jeugd gemeente Nijmegen Visie op de situatie De contractmanager stelt dat de effectiviteit op lange termijn moeilijk is om te meten. Meerdere organisaties kunnen dit niet aantonen. Hij vindt het echter goed dat Entréa in een onderzoek zoals dit investeert en is benieuwt naar het resultaat. Ook is de contractmanager benieuwd naar de uitkomsten uit een soort gelijk onderzoek bij de gezinshuizen van Entréa. De contractmanager geeft namelijk aan dat het perspectief in de toekomst meer ligt op ambulante hulp/begeleiding en gezinshuizen dan tussenvoorzieningen zoals de Fasehuizen en de residentiële zorg. Aangezien de Fasehuizen aansturen op korte trajecten en vanuit de wijk begeleiding bieden, heeft het een betere naam dan de klassieke behandel- of leefgroepen op het terrein. Daarbij zijn gezinsgerichte behandel- en begeleidingsvormen goedkoper dan een instituutsterrein. Belang van onderzoek Volgens de contractmanager is het vooral voor Entréa van belang dat zij zicht hebben op de werkzame en niet werkzame factoren. Het is namelijk altijd belangrijk dat men weet of het werkt. Anders lijkt het op experimenteren met kinderen of jeugdigen. Wanneer er zicht is op wat werkt er wel of niet dan kunnen zij meer specifiek en onderbouwt keuzes maken gericht op de hulpverlening (inhoudelijk en de doelgroep). Het heeft niet direct consequenties wanneer de effectiviteit van de Fasehuizen niet bekend is. De gemeente maakt afspraken met Entréa en de organisatie maakt zelf de keuzes welke hulpverleningsvormen zij aanbieden. De gemeente heeft dus niet de bevoegdheid om te zeggen dat de Fasehuizen moeten sluiten. Wel maakt de gemeente afspraken met organisaties die kunnen voldoen aan meer systeem en wijkgericht werken. Mogelijke oplossingen Het is volgens de contractmanager interessant om cliënten na afsluiting van hun traject te blijven volgen. Mogelijk kan de gemeente met organisaties afspraken maken over verantwoordelijkheid na het afsluiten van een traject. Bijv. tot een half jaar na afsluiting van traject de cliënt blijven volgen. Anderzijds kan de contractmanager zich ook onderzoeken voorstellen waarbij oud-cliënten steekproefsgewijs een half jaar, een jaar en anderhalf jaar etc. na hun verblijf bij de Fasehuizen worden gevolgd. Hoe gaat het nu met je? De contractmanager stelt dat metingen achteraf belangrijk zijn, om zicht te krijgen of het traject wat heeft bijgedragen. Volgens de contractmanager is nazorg erg belangrijk. Hoe langer het jeugdzorgtraject van kinderen/jongeren heeft geduurd, hoe kwetsbaarder de uitstroom uit het fasehuis is. De maatschappelijke kosten zijn hoog van jongvolwassenen die de grip op hun leven kwijt zijn.
Pagina | 60
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 5 Oriënterend literatuuronderzoek Om tot een helder en afgebakende vraagstelling te komen, leest u hieronder het oriënterend literatuuronderzoek gericht op de werkzame en niet werkzame factoren. 5.1. Algemeen en specifiek werkzame factoren De literatuur over werkzame factoren in de hulpverlening maakt onderscheid tussen twee groepen: specifiek- en algemeen werkzame factoren (Barnhoorn et al., 2013). Volgens Yperen (2010) is het voor hulpverleners in de jeugdzorg cruciaal om hierop zicht te hebben, hierdoor weten zij welke aspecten van de hulpverlening van grote betekenis zijn voor het verkrijgen van een optimaal hulpverleningsresultaat. Ook schrijft Yperen (2010) dat deze kennis onmisbaar is binnen een situatie waarin een hulpverlener wil afwijken van de afgesproken richtlijnen en/of protocollen. Zij dienen namelijk kennis te hebben van de aspecten die cruciaal zijn om optimale resultaten te behalen en welke eventueel achterwege of vervangen kunnen worden door andere aspecten. 5.2. Algemeen werkzame factoren De algemeen werkzame factoren van de hulpverlening dragen bij aan de effectiviteit ongeacht de type behandeling en doelgroep. Deze factoren worden in de internationale literatuur gedefinieerd als common factors (Yperen, Steege, Addink & Boendermaker, 2010). Hieronder leest u factoren die in onderzoeken worden genoemd (Yperen et al., 2010): Aansluiten bij motivatie van de cliënt; structurering van de interventie: een heldere doelstelling, planning en ordening; de interventie wordt uitgevoerd door de hulpverlener zoals deze bedoeld is; de professionaliteit van de hulpverlening. Deze moet een relevante opleiding hebben gevolgd en zich continue blijven scholen middels trainingen; gepaste werkomstandigheden van de hulpverlener, zoals een haalbare caseload, veiligheid en goede ondersteuning vanuit de organisatie; herhaaldelijk monitoren van de effectiviteit van hulpverlening; een goede relatie tussen de hulpverlener en de cliënt. Betreft de factoren monitoring en goede relatie tussen de hulpverlener en de cliënt, volgt een nadere toelichting. Onlangs blijkt uit de literatuur dat het herhaaldelijk monitoren van de effectiviteit van de hulpverlening leidt tot een beter resultaat (Carr, 2009; Lambert, Whipple, Hawkins, Vermeersch, Nielsen en Smart, 2003). Tevens zal monitoring volgens Yperen et al. (2010) het effect van de algemeen werkzame factoren nog verder kunnen verhogen. Het is van belang om gedurende de behandeling continue met de cliënt in kaart te brengen: of de cliënt tevreden is, er voldoende aan de doelen van de behandeling is gewerkt, er voortgang zit in de te leren vaardigheden en of er afname is van de problematiek. Met een monitoring zoals deze, zien hulpverleners of de hulpverlening volgens planning verloopt, zodat deze op tijd bij te sturen is (Yperen et al., 2010). De factor, de goede relatie tussen de hulpverlener en cliënt, plaatsen Hermanss en Menger (2009) onder het begrip alliantie. Hermanss en Menger (2009) schrijven dat de invloed van de alliantie een grote invloed heeft op de effectiviteit van een behandeling. Dit geeft de onderzoekers aanleiding om de factor, een goede relatie tussen de hulpverlener en de cliënt, nader toe te lichten. Volgens Hermanss en Menger (2009) zijn onderstaande kenmerken van een hulpverlener noodzakelijk om alliantie te bereiken:
-
Het vermogen van de hulpverlener om samenhangende verklaringen en behandelingen te bieden voor iemand zijn problematiek.
-
Het geloof van de hulpverlener dat zijn/haar werkwijze werkt en het vermogen om dit geloof over te dragen op de cliënt. Pagina | 61
Bachelorscriptie
-
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Het vermogen van de hulpverlener om allianties aan te gaan met verschillende cliënten. Belangrijk hierbij is dat de hulpverlener adequaat kan reageren op problemen binnen deze alliantie en de mate waarin de hulpverlener op zijn aandeel reflecteert.
5.3. Specifiek werkzame factoren De specifiek werkzame factoren van de hulpverlening dragen bij aan de effectiviteit met het oog op de werksoort, de specifieke doelgroep en de specifieke methode. De toepassing van specifiek werkzame factoren dienen als drager om de werkzame factoren in de praktijk te brengen (Yperen et al., 2010) Het gaat hier om een verzameling van onderstaande factoren (Yperen et al., 2010). De hulpverlener: heeft de kenmerken als: ervaren, respectvol, betrouwbaar, open, warm, flexibel, vriendelijk, alert, geïnteresseerd en zeker; gaat onderzoekend te werk; gaat diepgaand te werk; reflecteert op onderwerpen; neemt een steunende rol aan; ziet de successen uit het verleden en benadrukt deze; geeft nauwkeurige interpretaties; ondersteunt bij het uiten van emoties; bevestigt en toont begrip; sluit nauw aan bij de ervaring van de cliënt. Binnen de literatuur zijn er aanwijzingen dat door het toepassen van de algemeen en specifiek werkzame factoren er beter inzicht ontstaat in de specifieke problemen waar de jongeren mee kampen. Tevens ontstaat er beter zicht op welke handelingen de hulpverlener binnen een bepaald probleem kan verrichten om de problemen te verhelpen. Wanneer deze werkzame factoren goed geïmplementeerd zijn kunnen deze een grote bijdrage leveren aan de effectiviteit van de hulpverlening. Tenslotte kunnen deze factoren eventuele negatieve bijwerkingen voorkomen (Yperen et al., 2010). Een kritische opmerking bij de begrippen algemeen en specifiek werkzame factoren is dat deze verwarring kunnen veroorzaken in de interpretatie van de betekenis. Zo schrijven Pijnenburg et al. (2010) dat de kern van de hulpverlening ligt in een betekenisvolle relatie tussen de cliënt en de hulpverlener. Volgens Pijnenburg et al. (2010) is deze relatie zeer specifiek en is het verwarrend wanneer deze omschreven wordt als algemeen werkzame factor. Gelet op voorgenoemde, vermijden de onderzoekers in dit onderzoek het onderscheid en wordt er verder in dit onderzoek gesproken over werkzame factoren in het algemeen. 5.4. Het Integratief Werkzame Factorenmodel voor de jeugdzorg Pijnenburg et al. (2010) lanceren in hun onderzoek het Integratief Werkzame Factorenmodel voor de jeugdzorg (IWF model). Onlangs is vastgesteld dat het in de literatuur nog ontbreekt aan een breed gedragen integratief werkzame factorenmodel, dat dient als leidraad voor praktijk en onderzoek. De afgelopen jaren is er onvoldoende aandacht geweest voor het ontwikkelen van zo’n conceptueel model. Volgens Pijnenburg et al. (2010) belemmert dit de verdere empirische onderbouwing van de kracht van werkzame factoren. In het Revised Theory of the Therapeutic Alliance-model (RTTAmodel) van Ross et al. (2007) heeft Pijnenburg et al. (2010) inspiratie gezocht voor de ontwikkeling van zo’n model. Door Pijnenburg et al. (2010) is dit model vernieuwd en uitgebreid en wordt het nu IWF model genoemd. Het IWF model gaat uit van de wisselwerking tussen factoren op drie verscheidene niveaus, die (in)direct invloed hebben op de resultaten van de jeugdzorg. Hieronder wordt verstaan: Microniveau: directe invloedsfeer van samenwerking tussen cliënten en hulpverleners. Mesoniveau: sociale en professionele organisaties die een rol spelen in het dagelijks leven van jeugdzorgcliënten. Pagina | 62
Bachelorscriptie
-
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Macroniveau: de beleidskaders en ontwikkelingen daarin. Deze worden mede beïnvloed door maatschappelijke normen en veranderingen. Hierbij wordt onderscheid aangebracht in de complexe context van beleid en praktijk en de context van ontwikkeling en verspreiding van wetenschappelijke kennis en verantwoording en bewaking van kwaliteit van zorg en werkers. De contexten beïnvloeden elkaar (Pijnenburg et al., 2010).
5.5 Toelichting op het IWF model 5.5.1. Microniveau: De onderstaande factoren op microniveau hangen niet alleen onderling samen, maar zij zijn ook verweven in de factoren op mesoniveau. 1. Alliantie a. Persoonlijke alliantie: er is sprake van een emotionele band tussen de hulpverlener en de cliënt. b. Taakalliantie: er is overeenstemming in het gemeenschappelijke doel en het plan van aanpak. Pijnenburg et al. (2010) beschrijven dat volgens Hubble, Duncan, Miller & Wampold (2010) de invloed van alliantie vijf tot zeven keer zo groot wordt geschat dan de invloed van therapeutische opvattingen of technieken. Alliantie is een drijvende kracht en de meest onderzochte factor van alle algemeen werkzame factoren. “Een positieve alliantie is één van de beste voorspellers van een goed resultaat” (Pijnenburg et al., 2010, p.5). Er is geen samenhang te zien tussen de lengte van een hulptraject en de kracht van de alliantie. Opvallend is dat de alliantiebeoordeling van de cliënt over de uitkomst van de hulpverlening een betere voorspeller is, dan de beoordeling van een hulpverlener. Wampold (2010) beschrijft een belangrijke voorwaarde voor het ontstaan van alliantie: een gedeelde visie van cliënt en hulpverlener over de vraag waarom de problemen van de cliënt zijn ontstaan en hoe deze het beste aangepakt kunnen worden. Hierbij is het tevens van belang dat de cliënt de gekozen behandelvorm accepteert. In het IWF model wordt dit aangeduid met het begrip ‘veranderingstheorie cliënt’. 2. Professional Wampold (2005) beschrijft een sterke voorspeller voor de uitkomst van de hulpverlening. Dit zijn de persoonlijke kenmerken van hulpverleners. Deze spelen een grotere rol in de uitkomst dan de persoonskenmerken van cliënten. Volgens verscheidene onderzoekers is dit samen met de buitentherapeutische factoren (familie, vrienden, buurt, school en andere sociaal maatschappelijke instituties) de meest krachtige werkzame factor. In het contact met cliënten maken hulpverleners gebruik van hun persoonlijke kenmerken, contactuele vaardigheden en expertise (Pijnenburg, et.al.,2010). a. Expertise: bestaat uit de vakkennis en kundigheid van hulpverleners in het mobiliseren van werkzame factoren. b. Verwachting/allegiance: bestaat uit het geloof van hulpverleners in het plan van aanpak en de overtuiging dat dit de juiste aanpak is voor een cliënt om gewenste resultaten te behalen. Aangezien dit onderzoek zich richt op de ervaringen en zienswijze van de cliënten, wordt dit onderdeel hierin niet meegenomen. c. Persoonlijke kenmerken van professionals: hiermee wordt het karakter van de hulpverlener bedoeld. Dit kan zijn: flexibiliteit, eerlijkheid, betrouwbaarheid, vriendelijkheid, openheid, ervaring, respect en interesse (Pijnenburg et al., 2010). 3. Cliënt Onderzoek naar cliëntfactoren in de jeugdzorg is tot op heden nog minimaal. Jeugdzorg dient aan te sluiten bij de vraag van de jeugdigen en diens gezinssysteem. Dit vraagt om continue afstemming. Pagina | 63
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Volgens Lambert & Ogles (2004) zijn cliënten actieve respondenten en een effectieve bron voor verandering. Steeds meer onderzoek laat zien dat verandering al op gang komt in een vroeg stadium van een hulpverleningstraject. Dit wil zeggen dat kenmerken van cliënten en hun eigen leefomgeving hier mede verantwoordelijk voor zijn (Pijnenburg et al., 2010). 1. Persoonlijke kenmerken: Pijnenburg et al. (2010) concluderen dat verschillende persoonlijke kenmerken van de cliënt betrouwbare voorspellers zijn voor de uitkomst van de hulpverlening. Kenmerken kunnen zijn: motivatie tot verandering, contactuele- en planningsvaardigheden, vermogen om relaties aan te gaan, openheid en bereidheid om actief te werken aan taken en uitdagingen die de hulpverlening stelt. Tevens spelen de volgende cliëntgebonden factoren een rol: hechtingsstijl, intelligentiequotiënt, geestelijke gezondheid en sociaal-economische status. 2. Hoop/verwachting: hoop is een manier van denken over doelen. Het is een combinatie van de mens om een doel te bereiken en de verwachting dat het zal lukken. Hubble et al. (2010) beschrijven in hun onderzoek dat hoop en positieve verwachtingen een belangrijke factor is voor verandering. Hoop kan eveneens ondersteund worden door persoonlijke kenmerken en contactuele vaardigheden van hulpverleners. Een plan van aanpak ontstaat door: aandacht te hebben voor het diagnostisch beeld van de cliënt en motivational congruence (Pijnenburg, et. al., 2010). Motivational congruence houdt in: het streven naar een zo groot mogelijke overeenstemming over de doelen met de cliënt (Menger & Krechtig, 2004). 3. Sociale relaties: deze factor wordt binnen dit onderzoek meegenomen onder mesoniveau aangezien de factor steunfactoren in cliëntcontact (de eigen leefomgeving) op mesoniveau overeenkomt met de factor sociale relaties op microniveau. 5.5.2 Mesoniveau: 1. Steunfactoren in cliëntencontact (de eigen leefomgeving): Lambert (1992) schrijft dat er vaak belangrijke buiten-therapeutische steunbronnen te vinden zijn in de leefomgeving van cliënten. Deze kunnen van grote waarde zijn tijdens het oplossen en/of verminderen van psychosociale problemen. Een belangrijke voorspeller van de effectiviteit van de hulpverlening is de kwaliteit van het sociale netwerk van de cliënten (Faas, 2009). 2. Setting: bestaat uit het verband van de kernactiviteit en het gebouw van een organisatie. Hier is echter geen literatuur over te vinden. Het belang van goede werkomstandigheden wordt onderkend, maar hiermee wordt gedoeld op onderdelen als caseload en supervisie. Hierin is geen aandacht voor de samenhang tussen het gebouw en de werkzaamheid. Uit de literatuur is wel bekend dat pedagogische ondersteuning alleen in een gezond gebouw geboden kan worden. Deze aanbeveling is relevant voor de jeugdzorg. Het gaat hierbij om de volgende vraag: hoe presenteren instellingen zich aan cliënten, zowel in contactueel als in bouwkundig opzicht? (Pijnenburg, et al., 2010) 3. Kwaliteit van samenwerking bij complexe problematiek: hieronder wordt de samenwerking tussen de ketenpartners die betrokken zijn bij de hulpverlening van de cliënt verstaan. Daarbij horen alle organisaties die onder de noemer jeugdzorg vallen, maar ook: scholen, politie, wijk- en buurtwerk, MEE, algemeen maatschappelijk werk, centra voor werk en inkomen, woningcorporaties en anderen (Pijnenburg et al., 2010). 5.5.3. Macroniveau: Volgens Pijnenburg (2010) gaat het binnen het IWF model op macro niveau over twee domeinen van de beleidskaders en de ontwikkeling die mede beïnvloed wordt door maatschappelijke normen en veranderingen. Hierbij wordt onderscheid aangebracht in de complexe context van het beleid en de praktijk en de context van ontwikkeling en verspreiding van wetenschappelijke kennis, verantwoording en bewaking van kwaliteit van de zorg en de hulpverleners (Pijnenburg et al., 2010). Pagina | 64
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Domein 1: Beleid en praktijk De werkzame factoren op dit niveau worden beïnvloed door de visie van de Rijksoverheid op het gebied van opvoeding en de ondersteuning van jeugdigen en opvoeders die opvoedproblemen ervaren. Naast de Rijksoverheid zijn andere belangrijke betrokkenen namelijk: de provincies, gemeenten, brancheorganisaties, beroepsverenigingen, inspectie en beroepsopleidingen. Er wordt een landelijk jeugd- en jeugdzorgbeleid ontwikkeld met eigen wet- en regelgeving en toezicht op de hantering hiervan, dat is gebaseerd op de visie van bovenstaande partijen. Samenwerking en afstemming tussen deze partijen heeft een grote invloed op de inrichting en de resultaten van de jeugdzorg. Landelijk beleid zorgt voor een kader en schept hiermee mogelijkheden en grenzen, dat een grote invloed heeft op de uitkomsten van jeugdzorg (Pijnenburg, 2010). Naast de visie, het beleid en de beroepsopleiding is het imago van de jeugdzorgsector een belangrijke factor. Helaas wordt deze factor niet altijd als positief ervaren doordat prestaties onder de loep worden genomen door de media. De media observeert namelijk alles wat verband houdt met de jeugdzorg. Doordat instellingen vaak afwerend reageren op zulke publicaties, wordt het beeld versterkt waarin lijkt dat niet alle zaken op orde zijn. Het is belangrijk dat er naar kritiek wordt geluisterd en dat de jeugdzorgsector zich daar voor openstelt (Pijnenburg, 2010). ‘Het werken aan een positief imago voedt het vertrouwen van huidige en nieuwe cliënten in de kwaliteit van de jeugdzorg. En dat is belangrijk’ (Pijnenburg, 2010, p.9). Het ontbreekt nog aan onderzoek naar het verband tussen verwachtingen van cliënten en beeldvorming in de media, en hoe deze te benutten als werkzame factor. Domein 2: Kennis en kwaliteit Kennisontwikkeling Dit niveau doelt op de internationale wetenschappelijke body of knowledge. Dit is de basiskennis die hulpverleners richting geeft in het denken en handelen. Theoretische inzichten die voor de jeugdzorg relevant zijn ontwikkelen zich voortdurend. Dit geldt eveneens voor kennis over technieken en interventies als voor kennis over alle werkzame factoren die worden gedocumenteerd. Er wordt steeds meer kennis samengebracht in digitale databanken die voor ieder toegankelijk is. Zoals de Databank Effectieve Jeugdinterventies van het NJI. Daarin zijn inmiddels zo’n 100 interventies opgenomen en geclassificeerd als werkzaam, doeltreffend of veelbelovend. Op dit moment geldt voor één vijfde van deze opgenomen interventies dat evaluatief onderzoek (zeer) grote aanwijzingen voor de werkzaamheid heeft opgeleverd (Pijnenburg et al., 2010). Implementatie van evidence Naast het feit dat de hulpverlener kennis moet ontwikkelen, moet hij deze kennis ook benutten. Het opslaan van wetenschappelijke kennis garandeert niet dat hulpverleners deze kennis ook benutten. Op macroniveau is het nog de vraag welke landelijke initiatieven nodig zijn van de overheid, beroepsorganisaties, opleidingen en hoe je deze initiatieven kunt verbinden met beroepsregistratie- en opleidingseisen, zodat de kennis benut wordt (Grol & Wensing, 2001). 5.5.4.Samenvatting van gevonden werkzame factoren uit literatuuronderzoek Naast de gevonden werkzame factoren uit het onderzoek van Pijnenburg et.al, 2010, heeft uitgebreide literatuurstudie nog tal van andere werkzame factoren opgeleverd. De gegevens zijn verkregen uit wetenschappelijk onderzoek afkomstig uit onderzoeken die zijn gedaan in de volwassenenzorg (reclasseringswerk en psychiatrie). Werkzame factoren toegespitst op de jeugdzorg ontbreken nog. De gevonden werkzame factoren zijn in een overzichtelijke tabel (zie bijlage 1) geplaatst.
