Ontwerp Beleidskader Jeugdzorg 2004 -2007 Provincie Groningen
INHOUDSOPGAVE
Voorwoord Hoofdstuk I
Inleiding
Hoofdstuk II
Kader van de jeugdzorg
Hoofdstuk III
Hoofdlijnen van beleid
Hoofdstuk IV Ontwikkelingen in de vraag naar jeugdzorg Hoofdstuk V
Het Bureau Jeugdzorg
Hoofdstuk VI
Het Bureau Jeugdzorg en zijn omgeving, de relatie tussen de jeugdzorg en het gemeentelijke jeugdbeleid
Hoofdstuk VII Het zorgaanbod op indicatie: trends en knelpunten Hoofdstuk VIII Kwaliteitsbeleid en Cliëntenbeleid
Hoofdstuk IX Accommodatiebeleid Hoofdstuk X
Financiën (meerjarenraming)
Alfabetische lijst van afkortingen Bijlagen:
1. Prognose middelen/tekorten 2004-2007 2. Overzicht van de jeugdhulp op indicatie 3. Overzicht gemeentelijk aanbod
2
Voorwoord Per 1 januari 2004 zou de Wet op de jeugdzorg van kracht worden.Helaas is dat niet gelukt. De wet moet nog door de Eerste Kamer worden vastgesteld. Dat kan niet meer op een zodanig tijdstip dat 1 januari 2004 nog haalbaar is. Dit uitstel betekent echter geen afstel. De invoering van de wet is nu voorzien op 1 januari 2005. Tot het moment van invoering blijft de huidige wet op de jeugdhulpverlening nog van kracht. Met de wet krijgt een nieuw stelsel voor de jeugdzorg eindelijk een wettelijke basis. Feitelijk is er immers reeds vanaf 2001 in voorbereidende zin gewerkt aan dat stelsel in de geest van de nieuwe wet. Met het van kracht worden van de wet zijn we er ook nog lang niet. Het zal bijvoorbeeld voor de provincie nog een zware opgave worden om één van de centrale thema's van de wet, het recht op jeugdzorg, in de praktijk te kunnen garanderen. Hoewel de situatie in Groningen in verhouding redelijk goed is, moeten cliënten voor sommige vormen van hulpverlening nog steeds te lang wachten. Zonder voldoende extra middelen zullen bij een groeiende vraag te lange wachttijden echter niet zo maar verdwijnen. Met de rijksoverheid is onlangs een akoord overeengekomen over het financiële kader van de wet met als belangrijkste doel de gevolgen van de wet financieel op te vangen en de ricico's voor de provincies zoveel mogelijk te beperken. Eén van de gevolgen van de wet is verder dat de planning verandert (artikelen 30 t/m 32). Provinciale Staten stellen eenmaal in de vier jaar voor 1 december een provinciaal beleidskader voor de jeugdzorg vast. Gedeputeerde staten stellen elk jaar voor 1 december een uitvoeringsprogramma vast. Ontwerpen van beide beleidsdocumenten moeten voor 1 oktober naar de rijksoverheid worden gezonden. Voor u ligt het eerste beleidskader voor de periode 2004-2007. Het betreft een voorontwerp dat nu voor inspraak voor voorgelegd. Omdat de Wet op de Jeugdzorg niet op 1 januari 2004 van kracht wordt, is er formeel nog geen wettelijke basis voor het kader. Toch is het van belang dat het kader wel wordt vastgesteld. De invoering van de wet is immers alleen maar kort uitgesteld, terwijl het beleidskader voor vier jaar is bedoeld. De belangrijkste functie van het beleidskader is het aangeven van de hoofdlijnen van het beleid van de provincie met betrekking tot de organisatie van de toegang tot de jeugdzorg (het Bureau Jeugdzorg), de ontwikkeling van de behoefte aan jeugdzorg en een globaal beeld van het hulpverleningsaanbod dat beschikbaar moet zijn om aan die behoefte te kunnen voldoen. Het gaat daarbij om hulp waarop op grond van een indicatiebesluit van het Bureau Jeugdzorg een beroep kan worden gedaan en waar rechtmatige aanspraken op bestaan. Tenslotte is geprobeerd een prognose te geven van de middelen die nodig zijn voor een volledige uitvoering van de Wet op de jeugdzorg. Het overzicht van benodigde middelen is gebaseerd op een aantal aannames, zoals de aantallen cliënten, de kostprijzen en invoering van een nieuw financieringssysteem. Dat levert vooral een beeld op van fictieve tekorten. De feitelijke financiële situatie per jaar zal in de uitvoeringsprogramma's zijn terug te vinden.
3
Hoofdstuk I Inleiding Binnen het brede jeugdbeleid is jeugdzorg vooral gericht op het verhelpen van problemen van jeugdigen en hun ouders/opvoeders bij het opgroeien en opvoeden. Daarnaast probeert de jeugdzorg, met name de jeugd-ggz, psychiatrische problematiek aan te pakken. In veel gevallen blijkt het inzetten van jeugdzorg gelukkig niet nodig te zijn. Uit onderzoek blijkt steeds weer dat het opvoeden de meeste ouders en/of opvoeders geen problemen oplevert waarvoor ze professionele hulp moeten inschakelen. Als er wel problemen zijn, wordt in veel gevallen eerst een beroep gedaan op het eigen sociale netwerk. Vaak is dat afdoende. Vervolgens kan een beroep worden gedaan op het gemeentelijke hulpverleningscircuit. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het lokaal en algemeen en preventief jeugdbeleid. Het vergroten van kansen en het verminderen van risico's vormt daarbij de algemene doelstelling. De jeugdgezondheidszorg, de huisartsen, de scholen en de politie spelen een belangrijke rol bij het onderkennen van problemen in een vroegtijdig stadium en het in eerste instantie oplossen daarvan. In crisissituaties en in gevallen van kindermishandeling is het van belang alle voorstadia te passeren en zo snel mogelijk direct het Bureau Jeugdzorg in te schakelen. Bij psychiatrische problematiek zal vermoedelijk eerder professionele hulp worden gezocht dan bij opvoed- en opgroeiproblemen. Dan ligt het minder voor de hand dat ouders zelf tot oplossingen komen. Vaak gaan ze dan eerst naar de huisarts. Als blijkt dat hulp van de jeugdzorg nodig is, dan is het belangrijk dat jeugdigen, hun ouders/opvoeders en de verwijzers weten dat zij hulp kunnen krijgen en waar zij zich dan moeten melden, n.l. bij het Bureau Jeugdzorg. Daar wordt vastgesteld of hulp noodzakelijk is en zo ja welke hulp. Momenteel doen in de provincie Groningen zo'n 6000 jeugdigen en/of hun ouders/opvoeders (ruim 5 % van het totaal aantal jeugdigen) een beroep op de jeugdzorg in brede zin of komen met de jeugdzorg in aanraking. Meer dan de helft daarvan komt nu nog bij het eerste contact terecht bij de ggz-jeugdzorg. Het aantal hulpverleningscontacten neemt de laatste jaren nogal toe. In dit beleidskader zal in hoofdstuk IV worden geprobeerd daar een verklaring voor te geven. Veel contacten met de jeugdzorg zijn gelukkig van beperkte duur, omdat de problemen niet al te ernstig blijken te zijn. Dan kan vaak worden volstaan met het geven van informatie en advies (deze contacten zijn niet meegenomen in het hierboven vermelde aantal van 6000 contacten; in deze 6000 gevallen gaat het om cliënten die daadwerkelijk hulp krijgen). Er dienen zich echter ook ernstige tot zeer ernstige problemen aan. Die problemen komen bijvoorbeeld tot uiting in agressief gedrag, emotionele- of ontwikkelingsproblemen, schooluitval, verslaving, lichamelijke, geestelijke en seksuele mishandeling, psychiatrische problematiek en relatieproblemen binnen het gezin. Soms gaat het om meerdere (vaak samenhangende) problemen tegelijkertijd (meervoudige problematiek). De laatste tijd dringt steeds meer het besef door dat dan ook een meervoudige aanpak noodzakelijk is waar niet alleen de jeugdzorg, maar verschillende partijen en deskundigheden vereist zijn.Uiteraard blijft de jeugdzorg dan één van de betrokken sectoren. Een discussiepunt is of bij meervoudige problematiek altijd de regie in handen van de jeugdzorg moet worden gelegd.
4
Het is ook mogelijk een gezin zelf, samen met het sociale netwerk, een centralere rol te geven in het hulpverleningsproces. De eerste ervaringen met Familieberaden/Eigen Krachtconferenties zijn hoopgevend. Tenslotte doen zich situaties voor waarin geen hulp wordt gevraagd, terwijl de problematiek duidelijk zichtbaar aanwezig is. Van het Bureau Jeugdzorg wordt in de nieuwe wet gevraagd om actiever te reageren op signalen over deze situaties.
Hoofdstuk II Kader van de provinciale jeugdzorg 5
Het provinciale jeugdzorgbeleid staat niet op zich zelf, maar is ingebed in een aantal, vaak landelijk, vastgestelde beleidskaders. Deze zullen hier achtereenvolgens aan de orde komen. De Wet op de jeugdzorg Het belangrijkste kader is natuurlijk de nieuwe wet met de bijbehorende Algemene Maatregelen van Bestuur. De wet is op 24 juni 2003 door de Tweede Kamer vastgesteld en moet nog door de Eerste Kamer worden behandeld. Als de Eerste Kamer instemt dan wordt de Wet op de jeugdzorg waarschijnlijk in de loop van 2004 van kracht. In het kort geven wij nog even de hoofdlijnen van de wet aan: • Jeugdzorg omvat de jeugdhulp, de jeugd-ggz, de jeugdbescherming, justitiële jeugdinrichtingen en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren; • Er komt een wettelijk vastgelegd recht op jeugdzorg; • Er komt een onafhankelijk Bureau Jeugdzorg met een breed takenpakket, maar met weinig mogelijkheden tot het verlenen van lichte hulp; • (Gezins)voogdij, jeugdreclassering en AMK worden bij het Bureau Jeugdzorg ondergebracht; • De aansluiting tussen algemene (vaak gemeentelijke) voorzieningen en jeugdzorg moet goed worden geregeld; • Er komt een gedifferentieerd aanbod op basis van modulen en functies waardoor flexibeler en meer op maat op hulpvragen kan worden ingegaan; • Er komt een acceptatieplicht voor zorgaanbieders; • Er komen twee doeluitkeringen voor de provincie: zowel voor het Bureau Jeugdzorg als voor het zorgaanbod jeugdhulp; het zorgkantoor blijft verantwoordelijk voor de (AWBZ) financiering van de jeugd-ggz en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen; • De positie van de cliënt word verder versterkt; het recht op jeugdzorg is al genoemd, maar verder moet de cliënt met elk besluit in het toeleidingstraject instemmen. De Algemene Maatregelen van Bestuur Aan de Wet op de Jeugdzorg zijn nogal wat Algemene Maatregelen van Bestuur gekoppeld. De vier belangrijkste zijn inmiddels vastgesteld. Het zijn de AMvB's waarin nadere regels worden vastgelegd met betrekking tot de zorgaanspraken, het indicatiebesluit, de werkwijze van het Bureau Jeugdzorg en de uitkeringen. Over het Besluit uitkeringen heeft nogal wat discussie plaatsgevonden. De provincies en grote steden hadden bezwaren omdat de voorgestelde wijze van financiering het niet mogelijk maakt om cliënten het recht op jeugdzorg te kunnen garanderen. In de financiering werd bijvoorbeeld vooraf geen rekening gehouden met een toenemende vraag, omdat de resultaten uit het afgelopen jaar maatgevend zijn voor de hoogte van de doeluitkeringen in het komende jaar (t-2). In het financieel akkoord tussen provincies en de rijksoverheid is nu afgesproken dat een nieuw structureel financieringssysteem niet voor 2007 zal worden ingevoerd. Er komt een tijdelijke AmvB Uitkeringen voor de periode tot en met 2006. Daarnaast moeten de huidige wachtlijsten nog worden weggewerkt. Het landelijke beleidskader jeugdzorg 2004-2007 Helaas is op dit moment het landelijke beleidskader nog niet verschenen. In principe is het landelijke kader mede de basis voor het beleidskader van de provincie. Decentralisatie landelijke voorzieningen
6
Met de Wet op de jeugdzorg worden de provincies ook verantwoordelijk voor de activiteiten van een aantal nu nog landelijk werkende jeugdzorginstellingen. Er is voor gekozen om de overdracht geleidelijk te laten verlopen. De overgangstermijn duurt vier jaar. Hoewel de intentie is om de overdracht definitief te maken, vindt er toch nog een evaluatie plaats aan het eind van de overgangsperiode. De financiering van rijk naar provincie blijft in de overgangsperiode nog apart geregeld, d.w.z. los van de doeluitkeringen voor het Bureau Jeugdzorg en het zorgaanbod. Het gehele overdrachtstraject omvat drie onderdelen: • Taken van het Bureau Jeugdzorg, zowel toegangstaken als jeugdbescherming • Specialistische, landelijk georganiseerde, hulpverlening (Hoenderloo Groep en jongerenhuis Harreveld) • Pleegzorgplaatsen van de SPD-en Voor de provincie Groningen hebben de voorstellen voor de overdracht waarschijnlijk weinig gevolgen. Er zal een zestal pleegzorgplaatsen voor verstandelijk gehandicapte kinderen van de SPD worden overgeheveld naar de William Schrikker stichting. De financiering zal via de provincie gaan lopen. Het overleg over de uitwerking van de overdracht is nog niet afgerond. Het is mogelijk dat er wijzigingen zullen worden aangebracht. Wij vinden het, ook voor het overleg tussen de betrokken instellingen, van groot belang dat er op landelijk niveau zo snel mogelijk definitieve besluiten worden genomen over de gehele overdrachtsoperatie. Bestuursakkoord Nieuwe Stijl (BANS) en JONG Op het terrein van het jeugdbeleid zijn vele actoren werkzaam. Versnippering en overlap in werkzaamheden liggen op de loer. Vaak schort het aan samenwerking en coördinatie. Zowel het BANS als de Operatie JONG zijn er op gericht meer samenhang en coördinatie aan te brengen en knelpunten en belemmeringen op te ruimen. Met BANS hebben gemeenten, provincies en het rijk een gezamenlijke visie neergelegd op het jeugdbeleid en zijn er afspraken gemaakt om dat beleid te versterken. Het BANS dient ook als referentiekader voor het maken van afspraken tussen provincie en gemeenten over de aansluiting tussen het gemeentelijke jeugdbeleid en de provinciale jeugdzorg. De Operatie JONG is van recenter datum en loopt van 1 januari 2003 tot 1 januari 2006. Het betreft een initiatief van alle bij het jeugdbeleid betrokken departementen dat er op gericht is knelpunten en belemmeringen op te lossen en te komen tot een meer samenhangend jeugdbeleid. JONG is daarmee vooralsnog vooral een rijksaangelegenheid. De operatie richt zich daarbij vooral op de schakels in de jeugdketen: het ontbreken of niet functioneren van schakels, het ontbreken van noodzakelijke instrumenten en het ontbreken van samenhang in budgetten, regelgeving, planning, verantwoording, doelstellingen, verantwoordelijkheden en convergentie. JONG zal voorstellen doen om de belemmeringen op te heffen. Het provinciale beleid voor welzijn en zorg Binnen het provinciale beleid is er een nauwe samenhang met het welzijnsbeleid en het beleid met betrekking tot de zorgsector. Het welzijnsbeleid is vastgelegd in het beleidsplan Werken aan sociale duurzaamheid 20002004. In dit beleid staat naast het bevorderen van de deelname van burgers aan het maatschappelijk leven het versterken van de sociale infrastructuur centraal. Een goede sociale infrastructuur is immers een belangrijke voorwaarde voor sociale participatie.
7
Verder zal welzijnsbeleid nog meer dan voorheen samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties worden ontwikkeld en uitgevoerd en wel zoveel mogelijk in regionaal verband: de gebiedsgerichte beleidsuitvoering. Inmiddels is voor iedere regio een bijbehorend gebiedsprogramma opgesteld. Afstemmingsafspraken in het kader van integraal jeugdbeleid kunnen daarin worden ondergebracht. Naast de gebiedsgerichte aanpak is een aantal provinciebrede speerpunten benoemd. • het voorkomen en bestrijden van thuisgeweld • het voorkomen en bestrijden van jeugdcriminaliteit: jeugd en veiligheid • het vermaatschappelijken van de zorg • het versterken van het vrijwilligerswerk en het maatschappelijk activeringswerk Met name jeugd en veiligheid heeft een nauwe samenhang met jeugdbeleid en jeugdzorg. Het zorgbeleid is vastgelegd in een integrale regiovisie getiteld Zorg in Samenhang 20032007. De regiovisie omvat de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg en de ouderenzorg. Er zijn met name raakvlakken tussen de ggz en de jeugdzorg, omdat de door de ggz uitgevoerde jeugdzorg nog onderdeel blijft van de ggz, zowel wat de organisatie betreft als de financiering (AWBZ). Alleen de indicatiebesluiten moeten door het Bureau Jeugdzorg worden afgegeven. Overleg en advies De nieuwe wet schrijft voor dat de provincie ten behoeve van de uitvoering van het beleid afspraken maakt met een aantal bij de jeugdzorg betrokken partijen. In de eerste plaats zijn dat natuurlijk het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders. Verder moet overleg worden gevoerd met de Raad voor de Kinderbescherming, de gemeenten, het ministerie van justitie, de cliëntenorganisaties, het zorgkantoor/zorgverzekeraars. Op het overleg met gemeenten gaan wij in hoofdstuk VI nader in. Met het BJZ en de aanbieders vindt nu ook al regelmatig overleg plaats. Het overleg met de RvdK, het ministerie van justitie, het zorgkantoor en de cliënten vindt nu meestal incidenteel plaats en zal mogelijk meer moeten worden gestructureerd. Verder kennen wij de regiegroep jeugdzorg die in het kader van het opstellen van de regiovisie jeugdzorg in het leven is geroepen. De meeste van de hierboven genoemde instanties zijn in de regiegroep vertegenwoordigd. De regiegroep heeft de afgelopen jaren vooral een nuttige rol vervult als een platform voor het bespreken van nieuwe ontwikkelingen en projecten en als adviesorgaan voor de provincie en minder als meesturend orgaan voor de jeugdzorg. Wij zullen ons in het licht van de nieuwe wet de komende periode beraden op de positie van de regiegroep.
