Óp en over de drempel Grote en kleine stapjes in het duister
Inhoud Inleiding ..................................................................................................................................... 2 1. Een theorie over de drempel................................................................................................... 3 1.1 Opzet ................................................................................................................................. 3 1.2 De drempel en de rite........................................................................................................ 3 1.3 Schijndrempels ................................................................................................................. 5 1.4 Zonder drempel geen overgang ........................................................................................ 6 2. Drempels in de praktijk .......................................................................................................... 7 2.1 Opzet ................................................................................................................................. 7 2.2 Het ritueel van de drempel................................................................................................ 8 2.3 Hoe hoog is zo’n drempel? ............................................................................................... 9 3. Eén stap vooruit? .................................................................................................................. 10
1
Inleiding Deze uiteenzetting gaat in op het begrip ‘Drempel’, waarbij gekozen is voor breed-religieus maar binnen-Nederlands standpunt. Deze verhandeling zal zich richten op heel specifiek initiatie en rite de passage, enerzijds weliswaar op religieus gebied maar anderzijds, ter vergelijking, ook op seculier terrein. Het vertrekpunt ligt in de hedendaagse situatie; religieuze initiaties die in belang en expliciete aanwezigheid zich al enkele jaren op een hellend vlak bevinden en in steeds mindere mate een drempelrol lijken te vervullen. Maar hoewel een mens zich in theorie tegenwoordig de vrijheid kan verschaffen zich, bijvoorbeeld, christen te noemen zonder enige vorm van initiatie te doorlopen, zijn de traditionele rituelen nog niet vervangen of opgeheven. In het meest uiterste geval kunnen we stellen dat zij aan vernieuwing toe zijn, waarbij de drempelpositie meer expliciet een rol zou moeten krijgen. Daarover later meer. Het doel van dit werkstuk is het uitdiepen van voornamelijk religieuze overgangsmomenten en de beleving ervan. De richtvragen waarop deze verhandeling zich zal focussen zijn daarbij verdeeld in een theoretische insteek en een illustratieve insteek: Theoretisch -Wat voor drempelrituelen zijn er expliciet aanwezig in de Nederlandse samenleving? -Wat is de rituele waarde van die drempelrituelen? -Wat voor verschillende gradaties of schalen zijn er, wanneer we kijken naar de hoogte van die drempels? (waarbij de hoogte staat voor de mate van moeite of opoffering dat een dergelijk ritueel van de belijdende partij vraagt en de mate waarin deze partij zich bewust is van de rituele waarde) Illustratief -Hoe krijgen de rituele waarde(n) van het drempelritueel vorm? -Hoe gemakkelijk of moeilijk is het om de religieuze drempel over te gaan? (en dus onderdeel te worden van een religieuze gemeenschap) Voor dit onderzoek maak ik gebruik van verschillende bronnen, waaronder enkele algemene naslagwerken, werken over rituelen en meer specifiek over overgangsrituelen: Naslag algemeen: -D. Kohnstamm en E. Cassee ed., Nieuw Cultureel Woordenboek, 2003 Rituelen: -E.G. HOEKSTRA EN R. KRANENBORG (RED.), Rituelen in religieus Nederland, 2001 -N. JONGSMA-TIELEMAN, Rituelen: speelruimte van de hoop, 2002 -G. LUKKEN, Rituelen in overvloed, 1999 -F. BOWIE, The anthropology of religion, 2006 -C. BELL, Ritual, 1997 Overgangsrituelen / initiatie: -M. VAN VEEN-VIËTOR, Het verbondsteken, 2000 -W. LINDENBERG, Wegen en riten van inwijding, 1979 -W. DEKKERS, C. HOFFER EN J-P. WILS, Besnijdenis, lichamelijke integriteit en multiculturalisme, 2006
2
Anders: -S. HEALD, Manhood en morality, 1999 Tenslotte zijn er verschillende bronnen die op een of meerdere momenten kort worden aangehaald. Deze bronnen zijn, overigens net als de hiervoor genoemde bronnen, allen afzonderlijk in de voetnoot terug te vinden. Onnodig te vermelden is wellicht dat de algemene lijn van deze uiteenzetting weliswaar voortkomt uit de voorstudie van de genoemde literatuur maar dat dergelijke dingen onmogelijk in de voetnoten te verwerken zijn. Met andere woorden: werken als Bell, Bowie maar ook ritueel bestek (die niet genoemd wordt bij de gebruikte literatuur omdat slechts de vorm gebruikt is en niet of nauwelijks de inhoud) spelen een belangrijke rol bij het bepalen van een perspectief van waaruit en de vorm waarin deze verhandeling is geschreven, maar omdat dergelijke invloeden niet in voetnoten of verwijzingen te verwerken zijn, zijn ze als zodanig daar ook niet terug te vinden. Deze studie bevat 3 hoofdstukken die achtereenvolgens gewijd zijn aan: -De theoretische plaatsing van het begrip ‘Drempel’, -De illustratie en praktische staving en uitwerking van het drempelritueel, -Een conclusie, waarbinnen getracht wordt de theoretische plaatsing en de praktische uitwerking tot geheel te vervlechten en stil wordt gestaan bij de vraag of de huidige vorm van religieuze initiatie (en daarmee het meest voorname drempelritueel binnen de religie) volstaat. Een ritueel, binnen de in dit werkstuk gehanteerde definitie, wordt gekenmerkt door een enigszins vaste opbouw van begin, middendeel en einde. Het betreft een volgens min of meer vast stramien uitgevoerde handeling of reeks van handelingen die an sich herhaalbaar zijn en die een bepaald doel dienen.1 In het geval van het drempelritueel, waar deze uiteenzetting zich op richt, is dat doel de overgang van een bepaalde situatie naar een andere situatie. De vorm waarin men het drempelritueel giet, en op welke wijze bepaalde faseringen (zoals die van Victor Turner) daarin wel of niet te herkennen zijn, zal in de verhandeling aan bod komen.
