Mestvergisting provincie Groningen Beleidskader en stimuleringsprogramma voor initiatiefnemers en gemeenten
Inhoudsopgave
1
ACHTERGROND ...................................................................... 5
2
MESTVERGISTING: WAT EN WAAROM............................................. 5
2.1
WAT IS MESTVERGISTING? ............................................................... 5
2.2
MESTVERGISTING & PLATTELANDSONTWIKKELING......................................... 6
2.3
DUURZAME ENERGIE EN MILIEUVERBETERING.............................................. 6
3
NATIONALE EN INTERNATIONALE KADERS ....................................... 7
3.1
TRANSITIES ............................................................................. 7
3.2
LANDBOUWTRANSITIE: VERBREDING NAAST SCHAALVERGROTING EN SPECIALISATIE ......... 7
3.3
ENERGIETRANSITIE & KYOTO ............................................................ 7
3.4
OVERIGE BELEIDSLIJNEN ................................................................. 8
3.5
BELEIDSINSTRUMENTEN .................................................................. 9
3.5.1
Wet Milieubeheer ................................................................. 9
3.5.2
Mestbeleid en gebruiksnormen ................................................10
3.5.3
Handreiking co-vergisting ......................................................10
3.5.4
Financiële instrumenten ........................................................11
4
PROVINCIALE BELEIDSKADERS MESTVERGISTING ..............................12
4.1
POP, LANDBOUWNOTITIE & NOTA ´AGRARISCHE BOUWBLOKKEN EN LANDSCHAP’ ........12
4.2
VISIE OP MESTVERGISTING: RUIMTE VOOR ENERGIE ......................................13
4.3
WAT MOET IN ELK GEVAL? ..............................................................14
4.3.1
Wet Milieubeheer-vergunning en MER ........................................14
4.3.2
Positieve lijst ministerie LNV ..................................................14
4.3.3
Minimale ruimtelijke randvoorwaarden ......................................15
4.4
WAT IS GEWENST? .....................................................................17
4.4.1
Contouren Provinciaal stimuleringsbeleid mestvergisting.................17
4.4.2
Criteria voor stimulering van initiatieven....................................18
4.4.3
Het Actieplan Biomassa .........................................................19
4.4.4
Provinciale rol bij barrières voor mestvergisting ...........................20
5
BIJLAGEN ............................................................................21
BIJLAGE I
CHECKLISTS ...................................................................22
BIJLAGE II
SCHEMA AGRARISCH OF INDUSTRIEEL...........................................30
BIJLAGE III
STAPPENPLAN CATEGORIE D (INDUSTRIEEL) ....................................32
BIJLAGE IV
POSITIEVE LIJST CO-VERGISTING ...............................................33
BIJLAGE V
KNELPUNTEN MESTWETGEVING ................................................35
BIJLAGE VI
WARMTEKANSEN PROVINCIE GRONINGEN .......................................37
2
3
1
Achtergrond Mestvergisting is een actueel thema. Via deze notitie willen wij initiatiefnemers en gemeenten helderheid bieden in de vorm van: 1.
een provinciaal beleidskader mestvergisting waarin wij aandacht besteden aan de mogelijke betekenis van mestvergisting voor het provinciale klimaaten energiebeleid en aan de relatie tussen mestvergisting en ruimtelijke ordening & regelgeving, en
2.
een stimuleringsprogramma voor mestvergistingsinstallaties.
Leidraad voor het provinciaal beleidskader is de Handreiking co-vergisting (VROM/Infomil) geweest.
2
M e s t v e r g is t i n g: w a t e n w a a r o m
2.1
Wat is mestvergisting? Het vergisten van mest houdt in dat door bacteriën in een zuurstofloze omgeving de mest wordt omgezet in biogas. Mest kan zelfstandig worden vergist (monovergisting), maar dat kan ook samen met ander organisch materiaal gebeuren. In het laatste geval spreken we van co-vergisting.1 Biogas bestaat vooral uit methaangas (circa 60%) en kooldioxide. Het gas kan rechtstreeks gebruikt worden als brandstof (bijvoorbeeld voor ruimteverwarming), of via een gasmotor worden omgezet in elektriciteit en warmte. Elektriciteit wordt in eerste instantie intern gebruikt en kan bovendien worden teruggeleverd aan het openbare net; de warmte kan gebruikt worden voor de vergistingsinstallatie en eventuele overige warmtevragers (zoals een nabijgelegen woonhuis in geval van een vergister op boerderijschaal, glastuinbouwbedrijven, bedrijventerreinen, woningen, en zwembaden of recreatiegebieden).
