Open affairs
Ben Pauw lezing door Thom de Graaf
Haagse Nazomerborrel 2013
Voorwoord
De Ben Pauw lezing die vernoemd is naar de grondlegger van de professionele public affairs in Nederland, heeft als doel meer inzicht te verkrijgen in het public affairs vak. Een vak dat in zijn geest gestoeld is op integriteit, transparantie en vertrouwen. Een vak ook dat soms onbegrepen blijft en dan aanleiding geeft tot gemakkelijke negatieve (politieke-) uitspraken. Vrijwel elke organisatie met enig belang heeft één of meer public affairs professionals in huis. En wie handen tekort komt in de belangenbehartiging, extra strategisch inzicht kan gebruiken of extra ogen en oren in Den Haag of Brussel nodig heeft, kan zich wenden tot een public affairs adviseur. Vorig jaar sprak Niek Jan van Kesteren de eerste Ben Pauw lezing uit. Hij hield de aanwezigen in zijn boeiende verhandeling over de ontwikkeling van het poldermodel voor, dat alles moet veranderen opdat alles hetzelfde kan blijven. In de dagen erna werd niet voor niets zijn spraakmakende lezing veelvuldig in de media geciteerd. Dit boekje bevat de tweede Ben Pauw lezing, die dit jaar is uitgesproken door Thom de Graaf, voorzitter van de Vereniging voor Hogescholen in Nederland, senator voor D66, voormalig minister, fractievoorzitter in de Tweede Kamer en burgemeester. Zijn lezing behandelt zijn eigen ervaringen en daardoor verkregen inzichten over public affairs en lobbyisten. Heel trots ben ik op het feit dat onlangs een bijzonder hoogleraar public affairs aan de Universiteit Leiden is benoemd. Thom de Graaf eindigt met dit feit zijn Ben Pauw lezing. Dröge & van Drimmelen is één van de vier founding partners voor deze leerstoel die op initiatief van de Beroepsvereniging voor Public Affairs (BVPA) tot stand is gekomen. Zo blijven we werken aan onderzoek, aan inzicht en aan ontwikkeling van het mooie public affairs vak. Ik ben er van overtuigd dat Ben Pauw die ontwikkeling van harte zou toejuichen. Frans van Drimmelen
3
Ben Pauw lezing Dames en heren, Public affairs zijn ongrijpbare zaken. Zoveel is mij inmiddels wel duidelijk geworden in de voorbereiding van deze lezing. Dat wil niet zeggen dat het onzinnige zaken zijn. Maar wel dat het moeilijk is om er een vinger achter te krijgen wat nu precies de professie van de erkende lobbyist is en waarom de één daar zo goed in is en de andere helaas niet. Daar lijkt een ‘je ne sais quoi-factor’ bij te spelen: je hebt het of je hebt het niet en het is de vraag of je het kunt leren. Een goede politicus is bijvoorbeeld nog geen goede lobbyist. Zoals een ervaringsdeskundige tegen mij zei: “Bij de politicus brengen ze het werk en hier moet je het halen”. En misschien nog wel belangrijker: een politicus wil optreden, een stempel zetten, scoren. Een lobbyist moet er toch vooral eer in stellen anderen te laten scoren; wel zelf een cruciale speler zijn, maar dan toch achter de gordijnen. Wat dat betreft lijken lobbyisten wel op ambtenaren. Ben Pauw constateerde eind 2010, net voordat zijn ziekte zich openbaarde, in een publicatie over de kunstlobby dat de politieke lobby zich in Nederland vanaf de jaren negentig in een snel tempo ontwikkelde tot een erkend en geaccepteerd fenomeen in het openbaar bestuur, dat ook lagere overheden hierin actief werden om beleid en financiën veilig te stellen en dat iedere ‘belangendrager’, zoals hij dat noemde, tegenwoordig wel een professionele lobbyist of een afdeling PA in dienst heeft. En Ben kon het weten. Niet alleen was hij zelf de meester van het