1. Een theorie over de drempel 1.1 Opzet In deze uiteenzetting is er gekozen de drempel als begrip heel specifiek aan initiatie en rite de passage te linken. Vanzelfsprekend kan het begrip, in religie- of liturgiewetenschappen, veel meer worden uitgediept. Zo bestaat er de mogelijkheid heel specifiek in te gaan op de daadwerkelijke drempel tussen sacrale en seculiere ruimte, waarbij het verschil in ervaring een belangrijke rol zou spelen. Er is dus voor gekozen dat aspect buiten beschouwing te laten. Ook is er voor gekozen de theoretische uiteenzetting onmiddellijk, en dus niet per se pas in het illustratieve onderdeel, met voorbeelden te staven. Dit is een heel praktische afweging; het onderwerp is weliswaar niet erg complex, maar verschillende van de besproken aspecten van drempelrituelen zijn slechts of veel beter te begrijpen wanneer zij gepaard gaan met praktijkervaringen en voorbeelden. 1.2 De drempel en de rite De drempel als begrip is een belangrijk fenomeen in de godsdienst. Enerzijds omdat de aanwezigheid van de drempel het ontzag en het mysterie vergroot (iets dat men al merkt bij
1
DOLPH KOHNSTAMM EN ELLY CASSEE ED., Nieuw Cultureel Woordenboek, Amsterdam/Anthos uitgevers 2003, 498
3
het overgaan van een drempel in een kerkgebouw2), maar anderzijds en misschien wel vooral omdat die drempel maakt dat men een bewuste keuze moet maken om toe te treden tot een bepaalde geloofsgemeenschap. Het overgaan van die drempel is daarmee geworden tot rite de passage. Rite de passages (overgangsrituelen) zijn belangrijke momenten in het leven van de mens. Omslagmomenten, zogezegd, die allen afzonderlijk symbool staan voor een expliciete verandering in het leven. Ieder afzonderlijk zijn zij als drempels die de mens besluit te overschrijden. Dat kan in meer of mindere mate een bewuste keuze zijn, maar het moment is een symbolische acte die plaatsvervangend is voor een langer veranderingsproces. Met andere woorden: de stap over de drempel is weliswaar de stap in een andere fase, maar de weg naar de drempel toe moeten we daarmee niet onderschatten. Die weg is daadwerkelijk onderdeel van het veranderingsproces, maar speelt geen rol bij de symbolische overgang. Het initiatieritueel is een van de vele vormen van ritualiteit en daarmee ook een heel duidelijke vorm van rite de passage. Het heeft een belangrijke functie binnen religie, omdat de belijdende persoon met dat ritueel aangeeft onderdeel te willen worden van een geloofsgemeenschap. Dat krijgt verschillende vormen binnen verschillende religies. De meest bekende is daarbij wellicht de doop, en meer expliciet de kinderdoop. Maar ook de besnijdenis bij joden, ook wel het ‘verbondsteken’ genoemd, is een hele bekende vorm van rite de passage naar een lidmaatschap van een geloofsgemeenschap.3 Rite de passage en initiatierituelen overschrijden echter, vanzelfsprekend, ook de grenzen van het religieuze terrein. Rite de passage is overal terug te vinden, op verschillende momenten in het leven, en initiatierituelen komen ook voor bij exclusieve clubs, de scouting en zelfs bij het aannemen van bepaalde nationaliteiten. In de Van Dale (11e editie, 1984) is initiatie als volgt gedefinieerd: "inwijding, t.w. het volgens zekere regels en met zekere plechtigheid opnemen in een geheim genootschap of in zekere kring, bij natuurvolken veelal als puberteitsceremonie". Ieder mens kan en zal dergelijke inwijdingen meemaken. Zij maken allemaal van de geboorte tot aan de dood ontwikkelingen door, al is het slechts dat zij bekwamer, ervarener, verstandiger, handiger of zelfbewuster worden4. Een initiatie doet dienst als rite de passage van een bepaalde levensfase naar een andere. Dit gebeurt vaak op een plechtige en feestelijke manier, waarbij men viert dat iemand vanaf dat moment bij een bepaalde groep komt te horen. Dat kan bijvoorbeeld zijn bij de groep van huwbare vrouwen of bij de volwassenen. Als bewijs klaar te zijn om bij die bepaalde groep te horen, word men vaak geacht beproevingen te doorstaan. De sociale omgeving wil dat iemand zich onderwerpt aan het ritueel, zodat voor iedereen de nieuwe sociale positie duidelijk is5. Of met andere woorden: De nieuweling moet zich eigen maken wat de groep waarin hij wil worden toegelaten eigen, heilig, is en hij moet dat leren respecteren. Hij moet vertrouwd worden met de nieuwe groep, en daardoor wordt hij voor de groep ook te vertrouwen, en gaat het vreemde eraf. 6 Volgens Gerard Lukken onderscheiden 2