1
Een voorbeeld van een co-product is energiemaïs.
5
2.2
Mestvergisting & plattelandsontwikkeling Voor plattelandsontwikkeling kan mestvergisting positieve betekenis hebben. Dit om de volgende redenen: •
het biedt extra inkomsten voor boeren,
•
het draagt bij aan behoud van werkgelegenheid in de regio,
•
het kan samenwerking tussen boeren versterken,
•
het biedt mogelijkheden om oogst- en productieafval uit de agro- en agroindustriële sector op te waarderen, en
• 2.3
het zorgt voor een digestaat met een hogere bemestende waarde.
Duurzame energie en milieuverbetering Mestvergisting is een vorm van duurzame energie productie en is beter voor het milieu, want: door een lagere uitstoot van methaan (een sterk broeikasgas2) wordt een
•
bijdrage geleverd aan het tegengaan van de opwarming van de aarde. De directe emissie reductie varieert van 13,2 kg CO2-eq/ton voor melkkoemest tot 56,9 kg CO2-eq./ton voor varkensmest. Naast het type mest en cosubstraat is hierbij onder meer de aard (kelder of silo) en verblijftijd van de mestopslag bepalend (hoe verser de mest, hoe minder methaan emissie), alsmede de vergistingstemperatuur (hoe hoger de temperatuur, hoe meer bruikbaar gas, des te hoger de reductie van broeikasgassen), •
het biogas vervangt aardgas voor de productie van CO2 neutrale duurzame energie (elektriciteit en warmte),
•
het vermindert de geuremissie bij het uitrijden van de gier doordat de zwavel- en stikstofhoudende stankstoffen reeds in het vergistingsproces zijn verwijderd, en
•
er kan veel nauwkeuriger worden bemest doordat de hoeveelheid direct werkende voedingsstoffen bekend is en er scheiding kan plaatsvinden in een dunne stikstofrijke fractie en een dikke fractie met veel kalium en fosfor.
2
Methaan is een 21x zo sterk broeikasgas als koolstofdioxide. Om de bijdrage van
broeikasgassen aan het broeikaseffect onderling te kunnen vergelijken is de rekeneenheid CO2equivalent (CO2-eq.) ontwikkeld door het IPCC. De rekeneenheid is gebaseerd op het global warming potential (GWP), de mate waarin een gas bijdraagt aan het broeikaseffect.
6
3
Nationale en internationale kaders
3.1
Transities Transities zijn structurele maatschappelijke veranderingen die nodig zijn om hardnekkige problemen op te lossen. Transities hebben vooral betrekking op de lange(re) termijn. Het vierde Nationale Milieu Beleidsplan (NMP4, 2001) identificeert
vier
noodzakelijke
transities.
Gelet
op
het
onderwerp
mestvergisting zijn hiervan vooral de volgende transities van belang:
3.2
•
landbouwtransitie, en
•
energietransitie.
Landbouwtransitie: verbreding naast schaalvergroting en specialisatie In 2005 is het visiedocument Kiezen voor landbouw – een visie op de toekomst van de Nederlandse agrarische sector van minister C.P. Veerman verschenen. De sleutelwoorden in dat document zijn: groter, beter, anders. •
Groter, want in voedselproductie gespecialiseerde landbouwbedrijven zullen vanwege doorgaande liberalisering en globalisering verdere schaalvergroting moeten doorvoeren.
•
Beter, door een verhoging van de product- en proceskwaliteit.
•
Anders, door de overstap naar nieuwe teelten of producten en diensten buiten de voedselketen, zoals het telen of verwerken van biomassa, waaronder het vergisten van mest.
Deze transitie moet vooral door boeren zelf ter hand worden genomen, aldus Veerman. Wel is een positieve lijst opgesteld van organische (rest-)stoffen uit de landbouw en/of agro-industrie die met mest mogen worden meevergist zonder dat het digestaat zijn status als meststof verliest. 3.3
Energietransitie & Kyoto In de Energietransitie werken overheid, maatschappelijke organisaties en marktpartijen samen aan een duurzame energiehuishouding die in 2050 schoon, betaalbaar en beschikbaar is. De afhankelijkheid van een beperkt aantal uitputbare milieuonvriendelijke fossiele bronnen dient te worden omgebogen naar een energievoorziening op basis van duurzame (hernieuwbare), betaalbare en goed beschikbare energiebronnen.