vak en een scherp keurmeester, hij plaatste de georganiseerde lobby ook in een bredere context en publiceerde daarover. Geen wonder dat hij nog steeds op handen wordt gedragen door zijn vroegere collega’s en concurrenten. Ik kende Ben via zijn vrouw Carla met wie ik veel politiek lief en leed heb gedeeld. Ben was een CDA-er met een bourgondische katholieke inslag: gemoedelijk, mild en bescheiden. Een man om iets van te leren, ook -misschien zelfs- als je een andere politieke geloofsrichting aanhangt. Vorig jaar verrichtte Niek Jan van Kesteren de aftrap met de eerste lezing die Ben’s naam draagt. Een fraai verhaal over de macht van de polder en hoe het georganiseerde bedrijfsleven lang de regie daarover heeft gevoerd. Leerzaam, zeker voor een D66-er die altijd een zekere aarzeling
4
voelt bij de uitruil van sociale en economische belangen en de bijrol die de politiek dan nog mag spelen. Ik was indertijd in 1994 medeondertekenaar van de motie-Bibi de Vries, die de verplichte advisering door de SER afschafte. Het waren de hoogtijdagen van Paars en de polder was vooral het domein van het CDA, dus een symbolische daad was wel het minste wat we konden doen om de oude machtsstructuur te ondermijnen. Het is bij dat symbool gebleven en uit de lezing van Van Kesteren werd duidelijk dat VNONCW nog steeds een groot strategisch vermogen heeft. Het topsectorenbeleid van CDA-minister Verhagen kwam grotendeels uit die koker en ik sluit niet uit dat de opstelling van ondernemend Nederland van cruciale invloed is geweest op het besluit van de CDA-top om in 2010 met Wilders in zee te gaan. De beste lobby van het land. “We run this country”, zei Joost van Iersel ooit in de hoogtijdagen van Ruud Lubbers; dit gold zeker voor VNO-NCW in de afgelopen jaren. Ik krijg overigens niet de indruk dat dit onder Rutte II nog steeds het geval is, het CDA heeft inmiddels de omvang van D66 en zit zijn tijd uit in de oppositie, maar dat is een onderwerp voor bij de borrel. Ik heb graag ja gezegd op de uitnodiging om de tweede lezing te verzorgen maar Frans van Drimmelen gaf mij wel een lastige opdracht. Ik word geacht de vraag te beantwoorden hoe public affairs het democratisch besluitvormingsproces beïnvloeden en de bestuurlijke legitimiteit vergroten. Zeker dat laatste is een discussie waard: een geslaagde lobby is nog niet hetzelfde als een verbreed draagvlak. Meer dan 25 jaar loop ik nu in het Haagse rond; ik wisselde medio 1985 het bestaan als jonge wetenschapper in voor de dynamiek van de Haagse politieke besluitvorming. Aanvankelijk als ambtenaar op het ministerie van Binnenlandse Zaken waar ik in verschillende banen negen jaar verbleef. Ik combineerde dat met een gemeenteraadslidmaatschap in Leiden en daarvoor met een functie in het hoofdbestuur van mijn partij. Mijn ambtelijke chef was indertijd Ivo Opstelten die toen vice-voorzitter van de VVD was. Buitenlandse collega’s konden absoluut niet begrijpen hoe zoiets mogelijk was: hogere ambtenaren die geacht werden de belangen van hun minister en het kabinet te dienen maar ondertussen ook partijpoliticus waren. Voor Opstelten en mij was het heel simpel: bij het aantreden van de nieuwe minister Ien Dales vroegen wij of ze onze politieke activiteiten bezwaarlijk vond. Nee, dat vond zij niet, zolang zij er in haar ministerschap geen last van had en op onze inzet onvoorwaardelijk kon blijven rekenen. Dat heet niet alleen ambtelijke loyaliteit maar ook integriteit. Die kan, zoals bekend, alleen maar helemaal bestaan en niet slechts een beetje.