M. VISSER, The geometry of love; Space, time, mystery and meaning in an ordinary church, Canada/ HarperFlamingo 2001 3 M. VAN VEEN-VIËTOR, Het verbondsteken; Een cultuursociologische studie over de besnijdenis in verschillende perioden van het jodendom, Delft/Eburon 2000, 15 4 W. LINDENBERG, Wegen en riten van inwijding, Deventer/Ankh-Hermes bv 1979, 21 5 E.G. HOEKSTRA EN R. KRANENBORG (RED.), Rituelen in religieus Nederland; Gebruiken van joden, christenen, moslims, hindoes en boeddhisten in belangrijke levensfasen, Baarn/Uitgeverij Ten Have 2001, 25 6 N. JONGSMA-TIELEMAN, Rituelen: speelruimte van de hoop; wat rituelen (ons) doen, Kampen/Uitgeverij Kok 2002, 118
4
we twee fasen in de initiatie: de geboorterituelen, die men kan beschouwen als eerste stap in de (religieuze) initiatie, en de rituelen met betrekking tot volwassenwording, die een tweede stap vormen7. Het besnijdenisritueel van de Gisu in Uganda, een voorbeeld van de tweede fase, waarbij jongens tussen de achttien en vijfentwintig zonder enige vorm van verdoving besneden worden waarbij zij zich niet mogen verroeren8, is in enige vorm een voorbeeld van die tweede fase. Wanneer zij de pijn kunnen verdragen, worden zij als dapper en volwassen beschouwd. Ook in Papoea-Nieuw-Guinea speelt geweld en pijn een belangrijke rol binnen de rite de passage naar volwassenheid9. Om over de drempel te kunnen stappen, moet deze zichtbaar zijn en niet per se gemakkelijk te passeren. Men moet vooral bereid zijn eroverheen te stappen. 1.3 Schijndrempels Naast drempels zijn schijndrempels een veelvoorkomend fenomeen in de westerse vorm van rite de passage. Het ritueel verlangt niets of nauwelijks iets van de belijdende partij en bovendien is de belijdende partij er veelal amper bewust mee bezig. Denk hierbij aan twee belangrijke voorbeelden: de joodse besnijdenis en de katholieke kinderdoop. De besnijdenis is, ontegenzeggelijk, het oudste initiatieritueel binnen de abrahamitische religies. Het idee erachter is o.a. de perfectionering van het geslachtsdeel door het wegsnijden van die delen die op de geslachtsorganen van de andere sekse lijken.10 Voor joden is de besnijdenis een teken van verbond tussen God en Abraham. Toch is het niet alleen een religieuze wijze van initiatie. In principe laten ook niet religieuze joodse mannen zich besnijden. Dat verklaart Mary van Veen-Viëtor met de stelling dat er in joodse kringen de opvatting heerst dat onbesnedenen buiten de kring staan11. Dat maakt de besnijdenis als religieus initiatieritueel betwist, omdat men zich niet zuiver laat besnijden om onderdeel te worden van een bepaalde religieuze groepering. Daarmee gaat zij overigens direct de strijd aan met de stellingname van Van Gennep die, overigens in zijn werk uit 1960, stelde dat de joodse besnijdenis overduidelijk een teken is van betrokkenheid bij een gemeenschap van gelovigen.12 Diezelfde dualiteit geldt nog veel meer voor de doop, en met name de kinderdoop. Deze is met de komst van het christendom als dominante godsdienst in Nederland tot vanzelfsprekendheid geworden. Dit oorspronkelijk joodse reinigingsritueel, dat in de laatjoodse tijd diende om niet joden in het joodse volk op te nemen,13 is in veel gevallen niet, zoals Bell het initiatieritueel benoemt ‘een reis, waarna je niet meer in je oude leven past.’14 De katholieke kinderdoop ontleent zijn vanzelfsprekendheid aan het feit dat het jaren als enige geboorteritueel aanwezig was, en men tijden dit christelijke ritueel koos bij gebrek aan enig ander ritueel om de geboorte ‘te vieren’15. Bovendien was er dreiging van het vagevuur, en welke goede ouder zou dat zijn/haar kind aan willen doen? Naast die vanzelfsprekendheid, en 7
