Kleine meisjes, grote gevolgen: Het dunne ideaalbeeld in de media en de ontwikkeling van eetstoornissymptomen
Naam: Anniek Beijnes Afstudeer Seminar Media-Entertainment en het gedrag van kinderen en jongeren Studentnummer: 5794943 Docenten: dr. Mariëtte Huizinga & Sanne Nikkelen MSc 30-05-2012
Inhoudsopgave
1. Inleiding
3
2. Theoretisch kader
5
2.1 Eetstoornissen en symptomen
5
2.1.1 Eetstoornissen
5
2.1.2 Symptomen van eetstoornissen
5
2.2 Het slanke ideaalbeeld in de media en eetstoornissymptomen
5
2.2.1 Sociale vergelijking
6
2.2.2 Objectivering
6
2.2.3 Cultivatie
7
2.3 Slanke ideaalbeeld, eetstoornissen en factoren die hierop van invloed zijn 8 2.3.1 Slanke ideaalbeeld in de media, eetstoornissymptomen en zelfvertrouwen
8
2.3.2 Slanke ideaalbeeld in de media, eetstoornissymptomen en aanmoediging van ouders om slank te zijn
9
Model
11
3. Methode
11
4. Resultaten
12
4.1 Hoofdvraag
12
4.2 Deelvraag 1: De modererende rol van zelfvertrouwen
14
4.3 Deelvraag 2: De modererende rol van aanmoediging van ouders
16
5. Discussie
18
5.1 Conclusie en vervolgonderzoek
18
5.2 Beperkingen
20
2
3
1. Inleiding In 2012 is er in Israël een wet aangenomen die verbiedt te dunne modellen te gebruiken. Deze wet is in gang gezet om anorexia bij jongeren tegen te gaan. Ze zijn bang dat meisjes een voorbeeld nemen aan de extreem dunne modellen die worden gebruikt in de mode-industrie en dat ze als gevolg daarvan een eetstoornis ontwikkelen (“Israël verbiedt dunne modellen”, 2012). De media spelen een grote rol in het uitdragen van een slank ideaalbeeld. Dit ideaalbeeld ligt doorgaans 15% onder het gemiddelde gewicht van vrouwen, waarmee het een onrealistische standaard van slankheid representeert (Johnson, Tobin, & Steinberg, 1989). Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat modellen gemiddeld 23% slanker zijn dan de gemiddelde vrouw (Kilbourne, 1999). Derenne en Beresin (2006) stellen in hun onderzoek dat het huidige ideaalbeeld erg moeilijk is om te bereiken. Zij verwachten dat het slanke ideaalbeeld kan leiden tot een negatief lichaamsbeeld bij vrouwen. Een negatief beeld van het eigen lichaam zou volgens hen verstoorde eetgewoontes tot gevolg kunnen hebben. Daarnaast suggereren Polivy & Herman (2002) dat de media door het uitzenden van het ideaalbeeld een grote rol spelen in de ontwikkeling van eetstoornissen. Wanneer er een verband bestaat tussen het slanke ideaalbeeld wat uitgedragen wordt door de media en eetstoornissen of symptomen daarvan, zou het van belang kunnen zijn dat men zich er van bewust is dat dit een onrealistisch beeld is, om op deze manier de negatieve gevolgen ervan zoveel mogelijk te beperken. Eetstoornissen lijken de laatste jaren steeds meer toe te nemen (Borzekowski & Bayer, 2005). Het huidige onderzoek richt zich op de symptomen van eetstoornissen omdat deze zich over een grotere groep spreiden dan wanneer er enkel wordt gekeken naar mensen met een eetstoornis. Onder symptomen van eetstoornissen vallen in het huidige onderzoek meerdere eigenschappen waaronder bijvoorbeeld lichaamsontevredenheid en de wil om dun te zijn (Peterson, Paulson & Williams, 2007). Verschillende individuele kenmerken kunnen een rol spelen bij het ontwikkelen van een eetstoornis, de een zal eerder een eetstoornis ontwikkelen dan de ander. Vrouwen blijken gevoeliger te zijn voor het ontwikkelen van een eetstoornis dan mannen, maar liefst 95 % van de mensen met een eetstoornis is vrouw (Hoek, Bartelds & Bosveld, 1995). De adolescentie vormt daarbij de grootste risicoperiode voor het ontwikkelen van een eetstoornis, waarbij 1524 jarigen als meest kwetsbaar worden beschouwd (Lucas, Crowson, OaposFallon & Melton, 1999). Kinderen worden zich echter op erg jonge leeftijd al bewust van het slanke ideaalbeeld (Clark & Tiggeman, 2006). Hill, Draper en Stack (1994) vonden bijvoorbeeld dat 40% van de 4
9 jarigen al een dieet hadden gevolgd. Het huidige onderzoek zal zich daarom richten op meisjes tussen 8 en 24 jaar. Andere individuele en omgevingsfactoren kunnen ook van invloed zijn op het ontwikkelen van een eetstoornis. Twee belangrijke factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn het zelfbeeld en de aanmoediging van ouders om slank te zijn. Polivy en Herman (2002) geven in hun onderzoek een samenvatting van recentelijk onderzoek naar de oorzaken van het ontstaan van een eetstoornis. Zij veronderstellen dat een laag zelfbeeld een risico kan vormen voor de ontwikkeling van een eetstoornis. Blodgett Salafia en Gondoli (2011) deden onderzoek naar de rol van de aanmoediging van ouders om slank te zijn en concludeerden dat hoe meer sprake er was van aanmoediging hoe meer symptomen van boulimia het kind vertoonde. Daarnaast suggereren de resultaten van Field, Camargo, Taylor, Berkley, Roberts en Colditz (2001) dat ouders invloed uit kunnen oefenen op de ontwikkeling van zorgen over het lichaam en het gewicht van hun kinderen. Het is denkbaar dat zorgen over het gewicht uitmonden in de ontwikkeling van eetstoornissymptomen. Op basis van deze literatuur wordt verwacht dat een laag zelfbeeld en de aanmoediging van ouders om slank te zijn een rol kunnen spelen in het effect wat het slanke ideaalbeeld in de media heeft op symptomen van eetstoornissen bij meisjes. Het is van belang bewust te zijn van de risicofactoren die een rol kunnen spelen in het effect van de media op eetstoornissen, om op die manier de risico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Omdat het huidige onderzoek een samenvatting geeft van eerdere onderzoeken zal dit literatuuronderzoek een aanvulling bieden op de al bestaande literatuur. De vraagstelling van dit literatuuronderzoek luidt: “Wat is het effect van het slanke ideaalbeeld in de media op symptomen van eetstoornissen bij meisjes en welke rol spelen zelfbeeld en aanmoediging van ouders om slank te zijn daarin?”
2. Theoretisch kader 5
2.1 Eetstoornissen en symptomen
2.1.1 Eetstoornissen In 1995 waren er naar schatting internationaal zo’n 25.000 mensen met een eetstoornis (Hoek et al., 1995). Zoals aangegeven in de inleiding wordt in dit onderzoek niet gekeken naar het effect van het slanke ideaalbeeld in de media op de ontwikkeling van een eetstoornis, maar naar de invloed van het slanke ideaalbeeld op de ontwikkeling van symptomen van eetstoornissen. Op deze wijze hebben de resultaten van het onderzoek betrekking op een grotere populatie dan wanneer er enkel gekeken wordt naar het effect op eetstoornissen. De resultaten zullen dan ook te generaliseren zijn over een grotere groep mensen. Eetstoornissen worden gekarakteriseerd door ernstige onregelmatigheden in het eetgedrag. Volgens het Diagnostic Manual of Mental Disorders (DSM-IV) wordt anorexia gekarakteriseerd door te weigeren het minimale lichaamsgewicht te behouden. Bij boulimia draait het om eetbuien die zich vaak herhalen en gevolgd worden door compensatie gedrag als het door eigen toedoen overgeven, het gebruik van laxeermiddelen of andere medicijnen en overmatig sporten. Een verknipt beeld van het lichaam en het lichaamsgewicht zijn essentiële kenmerken van een eetstoornis (DSM-IV).