7
Verleden
Heden
Toekomst
? Aardoppervlak
Voor de korte termijn geldt dat in 2010 de emissie van broeikasgassen met 6% verminderd dient te zijn ten opzichte van 1990. Dit is een uitvloeisel van de in 1997 in Kyoto gemaakte afspraken. Deze 6% mag gelijk worden verdeeld over binnenlandse en buitenlandse vermindering van broeikasgassen. Mestvergisting kan
een
bijdrage
leveren
aan
het
realiseren
van
de
binnenlandse
emissiereductie.
Buitenlandse emissiereductie
Totale beleidsopgave
Binnenlandse emissiereductie
Kyoto doelstelling
3.4
Overige beleidslijnen Verder kan gewezen worden op •
het Nederlandse Actieplan Biomassa, gericht op het verbeteren van het investeringsklimaat voor bio-energie. Dit ‘korte termijn plan’ kijkt vooruit tot 2010 en bevat concrete maatregelen voor overheid en marktpartijen, en
•
het onlangs verschenen ‘Actieplan Biomassa’ van de Europese Commissie, dat zich er op richt de toepassing van biomassa in elektriciteitsopwekking, verwarming, en transportbrandstoffen te versnellen, onder meer omdat het leidt tot ‘creatie van nieuwe inkomstenbronnen voor boeren’.
8
3.5
Beleidsinstrumenten Voor de uitvoering van het beleid heeft de overheid diverse beleidsinstrumenten ter beschikking.
3.5.1 Wet Milieubeheer Inrichtingen en Vergunningenbesluit (IVB) Conform het Inrichtingen en Vergunningenbesluit (IvB) is de gemeente in de meeste gevallen het bevoegd gezag voor het bewerken, verwerken, opslaan (> 10 m³) of overslaan van dierlijke of overige organische meststoffen, zolang •
er niet meer dan 25.000 m3 meststoffen van buiten de inrichting worden beof verwerkt, en
•
de te verwerken co-substraten niet aan te merken zijn als afval of indien dat wel het geval is er minder dan 15.000 ton afvalstoffen wordt verwerkt en de opslagcapaciteit voor afvalstoffen minder dan 1000 m3 is.
Voor initiatieven die boven deze grenzen komen is de provincie het bevoegd gezag. Milieu-effect rapportage (MER) Het opstellen van een MER voor een mestvergisting en het beoordelen door het bevoegd gezag of een dergelijke rapportage noodzakelijk is, is in de regel niet nodig. Concreet: Er bestaat geen MER-plicht voor mestvergistingsinstallaties. Indien de installatie een capaciteit van meer dan 36.000 ton per jaar heeft bestaat er wel een MER-beoordelingsplicht3. In dat geval dient het bevoegd gezag te beslissen of een milieueffectrapportage moet worden gemaakt. Dit gebeurt op grond van kenmerken van de activiteit, de plaats, de samenhang met andere activiteiten en de kenmerken van de milieueffecten. De procedure hiervoor is beschreven in artikel 7.8a tot en met 7.8d van de Wet milieubeheer. Indien het bevoegd gezag aan de hand van deze omstandigheden en criteria van mening is dat er sprake is van 'bijzondere omstandigheden', dient, ten behoeve van de besluitvorming over de activiteit, de MER-procedure te worden doorlopen.