G. LUKKEN, Rituelen in overvloed; Een kritische bezinning op de plaats en de gestalte van het christelijke ritueel in onze cultuur, Baarn/Gooi en Sticht 1999, 245-246 8 S. HEALD, Manhood en morality; Sex, violence and ritual in Gisu society, London/Routledge 1999, 33 9 F. BOWIE, The anthropology of religion; an introduction, Oxford/Blackwell Publishing 2006, 167 10 W. DEKKERS, C. HOFFER EN J-P. WILS, Besnijdenis, lichamelijke integriteit en multiculturalisme; Een empirisch en normatief-ethische studie, Budel/DAMON 2006, 11-13 11 VAN VEEN-VIËTOR, Het verbondsteken, 19 12 A. VAN GENNEP, The rites of passage; a classic study of cultural celebrations, Chicago/The university of Chicago Press 1960, 72-73 13 KOHNSTAMM EN CASSEE ED., Nieuw Cultureel Woordenboek, 154 14 C. BELL, Ritual; Perspectives and dimensions, Oxford/Oxford University Press 1997, 102 15 LUKKEN, Rituelen in overvloed, 245
5
het hierboven beschreven standpunt dat de doop tot gewoonte is geworden, voor bepaalde groeperingen, en daarmee grotendeels het verlies van de religieuze rituele waarde van dit ritueel, is er nog een andere reden waarom juist de kinderdoop niet als drempelritueel bestempeld kan worden: Een kind maakt geen bewuste keuze en beleefd, op de leeftijd waarop de kinderdoop in de katholieke kerk veelal plaatsheeft, het ritueel niet bewust. Ter illustratie schrijft Ger de Koning in het boekje ‘bekering en doop’ (christelijk binnenperspectief) over dopen: “Het is fijn om te merken dat er nog steeds (jonge) mensen zijn, die willen getuigen dat zij de Here Jezus willen volgen. Want dat is eigenlijk wat iemand met de doop zegt: Ik ben een discipel van de Here Jezus.”16 Die bewuste keuze, zoals deze christelijke auteur dat in zijn lezing van de doop impliceert, kan een jong kind niet maken. Het kinderdoopsel wordt immers veelal in de eerste dagen of weken van het leven van een kind toegediend. Het is daarmee dus veel meer een ritueel van de ouder dan van het kind. Het stelt slechts een van de aspecten zoals verwoord door Jongsma-Tieleman17 aan bod: de weg van de groep naar het individu kan worden afgelegd, maar voor de weg van het individu naar de groep is de belijdende partij, het kind, nog veel te jong. Het initiatieritueel van de katholieke kerk duurt feitelijk meerdere jaren, de communie en het vormsel zijn er immers ook onderdeel van, maar met de devaluering van de andere twee aspecten van de initiatie is de doop ook haar feitelijke functie als religieus drempelritueel verloren (het ritueel reinigen, een van de meest voorkomende functies van het doopritueel18, is hier in theorie nog steeds in stand hoewel we ons kunnen afvragen in hoeverre ouders die rituele functie écht ervaren). Religieus gezien is het maximaal een ritueel waarmee de ouders te kennen geven dat zij hun kind christelijk willen opvoeden.19 Wederom dus: veel meer een ritueel van de ouder dan van het kind. Naast de besproken schijndrempels is er nog een heel groot verschil tussen kleine drempels en grote drempels. Hoewel het statige kerkgebouw, en haar doorgaans minstens even statige drempels, anders zouden doen vermoeden zijn het juist de christelijke initiatierituelen die bij een vergelijking buitengewoon lage drempels zouden blijken. In vergelijking met de eerder aangestipte Afrikaanse rituelen, zoals de onverdoofde besnijdenis bij de Gisu20, stelt een doopritueel immers niet zo veel voor. Een dergelijke vergelijking mankt echter, omdat de context zo ernstig verschilt dat daarmee ook de normen en waarden verschillen en, nog veel belangrijker, de rol van een dergelijk drempelritueel. Vergelijken we echter de initiatie van de christelijke gemeenschap met die van bijvoorbeeld verschillende studentenverenigingen kunnen we ook tot geen andere conclusie komen dat daar het drempel- of initiatieritueel zich veel meer focust op het opwerpen van hindernissen. 1.4 Zonder drempel geen overgang Wat zowel doop als ontgroening aantonen is dat overgangen of passages hun volheid en werkelijkheid ontlenen aan het ritueel dat de overgang bezegeld. Of om in de metaforische sfeer te blijven: Men kan niet van de ene ruimte in de andere ruimte komen, zonder over de drempel heen te stappen. “Symbolische daden maken je los van een gemeenschap zodat je lid wordt van een andere. Ritussen slaan een brug naar een nieuwe levenswijze.”21 Lukken 16