5
Ik benadruk dit omdat mij dat een essentieel kenmerk lijkt van onze staatsinrichting. Ambtenaren zijn vrij in het ontplooien van politieke activiteiten, zolang hun functioneren als professional ‘zoals een goed ambtenaar betaamt’, niet in de verdrukking komt. Daarbij gaan we uit van het vertrouwen dat niet wordt beschaamd in plaats van het wantrouwen dat moet worden overwonnen. Wij accepteren dus in ons Hollands model de ambivalentie van professionele belangen die kunnen verschillen (en dat soms ook daadwerkelijk doen) van persoonlijke of politieke idealen. En we accepteren dat mensen die verschillende belangen, ambities en overtuigingen in zichzelf verenigen en daar verantwoord mee omgaan. We vinden dat meestal ook heel normaal. Terecht. Professionaliteit, integriteit, het scheiden van belangen en het accepteren dat mensen daar in de eerste plaats zelf verantwoord mee om dienen te gaan. Dat zijn kenmerken van onze Nederlandse democratische traditie. Overheidsregulering ontmoet op dit punt altijd een gezonde dosis scepsis. Het is niet aan de wetgever om professionals de grenzen van hun ambt voor te schrijven of om politieke partijen als organisaties van vrije mensen tal van verplichtingen op te leggen. En het is ook niet aan de wetgever om voor te schrijven hoe volksvertegenwoordigers zich moeten gedragen. Dat is aan de partijen zelf en aan de kiezers. De enige relevante norm die wat mij betreft altijd mag worden opgelegd is transparantie, volle openheid. Gewapend met deze essentiële kenmerken en normen van de Nederlandse democratie kijk ik naar het fenomeen public affairs. Ik maakte zojuist niet voor niets een uitstapje naar het ambtelijk bestaan, want er is een zekere gelijkenis tussen de beleidsambtenaar en de lobbyist. Beiden houden zich bezig met de publieke zaak, beiden doen dat uit principe en omwille van de doelmatigheid zoveel mogelijk buiten de schijnwerpers, beiden hebben geen formele macht en bevoegdheid in het Haagse, maar als het goed is wel invloed en alle twee weten zij dat de politieke besluitvorming eerder de sluitsteen van de beleidsvorming is dan de oorsprong daarvan. Staatsrechtelijk bestaan ambtenaren niet, althans niet als macht in het staatsbestel, je vindt ze niet in de Grondwet. En lobbyisten natuurlijk al helemaal niet, al zijn ze er wel en worden ze ook steeds meer zichtbaar. Ambtenaren en lobbyisten hebben ook een gemeenschappelijk doel: invloed uitoefenen op de koers van beleid en besluitvorming en de politieke actoren een vanuit hun oogpunt verstandig besluit laten nemen, waar zij vervolgens mee uit de voeten kunnen. En daar werken zij hard voor, achter de schermen, op de juiste momenten en met inzet van de juiste vaardigheden.
6
Ambtenaren zijn gebaat bij sterke politieke bestuurders die hun mannetje staan in de ministerraad en de Kamers, maar eerlijk gezegd vinden ze het ook heel plezierig als de minister gewoon doet wat zij willen. En lobbyisten willen uit de aard van hun werk natuurlijk ook dat de besluitvorming hun kant op gaat, dat wil zeggen het belang dient van hun opdrachtgever of hun organisatie. Makkelijk beïnvloedbare politici zijn op het eerste gezicht koren op hun molen. Zoals lobbyprofessor Rinus van Schendelen het ooit zei: “Niets is mooier dan een Kamerlid dat sympathiek staat tegenover jouw belang en er geen bal verstand van heeft”. Het is overigens maar de vraag of het belang dat de lobbyist behartigt duurzaam is gediend met slecht geïnformeerde en makkelijk te manipuleren Kamerleden. Ik geloof er niets van. Op de lange duur ondergraaft dat de houdbaarheid en de legitimiteit van de besluitvorming. Er zijn natuurlijk ook fundamentele verschillen tussen ambtenaren en lobbyisten. Ambtenaren zijn in dienst van de overheid en dienen het publieke belang. Lobbyisten zijn werkzaam voor belangendragers, komen op voor deelbelangen. Public affairs zijn iets anders dan de Res Publica. De Res Publica is zowel de uitkomst van een democratisch gelegitimeerde besluitvorming als een daarboven zwevende moraliteit, waarin begrippen als goed bestuur, publieke deugden, zorgvuldigheid en behoorlijk handelen meeklinken. Dat gaat verder dan het belang van enige organisatie of sector en raakt het wezen van de staat. Een simpel particulier belang, zelfs als daar grote economische gevolgen aan verbonden