Pagina | 65
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
5.6. Niet werkzame factoren 5.6.1. Microniveau: De onderstaande factoren zijn beschreven op microniveau en hangen onderling met elkaar samen. Evenwicht draagkracht en draaglast Residentiële zorgaanbieders dienen hun zorgaanbod te voldoen aan de eisen die worden gesteld vanuit de Wet op de Jeugdzorg: ‘door te werken met kinderen, jongeren én opvoeders, de verhouding tussen draagkracht en draaglast zo te herstellen dat het gewone leven weer voortgezet kan worden’ (Pijnenburg et al., 2010, p. 69). Gedurende het zorgtraject binnen de jeugdzorg is het van belang dat er evenwicht gecreëerd wordt tussen de draagkracht en draaglast van de cliënten. Evenwicht tussen draagkracht en draaglast zorgt ervoor dat zij zich op een adequate manier kunnen ontwikkelen en als een volwaardig lid kunnen participeren in de maatschappij (Pijnenburg et al., 2010, p.66). Volgens Hermanns (2010) schiet de Jeugdzorg tekort in de ‘screening, diagnose, indicatiestelling en behandelplan’(p. 67), dit vormt zich de niet werkzame factor. Een voorbeeld hiervan is dat wanneer de screening niet zorgvuldig plaats vindt, er een beeld ontstaat wat niet in overeenstemming is met de werkelijkheid. Dit gaat dikwijls ten koste van de diagnose, indicatiestelling en het behandelplan van de cliënt. Wegens deze constatering is de draaglast en draagkracht verhouding niet in evenwicht. Hierdoor wordt de ontwikkeling van de cliënt en het participeren in de maatschappij bemoeilijkt. Veiligheid Door middel van een veilige verblijfplek zijn cliënten in staat vaardigheden te ontwikkelen en zich begrepen te voelen. Tevens heeft dit effect op het functioneren van de cliënten (NJI, 2013, p. 7). Indien cliënten de verblijfplek als onveilig ervaren, heeft dit een negatief effect op de ontwikkeling en functioneren. Een veilige verblijfplek voor cliënten kan alleen gerealiseerd worden als er sprake is van een goed pedagogisch klimaat binnen de organisatie. Tevens kunnen organisaties zorg dragen om onveiligheid te voorkomen. Dit is mogelijk middels het aanreiken van diverse trainingen en zorgvuldige screening van nieuw personeel (Pijnenburg et al., 2010). Elke organisatie beschikt over een eigen cultuur, waaronder de veiligheidscultuur. De veiligheidscultuur vormt zich een onderdeel van individuele- en groepswaarden die de veiligheid bepalen van een organisatie (Breakwell, 2000). Indicatoren op het gebied van veiligheidscultuur zijn: gedeelde visies toegespitst op het belang van veiligheid, gezamenlijk vertrouwen in de preventie maatregelen en tenslotte is de communicatie gebaseerd op wederzijds vertrouwen. Volgens Breakwell (2000) wordt de veiligheidscultuur doorgegeven aan toekomstige leden (cliënten en hulpverleners). Indien de veiligheidscultuur niet ‘veilig’ wordt geschat, heeft dit negatieve gevolgen op de verdere ontwikkeling van de cliënten. Cliënten kunnen de onveiligheid ervaren als ‘normaal’, daarbij is de kans groot dat zij dit blijven hanteren gedurende hun leven. Dit heeft wederom effect op het sociale netwerk van de cliënt. Om de veiligheidscultuur te kunnen waarborgen binnen een organisatie is het van belang om oog te hebben voor de indicatoren die hierboven staan beschreven. Toegespitst op de relatie tussen de cliënt en de pedagogisch medewerker is het van belang dat er sprake is van emotionele ondersteuning en sensitiviteit. Deze factoren zijn namelijk essentieel voor het verbeteren van de veiligheid en het groepsklimaat (Jongepier, 2011). Interactie hulpverlener en cliënt Anglin (2002) ordent de interactie tussen de hulpverlener en de cliënt in elf interactieprocessen, deze zijn van belang voor de kwaliteit en effectiviteit van de hulpverlening. ‘Het gaat bijvoorbeeld om luisteren en met respect reageren en om het tot stand brengen van structuur, routine en verwachtingen, maar ook om het overbrengen van de basisfilosofie van waaruit de groepsleider werkt en het delen van macht en besluitvorming’(NJI, 2013, p. 7). Indien de interactie niet op een adequate manier plaatsvindt, kan de cliënt zich onbegrepen en onzeker voelen. Tevens beschrijft Jongepier (2011) dat een goede werkrelatie wordt bemoeilijkt door een beperkte motivatie en gedragsproblemen van jongeren, in combinatie met een beheersmatige benadering door pedagogisch medewerkers. Uit Pagina | 66
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
praktijkgericht onderzoek van Vlucht en Jong (2005) is gebleken dat individuele aandacht (gericht op zorgen, spanning en speciale gebeurtenissen) door cliënten als belangrijk wordt ervaren. Dit geldt ook voor troost, begrip en sympathie. Deze factoren hebben namelijk een positieve invloed op het zelfvertrouwen en de welzijn van de cliënt (NJI, p. 8). 5.6.2. Mesoniveau: De onderstaande factoren zijn beschreven op mesoniveau. Deviantietraining Indien cliënten zich bevinden in een residentiële woonvoorziening, leven zij samen met andere cliënten. Volgens Dodge (2006) is de kans groot dat er in een soortgelijke situatie, wegens moeilijk gedrag van cliënten, deviantietraining optreed (p. 192). Deviantietraining houdt in ‘het overnemen van ongewenst antisociaal gedrag van elkaar’ (Dodge, Dishion, Lansford, 2006, p. 192). Een voorbeeld hiervan is dat de cliënt naast zijn eigen inzet ook afhankelijk is van de mate waarin de andere cliënten zich willen inzetten voor de behandeling. De negatieve effecten van de deviantietraining zijn meer op de voorgrond dan de positieve effecten van de interventies die aangeboden worden. Cliënten hebben binnen een groep de mogelijkheid tot sociaal leren; gedrag kopiëren van groepsgenoten, omgaan met anderen, gestelde regels in acht nemen (Luitjes & Zeeuw, 2011). Met name agressief gedrag wordt gemakkelijk overgenomen. Volgens het NJI (2013) is het creëren van een veilige omgeving van belang voor de positieve groepscultuur. Hierbij staat centraal dat hulpverleners aandacht hebben voor juiste verhoudingen onder cliënten en eventueel maatregelen treffen (bijvoorbeeld tegen pesten, intimideren en groepsdruk). Dit wordt volgens Jongepier (2011) beschreven als een bifocale benadering: ‘afwisselende aandacht voor het individu en de groep maakt het mogelijk het individu te zien in de sociale contect en zijn relatiestijl te begrijpen’ (p. 27). Hierdoor is het mogelijk om een positieve verandering te bewerkstelligen binnen de groepsnorm en het groepsklimaat.
Meerdere pedagogische medewerkers In een residentiële instelling is het aangaan van een opvoedingsrelatie (tussen cliënt en hulpverlener) ingewikkeld, aangezien er meerdere hulpverleners aanwezig zijn die tijdens hun dienst in contact komen met de cliënt (Pijnenburg et al., 2010). De wisselende begeleiding biedt geen gunstige voorwaarden voor een goed groepsklimaat (Jongepier, 2011). Hierbij speelt ook de hechtingsrelatie van cliënten en hulpverleners een rol in de onderlinge interactie. De cliënt kan veilig of onveilig gehecht zijn. Hechtingsproblemen (onveilige hechting) kunnen ontstaan als de cliënt niet voldoende gelegenheid krijgt om emotionele banden te vormen, bijvoorbeeld als er sprake is van verschillende verzorgers. Tevens heeft de hechting van de hulpverlener ook effect op de interactie met de cliënt. Indien de hulpverlener veilig gehecht is, is er sprake van ondersteuning en communicatie. Indien er sprake is van onveilige hechting, is er sprake van vermijding en het strakker hanteren van de richtlijnen (Pijnenburg et al., 2010). Tevens vormt de pedagogisch medewerker een rolmodel voor cliënten. Cliënten zijn geneigd het gedrag van de pedagogisch medewerker te kopiëren door middel van observeren en imiteren. Dit wordt ook wel modelling genoemd (Luitjes & Zeeuw, 2011). Indien de pedagogisch medewerker de functie als rolmodel niet adequaat uitoefent, is de kans aanwezig dat de cliënt niet het juiste gedrag kopieert.
Pagina | 67
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 6 Vragenlijst interview Inleiding Alle respondenten dienen vooraf geïnformeerd te worden over onderstaand punten: Onderwerp In kaart brengen van de dingen die wel of niet hebben gewerkt binnen de Fasehuizen. Denk hierbij aan de invloed van de hulpverlener, invloed van jou en de invloed van de omgeving. Doel interview Inzicht krijgen in de ervaringen van jou over de dingen die wel of niet hebben gewerkt tijdens jouw verblijf bij het Fasehuis. Alle antwoorden van jou zijn goed en waardevol. Als je iets niet wilt vertellen mag je dit zeggen. Wij zullen dan overgaan naar de volgende vraag. Tijdsduur Dit interview duurt in principe 1 uur. Na dit uur zullen wij het interview met jou nabespreken. Dit duurt hooguit een half uur. Anonimiteit Jouw gegevens worden niet verwerkt in de interviews. Je kunt dus antwoorden geven, zonder dat mensen weten dat die antwoorden door jou gegeven zijn. Rollen van interviewers Een interviewer is voor de praktische dingen: vooraf informatie geven, apparatuur in orde maken en de nabespreking. De andere interviewer neemt het interview met jou af. Opnameapparatuur Er wordt gebruik gemaakt van opnameapparatuur, zodat jouw waardevolle antwoorden niet verloren gaan. Ook voorkomt dit miscommunicatie, aangezien wij uiteindelijk precies uitschrijven wat jij hebt gezegd. De opnames zijn in principe niet toegankelijk voor anderen. Ze worden bewaard op een USB stick en worden in een online mapje op school bewaard. Bij uitzondering kan school de opnames beluisteren. Hiervoor geldt ook dat zij behalve de geluidsopname geen gegevens hebben van jou, zij kunnen de antwoorden dus niet herleiden. Gebruik uitgewerkte interviews Aan de hand van de geluidsopname schrijven wij dit interview letterlijk uit. Het uitgewerkte interview wordt niet toegevoegd in het onderzoeksverslag, tenzij wij dit jou vragen. Hierdoor wordt jou anonimiteit extra beschermd.