M.G. DE KONING, Bekering en doop; Back to basics 1, Zwolle/Uitgeverij Daniël 2004, 13 JONGSMA-TIELEMAN, Rituelen: speelruimte van de hoop, 118 18 VAN GENNEP, The rites of passage, 63 19 M. VERHELST (E.A.), Met rituelen het leven spelen, Kapellen/Uitgeverij Patmos 1988, 48-49 20 HEALD, Manhood en morality, 33 21 VERHELST (E.A.), Met rituelen het leven spelen, 10-12 17
6
spreekt in zijn ‘Rituelen in Overvloed’ over de drie fasen van Van Gennep, de scheiding, het tussenstadium (of période de marge) en de integratie, en Turner zijn benadering daarvan. Tevens stelt hij, met betrekking tot het overgangsritueel en de genoemde drie fasen: “Men kan zeggen dat er sprake is van een symbolische dood in de eerste fase, een symbolische overgang tussen dood en leven in de tweede fase, en een fase van herboren worden in de derde fase.”22 De drempelstatus, de status die de belijdende partij heeft terwijl hij in de overgang verkeerd, wordt in antropologische of religiewetenschappelijke termen ook wel aangeduid als de liminale fase of status. Deze fase wordt als zeer dominant en expliciet onderdeel van de overgang ervaren. Ter illustratie spreekt Van Gennep van de drie fasen in de termen preliminaal, liminaal en postliminaal23, waarbij de eerste en de derde fase beide terugverwijzen naar de liminale fase. Deze tweede van de drie fases wordt door Victor Turner als volgt gekarakteriseerd: De fase van de ‘liminaliteit’, waarin het individu de drempel overschrijdt, en binnentreedt in een grenssituatie; het treedt buiten de zone van de strenge structuren van de sociale orde, en komt in een fase van antistructuur waarin sprake is van symbolische zuiverheid; het individu gaat over naar een gemeenschap (communitas) die gekenmerkt door de relaties van ik, gij en wij.24 Duidelijk mag zijn dat, ondanks kritiek van Van Lukken op de lezing van Van Gennep door Turner, zowel Turner als Van Gennep een bepaalde eigenheid en dominante functie toekennen aan het tussenstadium of de drempel. Bij Van Gennep komt de drempel, naast figuurlijk als moment van overgang, ook heel letterlijk aan bod. Zo noemt hij het besprenkelen van de drempel met bloed of reinigend water en het parfumeren van de deurpost als onderdeel van een ritueel. “De deur”, stelt Van Gennep, “is de grens tussen de profane en de religieuze wereld.” Dat vastgesteld is het overgaan van de drempel gelijk aan het samengaan met een nieuwe wereld. Hierom speelt de drempel, volgens Van Gennep, zo’n belangrijke rol bij inauguraties, huwelijksrituelen en begraffenissen.25 Ook bij het doopritueel komt de drempel heel expliciet aan bod. Traditioneel immers geven ouders en peetouders op de drempel van de kerkdeur te kennen dat zij hun (pete-) kind willen laten dopen. 26
2. Drempels in de praktijk 2.1 Opzet Wanneer we ingaan op de praktische vormen van drempels, rituelen-met-drempelfunctie, dan moeten we bijna heel expliciet stilstaan bij de rituelen die bij de theoretische bespreking al aan bod kwamen. Daarnaast is er voor gekozen kort wat andere voorbeelden aan te stippen, maar er niet diep op in te gaan. Het verder ingaan op deze, veelal buiten-Nederlandse, rituelen zou onmiddellijk haar relevantie verliezen met de stellingname dat er, in dit werkstuk, vooral gefocused is op binnen-Nederlandse drempelrituelen. Omdat we geen appels met peren willen vergelijken, en een doopritueel zelfs al compleet anders ervaren kan worden in een andere context, leek het een logische keuze bijvoorbeeld een Afrikaans besnijdenis ritueel niet te vergelijken met een joodse besnijdenis in Nederland. Bovendien biedt de directe omgeving 22
LUKKEN, Rituelen in overvloed, 82-83
23
VAN GENNEP, The rites of passage, 21
24
LUKKEN, Rituelen in overvloed, 82-83
25
VAN GENNEP, The rites of passage, 20
26
HOEKSTRA (RED.), Rituelen in religieus Nederland, 112-114
7