zijn, kan daar nooit tegen op wegen. Dat lijkt mij dan ook de grootste uitdaging voor iedereen die public affairs bedrijft: op overtuigende wijze het te dienen particuliere belang verbinden aan het staatsbelang, dat wil zeggen aan datgene wat wij breed gedragen beschouwen als de beste koers en het beste beleid voor ons land. De beroepsvereniging hanteert de volgende definitie. Lobbyen betreft “het veldwerk dat een public affairs expert verricht” en dat omvat “het geheel van rechtmatige acties dat wordt ondernomen om de politieke en ambtelijke besluitvorming te beïnvloeden”. Daar zit een moreel-ethisch element in, rechtmatige acties hoeven niet altijd de meest effectieve te zijn. Omkoping zou bijvoorbeeld, zo blijkt van tijd tot tijd (en niet alleen in het buitenland), een uiterst effectief lobbyinstrument kunnen zijn, maar dat valt dus niet onder de definitie, gelukkig maar. Waar ligt hier precies de grens? Ik keer nog even terug naar Van Schende-
7
len die het een paar jaar geleden niet alleen over slecht geïnformeerde Kamerleden had, maar ook over het ‘naar binnen halen’ en verleiden van ambtenaren. Hij adviseerde onder meer om chique studiedagen te beleggen over onderwerpen waar de betrokken ambtenaren mee bezig zijn. “Die dag laat je organiseren door een keurige organisatie en hij tippelt zo naar binnen”, aldus Van Schendelen. Ik raad u aan op internet dit interview in ManagementScope van juli 2009 nog eens na te lezen, want ik vond het zelf, door het cynisme van deze expert, nogal schokkend. Op de vraag waar in het lobbyvak de grenzen van moraal en ethiek liggen, antwoordt de lobbyprofessor dat de moraliteit van elke verstandige lobbygroep is “dat je nooit van je leven in opspraak moet raken, nooit. Dit is geen hogere moraal, maar wat de Duitsers ‘Praxis-Moral’ noemen, het minimaliseren van de pakkans”. Heeft Van Schendelen tegenspraak gekregen uit het vak? Ik hoop het. Dit soort uitspraken voedt de suggestie die ondanks de emancipatie van het vak soms om het lobbyen heen hangt: achterkamers, fêteren van politici en beleidsmakers, dealtjes en gebrek aan transparantie. Het voedt ook pleidooien voor strenge regelgeving rond lobbyen, nog los van de vraag hoe effectief die zou zijn. Nederland is niet het enige land waar vraagtekens bij sommige vormen van lobbyen worden gesteld. In de Duitse Bundestag wordt bijvoorbeeld gesproken over de gevaarlijke ‘Grauzone zwichen Lobbyismus und Korruption’. Dat klinkt wel erg omineus, maar tussen het oorbaar aandacht vragen voor de belangen van instellingen of bedrijven en het invloed verwerven met schimmige middelen zit maar een dunne grens. Die grens ligt in de legitimiteit van het handelen en de transparantie die daar bij hoort. Verdraagt de inzet het daglicht, daar gaat het om. Het is evident dat illegale, strafbare middelen, zoals ambtelijke omkoping, chantage of bewuste misleiding niet tot het arsenaal van de bona fide lobbyist behoren. Datzelfde geldt natuurlijk voor het zodanig fêteren en inpakken van ambtenaren en politici dat die dat maar liever voor de buitenwereld verborgen houden. Dat vinden we allemaal niet kunnen hoewel de normen in de loop der jaren behoorlijk zijn verschoven. In Amsterdam is er nu bijvoorbeeld een stevige discussie over de vraag of gemeenteraadsleden wel een jaarkaart mogen accepteren van een cultuurtempel die door de gemeente zwaar wordt gesubsidieerd. Vroeger was dat heel normaal. Ien Dales sneed meer dan twintig jaar geleden het thema integriteit in de openbare sector aan en sprak over ‘machtsbederf’, een sluipend proces waarin onafhankelijke
8
afweging en een rechte koers steeds moeilijker worden. Ik kan mij nog herinneren dat ik als begeleidend ambtenaar aanvankelijk verbaasd was dat zij als minister van Binnenlandse Zaken er op stond een werkbezoek aan Zweden in het kader van de politiesamenwerking bij het EK voetbal geheel door het ministerie te laten betalen, hoewel de KNVB plaatsen aanbood in het sponsorvliegtuig. Ik zag daar toen geen kwaad in, maar Ien was strikter in de leer. Terecht. In een artikel uit 2010 formuleerde haar latere opvolger als minister, Klaas de Vries, een paar vuistregels voor de integere politieke bestuurder die ik met instemming aanhaal: 1. als je twijfelt of iets integer is, moet je het niet doen, want dan is het vast niet integer; 