2.1.2 Symptomen van eetstoornissen In dit onderzoek wordt het effect van het slanke ideaalbeeld in de media op symptomen van eetstoornissen onderzocht. Voor het definiëren van de symptomen van eetstoornissen wordt gebruik gemaakt van het onderzoek van Garner, Olmsted, Bohr en Garfinkel (1982), zij stelden drie componenten van eetstoornissen vast, waaronder diëten, overmaat van eetlust en bezorgdheid hierover (boulimia), en als derde orale controle. Peterson et al. (2007) voegen hier nog twee factoren aan toe, namelijk de wil om dun te zijn en lichaamsontevredenheid. Hoe hoger gescoord wordt op deze factoren hoe hoger de persoon scoort op het hebben van symptomen van eetstoornissen.
2.2 Slanke ideaalbeeld in de media en eetstoornissymptomen De belangrijkste verspreiders van het slanke ideaalbeeld zijn de massamedia. De massamedia verwijzen daarbij naar diverse technologieën van billboards tot de radio. In theorieën en onderzoeken wordt de nadruk echter vaak gelegd op visuele media zoals tijdschriften en televisie (Groesz et al., 2002; Kilbourne, 1999). Johnson et al. (1989) omschrijven het slanke ideaalbeeld van vrouwen als een zeer slanke vrouw, met lange benen, smalle heupen en dunne 6
dijen. Het gewicht van het ideaalbeeld ligt doorgaans 15% onder het gemiddelde gewicht van de vrouw en voor de meeste vrouwen is dit gewicht nagenoeg niet haalbaar (Derenne & Beresin, 2006). Wiseman, Gray, Mosimann en Ahrens (1992) deden onderzoek naar de rol van de media in het promoten van een slank standaardbeeld van lichaamsaantrekkelijkheid voor vrouwen. Zij concludeerden dat sinds de uitvinding van de televisie vrouwelijke media persoonlijkheden steeds slanker werden afgebeeld. Ook stelden zij dat toentertijd de helft van de op televisie getoonde vrouwen voldeed aan de criteria van anorexia nervosa. Hoe het slanke ideaalbeeld in de media kan leiden tot symptomen van eetstoornissen kan verklaard worden aan de hand van verscheidene theorieën. In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe via de sociale vergelijkingstheorie, de objectiveringstheorie en de cultivatietheorie het slanke ideaalbeeld geïnternaliseerd kan worden en daardoor zou kunnen leiden tot eetstoornissymptomen.
2.2.1 Sociale vergelijking Een gemeenschappelijke factor van zowel lichaamsontevredenheid als internalisering van het slanke ideaalbeeld is sociale vergelijking (Stormer & Thompson, 1996). De sociale vergelijkingstheorie stelt dat we geneigd zijn onszelf te vergelijken met anderen waarvan we denken dat ze gelijk zijn aan onszelf, met name om ons eigen niveau van vaardigheden en successen te bepalen. Sociale vergelijking kan zowel opwaarts als neerwaarts voorkomen. Bij opwaartse vergelijking wordt er vergeleken met een persoon die op een bepaald vlak beter af is. Bij neerwaartse vergelijking is het tegenovergestelde het geval en wordt juist vergelijken met een persoon die minder goed af is (Festinger, 1954). Sociale vergelijking, zowel bewust als onbewust, is een belangrijk aspect van sociale interactie en kan worden omschreven als een kern element van menselijk gedrag en ervaring (Suls, Martin & Wheeler, 2002). Jezelf opwaarts vergelijken zou vaak resulteren in een verlaagd zelfbeeld. Het is daarom denkbaar dat opwaartse sociale vergelijking met het slanke ideaalbeeld in de media zich zou kunnen uiten in ontevredenheid met het eigen lichaam (Pike & Rodin, 1991; Thompson & Heinberg, 1993).
2.2.2 Objectivering Frederickson & Roberts (1997) omschrijven seksuele objectivering als iets wat zich voor doet wanneer een persoon door anderen bekeken, geëvalueerd, of behandeld wordt als slechts een lichaam, voornamelijk gewaardeerd door het gebruik of misbruik ervan. Seksuele objectivering wordt vooral als schadelijk gezien voor vrouwen. Met de objectiveringstheorie 7
wordt gesteld dat vrouwen meer kans maken beoordeeld te worden op het uiterlijk dan mannen en dat de aanzienlijk grotere sociale focus op het lichaam van de vrouw ertoe leidt dat zij zich meer richten op hun lichaam. De focus van vrouwen op hun uiterlijk, waarvan voorheen gedacht werd dat dit ijdelheid was, kan gezien worden als een strategie van vrouwen die hen helpt te bepalen hoe anderen hen zullen behandelen, Frederickson en Roberts (1997) noemen dit zelf-objectivering. Vrouwen bekijken zichzelf als het ware vanuit een geobjectiveerde lens waarmee ze zich bevinden op een soort van psychologische afstand van hun fysieke lichaam, deze psychologische afstand draagt op zijn beurt weer bij aan negatieve attitudes en ervaringen met hun eigen lichaam. Kunstmatige en seksuele beelden van vrouwen in de media spelen een rol in de objectiveringstheorie omdat ze ervoor zorgen dat vrouwen een observerend perspectief internaliseren over zichzelf en hun uiterlijk. De media dragen een bepaald beeld uit van het vrouwenlichaam en uiterlijk wat boven een bepaalde standaard ligt, blootstelling aan dit beeld kan leiden tot zelf-objectivering of angstgevoelens en schaamte over het eigen lichaam. Calogero, Davis en Thompson (2005) onderzochten de link tussen zelf-objectivering en negatieve emotionele ervaringen en verstoord eetgedrag in culturen waarin vrouwen seksueel worden geobjectiveerd. Het onderzoek vond bewijs voor de relatie tussen zelf-objectivering en de wil om dun te zijn. Het seksueel objectiveren van vrouwen door een bepaald ideaalbeeld uit te stralen zou dus bij kunnen dragen aan de ontwikkeling van eetstoornissymptomen. Tylka en Sabik (2010) gaan nog een stap verder en integreren in hun studie de sociale vergelijkingstheorie en zelfvertrouwen met de objectiveringstheorie om verstoord eetgedrag bij vrouwen te voorspellen. Objectiverende berichten over uiterlijk zouden er in resulteren dat vrouwen zich in toenemende mate op hun uiterlijk richten. Een gevolg van deze focus op het uiterlijk zou zijn dat vrouwen hun lichaam vergelijken met andere vrouwenlichamen en deze gebruiken als leidraad voor hoe je eruit moet zien en als graadmeter voor relatieve aantrekkelijkheid. Door objectivering van mediaberichten kunnen vrouwen het slanke ideaalbeeld beschouwen als het standaardbeeld voor uiterlijk, wat kan resulteren in ontevredenheid met het lichaam en andere symptomen van eetstoornissen.