8
Hoofdstuk III Hoofdlijnen van beleid Het provinciaal beleid m.b.t. de jeugdzorg is in principe nog steeds gebaseerd op de hoofdlijnen zoals die in de regiovisie jeugdzorg 1998-2001 zijn geformuleerd: 1. Nadruk op preventie De nadruk moet liggen op het voorkomen van problemen met opvoeden en opgroeien. Die problemen moeten zo snel mogelijk worden gesignaleerd en gemeld. Het is in dit verband ook belangrijk dat ouders die problemen ondervinden zo snel mogelijk (opvoedings)ondersteuning krijgen. Die ondersteuning moet zoveel mogelijk in de normale leefsituatie worden aangeboden. Het initiatief voor preventief jeugdbeleid ligt bij de gemeenten en gemeentelijke instellingen. Vooral de kinderopvang, het onderwijs en politie en justitie spelen daarbij een belangrijke rol. De provincie ondersteunt het gemeentelijke preventiebeleid 2. Herkenbare en bereikbare zorg Het is belangrijk dat de lijnen naar de hulpverlening kort en duidelijk zijn. Die lijnen lopen naar het Bureau Jeugdzorg. De herkenbaarheid en de bereikbaarheid van het Bureau Jeugdzorg moeten goed zijn geregeld, zowel voor cliënten als voor verwijzers. Het moet ook duidelijk zijn wat het Bureau Jeugdzorg doet. 3. Recht op jeugdzorg Eén van de belangrijkste taken van het Bureau Jeugdzorg is het beoordelen van de ernst van de situatie.Vervolgens wordt bepaald welke hulp is aangewezen. Is de situatie ernstig dan zal hulp worden aangewezen waarop een wettelijk recht bestaat en waarvoor derhalve een indicatiebesluit nodig is. De inzet van het beleid is dan om het recht op zorg te waarborgen en wachtlijsten en wachttijden buiten de wettelijk gestelde termijnen zoveel mogelijk te voorkomen. Is de situatie minder ernstig, dan kan in beperkte mate lichte hulp worden verleend. 4. Integrale aanpak Voor een effectief beleid is een integrale aanpak noodzakelijk, zowel bij het voorkomen als het oplossen van problemen. De samenwerking tussen het Bureau Jeugdzorg en andere instellingen die op lokaal en regionaal niveau opereren, is al wel op gang gekomen, maar steeds blijkt dat het nog beter kan. Samenwerking in de hulpverlening is zeker noodzakelijk in situaties waarin het om meer gaat dan opgroei- en opvoedingsproblemen. Bij meervoudige problematiek in een gezin is meer aan dan hand. Dan komen er meestal ook meerdere instellingen over de vloer. Voor een gezin is dan van belang dat die instellingen samenwerken en hun werk (laten) coördineren door bijvoorbeeld een gezinscoach. 5. Zoveel mogelijk hulp bieden in eigen leefsituatie Indien de inzet van hulp noodzakelijk is dan moet die hulp bij voorkeur worden aangeboden in de eigen leefsituatie. Het is van groot belang dat noodzakelijke hulp binnen het eigen sociale netwerk wordt ingezet en dat wordt uitgegaan van de eigen mogelijkheden van een gezin om dat te bewerkstelligen (empowerment). De inzet van vormen van intensieve thuishulp en daghulp zijn dan aangewezen. Uithuisplaatsing moet alleen plaatsvinden wanneer het niet anders kan, bijvoorbeeld wanneer een jeugdige gevaar loopt. De bescherming van de jeugdige staat dan voorop. Ook dan 9
verdient het de voorkeur om kinderen en jongeren te plaatsen in een situatie die nog het meest lijkt op een reguliere gezinssituatie, n.l. de pleegzorg. Voor een kleine groep is plaatsing in een pleeggezin niet mogelijk (te zware problematiek) en zal een 24-uurs verblijf in een instelling helaas noodzakelijk blijven. 6. Vraaggericht werken/zorg op maat Het zorgaanbod moet bij voorkeur de vraag volgen of liever een passend antwoord inhouden op de vastgestelde problematiek en daarom flexibel en gedifferentieerd worden georganiseerd. De laatste jaren is op dit punt reeds grote vooruitgang geboekt. Wat nog verbetering behoeft, is het betrekken van de cliënt bij de besluitvorming over zijn eigen hulpverleningproces. Overigens zijn de mogelijkheden om met het aanbod te schuiven niet eindeloos. Problemen kunnen met name ontstaan als de vraag toeneemt en verschuivingen in het aanbod niet meer mogelijk zijn, bijvoorbeeld omdat naar alle hulpvarianten voldoende vraag is. Alleen extra middelen kunnen dan een oplossing brengen. Het volgen van de vraag betekent niet dat de hulpverlening zich rond specifieke groepen als allochtonen of thuis- en daklozen moet organiseren. Specifieke aandacht is nodig en eventueel specifieke programmering, maar wel vanuit een algemene context. 7. Cliëntenparticipatie Het blijft belangrijk om cliënten op alle mogelijke momenten te betrekken bij het eigen hulpverleningsproces. Dat is hiervoor ook reeds betoogd. Cliënten zijn jeugdigen en/of hun ouders/opvoeders. Hoe jonger een kind hoe meer natuurlijk de ouders gesprekspartner zijn voor de hulpverleners. Naast de individuele contacten is het noodzakelijk om cliënten door middel van hun organisaties bij het beleid en de uitvoering ervan te betrekken. 8. Kwaliteit Aandacht voor de kwaliteit van de hulpverlening is van groot belang. Op dit punt is de laatste jaren reeds veel verbeterd. Het is met name voor de cliënten noodzakelijk om te weten wat hem of haar te wachten staat bij de hulpverlening, wat van hem of haar wordt gevraagd in het hulpverleningsproces, waar kan worden geklaagd, etc. Tevens is het van belang om vast te leggen aan welke eisen/criteria de hulpverlening minimaal moet voldoen, dat er hulpverleningsplannen zijn en de hulpverleningsprocessen goed beschreven zijn. Tenslotte moet worden geregeld hoe de kwaliteit van de hulpverlening wordt bewaakt. Dat kan door een vorm van monitoring en door het inschakelen van de inspectie. 9. Beleidsinformatie Om het beleid goed te kunnen sturen, hechten wij aan goede beleidsinformatie, met name over de cliëntstromen, wachttijden en wachtlijsten, duur en effect van de hulpverlening, etc. Daarvoor is een goed registratiesysteem een belangrijke voorwaarde. Ook hier geldt dat er al veel is verbeterd, maar nog lang niet zo als wij wenselijk achten.
10
Hoofdstuk IV Te verwachten ontwikkelingen in de vraag naar jeugdzorg Inleiding Het verkrijgen van meer inzicht in de ontwikkeling van de vraag naar jeugdzorg is van groot belang. In de eerste plaats is dat inzicht noodzakelijk om het aanbod beter te kunnen sturen en zo flexibel mogelijk op die vraag te laten aansluiten. In de tweede plaats is meer inzicht belangrijk omdat de feitelijk geleverde productie de basis wordt voor de financiering van het aanbod in de jeugdzorg. De prognose van de vraag in de komende jaren is dan mede de basis voor de financiële meerjarenraming. Het gaat daarbij vooral om de vraag naar jeugdzorg waarop individuele hulpvragers (jeugdigen/ouders/opvoeders) aanspraak kunnen maken en waarvoor een indicatiebesluit noodzakelijk is. Mede doordat de registratie van het gebruik van hulpverlening nog in ontwikkeling is, is het maken van een prognose geen eenvoudige zaak. Tevens is de vraag naar jeugdzorg niet altijd even voorspelbaar. Er treden soms grote schommelingen op. Desondanks wordt met de nodige slagen om de arm een poging gedaan om de ontwikkeling in de komende vier jaar in kaart te brengen. Door welke factoren wordt de vraag naar jeugdzorg beïnvloed? Wij onderscheiden in dit verband de volgende van belang zijnde factoren: • • • •
de demografische ontwikkelingen; de risicofactoren in de samenleving; de aard, ernst en omvang van de problematiek; de manifeste vraag naar jeugdzorg of de ontwikkeling van het feitelijke gebruik.
A. De demografische ontwikkelingen Het aantal jeugdigen in de provincie is één van de indicatoren voor de vraag naar jeugdzorg. Voor de komende vier jaar is onderzocht hoe het aantal jeugdigen van 0-18 jaar zich in de provincie Groningen ontwikkelt. De uitgebreide gegevens zijn in de bijlagen terug te vinden. In dit hoofdstuk komen de grote lijnen aan bod. De belangrijkste conclusie is dat het aantal jeugdigen de komende jaren nagenoeg gelijk blijft. In 2002 bedroeg het aantal 0-18 jarigen 115.100. In 2007 zijn dat er 115.800 of wel een stijging van 0.6%.(Deze en volgende demografische gegevens zijn afkomstig van de provincie Groningen). Het totaal aantal inwoners in de provincie stijgt van 570.000 in 2002 naar 582.000 in 2007. Het aandeel van de jeugdigen (0 - 18 jaar) in de totale bevolking daalt derhalve van 20,2 % naar 19,9 %. Tevens is gekeken naar de ontwikkelingen in de acht jeugdzorg regio's in de provincie. Dan valt op dat er een relatief sterke stijging is van het aantal jeugdigen in de regio Groningen/Haren, n.l. 3.8 % in de periode 2002-2007 (boven het landelijke gemiddelde) en dat in de andere zeven regio's een lichte daling wordt verwacht. Het percentage jeugdigen op het totaal aantal inwoners blijft overigens in Groningen/Haren constant, n.l. van 16,3 %. Dat komt omdat in deze regio de totale bevolking in dezelfde mate in omvang toeneemt als het aantal jeugdigen. Ontwikkeling per leeftijdscategorie: 0-4 jaar, 4-12 jaar en 12-18 jaar In 2002 bedroeg het aantal 0-4 jarigen 25.700, het aantal 4-12 jarigen 50.900 en het aantal 12-18 jarigen 38.500. De prognose voor 2007 laat de volgende cijfers zien: 0-4 jarigen
11
24.300, 4-12 jarigen 51.300 en 12-18 jarigen 40.200. Hieruit blijkt een daling van het aantal 0-4 jarigen met 1.400, een stijging van het aantal 4-12 jarigen met 400 en een stijging van het aantal 12-18 jarigen met 1.700. Deze gegevens zijn van belang, omdat er verschillen zijn in het gebruik van de jeugdzorg/ jeugdhulpverlening. Van oudsher is vooral de categorie 12-18 jarigen goed vertegenwoordigd in de jeugdhulpverlening. De laatste jaren neemt het aantal 0-4 jarigen in de jeugdzorg toe. Dat is vooral toe te schrijven aan een verhoogde aandacht voor de jongste groep. Steeds meer wordt het belang onderkend van zo vroeg mogelijk ingrijpen. De kans op herstel is in die leeftijdsfase groter dan in de pubertijd. B. De risicofactoren Uit meerdere publicaties blijkt dat de volgende factoren risico's inhouden en kunnen leiden tot een vraag naar jeugdzorg: • het hebben van een allochtone achtergrond • het verblijven in een éénoudergezin • jongens in de leeftijdscategorie 12-17 jaar • het hebben van een lage opleiding Er zijn geen actuele gegevens over risicofactoren in de provincie Groningen. De meest recente gegevens staan vermeld in de Trendrapportage jeugd van het POZW (nu CMO) uit 2000. Het POZW heeft de factoren gewogen en uitgedrukt in een probleemscore. Met deze score kon 64 % van de instroom in de jeugdhulpverlening worden verklaard. De score is ook berekend per gemeente. Dan blijkt duidelijk een relatie tussen de mate van verstedelijking en de risicoscore. Groningen scoort veruit het hoogst, gevolgd door Delfzijl, HoogezandSappemeer en Winschoten. Dit komt overeen met het beeld dat verstedelijking samenhangt met de aanwezigheid van jeugdproblematiek en het gebruik van de jeugdzorg. Hoe de risico's zich de komende jaren ontwikkelen, valt niet goed te voorspellen. Het aandeel allochtonen zal mogelijk nog licht stijgen, evenals het aantal éénoudergezinnen. Het aantal jongens in de leeftijdscategorie 12-18 jaar en het aantal jongeren met lage opleiding zal tamelijk stabiel blijven. Risico's kunnen zich op meerdere niveaus voordoen. In het rapport "Moeilijke jeugd" uit 2000 worden de volgende vier risiconiveaus onderscheiden: 1. In de persoonlijke sfeer (individueel niveau) Hier gaat het om problemen die voortvloeien uit genetische en biologische factoren, persoonlijkheids- en gedragskenmerken en traumatische ervaringen. 2. In het gezin Problemen in het gezin hebben te maken met liefdeloosheid, gebrek aan toezicht en discipline, ouderlijk geweld, gezinsleden met problemen, instabiele of conflictueuze thuissituatie. 3. Op school en vrije tijd Hier gaat het om gebrek aan schoolmotivatie, spijbelen, slechte leerprestaties, agressief en antisociaal gedrag van vrienden, risicovolle vrijetijdsbesteding, zoals middelengebruik en rondhangen. 4. Maatschappelijke factoren
12
Hier is sprake van een indirecte relatie met probleemgedrag. Het gaat dan om de economische situatie, de woon- en buurtsituatie, beschikbaarheid van alcohol, drugs en wapens, etc. Er is bijvoorbeeld een duidelijke relatie tussen problematiek, gebruik van de jeugdzorg en de mate van verstedelijking. C. De problematiek De problematiek laat zich globaal indelen in emotionele-, gedrags-, leer- en/of schoolproblemen en lichamelijke problemen. Zoals we bij de risicofactoren al hebben gezien kunnen problemen zeer divers zijn en samengaan met andersoortige problemen, waarvoor de jeugdzorg samen met andere hulpverleners oplossingen moet zoeken (zie ook hiervoor bij risicofactoren en situaties). In Nederland is momenteel een discussie gaande over de vraag of de jeugdproblematiek toeneemt of stabiliseert. Deze vraag blijkt moeilijk te beantwoorden. Wetenschappers blijken het in ieder geval niet met elkaar eens te zijn. De Commissie Wachtlijsten Jeugdzorg heeft in 2001 in het rapport "Het zal je kind maar wezen" eveneens een bijdrage geleverd aan de discussie. De commissie komt tot de conclusie dat de problematiek niet is toegenomen, maar dat de vraag naar hulpverlening toeneemt. Dat heeft te maken met de volgende factoren: * de probleemgevoeligheid is toegenomen, problemen worden eerder onderkend, er worden meer zaken als probleem ervaren; * de tolerantie voor problemen is afgenomen; * er is een grotere opvoedingsonzekerheid ontstaan; * er is meer kennis van jeugdproblematiek; * de signalering is verbeterd; * er is meer hulp beschikbaar. Deze factoren gelden overigens niet altijd voor gezinnen zelf. Er zijn gezinnen die duidelijk zichtbaar in de problemen zitten, maar die toch niet zelf hulp zoeken. Ook in die gevallen blijkt dat de tolerantie voor problemen afneemt en dat steeds vaker wordt overwogen om met drang en dwangmaatregelen in te grijpen. Dit alles leidt tot een toenemende manifeste vraag, zoals uit het volgende blijkt. D. De manifeste vraag De meest harde indicator voor de behoefte aan jeugdzorg is nog steeds het feitelijke gebruik. Hoewel de registratie nog niet geheel op peil is, beschikken we over een redelijk beeld van het gebruik en de ontwikkeling daarvan in de provincie. Ook wagen we ons aan een voorzichtige prognose omdat die van groot belang kan zijn voor de financiering van de hulpverlening. Hulp op indicatie. Het gebruik van jeugdzorg is de laatste jaren enorm toegenomen. Zowel het aantal indicatiestellingen als het aantal cliënten stijgt jaarlijks. Van het Groninger Toewijzingsorgaan zijn gegevens beschikbaar over de zorg op indicatie vanaf 1998. De cijfers van 1998 zijn echter nog niet compleet, zodat de situatie pas vanaf 1999 vergelijkbaar is. In 1999 bedroeg het aantal cliënten dat geïndiceerde zorg kreeg toegewezen 812. In 2002 was dat opgelopen tot 1065 (ruim 31 % meer). Voor 2003 wordt het aantal cliënten met een zorgindicatie geschat op 1151. Een prognose van ongeveer 1400 cliënten in 2007 lijkt tamelijk realistisch. Spreiding over de provincie. Als we kijken waar jeugdigen met een indicatie voor jeugdhulp wonen, dan zien we opmerkelijke verschillen. Het grootste verschil betreft de gemeente Groningen. 13
In deze gemeente woont 24,1 % van het totaal aantal jeugdigen tot 18 jaar in onze provincie. Het aantal jeugdigen met een indicatie voor jeugdhulp bedroeg echter 42,8 %. Dat is dus aanzienlijk hoger dan op grond van die 24,1 % zou mogen worden verwacht. Andere gemeenten die meer jeugdigen kennen met een indicatie voor jeugdhulp dan mocht worden verwacht zijn Delfzijl en Hoogezand-Sappemeer (respectievelijk 7,3 % tegenover 5,6 % en 9,7 % tegenover 6,1 %). Dat zijn niet toevallig dezelfde gemeenten die ook al hoog scoorden bij de risicofactoren. De verstedelijkingsfactor speelt een dus duidelijke rol bij de instroom in de geïndiceerde jeugdhulp. De typische plattelandsgemeenten scoren beduidend lager. Als we het per gemeente bekijken gaat het overigens nog steeds om betrekkelijk lage percentages jeugdigen met een indicatie voor jeugdhulp: In Groningen betreft 1,43 % van het totaal aantal jeugdigen in die gemeente, in Hoogezand-Sappemeer 1,3 % en in Delfzijl 0,9 % (cijfers van 2002). Cliënten kunnen meerdere indicaties krijgen in een jaar. Vanaf 2001 wordt namelijk gewerkt met een indicatiestelling per module. Daarom is ook naar het aantal indicatiestellingen gekeken. Daarbij heeft zich een stijging voorgedaan van 995 in 1999 naar 1801 in 2002, een stijging met 81 %. Dat is inclusief crisisplaatsingen. Zonder crisisplaatsingen bedroeg de groei 73 % (van 834 in 1999 naar 1444 in 2002). Voor 2003 worden ongeveer 1900 indicatiestellingen verwacht, inclusief crisisplaatsingen. Het aantal crisisplaatsingen is eveneens gestegen. Van 258 in 1999 naar 357 in 2002, een toename van ruim 38 %. Het aandeel van de jongste leeftijdscategorie (tot 6 jaar) is de laatste jaren sterk toegenomen, terwijl dat van de oudste categorie licht terugloopt, maar toch nog steeds aanzienlijk blijft. Waarvoor wordt geïndiceerd? Behalve voor vormen van 24-uurshulp binnen de instellingen, neemt de vraag naar alle andere vormen van hulp toe. Dat geldt met name voor de intensieve hulp in de thuissituatie, gevolgd door de sterk aangetrokken pleegzorg en de daghulp. Deze ontwikkeling is overeenkomstig het beleid om uithuisplaatsing tot het uiterste te beperken en oplossingen te zoeken in de eigen maatschappelijke situatie van jeugdigen en gezinnen met problemen. Daar sluit de ontwikkeling op aan om in situaties met meervoudige problematiek jeugdzorg gecombineerd met andere activiteiten te indiceren, bijvoorbeeld in combinatie met speciaal onderwijs, werktrajecten en de aanpak van jeugdcriminaliteit. In de inleiding hebben wij al aangegeven dat een aanpak alleen met jeugdzorg niet in alle situaties goed werkt en dat in die gevallen de problemen met brede integrale aanpak moeten worden opgelost. De voorkant van de jeugdzorg. Het beeld van toegenomen vraag is ook zichtbaar aan de voorkant van de jeugdzorg, het Bureau Jeugdzorg Bij het BJZ doet zich het probleem van een gebrekkige registratie gevoelen. Er is geen eenduidig inzicht te krijgen in de aantallen cliënten die zich in de afgelopen jaren hebben gemeld. Voor een deel lag dat aan de wijze van tellen. Gaat het bijvoorbeeld uitsluitend om de nieuwe cliënten in een jaar of wordt ook de "werkvoorraad" meegeteld? In hoofdstuk VIII zullen wij ingaan opde vraag hoe de registratie kan worden verbeterd. Als gevolg van het werken met kernindicatoren bij de registratie van wachtlijsten is er wel verbetering te constateren.Dat maakt een vergelijking met de gegevens uit de afgelopen jaren echter wel weer moeilijker.