Pagina | 68
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Kern interview Respondenten: oud- cliënten van de Fasehuizen (Entréa) Nummer respondent: Interviewer: Datum interview: Thema 1: Start en aanloopfase hulpverlening We beginnen met enkele algemene vragen over de start van de hulpverlening. 1. Kun je vertellen hoe je bij het Fasehuis terecht bent gekomen? 2. Kun je wat vertellen over de eerste indruk van het Fasehuis? 3. Als je terug denkt aan de tijd voor je aanmelding van het Fasehuis, wat was je verwachting van het Fasehuis? Thema 2: Hulpverlening We stellen nu enkele algemene vragen met betrekking tot de hulpverlening. Hier gaat het om de manier waarop de hulpverleners werkten. 4. Als je nu terugdenkt aan de hulpverlening, wat is dan het allereerste wat in je opkomt? 5. Welke momenten zijn je nog meer bijgebleven? (concrete momenten en herinneringen) 6. Wat heeft je wel geholpen binnen de hulpverlening? 7. Wat heeft je niet geholpen binnen de hulpverlening? Thema 3: Hulpverlener We stellen nu vragen over de verschillende hulpverleners binnen het Fasehuis. Zoals de behandelcoördinator, mentor, groepsbegeleiding en systeemtherapeut. 8. Hoe verliep de eerste kennismaking? - Met je mentor? - Met de groepsbegeleiding? - Met de behandelcoördinator? - Met de systeemtherapeut? 9. Wat voor gevoel gaven de hulpverleners je? (doel op vertrouwen, kracht, energie) - Mentor? - Met de groepsbegeleiding? - Met de behandelcoördinator? - Met de systeemtherapeut? 10. Wat deden de hulpverleners goed en wat vond je minder goed? - Mentor? - Groepsbegeleiding? - Behandelcoördinator? - Systeemtherapeut? 11. Had je het idee dat de hulpverleners je konden helpen? - Met je mentor? - Met de groepsbegeleiding? - Met de behandelcoördinator? - Met de systeemtherapeut? 12. Kun je voorbeelden noemen van dingen die je geleerd hebt? (welke tips gebruik je nu nog steeds?) - Van je mentor? - Van de groepsbegeleiding? - Van de behandelcoördinator? - Van de systeemtherapeut? Pagina | 69
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
13. Had je het gevoel dat de hulpverleners binnen het Fasehuis vertrouwen hadden in een goede afloop van de hulpverlening? - Mentor? - Groepsbegeleiding? - Behandelcoördinator? - Systeemtherapeut? 14. Wat hadden de hulpverleners binnen het Fasehuis volgens jou meer kunnen doen om je te helpen? - Mentor? - Groepsbegeleiding? - Behandelcoördinator? - Systeemtherapeut? Thema 4: relatie cliënt en hulpverlener(s) We stellen nu vragen die zijn gericht op de relatie tussen jou en de hulpverlener(s). 15. Als je vragen of problemen had naar wie ging je dan toe? 16. Wat vond je belangrijk in het contact met de hulpverleners? 17. Wat vond je prettig en wat vond je niet prettig in het contact met de hulpverleners? 18. In hoeverre had je het gevoel dat jullie op één lijn zaten wat betreft de hulpverleningsdoelen? 19. Zijn er evaluatiemomenten geweest wat betreft de doelen en het plan? (wanneer en hoe vaak) Thema 5: cliënt We stellen nu enkele vragen die zijn gericht op jouw bijdragen binnen het Fasehuis. 20. Wat heb je zelf gedaan wat geholpen heeft tijdens de hulpverlening? (vaardigheden, gedrag) 21. Wat heb je zelf gedaan wat niet geholpen heeft tijdens de hulpverlening? 22. Welke eigenschappen van jezelf hebben geholpen in de hulpverlening? 23. Welke eigenschappen van jezelf hebben niet geholpen in de hulpverlening? 24. Had je de hoop dat je je leerdoelen ging behalen? Thema 6: relatie cliënt en zijn omgeving We stellen nu vragen die zijn gericht op de relatie tussen jouw en je omgeving. 25. In hoeverre heb je steun ervaren van je omgeving tijdens de hulpverlening? 26. Wat heeft daarin geholpen en wat niet? 27. Had je tijdens het Fasehuis ook andere hulpverlening? (Zo ja, hoe verliep de samenwerking tussen de hulpverleners?) 28. Wat vond je van Entréa als organisatie? (ontvangst, correspondentie, wachtlijsten, evaluatiebesprekingen, contact met andere medewerkers etc.) 29. Wat vond je van het Fasehuis? - Buurt - Inrichting van het huis 30. Wat vond je van de groepssamenstelling? 31. Hoe heb je de sfeer in het Fasehuis ervaren? Thema 7: Terugblik op de hulpverlening Tot slot blikken we terug op jouw ervaringen en welke tips jij hebt voor de hulpverlening binnen het Fasehuis. 32. Zijn je verwachtingen die je van het Fasehuis had uitgekomen? 33. Welke tips of adviezen die je hebt meegekregen gebruik je nog steeds ? 34. Als jij directeur zou zijn, hoe zou dan het Fasehuis eruit zien? Pagina | 70
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Afsluiting Dit was het einde van het interview. 35. Vraag: Is er naar aanleiding van dit gesprek nog iets waar wij het niet over gehad hebben, maar wat je wel graag kwijt wilt?
Samenvatting: Samenvatting geven van hetgeen wat besproken is. Feedback: Hoe vond je het interview gaan? Wat vond je van ons als interviewers. Heb je tips? Terugkoppeling: Vragen of zij het leuk vinden om aanwezig te zijn tijdens onze presentatie op 28 mei om 09:00uur bij Entréa in Weurt. Hier zal het resultaat van dit onderzoek worden toegelicht en zal onze aanbeveling worden gepresenteerd. Belangrijk om te benoemen is dat wij geen voorbeelden vanuit de interviews gaan bespreken. Nabespreken: Als je het fijn vindt om nog na te praten over dit interview of over dingen die dit interview los heeft gemaakt, verwijzen wij jou naar de pedagogisch medewerkers van het Fasehuis waar je verbleven hebt.
Pagina | 71
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 7 Transcriptie interview Interview respondent 01. Locatie: Nijmegen Tijdstip: 13:00 uur Datum: 13-04-2015 Duur: 54 minuten Interviewer 1: Pieta Brinkmans, hierna aangegeven als PB Interviewer 2: Lisa Kuipers, hierna aangegeven als LK Respondent: Respondent 01, hierna aangegeven als RE Thema1: Start en aanloopfase hulpverlening PB: Nou uhmm dan begin ik even met de de uhhh eerste paar vragen van de start van de hulpverlening. Toen je net de hulpverlening kreeg van het fasehuis. Kun jij ons vertellen hoe jij bij het fasehuis terecht bent gekomen? RE: Uhm Ik zat op de uhh middelbare school, toen zat ik niet lekker in mijn vel en had ik veel problemen en toen uh werd dat door mijn mentor opgemerkt. Die heeft mij naar de maatschappelijk werker van de school gestuurd en met haar samen ben ik gaan praten, wat is er allemaal aan de hand. Toen kwam ik erachter van het thuis gaat het eigenlijk al lang niet meer. Toen heeft uh kwam zij zelf met het idee van goh heb je ooit gehoord van fasehuizen en uhm ik ik ik niet en toen hebben we het daar vele over gehad en hebben gekeken wat de mogelijkheden waren en toen heeft zij mij geholpen met vrijwillig aanmelden want het was echt uh puur eigen initiatief. En ik gaf bij haar ook al weken aan ik wil echt weg thuis. En uh dat was eigenlijk de oplossing toen zijn wij dus bij een aantal zorginstellingen terecht gekomen en toen uh hebben we dus gekozen voor Entréa. Toen zijn we naar Weurt toegegaan om daar een intake te gaan doen. En uhm ja dat verliep eigenlijk wel heel goed en toen hebben gewoon ook heel duidelijk aangegeven naar een aantal weken hoor je van ons of je aangenomen bent of op de wachtlijst komt. Nou dat was allemaal prima en toen hoorde ik over 2 weken je staat op de wachtlijst. Toen zeiden ja waarschijnlijk wordt het een half jaar wachten of langer, maar toen denk ik 2 maanden later ofzo haha bleek er al een plek vrij te komen dus toen kon ik al meteen terecht en ja dat vond ik heel fijn. En ja dat was het eigenlijk haha en toen kwam ik daar terecht. PB: En hoelang is dat nu ongeveer geleden? e
RE: Uhm ik ben daar weg gegaan net voor, nee net na mijn 18 verjaardag. Ik ben nu voor 1,5 week 21. Dat is nu 3 jaar geleden dat ik daar weg ben. PB: Oh oke en hoe oud was je toen je bij dat Fase….. RE: Toen was ik 16 toen ik daar kwam. PB: 16… RE: Ik heb daar… ik was toen bijna 17 al. Ik heb daar iets van 1,5 jaar of nog een paar maanden gezeten. PB: Oke. Uhm. Wat was je eerste indruk van het fasehuis? Dus je kwam binnen….. RE: Uhmm ja ik was vooral heel blij eigenlijk dat het niet mijn eigen huis was. Pagina | 72
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
RE: Ja ik was vooral heel blij dat het niet mijn eigen huis was haha maar gewoon gezellig. Ik zat op locatie wolfskuilweg en uh die gaat nu volgens mij weg haha. PB: Ja die is volgens mij al weg RE: Ja ik had Arjan daarover gesproken toen hij mij belden of jullie haha en uhm ja dat die locatie vind ik heel erg overkomen als een huis. Het is een beetje een studentenhuis. Het is vooral een gezellige woonkamer, uh ja het is heel sociaal ingericht weet je wel. Ja uh het is niet heel groot dat vond ik zelf wel fijn want want je zit daar maar met z'n achten en die andere locaties daar zit je wel echt met 15 of 20 mensen. In ieder geval een heel stuk meer en uh ja de mensen waren heel vriendelijk dus uh ja. PB: En met de mensen bedoel je gewoon de begeleiding? RE: Ja de begeleiding bedoel ik ja. Uh in de tijd dat ik daar heb gezeten hebben daar heel veel verschillende jongeren gezeten haha. Uh toen ik daar net kwam toen zat er zeg maar, dat noemde wij dan de oude groep, dat waren dan een paar jongeren die dan echt een paar maanden daarna weggingen die waren allemaal al bezig met afsluiten en met de mensen die daarna kwamen heb ik bijna het hele jaar daar gezeten, dus uh ja. Met de meeste ben ik best goed bevriend geraakt dus dat is best wel leuk dat moedigen ze niet echt aan. Dat je vriendin wordt met elkaar in het huis. Wel dat je gezellig met elkaar omgaat, maar ze ontmoedigen heel erg dat je heel erg dat je vrienden alleen in het huis hebt. PB: Weet je ook waarom dat is? RE: Ja, ja omdat uhm de meeste mensen die daar komen een heel stuk zelf problemen of heel erg zelf problemen hebben en het het ligt vrijwel nooit helemaal nooit alleen aan de ouders dat je niet alleen thuis kunt wonen. En mensen die allemaal problemen hebben die bij elkaar in het huis zitten, gaan ook nog meer met elkaar om. Weet je wel daar zijn ze dan bang voor. Alleen was dat bij mij niet echt het geval. Daar zaten gelukkig twee andere meisjes die ook niet echt heel veel problemen hadden. Dat waren mijn beste vriendinnen eigenlijk haha. En in ons geval lieten ze het gaan, omdat het gewoon goed ging en ze alleen maar positief doen hier hielp het. Alleen je hebt er ook mensen bijzitten die dan haha alleen juist samen stiekem ‘s avonds weg gaan en dat soort dingen. PB: Oke, maar dat stemmen ze dus wel af? RE: Ja ze kijken ook echt wie ze naast wie in een kamer zetten, want je hebt beneden heb je maar twee kamers, twee kleine kamers dus dat was van fase 1. Daar kom je eerst in, daar heb ik ook ingezeten, dan ga je naar de bovenverdieping, fase 2, daar heb je zes kamers. Uhm alleen als je dus naar uh boven gaat is er minder toezicht dus als dan mensen boven op zolder, daar heb je twee kamers naast elkaar, ja dan kun je gewoon bij elkaar op de kamer zitten en dat hebben ze dan niet door. Dus ze zetten expres mensen tegenover elkaar die elkaar niet helemaal fantastisch vinden haha. PB: Aah! Oke ja ja RE: Ja dat ze niet nonstop bij elkaar binnenlopen. Dat je je ook kunt focussen op je eigen doelen dus dat wordt best slim aangepakt, maar toch is het bijna niet te doen om dat echt tegen te houden. Dat is echt heel moeilijk. Ik heb zelf ook vaak zat, dat je om 1 uur, uh dat, uh je moest om 11 uur op je kamer zijn als je in fase 2 zit en tot 3 uur dat je gewoon bij mensen binnen op de kamer zit. De begeleider slaapt gewoon haha die had het gewoon niet door. PB: Ohja want de begeleider slaapt gewoon op de begane grond ja. RE: Ja de begane grond inderdaad. Dus als je in fase 1 zit is het een stuk moelijker haha is de bedoelding. Maar het verschilt per leiding. De ene leiding wordt meteen wakker als je maar 1 stap uit Pagina | 73
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
je kamer zet en de andere leiding slaapt zo vast dat je gewoon drie naar beneden en naar boven kunt lopen zonder dat te horen hahaha. PB: Dat weet je dan ook gewoon. RE: Ja inderdaad dat weet je precies! Dat weet je heel vlug, je probeert het gewoon uit. En als ze je dan betrappen op de gang zeg je ik moest even naar de wc haha. Weet je haha. Kunnen ze niet zoveel doen. PB: Hej en wat waren jou uh verwachtingen voordat jij in het fasehuis kwam? RE: Uhm mijn verwachting was vooral ja uh gewoon zoveel mogelijk zelfstandigheid en uhm ja zoveel mogelijk je eigen ding doen en ik wist ook dat je daar drie maanden vertrouwen voor moet kweken daar voordat je dat ook krijgt. Want eerst eet je gewoon elke dag mee en dat is ook verplicht en je moet precies laten weten waar je bent. Elf uur thuis zijn en in het weekend moest je om 1 uur thuis zijn en uh, je mag ook niet gaan logeren en je moet dus echt thuis blijven en uhm dat ging prima. Dus ja toen mocht ik na twee en een halve maand naar fase drie. Eerst fase 2 en dan uh wordt het al een stuk soepeler en ja uh daar zat ik ook op te wachten, want daar had ik ook op gehoopt. En uhm daar zit je dan een heel stuk langer in en dat ging allemaal goed. PB: En met soepeler bedoel je dat je meer ruimte kreeg of? RE: Ja je mag later thuis komen, door de week is het 12 uur en in het weekend is het als je vraagt om onbeperkt dus geeft gewoon aan wat je wil gaan doen. En dan zeggen zij hoelaat zij vinden dat jij thuis mag komen. Dus voor de ene is het 3 uur en voor de ander is het ga maar ergens slapen dus ja het ligt er aan of ze vertrouwen hebben en of ze weten wat je gaat doen en of geloven wat jij zegt wat jij gaat doen. En uhm dan ga je dus ook zelf koken. Je eet nog maar 1 keer in de week mee. Dus 6 dagen in de week moet je het zelf gaan doen in de keuken boven en uhm dan wordt je al een heel stuk meer afgezonderd, dat je meer echt net als op kamers. En als je zelfs in fase 3 komt dan heb er eigenlijk niks meer mee te maken. Dat is een ander huis en dat is dan in een andere straat. Daar heb ik ook gezeten en daar is het gewoon je doet alles zelf en 1 of 2 keer in de week lopen ze even binnen van hej hoe gaat het? En jij komt zelf een keertje in de week jongens alles gaat goed ik kom geld halen haha. Weet je wel zakgeld of zo ja. PB: Dan woon je al min of meer zelfstandig? RE: Ja dan is het eigenlijk niemand in huis. Ja 1 keer per week komen ze mee-eten om te kijken of het huis wel op orde is. Want je hebt nog steeds wel taken, dat je de boel schoon houdt en netjes, want dat gebeurd du anders haha echt totaal niet. PB: Nou het ziet er hier goed uit! RE: Haha ik heb er zelf nooit problemen mee gehad, met schoonmaken, maar dus dat is uh hahaha. Nee ik uh vind het nu voor mijn doen nog heel heel smerig hier haha. Dus uh haha ik heb juist een beetje dat overdreven schoonmaken zeg maar haha. En met een kind is dat nog moeilijker haha. Dus dan heb ik stof gezogen en dan pakt hij 1 boterham en dan ligt weer alles vol haha. Maar dat leer je wel een beetje meer los te laten.
Thema 2: Hulpverlening PB: Oke en als we als je kijkt naar uh de hulpverlening dus alle begeleiders die daar waren. Als je daar aan terug denkt, wat komt er dan als eerste in je op? Pagina | 74
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
RE: Uh dat sommige heel erg mag en dat je sommige heel erg niet mag. PB: Ja? RE: Ja haha. De, je merkt heel goed dat er mensen die zijn die hun werk komen doen en dat er mensen zijn die echt geven om de jongeren en dat maakt heel erg het verschil en voor mij heel erg dan. De mensen die ik merkte van die zijn hier alleen om hun werk te doen en te zorgen dat wij ons niet van kant maken en niet weglopen weet je wel en of de mensen die er echt zijn en persoonlijk om jou geven en echt geïnteresseerd zijn in jou. Dat is heel duidelijk te merken en toevallig zijn dus bijvoorbeeld Arjan, daar kon ik het heel goed mee vinden en dat was er ook echt zo eentje van die geeft echt om je en daar heb ik meteen een goede band mee. Die is wel op een goede manier streng en uhm dan had je bijvoorbeeld Frank die heeft zelf ontslag genomen en die heeft voordat het fasehuis dicht ging een paar maanden daarvoor had hij zelf ontslag genomen. Niemand kon het met hem vinden en dat.. weet je hij.. doet het misschien allemaal goed, maar hij begreep niemand en hij snapte het gewoon niet en hij had helemaal geen inzicht in de jongeren en hij ja dat merk je zo goed. PB: En hoe merk je het verschil dan? RE: Ja gewoon de manier van doen en wat ze zeggen. Er was bijvoorbeeld een vriendin van mij die daar woonde die uh uhm woonde toen met mij samen in fase 3 en dat moet je dus in keer in de week koken voor de leiding. En toen had zij dus twee uur van te voren van goh mijn oma is heel erg ziek geworden en is naar het ziekenhuis gegaan. Ik kan niet ik ga naar mijn oma in het ziekenhuis. En uhm toen is hij gewoon boos geworden, omdat zij zich dan niet aan de afspraak hielt. Hij had nog niet eens het verhaal gehoord enn zij zei gewoon ik kan niet en toen begon hij heel boos te worden en vraagt helemaal niet wat er met je aan de hand is. Hij houdt zich strikt aan alle regeltjes en jij moet je aan de regels houden en hij keek helemaal niet om naar hoe gaat het met je en wat is er aan de hand dat je niet kan en gewoon helemaal geen inzicht. PB: Dat vind je dus wel heel belangrijk? RE: Ja dat vind ik heel belangrijk. Die mensen slapen toch in het zelfde huis weet je wel en dat huis voelt heel snel als een thuis voor jou en als er dan iemand rondloopt die alleen je als een klein kind aan het behandelen is.. dat is heel vervelend. Vooral als je het allemaal goed doet en dan steeds om zo'n flauwe dingen. Dat motiveert niet. PB: En welke momenten zijn jou uh heel concreet bijgebleven van de begeleiders? Als je puur kijkt naar hoe de begeleiders met jou omgingen? RE: Nou bijvoorbeeld uhm uh Tika dan die uh vond ik ook zo'n hele goede dat die bijvoorbeeld een dag heel erg stoned thuis kwamen en dan dachten allemaal echt heel stoer dat wij dat allemaal konden verbergen en dan komt zij de keuken inlopen en dan zegt zij ik zie hier allemaal rode oogjes haha. Weet je wel hahaha. Zij zag altijd alles meteen. Bij iedereen kon je altijd alles maken maar zij zag alles. Ik herinner me dat moment zo goed ik dacht kutttt. PB: En wat werd daar dan mee gedaan? RE: Ja dat werd individueel per persoon met de mentor besproken. Ik ging dat natuurlijk vet hard ontkennen. En uh mij geloofde ze dan en sommige geloofde ze niet, maar ik deed het net zoveel als iedereen maar ik kon gewoon beter liegen weet je wel haha. Dus dat is heel heel erg haha maar dat ligt heel eg aan wie je als mentor hebt. Mijn mentor had bij mij ook niets door maar dan ja dat is uh misschien niet zo handig als je van die mensen hebt die niks zien. Naja. PB: En wat heeft jou echt geholpen binnen de hulpverlening?