2. laat je zo nodig adviseren, maar gebruik daarvoor geen adviseur waarvan je niet zeker weet of hij zelf veel van integriteit weet; 3. probeer voor de spiegel of via een innerlijke dialoog eens uit te leggen wat je van plan bent te gaan doen. Als je dat niet bevalt, denk er dan nog even publiek bij, zoals een volksvertegenwoordiging of een ochtendblad. Deze simpele regels zouden mutatis mutandis ook de stenen tafelen van de lobbyist kunnen zijn: bij twijfel niet doen, laat nooit de indruk ontstaan dat je integriteit niet zo belangrijk vindt, wees er op bedacht dat alles wat je doet navertelbaar moet zijn en zowel je opdrachtgever als degene die je wilt beïnvloeden nooit in verlegenheid mag brengen. Is dit naïef? Ik hoop van niet. Legitiem en transparant handelen, dat past bij professioneel en integer zijn. Kan de transparantie worden afgedwongen? In verschillende landen is er een lobbyistenregister of wordt daar aan gedacht. Zo’n register verhoogt ongetwijfeld het gevoel van transparantie, maar werkt het ook echt? De Tweede Kamer kent een register, waarin lobbyisten staan vermeld, inclusief hun opdrachtgevers. Dat klinkt goed. Inschrijving is een voorwaarde voor een toegangspas voor de niet-publieke onderdelen van de Kamer. Iedere organisatie krijgt slechts één pas en dus staan er maar zo’n zeventig mensen in dat register. Zijn er werkelijk maar zeventig professionele lobbyisten die met Kamerleden spreken? Natuurlijk niet. Ik zie bijvoorbeeld niemand van het bureau van Frans van Drimmelen op die lijst staan. En ook de beste lobbyisten voor ondernemend Nederland, Bernard Wientjes en Niek Jan van Kesteren, ontbreken, maar dat kan natuurlijk ook zijn omdat Kamerleden liever op audiëntie gaan in de Malietoren.
9
De Vereniging Hogescholen waar ik voorzitter van mag zijn, heeft één medewerkster die zo’n toegangspas heeft. Maar is zij de enige die de belangen van de hogescholen en de kracht van het HBO onder de aandacht van Kamerleden brengt? Kortom: goed dat de toegang tot de Tweede Kamer een beetje wordt gereguleerd, maar dat is natuurlijk iets heel anders dan echte transparantie en het zegt niets over het aantal mensen dat actief de Haagse beleidsvorming belobbyet. Echte transparantie kan alleen maar uit de sector zelf komen. Net zoals een fors ontwikkelde beroepsethiek. Die valt nauwelijks op te leggen en ik vrees al helemaal niet af te dwingen. Ik begrijp Tweede Kamerleden die zich regelmatig afvragen of ze niet teveel eenzijdige en gekleurde informatie krijgen. Dat lijkt mij inderdaad vervelend, zeker als je een lui Kamerlid bent, zo eentje waar professor Van Schendelen op doelde. Daar is maar één remedie tegen en dat is zelf hard werken en nooit vertrouwen op maar één kennisbron. Kamerleden hebben het natuurlijk altijd druk -kleine zelfstandigen die concurreren met het grootwinkelbedrijf-, maar dat kan nooit een excuus zijn om al te gemakkelijk te varen op de informatie van derden. Het valt lobbyisten niet kwalijk te nemen dat zij de informatie die zij verschaffen op zo’n manier structureren en selecteren dat het belang dat zij dienen er voordelig op staat. Dat vind ik niet oneerlijk of onethisch. Van advocaten verwachten we immers ook niet dat zij hun cliënt benadelen door de minder zonnige kanten van diens karakter te benadrukken. En lobbyisten zijn eigenlijk gewoon slimme en goed van de tongriem gesneden advocaten van het particuliere belang. Dat alles brengt mij bij nog een paar opmerkingen over de democratische legitimiteit van het lobbyen. Sherlo Esajas, oud-medewerker van het bureau dat deze lezing organiseert, nu politiek assistent van minister Dijsselbloem, zei vorig jaar tijdens een debat in de Balie dat lobbyisten mensen zijn die anderen helpen om resultaat te boeken. Dat vond ik wel een mooie, zij het een iets te altruïstische formulering. Hij meende ook dat lobbyen feitelijk het recht is om je mening te geven. Dat lijkt mij wat te kort door de bocht. Laat ik op mijn manier proberen de lobby een plek te geven in onze democratie. In de eerste plaats: er is niets mis met krachtig, verfijnd, stilletjes dan wel publiekelijk opkomen voor belangen die in de samenleving spelen. Democratie is immers gebaat bij het conflict van opinies en het articuleren van de verschillende belangen die vragen om politieke besluitvorming.