2.2.3 Cultivatie De cultivatietheorie kijkt naar de samengevoegde inhoud en frequentie van boodschappen die worden verspreid via verschillende media (Gerbner, Gross, Morgan & Signorielli’s, 1994). Gerbner (1998) beschrijft het begrip cultivatie als de onafhankelijke bijdrage die 8
televisiekijken levert aan de opvattingen van de kijker over de sociale werkelijkheid. De theorie stelt dat hoe vaker een persoon wordt blootgesteld aan media hoe meer deze persoon de massamedia beelden zal zien als realistisch (Gerbner, Gross & Morgan, 2002; Holstrom, 2004). De continue herhaling van bepaalde vormen en thema’s en het voortdurend weglaten van bepaalde typen mensen, acties en verhalen door de media, heeft een sterke invloed op het beeld van de kijker op de sociale werkelijkheid, daarnaast heeft dit ook tot gevolg dat het beeld van de sociale werkelijkheid wordt gehomogeniseerd (Levine & Smolak, 1996). De media zijn overspoeld met geïdealiseerde beelden van extreem slanke vrouwen, waarvan het figuur voor de meeste vrouwen niet eens mogelijk is om te bereiken (Tiggeman & Pickering, 1996). Wanneer dit wordt bekeken vanuit de cultivatietheorie is het probleem dat de overvloed aan het slanke ideaalbeeld in de media ertoe kan leiden dat vrouwen geloven dat dit ideale lichaamsbeeld wenselijk en realistisch is (Holstrom, 2004). Met andere woorden, hoe meer iemand wordt blootgesteld aan het geïdealiseerde beeld, hoe meer zij zal geloven dat dit haalbaar is.
De sociale vergelijkingstheorie, de objectiveringstheorie en de cultivatietheorie zijn theorieën die verklaren hoe het slanke ideaalbeeld wat uitgedragen wordt door de media de ontwikkeling van symptomen van eetstoornissen kan stimuleren. Op basis van deze theorieën wordt de hoofdvraag van dit onderzoek als volgt geformuleerd: Hoofdvraag: “Draagt het slanke ideaalbeeld in de media bij aan het ontwikkelen van symptomen van eetstoornissen bij meisjes?” 2.3 Slanke ideaalbeeld, eetstoornissen en factoren die hierop van invloed zijn Individuele en omgevingsfactoren kunnen een rol spelen bij het effect van het slanke ideaalbeeld
wat
uitgedragen
wordt
door
de
media
en
de
ontwikkeling
van
eetstoornissymptomen. In deze paragraaf zullen de factoren zelfbeeld en aanmoediging van ouders om slank te zijn nader worden toegelicht.
2.3.1 Slanke ideaalbeeld in de media, eetstoornissymptomen en zelfvertrouwen Volgens Blascovitsch en Tomaka (1991) kan zelfvertrouwen gezien worden als de mate waarin iemand zichzelf op prijs stelt, waardeert, goedkeurt en leuk vindt. Zelfbeeld wordt vaak gezien als het evaluatieve gedeelte van een bredere representatie van het zelfbeeld. Het zelfbeeld bestaat uit gedachten over ‘het zelf’. Teachman, Paasch en Carver (1996) geven in
9
hun onderzoek aan dat tijdens de adolescentie de grootste afname van het zelfbeeld plaatsvindt, dit geldt vooral voor vrouwelijke adolescenten. Irving (1990) onderzocht of blootstelling aan het slanke ideaalbeeld in de media invloed had op zelfevaluatie. Uit de resultaten bleek dat vrouwen na blootstelling aan het slanke ideaalbeeld aangaven een lager zelfbeeld te hebben. Evans (2003) vond met haar onderzoek ook bewijs voor het ontstaan van een lager zelfbeeld na het zien van het slanke ideaalbeeld. Beide onderzoeken wijzen er dus op dat het slanke ideaalbeeld zijn uitwerking kan hebben op het zelfbeeld van vrouwen. Verschillende factoren kunnen meisjes kwetsbaar maken voor de ontwikkeling van een eetstoornis en symptomen hiervan.
Polivy en Herman (2002)
deden
een
literatuuronderzoek naar het ontstaan van anorexia en boulimia en bepaalde individuele en omgevingsfactoren die daarbij een rol zouden kunnen spelen waaronder het zelfbeeld. Een laag zelfbeeld wordt in hun onderzoek aangehaald als een individuele risicofactor voor het ontwikkelen van een eetstoornis. Striegel-Moore (1997) onderzocht ook bepaalde risicofactoren voor het ontwikkelen van een eetstoornis en bevestigt in haar onderzoek het positieve verband tussen een laag zelfbeeld en de ontwikkeling van een eetstoornis. Deze onderzoeken veronderstellen beide dat een laag zelfbeeld kan bijdragen aan de ontwikkeling van een eetstoornis. Het slanke ideaalbeeld in de media kan leiden tot een laag zelfbeeld en laag zelfbeeld kan leiden tot kwetsbaarder zijn voor het vertonen van verstoord eetgedrag. Het zou mogelijk ook kunnen zijn dat het zelfbeeld van invloed is op de relatie tussen het slanke ideaalbeeld in de media en symptomen van eetstoornissen. In het huidige onderzoek wordt verwacht dat een laag zelfbeeld het effect van de media op symptomen van eetstoornissen versterkt. Op basis van deze literatuur wordt deelvraag 1 als volgt geformuleerd: Deelvraag 1: “Speelt zelfbeeld een modererende rol in het effect van het slanke ideaalbeeld in de media op symptomen van eetstoornissen bij meisjes?”
2.3.2 Slanke ideaalbeeld in de media, eetstoornissymptomen en aanmoediging van ouders om slank te zijn Field et al. (2001) stellen in hun onderzoek dat wanneer ouders bezig zijn met hun gewicht en proberen af te vallen dit ertoe kan leiden dat kinderen het idee hebben ook gewicht te moeten verliezen. Ouders moedigen hun kind op deze manier aan om slank te zijn. Aanmoediging om slank te zijn kan direct (door het kind aan te moedigen om af te vallen) en indirect (doordat 10
ouders praten over diëten en impliceren dat slank zijn mooi is) voorkomen. Ouders leggen hun kinderen op deze manier druk op om slank te zijn. Peterson, et al. (2007) veronderstelden dat de aanmoediging van moeders om slank te zijn van invloed zou zijn op het ontstaan van symptomen van eetstoornissen. Zij concludeerden dat vrouwelijke adolescenten die aanmoediging om slank te zijn ervoeren, vaker minder tevreden waren met hun eigen lichaam. Blodget-Salafia en Gondoli (2011) vonden soortgelijke resultaten in hun onderzoek naar de relatie tussen de aanmoediging van ouders om slank te zijn en symptomen van boulimia. Zij stelden dat zowel directe als indirecte aanmoediging om slank te zijn het ontwikkelen van symptomen van boulimia deed toenemen. De besproken onderzoeken duiden erop dat de aanmoediging van ouders om slank te zijn zich kan manifesteren in het ontwikkelen van eetstoornissymptomen. Het is daarom denkbaar dat de aanmoediging van ouders om slank te zijn van invloed is op de relatie tussen het slanke ideaalbeeld in de media en symptomen van eetstoornissen. Wanneer ouders aanmoedigen om slank te zijn zou dit ertoe kunnen leiden dat meisjes kwetsbaarder worden voor dit effect. In het huidige onderzoek wordt dan ook verwacht dat de aanmoediging van ouders om slank te zijn de relatie tussen het slanke ideaalbeeld in de media op symptomen van eetstoornissen versterkt. Op basis van deze literatuur wordt deelvraag 2 als volgt geformuleerd: Deelvraag 2: “Speelt de aanmoediging van ouders om slank te zijn een modererende rol in het effect van het slanke ideaalbeeld in de media op symptomen van eetstoornissen bij meisjes?”