Pagina | 75
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
RE: Uhm ja vooral dat je zo goed in de gaten gehouden wordt en dat je toch wel vooral met financiën geholpen wordt en dat ze ervoor proberen te zorgen dat je opener wordt, met praten. Ik was bijvoorbeeld heel gesloten. Ik vertelde helemaal niks en ik heb daar heel erg geleerd om dat het helemaal niet erg is om te praten over hoe het gaat en toe te geven als het niet zo goed gaat. En dat is wel uh daar heb ik flink van uh een stuk volwassenheid uitgehaald, om gewoon wat maakt het ook uit om te zeggen wat er met jou aan de hand is. Daar hoef je je niet voor te schamen en dat dat heb ik wel heel erg meegekregen. Dat komt ook door de goede begeleiding. Ja. Dat vind ik uh heel belangrijk welke begeleiding je hebt. Je merkt het gewoon dat sommige mensen die komen daar en die kunnen het goed redden en die krijgen gewoon geen goede mentor en die zijn daar dan na een paar maanden weer weg omdat ze het vervelend vinden, alleen omdat zij een verkeerde mentor hebben en dat is gewoon zo zonde. Ik had inspraak in mijn mentor. De eerste ging met pensioen en de tweede was Tika. Ik had het gewoon nodig iemand die alles doorhad. Zij vroeg ook door en zij pushte door. Ik was altijd zo'n ja-knikker voor mijn vriendin. Altijd alles voor iedereen doen, jezelf vergeten en zij zag dat. En dan zei ik, ik ga naar die en die toe, want die heeft mijn hulp nodig en dan zei zij, ben je niet hartstikke moe? Je mag wel gaan, maar je kiest hier zelf voor. Zij behandelt mij niet als een klein kind, ze laat jezelf de keuze maar ze laat je wel voelen van wat wil jij nou en uhm daardoor neig je toch om een betere keuze te maken. Die avond ben ik bijvoorbeeld niet gegaan. Ik mocht wel, maar zei zij luister eens naar jezelf en toen dacht ik jaa.... Zij is helaas ook ontslagen omdat het fasehuis dichtging. Ja dat is een hele goede. PB: Zij stuurde dus echt aan op je eigen verantwoordelijkheid. RE: Ja dat was echt heel fijn. PB: Wat heeft absoluut niet geholpen? RE: Uh.... Uhm het ging in het begin heel goed met mij, maar bij mij is het mis gegaan toen zij mij te snel naar fase 3 wilde zetten, want fase 2 ging bij mij super goed en toen had ik genoeg toezicht, maar ook genoeg vrijheid op die leeftijd om het goed te doen en ik zat toen ook nog op de middelbare school. Alleen op fase 3 word je zo niet in de gaten gehouden dat je die verleiding om alleen maar de verkeerde dingen te gaan doen, zoals niet naar school te gaan en nog veel verkeerdere dingen te gaan doen zeg maar haha. Die stap is zo groot en zo moeilijk, zeker voor de mensen die daar mee bezig zijn om er vanaf te komen en als je dan ook nog in een huis zit met andere jongeren die ook dat probleem hebben en het allemaal niet in de gaten wordt gehouden... Ik ben toen helemaal de verkeerde kant weer op gegaan. Ik was zo goed bezig! En ja zij, ja er was gewoon meer plek nodig op fase 1, ze willen doorschuiven en iemand naar fase 2 en dan pakken ze iemand die het het beste doet in fase 2 en die schuiven ze door. En toen hebben ze mij gevraagd, goh het het is wel heel snel voor jou om naar fase 3 te gaan wil je dat wel. Ik zeg nou niet perse, maar als het moet doe ik dat wel en dan weer precies hetzelfde dat ik mijzelf opoffer voor iemand anders en eigenlijk is dat heel slecht geweest voor mij en op dat moment hebben zij niet gekeken wat is nou het beste voor mij, maar hebben ze gekken wat is het beste voor de doorstroom. En daarin hebben ze weer een fout gemaakt. Want eigenlijk ben ik terug gemoeten naar fase 1! Het ging zo slecht met mij. Want ik ben in het ziekenhuis beland, omdat het zo slecht met me ging. Ik was gewoon bijna dood. Ik heb daar dood liggen gaan in dat huis. En toen heeft dus Arjan is met mij mee naar het ziekenhuis gegaan en toen heb ik drie dagen op sterven na dood gelegen en toen heeft de coördinator tegen mij gezegd je gaat terug naar fase 1. Hun zeiden zeiden doe maar fase 2 en toen heb ik een maand in fase 1 moeten zitten. Toen weer naar fase 2 en daarna ben ik weer veel te vlug.. ze hebben gezegd je mag wel weg nu. Dus ja, weet je wel, het proces is heel goed alleen ze willen door te weinig geld en te weinig plek, te snel door. En dat moeten ze ook. Ze worden daartoe gepusht en is niet perse de beslissing van de begeleiding. Dat is echt de leiding daarboven. Die zegt jongens opschieten, doorschuiven! En hun hebben geen keus. En dat moet er iemand gekozen worden en dan nemen ze het risico en dat liep bij mij heel verkeerd af. Pagina | 76
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
PB: Wat hadden ze volgens jou moeten doen? RE: Als er geen plek is, is er geen plek. Of iemand anders laten doorschuiven, maar er was gewoon geen plek. Ja of meer plek creëren, maar niet door mensen door te schuiven die er niet klaar voor zijn. Want dat vragen zoiets aan jou, maar je bent zelf totaal niet instaat om te beoordelen of je daar klaar voor bent. Als je een half jaar ofzo in een fase zit. Een normaal traject zit je 3 maanden in fase 1 en uh minstens 8 maanden in fase 2. Ik heb 6 maanden totaal in de eerste fases gezeten en toen ging ik al naar fase 3 toe. Ik was er helemaal niet klaar voor! Toen ja was ik 17 en zo net de goede kant op en dan gaat dat gewoon mis. PB: Hoe heb jij jezelf toch weer op kunnen pakken dan? RE: Nou dat is na fasehuis gekomen. Toen ben ik toen het allemaal zo mis is gegaan toen 3 maanden later mocht ik weg toen. Ik heb vrijstelling gekregen van school omdat het zo slecht ging. Toen uh ben ik heel erg teruggevallen in mijn oude patroon. Doe of alles goed gaat en maar mooi weet je wel. En toen was het weer precies hetzelfde. Te weinig plek. Je zit hier al een jaar en je moet weg. En uhm toen ben ik ook al aupair gaan werken en dat ging in principe van mij uit prima. Alleen toen ben ik echt bij een rot gezin terecht gekomen. Die man die was haha, laten we daar maar niet over beginnen zeg maar. Toen ik daar zat naar 3 maanden, toen moest ik weer terug gaan wonen bij mij ouders en dat was eigenlijk geen optie, maar er was geen geld om het anders te doen. Toen ben ik maar bij de verkeerde jongen gaan wonen en zo'n situaties krijg je dan. Je wordt niet goed op weg geholpen en moet dan terug naar huis, waar je eigenlijk niet terecht kan. maar uiteindelijk toen uh uhm heb ik gestudeerd, maar toen ben ik gestopt met studeren toen ik zwanger werd van hem en toen ben ik dus weer nog een keer bij Entréa gekomen en nu gaat het eingelijk pas 1,5 of 2 jaar echt goed. Dus het hele jaar daarna is eigenlijk ook weer een rommeltje geweest, omdat ik daar te vroeg ben weggegaan en niet goed ben weggegaan. LK: En was er nazorg vanuit Entréa? Of hoe zag dat er uit?
RE: Ja eigenlijk wel ja. Dat viel mij toen ook heel erg tegen, want het half jaar was ik zo te spreken over het fasehuis en het voelde helemaal fantastisch maar alleen als ik terug kijk, moeten ze het gewoon rustiger aan doen en zo'n grote beslissingen aan de jongeren over laten, hoe goed hij het ook denkt te weten. Want ik dacht ook ik kan dat wel. Maar toen ik goed ding nadenken dacht ik van oh ik vind het eigenlijk wel eng. Ja je gaat naar zo'n aupair gezin en als dat niet lukt sta je zo weer op straat. Dat was wel de hele tijd. Dat was veel te heftig op die leeftijd. Je had geen school afgemaakt niks. Je kunt helemaal niks. Dus ja. PB: Dus de stappen die in het Fasehuis gezet werden waren gewoon te groot? RE: Ja. Het begint heel goed en dan door het financiële te kort gaan ze te snel. Dat heb ik bij heel veel mensen gezien. Dat is het zelfde als bij een andere vriendin van mij. Daar ging het precies het zelfde. Ze ging ook naar fase 3 na een maand, ook om de doorstroom te versnellen. En zij ging toen ook helemaal de verkeerde kant op net zoals mij en dat is gewoon heel stom. En zij heeft toen ook vlug vlug vlug maar weer terug naar haar oma moeten gaan wonen, want bij haar ouders kon ze niet wonen. En daar woonde ze tot voor kort nog steeds. Het is ongelooflijk. Het doel is, het heet niet voor niks fasehuis kamertraining, dat je op kamer gaat en zelfstandig wordt in de tijd dat je daar weg gaat. Maar ze sturen al mensen weg, omdat ze er te lang zitten, omdat ze gewoon plek nodig hebben en dan ja dan doe je alles wat je niet goed hebt gedaan, omdat je te vlug bent. Je gooit mensen in het diepe voordat ze er klaar voor zijn. En dat deden ze eerst beter. Eerst keken ze samen met je naar een kamer en nu moet je maar terug naar je ouders, dikke vette pech. En dat was toen we net een Pagina | 77
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
paar maanden een nieuwe zorgcoördinator hadden, waar ik het helemaal niet mee eens was. Die geef ik er ook een beetje de schuld van, want die ervoor was zou dat nooit doen. Toen zij er was ging alles veel beter. En die andere was veel strenger en was veel meer budget budget. En ja dat ging voor heel veel mensen mis. We hadden eerst een hele leuke en toen kwam er een nieuwe. Ze was opzich aardig, maar zij was gewoon zo gericht op ja, de baas moest pleasen en het budget goed moest houden en de doorstroom goed bleef.
Thema 3 : Hulpverlener PB: Maar dan kan ik daar meteen op inhaken want zijn natuurlijk heel benieuwd wat jij dus vindt van uh alle begeleiders, zowel de behandelcoördinator en je mentor en uh de rest de van de begeleiding en systeemtherapie. Ik weet niet of je systeemtherapie hebt gehad? RE: Ja uh die heb ik gehad, maar mijn moeder is zelf stysteemtherapeute dus haha uh ja uh de systeemtherapeut vond ik echt verschrikkelijk. En mijn moeder vond die verschrikkelijk en mijn vader ook. Wij hebben dus ook gezinstherapie gehad uh en uh voor uh dus doormiddel van systeemtherapie voor mijn vader en ik en mijn moeder. En dat uh zijn we na drie keer mee gestopt, omdat het nul nut had en toen zijn we zelf gewoon eigenlijk op eigen houtje mee verder gegaan en dat ging veel beter haha. Dus ze zullen best goede hebben, maar diegene die wij hadden.... nee. PB: En weet je ook hoe dat kan, dat het niet lekker liep? RE: Nou zij kon er gewoon helemaal niks van. Dat klinkt heel lullig maar uh ik ken dus door mijn moeder heel veel systeemtherapeuten al die vriendinnen en zo. Ik heb nooit iemand die het zo slecht door had en zo slecht uh een gesprek op kon krijgen, of door kon dringen. Zij kwam gewoon helemaal nergens. Zij vroeg ook vragen dat ik dacht waar heb je t nu over en nee daar zat helemaal niks in. Ik vond het helemaal niks haha. Het was gewoon na gesprek twee toen zaten wij gewoon met z'n drieën een gesprek te voeren terwijl zij er naast zat. En zij zei gewoon niks meer. Nou toen dachten we we gaan zelf maar praten dan heeft het tenminste nog nut. Het is gewoon verschrikkelijk. En zij zat er maar bij te kijken en toen hebben we gebeld van we hoeven niet meer te komen want wij vinden het totaal niet nuttig haha. Dus ja. PB: En daar gingen ze toen ook mee akkoord? RE: Ja ja, want volgens mij was zij het er ook niet mee eens. Zij gooide het erop dat wij niet bereid waren om met haar in gesprek te gaan. Terwijl wij echt geprobeerd hebben met haar in gesprek te gaan, maar zij stelde echt hele rare vragen en dat ging totaal niet over waar wij het over wilde hebben. Ze legde ook alles bij mij neer. Wij wilde het probleem oplossen en zij ging alleen maar alles oprakelen en het erger maken haha weet je wel. Dat was echt, nee. PB: Maar wat had zij kunnen doen om uh om jou uh beter te kunnen helpen? RE: Nou het ging niet perse om mij helpen. Het ging meer om uh de communicatie tussen mij en mijn ouders verbeteren. En ja zij zij ging daar eigenlijk helemaal niet op in. Wij hebben in het begin heel duidelijk aangegeven wat de zorgvraag was, wat het probleem nou eigenlijk was. Want het contact met mijn ouders was echt verschrikkelijk. En uhm ja zij begon hier nog niet eens over, over het contact tussen mij en mijn ouders. Wij probeerde te praten, maar het gewoon helemaal geen nut haha. Helemaal geen zin haha. PB: En hoe was de kennismaking met de uhm de behandelcoördinator? RE: Nou die eerste dus positief. Die heb ik om de drie maanden heb ik een voortgangsgesprek. Zij was hartstikke leuk en goed en positief over mij en uh zij stelde ook goede doelen en ja dat was gewoon een goede samenwerking. Toen na een half jaar, drie kwart jaar kwam er iemand anders. Met Pagina | 78
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
haar heb ik dus kennis gemaakt toen ik in het ziekenhuis lag dus, dat is ook niet zo'n mooi moment. Dat was het lastigste. Zij leerde mij die dag pas kennen en toen maakte zij van allerlei beslissingen over dat ik uhh dus naar fase 1 moest dit en dat en uh daar was eigenlijk niemand van de begeleiding mee eens. Zij zeiden ook doe maar fase 2 dan is ze gewoon bij ons. Maar zij wilde mij helemaal in huisarrest plaatsen enzo. Ja terwijl ik niet ineens iets crimineels gedaan had ofzo haha ja. Het ging alleen om mijzelf om mijzelf te verzorgen. Maar dat dat liep heel stoef en wij hadden totaal geen klik of band. Ik vind het gewoon heel lastig om accepteren die je totaal niet kent, zo'n beslissingen over je gaat maken en je ineens geen inspraak meer hebt. PB: Kun je vertellen wat de behandelcoördinator volgens mij goed heeft gedaan en minder goed heeft gedaan? RE: Uhm ja de eerste: duidelijk doelen aangegeven en als ik die had gehaald gaf zij mij ook de kans om verder te gaan. De tweede was gewoon ja, hoe zij het wilde en niet anders en uhm dat ging dus helemaal niet goed. (RE haalt haar kind uit de stoel en neemt hem op schoot) PB: Uhm over de kennismaking met de uhm mentor, hoe is dat verlopen? RE: Uhm ja dat vond ik wel goed. Ik kon het heel goed met hem vinden. Hij was heel aardig. (RE brengt haar kind even naar de slaapkamer) RE: Sorry waar waren we? (Kind huilt. RE neemt haar kind weer mee naar de woonkamer) PB: De kennismaking met de mentor was dus wel goed verlopen? RE: Ja. Meteen een goede klik, zowel met de eerste als de tweede. Ik mocht gewoon kiezen, zo van wie wil je als mentor. En ja dus dat kon ik zelf aangeven. En ze zeiden van goh dit zijn je keuzes en toen heb ik Tika gekozen. Ik wist dat zij dat had wat ik nodig had. Dat strenge en uh goed opletten en ja. PB: Fijn dat je inspraak hebt gehad dan. RE: Ja dat was toen ook bij de eerste coördinator haha. Ik weet dat andere mensen na mij geen keuze hebben gehad en dat die daar niet blij mee waren. PB: Had jij het gevoel dat alle hulpverleners om jou heen uhm dat zij het vertrouwen hadden in uh in een goede afloop van de hulpverlening? RE: Ja! Toen het mis ging toen ik naar fase 3 ging. Dacht iedereen eigenlijk dat ik zo easy zou zijn, omdat het zo goed ging en zo makkelijk. Ik hield alles schoon en mijn financiën goed. Ja ik had een baantje en ging naar school. Dus dat leek allemaal heel goed te gaan. Dus toen dat het finaal helemaal mis ging haha. Ik was aan de ene kant heel vaak ziek en langdurig ziek. Dat maakte het wat moeilijk en dat maakte het vooral dat ik veel hulp nodig had met school, maar verder was eigenlijk alles heel positief. PB: Oke en welke dingen zijn nu nog echt, die je nog steeds gebruikt? Dus die je vanuit het fasehuis hebt geleerd? RE: Ja dat is, zoals ik net ook al zei, uh open zijn uh over je problemen. Net als nu heb ik totaal geen moeite om over mijn problemen te praten en ik schaam me ook nergens meer voor, want het is gewoon gebeurd. Ik kan er niks meer aan doen. Ik heb toen mijn best gedaan en heb toen fouten Pagina | 79
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
gemaakt en ja toen was het juist overal zo voor schamen en houd je mond maar. Ik juist geleerd om gewoon open te zijn, want dat lucht op en dan kun je veel beter slapen en dat werkt ook gewoon. En dat doe ik nu nog steeds. Toen dacht ik wat mensen van je denken en nu wat maakt het ook uit. PB: Ik vind het ook echt knap hoe jij dit doet hoor! RE: Dankjewel haha ja uh uh daarom zeg ik ook zo makkelijk ik heb daar geen probleem mee. Het is voor mij ook gewoon een goede oefening om dit te blijven herinneren van je moet niet zo wegstoppen en doen of het niet gebeurd. Want zo erg is het allemaal niet. Het is niet erg.