3
Deze volgt uit de beschrijving van categorie 18.2 van onderdeel D van de bijlage van het
gewijzigde Besluit milieu-effectrapportage 1994: "De oprichting van een inrichting bestemd voor het bewerken, verwerken of vernietigen van dierlijke of overige organische meststoffen, groenafval en GFT, niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen"
9
3.5.2 Mestbeleid en gebruiksnormen Het Nederlandse mestbeleid heeft als doel de negatieve milieu-effecten van mest zoveel mogelijk te beperken. Om de gewenste milieukwaliteit te bereiken wordt sinds 1 januari 2006 in het mestbeleid onder andere het zogeheten ‘Gebruiksnormenstelsel’ gehanteerd, dat de ‘verliesnormen’ van het ‘oude’ MINAS vervangt. Dit stelsel houdt in dat wettelijk is bepaald hoeveel stikstof en fosfaat ondernemers mogen gebruiken voor de teelt van gewassen. Ook wordt in het nieuwe beleid aandacht besteed aan de verwerking of bewerking van mest tot producten die toepassing vinden buiten de landbouw. Mest bevat naast mineralen organische stof en is daarom een geschikte grondstof voor processen die energiewinning tot doel hebben (elektriciteit, gas en warmte). Energie uit biomassa is een vorm van duurzame energieproductie en is daarmee een belangrijk speerpunt van overheidsbeleid. De overheid stimuleert initiatieven op verschillende manieren en tracht belemmeringen weg te nemen. Zo stelt de overheid de beschikbare kennis uit onderzoek beschikbaar via de website www.mestverwerken.wur.nl. 3.5.3 Handreiking co-vergisting Als algemeen hulpmiddel voor initiatiefnemers en vergunningverleners heeft het ministerie van VROM de zogeheten Handreiking Co-vergisting opgesteld. In deze handreiking worden onder andere milieuaspecten en maatregelen uitgewerkt die bij mestvergisting aan de orde kunnen zijn. Daarnaast is een belangrijk onderdeel van deze handreiking de indeling in 4 situaties, waarvan A, B en C als agrarisch worden getypeerd4: A. In hoofdzaak eigen mest, eigen of niet eigen co-substraten, digestaat hoofdzakelijk op eigen grond, B. In hoofdzaak eigen mest, eigen of niet eigen co-substraten digestaat op eigen grond of naar derden, C. Mest van derden, eigen of niet eigen co-substraten, digestaat hoofdzakelijk op eigen grond, en D. Mest hoofdzakelijk van derden, eigen of niet eigen co-substraten, digestaat hoofdzakelijk naar derden. Dit betreft industriële installaties, deze kunnen niet meer worden beschouwd als agrarische activiteiten. De bovenstaande categorie indeling gebruiken wij als leidraad voor de ruimtelijke inpassing van initiatieven.
4
Het ‘in hoofdzaak/ hoofdzakelijk’
criterium is bedoeld om rekening te houden met
praktijksituaties waarin een (beperkt) deel van buiten het eigen bedrijf wordt aangevoerd danwel naar derden wordt afgevoerd. Het mag worden uitgelegd als ‘minimaal 50%’.
10
3.5.4 Financiële instrumenten In Nederland zijn in 2006 diverse financiële regelingen die zich richten op het vergroten van het aandeel duurzame energie en/of reductie van broeikasgassen, en die ook voor mestvergisting relevant kunnen zijn. Genoemd kunnen worden5: •
MEP-subsidie voor verbetering milieukwaliteit elektriciteitsproductie;
•
Milieu- en/of Energie-Investeringsaftrek (MIA/ EIA) en VAMIL (Willekeurige afschrijving
Milieu-investeringen)
voor
investeringen
in
duurzame
apparatuur; •
De Unieke Kansen Regeling voor duurzame energie experimenten;
•
BSE-DEN, voor haalbaarheids- en kennisoverdrachtsprojecten en DE-scans;
•
EOS,
de
Energie
Onderzoeks
Subsidie
die
onderzoeks
en
demonstratieprojecten stimuleert; •
ROB, een programma voor Reductie Overige Broeikasgassen dat onder voorwaarden haalbaarheids-, R&D- en demonstratieprojecten subsidieert;
•
De per 1 maart 2006 door het ministerie van LNV opengestelde regeling ‘Regeling Ontheffing Productierechten’. Het ministerie van LNV wil met de regeling de verwerking van varkens- en pluimveemest stimuleren en de mestmarkt ontlasten.
5
Dit zijn de in 2006 geldende regelingen.
11
4
P r o v i n c i a l e b e l e i d s ka d e r s m e s t v e r g i s t i n g
4.1
POP, landbouwnotitie & nota ´Agrarische bouwblokken en landschap’
Voor de economie van de provincie is de landbouwsector van groot belang. Dit wordt ook benadrukt in het Provinciaal Omgevingsplan (POP)6.
In het POP
stellen wij dan ook dat er ruimte moet zijn voor zowel schaalvergroting als verbreding van de bedrijfsvoering met nevenactiviteiten (POP, pagina 31). Mestvergisting is een voorbeeld van een dergelijke nevenactiviteit7. Wij zullen de landbouwsector ondersteunen bij het oppakken en benutten van kansen op dit punt. Verder wijzen wij op de
'Beleidsnotitie landbouw'8 en de nota
‘Agrarische bouwblokken en landschap’. Ook in deze nota's richten wij ons op handhaving en versterking van de landbouwsector en de agribusiness, binnen bepaalde ruimtelijke randvoorwaarden.