Voor een verduidelijking van de hoofd- en deelvragen bevindt zich op de volgende pagina een model waarmee de richting van de effecten wordt aangeduid. De pijl van het slanke ideaalbeeld in de media naar symptomen van eetstoornissen betreft de hoofdvraag en de pijlen van zelfbeeld en aanmoediging van ouders om slank te zijn geven aan dat het gaat om de modererende rol die deze factoren kunnen spelen (deelvraag 1 en 2).
Model 11
3. Methode
Het huidige onderzoek is een literatuurstudie en wordt uitgevoerd middels een analytische review. Voor het zoeken naar resultaten voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van verscheidene zoekmachines, waaronder Google Scholar, Web of Knowledge en in de Digitale Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. In de Digitale Bibliotheek van de UvA is specifiek gezocht in databases van het vakgebied communicatiewetenschap. Omdat de eerste artikelen over het slanke ideaalbeeld in de media geschreven zijn in 1990 is er voor de resultaten gezocht naar literatuur vanaf 1990 tot nu. In de zoekmachines zijn de volgende zoektermen ingevoerd: eating disorders, media, children, eating disorder symptomatology, oral control, drive for thinness, diëting, thin-ideal, adolescensce, thin-ideal internalisation, negative body image, body (dis)satisfaction, thin pressure, (low) self-esteem, self-concept, self-perception, thin-pressure, thin-encouragement, maternal encouragement, parental encouragement, parent thin-pressure. parental behavior, parental mediation. Naast de zoekmachines is er voor dit onderzoek ook gebruik gemaakt van de sneeuwbalmethode. Hierbij zijn relevante artikelen voor het huidige onderzoek uit de literatuurlijst van andere onderzoeken gehaald. Ook deze artikelen zijn onderzocht middels een analytische review. Verscheidene onderzoeken zijn ook gevonden door te kijken naar welke auteurs een bruikbaar artikel geciteerd hadden.
12
4. Resultaten Ter verduidelijking van de resultaten een korte herhaling van de aspecten die in dit onderzoek onder eetstoornissymptomen vallen: diëten, overmaat van eetlust, bezorgdheid over de overmaat van eetlust, orale controle, de wil om dun te zijn en lichaamsontevredenheid. In de resultaten zullen deze aspecten worden beschouwd als symptomen van eetstoornissen.
4.1 Hoofdvraag Hoofdvraag: Draagt het slanke ideaalbeeld in de media bij aan het ontwikkelen van symptomen van eetstoornissen bij meisjes?”
Stice, Schupak-Neuberg, Shaw en Stein (1994) deden onderzoek naar de relatie tussen blootstelling aan de media en eetstoornissymptomen. Onder 238 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 20 jaar werd een enquête afgenomen. Om mediablootstelling te meten werd gekeken naar het mediagebruik en de mate waarin het slanke ideaalbeeld hierin voorkwam. Om dit te meten werden vragen gesteld over welke media de afgelopen maand waren gebruikt, met wat voor inhoud en hoelang ze hieraan blootgesteld zijn. Stice et al. (1994) vonden een direct positief verband tussen blootstelling aan de media en symptomen van eetstoornissen. Ze concludeerden dat hoe vaker een vrouw werd blootgesteld aan het ideaalbeeld, des te meer symptomen van eetstoornissen zij vertoonde. Harrison en Cantor (1997) deden een soortgelijk onderzoek. Een vragenlijst werd afgenomen onder 232 vrouwen en 190 mannen, de gemiddelde leeftijd van de vrouwen was 20 jaar. In het algemeen vonden ook zij dat blootstelling aan de media eetstoornissymptomen voorspelde bij vrouwen, voornamelijk media die het slanke ideaalbeeld bevatten en promootten voorspelde de symptomen. Harrison en Cantor (1997) bekrachtigen dus ook de invloed van het slanke ideaalbeeld op eetstoornissymptomen en voegen aan het onderzoek van Stice et al. (1994) nog toe dat het effect van tijdschriften met het slanke ideaalbeeld op eetstoornissymptomen sterker is dan het effect van televisie kijken. Een beperking aan dit onderzoek is echter wel dat het lastig is na te gaan of respondenten geïnteresseerd zijn in tijdschriften en programma’s die het slanke ideaalbeeld bevatten en promoten omdat ze bijvoorbeeld voor blootstelling al af willen vallen, of dat ze voorheen al interesse hadden en door de herhaalde blootstelling symptomen van eetstoornissen vertonen. Hawkins, Richards, Granley en Stein (2004) onderzochten ook de invloed van blootstelling aan het slanke ideaalbeeld op eetstoornissymptomen, echter in de vorm van een experiment. 145 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 20.23 jaar participeerden in het 13
onderzoek. Ze werden random blootgesteld aan foto’s uit populaire tijdschriften met of het slanke ideaalbeeld, of een neutrale foto. In de vragenlijst werden de symptomen van eetstoornissen gemeten. De resultaten veronderstelden wederom een positief verband tussen blootstelling aan het slanke ideaalbeeld en eetstoornissymptomen. Net als Stice et al. (1994) en Harrison en Cantor (1997) vonden Hawkins et al. (2004) bevestiging voor de veronderstelling dat blootstelling aan het slanke ideaalbeeld symptomen van eetstoornissen deed toenemen. Het onderzoek van Bessenoff (2006) is vergelijkbaar met dat van Hawkins et al. (2004). Verwacht werd dat blootstelling aan het slanke ideaalbeeld zou resulteren in afname van de lichaamstevredenheid. 112 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 18.86 jaar werden random toegewezen aan een van de twee experimentele condities; een advertentie met het slanke ideaalbeeld of een controle advertentie. Uit de resultaten bleek dat blootstelling aan het slanke ideaalbeeld zorgde voor een afname van de lichaamstevredenheid, Bessenoff (2006) bevestigt hiermee net als de eerder besproken onderzoeken dat blootstelling aan het slanke ideaalbeeld eetstoornissymptomen deed toenemen. Tiggeman (2006) vond tegengestelde resultaten voor de causale rol van de media. Tiggeman had met haar studie als doel te onderzoeken of mediablootstelling gerelateerd was aan lichaamstevredenheid en de wil om dun te zijn. 214 middelbare schoolkinderen van gemiddeld 13 jaar beantwoordden een vragenlijst waarmee mediablootstelling (met hoeveel en welke televisieprogramma’s en tijdschriften ze de afgelopen maand in aanraking waren gekomen), lichaamstevredenheid en de wil om dun te zijn werden gemeten. Deze vragenlijst werd 2 keer afgenomen (de tweede vragenlijst werd een jaar later weer ingevuld). Bij het meten van het mediagebruik werd een onderscheid gemaakt tussen media die het slanke ideaalbeeld promootten en andere media. De resultaten wezen uit dat de op tijdstip 1 gelezen tijdschriften over uiterlijk en gekeken televisiesoaps (die het slanke ideaalbeeld bevatten), de wil om dun te zijn voorspelde op tijdstip 2. Mediablootstelling voorspelde daarentegen geen verandering in de lichaamstevredenheid. Tiggeman (2006) concludeerde dat voor deze leeftijdsgroep mediablootstelling en lichaamsbeeld samen voorkomen, maar dat het een niet aan het andere vooraf gaat. De studie vond dus geen bewijs voor de causale rol van mediablootstelling op de lichaamstevredenheid van vrouwelijke adolescenten. KnoblochWesterwick en Crane (2012) onderzochten net als Tiggeman (2006) de invloed van het slanke ideaalbeeld op lichaamstevredenheid, zij keken echter naar de langdurige blootstelling aan het slanke ideaalbeeld. In 10 dagen werden zeven vragenlijsten afgenomen bij 157 studenten. In de vragenlijsten werden in de experimentele groep tijdschriftafbeeldingen met het slanke ideaalbeeld getoond en in de controle groep neutrale lichaamsafbeeldingen. Uit de resultaten 14
bleek dat bij de experimentele groep een toename in lichaamstevredenheid werd gevonden tijdens de periode van het onderzoek. De respondenten die vijf dagen lang werden blootgesteld aan het slanke ideaalbeeld bleken meer tevreden met hun lichaam dan voor het onderzoek. Dit veronderstelt dus dat langdurige blootstelling aan het dunne ideaalbeeld geen symptomen van eetstoornissen voorspelt. Dit tegengestelde resultaat zou verklaart kunnen worden door het onderzoeksdesign dat Knobloch-Westerwick en Crane (2012) gebruikte, dat sterk verschilde van de andere onderzoeken. Op basis van de bovengenoemde onderzoeken wordt de hoofdvraag van het huidige onderzoek grotendeels bevestigd, enkele onderzoeken spreken de causale rol van het slanke ideaalbeeld in de media wel enigszins tegen. 4.2 Deelvraag 1: De modererende rol van zelfvertrouwen Deelvraag 1: “Speelt zelfbeeld een modererende rol in het effect van het slanke ideaalbeeld in de media op symptomen van eetstoornissen bij meisjes?”