PB: Uh eens even kijken. Jij verteld al heel veel dus wij hebben tussendoor al antwoorden op heel veel vragen. RE: Hahaha. Thema 4: Relatie cliënt en hulpverlener(s) PB: Uhm als jij problemen had, naar wie ging jij dan als eerste toe. RE: Tika of Arjan, want uh.. PB: Is Arjan ook jouw mentor geweest? RE: Nee maar daar kon ik het gewoon heel goed mee vinden. En zij vervangen ook ooit elkaar als de ene er niet is en je hebt toch iets om mee te praten, dan kan je naar iemand toe. En je moet toch veel met hen bespreken, dus je brengt veel tijd met ze door, zonder dat je dat expres doet zeg maar. En uh met Arjan heb ik gewoon altijd goed kunnen vinden. En hij was ook een beetje zoals Tika nonsens weet je wel, maar toch ook wel heel oprecht. En uh hij heeft wel toevallig elke keer als het mis ging was Arjan er, dus dat geeft wel een band. Want één keer dat ik helemaal in elkaar geslagen was en toen was hij er ook. Toen hebben we de politie moeten bellen, aangifte gedaan. En toen ik mishandeld was en toen was ook Arjan er weer en toen ziekenhuis, Ajan! En dat uh ja dan merk je toch wel hoe goed persoon dat dan is je weet je wel. Hoe goed hij er voor je is. PB: Wat vond je daar juist goed in deden? RE: Ik vond dat ze heel goed.. Oprecht lieten zien dat het ze ook echt uitmaakte dat ze ook heel goed... dat het ze ook echt uitmaakte en niet dat het hen alleen ging om het werk. Nee echt uhh inderdaad ja oprechte interesse toonde vooral en toch op een soort ouderlijke manier, striktheid tonen die ik niet heb gekend. Dus het waren voor mij allemaal vervangende ouders haha. Mijn ouders zijn nooit streng geweest en als kind is dat gewoon niet handig. Je hebt gewoon regels nodig en als geen regels hebt weet je niet wat je moet doen met jezelf en dan gaat het mis haha. PB: Was het in het begin niet moeilijk om hen te accepteren? RE: Jawel, maar dat ligt er precies aan wie je hebt, want als je iemand hebt die dat op een goede manier aanpakt en jezelf keuzes geeft, maar jou gewoon in laat zien van is dit niet best om te doen. En ze je niet op een kinderlijke manier behandelen want dat is voor iedere puber de grootste nachtmerrie. Want je voelt jezelf super volwassen en dan wordt je behandeld als klein kind en dat is super frustrerend. Alleen dus bijvoorbeeld Arjan, Tika en Peter, die eerst mijn mentor was, deden dat heel goed. En uh ja daar heb ik ooit wel wat moeite mee gehad, maar dan deed ik wat ik daarvoor ook altijd deed. Niks aan de hand, mooi weer spelen. PB: Had je ook het idee dat je uh op één lijn zat met de hulpverleningsdoelen die je had? Pagina | 80
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
RE: Ja. ja. Dat is natuurlijk als je intake gaat doen, dan stel je die ook zelf op. er wordt dan ook over gesproken, wat wil je zelf en wat je ouders vinden. Om de drie maanden worden die dan bijgesteld maar uh ja de grote doelen kom je natuurlijk zelf mee, want ze vragen je wat wil je. En ik zei ik wil hulp met school, hulp met mijn financiën en hulp met uh meer zelfvertrouwen krijgen en uh ja beetje lekker in mijn vel zitten zeg maar en beter worden. En uh.. tot op dat punt heeft het allemaal goed geholpen haha. En na het fasehuis heb ik tips nog steeds kunnen gebruiken. Maar het was nog niet voldoende om er helemaal klaar voor te zijn en weg te gaan. Nee. PB: En uhm er evaluatiemomenten geweest? (Kind praat brabbelt er doorheen) RE: Sorry wat zei je haha? PB: Haha evaluatiemomenten vroeg ik, of die er zijn geweest? RE: Ja je hebt uh standaard elke week een gesprekje met je mentor. Een half uurtje om te kijken hoe gaat het met school en hoe gaat het met dit en hoe gaat het met dat. En dat had je dus 1 keer in de 3 tot 6 maanden een groot evaluatiegesprek met ouders erbij en mentor erbij en zorgcoördinator erbij en dat ja, dat ging opzich ook goed. En dat dan bespreek je ook of je verder mag naar een volgende fase. Kun je doelen afsluiten of moeten er doelen bijkomen. Dat ging prima. PB: Maar daar had je zelf dus ook weer inspraak in? RE: Ja je praat gewoon mee en als je het ergens niet mee eens bent dat zeg je dat. En alles wordt gewoon genotuleerd en ja dat ging prima haha. Thema 5: Cliënt PB: Oke dan zijn er nog een paar vragen willen stellen over wat jij zelf bijgedragen hebt aan de hele hulpverlening. Uhm wat heb je bijvoorbeeld zelf gedaan dat geholpen heeft tijdens de hulpverlening? RE: Uhm ja in het begin luisterde ik heel goed. Of ik heel haha goed luisterde. Nee maar uhm wel gewoon hun ook met respect behandelen en proberen te luisteren en proberen te doen wat ze zeggen. En proberen ook echt hun tips in mij op te nemen en dat ging super redelijk goed ook. En ja. Ik vond het heel fijn om regels te krijgen. Ik kom uit een heel groot gezin en uhm ik werd gewoon het vergeten kind omdat ik het oudste was. Zo van die redt het allemaal wel. En ja ik kreeg gewoon helemaal geen regels bijvoorbeeld als mijn moeder daar zei ik tegen van ik ga stappen, toen ik 14 was hè! Oh is goed doei! Niet eens van hoelaat ben je thuis? Heb je licht op je fiets? Gewoon doe maar en dan weet je wel en dan 7 uur 's ochtends kom ik dan met dezelfde kleding aan binnenlopen en vraagt ze: waar kom jij vandaan? En dan zei ik: Oh ik was even buiten roken. Ooooh oke!! Klaar. Helemaal niks. Nooit. PB: Het is wel ineens een hele grote stap dan om naar het Fasehuis te gaan. RE: Ja! Ja precies. Maar ik heb juist allemaal gekke dingen gedaan om aandacht te krijgen. Voor mij is dat een teken dat mensen om je geven als zij regels opleggen en dat is een teken dat mensen het beste met je voorhebben. Dat het ze iets boeit wat er met jou gebeurd. Nu weet ik dat het niet zo is. Maar als puber dacht ik toen het boeit ze gewoon niet om regels te geven en daarom vond ik het juist zo fijn om regels te krijgen. Zo van zij geven echt om mij. Hert maakt ze wat waar ik ben yes!! En uh dat had ik volgens mij wel meer mensen daar. Die te vrij gelaten werden. PB: Zijn er ook dingen geweest die dus niet geholpen hebben in dat wat je deed? RE: Uhm ja wat bij mij gewoon niet hielp is mij vrij te laten. Bij mij hielp de strengheid juist om goed te luisteren en ik het leer te accepteren en het oké te vinden. Tot op een bepaald punt natuurlijk want je Pagina | 81
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
wel op een leeftijd van hallo dit heb ik altijd gemogen, dat wil ik nog steeds kunnen. Maar nee weet ik niet zo goed. Thema 6: Relatie cliënt en zijn omgeving. PB: En als je kijkt uhm naar je omgeving, dus je familie en vrienden. Uhm in hoeverre heb jij steun ervaren van hen? RE: Nou ik heb nog al gemerkt dat mijn vrienden niet zo'n fantastische vrienden waren, want uh die lieten mij echt altijd als een baksteen vallen. Ik zat gewoon op een school met allemaal best wel rijke luis kinderen en uh die voelde zich altijd veel te goed. En die ouders voelde zich veel te goed. En toen ik naar het fasehuis ging was het al helemaal van: Oh mijn god, dat is heel raar. Fout kind weet je wel. En een paar vrienden heb ik wel overgehouden hoor. Maar op de middelbare school is iedereen met ikke ikke ikke bezig en als iemand dan elke keer problemen heeft dan hebben ze er niet genoeg tijd voor haha. PB: En je ouders? Ondanks dat je daar dus wegging. RE: Mijn vader heb ik het eerste half jaar niet gezien. En uhm we zijn nog wel genoeg samen hoor. Mijn moeder kwam nog wel genoeg langs, alleen die uh heeft ook altijd heel druk. Dus die kwam heel af en toe lang. Mijn zusjes en broertjes zijn ook maar 1 of 2 keer langs geweest. Ik ben nog wel ooit een keer daarheen gegaan, maar dan hielt ik dat maar een half uurtje, uurtje vol en dan was ik weer weg haha. Wij konden nog wel eens ruzie krijgen. Sinds we gezinstherapie hebben gehad, hebben we zelf besloten er meer aan te gaan werken. Eigenlijk gaat het langzamer had beter toen ik weg ging bij het fasehuis. Eigenlijk pas toen ik zwanger werd van hem (wijst naar haar kind) toen is het pas een stuk beter gegaan. Toen uh zijn ze me ineens wel verrassent veel te hulp geschoten. En uh dat is ook een reden dat de band nu wel weer een stuk beter is, want dat is toen eindelijk een keer gezegd nu gaan we je helpen en dat hebben ze toen ook gedaan. PB: Maar je zei straks toch ook dat je zelf weer die systeemtherapie met drieën weer opgepakt hebt? Of hoe heb je dat gedaan? RE: Nou nee we zijn gewoon zelf er meer over gaan praten. We zijn er gewoon thuis over verder gaan praten en er voor gaan zitten. Hoe gaan we zit oplossen en hoe kunnen we beter om gaan met het probleem en toen kwam ook steeds meer boven tafel wat nou het probleem was tussen ons. En uh ja toen er duidelijk was dat het van uit hun kant niet zo bedoeld was, als ik ervaren had en andersom konden wij eigenlijk gewoon beginnen met een nieuwe start en proberen fatsoenlijk met elkaar om te gaan. LK: Heeft jouw openheid die je in het fasehuis hebt geleerd, daarin geholpen om weer goed met je ouders overweg te kunnen? RE: Ja. Dat sowieso. Ja want ik was eerst helemaal gesloten en vertelde niks aan mijn ouders, omdat zij niet luisterde. Maar toen het zo mis ging hadden ze pas door hoe mis het met me was en hoe slecht het met me ging en toen luisterde ze ineens wel. Ja. PB: Had je nog andere hulpverlening toen je in het fasehuis zat? RE: Uh ik had wel met Entréa een psycholoog Ida. Daar heb ik wel mee gepraat. Drie keer denk ik ofzo. Maarja, dat was meer gewoon dat ik meer even dat ik tegen haar aan kon praten, beetje kon zeiken haha, maar daar hebben we verder niet veel mee gedaan. Echt een beetje haha.... Dat ik me niet schuldig moest voelen, want ik voelde me altijd schuldig tegenover andere mensen haha. Ik had dat heel erg. Ik kon mijzelf niet zielig vinden tegenover anderen. Ik vond altijd dat andere het zwaarder hadden en ik me aanstelde. Ik weet nu dat was helemaal niet zo. Maar je wil niet het slachtoffer zijn. Je wil niet andere mensen lastig vallen met je problemen. Maar bij mij was dat... Nou ja, zij wordt er Pagina | 82
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
voor betaald dus zo schuldig hoefde ik me niet te voelen, maar dan nog zat ik daar van oh sorry dat ik veel vertel terwijl weet je wel. Thema 7: Terugblik op de hulpverlening PB: Als je nu terug kijkt naar het fasehuis hè? De verwachtingen die je in het begin had zijn die uitgekomen? RE: Ja en nee. Precies wat ik al zij. Tot op een begeven moment en toen was ik teleurgesteld. In het begin boven verwachting daarna is het overgegaan in teleurstelling ook al heb ik er uiteindelijk nog steeds veel aan gehad. LK: Dus als je kijkt waar je nu staat, dan heeft het wel gewerkt? RE:Ja. ja. ja. PB: Het was een teleurstelling dat de stappen te snel zijn gegaan? RE: Ja precies maar het voelt dan ook wel.. misschien moest ik ook wel rock bottem raken voordat ik weer omhoog kon ofzo. Want het ging gewoon nooit helemaal 100 procent. Het ging soms weer even beter, dan weer niet dan weet wel, maar daarna kon ik alleen maar weer omhoog. Toen kon ik alleen maar de goede kant op haha. (RE benoemd naar haar kind dat zij nu heel gelukkig met hem is) PB: En als ik jou de laatste vraag mag stellen.. Als jij nou de directeur van het fasehuis zou zijn hè, hoe zou het fasehuis er dan uitzien? RE: Eigenlijk precies zoals daar, met allemaal Arjans en Tika's haha! En uh uhm veel rustiger. Geen uh fase 3 meer, gewoon uh fase 1 en fase 2 en niet langer. PB: Ja die fases zijn er nu helemaal niet meer. RE: ja dat is in het laatste jaar een trajecthuis geworden inderdaad maar uh uhm als toen zo voor mij was dat trajecthuis vond ik al helemaal nergens op staan. Die verandering hadden ze al een beetje in moeten voeren toen ik daar al zat, alleen dat uh heb ik alleen vanuit mijn ervaring, van de mensen die ik daar gezien heb, werkt dat echt voor geen meter. Als je kijkt dat het oneerlijk wordt voor iedereen. Nu wordt het in het trajecthuis heel oneerlijk verdeeld. Dat beloningssysteem dat werkt, maar dat is er nu niet meer. Dus gewoon je mag dan wel dit en dan weer niet. Terwijl juist een fase afsluiten en verder gaan is heel duidelijk en ja. Dat vind ik heel goed. Volgens mij vonden best veel begeleiders dat geen goed idee om te veranderen. Maar ja, dat is goedkoper hè en sneller. Mensen kunnen sneller door. Ik vind het heel belangrijk dat ze de tijd voor je nemen en dat het niet om geld draait, want je betaalt er zelf ook nog eens aan mee hè, om daar te zitten. Je ouders leveren alle kinderbijslag in en betalen een paar honderd euro per maand. Is lullig dat je zomaar wordt weggestuurd. LK: Ik denk dat we wel alle vragen hebben gesteld. PB: Ja heel helder hoor, hoe je antwoord geeft op onze vragen.