6
Eind 2005 hebben wij een ontwerp voor het POP-II vastgesteld. Het ontwerp bevat ten
opzichte van het POP-I slechts twee wijzigingen, die betrekking hebben op intensieve veehouderij en op de opslag van radioactief afval in de diepe ondergrond. 7
Daarbij achten wij het van belang dat productie en gebruik van dierlijke mest in Noord-
Nederland in evenwicht zijn (POP, pagina 31). 8
zie onder meer www.provinciegroningen.nl/werken/economie/landbouw
12
4.2
Visie op mestvergisting: ruimte voor energie Vanuit provinciaal perspectief streven wij naar maximale energie-opbrengst binnen
ruimtelijke
randvoorwaarden.
Achterliggend
idee
is
dat
door
optimalisatie van de energie-opbrengst de rentabiliteit van de installatie wordt vergroot hetgeen gunstige economische gevolgen heeft voor de initiatiefnemer in het bijzonder en de duurzaamheid van de agrarische sector in het algemeen. Belangrijkste uitdaging daarbij is een goede benutting van het bij vergisting geproduceerde biogas c.q. de met dat gas opgewekte warmte. Gerelateerd aan de ‘mestvergistingsketen’ bedoelen wij daarmee dat •
de bruikbare energie-inhoud van mest en/of co-substraten (aanbod) optimaal wordt omgezet in gas, elektriciteit en/of warmte (vraag) paragraaf 4.4.2,
•
waarbij deze optimale energie-benutting plaatsvindt binnen ruimtelijke randvoorwaarden voor de vergistingsinstallatie en het transport van en naar de installatie
Op
deze
wijze
paragraaf 4.3.3. willen
wij
werken
aan
de
integratie
van
de
landbouwtransitie en de energietransitie.
Nabehandeling
Coproducten
Vergistingsinstallatie
Biogas
M est
landbouw
W arm te
W KK Elektriciteit
Digestaat Initiatiefnem er vergisting RO Energie en klim aat
13
G as
afnem ers
4.3
Wat moet in elk geval?
4.3.1 Wet Milieubeheer-vergunning en MER Wij volgen voor de vergunningprocedure in het kader van de Wet milieubeheer de in paragraaf 3.5.1 beschreven wettelijke voorschriften ten aanzien van bevoegd gezag en MER. In checklist I van bijlage 1 zijn vragen opgenomen die de initiatiefnemer en de vergunningverlener kunnen helpen bij het bepalen wie het bevoegd gezag is. De Handreiking (Co-)vergisting van mest (Infomil) vormt de leidraad voor de invulling van de vergunningvoorwaarden. 4.3.2 Positieve lijst ministerie LNV Binnen huidige nationale beleidskaders is pas sprake van co-vergisting waarin een meststof geproduceerd wordt als: •
minimaal 50% mest wordt meevergist, en
•
het co-substraat op de zogeheten ‘positieve lijst’ is vermeld9.
Dit betekent dat wanneer niet in hoofdzaak dierlijke mest wordt vergist (dus bijvoorbeeld 25% mest en 75% energiemaïs), het digestaat niet wordt gezien als mest maar als afval, en om die reden ook niet als meststof mag worden aangewend. Een andere mogelijkheid om geen afval te produceren is door compost te produceren, maar dan mag geen mest worden meevergist en moet aan de criteria voor compost worden voldaan (BOOM, Besluit Overige Organische Meststoffen). Wij geven de voorkeur aan initiatieven waarin sprake is van •
óf co-vergisting van minimaal 50% mest met een ‘positieve lijst stof’
•
óf biomassavergisting zonder mest.
Indien een initiatiefnemer een co-substraat wil vergisten dat niet op de positieve lijst staat of minder dan 50% mest wil vergisten, dan zullen wij de initiatiefnemer erop wijzen dat daarmee een afvalstof wordt geproduceerd en dat een vergunningaanvraag als zodanig behandeld zal worden10
9
zie bijlage IV. Overigens zegt plaatsing op de positieve lijst niets over de status van een
stroom als afvalstof. Ook stromen op de positieve lijst kunnen in het kader van de Wet milieubeheer als afvalstof worden aangemerkt. 10
In dergelijke gevallen kan de initiatiefnemer een individuele ontheffing aanvragen of
proberen om het co-substraat op de positieve lijst te krijgen. Met beide procedures is in de regel behoorlijk wat tijd gemoeid.