10
Sterker nog: de politieke besluitvorming wordt er sterker en geloofwaardiger op als de belangen die worden afgewogen scherp in beeld zijn. Ten tweede: niet iedereen is er even goed in om effectief aandacht te vragen voor zijn belang. Je moet weten wie wanneer waar over gaat, je moet aanvoelen wanneer het beste moment is om te ageren en bovendien wat de beste manier is om dat te doen. Democratische politiek is een systeem met institutionele kenmerken, waarin tradities, jargon, mechanismen en ‘places to be’ er toe doen. Wie dat ontkent, heeft nog nooit in Den Haag of een ander politiek centrum rondgelopen. Formeel heeft iedereen gelijkelijk toegang tot die Haagse democratie, materieel moet je de weg kennen of mensen kennen die de weg weten. Die mensen zijn er gelukkig en die bewijzen de democratie een dienst: journalisten, voorlichters, wetenschappers, adviseurs van denktanks en adviesraden, fractiemedewerkers, ambtenaren en oud-politici die commissies voorzitten of onderzoeken leiden. Lobbyisten zetten hun kennis en kunde van Den Haag of Brussel in voor mensen en organisaties die zelf niet thuis zijn in de wandelgangen. Tegen betaling, vanzelfsprekend, maar daar zijn zij geen uitzondering in. Voor de kwaliteit van de democratische besluitvorming is het voorts niet onbelangrijk dat de belangen van het bedrijfsleven, van de wetenschap, de agrarische sector of de culturele wereld kundig worden behartigd en vooral kenbaar worden gemaakt. Met kracht van argument en met precisie en in een taal die de beslissers begrijpen. Public affairs adviseurs zijn daar goed in en daarom worden ze ingehuurd en op pad gestuurd. En als het goed is, wordt niet alleen dat ene belang behartigd, maar ook het tegenovergestelde. De tabakslobby heeft zijn protagonisten, maar de anti-lobby gelukkig ook. De energiesector weet de weg in Den Haag, maar de lobbyisten voor milieu en duurzaamheid gelukkig ook. Een vierde punt: het is doorslaggevend dat public affairs geen secret affairs worden. Dat betekent niet dat er luidruchtig moet worden gelobbyd, maar wel dat wie de besluitvorming beïnvloedt, dat met open vizier doet. Hier vloeien professionaliteit, integriteit en transparantie in elkaar over. Geen stiekeme opdrachten, geen verborgen agenda’s, geen onzichtbare adviseurs die wel betaald worden voor hun lobby maar waarvan niemand dat weet. Volgens mij kan dat nog wel worden verbeterd. Hoe kenbaar zijn lobbyisten eigenlijk? Ik zou het een goede ontwikkeling vinden als de beroepsvereniging een accreditatiesysteem zou ontwerpen waarin de professie zelf eisen formuleert voor de beroepsbeoefenaren, waaronder trans-
11
parantie en publicatie van opdrachten en opdrachtgevers. Het zal wel te ver voeren om daarbij ook honoreringsafspraken te maken. Niettemin is het goed om in het achterhoofd te houden dat professionele lobby die alleen beschikbaar is voor de elite met financieel vermogen slechts een karige bijdrage levert aan de democratie en daar zelfs een ondermijnende kracht in kan worden. Amerika lijkt mij daarin geen goed voorbeeld. Ook hier geldt dat kennis macht is en kennis mag niet voorbehouden zijn aan de ‘mighty few’. Een laatste overweging op dit punt: de legitimiteit van het lobbyen is niet alleen afhankelijk van de intenties en het handelen van de lobbyist, maar zeker ook van zender en ontvanger, dat wil zeggen: de opdrachtgever en de ambtelijk-politieke beslissers. De opdrachtgever die de lobbyist maar