Henderson-King en Henderson-King (1997) onderzochten de rol van zelfbeeld in het effect van media afbeeldingen met het slanke ideaalbeeld op lichaamsontevredenheid. 87 meisjes met een gemiddelde leeftijd van 19 jaar namen deel aan het experiment. Vooraf werd een vragenlijst afgenomen om het zelfbeeld te meten waarop ze random werden toegewezen aan de experimentele conditie (30 afbeeldingen uit populaire tijdschriften met het slanke ideaalbeeld) of de controle conditie (30 neutrale afbeeldingen die geen mensen bevatten). Hierna werd de tweede vragenlijst afgenomen om de afhankelijke variabelen te meten. De resultaten wezen uit dat in de experimentele conditie een hoog zelfbeeld positief gerelateerd was aan lichaamstevredenheid. Henderson-King en Henderson-King (1997) concludeerden dat meisjes met een hoog zelfbeeld meer tevreden waren met hun lichaam na het zien van het slanke ideaalbeeld dan meisjes met een laag zelfbeeld. Een soortgelijke conclusie werd getrokken door Jones en Buckingham (2005). 120 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 21 jaar namen deel aan het onderzoek. Voorafgaand aan het experiment werd het zelfbeeld gemeten en na het zien van een foto van een aantrekkelijke of onaantrekkelijke vrouw werd met een vragenlijst het lichaamsbeeld gemeten. Zelfbeeld bleek een modererende rol te spelen in het effect van het slanke ideaalbeeld op lichaamstevredenheid. Vrouwen met een negatiever zelfbeeld bleken minder tevreden met hun lichaam na blootstelling aan het slanke ideaalbeeld. Net als Henderson-King en Henderson-King (1997) vonden ook Jones en
15
Buckingham (2005) bewijs voor de modererende rol van zelfvertrouwen op het effect van het slanke ideaalbeeld op lichaamstevredenheid. Ook Tiggeman (2003) onderzocht de modererende rol van zelfbeeld in het effect van blootstelling aan het slanke ideaalbeeld op lichaamsontevredenheid bij vrouwen. 104 studenten met een gemiddelde leeftijd van 20.7 jaar vulden een vragenlijst in. Om mediagebruik te meten werd gevraagd welke (mode)tijdschriften ze de afgelopen vier weken hadden gelezen/bekeken, en moesten ze aangeven naar welke televisieprogramma’s ze hadden gekeken in deze periode. Uit de resultaten bleek een positieve correlatie tussen zelfbeeld en het effect van de media op lichaamsontevredenheid. Tiggeman (2003) concludeerde dat een laag zelfbeeld het effect van de media op lichaamsontevredenheid versterkte. Meisjes met een laag zelfbeeld waren minder tevreden met hun lichaam. Tiggeman (2003) bevestigde hiermee ook modererende rol van zelfbeeld. Het onderzoek van Aubrey (2006) onderzocht de directe relatie tussen blootstelling aan seksueel geobjectiveerde media en lichaamstevredenheid en de modererende rol van het zelfbeeld daarin. Een twee-golven studie is uitgevoerd over een periode van 1 jaar. In totaal werd bij 149 vrouwelijke studenten twee keer een vragenlijst afgenomen. De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 20 jaar. Respondenten rapporteerden hun mediablootstelling aan
seksueel-geobjectiveerde
media,
waarop
volgend
het
zelfbeeld
en
de
lichaamstevredenheid werden gemeten. Een laag zelfbeeld bleek een modererende rol te spelen in de relatie tussen blootstelling aan seksueel geobjectiveerde media en lichaamstevredenheid. Aubrey (2006) concludeerde dat blootstelling aan seksueel geobjectiveerde media een kleine afname in de lichaamstevredenheid van vrouwen in het algemeen voorspelde, maar het effect was veel sterker voor vrouwen die een laag zelfbeeld hadden. Enkel vrouwen met een relatief laag zelfbeeld werden negatief beïnvloed door blootstelling aan seksueel geobjectiveerde media. Een vergelijkbaar onderzoek was die van Bell, Lawton en Dittmar (2007) dit onderzoek maakte daarentegen gebruik van muziekvideo’s die het slanke ideaalbeeld bevatten. 87 meisjes tussen de 16-19 jaar namen deel aan het experiment. Allereerst werd een vragenlijst afgenomen waar mee het zelfbeeld en de lichaamstevredenheid werd gemeten, waarop de respondenten vervolgens werden verdeeld in 3 groepen. 30 respondenten werden blootgesteld aan muziekvideo’s met slanke aantrekkelijke modellen, 30 respondenten luisterden naar het liedje van de muziekvideo en de overige 27 kregen een lijst met 20 neutrale woorden die ze moesten leren. Tot slot vulden alle respondenten de vragenlijst over zelfbeeld en lichaamstevredenheid nogmaals in. Bell et al. (2007) vonden geen significant resultaat voor de modererende rol van het zelfbeeld. 16
Geconcludeerd werd dat het zelfbeeld geen modererende rol speelde in het effect van videoclips met het slanke ideaalbeeld op lichaamstevredenheid. Vrouwelijke adolescenten met zowel een hoog als een laag zelfbeeld bleken even kwetsbaar voor de negatieve invloed van muziekvideo’s op hun lichaamstevredenheid. Eenzelfde conclusie werd getrokken door Ricciardelli en McCabe (2001). Zij vonden met hun onderzoek ook geen bevestiging voor de modererende rol van zelfvertrouwen. Onder 587 jongens en 598 meisjes met een gemiddelde leeftijd van 13.22 jaar werd een vragenlijst afgenomen, waarin het zelfbeeld en de druk van de media om te voldoen aan het slanke ideaalbeeld werden gemeten. Een opvallend resultaat was dat voor meisjes geen significante uitkomsten werd gevonden voor de modererende rol van zelfvertrouwen. De onderzoekers concludeerden dat zelfbeeld geen modererende rol speelde in het effect van de druk van de media te voldoen aan het slanke ideaalbeeld op lichaamsontevredenheid. Deelvraag 1 wordt door de besproken onderzoeken grotendeels bevestigd. In twee onderzoeken werd alleen geen bewijs gevonden voor de modererende rol van zelfvertrouwen op het effect van het slanke ideaalbeeld in de media op symptomen van eetstoornissen.