14
4.3.3 Minimale ruimtelijke randvoorwaarden In paragraaf 3.5.3 is de categorie-indeling uit de Handreiking (co-) vergisting weergegeven. Aan de hand van die indeling kan worden bepaald of sprake is van een agrarische of een industriële activiteit11. Bij agrarische bedrijven achten wij alleen mestvergistingsinstallaties in de categorieën A, B en C toelaatbaar. Vanwege de (specifieke) landschappelijke en infrastructurele gevolgen die daaraan verbonden kunnen zijn, achten wij de plaatsing van dergelijke installaties (binnen agrarische bouwpercelen) slechts toelaatbaar na een voorafgaande belangenafweging aan de hand van een vrijstellingsbevoegdheid belangenafweging geformuleerde
dient
als
bedoeld
gebaseerd
toetsingscriteria.
in te
Voor
art. zijn
wat
15 op
de
van zo
de
WRO.
Deze
objectief
mogelijk
infrastructurele
aspecten
(transportbewegingen) betreft kan aansluiting worden gezocht bij de criteria die voor indirecte hinder gelden in het kader van de Wm-vergunning (zie informatie blok pagina 14). Voor wat betreft de ruimtelijke inpasbaarheid adviseren wij gemeenten om daarover
in
een
vroegtijdig
stadium
gesprekken
te
arrangeren
met
initiatiefnemer, eventueel begeleidende adviseur en provincie. Doel van die gesprekken is om te bezien of het met de functionele verbreding (vergisting naast reguliere activiteiten) samenhangende extra ruimtebeslag c.q. vergroting van het bouwblok mogelijk is binnen de ruimtelijke randvoorwaarden zoals geformuleerd in paragraaf 3.1.8 van POP II. Voor mestvergistingsinstallaties in de categorie D, waar mestvergisting moet worden gezien als een industriële activiteit, geldt dat deze in principe moeten worden gevestigd op speciaal daarvoor aangewezen bedrijfsterreinen. Voor de locatiebepaling volgen wij het stappenplan uit de Handreiking (co-) vergisting (zie ook bijlage III). Wij spreken op voorhand geen voorkeur uit voor een agrarische decentrale vergister op boerderijniveau danwel een centrale industriële vergister op buurtniveau. Voorop staan de eerder geformuleerde energie- en klimaatdoelen.
11
In bijlage II zijn deze situaties verder in beeld gebracht.
15
Vragen voor de beoordeling van de ruimtelijke inpassing (zie ook checklist II van bijlage 1) •
Is er sprake van een boerderij- of buurtvergister, individueel of centrale installatie, agrarische of industriële installatie?
•
Wat is de beoogde vergroting van het bedrijfsoppervlak en in hoeverre past dit binnen de provinciale kaders? 12
•
Is er een goede infrastructuur voor transport van mest, co-producten, en/of digestaat? Van belang is de afstand waarover, de frequentie waarmee en de route waarlangs dit transport plaatsvindt?
•
Wat is de afstand tot omwonenden en ruimtelijke elementen (onder meer in verband met mogelijke geur- en/of geluidhinder, risico's op ongevallen door frequent transport en dergelijke)?
•
In hoeverre past het initiatief binnen de historisch gegroeide landschapsstructuur?
•
Hoe is de beoogde ordening, maatvoering en vormgeving van bedrijfsgebouwen alsmede (de veranderingen in) erfinrichting?
12
zoals onder meer verwoord in de (concept) nota ‘Agrarische bouwblokken en landschap’ van
november 2005.
16
4.4
Wat is gewenst?
4.4.1 Contouren Provinciaal stimuleringsbeleid mestvergisting Wij willen initiatieven van ondernemers geënt op het eerder beschreven beleidskader ondersteunen langs 2 lijnen: 1. informatie en communicatie, en 2. ondersteuning van haalbaarheidstudies. ad. 1. Informatie en communicatie Eerste tastbare resultaat binnen het eerste spoor is onderhavige nota. De bedoeling
is
in
aansluiting
op
deze
nota
middels
bijvoorbeeld
voorlichtingsavonden en demonstratieprojecten gemeenten en potentiële initiatiefnemers te benaderen en te informeren ten aanzien van a. reeds
toepasbare
vergistingstechnieken,
om
zoveel
mogelijk
herhalingspotentieel te genereren van succesvolle technieken, b. reeds opgedane praktijkervaring met commerciële technieken, c.