Pagina | 83
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 8 Codering interviews Toelichting op het IWF model Respondent 1 Oranje Respondent 2 Paars Respondent 3 Bruin Respondent 4 Rood Respondent 5 Licht blauw Respondent 6 Donker blauw Respondent 7 Grijs Respondent 8 Groen Respondent 9 Roze
WERKZAME FACTOREN Microniveau 1. Alliantie a. Persoonlijke alliantie: Behandelcoördinator: > 4:Er was een klik >1: Eerste behandelcoördinator was positief ( klik) >4: Er waren overeenkomsten in gedeelde interesses ( gedeelde interesse) Mentor: >4: Er was een klik >1: Ik kon het heel goed met hem vinden >1 Beide mentoren goede klik. >5: Er was een klik bij de tweede mentor. >3 Ik kon het meteen goed vinden met mijn mentor. ( klik) 4: Ik herkende mij in de hulpverlener ( herkenning) >4: Een vertrouwde basis (vertrouwensband) >4: Verdieping en verplaatsing in jou als persoon. ( empatisch vermogen) Pedagogisch medewerkers: >4: Ze hadden inlevingsvermogen ( empatisch vermogen) b. Taakalliantie: Algemeen: >3: Iedereen was het eens over de doelen, ze zaten op een lijn >3: De doelen zijn naar jou gericht en ja, dat is gewoon goed >9: Ik moest mijn doelen zelf bedenken ( overeenstemming doelen). >4: Het voeren van mentorgesprekken >5: Er was een standaard procedure rondom de evaluatiemomenten. Een keer in de drie maanden was goed >9: Één keer in de week een mentorgesprek. We praatten dan en deden toneelspelletjes om te oefenen. >9: Zo’n gesprek op het einde over de doelen heb ik met haar gehad. ( aanwezigheid evaluatiemomenten) Behandelcoordinator: >1: Als ik doelen behaald had, kreeg ik de kans om verder te gaan. >6: Ik kon werken aan mijn persoonlijke leerdoelen. ( overeenstemming in werkwijze). >1: Duidelijk doelen aangegeven >2: Samen doelen formuleren, maar ik had er maar twee >5: Er werd open naar doelen gekeken, we stonden op één lijn ( overeenstemming doelen). >1: Je praat mee en geeft aan wanneer je ergens niet mee eens bent. Dit wordt genotuleerd ( aanwezigheid evaluatiemomenten)
2. Professional a. Expertise: Algemeen: > 4: Ondersteunend >5: Het Fasehuis bood goede ondersteuning, >2: Altijd een gesprekje aangaan. >6: ik kon goed met hem praten. >7: Wekelijks goede gesprekken. ( Emotionele ondersteuning) Pagina | 84
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
>5: Het Fasehuis heeft een persoonlijke benadering >6: je bent echt een individu, en ze gaan kijken wat bij je past >6: ze behandelen ons op ons eigen niveau >7: Prettig dat het persoonlijk is ( persoonlijke benadering) >3: Als de jongeren goed begeleid worden dan hebben ze ook geen reden om boos te worden.>8: De hulpverleners zaten in het begin op een lijn ( eenduidig werken) Behandelcoördinator: > 4: Ze was praktisch met leerdoelen ( praktische ondersteuning) >7: Ze kon andere hulpverleners goed aansturen (leiderschap) Mentor: >9: Hij zorgde ervoor dat ik contact had met mijn moeder en nam contact op met haar over mij. ( systeemgericht werken) >3: Mijn mentor liet me wel alles zelf doen, want voorkauwen dat werkt niet ( oplossingsgericht werken) >2: aanvraag studiefinanciering > 4: Praktische begeleiding >5: Wist hoe je dingen aan moest pakken >5 Geholpen met gesprekken op school. >8 De mentor heeft geholpen met het maken van een overzicht. >9: Hij ging mee naar een rapportgesprek op school ( praktische ondersteuning) > 4: schop onder de kont geven >4: Bemoediging. > 5: Hulp bieden ( emotionele ondersteuning) >9: Mijn eerste mentor begreep mij. ( begripvol) Pedagogisch medewerkers: >8: Contact oppakken met ouders. >9: Ze keken meer naar hoe je dingen op kon lossen >3 Gezin erbij betrekken, mening van het gezin vragen ( systeemgericht werken) >5: Aansturen op zelfstandigheid. >5: Samen problemen oplossen ( oplossingsgericht werken) >4: Ze hebben mij praktisch geholpen en heel veel ondersteuning kunnen bieden >5: Goed geholpen met de gesprekken op school. >7: Praktische tips, bijvoorbeeld efficiënt zijn maar sneller >8: Geholpen worden om dingen op te pakken, zoals financiën zelf te beheren. > 7: Fijn dat ik de mogelijkheid kreeg om me te verdiepen in het koken. >9: Het fasehuis heeft mij geholpen, bijvoorbeeld bij het vinden van een huis. ( praktische ondersteuning) >1: Tijdens het proces werden de regels soepeler en kreeg ik meer ruimte om te doen wat ik wilde. > 1: Regels opleggen is voor mij een teken dat mensen het beste met jou voor hebben. > 5: Ze konden op het goede moment switchen naar een serieuze aanpak ( hanteren regels en afspraken) >1: Ze proberen er voor te zorgen dat je opener wordt met praten >1: Leren praten over hoe het gaat en toegeven als het niet zo goed gaat. >1: Ik kon mijn hart luchten >3 Ik had het gevoel dat de begeleiders mij konden helpen. >3: Zij steunden mij. >4: Helpen. >9: Iedereen hielp mij. >4: Ik kan terugvallen op iemand en dat iemand jou eens kan vertellen: joh je doet het goed. >4: Dat mensen met je meedenken bij bepaalde keuzes >6: ze waren allemaal in staat om mij te helpen. (emotionele ondersteuning) >6: ze lieten mij heel vrij in dingen, 3 De begeleiding gaf mij een gevoel van vrijheid. (vrijheid bieden) >6:Onderlinge communicatie tussen begeleiders verliep goed >9: Goede communicatie, betrokkenheid en hulp >6: iedereen was op de hoogte van wat er speelde binnen het Fasehuis ( eenduidig werken) > 1: Het waren voor mij allemaal vervangende ouders. >4: Een voorbeeldfunctie hebben >6: de begeleiders waren een soort ouderfiguur. >6: ze was extreem milieubewust, daar heb ik van geleerd (rol van opvoeder) Systeemtherapeut: > 2: Ging mee met gesprekken met moeder, hierdoor meer contact met moeder. >3: Hij bekeek het verhaal vanuit meerdere kanten. >3: Hij betrok iedereen, de hulpverlening was ook gericht op mijn broertje en mijn moeder>9: Ze luisterde altijd naar beide kanten. Wat is goed voor mijn moeder en wat is goed voor mij. ( systeemgericht werken) >9: Zij zocht naar oplossingen tussen mij moeder en mij. ( oplossingsgericht werken) Andere hulpverlening (psycholoog): >9: Zij was niet bang voor mijn moeder, dat vond ik grappig. Mijn moeder had geen vertrouwen in de jeugdzorg, maar wel in haar. ( systeemgericht werken) >5: Samen problemen oplossen ( oplossingsgericht werken) >1: Ik kon mijn hart luchten ( emotionele ondersteuning) Pagina | 85
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
b. Persoonlijke kenmerken van professionals: Behandelcoördinator: >4: Kritisch >4: Eerlijkheid ( duidelijkheid) >5: energiek ( energiek) >5: Ze was gewoon neutraal, dit past goed bij haar functie. ( neutraliteit) Mentor: >6: hij was heel lief >6: hij was aardig >9: Hij was heel lief en leuk ( vriendelijkheid) >4: Ze was heel rustig (rustig) >4: Ze was wel heel zorgzaam >6: hij was heel behulpzaam ( zorgzaamheid) >8: Tweede mentor was duidelijk >6: hij was streng op het juiste moment ( duidelijkheid) >6: hij was rechtvaardig ( gelijkwaardige houding) >4: Energiek >4: Enthousiast ( energiek) >9: Ze was open. Dat zag ik gewoon aan haar hele uitstraling ( open houding) >9: Hij oordeelde niet over mij. ( respectvolle houding) >9: Veel gepraat met de begeleiding, vooral met mijn mentor. >9: Ik kon alles tegen mijn mentor vertellen. ( luisterend oor) Pedagogisch medewerkers: >1: De begeleiders waren heel vriendelijk >2: De begeleiders waren spontaan >4: De begeleiders waren aardig. >9: Ik vond dat iedereen heel aardig was. Betrokken enzo. ( vriendelijkheid) >3 Ik kon altijd met ze lachen. >5: Ze waren grappig >7: Gezelligheid,bijvoorbeeld samen thee drinken >7: Ze probeerden altijd een goede sfeer neer te zetten >7: Veel babbelen ( creëren ontspannen sfeer) >6: je wist waar je aan toe was. >6: ze motiveerden hun keuze altijd. >6: ze konden goed een scheiding maken door te zeggen wat wel en niet mag >8: Duidelijke uitgelegd wat het Fasehuis was en wat er ging gebeuren ( duidelijkheid) >1: Ze toonden oprechte interesse >3 Ze zijn geïnteresseerd in mij >5: Iedereen was geïnteresseerd (interesse) ( interesse) >4: Begeleiding met veel ervaring ( ervaring) >1: De begeleiders waren streng maar rechtvaardig, dat hielp voor mij ( gelijkwaardige houding) >3: Het waren eerlijke begeleiders ( open houding) >3: Zij hadden respect voor mij >3 Ze zien je daar echt als een persoon. >6: buiten dat ze Entréabegeleiders zijn, zijn ze ook menselijk. ( respectvolle houding) >3: Zij vertrouwden mij ( vertrouwen) > 2: Ze luisterden wel >3: Ik kon mijn hart luchten. ( luisterend oor) Systeemtherapeut: >9: Zij was lief. >7: Het was heel gezellig als ze langs kwam >7: Hele aardige vrouw ( vriendelijkheid) >3: Hij bleef doorvragen > 4: Ik herkende mij in de systeemtherapeut ( interesse) >3: Hij luisterde naar mij ( luisterend oor) Andere hulpverlening (psycholoog): > 5: Luisterend oor. >5: Fijn om te praten en je ei kwijt te kunnen ( luisterend oor) 3. Cliënt a. Persoonlijke kenmerken: >2: Ik had doorzettingsvermogen >3: Ik kwam afspraken na > 4: Ik heb veel actie ondernomen, de drive >4: Ik had een actieve houding >4: Ik was heel gemotiveerd >5: Ik was gemotiveerd. > 7: Als er iets moest gebeuren, kaartte ik dit aan. ( motivatie) > 1: Iedereen met respect behandelen. >:3 Ik behandel de begeleiders normaal en met respect ( respect) >2: Ik deed alles zelf. Vanaf mijn zevende kreeg ik al taken zoals afwassen, eten koken, boodschappen doen. >9: Ik was gewoon zelfstandig met poetsen en koken en stofzuigen.>5: Ik was serieus ( zelfstandigheid) >3: Ik had vertrouwen in de begeleiding van het fasehuis. > 4: Ik had vertrouwen in de mensen, dat zij hulp konden bieden. >6: ik had vertrouwen in elke begeleider ( hoop op goede afloop hulpverlening) Pagina | 86
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
>6: ik was heel realistisch ( realistisch) > 1: Ik luisterde goed >1: Tips uitvoeren >3: Ik nam tips aan. >3: Goed kunnen aanpassen. >:3 Ik ben makkelijk in de omgang >6: ik accepteerde dingen die anders zijn. >6: ik paste me altijd. >8: Ik luisterde naar de hulpverleners. > 8: Ik stond open voor wat zij zeiden en om met hen te overleggen (aanpassingsvermogen) >1: Ik was open >4: Ik was heel erg open. > 4: Ik praatte makkelijk >5: Ik was open >6: ik kan goed met mensen praten >9: Gewoon lachen en praten. Ik praat heel veel altijd! ( openheid) Mesoniveau 1. Steunfactoren in cliëntencontact (de eigen leefomgeving): >2: Ik kreeg steun van mijn vrienden >2: Ik kreeg steun van mijn ex-vriend >3: Ik heb van mijn vrienden goede steun ervaren. >4: Ik heb in die tijd vrienden leren kennen waar ik nog steeds mee bevriend ben. >9: Met sommige vrienden sprak ik wel of, of kwamen naar het fasehuis >6: ik heb heel veel vrienden en daar heb ik veel steun van gehad >6: vrienden zijn een opvangnet. >7: Het Fasehuis heeft mij de ruimte gegeven om vrienden thuis mocht ontvangen >7: Ik heb goed kunnen praten met vrienden >8: Ik heb vriendschappen overgehouden aan het Fasehuis ( Steun van vrienden) >4: Ik had super super veel aan mijn sociaal netwerk, een bijzondere relatie met mijn oom en tante >5: Ik had veel contact met mijn familie, zij zorgden voor een goed gevoel en stemming ( Steun van familie) >1: Ik ben bevriend geraakt met de meeste huisgenoten. >3: Ik kon het met iedereen goed vinden, dat vind ik belangrijk. > 4 Fijne huisgenoten, we hadden elkaar nodig. > 4: Samen activiteiten uitvoeren. >6: ik vond het fijn om met allerlei culturen bij elkaar te wonen >6: acceptatie van de groep was groot >7: Ik heb vrienden gekregen in het Fasehuis en deze heb ik nog steeds. >7: Op het einde hadden we een leuke groep en was de sfeer gezellig >8 Ik had steun aan mijn vriend van het Fasehuis ( Steun van huisgenoten) 2. Setting: >2: Dichtbij het station en de supermarkt >3: Goede buurt alles was dichtbij. >4: Het Fasehuis ligt centraal >5: Fijne locatie, centraal in de stad >6: het was lekker dicht bij de stad >8: Ik vond het op zich een goede plek, de supermarkt was echt op een loopafstand >9: Dichtbij school, vrienden en station. (centrale ligging) >2: Het was een normale buurt, huiselijk >5: Fijne buurt >6: ik heb me veilig gevoeld in de buurt >7: Goede buurt, niet in een probleemwijk ( fijne buurt) >3: Er was een goede sfeer, vrienden kwamen graag mee zo leuk was het. >4: Echt een plek waar je je thuis voelt >4: Tot rust komen >5: Voor het eerst in mijn leven een plek waar ik mijn thuis had >5: Er was een goede sfeer in huis >6: ik heb bij het Fasehuis de ruimte en de rust gekregen die ik nodig had. ( goede sfeer huis) >1: Een gezellige woonkamer > 2: Er was een bank en een televisie >3: Op de Vijgh waren hele hoge plafonds en de lampen hadden zo’n barokstijl. >3: Je had je eigen kamer, dus daar zat ik meestal > 4: De gezamenlijke huiskamer was super goed >5: Het huis werd goed onderhouden >6: ik had een knusse eigen kamer. 7: Het was gezellig ingericht ( huiselijke inrichting) > 1: Komt over als een huis >1: het is niet zo groot, en dat vond ik fijn >1: het lijkt op een studentenhuis >4: Fijn dat we een tuin hadden >5 Het was fijn dat je je eigen plekje had >6: het oude gebouw maakte het huiselijk >6: ik kreeg een studentenhuis gevoel ( goede uitstraling gebouw) >4: De douche- en keukenvoorzieningen waren prima >5: Goed functionerende apparaten >7: Alle faciliteiten waren aanwezig ( goed werkende voorzieningen) 3. Organisatorische factoren > 4: Snel een plek vrij in het Fasehuis >6: binnen een maand mocht ik op gesprek komen, om naar het Fasehuis te gaan. >8: Ik kon snel terecht op het Fasehuis ( effectieve instroom) >1: Er is altijd iemand om op terug te vallen. >3: Het kantoor was heel fijn, er was altijd iemand. ( bereikbaarheid hulpverleners) >3 Kennismaking was meteen goed. > 4: Goede kennismaking door een avond mee te eten met een vriendin ( hartelijke kennismaking) >4: Vaste huisavonden >9: ’s Avonds aten wij altijd samen en vertelden we over de dag. ( gezamenlijke mogelijkheid) > 5: fijn dat ik een plek had waar ik lange tijd kon verblijven ( vaste verblijfplaats)
Pagina | 87
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
> 4: De organisatie is goed geregeld, niveaus, behandelcoördinator, groep, mentoren, gewoon wel een hiërarchie erin >3: Als organisatie goed, ze hebben goede mensen gehad die ons heel goed hebben geholpen. >9: Entrea wacht niet op het moment dat het fout gaat, maar helpt je direct.>7: Ik vond het Fasehuis zeer goed opgezet. ( monitoring hulpverlening) >1: Ik had inspraak over de keuze van mijn mentor >6: ik kon mijn voorkeur aangeven voor en mentor middels een vragenlijst ( inspraak keuze mentor) 4. Kwaliteit van samenwerking bij complexe problematiek: >2: de hulpverleners regelden dingen met mijn voogd >9: Gezinstherapeut en mijn voogd gingen samen. >9: Mijn gezinstherapeut en het fasehuis gingen ook samen. ( samenwerken) NIET WERKZAME FACTOREN Microniveau 1. Evenwicht draagkracht en draaglast >1: Je krijgt te snel veel verantwoordelijkheid, de stap was te groot en te moeilijk. Ik ben toen helemaal de verkeerde kant op gegaan >8: ik liep aan tegen de snelheid van het zelfstandig worden binnen het Fasehuis >1: Doordat ik te snel weg ben gegaan ben ik teruggevallen in mijn oude patroon, hierdoor ging het helemaal mis ( niet aansluiten mogelijkheden) >5: specifiekere hulp (psychologisch) kon het Fasehuis niet bieden >5: ik ontving geen sociaal emotionele ondersteuning >7: ik heb onvoldoende hulp gehad voor mijn interne problematiek >5: ik ontving geen aansturing in dagstructuur ( ontoereikend hulpaanbod) >7: ik had verwacht dat ik meer inspraak in mijn eigen traject, het leek allemaal al uitgestippeld >8: ik had weinig inspraak in mijn eigen traject, het moest op hun manier ( weinig inspraak) 2. Veiligheid >1: Het werd allemaal niet in de gaten gehouden ( weinig controle) >4: Ik was ervan overtuigd dat er op het Fasehuis spullen werden gejat en dat daar weinig mee gedaan werd. Ze gingen er laks mee om. >6: ze konden niet altijd goed sancties geven >6: ze kunnen geen straf geven want dat gezag hebben ze niet >6: een chronisch zieke begeleider kon zichzelf niet altijd goed verdedigen tegen mondige jongeren (niet ingrijpen) >4: Andere jongeren werden met mij besproken, waardoor ik mijn plek niet goed meer wist. Ook zette dit de relatie tussen tussen de jongeren en begeleiding op het spel>7: tussen de begeleiders onderling werd veel gesproken over persoonlijke gesprekken van mij ( roddelen) 3.Cliëntfactoren >2: Ik was mijn tijd aan het uitzitten, ik had er in principe gewoon geen zin meer in >2: Het interesseerde mij ook eigenlijk niet (ongemotiveerd) >2: Als ik problemen had, dan ging ik eerder naar vrienden dan naar de begeleiding) >7: ik had het gevoel dat ik mijn problemen niet kon aankaarten ( weinig vertrouwen in hulpverlening >4: Ik vond het moeilijk om mij kwetsbaar op te stellen ( jezelf niet bloot geven) >5: ik was chaotisch >5: ik kon moeilijk plannen >5: ik had moeite met het uitvoeren van afspraken in het plan (ongestructureerd) >7: ik had iets minder moeten zeuren (zeuren) >8: ik was eigenwijs >8: ik luisterde niet (moeite met acceptatie gezag) 4. Interactie hulpverlener en cliënt >2: Hulpverlening uit een boekje dat werkt gewoon heel averecht >5: Entréa als organisatie heeft geen prettige persoonlijke benadering >2: Er waren veel zakelijke gesprekken >2: Ik heb eigenlijk niet zoveel contact met ze gehad, ik meer betrokkenheid verwacht ( afstandelijk) >2: Sommige hulpverleners waren streng, ergens anders had ik veel meer vrijheid >2: De meeste nemen een ouderrol in, zo’n betweterige toon (beheersmatige aanpak) >2: Ik had altijd het gevoel dat ik tegen de kast of muur aan het praten was >6: er zaten veel jongeren in het Fasehuis met veel problemen. Hier ging veel aandacht naar toe ( niet gehoord voelen)