4.3 Deelvraag 2: De modererende rol van aanmoediging van ouders Deelvraag 2: “Speelt aanmoediging van ouders om slank te zijn een modererende rol in het effect van het slanke ideaalbeeld in de media op symptomen van eetstoornissen bij meisjes?”
Nathanson & Botta (2003) onderzochten de rol aanmoediging van ouders om slank te zijn in het effect van de media op een verstoord lichaamsbeeld. Onder een verstoord lichaamsbeeld vallen in het onderzoek de wil om dun te zijn, lichaamsontevredenheid en verstoord eetgedrag (overgeven en diëten). Het onderzoek bevatte twee focusgroepen, een groep studentes met een gemiddelde leeftijd van 21 jaar en een groep jongere meisjes van tussen de 12-17 jaar. In totaal zijn er 220 vragenlijsten ingevuld door zowel ouders als kinderen waarvan 149 ouders de jongere leeftijdsgroep betroffen. De aanmoediging om slank te zijn werd gemeten aan de hand van de manier waarop de ouders bemiddelden tijdens het televisie kijken, in geval van het huidige onderzoek gaan het om ‘positieve bemiddeling’ (b.v. “Hoe vaak moedig je je kind aan na te denken over hoe dun actrices zijn”). Daarnaast werden de lichaamstevredenheid, de wil om dun te zijn, en verstoord eetgedrag gemeten. De resultaten wezen uit dat aanmoediging van ouders significant gerelateerd was aan een verstoord lichaamsbeeld onder studenten. Geconcludeerd werd dat wanneer ouders zich minder focuste op slanke televisiebeelden, adolescenten hier ook minder de nadruk op legden en daarom minder 17
kwetsbaar waren voor een daling van de lichaamstevredenheid, het ontwikkelen van de wil om dun te zijn en andere eetstoornissymptomen. Anschutz, Engels, van Leeuwe en van Strien (2009) trokken een soortgelijke conclusie. Daarentegen onderzochten zij daarbij alleen de rol van aanmoediging van moeders om slank te zijn in het effect van de media op lichaamstevredenheid. Een enquête werd afgenomen bij 245 meisjes tussen 7 en 9 jaar. In de vragenlijst werden, televisiegedrag, internalisering van het slanke ideaalbeeld en lichaamsontevredenheid gemeten. Via internalisering van het slanke ideaalbeeld had het kijken van soaps en muziekvideo’s een negatieve invloed op lichaamstevredenheid, en de aanmoediging van moeders om slank te zijn versterkte dit verband. Anschutz et al. (2009) concludeerden dat de aanmoediging van moeders om slank te zijn resulteerde in het versterken van het effect van het slanke ideaalbeeld in de media op lichaamsontevredenheid. Als meisjes meer werden aangemoedigd om slank te zijn door hun moeder, was er sprake van meer internalisering van het slanke ideaalbeeld in de media en zorgde dit voor een toename van de ontevredenheid met het lichaam. Een ander vergelijkbaar onderzoek door Anschutz, Engels en van Strien (2010) vond soortgelijke resultaten. Hier werd gekeken naar de modererende rol van aanmoediging van moeders om slank te zijn in het effect van voedselreclames op het eetgedrag van kinderen. 125 kinderen tussen 8 en 12 jaar namen deel aan het experiment. Kinderen kregen 4 op volwassenen gerichte reclames te zien met calorierijke producten, light producten, of een neutrale reclame en in de testruimte bevonden zich een schaaltje met chocolade pinda’s. Na het experiment werd een vragenlijst ingevuld waarmee onder andere de aanmoediging van moeders om slank te zijn werd gemeten. De mate van voedselinname werd gemeten door achteraf het schaaltje met pinda’s te wegen. De resultaten wezen uit dat moederlijke aanmoediging om slank te zijn een modererende rol speelde in het effect van voedselreclames op het eetgedrag van kinderen. Geconcludeerd werd dat kinderen die moederlijke aanmoediging om slank te zijn ervoeren, meer voedsel innamen wanneer ze blootgesteld werden aan light voedselreclames. Op basis van de bovengenoemde literatuur kan verondersteld worden dat deelvraag 3 wordt bevestigd, de aanmoediging van ouders speelt een modererende rol in het effect van het slanke ideaalbeeld in de media op eetstoornissymptomen
18
5. Discussie
5.1 Conclusie en ideeën voor vervolgonderzoek Dit onderzoek heeft getracht een samenvatting te geven van al bestaande literatuur over de vraag of het slanke ideaalbeeld in de media invloed heeft op de ontwikkeling van symptomen van eetstoornissen bij meisjes. Daarbij is ook gekeken naar de modererende rol die zelfvertrouwen en de aanmoediging van ouders om dun te zijn hierin kunnen spelen. Op basis van de besproken onderzoeken kunnen we stellen dat de hoofdvraag van het huidige onderzoek grotendeels wordt bevestigd. Het slanke ideaalbeeld in de media draagt voor een groot deel bij aan de ontwikkeling van eetstoornissymptomen bij meisjes. De beïnvloeding door
de
media
kan
op
verschillende
manieren
verklaard
worden.