acties (lobby) die door de provincie worden ondernomen in de richting van bijvoorbeeld
het ministerie
LNV en gemeenten om
bestaande en
toekomstige knelpunten op te lossen (zie paragraaf 4.5), en d. handvatten die de provincie aanbiedt om het gemeenten en initiatiefnemers gemakkelijker te maken inzake de toepassing van beleidskaders en wet- en regelgeving. ad.2. Stimulering van initiatieven Wij zijn voornemens om middels het tweede spoor haalbaarheidsonderzoeken te ondersteunen voor nieuwe initiatieven. Deze initiatieven dienen gebruik te maken van nog niet uitontwikkelde technieken13 of samenwerkingsvormen waarbij optimale benutting van stromen, innovatie en werkgelegenheid centraal staan. Reeds uitontwikkelde technieken dienen zoveel mogelijk nu al te worden ingezet. Belangrijkste criteria om voor ondersteuning in aanmerking te komen zijn: 1.
optimaal benutten van stromen,
2.
innovatie, en
3.
werkgelegenheid.
Zie voor een verdere uitwerking van deze criteria paragraaf 4.4.2. Het is met nadruk niet onze bedoeling om investeringssubsidies voor mestvergisting te verlenen. 13
Leidraad bij het onderscheid is de door SenterNovem ontwikkelde matrix van conversietechnologieën
www.senternovem.nl/duurzameenergie/bioenergie/actieplanbiomassa/werkgroeptechnologieenkennis/index .asp
17
Aanvragers kunnen financiële ondersteuning van maximaal 50% van de kosten voor een haalbaarheidsstudie, tot een maximum van €20.000, aanvragen. Er is gekozen voor een plafond van €20.000, omdat wij menen dat initiatieven van grotere omvang beter ondersteund kunnen worden vanuit andere, nationale of Europese, programma's. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het Innovatief Actieprogramma Groningen (IAG). 4.4.2 Criteria voor stimulering van initiatieven In bijlage I, checklist II, is een uitgebreide vragenlijst opgenomen die kan worden gebruikt om een indicatie te krijgen van de kansen op ondersteuning voor een project. Optimale benutting van stromen In het kader van het klimaatbeleid acht de provincie Groningen het van belang dat de verschillende geproduceerde stromen (digestaat, biogas, warmte, elektriciteit) optimaal worden benut. Voorbeelden van benutting zijn: •
•
•
het leveren van biogas aan: o
een 'WKK op afstand' 14,
o
het openbare net (eventueel na bewerking), en
o
voertuigbrandstof.
het leveren van elektriciteit en/of warmte aan: o
het eigen bedrijf,
o
aan derden, en
o
het openbare elektriciteit- of warmtenet.
het gebruiken van digestaat: o
als meststof op eigen grond,
o
als meststof op grond van derden, en
o
als grondstof voor energiewinning.
Uit eerder uitgevoerd onderzoek blijkt dat het zonder teveel warmteverlies mogelijk is warmte te benutten binnen een straal van 1.000 meter. Echter economisch gezien ligt de grens eerder op zo'n 300 tot 500 meter.
Om de benutting van stromen te kunnen beoordelen is het voor de provincie van belang dat de initiatiefnemer duidelijk aangeeft wat o.a. het warmtepotentieel (in GJ) is van de ‘grondstoffen’ voor de vergistingsinstallatie. Hierdoor kan een vergelijking
worden
gemaakt
met
de
reeds
aanwezige
of
potentiële
warmtevraag.
14
transport van gas (in plaats van warmte) naar de plek waar de warmtevraag is,
daar wordt het gas pas omgezet in warmte (en elektriciteit).
18
Innovatie Om voor ondersteuning in aanmerking te komen moet een project een innovatief karakter hebben. Projecten waarvan de milieuprestatie beter is dan de Best Bestaande Technieken (BBT)
hebben een innovatief karakter
(Toekomstagenda Milieu, VROM, april 2006). Zo heeft een project dat gebruik maakt van een nog niet bewezen techniek een innovatief karakter. Maar ook bijvoorbeeld de manier van exploitatie, de input (combinatie co-substraat / mest),
de
toepassing
van het uitgaande
materiaal of de
organisatie
(samenwerking) kan innovatief zijn. Het is niet onze bedoeling om ondersteuning te verlenen voor de ontwikkeling van initiatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van goed uitontwikkelde technieken, waar bijvoorbeeld de warmtestroom niet optimaal wordt gebruikt en waar mogelijke problemen in de organisatorische opzet al eerder zijn opgelost. Wij gaan er vanuit dat dergelijke initiatieven ook zonder een subsidie van de provincie tot stand kunnen komen. Werkgelegenheid Te ondersteunen projecten hebben een positieve invloed op de economische structuur van de landbouw in Groningen, vooral door effecten op de werkgelegenheid. Die kunnen liggen in het behoud of de vergroting van de werkgelegenheid, maar ook in de verbreding van de werkgelegenheid in de sector door kennisinput. Uit onderzoek blijkt dat een rendabele installatie een minimale capaciteit nodig heeft van ca. 4.500 m3 mest. Het is belangrijk dat bedrijven kunnen samenwerken bijvoorbeeld op 1 locatie om een dergelijke hoeveelheid mest te vergisten. In 2004 waren er in de provincie Groningen 55 bedrijven met 150 melkkoeien of meer (5% van in totaal 1.183 bedrijven).