een beter vergelijkingsmateriaal: de studenten ontgroening. Dit initiatie- of drempelritueel werd al aangehaald in de theoretische bespreking, maar binnen de praktische uiteenzetting is er voor gekozen nog net iets meer in te zoomen op de verschillen en (functionele) overeenkomsten van de binnen-Nederland dominante religieuze initiatie-rituelen en dit ritueel van initiatie dat we al terug kunnen vinden bij verschillende studentenverenigingen in de directe omgeving van de universiteit. 2.2 Het ritueel van de drempel Initiatierituelen zijn over de gehele wereld in verschillende hoedanigheden terug te vinden. Hiervan werden reeds in de inleiding enkele voorbeelden gegeven. Naast die voorbeelden zijn er nog veel andere voorbeelden te bedenken: de initiatie van Cuchulainn, de sjamaanse initiatie, de initiatie van Australische medicijnmannen (etc).27 In de westerse wereld bestaan allerlei initiatiegebruiken en vormen van initiatieritueel. Daarbij kan in eerste instantie gedacht worden aan kerkelijke rituelen. De Rooms-katholieke kerk, bijvoorbeeld, kent zeven sacramenten en drie daarvan worden gerekend tot christelijke initiatie: het doopsel, vormsel en de eucharistie28. Ook het leven van een jood is doorspekt met overgangsrituelen, maar de voornaamste vorm van initiatie, het ritueel dat een joodse man tot jood maakt, is de besnijdenis29. Deze twee, de doop en de besnijdenis, zijn de meest voor de hand liggende praktijkvoorbeelden van religieuze initiatie in de westerse samenleving. Naast dit soort confessionele initiatierituelen hebben veel studentenverenigingen een ontgroeningsperiode, in feite synoniem voor initiatieritueel of zoals Jongsma-Tieleman het noemt een rituele introductietijd30. Hieraan werd in de theoretische inleiding al kort aandacht besteed. Pas wanneer de 'nuldejaars', zoals de nieuwe leden initieel worden genoemd, een aantal vernederingen, plagerijen en beproevingen van het geduld hebben doorstaan, kunnen ze volwaardig lid zijn van de vereniging. Dat volwaardige lidmaatschap is het belangrijkste doel van dit ritueel. Zoals in de theoretische inleiding al genoemd werd is, binnen het theoretische kader, het voor het ritueel vooral van belang dat de nieuweling zich de gewoontes, gebruiken en heiligheden van de groep eigen maakt en leert respecteren en dat hij zodoende vertrouwd wordt met de nieuwe groep, waardoor hij ook voor de groep te vertrouwen wordt.31 In de praktijk gaat het ritueel nog wel eens voorbij aan dit doel. Zo is de kinderdoop historisch gegroeid tot geboorteritueel, en is de iniatie naar de kantlijn verdwenen (en zijn relevantie verloren) en is de joodse besnijdenis tot gewoonte geworden binnen de joodse traditie, waarbij niet besneden joden niet geaccepteerd worden en in principe ook niet-religieuze joden zichzelf of hun kinderen laten besnijden (tevens natuurlijk als vorm van identity-marker). Een belangrijke vraag is dus feitelijk: wat is het primaire doel achter het ritueel dat plaatsheeft? Wanneer we zo helder vast lijken te kunnen stellen dat zowel de besnijdenis als de kinderdoop, om over volwassen doop even te zwijgen, door de belijdende partijen (zowel de persoon die het ondergaat als een groote deel van de familie die het ritueel mee viert) het ritueel niet beleven als religieuze initiatie, moeten we dan het ritueel als godsdienstwetenschappers niet herdefiniëren? Is het dan niet veel meer een overgangsritueel naar een nieuwe fase van het leven, dat zich door leeftijd laat kenmerken en niet door de initiatie in een religieuze gemeenschap? 27
M. ELIADE, Riten en Symbolen van Inwijding, Katwijk aan Zee/Servire B.V. Uitgevers 1979, 155-177 HOEKSTRA (RED.), Rituelen in religieus Nederland, 110-111 29 HOEKSTRA (RED.), Rituelen in religieus Nederland, 36-39 30 JONGSMA-TIELEMAN, Rituelen: speelruimte van de hoop, 118 31 N. JONGSMA-TIELEMAN, Rituelen: speelruimte van de hoop; wat rituelen (ons) doen, Kampen/Uitgeverij Kok 2002, 118 28
8
Daarbij moet de kanttekening geplaatst worden dat het voorbeeld van de ontgroening van de studentenvereniging er alle schijn van heeft wel aan deze, ogenschijnlijk primaire, voorwaarde van het ritueel te voldoen: de belijdende partij ondergaat het ritueel óm onderdeel te worden van die betreffende vereniging, de toeschouwers zijn zich bewust van het doel van het ritueel en het gehele ritueel is er op gericht, ‘af te breken en op te bouwen’. Ter illustratie: “Met een regen van etensresten, meel, mayonaise etc. worden de feuten in de sociëteitszaal verwelkomt. Ze hebben het advies gekregen een scheurtje te maken in de bovenkant