14
Ondanks deze onvolkomenheden kan de conclusie worden getrokken dat de vraag naar jeugdzorg sterk stijgt. Het aantal nieuwe meldingen bij de bureaus jeugdhulpverlening, was in de afgelopen jaren als volgt: 2001 867 2002 1031 2003 1200 (prognose) 2004 1390 (prognose) 2007 1500 (prognose) Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Het aantal meldingen bij het AMK ontwikkelt zich als volgt: 2000 1006 2001 1081 2002 1291 2003 1430 (prognose) 2004 1495 (prognose) 2007 1625 (prognose) De onderverdeling naar melding en consult/advies levert het volgende beeld op:
2000 2001 2002 2003 2004 2007
Melding Consult en advies 292 714 283 798 366 925 400 (prognose) 1030 (prognose) 490 (prognose) 1005 (prognose) 575 (prognose) 1050 (prognose)
De Taskforce wachtlijsten jeugdzorg heeft in de derde rapportage (mei 2003) het aantal meldingen bij de AMK's in de verschillende provincies onderling vergeleken. Het AMK in Groningen had relatief de op één na hoogste score van alle AMK's, n.l. 0,17 % van het totaal aantal jeugdigen tot 18 jaar in de provincie in de tweede helft van 2002. Er is tot nu toe geen duidelijke verklaring voor de sterke toename in Groningen in de afgelopen jaren. De groei lijkt zich op dit moment enigszins te stabiliseren. Het effect van de landelijke en regionale campagne in het najaar van 2003 moet echter nog worden afgewacht. Jeugdbescherming De ontwikkeling van de instroom in de jeugdbescherming is als volgt: Gezinsvoogdij 2002 390 2003 384 2004 384 2007 390 Voogdij 2002 189 2003 183 2004 183 2007 190 Jeugdreclassering 2002 146 2003 165 2004 180 2007 200 Alleen bij de jeugdreclassering wordt een sterke stijging van het aantal cliënten verwacht. GGz Groningen, afdeling jeugd Een belangrijk toegangspoort tot de jeugdzorg is nu nog de jeugd-ggz. Vanaf 2004 zal de instroom voor het grootste deel via het Bureau Jeugdzorg moeten gaan lopen. Dat betekent een grote toename van de instroom in het Bureau Jeugdzorg (zie hoofdstuk V). De jeugd-ggz in de provincie Groningen wordt gevormd door GGz Groningen, afdeling jeugdzorg en Accare, centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie in Noord-Nederland.
15
Bij de ggz is eveneens een stijging van het aantal cliënten waarneembaar, zij het niet zo fors als in de jeugdhulpverlening. De cijfers bij GGz Groningen waren over de laatste drie jaar als volgt: 2000 1644 cliënten 2001 1651 cliënten 2002 1873 cliënten De stijging van het aantal cliënten in 2002 is vooral een gevolg van extra middelen om de wachtlijsten weg te reduceren.Daardoor konden meer cliënten worden geholpen Als de aanmeldingen naar leeftijd worden uitgesplitst, dan wordt vooral een stijging in de categorie 0-6 jaar zichtbaar, van 35 in 2000 naar 174 in 2002. In de categorie 6-12 jaar is een lichte toename te zien, terwijl het aantal 12-18 jarigen redelijk stabiel blijft. De komende jaren wordt nog een lichte stijging van het aantal cliënten verwacht. De instroom bij Accare, verliep als volgt: 2000 1352 cliënten 2001 1083 cliënten 2002 1306 cliënten Uit informatie van Accare blijkt dat het percentage cliënten uit de provincie Groningen ongeveer 65% bedraagt. Dat betekent op basis van een prognose voor de komende jaren van ongeveer 1200 cliënten ongeveer 700 à 800 cliënten uit Groningen. De gegevens van Accare wijzen niet op een toenemende instroom. Er lijkt eerder sprake te zijn van schommelingen. De meeste cliënten die de afgelopen jaren bij de ggz binnenkwamen, werden daar ook behandeld. Een klein deel krijgt een indicatie voor de jeugdhulp, n.l. ongeveer 240 per jaar, afkomstig zowel van Accare als GGz Groningen, en gaat daar ook hulp. De meeste ggz-cliënten worden ambulant geholpen. Een klein deel wordt tijdelijk opgenomen of krijgt een deeltijdbehandeling. Het is aan het zorgkantoor om te zorgen voor voldoende aanbod in deze sector de komende jaren. Het merendeel van de ggz-cliënten zal zich vanaf 2005 moeten melden bij het Bureau Jeugdzorg. Gezien de mogelijkheden verwachten wij dat het BJZ de extra instroom niet zonder extra middelen goed zal kunnen opvangen en dat de wachtlijsten weer zullen toenemen. Een oplossing is het detacheren van meer ggz-medewerkers bij het BJZ. Voor alle ggz-jeugdzorg geldt overigens dat daarvoor met ingang van 2005 een indicatiebesluit van het BJZ noodzakelijk is (zie verder bij hoofdstuk V). Belangrijkste conclusie van dit hoofdstuk De instroom van cliënten in de jeugdzorg zal de komende vier jaren fors toenemen. Dat is des te opmerkelijker, omdat het aantal jeugdigen in de provincie in diezelfde periode niet toeneemt (het aantal blijft ongeveer gelijk). Een uitzondering is overigens de gemeente Groningen waar wel een stijging wordt verwacht. Het is ook niet aantoonbaar dat de jeugdproblematiek in de samenleving toeneemt. Wel is vast te stellen dat jeugdproblematiek sneller bij de jeugdzorg terecht komt. Dat is op zich een verheugende ontwikkeling, maar wel een ontwikkeling die veel van de jeugdzorg zal vragen in de komende jaren.
16
Hoofdstuk V Het Bureau Jeugdzorg In de keten van de jeugdzorg kent de wet een centrale rol toe aan het Bureau Jeugdzorg (BJZ). Het BJZ wordt n.l. de enige onafhankelijke toegangspoort tot alle vormen van jeugdzorg waarvoor een indicatiebesluit is vereist. Tegelijkertijd vormt het BJZ een belangrijke schakel naar het gemeentelijke jeugdcircuit (zie ook het volgende hoofdstuk). Het Bureau Jeugdzorg heeft de volgende wettelijke taken: • Het leveren van een bijdrage aan het voorkomen van problematiek waarvoor jeugdzorg noodzakelijk is (preventie); • Het analyseren en verduidelijken van de problematiek van een cliënt en het vaststellen van de noodzakelijke en aangewezen hulpverlening (screening, diagnostiek en indicatiestelling); • Het ondersteunen van een cliënt bij het vinden van de aangewezen hulp en tijdens de uitvoering van de hulpverlening (casemanagement); • Het uitvoeren van de voogdij en gezinsvoogdij; • Het uitvoeren van de jeugdreclassering; • Het uitvoeren van de functie Advies- en Meldpunt Kindermishandeling; • Het in beperkte mate verlenen van lichte ambulante hulp waarvoor geen indicatiebesluit nodig is; • Het verzorgen van telefonisch advies aan jeugdigen door vrijwilligers (Kindertelefoon). Veel praktische zaken worden nog nader geregeld in een aantal Algemene Maatregelen van Bestuur. De AmvB's over het indicatiebesluit en de werkwijze zijn daarvan de belangrijkste. De werkwijze wordt uitgewerkt in een zogenoemd referentiemodel, waar momenteel door alle betrokken partijen hard aan wordt gewerkt onder leiding van het organisatieadviesbureau Ordina. Ook in de provincie Groningen moet met ingang van 2004 een onafhankelijk BJZ, zoals beoogd in de wet, operationeel zijn. Daar moet nog hard aan worden gewerkt, want het is een ingrijpende operatie. De vorming van het BJZ heeft een lange aanloop gekend. Reeds in 1995 is in projectvorm begonnen met de oprichting van een BJZ. Vervolgens was de vorming van het BJZ een belangrijk speerpunt van beleid van de provinciale Regiovisie Jeugdzorg 1998-2001. Wat de primaire werkprocessen en procedures betreft, is er al veel bereikt. De laatste stappen, de juridische en organisatorische afronding kunnen nu pas worden gezet nadat duidelijk is geworden dat de wet er komt. Bovendien was lange tijd onduidelijk hoe het BJZ er uiteindelijk uit zou komen te zien. Er is met name veel discussie geweest over de mate van lichte hulp die zou mogen worden verleend en de positie van de jeugdreclassering en het AMK. Tijdens de behandeling van de wet in de Tweede Kamer in juni 2003 zijn voorlopig de laatste wijzigingen aangebracht. Eén van de belangrijkste wijzigingen houdt in dat de jeugdreclassering en het AMK geen aparte organisatorische eenheden mogen vormen binnen het BJZ. De Kamer wenst geen schotten binnen het Bureau. In onze provincie heeft het BJZ een lange aanloop gekend. Pas in het voorjaar van 2003 kwam er een versnelling toen bleek dat de wet in 2004 daadwerkelijk zou worden ingevoerd. Nadat een aanpak met alle partners gezamenlijk in 2002 niet tot het gewenste resultaat leidde, heeft Jeugdzorg Groningen na overleg met de provincie besloten om voorlopig op eigen kracht, d.w.z. zonder de ggz-partners, tot de vorming van het BJZ en dus ontvlechting van de organisatie over te gaan. Dat was ook een logische stap, omdat het zwaartepunt van het BJZ
17
ook binnen Jeugdzorg Groningen lag. De meeste onderdelen van het BJZ maakten reeds deel uit van de instelling: de bureaus jeugdhulpverlening, het AMK en de jeugdbescherming. Over de noodzakelijke participatie van de jeugd-ggz in de toegang vindt overleg plaats tussen de instellingen zelf. Onze verwachting is dat er nog geruime tijd nodig zal zijn om tot een volwaardig en goed functionerende organisatie voor het BJZ te komen. De samenwerking zal moeten groeien, de verschillende onderdelen zullen hun tamelijk autonome positie moeten inleveren, het ggzaandeel zal verder moeten worden ingebouwd, de indicatiestellingen voor de ggz en de sector licht verstandelijk gehandicapte jongeren zal via het BJZ moeten gaan lopen, etc. Dat betekent dat er nog hard gewerkt moet worden. Wij gaan er echter vanuit dat er zo snel mogelijk een Bureau Jeugdzorg komt dat in alle opzichten voldoet aan de wettelijke eisen. Een aantal onderdelen met betrekking tot het Bureau Jeugdzorg vraagt om specifieke aandacht: De jeugd-ggz Zoals al is aangegeven, is het de bedoeling van de wet dat het Bureau Jeugdzorg ook gaat indiceren voor de AWBZ-gefinancierde geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. Dat betekent dat het Bureau Jeugdzorg kwalitatief en kwantitatief moet worden versterkt. De activiteiten bij GGz Groningen die wij reeds financieren in het kader van het BJZ kunnen met behoud van deskundigheid worden overgeheveld, zodra een onafhankelijk BJZ een feit is. Het betreft de functie casemanagement en een deel van de functie specialistische diagnostiek. Daarnaast is landelijk afgesproken dat een deel van het budget van de jeugd-ggz zal worden overgeheveld naar de provincie ten behoeve van het Bureau Jeugdzorg. Voor Groningen is dat een bedrag van ruim acht ton zodra de wet wordt ingevoerd. Wij hebben berekend dat, gezien de instroom van jeugdige cliënten in de ggz (ongeveer 2500 op jaarbasis), met de beschikbare middelen de capaciteit van het BJZ in Groningen in 2005 waarschijnlijk niet op een peil kan worden gebracht dat vereist is om alle cliënten goed en op tijd te kunnen helpen. Dat kan betekenen dat de wachtlijsten zullen oplopen. Voogdij en gezinsvoogdij De jeugdbescherming is in Groningen een nieuw onderdeel binnen het BJZ. De jeugdbescherming omvat de voogdij, de gezinsvoogdij en de jeugdreclassering. De uitvoering van taken op dit terrein vereist nauwe samenwerking met andere partijen in de justitiële sfeer, met name met de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad kan namelijk de kinderrechter verzoeken om in geval van ernstige opvoedingsproblemen een maatregel uit te spreken. Zo'n maatregel kan een ondertoezichtstelling zijn of een voogdij na ontheffing of uitzetting uit het ouderlijk gezag. De maatregelen worden uitgevoerd door de jeugdbeschermingspoot van het BJZ. Het BJZ en de Raad zullen dus nauw moeten samenwerken en daar afspraken over moeten vastleggen. Jeugdreclassering Ook de jeugdreclassering is een nieuwe taak van het BJZ. De jeugdreclassering is gericht op jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar en heeft tot doel het voorkomen of het doen afnemen van een criminele carrière. Behalve het BJZ is ook de Raad voor de Kinderbescherming hier bij betrokken.