De
sociale
vergelijkingstheorie van Festinger (1954) kan een verklaring bieden voor het feit dat het slanke ideaalbeeld de ontwikkeling van eetstoornissymptomen stimuleert. Vrouwen vergelijken zichzelf opwaarts met de ideaalbeelden die de media uitdragen, wat resulteert in een afname van de lichaamstevredenheid en het nastreven van het slanke ideaalbeeld. Daarnaast is er de objectiveringstheorie die een verklaring kan geven voor het beïnvloedingsproces van de media. Vrouwen worden door de media afgeschilderd als seksuele objecten. Dit beeld wordt door vrouwen geïnternaliseerd waardoor ze een lager zelfbeeld ontwikkelen en niet tevreden zijn met hun lichaam, wat uiteindelijk kan leiden tot het ontwikkelen van een eetstoornis of symptomen daarvan (Frederickson & Roberts, 1997). De cultivatietheorie is een andere theorie die een uitleg kan geven over de manier waarop de media effect hebben op eetstoornissymptomen. Cultivatie draait om het feit dat televisie de kijkers opvatting van de sociale werkelijkheid vormt. Hoe meer iemand in contact komt met media hoe meer zij het idee zal hebben dat de wereld zo is als deze in de media wordt afgespiegeld. Met betrekking tot huidig onderzoek betekent dat dus hoe meer mensen zijn blootgesteld aan het slanke ideaalbeeld in de media, hoe meer ze het slanke ideaalbeeld als ‘werkelijkheid’ zullen beschouwen en hoe eerder ze dus symptomen van eetstoornissen zullen ontwikkelen. De onderzoeken van Stice et al. (1994), Hawkins et al. (2004), Harrison en Cantor (1997) en Bessenoff (2006) vonden allemaal bevestiging voor de rol van de media in de ontwikkeling van eetstoornissymptomen. Blootstelling aan het slanke ideaalbeeld leidt in veel
gevallen
tot
een
toename
van
eetstoornissymptomen
en
voornamelijk
lichaamsontevredenheid. De resultaten van Tiggeman (2006) waren echter enigszins in tegenstrijd met de andere onderzoeken. Tiggeman sloot zich wel aan bij de veronderstelling
19
dat blootstelling aan het slanke ideaalbeeld ervoor zorgde dat meisjes slanker wilden zijn, maar dit zou niet leiden tot afname van de lichaamstevredenheid. Een verklaring voor dit resultaat kan zijn dat de respondenten van het onderzoek meisjes van gemiddeld 13 jaar zijn. De jongere leeftijdsgroep zou minder kwetsbaar kunnen zijn voor het slanke ideaalbeeld. Knobloch-Westerwick en Crane (2012) vonden ook tegengestelde resultaten. Vrouwelijke adolescenten waren na langdurige blootstelling juist meer tevreden met hun lichaam. Dit onderzoek had echter een ander onderzoeksdesign en onderzocht de langdurige blootstelling aan het slanke ideaalbeeld, wat een verklaring kan bieden voor dit tegengestelde resultaat. Vervolgonderzoek zou zich kunnen richten op het lange termijn effect van blootstelling aan het slanke ideaalbeeld en zou bijvoorbeeld een vergelijking kunnen maken tussen het verschil van korte en lange termijnblootstelling. Omdat het slanke ideaalbeeld in de media kan leiden tot een lager zelfbeeld (Evans, 2003; Irving, 1990) en omdat een laag zelfbeeld een risicofactor is voor het ontwikkelen van een eetstoornis (Polivy & Herman, 2002; Striegel-Moore, 1997) werd in het huidige onderzoek verondersteld dat zelfbeeld een modererende rol kan spelen in het effect van de media op eetstoornissymptomen bij meisjes. De onderzoeken van Aubrey (2006), HendersonKing en Henderson-King (1997) Jones en Buckingham (2005) en Tiggeman (2003) vonden allen bevestiging voor deze veronderstelling. Ricciardelli en McCane (2012) en Bell et al. (2007) vonden hiervoor geen bewijs. Omdat vier van de zes onderzoeken deelvraag 1 bevestigen, kunnen we veronderstellen dat het zelfbeeld een modererende rol speelt in het effect van de media op symptomen van eetstoornissen. De verwachting dat het effect van het slanke ideaalbeeld sterker zou zijn voor meisjes met een laag zelfbeeld, wordt door de vier onderzoeken die de modererende rol bevestigen ook bevestigd. De kans is dus groot dat een laag zelfbeeld het effect van het slanke ideaalbeeld op eetstoornissymptomen versterkt. Ouders kunnen een rol spelen in de ontwikkeling van eetstoornissymptomen (BlodgetSalafia & Gondoli, 2011; Peterson et al., 2007). Daarom werd in het huidige onderzoek gesteld dat de aanmoediging van ouders om slank te zijn een modererende rol zou spelen in het effect van het slanke ideaalbeeld op eetstoornissymptomen. De onderzoeken van Nathanson en Botta (2003), Anschutz et al. (2009), Anschutz et al. (2010) bevestigden allen de modererende rol van aanmoediging van ouders om slank te zijn in het effect van de media op eetstoornissymptomen. Waarmee gesteld kan worden dat deelvraag 2 wordt bevestigd. De onderzoeken vonden wel tegengestelde resultaten wat betreft de verwachting dat aanmoediging van ouders het effect van de media op eetstoornissymptomen versterkt. Bij beantwoording van deze deelvraag moet wel in ogenschouw genomen worden dat er maar 20
drie artikelen besproken zijn die de modererende rol van aanmoediging van ouders betroffen. Om het antwoord op deelvraag 2 beter te kunnen onderbouwen zouden hier meer artikelen over moeten worden bestudeerd. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook om de rol van aanmoediging van ouders nader te onderzoeken. 5.2 Beperkingen De symptomen van eetstoornissen die in het huidige onderzoek de afhankelijke variabele vormde waren vrij breed, in de besproken onderzoeken werden daarentegen over het algemeen alleen de lichaamstevredenheid en de wil om dun te zijn besproken. Vrijwel geen van de besproken onderzoeken liet zich daarbij uit over de overmaat van eetlust, de bezorgdheid daarover en orale controle. Daarnaast kan blootstelling aan slanke ideaalbeeld op veel verschillende manieren gemeten worden, het ene onderzoek bekijkt het effect van een afbeelding van het slanke ideaalbeeld op eetstoornissymptomen waar het andere onderzoek vraagt te rapporteren aan welke media de respondent de afgelopen periode blootgesteld was. De uitkomsten van de besproken onderzoeken zouden daarom kunnen verschillen. Daarnaast is over deelvraag 2 erg weinig literatuur gevonden, waardoor het antwoord op deze deelvraag maar matig kon worden onderbouwd. Het blijft voor ieder onderzoek naar het effect van de media lastig te bepalen wat eerst komt, is er al interesse in het slanke ideaalbeeld of wordt men blootgesteld aan het slanke ideaalbeeld en krijgt men daardoor interesse en volgen de eetstoornissymptomen hierop.
21
Literatuurlijst
Anschutz, D.J., Engels, R.C.M.E., & van Strien, T. (2010). Maternal encouragement to be thin moderates the effect of commercials on children’s snack food intake. Appetite, 55, 117123. *
Anschutz, D., Engels, R., Van Leeuwe, J., & Van Strien, T. (2009). Watching your weight? The relations between watching soaps and music television and body dissatisfaction and restrained eating in young girls. Journal of Health, 24, 1035-1050. *
Aubrey, J.S. (2006). Exposure to sexually objectifying media and body self-perceptions among college women: An examination of the selective exposure hypothesis and the role of moderating variables. Sex Roles, 55, 159-172. *
American Psychiatric Association (1994). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (4th ed.). Washington D.C.: American Psychiatric Publishing.
Bell, B.T., Lawton, R., & Dittmar, H. (2007). The impact of thin models in music videos on adolescent girls’ body dissatisfaction. Body Image, 4, 137-145. *
Bessenoff, G.R. (2006). Can the media affect us? Social comparison, self-discrepancies, and the thin-ideal. Psychology of Woman Quarterly, 30, 239-251. *
Blascovich, J., & Tomaka, J. (1991). Measures of self-esteem. In J.P. Robinson, P.R. Shaver & L.S. Wrightsman (Eds.), Measures of personality and social psychological Attitudes (pp. 115- 155). San Diego: Academic Press. 22
Blodgett Salafia, E.H., & Gondoli, D.M. (2011). A 4-year longitudinal investigation of the processes by which parents and peers influence the development of early adolescent girls’ bulimic symptoms. The journal of early adolescence. 31, 390-414.
Borzekowski, D.L., & Bayer, A.M. (2005). Body image and media use among adolescents. Adolescence Medicin Clinics Journal, 16, 289-313.
Calogero, R.M., Davis, W.N., & Thompson, J.K. (2005). The role of self-objectification in the experience of women with eating disorders. Sex Roles, 52, 43-50.