van hun t-shirt. Als ze dit niet doen kunnen ze namelijk lelijke schaafwonden in hun nek krijgen wanneer het shirt van hun lijf wordt gerukt. Binnen 5 minuten lopen de (mannelijke) feuten in hun onderbroek. De feut vraagt of hij zich mag voorstellen, waarop geantwoord wordt dat hij of zij niets voorstelt. Daarna begint het meest vernederende deel van de avond, voor de aspirant-leden, waarbinnen de feuten twee uur lang geacht worden de meest vernederende dingen te doen. Slechts een enkeling weerstaat de druk en weigert.”32 “Dit is een van de laatste avonden van de KMT, de feuten zijn moe en zitten en doorheen. Ze zijn gebroken, het opbouwen is nu makkelijk. Ze zijn lid.”, aldus een lid van TSC St. Olof in eigen woorden. 2.3 Hoe hoog is zo’n drempel? Diverse drempelrituelen hebben eveneens diverse hoogte drempels. Dat lijkt een voor de hand liggende uitspraak, maar daarbij is het niettemin van belang in te zien dat verschillende drempelrituelen, in de meeste gevallen, een soortgelijk doel nastreven: Volwaardig lidmaatschap, zoals dat in de vorige paragraaf al werd aangekaart. Waarin verschilt dan bijvoorbeeld de Christelijke gemeenschap met een studentenvereniging? Beide organisaties streven immers nieuwe leden na, maar niettemin is de initiatie bij de aangehaalde studentenverenigingen stukken strenger, en daarmee de zichtbare drempel hoger, dan bij de Christelijke gemeenschap. Het veelal omstreden studenten-initiatieritueel, ook wel ontgroening genoemd en met name bij de corporale verenigingen33 en de verenigingen aangesloten bij het Aller Heiligen Convent34 nog in gebruik, gaat er immers vaak hard aan toe. Het Delftsch Studenten Corps (DSC) kwam bijvoorbeeld in december van het afgelopen jaar (2007) in het nieuws omdat de interne Vereniging van Oud Leden (VOL) constateerde dat zij bij de ontgroening van kandidaat-leden in september dit jaar ‘op of over de rand van het aanvaardbare zijn gegaan’. Zo werden mannelijke eerstejaars met gebonden handen in een kooi opgesloten en aan een schandpaal gezet. Ook moesten ze langdurig kaarsen in de mond houden en rauwe eieren stukbijten.35
32
Zoals besproken met enkele leden van TSC St.Olof In Nederland is het corps over het algemeen de oudste (meest traditionele) studentenvereniging in een stad, gegrondvest op een liberale traditie. De traditionele door de ASV erkende corpora bevinden zich in Groningen, Leiden, Utrecht, Delft, Amsterdam, Wageningen en Rotterdam. Ook andere steden zoals Tilburg, Breda, Den Helder, Eindhoven, Enschede en Zwolle hebben verenigingen die zich corps noemen of dit graag willen zijn, maar deze worden niet als zodanig erkend door de koepelorganisatie, de Algemene Senaten Vergadering. 34 Het Aller Heiligen Convent is een verband tussen Nederlandse, oorspronkelijk hoofdzakelijk katholieke studentenverenigingen. Het AHC is met 9.000 leden het op een na grootste Nederlandse studentenverbond. 35 Steven Derix: 'Corps Delft over rand bij ontgroening', NRC Handelsblad, 21 december 2007 33
9
De controverse rondom deze vorm van initiatie moet echter niet de aandacht afleiden van de essentie: een drempel kan laag en hoog zijn en westerse religieuze groeperingen kiezen er veelal, bewust of onbewust, voor de drempel laag te houden. Vergeleken met en afgezet tegen Afrikaanse groeperingen (die bij deze vergelijking verder geen rol meer zullen spelen) en studentenverenigingen is dat geen voorzichtige conclusie, maar een duidelijk waarneembaar fenomeen. Wellicht moeten we voorzichtig concluderen dat studentenverenigingen minder eigen profiel hebben. Wanneer je, als jonge student, kiest voor een vereniging dan kies je niet voor een ideologie. De schifting heeft dus nog niet plaatsgehad. Bij een Christelijke gemeenschap impliceert de iniatie dat er voor de belijdende partij al een keuzemoment is geweest. Men hoeft zich dus niet meer zozeer te bewijzen. Het ritueel is in de praktijk dan veel meer een symbolische wijze om de potentie in act om te zetten. De belijdende partij was ontvankelijk en is, na het ritueel, officieel onderdeel van de gemeenschap. Voor die overgang is een ritueel vereist, maar het hoeft geen zwaarwegend, veeleisend ritueel te zijn.