18
De jeugdreclassering start op het moment dat de politie een jongere met een proces-verbaal meldt bij de Raad voor de Kinderbescherming en houdt zich bezig met de volgende activiteiten: > het geven van voorlichting en advies aan de betrokken justitiële instanties; > het begeleiden van de jongere in opdracht van de officier van justitie; > het coördineren van taakstraffen. De verwachting is dat het aantal cliënten in de jeugdreclassering de komende jaren sterk zal toenemen, mede als gevolg van het aangescherpte beleid van de rijksoverheid, zoals bijvoorbeeld neergelegd in de beleidsnota "Jeugd terecht". Lichte hulp Het werk van de huidige bureaus jeugdhulpverlening bestaat voor 70 % uit het verlenen van lichte hulp tot maximaal 14 gesprekken. Deze vorm van hulp zou eigenlijk moeten worden afgestoten, maar uiteindelijk is besloten dat uit oogpunt van klantvriendelijkheid gemiddeld 5 gesprekken mogen worden gevoerd als kan worden verwacht dat dat voldoende is om de problemen op te lossen. Dat betekent waarschijnlijk dat veel capaciteit vrijvalt. Die capaciteit kan of voor andere taken binnen het BJZ worden ingezet of voor een deel worden overgeheveld naar de geïndiceerde hulpverlening. Vooralsnog wordt het huidige budget lichte hulp binnen het BJZ intact gelaten, maar wij sluiten niet uit dat in de toekomst na overleg met de instellingen een deel van de middelen anders zal worden ingezet. Zelfs misschien anders zal moeten worden ingezet, omdat de financiering van de feitelijke productie aan lichte hulp ook via het zogenoemde p x q syteem zal lopen. In de loop van 2004 zal blijken hoe de kosten van het BJZ zich feitelijk ontwikkelen. Het Groninger Toewijzingsorgaan Jeugdzorg De functie zorgtoewijzing was apart en naar tevredenheid georganiseerd bij het Groninger Toewijzingsorgaan. Het GTJ viel formeel onder Jeugdzorg Groningen, maar het onafhankelijk functioneren was goed geregeld per protocol. Behalve door middel van het toetsen van de indicatiestelling, vervulde het GTJ een belangrijke rol als leverancier van relevante beleidsinformatie over het gebruik van de hulpverlening en wachtlijsten en wachttijden. Maandelijks werd hierover gerapporteerd aan de provincie, de zorgaanbieders en de plaatsers/casemanagers. De functie zorgtoewijzing is echter niet in de wet opgenomen. Het toeleidingsproces eindigt met de indicatiestelling en het indicatiebesluit. Dat betekent dat het GTJ als apart orgaan overbodig zal worden. De belangrijkste functies van het GTJ, de beleidsinformartie over het gebruik van het aanbod en de multidisciplinaire toetsing van indicatiestellingen zullen door het Bureau Jeugdzorg moeten worden overgenomen. Wij verwachten van het Bureau Jeugdzorg dat de kwaliteit van de beleidsinformatie die zal worden geleverd niet onderdoet voor de kwaliteit die nu door het GTJ wordt geleverd. Wat de toetsing van de indicatiestellingen betreft, willen wij het volgende opmerken. Er zijn nog te veel signalen over tekortschietende kwaliteit van indicatiestellingen (o.a. de inspectierapporten over de toegang en de pleegzorg). Met het wegvallen van het GTJ verdwijnt ook een onafhankelijke toetsing van de indicatiestellingen. Wij bepleiten het inbouwen van de toetsingsfunctie binnen het BJZ door het instellen van een indicatiecommissie die qua werkwijze vergelijkbaar is met het zorgtoewijzingsteam van het GTJ. Wij verwachten dat daar een kwaliteitsverhogende werking vanuit gaat.
Specialistische diagnostiek
19
In het Bureau Jeugdzorg is het soms ook nodig om bij complexe problematiek nader diagnostisch onderzoek te laten doen door specialisten. Voor een deel zijn er mogelijkheden binnen het BJZ zelf, voor een ander deel moet er een beroep op derden worden gedaan. Een belangrijke vorm van specialistische diagnostiek wordt uitgevoerd in het kader van seksuele kindermishandeling. Deze vorm van diagnostiek wordt uitgevoerd in het Diagnostisch Centrum seksuele kindermishandeling dat is ondergebracht bij Accare, het centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie. De manier waarop deze vorm van diagnostiek beschikbaar moet blijven, is al een paar jaar een onderwerp van discussie en overleg, zowel in de provincie als op landelijk niveau. Onlangs heeft het ministerie van VWS besloten dat het Diagnostisch Centrum een regulier onderdeel van de polikliniek van Accare kan worden en via de AWBZ wordt gefinancierd met ingang van 2004. De specifieke deskundigheid blijft voor het Bureau Jeugdzorg beschikbaar. De capaciteit voor specialistische diagnostiek (psychologisch en psychiatrisch) waarvoor GGz Groningen nu nog een subsidie van ons ontvangt, zal bij het Bureau Jeugdzorg worden ingezet zodra deze instelling operationeel is. Het is onduidelijk of daarmee aan de behoefte aan specialistische diagnostiek kan worden voldaan. Het BJZ kan natuurlijk altijd binnen het beschikbare budget diagnostisch onderzoek inkopen, maar zelfs als de middelen er zijn, moet ook de externe diagnostische capaciteit in voldoende mate aanwezig zijn. Het BJZ verwacht in ieder geval een stijgende vraag omdat zowel de absolute instroom als de complexiteit van de problematiek toenemen. Het kan ook nodig zijn om speciale diagnostische deskundigheid in te zetten als het gaat om de problematiek van jongeren met een licht verstandelijke handicap. Op dit moment worden pilots uitgevoerd waarin door Bureaus Jeugdzorg ervaringen worden opgedaan met de indicatiestellingen voor de LVG-sector. Afhankelijk van de uitkomsten zal moeten worden bekeken hoe de diagnostische deskundigheid met betrekking tot deze categorie jongeren het beste kan worden ingezet, in het BJZ zelf of extern ingehuurd. Een bijzondere vorm van diagnostiek is tenslotte de observatiediagnostiek. Deze diagnostiek valt onder het besluit jeugdzorgaanspraken en wordt door de zorgaanbieders aangeboden, terwijl uit de omschrijving in artikel 5 van het besluit blijkt dat het om een BJZ-functie gaat. In feite is er sprake van een vorm van diagnostiek die door het BJZ extern moet worden ingehuurd, omdat het BJZ zelf geen mogelijkheden heeft. Het verschil met andere vormen van diagnostiek is dat er sprake is van geïndiceerde jeugdzorg die door de provincie wordt gefinancierd. Familieraad/Eigen Kracht conferenties
De afgelopen jaren is op een aantal plaatsen in Nederland proefgedraaid met een nieuw model voor de besluitvorming over te verlenen hulp. In dit model staat het gezin dat hulp nodig heeft zelf centraal bij het vaststellen van de problematiek en het opstellen van een hulpverleningsplan. De naaste omgeving van het gezin, familie, vrienden, buren, spelen daarbij een ondersteunende rol. De eerste resultaten zijn zodanig bemoedigend dat het instrument Eigen Kracht-conferentie op beperkte schaal structureel zal worden ingezet in het kader van het Bureau Jeugdzorg.
20
Hoofdstuk VI Het Bureau Jeugdzorg en zijn omgeving: de relatie tussen de
jeugdzorg en het gemeentelijk jeugdbeleid. Het Bureau Jeugdzorg is de schakel tussen het algemene en preventieve jeugdbeleid enerzijds en de geïndiceerde zorg anderzijds. De relatie tussen het BJZ en het zorgaanbod is reeds aan de orde geweest. In dit hoofdstuk gaat het over de relatie met het algemene en preventieve jeugdbeleid. Goede zorg voor de jeugd begint met het tegengaan van uitval van jeugdigen uit hun normale sociale leefomgeving en van de versterking van hun maatschappelijke positie. Dreigende uitval moet zo snel mogelijk worden onderkend en integraal aangepakt. Een dergelijke aanpak vereist een nauwe en goede samenwerking op lokaal en regionaal niveau tussen de instellingen en organisaties die veel met jeugdigen werken. Daaronder vallen ook de gemeentelijke instellingen die zich bezighouden met preventie en ambulante hulpverlening. De provincie stimuleert deze aanpak. In de afstemming tussen gemeentelijk en provinciaal beleid is het verder van belang om te weten wat beide partijen elkaar te bieden hebben. Wat de provincie en dus het Bureau Jeugdzorg kan bieden, is in het vorige hoofdstuk aan de orde geweest. Daarvan is vooral de inzet van het zogenoemde aansluitingsbudget is onderwerp van overleg met gemeenten. Gemeenten kunnen daarvoor wensen kenbaar maken. De aansluitingstaken moeten worden bekostigd uit de doeluitkering voor het Bureau Jeugdzorg. Het is echter nog steeds niet duidelijk welk bedrag kan worden ingezet. Dat bemoeilijkt gedeeltelijk het overleg met de gemeenten. De activiteiten die reeds in gang gezet en die wij belangrijk vinden zullen gewoon worden voortgezet. Deze activteiten zullen hierna worden beschreven. Wat gemeenten zelf kunnen inzetten is in juni 2003 bestuurlijk overeengekomen tussen rijk, provincies, gemeenten en instellingen. Daartoe is gezamenlijk door rijk, provincies, gemeenten en instellingen een notitie vastgesteld: Notitie verduidelijking gemeentelijke taken op het terrein van opvoed-, opgroei- en gezinsondersteuning geschakeld aan de jeugdzorg. In de notitie wordt kortweg vastgesteld dat de verantwoordelijkheden van de gemeenten en provincies in de keten van jeugdbeleid complementair zijn. De provincie is verantwoordelijk voor het bieden van voldoende en kwalitatief goede jeugdzorg als er sprake is van ernstige opvoed- en opgroeiproblemen en voor een goede aansluiting van het Bureau Jeugdzorg op de gemeentelijke activiteiten. Gemeenten moeten proberen te voorkomen dat kinderen en jongeren in de jeugdzorg terecht komen of problemen zo tijdig mogelijk signaleren. Wat betekent dat concreet? • gemeenten moeten er voor zorgen dat ouders en jeugdigen zo goed mogelijk worden geïnformeerd over opvoeden en opgroeien; • er moet een goed signaleringssysteem zijn voor het zo tijdig mogelijk onderkennen van problemen. Onderwijs en jeugdgezondheidszorg spelen daarbij met name een belangrijk rol; • de toegang tot het gemeentelijke hulpaanbod moet duidelijk en herkenbaar zijn, onder andere door het beschikbaar stellen van een soort sociale kaart aan ouders, jeugdigen en verwijzers; • er moet pedagogische hulp beschikbaar zijn in de vorm van advisering en lichte hulp, zoals (school)maatschappelijk werk en coaching; • de coördinatie van de hulpverlening op lokaal niveau moet worden georganiseerd bijvoorbeeld door vormen van gezinscoaching in te zetten.
21
Deze taken zullen nog nader worden geconcretiseerd. Er zal een onderzoek worden gedaan naar de huidige stand van zaken bij gemeenten (nulmeting).Een voorlopig overzicht van het gemeentelijke aanbod in onze provincie vindt u in bijlage 3. De gemeenten krijgen ondersteuning bij het verankeren van de bovengenoemde taken in het gemeentelijke beleid. De VNG houdt voorlichtingsbijeenkomsten voor gemeenten. Overigens bleek uit een in 2003 uitgevoerd onderzoek dat de meeste gemeenten zelf van mening waren dat er weliswaar vorderingen waren gemaakt, maar dat nog meer moet worden geïnvesteerd in het jeugd- en jongerenwerk (Beleid in de groei, SCP). Voor het maken van afspraken tussen de provincie en gemeenten is een goede overlegstructuur noodzakelijk. Sinds 1998 hebben wij jaarlijks een bestuurlijke overlegronde met de gemeenten per regio. Deze aanpak blijkt goed te werken als gaat om de wijze van overleg. Inhoudelijk blijken er nog steeds knelpunten in de aansluiting te zijn en is er verbetering mogelijk. Wij zijn voornemens om binnenkort in ieder geval het beleidskader met de gemeenten te bespreken. Tussen het Bureau Jeugdzorg en de gemeenten vindt eveneens overleg plaats. Minimaal twee keer per jaar wordt per regio/gemeente de gang van zaken besproken. Samenwerking tussen jeugdzorg en onderwijs Een belangrijk onderdeel van de aansluiting is de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg. Onderwijs is een belangrijke partner voor de jeugdzorg. Het stemt ons dan ook tevreden dat het in onze provincie steeds beter gaat met de samenwerking tussen de jeugdzorg en het onderwijs. Dat geldt met name voor het voortgezet onderwijs waar inmiddels bijna alle scholen over een preventie-unit beschikken of anderszins de aansluiting tussen onderwijs en jeugdzorg hebben geregeld. In een preventie-unit wordt eens in de zes weken op school overleg gevoerd tussen vertegenwoordigers van de leerlingenzorg van de school, de jeugdzorg en de jeugdgezondheidszorg. Doel is het tijdig signaleren van sociaal-emotionele problemen bij scholieren en het tijdig en effectief begeleiding en hulp bieden. De preventie-units worden begeleid door een provinciale coachingscommissie. Ook met betrekking tot het primair onderwijs wordt vooruitgang geboekt. Onder andere vanwege het grote aantal basisscholen (meer dan 300) zijn de te kiezen oplossingen hier iets minder eenvoudig. Het Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling (CMO) is in onze opdracht al een aantal jaren bezig met het opzetten van structurele samenwerkingsverbanden tussen basisscholen, voorschoolse voorzieningen en de jeugdzorg, het project 'Samenwerking jeugdzorg met het basisonderwijs en voorschoolse voorzieningen'. In de gemeenten Groningen en Winschoten zijn goede resultaten bereikt. In deze gemeenten is een consultatieteam ontwikkeld dat tot doel heeft leerlingen met problemen vanuit een multidisciplinaire invalshoek te begeleiden en de interne zorgstructuur van de school te ondersteunen. Na een start met een miniconferentie hebben wij vervolgens in de acht regio's jeugdhulpverlening in onze provincie ambtelijk overleg gevoerd met alle betrokken partijen (gemeenten, primair onderwijs en jeugdzorg) over de invulling van de samenwerking tussen het primair onderwijs, de voorschoolse voorzieningen en de jeugdzorg. Per regio wordt een voorstel c.q. plan uitgewerkt dat de instemming heeft van deze partijen. Uit de voortgangsrapportages blijkt, dat er in de regio's hard gewerkt is aan een structurele aansluiting tussen het primair onderwijs en de jeugdzorg, maar dat de werkzaamheden nog moeten worden verlengd. Wij vinden het van groot belang, dat de activiteiten de komende periode worden voortgezet om het gewenste doel te bereiken. Het project is door het landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg aangemerkt als voorhoedeproject. 22
Andere specifieke aandachtspunten In het kader van de samenwerking met de gemeenten willen wij een aantal specifieke punten aan de orde stellen: 1. Kleine groepen, grote problemen Met name in een aantal wat grotere, deels verstedelijkte, gemeenten in onze provincie vertonen jongeren, vaak in groepsverband, gedrag dat als overlast wordt ervaren. Van deze jongeren wordt aangenomen dat ze problemen hebben waarmee ze zich echter niet bij de hulpverlening melden. De mogelijkheden van het Bureau Jeugdzorg om iets met deze jongeren te doen zijn in formele zin beperkt, maar in de nieuwe wet wel iets verruimd. Van het BJZ mag nu worden verwacht dat het actief en outreachend problemen opspoort en aanpakt, eventueel met drang en dwangmaatregelen. Daarbij is echter een goede samenwerking met het door sommige gemeenten gefinancierde randgroepenjongerenwerk en/of schoolmaatschappelijk werk van groot belang. Voorbeelden van goede samenwerking zijn te vinden in Delfzijl, HoogezandSappemeer en Leek. Daar blijkt dat jeugdzorg en randgroepjongerenwerk elkaar goed kunnen aanvullen. Vaak gaat het om jongeren die reeds bij de instellingen bekend zijn. Het Bureau Jeugdzorg kan in die samenwerking de hulp organiseren voor individuele jongeren die door het randgroepjongerenwerk of het schoolmaatschappelijk werk worden toegeleid. Het Bureau Jeugdzorg is verder betrokken bij het overleg met de betreffende gemeenten over de aanpak van de problematiek en de rol die het BJZ daarbij verder nog kan spelen. Creatieve en onorthodoxe werkwijzen moeten daarbij niet worden geschuwd. Bij door ons gesteunde initiatieven op andere beleidsterreinen, zoals het ggz-project in HoogezandSappemeer, het Heel de Buurt project en Justitie in de Buurt/Provincie, blijkt dat dat tot goede resultaten kan leiden. 2. Jeugd en veiligheid In dit verband willen wij allereerst wijzen op het Actieplan 2002-2005 van het Beleidsplatform Jeugdcriminaliteit Groningen. In dit kader worden concrete projecten uitgevoerd om de jeugdcriminaliteit in onze provincie met een integrale aanpak terug te dringen langs de lijnen van preventie, hulpverlening en repressie. Daarnaast beschikken we over een breed regulier pakket maatregelen om jeugdcriminaliteit aan te pakken. Een specifiek punt van zorg vormt de categorie jongeren van 12-18 jaar die voor het eerst met politie en justitie in aanraking komt, de zogenoemde first offenders. Soms krijgen deze jongeren door de Raad voor de Kinderbescherming een taakstraf opgelegd die in 80 % van de gevallen voldoende is om erger te voorkomen. Een deel (circa 20 %) van de "first offenders" vervalt in herhaling en loopt het risico een criminele carrière te ontwikkelen. Bij meerdere instanties bestaat op dit moment de vraag of de huidige aanpak van die kleine groep jongeren toereikend is. Wij zijn bereid om vanuit onze verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg een bijdrage te leveren aan een gerichte aanpak. In het voorjaar van 2003 is een bijeenkomst gehouden over een betere samenwerking tussen de politie en de jeugdzorg. Er lag reeds een convenant dat redelijk goed werkte, maar de conclusie was dat het nog beter kon. Daarover zijn afspraken gemaakt. Eén van die afspraken is dat Jeugdzorg Groningen een plan van aanpak presenteert voor het zo snel mogelijk oppakken van de hulp ten behoeve van jongeren die voor het eerst met de politie in aanraking zijn gekomen. 24-uurs beschikbaarheid is daarbij een belangrijk element. Het beleid verloopt langs twee lijnen, n.l. via de crisisopvang in de 24-uurshulp en de inzet van Bureau Jeugdzorg in minder ernstige situaties.