een beperkt inzicht in zijn belangen geeft, werkt misleiding in de hand en brengt zijn adviseur annex boodschapper in een onhoudbare positie. Maar minstens zo erg is de ambtenaar of de politicus die zijn oren volledig naar dat ene particuliere belang laat hangen omdat hij gemakzuchtig is, bevooroordeeld, ideologisch gepredisponeerd of gewoon te ijdel dan goed voor hem is. Dat gevaar schuilt er altijd in: de macht van een lobby wordt niet zelden in de hand gewerkt door gebrek aan ijver, relativeringsvermogen en oordeelkunde bij degene die mag besluiten. Ik heb het bijvoorbeeld altijd een gotspe gevonden als Kamerleden ingestoken moties klakkeloos overschreven en soms ook de argumenten van het blaadje van de lobbyclub woordelijk voordroegen. De kracht van de lobby wordt dus bepaald door de kracht van de democratie. Die is niet altijd indrukwekkend, maar in het algemeen ook niet verschrikkelijk beroerd. Dames en heren, Ik heb het gehad over professionele lobbyisten. Die noemen zichzelf echter met rede adviseurs public affairs management. Public affairs is meer dan lobbyen. De beroepsvereniging heeft het over het “strategisch proces van inspelen op politieke besluitvorming en op veranderingen in de samenleving en de publieke opinie die van invloed zijn op het functioneren van de eigen organisatie”. Ik ben geen public affairs manager, maar ik herken dit wel, want als voorzitter van mijn branchevereniging doe ik vaak hetzelfde. Alles wat ik zojuist heb gezegd over lobbyisten, geldt dus ook voor mij. Ik vraag bij minister Kamp aandacht voor de plek van hogescholen in het topsectorenbeleid en bij minister Ploumen voor hun rol in de kennisontwikkeling in opkomende landen. Ik drink kopjes koffie met de voorzitters
12
van VNO-NCW en MKB-Nederland om de samenwerking met het bedrijfsleven te onderhouden, zit elke week wel aan tafel met minister Bussemaker of haar ambtenaren om over het onderwijsbeleid te praten en ga regelmatig buurten bij fractievoorzitters en woordvoerders in de Tweede Kamer. De professionaliteit, integriteit en transparantie die ik van professionele lobbyisten vraag, moet ik natuurlijk ook zelf betrachten. Net als toen ik ambtenaar was met een politieke hobby, maak ik dus een scherp onderscheid tussen mijn werk en wat ik verder nog aan boeiende dingen in het leven doe. Dat mag van mij worden verwacht. Dat brengt mij tot slot natuurlijk bij de Eerste Kamer. Deze oase van rust van eertijds is tegenwoordig een druk bezocht politiek theater. Begrijpelijk nu het kabinet er geen vanzelfsprekende meerderheid bezit en voor elke stem alles uit de kast moet halen. Daar staat overigens tegenover dat de senaat in het algemeen heel braaf is en een zwaar politieke confrontatie meestal weet te vermijden. Ik ben zelf niet erg onder de indruk van alle pleidooien voor meegaandheid die vooral in kringen van VVD en PvdA worden gehoord. Staatsrechtelijke zuiverheid vraagt om een zekere terughoudendheid van de Eerste Kamerleden die nu eenmaal indirect gekozen deeltijdpolitici zijn, zeg maar edel-figuranten in de politiek. Maar terughoudendheid is niet hetzelfde als kritiekloos de meerderheid van de Tweede Kamer volgen en op politieke hoofdonderwerpen het programma van je eigen partij verloochenen. Dat mag niet van politici worden gevraagd, zelfs niet van verdienstelijke amateurs op het zijtoneel. Vandaar dat iedereen nu zo belangstellend naar ons senatoren kijkt. Veel nieuws is er overigens