Clark, L., & Tiggemann, M. (2006). Appearance culture in nine to 12-year old girls. Media and peer influences on body dissatisfaction. Social Development, 15, 628– 643.
Derenne, J.L., & Beresin, E.V. (2006). Body image, media, and eating disorders. Academic Psychiatry, 30, 257-261.
Festinger, L. (1954). A theory of social comparison processes. Human Relations, 7, 117–140.
Field, A.E., Camargo, C.A., Taylor, C.B., Berkey, C.S., Roberts, S.B., & Colditz, A. (2001). Peer, parent, and media influences on the development of weight concerns and frequent dieting among preadolescent and adolescent girls and boys. Pediatrics, 107, 54-60.
23
Frederickson, B.K., Roberts, T.M. (1997). Objectification theory: Toward understanding women’s lived experiences and mental health risks. Psychology of Woman Quarterly, 21, 173-206.
Garner, D.M., Olmsted, M.P., Bohr, Y., & Garfinkel, P.E. (1982). Eating attitude test: psychometric features and clinical correlates. Psychological Medicine, 12, 871-878.
Gerbner, G. (1998). Cultivation analysis: An overview. Mass Communication and Society, (1), 175-194.
Gerbner, G., Gross, L., & Morgan, M. (2002). Growing up with television: Cultivation processes. In J. Bryant & D. Zillman (Eds.), Media effects: Advances in theory and research (2nd ed., pp. 43–67). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Gerbner, G., Gross, L., Morgan, M., Signorielli, N., & Shanahan, J. (1994). Growing up with television: The cultivation perspective. In J. Bryant & D. Zillman (Eds.), Media effects: Advances in theory and research (pp. 61−90). Hillsdale, NJ: Erlbaum.
Groesz, L.M., Levine, M.P., & Murnen, S.K. (2002). The effect of experimental presentation of thin media images on body satisfaction: a meta-analytic review. International Journal of Eating Disorders, 31(1), 1-16.
Harisson, K., & Cantor, J. (1997). The relationship between media consumption and eating disorders. 47, 40-67. *
24
Hawkins, N., Richards, P.S., Granley, H.M., & Stein, D.M. (2004). The impact of exposure to the thin-ideal media image on woman. Eating Disorders, 12, 35-50. *
Henderson-King, E., & Henderson-King, D. (1997). Media effects on women’s body esteem: social and individual difference factors. Journal of Applied Social Psychology, 27, 399-417. *
Hill, A,J,, Draper E,. & Stack, J. (1994). A weight on children’s minds: body shape dissatisfaction at 9 years old. International Journal of Obesity, 18, 383-389.
Hoek, H.W., Bartelds, A.I., & Bosveld, J.J.F (1995). Impact of urbanization on detection rates of eating disorders. American Journal of Psychiatry, 152, 1272-1278.
Holstrom, A. J. (2004). The effects of the media on body image: A meta-analysis. Journal of Broadcasting and Electronic Media, 48, 196−218.
Irving, L. M. (1990). Mirror images: Effects of the standard of beauty on the self- and bodyesteem of women exhibiting varying levels of bulimic symptoms. Journal of Social and Clinical Psychology, 9, 230-242.
Israël verbiedt dunne modellen (2012). Opgehaald op 26 maart 2012 van http://nos.nl/artikel/353608-israel-verbiedt-dunne-modellen.html
Johnson, C.L., Tobin, D.L., & Steinberg, S. L. (1989). Etiological, developmental and treatment considerations for bulimia. Special issue: The bulimic college student: Evaluation, treatment and prevention. Journal of College Student Psychotherapy, 3, 57–73.
25
Jones, A.M., & Buckingham, J.T. (2005). Self-esteem as a moderator of the effect of social comparison on womans body image. Journal of Social and Clinical Psychology, 24, 11641187. *
Kilbourne, J. (1999). Deadly persuasion: Why women must fight the addictive power of advertising. New York: Free Press.
Klobloch-Westerwick, S., & Crane, J. (2012). A losing battle: effects of prolonged exposure to thin-ideal images on dieting and body satisfaction. Communication Research, 39, 79-102. *
Levine, M. P., & Smolak, L. (1996). Media as a context for the development of disordered eating. In L. Smolak, M. P. Levine, & R. Striegel-Moore (Eds.), The developmental psychopathology of eating disorders (pp. 235-257). Mahwah, NJ: Erlbaum.
Lucas, A.R., Crowson, C.S., OaposFallon, W.M., & Melton, L.J. (1999). The ups and downs of anorexia nervosa. International Journal of Eating Disorders, 26, 397-405.
Nathanson, A.I., & Botta, R.A. (2003). Shaping the effects of television on adolescents’ body image disturbance: the role of parental mediation. Communication Research, 30, 304-331. *
Pike, K. M., & Rodin, J. (1991). Mothers, daughters, and disordered eating. Journal of Abnormal Psychology, 100, 198–204.
26
Peterson, K.A., Paulson, S.E., & Williams, K.K. (2007). Relations of eating disorder symptomatology with perceptions of pressures from, mother, peers and media in adolescent girls and boys. Sex Roles, 57, 629-639.
Polivy, J., & Herman, C.P. (2002). Causes of eating disorders. Annual Review, 53, 187-213.
Ricciardelli, L.A., & McCabe, M.A. (2001). Self-esteem and negative affect as moderators of sociocultural influences on body dissatisfaction, strategies to decease weight, and strategies to increase muscles among adolescent boys and girls. Sex Roles, 44, 189-207. *
Stice, E., Schupak-Neuberg, E., Shaw, H., & Stein, R. I. (1994). Relation of media exposure to eating disorder symptomatology: An examination of mediating mechanisms. Journal of Abnormal Psychology, 103, 836–840. *
Stormer, S. M., & Thompson, J. K. (1996). Explanations of body image disturbance: A test of maturational status, negative verbal commentary, social comparison, and sociocultural hypotheses. International Journal of Eating Disorders, 19, 193–202.
Striegel-Moore, R.H. (1997). Risk factors of eating disorders. Annals of the New York Academy of Science. 817, 98-109.
Suls, J., Martin, R. & Wheeler, L. (2002). Social comparison: Why, with whom, and with what effect? Current Directions in Psychological Science, 11, 159–163.
27
Teachman, J., Paasch, K., & Carver, K. (1996). Social capital and dropping out of school early. Journal of Marriage and the Family, 58, 773–783.
Thompson, J. K., & Heinberg, L. J. (1993). Preliminary test of two hypotheses of body image disturbance. International Journal of Eating Disorders, 14, 59–63.
Tiggeman, M. (2003). Media Exposure, body dissatisfaction and disordered eating: television and magazines are not the same. European Eating Disorders Review, 11, 418-430. *
Tiggeman, M. (2006). The role of media exposure in adolescent girls’ body dissatisfaction and drive for thinness: Prospective results. Journal of Social and Clinical Psychology, 25, 523-541. *
Tiggeman, M., & Pickering, A.S. (1996). Role of television in adolescent woman’s body dissatisfaction and drive for thinness. International Journal of Eating Disorders, 20, 199-203.
Tylka, T.C., & Sabik, N.J. (2010). Integrating social comparison theory and self-esteem within objectification theory to predict women’s disordered eating. Sex Roles, 63, 18-31.
Wiseman, C.V., Gray, J.J., Mosimann, J.E., Ahrens, A.H. (1992). Cultural expectations of thinness in woman: An update. International Journal of eating disorders, 11(1), 85-89.
28