23
Het IPO heeft het rijk overigens aangeboden om de provincies de coördinatie op zich te laten nemen van het gehele jeugdcriminaliteitstraject van preventie, hulpverlening en repressie op voorwaarde dat die rol wordt gelegitimeerd en er extra middelen beschikbaar worden gesteld. Tot nu toe is het rijk daar niet op in gegaan. 3. Gezinnen met meervoudige problematiek/bemoeizorg In toenemende mate wordt ook de jeugdzorg geconfronteerd met de vraag hoe te handelen in situaties waar wel sprake is van ernstige problemen, maar geen bereidheid bestaat hulp te vragen respectievelijk te aanvaarden. Zo zijn we in Groningen al geruime tijd bezig met experimentele projecten waarin naar antwoorden wordt gezocht op de vraag hoe gezinnen met meervoudige problemen het beste kunnen worden ondersteund en geholpen (10 voor Toekomst en Basiszorg in de Buurt). Een sluitende en integrale hulpverleningsketen met een goede coördinatie kan in dit verband zeer belangrijk zijn Ook in Groningen is bekend dat er kortsluitingsmomenten optreden in de hulpverleningsketen. Wij hebben daarom het initiatief genomen om na te gaan hoe in de huidige situatie vormen van "bemoei- of beschermzorg" verder kunnen worden ontwikkeld of geïntroduceerd. Daar worden de ervaringen met Basiszorg in de Buurt en 10 voor Toekomst bij betrokken. Met de gemeenten zijn verkennende besprekingen gevoerd in het kader van het bestuurlijke overleg over de aansluiting jeugdbeleid-jeugdzorg. In een aantal gevallen heeft dat reeds tot activiteiten geleid die de coördinatie van de hulpverlening aan multi-problem gezinnen moeten bevorderen. Die activiteiten worden uitgevoerd in de regio Veendam en de regio Stadskanaal/Vlagtwedde in het kader van een gebiedsprogramma welzijn en zorg. Overigens zijn wij van mening dat bemoeizorg in ieder geval aanvaardbaar en noodzakelijk is waar het gaat om situaties waarin kwetsbaren, met name kinderen in het gedrang komen. 4. Ketenaanpak kindermishandeling In 2003 is een begin gemaakt met een samenhangende aanpak van de kindermishandeling. Omdat er nogal veel instellingen bij betrokken zijn (ongeveer 20), blijkt zo'n aanpak een lastige materie te zijn. Dat bleek tijdens de met deze instellingen apart gevoerde gesprekken en op een in het voorjaar van 2003 gehouden expertmeeting. Het voorlopige resultaat is vastgelegd in een provinciale brochure en in het verslag van de expertmeeting. Een belangrijk punt is dat er behoefte is aan enige monitoring/coördinatie van het gehele hulpverleningstraject vanaf de eerste melding t/m de afronding van de hulpverlening. Alle betrokken partijen willen meewerken aan zo'n aanpak. De discussie gaat echter over de plaats waar je de coördinatie het beste kunt neerleggen en hoe de bijbehorende bevoegdheden moeten worden vastgelegd. In een tweede gespreksronde zal daar verder op in worden gegaan. De resultaten worden besproken in een nieuwe expertmeeting.
Hoofdstuk VII Het zorgaanbod op indicatie: trends en knelpunten Geïndiceerde hulpverlening omvat globaal de intensieve ambulante hulpvarianten (hulp aan huis), de pleegzorg, de daghulp en de 24-uurshulp. Om hiervoor in aanmerking te komen, is een indicatiebesluit nodig van het Bureau Jeugdzorg.
24
In onze provincie kennen wij op dit moment drie aanbieders van jeugdhulp op indicatie n.l. Jeugdzorg Groningen, Het Leger des Heils (Centra voor Wonen, Zorg en Welzijn,afdelingen Groninger Jeugdhuizen en de Ambulante Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming)en de Pleeg-Maat-Zorgboerderij. Het huidige aanbod van deze instellingen is opgenomen in een bijlage. Het GGz-aanbod wordt verzorgt door GGz Groningen en Accare, de instelling voor kinderen jeugdpsychiatrie. Accare werkt voor meerdere provincies in het noorden. Het aanbod van GGz Groningen bestaat geheel uit ambulante hulpvarianten. Accare heeft 24 bedden, 15 plaatsen deeltijdbehandeling en een polikliniek. Verder kunnen jeugdigen uit de provincie Groningen worden geplaatst in de Ruyterstee in Smilde. Het LVG-aanbod wordt verzorgd door Drievers' Dale/TALANT. Talant heeft een capaciteit van 42 plaatsen. Over de productie van de AWBZ-jeugdzorgaanbieders zal jaarlijks overleg worden gevoerd met het zorgkantoor. Op dit moment kent de ggz nog veel wachtenden die gemiddeld te lang moeten wachten (jaarverslag 2002 van GGz Groningen). Ook Accare heeft wachtlijsten. Met de zorgaanbieders van jeugdhulp zullen productieafspraken worden gemaakt. Bij het beoordelen van het beleid hanteren wij de volgende criteria: • het resultaat van verschuivingen in het hulpaanbod moet kwantitatief en kwalitatief inzichtelijk zijn; • de inzet van middelen dient transparant te zijn, zodat een adequate verantwoording kan plaatsvinden; • de (beoogde) samenwerking met andere partijen binnen en buiten de jeugdzorg moet tijdens het veranderingsproces gegarandeerd zijn; • het heeft de voorkeur als met dezelfde middelen meer hulp kan worden verleend; • het hulpverleningstraject moet voor de cliënt inzichtelijk zijn en uiteindelijk tot meer tevredenheid leiden. Trends in de hulpverlening Zorgprogrammering Een belangrijke ontwikkeling in de geïndiceerde zorg is het in modules en zorgprogramma's aanbieden van de hulpverlening. Met de ombouw van het huidige hulpverleningsaanbod naar modules en zorgprogramma's wordt het mogelijk flexibeler en gedifferentieerder op de behoeften van cliënten te reageren. Zowel Jeugdzorg Groningen als het CWZW Leger des Heils hebben het aanbod inmiddels beschreven in een modulewijzer. Marktwerking Een ander nieuw element met betrekking tot het zorgaanbod is de mogelijke introductie van een systeem van marktwerking. Wij staan daar niet per definitie negatief tegenover. Als marktwerking kan leiden tot meer kwaliteit in de zorg en en tot meer keuzemogelijkheden voor cliënten zijn wij niet op voorhand tegen. Introductie moet echter met de nodige voorzichtigheid gepaard gaan. Wij zullen de komende jaren de mogelijkheden blijven verkennen, bijvoorbeeld door het honoreren van nieuwe initiatieven. Nieuwe initiatieven In principe staan wij positief tegenover de ontwikkeling van nieuwe initiatieven in de jeugdhulp. Er gelden echter wel bepaalde voorwaarden voor de financiering:
25
•
Het aanbod moet een aanvulling zijn op en/of vervanging van een deel van het huidige aanbod; • Er moet een duidelijk aangetoonde behoefte zijn aan het nieuwe aanbod; • De aanvrager moet een sluitende begroting voorleggen; • De aanvrager moet willen samenwerken met de bestaande zorgaanbieders; • Er moet voldoende financiële ruimte zijn bij de provincie; • De hulp moet door het Bureau Jeugdzorg worden geïndiceerd; • De hulpverlening moet aan alle wettelijk gestelde eisen voldoen. Deze voorwaarden worden kenbaar gemaakt aan nieuwe initiatiefnemers. Een nieuw initiatief is bijvoorbeeld de Pleeg-Maat-Zorg boerderij. Op deze boerderij wordt een vorm van 24-uurshulp met pleegzorgelementen aangeboden voor jongeren van 12-18 jaar. Met ingang van 2003 hebben wij voor een periode van drie jaar 6 plaatsen voor deze jongeren ingekocht. De boerderij moet als een langverblijf-voorziening functioneren voor jongeren die nergens anders meer terecht kunnen. Flexbudget Voor de financiering van hulpverlening voor problemen die om (vaak individuele) maatoplossingen vragen bedacht de rijksoverheid de term flexbudget. In de provincie Groningen wordt reeds een aantal jaren met succes een flexbudget ingezet, zo blijkt uit de gegevens van het Groninger Toewijzingsorgaan Jeugdzorg. Wij zullen het flexbudget de komende jaren handhaven en mogelijk uitbreiden. Jeugdzorg ten behoeve van specifieke groepen Er zijn groepen jeugdigen in de samenleving bij wie de problemen ten dele samenhangen met hun maatschappelijke achtergrond. Voor die problemen moeten ook oplossingen op maat worden gevonden. Wij pleiten in dit verband niet voor categoriale voorzieningen of voor specifieke behandelgroepen, maar zijn van mening dat in hulpverleningsplannen terdege rekening moet worden gehouden met de maatschappelijke achtergrond van cliënten. Specifieke aandacht in de hulpverlening is met name nodig voor de volgende groepen: • Allochtone jeugdigen In de provincie Groningen gaat het met name om Surinamers, Molukkers/Indonesiërs, Antillianen en Arubanen, Turken, Marokkanen en nieuwkomers.. Zoals we al hebben gemeld, hebben allochtone jeugdigen een groter risico om met de jeugdzorg in aanraking te komen. Dat blijkt onder andere uit het feit dat de instroom van allochtone jeugdigen in de jeugdzorg onevenredig groot is. Wij hechten sterk aan hulpverlening waarbij specifiek rekening wordt gehouden met de allochtone achtergrond van jeugdigen. Dat kan bijdragen aan een betere oplossing van de problemen waar zij mee te maken hebben. In de praktijk is gebleken dat het kan helpen om bij de uitvoering van de hulpverlening meer allochtone hulpverleners in dienst te hebben. Dat is een conclusie van een project dat wij de afgelopen jaren hebben laten uitvoeren. Bij dit project ging het overigens niet alleen om jeugdzorg, maar was er sprake van één arbeidspool van allochtone hulpverleners voor de gehele zorgsector. Het project heeft tevens opleidingstrajecten opgeleverd die door de Hanzehogeschool worden uitgevoerd. • Zwerfjongeren Ook zwerfjongeren vormen een groep met een specifieke achtergrond. In de provincie is het probleem gelukkig nog tamelijk beperkt. Het aantal zwerfjongeren dat voor geïndiceerde hulpverlening is aangemeld, bedroeg de afgelopen jaren niet meer dan ongeveer 20.
26
Voor zwerfjongeren geldt dat in de hulpverlening met hun maatschappelijke situatie rekening moet worden gehouden. Dat betekent o.a. dat de aanpak zich niet alleen tot de jeugdhulpverlening moet beperken, maar dat samenwerking moet worden gezocht met andere hulpverleningsinstellingen. Hoewel niet geheel van dezelfde orde, is het belangrijk om in de hulpverlening ook rekening te houden met andere specifieke kenmerken van cliënten. Te denken valt aan de levensbeschouwelijke achtergrond van en aan de verschillen tussen jongens en meisjes. Behoefte aan landelijke capaciteit De meeste jeugdigen met problemen kunnen gelukkig in de provincie zelf worden opgevangen. Voor een zeer beperkt aantal jeugdigen is de noodzakelijke jeugdhulp zo specialistisch (en vaak zwaar) dat die niet in de provincie zelf kan worden aangeboden. Instellingen die specialistische hulp bieden zijn met name Harreveld en de Hoenderloo Groep. Soms moet helaas ook van Justitiële Jeugdinrichtingen gebruik worden gemaakt. Dan is er sprake van civielrechterlijke plaatsingen, d.w.z. dat een besloten plaatsing noodzakelijk wordt geacht zonder dat er strafrechterlijke feiten aan de orde zijn. Helaas neemt het aantal civielrechterlijke plaatsingen de laatste tijd toe. Wij zullen onderzoeken of voor deze categorie een andere vorm van opvang te realiseren is. Aanpak wachtlijsten/wachttijden Wachten kan in de jeugdzorg een groot probleem zijn. Regelmatig blijkt dat cliënten niet meteen aan de beurt zijn bij het Bureau Jeugdzorg, vervolgens nog weer moeten wachten op diagnostiek en indicatiestelling en blijkt tenslotte dat de geïndiceerde hulp niet meteen beschikbaar is. Vaak is er dan sprake van een capaciteitsprobleem: er is al dan niet tijdelijk onvoldoende hulp inzetbaar. Een korte wachttijd is vaak onontkoombaar en hoeft niet altijd even erg te zijn. Alleen in bepaalde situaties, zoals bij crisis en bij melding van kindermishandeling moet in onze opvatting altijd direct hulp worden verleend. Ons streven is om het wachten op hulp tot een minimum te beperken. Hoewel het probleem niet alleen van financiële aard is en geld dus niet alles oplost is het beschikbaar stellen van voldoende middelen door het rijk wel een belangrijke voorwaarde voor het terugdringen van wachtlijsten. Wij hebben aangetoond dat vraag naar jeugdzorg in de provincie sterk toeneemt. Er krijgen nu al meer jeugdigen dan ooit hulp. De stijging doet zich bij vrijwel alle onderdelen van de jeugdzorg voor. Dat maakt flexibel schuiven met middelen en capaciteit vrij lastig. De vraag is dus niet bij te houden als de middelen achterblijven. Naast problemen met de capaciteit, kunnen wachtlijsten ook worden veroorzaakt door problemen in de personele sfeer, zoals bijvoorbeeld een hoog ziekteverzuim, huisvestingsproblemen en een plotseling toenemende vraag. Wij zullen de ontwikkelingen in de vraag nauwlettend blijven volgen en indien het mogelijk is bijsturen. Tegelijkertijd zullen wij bij het rijk blijven aandringen op het tijdiger beschikbaar stellen van extra middelen als de vraag blijft groeien. Zonder voldoende middelen zijn wij niet in staat om het recht op jeugdzorg te garanderen. Op de wachtlijsten in de geestelijke gezondheidszorg en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren hebben wij een minder directe invloed. Wij zullen over de aanpak van wachtlijsten in die sectoren dan ook overleg plegen met het zorgkantoor.
27
Hoofdstuk VIII Kwaliteits- en Cliëntenbeleid Het is voor cliënten van groot belang om te weten wat er met betrekking tot de hulpverlening kan worden verwacht en wat zijn of haar rol is in het hulpverleningsproces. Tevens is het belangrijk dat de cliënt zich kan laten horen via bijvoorbeeld cliëntenraden en organisaties.