niet onder de zon. Herinnert u zich nog de nacht van VVDer Wiegel of het avondje van PvdA-er Van Thijn? Meegaand waren zij in elk geval niet en dat houd ik mijn vrienden van de regeringscoalitie graag voor. Vooral journalisten maken zich druk over de combinatie van belangen die senatoren in het dagelijks leven van hun baan behartigen en hun politieke deeltijdfunctie aan het Binnenhof. Kan dat eigenlijk wel? Ja, dat kan. Zolang we een Eerste Kamer hebben, zullen we moeten accepteren dat daarin mensen zitten die hun beide voeten in de samenleving staan en die maatschappelijke ervaring inbrengen. Niemand wil immers een senaat met alleen maar beroepspolitici of met alleen maar renteniers en gepensioneerden. En dus zitten er advocaten in en hoogleraren, belastingadviseurs, zorgverzekeraars, zelfstandige ondernemers, burgemeesters, universiteitsbestuurders en lieden zoals ik die een beroepsgroep of een
13
maatschappelijke sector vertegenwoordigen. Voor iedere senator gelden wat mij betreft twee simpele regels: je voert niet het woord over zaken waarin je een persoonlijk of professioneel belang hebt en ten tweede: je gebruikt je positie als deeltijdparlementariër alleen voor het doel waarvoor je daar zit. De Eerste Kamer is immers geen lobbykantoor. U zult mij dus nooit op het spreekgestoelte horen over het hoger onderwijsbeleid, ik ben ook niet lid van de onderwijscommissie van de Eerste Kamer. En als mijn fractie ondanks mijn wijze adviezen toch besluit tot een standpunt waar ik in mijn werk misschien last van krijg, dan zij dat zo en schik ik mij in dat besluit. Zo hoort het wat mij betreft. Daarmee ben ik weer terug bij de basiskenmerken van onze democratie. Voor politici, branchevoorzitters en lobbyisten van even grote betekenis. Professionaliteit, integriteit en transparantie. Waarden die Ben Pauw belichaamde. Ik hoop dat ik enigszins aan de opdracht van de organisatie heb voldaan. Maar wilt u werkelijk iets opsteken over public affairs en de kunst van het lobbyen, dan moet u natuurlijk even wachten op de oratie van de onlangs op initiatief van de beroepsvereniging in Leiden benoemde bijzondere hoogleraar Arco Timmermans. Die gaat, zo heb ik begrepen, het aantal lobbyisten in kaart brengen en waarom ze doen wat ze doen. Dan krijgt u een wetenschappelijk antwoord op alle vragen die u heeft. En misschien ontkracht hij wel alles wat ik vanmiddag zei. Ik zou dat zelf wel mooi vinden, maar wellicht voelt u zich dan wat bekocht. Als ik u was, zou ik mij daar nu al vast tegen wapenen met een stevige borrel. Dank u wel.
14
Biografie Mr. Th.C. (Thom) de Graaf Thom de Graaf (1957) is sinds 2012 voorzitter van de Vereniging Hogescholen (voorheen HBO-raad) en sinds 2011 lid van de Eerste Kamer voor D66. Eerder was hij onder meer ambtenaar bij het ministerie van Binnenlandse Zaken, lid van de Tweede Kamer en fractievoorzitter van D66, minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, tevens vicepremier, in het kabinet-Balkenende II en burgemeester van Nijmegen. Thom de Graaf is voorts voorzitter van de Consumentenbond, van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten en van de Stichting Parlementaire Geschiedenis. Ook is hij voorzitter van de Raad van Commissarissen van Connexxion Ambulancezorg en lid van de Raad van Advies van adviesbureau VKA.
15
Den Haag | Amsterdam | Brussel Postadres: Parkstraat 20 • 2514 JK • Den Haag +31 (0)70 3920212 •
[email protected] • www.dr2.nl
16