Pagina | 88
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Behandelcoördinator: >1: De behandel coördinator was te streng >1: Ik had het gevoel geen inspraak te hebben. >1: Het ging hoe zij het wilde en niet anders en dat ging helemaal niet goed. >2: Ze was een beetje directeur achtig. ( beheersmatige aanpak) >1: Ze was te erg gericht op het budget bijhouden en de doorstroom van de jongeren >2: Ze was heel zakelijk >8: ik vond de behandelcoördinator erg zakelijk >7: zij moest zich inlezen wat er met mij gebeurd was, op het moment van gesprek >8: was niet goed op de hoogte van de situatie ( afstandelijk) >1: De kennismaking verliep stroef en we hadden totaal geen klik ( Geen klik) >2: Ik heb ooit van haar gehoord, maar ik heb haar nooit gezien>3: Ik weet niet meer wie dat is >4: Behandelcoördinator zou wel wat vaker op de groep mogen zijn. >9: Ik heb haar niet vaak gezien. Twee keer ofzo in het begin en op het einde. >5: ik zag haar weinig ( onvoldoende zichtbaar)
Mentor: >2: Ze stimuleerde mij niet tot zelfstudie >7: probeerde te zeer haar eigen normen en waarden over te dragen op mij als persoon ( niet aansluiten mogelijkheden) >2: Ik had er niet zo heel veel mee >4: Geen klik met mijn tweede mentor >5: geen klik eerste mentor >8: geen klik met eerste mentor>9: Mijn schaduwmentor was niet zo leuk. Ik kon niet over meisjesdingen praten. ( geen klik) >5: eerste mentor onberekenbaar (onbetrouwbaar) >5: snapte de situatie van cliënt niet (weinig empatisch) >7: onderlinge communicatie tussen begeleiding was slecht (niet eenduidig werken) >8: eerste mentor was chaotisch (ongestructureerd) >2: Ik had een keer in de vijf weken mentorgesprek, dit had een keer in de week moeten zijn ( onzorgvuldigheid) Pedagogisch medewerker: >1: Sommige begeleiders mocht ik niet ( geen klik) >1: Ik had het gevoel dat sommige hier alleen kwamen om hun werk uit te voeren >2: Er waren veel zakelijke gesprekken >5: begeleiding mag meer afgestemd zijn op het individu >8: begeleiders zaten veel op hun kantoor >8: begeleiding is niet persoonlijk gericht >2: Ze zaten altijd op kantoor >2: Hulpverlening uit een boekje dat werkt gewoon heel averecht >5: algemene regels hanteren zorgde voor minder menselijk contact >8: ze handelden vanuit het standaard boekje ( afstandelijk) >1: Hij begreep de jongeren niet en hij had geen inzicht in de jongeren >9: Hij zei je bent te dik. Dat irriteerde mij. Hij was niet lief. (weinig empatisch) >1: Hij houd zich strik aan alle regels en hij kijkt niet om naar hoe het met je gaat en wat er met je aan de hand is >1: Soms behandelen ze mij als klein kind >2: Sommige hulpverleners waren streng, ergens anders had ik veel meer vrijheid >8 er werd te strak gehouden aan algemene regels, weinig flexibiliteit ( beheersmatige aanpak) >4: begeleiders moeten meer bemiddelen. Bijvoorbeeld bij muziekoverlast >4: De benaderingswijze was passief. Bijvoorbeeld: als iemand niet kon koken, werd er gewoon niet gekookt (niet ingrijpen) >4: De begeleider was radicaal >8: vrij kortzichtig op alles >4: Begeleider drukte snel een stempel dat ik arrogant was ( ongenuanceerd) >7: onderlinge communicatie tussen begeleiding was slecht >8: hulpverlening zat niet op één lijn >8:de onderlinge communicatie liet te wensen na wegens gezelligheid tijdens overdracht >8: geen eenduidigheid rondom regels en afspraken (niet eenduidig werken) Systeemtherapeut: >3: Soms had ik het gevoel dat hij op mij aan het fitten was, we waren gewoon heel anders. Wij botsten gewoon best wel vaak >3: Hierdoor had ik het gevoel dat hij mij niet kon helpen op dat moment >8: niet veel contact gehad met systeemtherapeut, we hadden geen klik. ( geen klik) >3: Hij bleef zo lang doorvragen, daar kon ik mij aan ergeren >1: Stelde geen goede vragen. >1: Ik had het gevoel dat het geen nut had, ze kon er niks van ( incompetente vaardigheden)
Pagina | 89
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Andere hulpverleners (psycholoog): >9: School wist nergens niks van. Zij namen nooit contact op met mijn moeder of het fasehuis. >9: Mijn voogd was bijna nooit op het fasehuis. ( afstandelijk) Mesoniveau 1. Meerdere pedagogische medewerkers >2: Ze waren allemaal anders, ze zaten niet op een lijn >4: Invalskrachten waren niet op de hoogte van afspraken, dat maakte het onduidelijk. (niet eenduidig werken) >2: Teveel invalkrachten >4: Wisselingen van mentoren is niet prettig>8: een mentor mag maar een bepaald aantal cliënten onder zich hebben, waardoor er veel gewisseld wordt >8: de begeleiders wisselden veel >6: er waren veel reserve begeleiders, dat was niet fijn. >6: veel verschillende begeleiders (wisselingen personeel)
2. Groepssamenstelling >6: door sommige groepsgenoten wordt de persoonlijke ontwikkeling van anderen tegen gehouden >5: sfeer in huis werd negatief beïnvloed door mensen in huis die er niet wilde wonen (groepsdynamiek) >6: als je het echt goed wil doen, dan moet je de groep classificeren op niveau >6: ze moeten niet alle jongeren bij elkaar proppen, hierdoor gaat de zorgkwaliteit omlaag, >8: er zitten hier veel jongeren bij elkaar die niet bij elkaar passen >3: Ik dacht bij veel groepsgenoten, doe eens even normaal >4: bepaalde huisgenoten waren vreselijk ( diversiteit groepsgenoten) >7: ik werd geconfronteerd met iemand die drugs dealde en zelf drugs gebruikte. Dat was heel confronterend >4 ik had last van blowende mensen, doordat er rare mensen in het fasehuis kwamen >6: de crisisbedden kwamen op het Fasehuis, hier ging veel aandacht naar toe >7: er werd van alles gestolen van mij >7:het doet wat met je als je zoveel mensen strak ziet staan van de drugs >7: iemand kwam terug van haar overdosis in het Fasehuis, dat wilde ik helemaal niet >6: er werd veel gestolen van groepsgenoten (ongewenst gedrag) 3.Deviantietraining >1: De verleidingen om verkeerde dingen te gaan doen werd groter door andere jongeren die ook problemen hadden >9: Jongeren gingen door andere jongeren blowen of drinken ofzo. Ik wilde dat niet (verleiding) 4. Organisatorische factoren >3: Twee vage doelen zaten erbij, die wilde ik zelf ook niet >6: er werd met leerdoelen gewerkt maar ik had ze eigenlijk niet nodig >5: regel dat je niet bij elkaar op de kamer mocht vond ik echt niet fijn >5: ik moest binnen twee weken verhuizen, dit werd te laat gecommuniceerd, ik voelde mij bedrogen. ( onvoldoende overeenstemming) >5: meer zeggenschap over keuze mentor >7: ik had verwacht dat ik meer inspraak in mijn eigen traject, het leek allemaal al uitgestippeld >8: ik had weinig inspraak in mijn eigen traject, het moest op hun manier ( weinig inspraak) >1: Het proces is goed alleen willen ze door te weinig geld en te weinig plek snel door. Ik denk niet dat je mensen moet doorschuiven als ze daar nog niet klaar voor zijn ( niet aansluiten mogelijkheden) >4: Weinig emotionele hulpverlening ( onvoldoende emotionele hulpverlening) >4: Ik moest eerst naar een crisisplek voordat ik terecht kon bij Fasehuis en dat was verschrikkelijk. Mijn problematiek moest eerst erger worden, er moet nood aan de man zijn anders kom je niet binnen. Het heeft het alleen maar erger gemaakt. Dit proces had niet gehoeven ( aanloopfase naar Fasehuizen sluit niet aan) >4: Te lange wachtlijsten, ik moest maanden wachten op PMT en uiteindelijk ging het niet door ( lange wachtlijsten) >:1 Nazorg viel mij tegen ( onvoldoende nazorg) >5: Entréa is geneigd om de algemene regels strak te hanteren, dit is niet goed. Je kunt uitzonderingen uitleggen naar de cliënten >8: Fasehuis ging niet akkoord met mijn sociaal netwerk Pagina | 90
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
maar ik wilde deze contacten wel graag blijven onderhouden>9: De regels waren te streng. >9: Ze willen veel controle. Ze willen alles zoals zij het doen en houden zich teveel aan de regels. (beheersmatige aanpak) >8: Fasehuis de Vijgh heeft geen woonkamer >9: Er moest een grote bank zijn waar we met z’n alle kunnen zitten! ( gezamenlijke ruimtes) 5.Sociaal netwerk >1: Mijn vrienden lieten mij als een baksteen vallen >9: Mijn vrienden had ik niet verteld over dat ik in een fasehuis woonde.( geen steun vrienden) >9: Je moet jongeren niet zo tegenhouden dan gaan ze juist experimenteren. Ik had juist behoefte aan contact met mijn huisgenoten. >9: Ik was betrokken bij andere jongeren, maar dit mocht niet.( verbieden contact huisgenoten) >6: van mijn vader had ik meer steun gewenst >2: Ik had geen contact met mijn ouders en broertjes >4: Ik had graag het contact met mijn moeder willen opbouwen >4 Ik had in het weekend geen plek om naar toe te gaan, behalve het Fasehuis >6: van mijn vader had ik meer steun gewenst (weinig steun gezin) >5: ik had graag meer ondersteuning van familie en begrip willen ontvangen voor problematiek >4 Ik had in het weekend geen plek om naar toe te gaan, behalve het Fasehuis (weinig steun familie) >4: Mijn moeder is nooit in het Fasehuis geweest, dus die werd niet echt betrokken bij het plan. Ook is er nooit een gesprek geweest tussen mijn moeder en mijn mentor ( ouders niet betrokken bij hulpverlening.
Pagina | 91
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 9 Empirische resultaten Hieronder worden de onderzoeksresultaten beschreven naar aanleiding van het praktijkonderzoek. De resultaten vormen de antwoorden op de deelvragen. In dit hoofdstuk worden alleen de significante verschillen met betrekking tot de diverse thema’s aangeduid. In bijlage 8 leest u de volledige uitwerking van de onderzoeksresultaten per functie (behandelcoördinator, mentor, pedagogisch medewerker, systeemtherapeut en overige hulpverlening). Hoofdstuk 8.1 Resultaten deelvraag 1: Wat zijn volgens oud-cliënten de werkzame en niet werkzame factoren op microniveau? Werkzame factoren op micro niveau Persoonlijke alliantie Uit de interviews blijkt dat de respondenten al snel merkten of zij een klik hadden met alle hulpverleners. Vrijwel alle respondenten noemen de klik wanneer hen gevraagd wordt naar wat heeft gewerkt in het contact met de hulpverleners. Volgens de respondenten is deze klik samen met de vertrouwensband, herkenning, gedeelde interesses en het empathisch vermogen van de hulpverlener belangrijk om de hulpverlening te doen slagen. Ja ik het klikte wel met haar, maar ja dat was ook omdat zij dingen deed die ik wilde gaan doen. Taakalliantie Volgens de respondenten is het prettig dat de leerdoelen in samenspraak met de hulpverleners worden geformuleerd. Door deze inspraak, ontstaat er volgens de respondenten overeenstemming over de leerdoelen. Laatst genoemde wordt door meerdere respondenten als werkzaam ervaren. Mijn persoonlijke doelen, over het algemeen hebben ze die redelijk open met mij bekeken. Dus ik stond dus meestal wel op een lijn met de doelen die gesteld werden. Tevens benoemen diverse respondenten dat het werkzaam is wanneer alle betrokken hulpverleners op één lijn zitten betreft de wijze waarop zij aan de doelen werken. Verder geven de respondenten aan dat de aanwezigheid van evaluatiemomenten prettig is. Hierdoor is het overzichtelijk welke ontwikkelingen er zijn geweest en welke hulpvragen nog opgepakt dienen te worden. Duidelijk doelen bespreken en als ik die dan had gehaald gaf zij mij ook de kans om verder te gaan. Professional Expertise Uit de interviews blijkt dat de respondenten verschillende aspecten belangrijk vinden met betrekking tot de expertise van hulpverleners. De basis ligt volgens de respondenten in oplossingsgericht werken. Hulpverlening gericht op het versterken van de zelfstandigheid en een beroep op de eigen kracht vinden zij belangrijk. Zij behandelde mij niet als klein kind, maar ze liet mijzelf de keuze. Ze liet mij nadenken over wat ik zelf wilde en hoe ik dat kon bereiken. Hierdoor neigde ik toch naar een betere keuze. Daarnaast noemen respondenten het systeemgericht werken van de hulpverleners. Uit de interviews blijkt namelijk dat meerzijdige partijdigheid en het activeren en betrekken van het gezin als werkzaam wordt ervaren. Deze werkwijze ervaren de respondenten zowel bij de systeemtherapeut als bij de pedagogisch medewerkers als werkzaam. Pagina | 92
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Wat wel meteen in mij opkomt is dat…. Het was niet alleen naar mij gericht en dat vond ik ook wel belangrijk. Als we daar zaten met iedereen, dan was iedereen erbij betrokken. Mijn broertje was erbij betrokken, mijn moeder, ik was erbij betrokken. En alles van iedereen werd besproken en ja.. goed behandeld. Dat is iets wat ik wel heel erg waardeerde. Wanneer respondenten aan de expertise van de hulpverleners denken, dan noemen zij tevens diverse aspecten die te maken hebben met praktische ondersteuning. De respondenten noemen voorbeelden als: het maken van een overzicht, ondersteuning bij koken, hulp bij financiën en ondersteuning bij gesprekken op school.
Naast dat respondenten praktische ondersteuning als werkzame factor ervaren, vinden zij emotionele ondersteuning ook belangrijk. Zo geven de respondenten aan dat zij het prettig vinden wanneer de hulpverleners een luisterend oor bieden, aansporen tot volhouden en een compliment geven. Ik heb echt mijn hart kunnen luchten bij hem. Ik heb daar uren gezeten. En het was echt wel laat. Tegen middernacht aan. Ik kwam naar beneden en ik vroeg: mag ik alsjeblieft met je praten. Hij zei ja natuurlijk. Ik heb daar echt uren gezeten. Weet je, dat vond ik zo fijn dat hij dat ook deed. Dat waardeerde ik heel erg. Ook de persoonlijke benadering wordt door meerdere respondenten als werkzaam ervaren. Zij stellen dat het prettig is wanneer de hulpverleners hun handelen afstemmen op de mogelijkheden van het individu. Ik vond het fijn dat ze het toch voor elkaar kregen om ons meer te behandelen op ons niveau en de ander op hun niveau zeg maar. Dat deden ze op verschillende niveaus van tanden poetsen, tot geestelijk gedrag, tot school, problemen, tot vriendjes, tot drank, alles. Verder noemen de respondenten begripvol en actief zijn, eenduidig werken en de rol van opvoeder die de hulpverleners op zich nemen.
Professional Persoonlijke kenmerken Ook bij de persoonlijke kenmerken van de professionals valt op dat de respondenten diverse werkzame factoren noemen. Zo noemen meerdere respondenten vriendelijkheid als werkzame factor. Hiermee bedoelen zij bijvoorbeeld dat een hulpverlener lief, aardig en positief was. Het was fijn dat ze altijd zo aardig was. Het was altijd zeer gezellig altijd als ze langs kwam. Ook noemen de respondenten het creëren van een ontspannen sfeer als werkzame factor. Hiermee bedoelen zij het gebruiken van humor, een informeel praatje en gezelligheid. Wat vond ik belangrijk en fijn….dat de begeleiding af en toe een keer langs kwam buurten of op je kamer thee te komen drinken, dat soort dingen. Waar de ene respondent rust van een hulpverlener als werkzaam ervaart, ervaart een andere respondent energie en spontaniteit van een hulpverlener als werkzaam. Ook factoren als zorgzaamheid, interesse, alertheid, neutraliteit, ervaring en een gelijkwaardige, open en respectvolle houding worden genoemd. Pagina | 93
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Oprecht laten zien dat het je ook echt uitmaakt en niet dat het alleen om het werk gaat. Oprechte interesse die ik nooit heb gekend. Zij zag alles meteen. Bij iedereen kon je alles maken, maar zij zag alles. Naast de bovengenoemde meer emotionele houding, hechten een groot aantal respondenten ook waarde aan een zakelijke houding. Zo noemen de respondenten dat de behandelcoördinator in staat was om de pedagogisch medewerkers adequaat aan te sturen, zij het prettig vinden dat de hulpverleners duidelijke regels hanteren en zij respect hebben voor hen autonomie in de vorm van vrijheid. De hulpverleners moeten dus zowel een emotionele als zakelijke houding aannemen. Regels opleggen is voor mij een teken dat mensen het beste met mij voor hebben. Cliënt Persoonlijke kenmerken Door de meerderheid van de respondenten wordt gemotiveerd zijn als belangrijke werkzame factor genoemd. Zo zeggen respondenten dat het hebben van doorzettingsvermogen, het hebben van een actieve houding en het nemen van initiatief een gunstig effect had op het verloop van de hulpverlening. Ook noemen respondenten factoren zoals het aangaan van relaties, zelfstandigheid, aanpassingsvermogen, vertrouwen in de hulpverlening en het hebben van reële verwachtingen. Ik luisterde naar de begeleiders en ik stond open voor wat zij zeiden.