28
Als de cliënt van mening is dat bepaalde zaken niet goed gaan dan moet duidelijk zijn waar hij met zijn klachten naar toe moet en waar hij ondersteuning kan krijgen. Tenslotte is van belang dat we weten wat cliënten van de geboden hulpverlening hebben gevonden. In dit verband is kwaliteitsbeleid een nuttig instrument om de jeugdzorg goed te laten functioneren. De uitvoering en eerste bewaking van de kwaliteit wordt door de wet primair bij de instellingen neergelegd. De provincie stelt eisen en de inspectie bewaakt. In het kwaliteitsbeleid worden de volgende zaken geregeld: • Het verschaffen van duidelijkheid aan cliënten. Het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders moeten daarom beschikken over regelingen en documenten, zoals een klachtenregeling, huisregels, regels voor cliëntenparticipatie, hulpverleningsplannen, etc.; • Het verbinden van criteria waaraan de hulpverlening minimaal moet voldoen (basiscriteria); • Het ontwikkelen van een goed werkend kwaliteitsinformatiesysteem; • Het betrekken van de cliënt bij de indicatiestelling en de evaluatie van de hulpverlening. Gelukkig hoeven instellingen het niet allemaal zelf uit te vinden. Ze kunnen gebruik maken van het landelijke Programma Kwaliteitszorg in de jeugdzorg, dat reeds vanaf 1998 wordt uitgevoerd. De provincie heeft het proces waar mogelijk gestimuleerd. Hoewel het geen eenvoudige materie bleek te zijn, is in de afgelopen jaren veel vooruitgang geboekt. Zo hebben de instellingen in zowel de jeugdhulpverlening als de jeugd-ggz gezamenlijk de basiscriteria voor kwaliteit vastgesteld en worden deze criteria inmiddels intern getoetst. Op basis van deze criteria wordt ook de certificering geregeld. Er worden momenteel verspreid over het land pilots uitgevoerd om de ontwikkelde instrumenten te toetsen. Het werken met hulpverleningsplannen is in Groningen ook redelijk ingevoerd. Momenteel wordt nog gewerkt aan de introductie van een goed beleidsinformatiesysteem. In de komende jaren krijgen resultaatmeting, ketenkwaliteit en benchmarking aandacht. Er is reeds een start mee gemaakt. Kwaliteitsbewaking/handhaving/inspectie Het toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg ligt bij de inspecties voor de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming en de gezondheidszorg. De laatste ziet toe op de kwaliteit van de jeugd-ggz en de zorg voor licht verstandelijk gehandicapte jongeren. De inspectie probeert zo planmatig mogelijk te werken. Dat betekent dat een meerjarenplan en een jaarprogramma worden opgesteld. Provincies kunnen wensen voor het toezicht indienen. Op landelijk bestuurlijk niveau wordt door rijk, IPO en inspectie geprobeerd tot een samenhangend toezicht- en handhavingsbeleid te komen. Daarnaast zal de inspectie natuurlijk acuut in actie komen als er zich calamiteiten voordoen in de jeugdzorg. In de provincie Groningen heeft de inspectie de laatste jaren onderzoek gedaan naar het functioneren van de 24-uurshulp en de pleegzorg bij Jeugdzorg Groningen en de Toegang tot de Jeugdzorg. Centraal punt in de rapporten is dat veel zaken al goed zijn geregeld, maar dat het betrekken van cliënten bij het organiseren en uitvoeren van hun eigen hulpverlening behoorlijk tekortschiet. De komende jaren zullen wij derhalve veel aandacht schenken aan de betrokkenheid van cliënten in de hulpverlening. Binnenkort wordt een onderzoek gestart naar het functioneren van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) als onderdeel van het Bureau Jeugdzorg. Wij hebben in dit
29
verband met name aandacht gevraagd voor het functioneren van het primaire proces en de ketenkwaliteit bij de aanpak van kindermishandeling. Verder hebben wij de inspectie gevraagd de komende jaren aandacht te besteden aan de de 24-uurshulp van het CWZW Noord (Leger des Heils) en de Pleeg-Maat-Zorgboerderij die in oktober 2003 van start is gegaan. Registratie/beleidsinformatie Hoewel er enige verbetering zichtbaar is, heeft de registratie van cliëntgegevens en het verstrekken van beleidsinformatie nog niet die kwaliteit die de instellingen zelf en de provincie wenselijk achten. Met name bij het Bureau Jeugdzorg is sprake van een flinke achterstand. Er wordt echter hard gewerkt aan het inhalen van die achterstand, zowel in de provincie als op landelijk niveau. Landelijk wordt gewerkt aan een registratiesysteem dat door alle 15 Bureaus Jeugdzorg moet worden gebruikt in verband de vergelijkbaarheid van de gegevens. Dat vergt nogal veel overleg tussen het rijk, de Bureaus Jeugdzorg en de provincies. Aan het Bureau Jeugdzorg Groningen en de Zorgaanbieder Jeugdzorg Groningen is in 2003 op basis van een globaal voorstel reeds subsidie toegekend en zij hebben nu een plan van aanpak ingediend. Op basis hiervan zullen we in 2004 het resterend bedrag toekennen. Gesteund door deze middelen zal men in staat zijn tijdig in 2004 de gewenste informatie aan de provincie ter beschikking te stellen. CLIËNTENBELEID Instellingen voor de jeugdhulpverlening zijn sinds 1997 wettelijk verplicht een cliëntenraad in te stellen en een regeling te treffen voor behandeling van klachten. Met de invoering van de medezeggenschapsregeling en de klachtenregeling naar analogie van de gezondheidszorg is een impuls gegeven tot een meer klantgerichte aanpak. De positie van de cliënt wordt met de nieuwe wet alleen nog maar versterkt. Cliëntenraden en interne klachtencommissies Zowel Jeugdzorg Groningen als het CWZW Noord van het Leger des Heils hebben cliëntenraden. De instellingen geven aan, dat het veel moeite kost de cliëntenraden op volle sterkte te krijgen en te houden. Deze situatie komt het functioneren van de raden helaas niet ten goede. Het Bureau Jeugdzorg, Jeugdzorg Groningen en het CWZW beschikken tevens over een interne klachtencommissie waar de cliënten in eerste instantie hun klachten kunnen neerleggen. Het aantal klachten dat jaarlijks wordt ingediend blijkt niet groot te zijn, n.l. zo rond de tien. Klachten kunnen worden ingediend door de jeugdigen zelf en/of hun ouders/verzorgers. Bij de behandeling van de klachten kunnen klagers zich laten bijstaan door het BKJ of een andere, eigen gekozen vertrouwenspersoon, respectievelijk belangenbehartiger. Provinciaal cliëntenplatform jeugdzorg In de provincie is een aantal cliëntenorganisaties actief, zoals de Stichting Minderjarigen Noord-Nederland, Singelier, Tyro, etc. Al geruime tijd wordt geprobeerd om die organisaties beter te laten samenwerken in een provinciaal cliëntenplatform voor de jeugdzorg. Dit platform kan worden ondergebracht bij de SPC naast de koepels die daar reeds hun plek hebben gevonden. Op dit moment wordt door SPC en BKJ een nieuwe poging gedaan om tot een "jeugdkoepel" te komen. De resultaten worden aan het eind van 2003 verwacht.
30
Provinciale klachtencommissie De provinciale klachtencommissie heeft de laatste jaren weinig klachten behoeven te behandelen. Bovendien is de commissie zelf ter discussie komen te staan. In de nieuwe wet wordt de provinciale commissie vervangen door onafhankelijke interne commissies bij de instellingen. Wij zullen ons samen met de instellingen beraden op de nieuw ontstane situatie. Bureau Klachtenondersteuning Jeugdzorg (BKJ) Per 1 april 2002 is het Bureau Klachtenondersteuning Jeugdzorg (BKJ) met behoud van eigen middelen en autonomie organisatorisch ondergebracht bij het Groninger Patiënten- en Consumentenplatform, de SPC. De SPC is zelf met ingang van 2003 verzelfstandigd. Bij de SPC is eveneens de klachtondersteuning voor patiënten in de gezondheidszorg (het IKG) ondergebracht, waardoor een betere samenwerking tussen het BKJ en het IKG mogelijk wordt. Het BKJ werkt onafhankelijk van de instellingen voor de Jeugdzorg. Het BKJ is op ons verzoek ook bezig met een goede registratie van de klachten. In samenwerking met het IKG wordt gewerkt aan een klachtenregistratieformulier, waarin ook de klachten van de jeugdzorg worden meegenomen. Aanvullend is het ook mogelijk dat het BKJ, bijvoorbeeld bij een sterke toename van bepaalde klachten in de Jeugdzorg, een meldweek instelt. Het is van belang dat de klachten die bij het BKJ binnen komen met de betrokken instellingen worden besproken om tot adequate maatregelen bij de instellingen te leiden. De meeste klachten zijn afkomstig van ouders van de jeugdigen die gebruik maken van de jeugdzorg. Er zit op dit moment geen stijging in het aantal verzoeken om klachtondersteuning. Of dat de komende jaren zo blijft, valt niet te voorspellen. Onafhankelijk vertrouwenspersoon In de nieuwe Wet op de Jeugdzorg wordt de aanstelling van een onafhankelijk vertrouwenspersoon voor de cliënten binnen het Bureau Jeugdzorg en bij de zorgaanbieders verplicht gesteld. Dit wordt in een Algemene Maatregel van Bestuur verder uitgewerkt. De vertrouwenspersoon ondersteunt op onafhankelijke wijze cliënten die problemen ondervinden bij hun hulpverlening. Wij hebben besloten de procedure voor de aanstelling van de onafhankelijke vertrouwenspersoon in gang te zetten. In 2003 is daarmee daadwerkelijk een begin gemaakt. Het BKJ werkt met ondersteuning van de SPC een plan van aanpak uit voor de aanstelling van de vertrouwenspersoon. Het rijk zal hiervoor extra middelen beschikbaar stellen. Op dit moment heeft Jeugdzorg Groningen zelf twee vertrouwenspersonen in dienst. De taken van de vertrouwenspersonen kunnen worden onderscheiden in voorlichting en ondersteuning bij klachten zowel van de cliënten als van de medewerkers. Jongerenparticipatie De provincie wil bevorderen dat jongeren meer bij het beleid worden betrokken. Dat geldt zeker als het gaat om de jeugdzorg waar een deel van de jongeren helaas mee in aanraking komt. In het voorjaar van 2003 is een begin gemaakt met het betrekken van jongeren bij het beleid in de vorm van een expertmeeting. Eén van de thema's op die meeting was huiselijk geweld, in het geval van jongeren betekent dat kindermishandeling. Bij de behandeling van dat thema bleek een grote onbekendheid bij de jongeren met de instellingen waar je mishandeling kunt melden (AMK) en waar je hulp kunt krijgen als je mishandeld bent. Wij willen onderzoeken hoe wij verder jongeren op een zo concreet mogelijke manier bij belangrijke beleidsthema's uit de jeugdzorg kunnen betrekken.
31
Hoofdstuk IX
Accommodatiebeleid
Wij willen bevorderen dat de hulpverlening onder goede huisvestingsomstandigheden worden verleend. Dat is zowel voor de cliënten als het personeel van belang. De situatie bij de instellingen is inmiddels sterk verbeterd. Jeugdzorg Groningen bijvoorbeeld had te kampen met huisvestingsproblemen op diverse locaties en heeft daarom voor een deel van de organisatie nieuwe huisvesting gevonden. Daarbij heeft tevens een concentratie van de activiteiten in de stad Groningen plaatsgevonden, waarbij rekening is gehouden met de ontwikkelingen rond het Bureau Jeugdzorg. Het betreft de huisvesting van een deel van het Bureau Jeugdzorg (AMK, Kaleido, bureau jeugdhulpverlening JABC en de jeugdbescherming), de Voorziening voor Pleegzorg en het Centraal Bureau. De accommodatie van Jeugdzorg Groningen buiten de gemeente Groningen is niet in de herhuisvestingsoperatie meegenomen. Er wordt nog nagedacht over de herinrichting van het complex Haydnlaan. Bij de invoering van de normharmonisatie zijn (structurele) huisvestingslasten buiten de normprijzen gelaten. Deze lasten worden vergoed op historische basis. In de subsidieverordening jeugdhulpverlening 1996 is aangegeven welke kosten tot de huisvestingslasten mogen worden gerekend. Voor de nog niet genormeerde hulpvarianten (ambulant en preventief) geldt dat de budgetten inclusief de huisvestingslasten worden verstrekt. Aanpassing van de vergoeding voor huisvestingslasten in de doeluitkering heeft de afgelopen jaren nauwelijks plaatsvonden. Zolang in de normering van de prijzen onvoldoende rekening wordt gehouden met de huisvestingslasten zal een stijging van die lasten gevolgen hebben voor de verdeling van het totaal te besteden budget binnen een instelling. Dat kan ten koste gaan van de capaciteit die voor de hulpverlening beschikbaar is. Om dat te voorkomen pleiten wij er voor om de huisvestingslasten op een realistische manier in de financiering mee te nemen. Tenslotte willen wij de veiligheid aan de orde stellen van de accommodaties die bij de instellingen in gebruik zijn. Het veilig gebruik van dergelijke accommodaties krijgt de laatste tijd terecht veel aandacht. Van onze kant willen wij eveneens een bijdrage leveren om de veiligheid te verbeteren. Wij zijn voornemens om de veiligheid van accommodaties toe te voegen aan de voorwaarden die in de algemene subsidieverordening worden gesteld aan gesubsidieerde instellingen. Van instellingen zal het overleggen van een door de gemeente verleende gebruiksvergunning voor accommodaties worden gevraagd.
32
Hoofdstuk X Financiën Algemeen Hoewel de Wet op de jeugdzorg pas in de loop van 2004 zal worden ingevoerd hebben we onze berekening van wat er voor de uitvoering van de wet nodig is aan middelen uit praktische overwegingen gebaseerd op de invoering per 1 januari 2004. Met de invoering van de wet zal de manier waarop provincies en instellingen worden gefinancierd sterk wijzigen. De rijksoverheid verstrekt vanaf het moment dat de wet van kracht wordt jaarlijks twee doeluitkeringen aan de provincie, één voor het Bureau Jeugdzorg en één voor het zorgaanbod. De taken van het Bureau Jeugdzorg kunnen in grote lijnen als volgt worden omschreven: 1) de indicatietaak en alles wat daarmee samenhangt; 2) de justitiële taken zoals de gezinsvoogdij, de voogdij en de jeugdreclassering; 3) het advies- en meldpunt kindermishandeling en 4) het ondersteunen van algemene voorzieningen (a), het verlenen van ambulante jeugdzorg waarop geen aanspraak bestaat (b) en het werk van de kindertelefoon (c). 5) daarnaast heeft het Bureau Jeugdzorg nog een taak m.b.t. het registreren en leveren van beleidsinformatie aan de provincie en 6) het informeren van het landelijk bureau inning onderhoudsbijdragen. De taken van de zorgaanbieders bestaan uit het leveren van zorg op basis van een door het Bureau Jeugdzorg afgegeven indicatie voor jeugdhulp, verblijf of observatiediagnostiek. Financiering Bureau Jeugdzorg / Zorgaanbod Voor alle bovengenoemde taken, behalve voor 4a en 4c, worden een of meer (landelijke) normbedragen (p) vastgesteld. Het bedrag voor de taken 4a (ondersteunen van algemene voorzieningen) en 4c (het werk van de kindertelefoon) wordt vastgesteld op basis van het aantal 0 tot 18 jarigen. De kosten voor de uitvoering van de taken registratie (5) en informeren bureau ouderbijdragen (6) zijn begrepen in het normbedrag voor de indicatietaak (1). Tenslotte wordt er een vast bedrag vastgesteld voor de uitvoering van experimenten, de steunfunctie van het Bureau Jeugdzorg / Zorgaanbod en de vertrouwenspersoon voor de cliënten van het Bureau Jeugdzorg / Zorgaanbod. De normbedragen, voor de taken van het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders, worden vastgesteld op basis van een landelijk onderzoek en dienen zodanig te zijn samengesteld dat alle taken op de in de wet omschreven kwalitatieve wijze kunnen worden uitgevoerd. De doeluitkeringen van het Rijk (een voor het Bureau Jeugdzorg en een voor het zorgaanbod) aan de provincie worden gevormd door vermenigvuldiging van het aantal activiteiten per taakgebied (q) en het desbetreffende normbedrag (p) aangevuld met bedragen waarvoor de pxq-systematiek niet geldt. de nieuwe financieringssystematiek zal niet voor 2007 worden ingevoerd. De subsidie van de provincie aan het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders wordt bepaald op basis van dezelfde pxq-systematiek, met dit verschil dat met betrekking tot de subsidie aan het Bureau Jeugdzorg de p van de subsidie gelijk is aan de p van de doeluitkering. Met betrekking tot de subsidie aan een zorgaanbieder kunnen verschillende, van de landelijke normprijs afwijkende, p's worden gehanteerd. Onder q wordt verstaan het aantal uitgevoerde
33
activiteiten in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de subsidie wordt verstrekt (t-2). Risico's van het pxq-systeem Bij dit financieringssysteem zijn met betrekking tot beide elementen van het systeem (p en q) een aantal risico's te benoemen. In de eerste plaats is het van belang dat de p zodanig, landelijk, wordt vastgesteld dat alle activiteiten op een verantwoorde wijze kunnen worden uitgevoerd en vervolgens in de toekomst voldoende worden aangepast ingeval van inhoudelijke en financiële wijzigingen (loon- en prijsstijgingen). Deze normprijzen moeten op realistische wijze worden vastgesteld onafhankelijk van de (huidige) financieel-economische situatie. Alleen in dat geval kan worden vastgesteld wat er nodig is om de zorg te verlenen welke op basis van de nieuwe wet dient te worden verleend. Met betrekking tot de q (het aantal uitgevoerde activiteiten) in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar van uitkering bestaat het risico hierin dat in de eerste plaats deze activiteiten reeds in negatieve zin kunnen zijn beïnvloed door het voorkomen van wachtlijsten of lange wachttijden en in de tweede plaats, ingeval van toenemende vraag er geen voldoende financiering voor deze extra vraag beschikbaar komt.. Hierdoor blijven wachtlijsten en wachttijden onopgelost. Het besluit Uitkeringen geeft aan dat de doeluitkering kan worden vermeerderd indien de behoefte aan door het Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders te leveren activiteiten substantieel hoger is dan die in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar van de uitkering. Deze formulering geeft echter onvoldoende zekerheid dat er voldoende middelen beschikbaar zullen komen. Hierbij is van belang welke relevante factoren in dit verband zullen worden genoemd in een ministeriële regeling. Door het Rijk beschikbaar te stellen middelen In overleg met het IPO en het Rijk is een model ontwikkeld op basis waarvan is vastgesteld wat er aan extra middelen beschikbaar dient te komen om de voorliggende Wet op de Jeugdzorg te kunnen uitvoeren. Dit structurele tekort is voor de jaren 2004 t/m 2007 respectievelijk becijferd op € 101, € 110, € 117 en € 123 miljoen. Daarnaast wordt het incidentele tekort voor 2004 geschat op € 37 miljoen. Door het Kabinet zijn voor 2004 t/m 2007 ten opzichte van 2003 echter respectievelijk € 15, € 24, € 37 en € 48 miljoen aan extra middelen beschikbaar gesteld. Na overleg tussen het Rijk en het de provincies en grote steden is nu het volgende afgesproken: De Wet zal worden uitgevoerd met de huidige beschikbare middelen (inclusief de extra middelen uit het Regeerakkoord). Ook zal i.p.v. € 7 miljoen, € 25 miljoen uit de AWBZ middelen worden overgeheveld naar de doeluitkering Bureau Jeugdzorg ten behoeve van de instroom van cliënten uit de ggz-jeugd sector. De betrokken bewindslieden willen daarnaast in het kader van de begrotingsuitvoering 2003 de mogelijkheden bezien of er voor 2004 eenmalig extra middelen beschikbaar kunnen worden gesteld voor de bestrijding van incidentele wachtlijsten. Indien mocht blijken dat deze totaal beschikbaar gestelde middelen niet toereikend zijn, dan zullen provincies niet direct aansprakelijk worden gesteld en zal dit financiële probleem door het Rijk aan de Tweede Kamer worden voorgelegd. De Tweede Kamer zal dan moeten besluiten welke maatregelen er zullen moeten worden getroffen om de kosten van de uitvoering van de wet in overeenstemming te brengen met de beschikbare rijksmiddelen.