3. Eén stap vooruit? Er werd in deze uiteenzetting stilgestaan bij drempelrituelen: rituelen van inwijding of initiatierituelen welke in velen vormen zijn terug te vinden maar in theorie allemaal tot doel hebben om een bepaald individu volwaardig lid te laten worden van een bepaalde groep of volwaardig over te laten gaan naar een bepaalde fase in zijn/haar leven. Deze drempelrituelen, die we ook als rite de passage benoemde, werden initieel in een theoretisch kader besproken om daarna haar praktische uitwerking te krijgen. Binnen de theoretische bespreking werden enkele verschillende vormen aan bod gesteld. Vervolgens werd het begrip ‘schijndrempel’ geïntroduceerd. In deze uiteenzetting een begrip dat van toepassing is op o.a. joods besnijdenis en (katholieke) kinderdoop omdat zij, gaandeweg of oorsponkelijk, in hun ritualiteit een ander doel hebben gekregen dan het doel van de initiatie in de betreffende religieuze gemeenschap. Er zijn meerder voorbeelden denkbaar, maar omdat er gekozen is de behandeling van dit onderwerp dicht bij huis te houden, zijn deze twee voorbeelden uitermate geschikt ter illustratie. Een kinderdoop, werd in het eerste hoofdstuk beargumenteerd, wordt niet bewust door de belijdende partij beleefd én is, in de geschiedenis, veel meer geworden tot geboorteritueel. De joodse besnijdenis is minder expliciet: binnen dit ritueel is de religieuze initiatie grotendeels verloren gegaan. Ook niet religieuze joden laten zich besnijden, als identity marker en omdat zij anders niet als jood geaccepteerd worden. Die ontwikkeling is er wellicht een waar de betreffende religieuze gemeenschappen bij stil zouden moeten staan. Zo is het voor te stellen dat men tracht de religieuze initiatie meer te benadrukken waardoor die rol meer expliciet en dominanter aan bod komt. Een drempel kan wellicht haar doel voorbijstreven of haar oorspronkelijke doel uit het oog zijn verloren, een overgang heeft echter in ieder geval een drempel nodig. De mens is op zoek naar symboliek en ritualiteit en het onderdeel worden van een bepaalde gemeenschap vereist ook het ‘binnenkomen’ in een bepaalde gemeenschap. Daarvoor is een initiatie- of overgangsritueel van ongekende waarde. De overgangsfase, ook wel de liminale fase genoemd, is een veel besproken fase in het gehele ritueel waarvan de eigenheid onbetwist lijkt. Die fase laat zich heel praktisch herkennen in de rol van de drempel bij verschillende rituelen, zoals inauguraties, doop of huwelijk. Van 10
Gennep gaat hier uitgebreid op in in ‘the rites of passage’. Er wordt binnen deze rituelen zoveel aandacht besteed aan het letterlijk binnentreden van de ruimte dat daarmee expliciet wordt gemaakt dat die liminale (threshold) fase een hele dominante rol speelt in het gehele ritueel. De hoogte van de drempels in drempelrituelen kunnen behoorlijk afwijken. Als voorbeelden werden in de tekst enerzijds de doop (welke licht te ondergaan is) en anderzijds de ontgroening van studenten bij bepaalde corporale verenigingen (welke zwaar en lijdend ondergaan wordt) aangehaald. Het extreme verschil bij dit hele specifieke voorbeeld is getracht te verklaren door middel van het ontbreken van profiel van studentenverenigingen. Men maakt een hele duidelijke keuze voor een christelijke gemeenschap en dan is dat keuzemoment in het ritueel van ondergeschikt belang. De keuze voor de studentenvereniging is doorgaans minder principieel of ideologisch te onderbouwen en dat zou kunnen verklaren waarom men zo bewust moet kiezen om het ritueel, waarvan voorbeelden van onderdelen genoemd zijn in de tekst, helemaal te doorlopen (men zou immers geneigd kunnen zijn er eerder mee te stoppen).
11