Niet werkzame factoren op micro niveau Evenwicht in draagkracht en draaglast Meerdere respondenten geven aan dat de hulpverlening niet goed aansloot bij hun mogelijkheden. Zo zegt één respondent bijvoorbeeld dat je te snel veel verantwoordelijkheid krijgt. Deze stap bleek te groot en te moeilijk, waardoor het verkeerd is gegaan. Daarnaast geven meerdere respondenten aan dat het tempo van de hulpverlening te hoog ligt. Dus het hele jaar daarna is eigenlijk ook weer een rommeltje geweest, omdat ik daar te vroeg en niet goed ben weggegaan. Verder noemen de respondenten het ontoereikend hulpaanbod als niet werkzame factor. Hiermee wordt onder andere het gebrek aan sociaal emotionele hulpverlening bedoeld. De respondenten benoemen dat zij onvoldoende hulp hebben gehad bij hun psychische problematiek. Het fasehuis kon mij niet echt bieden wat ik nodig had. Ik had meer specifieke ondersteuning nodig en dan zeiden ze dat ze daar niet voor waren. Dat vond ik jammer. Veiligheid Uit de interviews blijkt dat er diverse dingen zijn gezegd over de omgang met huisgenoten. Zo geven meerdere respondenten aan gevoelig te zijn voor het gedrag van andere huisgenoten, bijvoorbeeld als zij werden geconfronteerd met huisgenoten die drugs gebruikten. ……En midden in de nacht hoor je weer mensen over de gang lopen omdat ze iets op hebben waardoor ze niet kunnen slapen. Dus dat is op zich, dat doet wel echt veel met je... het maakt dingen los. Ook geven een aantal respondenten aan dat zij de crisisbedden op de Fasehuizen als niet werkzaam Pagina | 94
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
hebben ervaren. Ze voelden zich er onprettig bij. Opmerkelijk hierbij is dat een aantal respondenten het drugsgebruik in verband leggen met de crisisbedden. We hebben echt een aantal crisisbedden gehad. Die waren echt heftig dat je ook denkt dit willen we nooit meer. Er was een meid die kwam dan terug van haar overdosis ofzo en die kwam dan daar te liggen en dat was allemaal... dat wilde je eigenlijk helemaal niet hebben. Kijk ik vind het prima als je een keer een biertje hebt, dat kan allemaal maar ik vind dat sowieso systematisch drank en drugsgebruik moet tegen gegaan worden en om dat te doen zou ik eigenlijk de crisisbedden per direct weg halen.
Ook geven een aantal respondenten aan dat zij het lastig vinden dat er onvoldoende gecontroleerd en ingegrepen werd bij ongewenst gedrag van huisgenoten, onder andere drugsgebruik en diefstal. Zo geven de respondenten aan dat er laks werd omgegaan met diefstal in het huis en er geen sancties stonden op dit gedrag. ….dat ik af en toe gewoon op mensen hun kamer naar binnen liep en dan gewoon spullen van mijzelf terug kon halen. Ja, dat was echt belachelijk. dat is dus één van die dingen waarvan zij het aanvankelijk hebben ontkent dat het gebeurde. Zelf toen ik met definitieve bewijzen kwam van kijk vijf mensen hebben gezien dat hier cakejes lagen en nu liggen er kruimels. Ja daar is gewoon geen stevige aanpak in geweest. Daarnaast blijkt uit de interviews dat roddelen een niet werkzame factor is. Hiermee bedoelt één respondent dat de begeleiders persoonlijke dingen van hem onderling uitwisselden. Deze respondent wenst dat er meer vertrouwelijk om wordt gegaan met informatie die wordt uitgewisseld met een pedagogisch medewerker. Een andere respondent noemt het voorbeeld dat de pedagogisch medewerkers andere jongeren met haar bespraken. Volgens deze respondent was dit zeer onprettig. Dat ik dan in zo'n grote groep besproken wordt dat vind ik een minder idee. Ik vind niet dat je op details hoeft in te gaan over wat er exact is gebeurd of hoe ik me voel.. ….of dat ze aan mij gingen vragen van uh, heb jij toevallig enig idee of diegene XTC gebruikt. Dat ik denk van ja dit lijkt me niet helemaal de bedoeling.
Cliënt Uit de interviews blijkt dat de respondenten weinig eigenschappen en vaardigheden van henzelf benoemen die tijdens de hulpverlening minder goed hebben gewerkt. Persoonlijke eigenschappen en vaardigheden die volgens de respondenten niet werkzaam waren zijn: ongemotiveerd zijn, weinig vertrouwen in de hulpverlening, jezelf niet bloot geven en ongestructureerd zijn. Ook noemen de respondenten het moeilijk accepteren van gezag als niet werkzame factor. Zo zegt één respondent bijvoorbeeld dat hij niet luisterde. Ik ben zelf heel chaotisch. Ik vind het moeilijk om te plannen. Ehm...vind het moeilijk om afspraken die in het plan van aanpak staan uit te voeren. Dat heeft een negatieve invloed gehad.
Interactie hulpverlener cliënt De respondenten geven diverse niet werkzame factoren aan die verband houden met de interactie tussen de hulpverlener en de cliënt. Als werkzame factor is binnen dit onderzoek de klik genoemd. Pagina | 95
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Tegelijkertijd kan dit ook een niet werkzame factor zijn. Zo geven meerdere respondenten aan dat de samenwerking lastig verliep wanneer er geen klik was. Hij was niet fijn. Ik weet niet, ik had er gewoon geen klik mee. Hij wist niet wast ik nodig had, wat ik bedoelde en ja we zaten gewoon niet op één lijn. Ook geven meerdere respondenten aan dat zij een afstandelijke houding van de hulpverleners als niet werkzame factor beschouwen. Met een afstandelijke houding bedoelen zij: hulpverleners die vanuit de boekjes werken, hulpverleners die alleen komen om hun werk uit te voeren en hulpverleners die veel op het kantoor zitten. Waar voorgenoemde niet werkzame factoren bij zowel de mentor, pedagogisch medewerkers en systeemtherapeut worden genoemd, worden bij de behandelcoördinator nog meerdere elementen genoemd onder de niet werkzame factor afstandelijke houding. Zo gaf één respondent aan dat de behandelcoördinator te zeer gericht was op het controleren van het budget en de doorstroom van jongeren. Daarnaast noemen respondenten voorbeelden als dat de behandelcoördinator zich nog moest inlezen tijdens het gesprek en dat de behandelcoördinator onvoldoende op de hoogte was van de situatie. Zij was kortaf, kordaat, recht voor uit, en knallen met die handel. Dus dat was heel kort, heel formeel, dus ik kwam daar te zitten en goedendag succes. Er ontstaat een beeld waarin de werkwijze van de behandelcoördinator als beheersmatig wordt ervaren. De respondenten noemen bijvoorbeeld dat de behandelcoördinator te zeer gericht was op regels, beleid en protocollen, waardoor de respondenten weinig inspraak ervaarden. Zij heeft zich echt geprofileerd als baas. Uit de interviews blijkt dat de respondenten de behandelcoördinator onvoldoende zichtbaar vinden. Laatst genoemde wordt als niet werkzame factor beschouwd. Zo zeggen respondenten dat zij niet weten wie de behandelcoördinator is, de behandelcoördinator te weinig zien Meerdere respondenten wensen dat de behandelcoördinator wat vaker op de groep zou zijn.
Hoofdstuk 5.2 Resultaten deelvraag 2: wat zijn volgens oud-cliënten de werkzame en niet werkzame factoren op mesoniveau?
5.2.1 werkzame factoren op meso niveau Steunfactoren cliëntcontacten Alle respondenten stellen dat het sociaal netwerk een belangrijke factor is. De respondenten schetsen een divers beeld over de invulling van hun sociaal netwerk. Er ontstaat het beeld dat de respondenten steun ervaren van hun familie, vrienden en/of huisgenoten. Zij komen geregeld langs, doen leuke dingen met de jongeren, ontvangen de jongeren thuis en bieden een klankbord. Opvallend hierbij is dat geen enkele respondent noemt dat hij of zij steun heeft ervaren vanuit het gezin. Je zoekt toch een beetje een partner in crime op dat moment. Setting Meerdere respondenten benoemen de ligging, de buurt, de inrichting en de uitstraling van de Fasehuizen als werkzame factoren. Zo noemen de respondenten dat de Fasehuizen een centrale ligging hadden, dichtbij de stad, supermarkten, scholen, en het station. Ook gaven meerdere respondenten aan dat zij de inrichting huiselijk vonden, evenals de uitstraling van het gebouw. Eén Pagina | 96
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
respondent noemde bijvoorbeeld dat zij het fijn vond dat er een tuin was. Een andere respondent noemde de aanwezigheid van een bank en een televisie als prettig. De buurt was wel goed en het fasehuis vond ik fijn dat het een wat ouder huis was, want ik hou niet van nieuwbouw. Dat oude maakt het weer huiselijk. Het is van buiten een gewoon huis. Voordelen zijn dat het in de stad ligt. Alles is in de buurt. Ik vind het zelf fijn dat er leven is in de stad. Ja, dat houdt mij wel vrolijk denk ik. Verder wel gewoon een nette en rustige buurt. Niet veel problemen. Geen probleembuurt ofzo.
Organisatorische factoren Over de organisatie benoemen de respondenten diverse werkzame factoren. Zo geven meerdere respondenten aan dat zij de kennismaking prettig vonden, evenals de bereikbaarheid van de hulpverleners en de efficiënte instroom. Herhaaldelijk is genoemd dat er snel een plek vrij was binnen de Fasehuizen. Ook de monitoring van de hulpverlening wordt door de respondenten als werkzaam bevonden. Zo vinden zij de frequente mentorgesprekken en de overdracht tussen hulpverleners prettig. Daarnaast geven meerdere respondenten aan de gezamenlijke mogelijkheid in vorm van samen eten en huisavonden prettig te vinden. Verder noemen de respondenten de keuzevrijheid ten aanzien van hun mentor als werkzame factor.
Kwaliteit samenwerkingspartners Uit de interviews blijkt dat de respondenten hier weinig over hebben gezegd. Eén werkzame factor die door één respondent werd genoemd was een goede samenwerking. …………..ja dingen regelen met mijn voogd, dat ik dus eerder weg mocht.
5.2.2 Niet werkzame factoren op meso niveau Sociaal netwerk Waar een aantal respondenten hun sociaal netwerk als werkzame factor beschouwen, ontstaat anderzijds het beeld dat het sociaal netwerk soms te weinig betrokken is. Zo geven de respondenten aan dat hun sociaal netwerk niet of nauwelijks langs kwam, geen steun gaf en/of geen begrip had voor de situatie. Opmerkelijk is dat de respondenten voornamelijk meer contact en steun hadden gewenst van hen ouders en broers of zussen. Ik had graag meer begrip en ondersteuning van mijn gezin willen ontvangen voor mijn problematiek. Daarnaast geeft één respondent aan dat zij het niet prettig vond dat haar moeder niet werd betrokken bij de hulpverlening. Mijn moeder is nooit in het Fasehuis geweest, dus die werd nooit echt betrokken bij het plan. Ook is er nooit een gesprek geweest tussen mijn moeder en mijn mentor. Meerdere pedagogische medewerkers Meerdere respondenten geven aan dat de wisselingen van personeel niet werkzaam was. Met wisselingen van personeel bedoelen de respondenten de invalkrachten, het verloop van begeleiders en de wisselingen van mentor. Ook noemen twee respondenten dat de pedagogisch medewerkers Pagina | 97
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
niet op een lijn zitten. Een klein aantal respondenten brengt voorgenoemde in verband met de inzet van invalskrachten. De invalskrachten waren niet op de hoogte van afspraken, dat maakte het onduidelijk. Groepssamenstelling Ondanks dat de zorgmodule Fasehuis een individueel traject is, noemen de respondenten twee niet werkzame factoren die voort komen uit de groepssamenstelling. De eerste niet werkzame factor is groepsdynamiek. Zo geeft één respondent aan dat haar ontwikkeling werd tegengehouden door het gedrag van een huisgenoot. Een andere respondent noemt dat de sfeer in huis negatief beïnvloed werd door huisgenoten die niet gemotiveerd waren. …. op een gegeven moment komt er een punt dat je toch meer aan het overleven bent dan een eigen traject voor jezelf aan het uitstippelen. Want op een gegeven moment was er echt gekkigheid, want de samenstelling toen die was ronduit slecht. Dat heeft er ook echt voor gezorgd dat ik heel snel gesloten ben geworden, ik was eerder heel open maar daar ben ik echt gesloten geworden omdat iedereen ja rare dingen deed en dergelijke. …. het fasehuis was van jeugdzorg, daar hadden de meeste mensen zoiets van: ik zit hier omdat ik hier moet zitten. Maar ik wil hier eigenlijk niet zitten. Dat bepaald wel de sfeer in huis. Dat had niet echt anders gekund, maar voor mij had dat wel beter gemogen. Ook noemen meerdere respondenten de diversiteit van jongeren als niet werkzame factor. Zo zeggen zij dat er veel jongeren bij elkaar wonen die niet bij elkaar passen. Als je het echt goed wilt doen, dan moet je de groep classificeren op niveau. Ze moeten niet alle jongeren bij elkaar proppen, hierdoor gaat de zorgkwaliteit omlaag. Deviantietraining Een klein aantal respondenten noemt dat de verleidingen groter werd om ongewenst gedrag van andere jongeren over te nemen. De verleiding om verkeerde dingen te gaan doen werd voor mij groter door andere jongeren die ook problemen hadden. Organisatorische factoren Opmerkelijk is dat een aantal jongeren overeenstemming in doelen als werkzame factor benoemen, maar tegelijkertijd zijn er ook respondenten die vinden dat er onvoldoende overeenstemming was, onder andere gericht op de persoonlijke doelen. Zo noemt één respondent dat er persoonlijke leerdoelen waren geformuleerd die hij zelf niet wilde. Een andere respondent geeft aan dat er ze weinig overeenstemming was over de wijze waarop er aan de doelen werd gewerkt. Deze respondent heeft hierin te weinig inspraak ervaren. Ook wordt er door meerdere respondenten aangegeven dat zij geen overeenstemming ervaren in de keuze voor een mentor. De respondenten wensen meer inspraak in deze keuze. Meer zeggenschap in de keuze voor een mentor. Je moet het er wel mee doen en het was voor mijn traject wel belangrijk geweest als ik iemand had kunnen kiezen die ik vertrouwde en bij wie ik mij goed voelde. Ook noemen een aantal respondenten dat de zorgmodule Fasehuis niet voldoende aansloot bij hun mogelijkheden. Hiermee bedoelen de respondenten dat de organisatie jongeren sneller dan mogelijk Pagina | 98
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
wil laten doorstromen. Opmerkelijk hierbij is dat zij deze ontwikkeling samen zien met de bezuinigingen in de jeugdzorg. Ze willen door te weinig geld en te weinig plek, te snel door. En dat moeten ze ook. Ze worden daartoe gepusht en is niet perse de beslissing van de begeleiding. Dat is echt de leiding daarboven. Die zegt jongens opschieten, doorschuiven! En zij hebben geen keus. En dan moet er iemand gekozen worden en dan nemen ze het risico en dat liep bij mij heel verkeerd af.
Organisatorisch gezien worden er nog meerdere niet werkzame factoren genoemd. Zo zeggen de respondenten dat de mentor te weinig beschikbaar was. Dit was volgens de respondenten te merken aan het feit dat de mentorgesprekken moeilijk te plannen waren. Ook noemt één respondent het jammer dat de mentorgesprekken niet altijd doorgingen. Volgens deze respondent werd hier niet altijd zorgvuldig mee omgegaan. Daarnaast noemt één respondent de lange wachtlijsten als niet werkzaam. Weer andere respondenten vinden dat de aanloopfase naar de Fasehuizen niet aansloot, aangezien zij eerst naar een crisisplek moesten. Ook noemt één respondent dat er onvoldoende nazorg was, dit valt haar tegen. Tot slot noemen meerdere respondenten het ontbreken van een gezamenlijke mogelijkheid, huiskamer, als niet werkzame factor en vinden meerdere respondenten de beheersmatig aanpak van Entréa niet prettig. Entréa is geneigd om de algemene regels strak te hanteren, dit is niet goed. Je kunt uitzonderingen uitleggen naar cliënten.
Pagina | 99
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 10 Toestemmingsformulier
Kenniscentrum HAN SOCIAAL
Toestemmingsformulier voor het gebruik van verkregen gegevens en/of beeldmateriaal voor onderzoek- en onderwijsdoeleinden
Ondergetekende,
Naam: Geboortedatum:
geeft het Kenniscentrum HAN SOCIAAL toestemming om: O de verkregen gegevens uit interviews O de verkregen dossiergegevens O de audiovisuele opnamen
te gebruiken voor onderzoek- en onderwijsdoeleinden. De gegevens worden geanonimiseerd verwerkt.
____________________
_____________________________
Plaats, datum
Handtekening
Pagina | 100
Bachelorscriptie
Carlijn Thuss, Pieta Brinkmans, Lisa Kuipers, Monique van der Velden & Senel Beyaz
Bijlage 11 Hand-out
Pagina | 101