Prognoseberekening 2004 - conclusies 34
In bijlage 1 treft u een gedetailleerde berekening aan van de geschatte bedragen welke nodig zijn om de cliënten in de provincie Groningen op een door de Wet verlangde professionele en klantvriendelijke wijze te kunnen indiceren respectievelijk te kunnen behandelen. Uit deze schatting blijkt dat de door het Rijk aan de provincie beschikbaar gestelde middelen ontoereikend zullen zijn om aan de in de Wet gestelde eisen te kunnen voldoen. In mei van dit jaar is op verzoek van het IPO een voorlopige berekening gemaakt van de verwachte tekorten voor het subsidiejaar 2004. Op basis van de werkelijke cijfers 2002, waarop de subsidie 2004 volgens de Wet in eerste instantie wordt gebaseerd (t-2), is een structureel tekort becijferd van ongeveer € 5 miljoen. De berekening welke u in bijlage 2 aantreft laat een tekort zien van ongeveer € 8,3 miljoen. Het grote verschil tussen de "IPOberekening" eerder en de berekening volgens het Beleidskader nu wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat de eerste berekening is gebaseerd op de werkelijke gegevens 2002 en de tweede op geprognosticeerde gegevens 2004. Hoewel het aantal jeugdigen in de provincie nauwelijks toeneemt, neemt het aantal dat een beroep doet op een vorm van hulpverlening daarentegen fors toe, zoals we in hoofdstuk IV duidelijk hebben aangetoond. Tevens is een fors knelpunt de toestroom van jeugdigen uit de hoek van de GGz / Accare via het Bureau Jeugdzorg. De verwachte structurele tekorten zijn als volgt te specificeren Beleidskader Bureau Jeugdzorg 4,9 Zorgaanbod 3,4 Totaal 8,3
IPO 4,5 0.9 5,4
De incidentele tekorten bedragen Wachtlijsten Overig (ICT, frictiekosten) Totaal
0,8 1,3 2,1
0,8 1,3 2,1
Subsidieverordening(en) Bij invoering van de nieuwe wet zal de huidige Subsidieverordening jeugdhulpverlening Groningen 1996 komen te vervallen. Er zal dus een nieuwe Subsidieverordening moeten worden opgesteld.Tevens zal de planning en controlcyclus, de momenten waarop instellingen aan de provincies en provincies aan het rijk moeten rapporteren, worden gewijzigd. Hierbij zullen ook de wijzigingen als gevolg van het provinciale duale stelsel worden verwerkt. Indien de maximaal toegekende subsidie meer dan 5 % hoger is dan de gerealiseerde waarde van de zorgeenheden respectievelijke taken of functies kan de subsidie lager worden vastgesteld. Instellingen kunnen onder bepaalde voorwaarden hun exploitatieoverschotten toevoegen aan een egalisatiereserve tot een maximum van 10 % van de voor dat jaar vastgestelde provinciale subsidie. Voorlopig zullen we in 2004 blijven werken met de bestaande Verordening Jeugdhulpverlening 1996.
35
ALFABETISCHE LIJST VAN AFKORTINGEN
AJL AMK AWBZ BANS BJZ BKJ CGG CKJ CMO CWZW DC FF GGD GGZ GJL GTJ GVI IBOG IOG IPO IT JZG KWIS LVG MBO NIZW NVP OKZ OVA PIOG P&C SMN SRJV VG VO/VSO VvP VWS
Ambulante Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming Leger des Heils Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten Bestuursakkoord Nieuwe Stijl Bureau JeugdZorg Bureau Klachtondersteuning Jeugdhulpverlening en jeugdbescherming Centrum Geestelijke Gezondheidszorg (w.o. jeugd-ggz) Coördinatiecommissie Kwaliteitsbeleid Jeugdzorg Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Centra voor Wonen, Zorg en Welzijn van het Leger des Heils Diagnostisch Centrum voor Seksuele Kindermishandeling Families First Gemeentelijke GezondheidsDienst Geestelijke Gezondheids Zorg Groninger Jeugdhuizen Leger des Heils Groninger Toewijzingsorgaan Jeugdzorg (Gezins)Voogdij Instelling Intersectorale Begeleiding Omgangsregelingen Groningen Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling Inter Provinciaal Overleg Informatie Technologie Jeugdzorg Groningen Kwaliteitsinformatiesysteem Licht Verstandelijk Gehandicapten Middelbaar BeroepsOnderwijs Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen Ouder- en Kindzorg Overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling Project Intersectorale Opvoedingsondersteuning Groningen Planning en Control Stichting Minderjarigen Noord Nederland Stichting Registratie Jeugd Voorzieningen Video Gezinsbehandeling Voortgezet Onderwijs/Voortgezet Speciaal Onderwijs Voorziening voor Pleegzorg Volksgezondheid, Welzijn en Sport
36
Prognose middelen/tekorten 2004-2007
Bijlage 1
Onderstaande prognose is opgesteld op basis van de verwachting van invoering van de Wet op de Jeugdzorg per 1 januari 2004. Hoewel deze Wet is uitgesteld tot een later moment in 2004 zijn onderstaande berekeningen niet aangepast. Op het moment van de opstelling van dit Beleidskader beschikten we nog niet over nieuwe normbedragen gebaseerd op de nieuwe Wet op de Jeugdzorg (p). Voor de onderstaande berekeningen zijn de zogenaamde KPMG-normen en voor het AMK de tarieven inzake de normering door het BMC toegepast. Voor de berekeningen m.b.t. het zorgaanbod zijn de door het IPO berekende tarieven toegepast. Alle gebruikte tarieven zijn exclusief loon- en prijsstijgingen (OVA) 2003. Hierbij merken we nog op dat in de KPMG-normen niet alle extra activiteiten zijn verdisconteerd welke in de Wet op de Jeugdzorg zijn opgenomen. Te noemen zijn het meer outreachend werken, diverse zaken m.b.t. het indicatietraject en het casemanagement. We zullen daarvoor een PM post opnemen. De onderstaande jaarprognoses bestaan per Bureau Jeugdzorg en het Zorgaanbod uit twee onderdelen. Eerst wordt berekend wat op basis van de Wet op de Jeugdzorg aan middelen beschikbaar komt. Hierbij wordt uitgegaan van de uitgevoerde activiteiten in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar van uitkering. Vervolgens wordt de aanvulling berekend op basis van de werkelijk ververwachte activiteiten in het jaar van uitkering. De onderstaande jaarprognoses bestaan per Bureau Jeugdzorg en het Zorgaanbod uit twee onderdelen. Eerst wordt berekend wat op basis van de Wet op de Jeugdzorg aan middelen beschikbaar komt. Hierbij wordt uitgegaan van de uitgevoerde activiteiten in het tweede jaar voorafgaande aan Samengevat betekent dit Bureau Jeugdzorg
2004
2005
2006
2007
Nodig voor de volgende taken: Aanmeldingen Indicatietraject Casemanagement Kosten registratie en ouderbijdragen Extra (niet in KPMG-normen begrepen) AMK Ambulant zonder aanspraak Ondersteuning algemene voorzieningen/kindertelefoon Experimenten en steunfunctie Dijkstal en Van Rijnmiddelen Jeugdbescherming
780 2.658 1.948 385 PM 752 431 635 150 300 2.602
808 2.770 2.031 504 PM 819 443 635 150 300 2.622
822 2.912 2.134 504 PM 840 431 635 150 300 2.659
835 3.043 2.230 504 PM 867 421 635 150 300 2.744
37
Jeugd GGz + Accare Intakefunctie RvdK Kosten CVP-er Huisvesting en vervoer Prijscompensatie 2003 Totaal nodig voor Bureau jeugdzorg
3.480 32 53 23 30 14.256
3.514 32 53 23 30 14.734
3.531 32 53 23 30 15.054
3.551 32 53 23 30 15.417
Beschikbaar
9.359
9.359
9.359
9.359
Structureel tekort Bureau Jeugdzorg
4.897
5.375
5.695
6.058
Incidenteel tekort Bureau Jeugdzorg
838
0
0
0
Nodig voor de volgende hulpvormen: Geïndiceerd ambulant Pleegzorg Daghulp Residentieel Flexbudget Kosten registratie Experimenten en steunfunctie Kosten cliëntenbeleid Wachtlijsten Huisvesting en vervoer Prijscompensatie 2003 Totaal nodig voor Zorgaanbod
3.780 3.546 4.512 8.510 150 440 150 181 814 100 68 22.249
3.780 3.565 4.512 8.510 150 586 150 181 0 100 68 21.601
3.825 3.663 4.601 8.280 150 586 150 181 0 100 68 21.603
3.825 3.712 4.601 8.050 150 586 150 181 0 100 68 21.421
Beschikbaar
18.803
18.803
18.803
18.803
Structureel tekort Zorgaanbod
3.446
2.797
2.799
2.618
Incidenteel tekort Zorgaanbod
1.226
0
0
0
Zorgaanbod
Bovenvermelde bedragen zijn als volgt tot stand gekomen: Bureau Jeugdzorg Met betrekking tot de vermelding van cliëntgegevens wordt de werkwijze volgens de Wet op de Jeugdzorg gevolgd. Deze werkwijze betekent met betrekking tot de cliëntgegevens het volgende: 2004: Uitgevoerde activiteiten 2002 2006: Begrote cijfers 2004
2005: Begrote cijfers 2003 2007: Begrote cijfers 2005
38
De hieronder berekende subsidiebedragen hebben betrekking op het desbetreffende jaar van uitkering. 2003 2004 2005 2006 2007 Aanmeldingen Betreft cliënten waarvoor een vervolgtraject in de Bjz-keten is gepland. Ten behoeve van de inzichtelijkheid zijn de instellingen vermeld die in 2003 een cliënt bij het GTJ voor het verkrijgen van een indicatie voor jeugdhulpverlening hebben aangemeld. De verwachte instroom van GGz-jeugd / Accare is hier niet opgenomen. Voor de GGz-jeugd instroom is een aparte berekening opgenomen (zie onder). Onder de aanmeldingen "Ambulante bureau's JHV" zijn ook de cliënten opgenomen die een vrijwillig traject zonder aanspraak volgen. Cliënten Ambulante bureau's JHV GGz Jeugd Jeugdbescherming AJL Overige landelijke instellingen Overige provincies Totaal cliënten
q q q q q q
1031 244 246 72 96 102 1791
1200 260 260 75 100 100 1995
1390 281 265 80 100 100 2216
1450 284 277 85 100 100 2296
Normbedrag
p
352
352
352
352
630
702
780
808
Subsidiebedrag (€ 1000)
2003 2004 2005 2006 2007 Indicatietraject Betreft indicaties voor een zorgtraject binnen de jeugdhulpverlening. De indicatietrajecten mbt AWBZ-hulpverlening zijn opgenomen bij de kostenberekening GGz jeugd / Accare (zie hieronder). Cliënten met een indicatie Jeugdhulpverlening GGz Jeugd Jeugdbescherming AJL Overig Totale indicaties
q q q q q q
305 244 246 72 198 1065
360 260 260 75 200 1155
417 281 265 80 200 1243
450 284 277 85 200 1296
Normbedrag
p
2.138
2.138
2.138
2.138
2.277
2.469
2.658
2.771
Subsidiebedrag (€ 1000)
2003 2004 2005 2006 2007 Casemanagement Het tarief voor het onderdeel casemanagement berekenen we op basis van de feitelijke kosten zoals
39
die door ons in 2002 en 2003 zijn gefinancierd. We kunnen echter, door het ontbreken van voldoende informatie, niet exact nagaan in hoeverre de uitgevoerde activiteiten afwijken van de activiteiten zoals die volgens de Wet zijn beschreven. De gemiddelde kosten van de huidige activiteiten bedroegen 1.843 euro. We gaan er vanuit dat 15% hiervan administratief casemanagement omvat en begrepen is in het KPMG-tarief voor het indicatietraject. Het tarief voor het inhoudelijke casemanagement bedraagt dan 1.567 euro. Aantal indicaties
q
1065
1155
1243
1296
Normbedrag
p
1.567
1.567
1.567
1.567
1.669
1.810
1.948
2.031
Subsidiebedrag (€ 1000)
Correctie jeugdbescherming Met betrekking tot de jeugdbescherming wordt er van uit gegaan dat het indicatietraject en het casemanagement wordt uitgevoerd door de (gezins)voogden en als zodanig in de tarieven van de Jeugdbescherming zijn begrepen. Hiervoor wordt onder het hoofd Jeugdbescherming een correctie toegepast. Kosten voor de uitvoering van de taken registratie en informatie ouderbijdragen 2003 2004 2005 2006 2007 Hierbij wordt uitgegaan van de begrote kosten volgens het informatiseringsplan van Jeugdzorg Groningen / Zorgaanbieders Kosten registratie Kosten informatie ouderbijdragen Subsidiebedrag (€ 1000)
360 25 385
479 25 504
479 25 504
479 25 504
2003 2004 2005 2006 2007 AMK Ten behoeve van de berekening van de kosten van het AMK gaan we uit van de berekende normen volgens het BMC-rapport. Cliënten Aantal adviezen Aantal consulten Aantal meldingen Totaal cliënten Normbedrag adviezen Normbedrag consulten Normbedrag meldingen Subsidiebedrag (€ 1000)
q
577 348 366 1291
581 365 450 1396
593 412 490 1495
605 425 540 1570
p p p
91 166 1.284
91 166 1.284
91 166 1.284
91 166 1.284
580
691
752
819
40
Ambulant zonder aanspraak
2003
2004
2005
2006
2007
In onderstaande berekening hebben we er voor gekozen uit te gaan van de in de Wet aangeven idee om gemiddeld 5 gesprekken per cliënt te voeren. Het is duidelijk dat dit niet reeds in 2004 te realiseren valt. Totale kosten ambulante hulpverlening in 2002 zijn naar schatting
899.500
Aantal nieuwe hulpverleningen in 2002 met gemiddeld 14 contacten
726
Dat is per cliënt
1239
Dat is voor gemiddeld 5 contacten
443
Aantal hulpverleningen
q
726
840
973
1000
Normbedrag
p
443
443
443
443
322
372
431
443
2004
2005
2006
2007
Subsidiebedrag (€ 1000) Ondersteuning van algemene voorzieningen Kindertelefoon
2003
Aansluiting op het lokale circuit (1 fte) Aansluiting op het primair onderwijs (2 fte's) Aansluiting op het voortgezet onderwijs (1/2 fte) Aandeel Dijkstal en Van Rijnmiddelen Preventie Kindertelefoon Subsidiebedrag (€ 1000)
275
275
275
275
250 110 635
250 110 635
250 110 635
250 110 635
Experimenten en steunfunctie (€ 1000)
150
150
150
150
Dijkstal en Van Rijnmiddelen (€ 1000) 300 300 300 300 In de hierboven gebruikte tarieven voor aanmelding, indicatietraject, casemanagement en AMK zijn niet de later toegekende Dijkstal en Van Rijnmiddelen opgenomen. Jeugdbescherming Aantal jeugdigen / maanden OTS < 1 jaar OTS overig Voorlopige voogdij
2003
2004
2005
2006
2007
q q q
87 300 3
125 259 3
125 259 3
125 265 3
41
Voogdij
q
189
183
183
190
2003
2004
2005
2006
2007
Jeugdreclassering Samenloop Subtotaal ITB HK ITB Criem
q q q q q
146 7 732 132 120
165 7 742 132 120
180 7 757 132 120
200 7 790 132 120
Normprijzen OTS < 1 jaar OTS overig Voorlopige voogdij Voogdij Jeugdreclassering Samenloop ITB HK ITB Criem
p p p p p p p p
5.675 4.751 4.792 3.496 3.638 618 954 1.274
5.675 4.751 4.792 3.496 3.638 618 954 1.274
5.675 4.751 4.792 3.496 3.638 618 954 1.274
5.675 4.751 4.792 3.496 3.638 618 954 1.274
494 1.425 14 661 531 4 126 153 3.408
709 1.231 14 640 600 4 126 153 3.477
709 1.231 14 640 655 4 126 153 3.532
709 1.259 14 664 728 4 126 153 3.658
OTS < 1 jaar OTS overig Voorlopige voogdij Voogdij Jeugdreclassering Samenloop ITB HK ITB Criem Totaal voorlopige subsidie (€ 1000)
Aangezien we veronderstellen dat de kosten voor het indicatietraject jeugdhulpverlening en het casemanagement zijn begrepen in de hierboven opgenomen tarieven jeugdbescherming, corrigeren we de subsidie jeugdbescherming als volgt: Kosten indicatietraject Kosten casemanagement Blijft subsidie jeugdbescherming (€ 1000) Instroom GGz-Jeugd + Accare Cliënten GGz-jeugd Accare
2003
526 385 2.497
556 407 2.514
567 415 2.550
592 434 2.631
2004
2005
2006
2007
1873 769
1885 780
1900 780
1925 780
42
Totaal
Rechtstreekse doorverwijzing Totaal via Bureau Jeugdzorg Deze cliënten zijn als volgt te specificeren Hulpverlening zonder aanspraak Aanmelding/Indicaties/Casem. jhv AWBZ-indicaties Totaal cliënten GGz / Accare Tarieven Tarief aanmelding Tarief hulpverlening zonder aanspraak Tarief indicatietraject jhv Tarief indicatietraject AWBZ Tarief casemanagement Subsidie Aanmelding Hulpverlening zonder aanspraak Indicatietraject jhv Indicatietraject AWBZ-indicaties Casemanagement jhv Registratie en ouderbijdrage Subsidie instroom GGz /Accare (€ 1000)
2642
2665
2680
2705
2003
2004
2005
2006
2007
q
661 1981
666 1999
670 2010
676 2029
q q q
498 244 1239 1981
500 260 1239 1999
503 281 1226 2010
507 284 1238 2029
p p p p p
352 443 2.138 2.138 1.567
352 443 2.138 2.138 1.567
352 443 2.138 2.138 1.567
352 443 2.138 2.138 1.567
697 221 522 2.649 382 25 4.496
704 222 556 2.649 407 26 4.563
708 223 601 2.621 440 27 4.620
714 225 607 2.647 445 28 4.666
De kosten voor aanmelding, indicatie en casemanagement voor de cliënten die een indicatie ontvangen voor een aanspraak op hulp van het zorgaanbod jeugdhulpverlening zijn al begrepen in de desbetreffende berekeningen hierboven. Daarom wordt hiervoor een correctie toegepast. Correcties Aanmelding jhv Indicatietraject jhv Casemanagement jhv
86 522 382
92 556 407
99 601 440
100 607 445
3.506
3.509
3.480
3.514
Intake functie RvdK (€ 1000)
32
32
32
32
Kosten CVP-er (€ 1000)
53
53
53
53
Nodig voor instroom GGz / Accare (€ 1000)
43
2003 Huisvesting en vervoer Landelijke Werkende Instellingen
2004
2005
2006
2007
23
23
23
23
PM
PM
PM
PM
Totaal nodig voor BJZ (€ 1000)
5.099
13.035
13.741
14.271
14.690
Beschikbaar
2003
2004
2005
2006
2007
Doeluitkering JHV Doeluitkering JB 15% aandeel GGz Middelen AJL Intake RvdK Provinciale middelen Totaal beschikbaar (€ 1000)
5.019
80 5.099
5.019 3.408 875 PM 32 24 9.359
5.019 3.408 875 PM 32 24 9.359
5.019 3.408 875 PM 32 24 9.359
5.019 3.408 875 PM 32 24 9.359
0
3.676
4.382
4.912
5.332
Tekort op basis systematiek Wjz ( € 1000)
Extra middelen voor 2004 Op basis van de ontwikkelingen van de afgelopen tijd, de werkelijke activiteiten in 2003 en demografische gegevens komen we tot de volgende becijferingen: Aanmeldingen Op basis van de feitelijke ontwikkeling in 2001, 2002 en 2003 is vast te stellen dat het aantal nieuwe aanmeldingen sterk toeneemt: ruim 18% in 2002 en tot op heden in 2003 met ruim 16%. Voor 2003 zal dat betekenen dat het aantal nieuwe cliënten naar verwachting 1791 zal bedragen. Voor 2004 wordt een aantal van 2216 verwacht. Een stijging t.o.v. van 2002 van 425. Extra nodig ( € 1000)
425
150
106
42
27
Indicatietraject Ook hier doet zich dezelfde ontwikkeling voor. Het aantal cliënten dat een indicatie voor een vorm van jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ontvangt is jaarlijks sterk gestegen. Op grond hiervan verwachten we dat het aantal indicaties zal toenemen van 1065 in 2002 tot 1243 in 2004. Een stijging van 178. Extra nodig ( € 1000)
178
381
301
254
272
Casemanagement
44
Extra nodig ( € 1000)
2003
2004
2005
2006
2007
178
279
221
186
199
AMK Het aantal adviezen/consulten/meldingen vertoont gedurende een aantal jaren een sterk stijgende lijn. Tevens zal in oktober 2003 een intensieve publicatiecampagne van start gaan, waarvan een toename van het aantal adviezen etc. verwacht wordt. De verwachting is dat het aantal adviezen, consulten en meldingen respectievelijk zal stijgen tot 593, 412 en 490. Een stijging van respectievelijk 16, 64 en 124 cliënten. Adviezen Consulten Meldingen Extra nodig ( € 1000) Extra middelen
16 64 124
1 11 159 171
2 10 116 128
2 3 83 88
1 2 45 48
Ambulant zonder aanspraak Uitvloeisel van het aantal toegenomen aanmeldingen is dat ook het aantal hulpverleningen zonder aanspraak zal toenemen, namelijk van 726 tot 973. Extra nodig ( € 1000)
247
109
71
0
-22
Jeugdbescherming De verwachting is dat het totale aantal trajecten nagenoeg gelijk zal blijven. Wel is het noodzakelijk dat de korting op de Jeugdbescherming ad 3% wordt gecompenseerd. Extra nodig ( € 1000)
3%
105
108
109
113
51
37
Instroom GGz / Accare Op grond van de verwachtingen zal het aantal cliënten dalen van 1239 tot 1226. Extra nodig ( € 1000)
-13
-26
5
Prijscompensatie 2003 Doordat gedurende achtereenvolgende jaren geen prijscompensatie meer is vergoed in de tarieven m.b.t. de doeluitkering JHV en Jeugdbescherming is wat dit betreft de "rek er helemaal uit". Dit betekent dat het niet compenseren van deze kostenstijging zal moeten worden opgelost doormiddel van het interen op de zorg. Dit achten wij niet toelaatbaar. De prijscompensatie voor 2003 wordt geschat op 2,5%. Extra nodig ( € 1000)
30
30
30
30
45
2003 Het structurele tekort BJZ bedraagt (€ 1000)
2004
2005
2006
2007
4.875
5.352
5.673
6.036
Incidentele middelen BJZ ICT Frictiekosten
338 500
Het incidentele tekort BJZ bedraagt (€ 1000)
838
Zorgaanbod In navolging van het tekortberekeningmodel van het IPO gaan we bij de pleegzorg, de daghulp en bij residentieel uit van de gemiddelde IPO-kostprijzen. Bij het berekenen van de extra middelen ter oplossing van de wachtlijsten passen we dezelfde methodiek toe met betrekking tot de behandelduur en dubbeltellingen.
Geïndiceerd ambulant (cliënten t-2) Pleegzorg (capaciteit t) Daghulp (capaciteit t) Residentieel (capaciteit t)
2003 q
2004 268
2005 396
2006 420
2007 420
q
363
365
375
380
q
152
152
155
155
q
185
185
180
175
9.000
9.000
9.000
9.000
9.768
9.768
9.768
9.768
29.681
29.681
29.681
29.681
46.002
46.002
46.002
46.002
2.412 3.546 4.512 8.510 18.980
3.564 3.565 4.512 8.510 20.151
3.780 3.663 4.601 8.280 20.324
3.780 3.712 4.601 8.050 20.143
Gemiddelde kostprijs IPO (Incl. Huisvesting en vervoer) Geïndiceerd ambulant Pleegzorg Daghulp Residentieel Geïndiceerd ambulant Pleegzorg Daghulp Residentieel Totaal (€ 1000)
p/per cliënt p/per cap. pl. p/per cap. pl. p/per cap. pl.
46
Flexbudget (€ 1000)
150 2004
150 2005
150 2006
150 2007
Kosten registratie (€ 1000)
440
586
586
586
Experimenten en steunfunctie (€ 1000)
150
150
150
150
32 61 53 35 181
32 61 53 35 181
32 61 53 35 181
32 61 53 35 181
18.654
19.900
21.217
21.390
21.209
18.601
18.688
18.688
18.688
18.688
52 18.654
115 18.803
115 18.803
115 18.803
115 18.803
0
1.097
2.414
2.587
2.406
2003
Kosten cliëntenbeleid Klachtenondersteuning Cliëntenondersteuning CVP-er Versterking cliëntenplatforms Totaal (€ 1000) Totaal nodig voor het zorgaanbod (€ 1000) Beschikbaar Doeluitkering JHV Doeluitkering JB 15% aandeel GGz Middelen AJL Middelen JJI Provinciale middelen Totaal beschikbaar (€ 1000) Tekort op basis systematiek Wjz (€ 1000)
Geïndiceerd ambulant Met betrekking tot het aantal te behandelen cliënten is de handelwijze van de Wet op de Jeugdzorg toegepast, namelijk dat het aantal cliënten de werkelijke cliënten in het jaar t-2 betreft. Op basis van de huidige ontwikkelingen wordt verwacht dat het aantal cliënten aanmerkelijk hoger zal zijn. De extra benodigde middelen voor dit onderdeel zijn hieronder berekend. Dit geldt niet voor Pleegzorg, Daghulp en Residentieel. Hier is namelijk gerekend met de toegekende capaciteit in 2003. De verwachting is dat deze capaciteit ook voor 2004 zal gaan gelden. 152
Ambulant (€ 1000) Wachtlijsten Ambulant
Clienten 34
Tarief per Cap Cliënt 9.000 9.000
1.368
216
45
45
Bedrag 138
47
Pleegzorg Daghulp Residentieel Totaal (€ 1000)
57 9.768 4 29.681 8 46.002
17.908 32.154 44.085
459 58 159 814
2003 2004 2005 2006 2007 Huisvesting en vervoer In de toegepaste tarieven zijn de huisvestingkosten en vervoerkosten opgenomen op basis van historische kosten. Schatting van de extra middelen (€ 1000) 100 100 100 100 Prijscompensatie 2003 Doordat gedurende achtereenvolgende jaren geen prijscompensatie meer is vergoed in de tarieven m.b.t. de doeluitkering JHV en Jeugdbescherming is wat dit betreft de "rek er helemaal uit". Dit betekent dat het niet compenseren van deze kostenstijging zal moeten worden opgelost doormiddel van het interen op de zorg. Dit achten wij niet toelaatbaar. De prijscompensatie voor 2003 wordt geschat op 2,5%. De invloed op de doeluitkeringen is (€ 1000)
68
68
68
68
Het structurele tekort zorgaanbod bedraagt (€ 1000)
3.446
2.797
2.799
2.618
Incidentele middelen zorgaanbod ICT Wachtlijsten zorgaanbod Het incidentele tekort zorgaanbod bedraagt (€ 1000)
413 814 1.226
48
Bijlage 2
Overzicht jeugdhulp op indicatie Intensieve ambulante hulp Jeugdzorg Groningen Hulp aan Huis Hulp aan Huis is intensief ambulante hulpverlening in de thuissituatie en daarmee een vorm van gezinsbehandeling. De hulpverlening is vanaf 1993 in projectvorm uitgevoerd en behoort sinds 1 januari 2000 tot het reguliere aanbod. Bij Hulp aan huis onderscheiden we drie varianten: - Intensieve Orthopedagogische Gezinsbehandeling (IOG) capaciteit: 42 plaatsen - Orthopedagogische Video Gezinsbehandeling (OVG) capaciteit: 23 plaatsen - Families First (crisisinterventie) capaciteit: 32 plaatsen Hulp aan Huis is een intersectoraal aanbod voor gezinnen met kinderen tot 18 jaar, waarvan de OVG wordt gefinancierd door de AWBZ. Pleegzorg Jeugdzorg Groningen Capaciteit: 327 plaatsen reguliere pleegzorg 20 plaatsen intensieve pleegzorg In de reguliere pleegzorg worden momenteel de volgende modules onderscheiden: de crisispleegzorg, deeltijdpleegzorg, perspectiefzoekende pleegzorg (kortdurend) en perspectief biedende pleegzorg (langdurend). CWZW Noord Leger des Heils capaciteit: 16 plaatsen Gezinsopvang CWZW Noord biedt voor jonge kinderen van 0 tot 12 jaar gezinsopvang aan. Deze gezinsopvang kan worden vergeleken met een vorm van intensieve pleegzorg. Daghulp Jeugdzorg Groningen De daghulp kan worden onderscheiden in: • daghulp voor 0-6 jaar • daghulp voor jongeren van 6-12 jaar met neuronpsychiatrische problemen • daghulp van 6 tot 18 jaar (voormalig Boddaert) • dagopvang in relatie tot onderwijs • leerwerkschip "de Herma"
capaciteit: 94 capaciteit: 8 capaciteit: 34 capaciteit: 8 capaciteit: 8
24-uurshulp Jeugdzorg Groningen De 24-uurs hulp is bedoeld voor jongeren boven de zes jaar met ernstige problemen. De 24-uurshulp kent een reguliere variant, een variant die is gericht op specifieke groepen en een variant wonen met begeleiding: - 24-uurshulp voor kinderen van 6-12 jaar capaciteit: 8 plaatsen - 24-uurshulp voor jongeren van 12-18 jaar capaciteit: 135 plaatsen - crisisopvang voor jongeren van 12-18 jaar capaciteit: 15 plaatsen plus 2 - gezinshuis voor jeugdigen tot 18 jaar capaciteit: 8 plaatsen In de bovenstaande capaciteit van 135 plaatsen zijn naast specialistische 24uurshulp ook de volgende lichte varianten opgenomen: Ambulante Kamerbegeleiding : 27 plaatsen Begeleid Kamerbewoning : 24 plaatsen (intensief ambulante hulp) 49
Vertrektraining
:
4 plaatsen (intensief ambulante hulp)
CWZW Noord, Leger des Heils Het aanbod voor 24-uurshulp van CWZW-Noord : - kinderen van 6-12 jaar capaciteit: 18 plaatsen - jongeren van 13-18 jaar capaciteit: 18 plaatsen Pleeg-Maat-Zorg boerderij Combinatie 24-uurshulp-pleegzorg capaciteit: 6 plaatsen De Pleeg-Maat-Zorg boerderij is een langverblijf-voorziening voor 24-uurshulp gecombineerd met pleegzorg voor jeugdigen van 10-18 jaar.
50
Bijlage 3 Overzicht inzet van gemeenten t.b.v. signalering, onderkenning, jeugdhulp en toeleiding naar jeugdzorg. Oktober 2003 ___________________________________________________________________________ In onderstaande matrix is opgenomen wat bij CMO Groningen op dit moment bekend is m.b.t. de lokale zorgstructuur. Er gebeurt echter nog veel meer op lokaal niveau, zoals: ! de activiteiten van de GGD (spreekuren op school, opvoedingsondersteuning) en de Thuiszorg (consultatiebureaus, opvoedingsondersteuning) in het kader van het lokaal jeugdgezondheidszorg beleid ! het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid ! Weer Samen Naar School ! Algemeen Maatschappelijk Werk waarin ook signalering, onderkenning van problemen bij kinderen en toeleiding naar jeugdzorg plaats vindt. Gemeente
Schoolmaatschappelijk Werk
Randgroepjongerenwerk
Buurtnetwerken 0-12 jaar
Groningen
Ja, ABCG
Ja
(Giska/MJD)
8
Leek
Ja, Noordermaat
Ja
(HAJON*)
4
Marum
In discussie
Nee (in discussie)
2
Grootegast
Ja, Noordermaat
nee
3
Zie bij Marum
Zuidhorn
Ja, Noordermaat
nee
Geen
De Marne
nee
Zie bij Marum nee Regionaal zorgadviesteam 012 jr. i.o. voor De nee Marne, Winsum en Eemsmond
Winsum
nee
nee
Bedum
nee
nee
Ten Boer
nee
nee
Eemsmond
nee
Ja
Loppersum
nee
Appingedam Delfzijl
3
Multidisciplinair Netwerk zorgteam bao-psz- 12+ jeugdzorg Centraal 2 meldpunt 12+ Zie bij Marum GRUP**overleg 12+ Op termijn regionaal zorgadviesteam 0- nee 12 jr regio Westerkwartier nee
Geen 1 Netwerk 0-12 (niet gemeente dekkend) Gemeentelijk Netwerk 0-12
Zie bij De Marne
nee
nee
nee
nee
nee
(De Linie*)
1
Zie bij De Marne
nee
Ja
(De Linie*)
Geen
nee
nee
Ja
(De Linie*)
1
Ja, SWD
Ja
(De Linie* )
1
nee Opgenomen in actieplan J&V
1 zorgteam
Vervolg matrix
51
Gemeente
Schoolmaatschappelijk Werk
Randgroepjongerenwerk
Buurtnetwerken 0-12 jaar
Haren
nee
Nee
Geen
Slochteren
Ja, Noordermaat
nee
Geen
HoogezandSappemeer
Ja, Noordermaat
Ja (JIAC*)
4
Menterwolde
nee
Ja (St. Compaen)
Geen
Veendam
Ja, St. Compaen
Ja (St. Compaen)
Pekela
nee
Ja (St. NEON)
Scheemda
nee
nee
Dekkende structuur bnw Dekkende structuur bnw
Multidisciplinair Netwerk zorgteam bao-psz- 12+ jeugdzorg Centraal 1 zorgteam meldpunt Er wordt gewerkt Netwerk 12+ aan een vorm van zorgnetwerk 0-12 nee
Vangnet 12+
Onderwijszorgplatform 0-12 samen met Veendam Onderwijszorgplatform 0-12 Onderwijszorgplatform 0-12 met één basisschool
Meldpunt Overlast 12+
nee
nee
nee
nee
nee 1 consultatieteam voor alle basisscholen + netwerk 0-4 In ontwikkeling Samen met Vlagtwedde
nee Lokale werkgroep 12+
Zie Stadskanaal
nee
Regiegroep uitval 12+ Lokaal overleg 12+
2 + 2 nog te starten 2 + wil nog 2 erbij Reiderland
nee
Ja (St. NEON)
Bellingwedde
nee
nee
3
Winschoten
nee
Ja (De Oude Ambt)
3
Stadskanaal
nee
Ja
3
Vlagtwedde
nee
Ja (St. Welzijn gemeente Vlagtwedde)
(Welstad)
1 + wil nog 2
Centraal meldpunt i.o.
Bron: CMO Groningen
*gemeenten betalen aan Jeugdzorg Groningen voor de uitvoering van de functie randgroepjongerenwerk. ** GRUP= Gemeente, Randgroepjongerenwerk, D’Oude Ulo, Politie.
Bron: CMO
52