4.4.3 Het Actieplan Biomassa Een nadere uitwerking van het stimuleringsbeleid in tijd, randvoorwaarden en financiële middelen zal plaatsvinden binnen het Actieplan Biomassa. Het Actieplan Biomassa heeft tot doel een integraal uitvoeringsprogramma op het gebied van bio-energie in de provincie Groningen te beschrijven voor de periode 2007-2010.
19
4.4.4 Provinciale rol bij barrières voor mestvergisting Zoals aangegeven in de vorige paragraaf wil de provincie Groningen nog niet uitontwikkelde
vergistingstechnieken
ondersteunen
in
de
vorm
van
haalbaarheidsonderzoeken. Uitontwikkelde technieken dienen zoveel mogelijk nu al te worden ingezet. Vanuit de praktijk worden echter diverse knelpunten gesignaleerd die een barrière kunnen vormen voor mestvergistingsinitiatieven en daarmee voor een economisch sterke sector. Ook in de provincie Groningen zijn deze barrières actueel. In bijlage V zijn de knelpunten die begin 2005 door LTO zijn gesignaleerd op een rij gezet.
Een illustratie van een knelpunt dat zich voor kan doen is de situatie van een aantal agrariërs die een collectieve vergistingsinstallatie op willen zetten. Deze vergistingsinstallatie zal gebruik maken van bestaande technologie. Echter door de hoge kosten van het per bedrijf wegen en bemonsteren van mest, een verplichting die voortvloeit uit het nieuwe mestbeleid, is de businesscase niet meer rendabel.
Wij willen initiatiefnemers ondersteunen bij het slechten van dergelijke barrières. De knelpuntennotitie van LTO vormt daarbij het uitgangspunt. Om de daarin genoemde knelpunten aan te pakken hebben wij gekozen voor een aanpak waarbij de lobby bij onder meer het Rijk een belangrijk onderdeel is. Wij proberen daarmee actief bij te dragen aan het bepalen van de beleidsagenda van de rijksoverheid en de keuzes die gemaakt worden ten aanzien van mestvergisting. Waar zich knelpunten voordoen willen wij het rijksbeleid waar mogelijk niet als gegeven accepteren, maar actief aansturen op aanpassing. Daarnaast willen wij ons actief inzetten voor afstemming van activiteiten tussen gemeenten en provincie. Daarbij kan gedacht worden aan het maken van afspraken over de manier waarop met de diverse situaties wordt omgegaan.
20
5
Bijlagen
21
Bijlage I
Checklists
Checklist I: Wm-vergunning en MER-beoordeling Het eerste deel van deze checklist is bedoeld voor initiatiefnemers en vergunningverleners. Belangrijkste doel is om vast te stellen welk bevoegd gezag de vergunning moet verlenen. In alle gevallen zijn de grenzen betrokken op de geïnstalleerde capaciteit, tenzij in de aanvraag expliciet aangegeven wordt welk deel van de capaciteit maximaal gebruikt zal worden. De uiteindelijke beslissing over het bevoegd gezag en de MER-beoordeling is aan de betrokken overheden. Er kunnen, los van de hier genoemde aspecten, andere redenen zijn waarom een initiatief onder het bevoegd gezag van de provincie valt of waarom een MER(-beoordeling) moet worden gemaakt. Het tweede deel van deze checklist is vooral informatief voor de vergunningverlener.
Wm-vergunning
Opmerkingen < 25.000 m3 mest van derden per
Wat is de herkomst van de mest •
Eigen mest
m3 per jaar
•
Mest van derden
m3 per jaar
Wat is de opslagcapaciteit voor •
Energiegewassen
•
Eigen reststromen
•
Reststromen van derden (afvalstoffen)
jaar: gemeente bevoegd gezag. Daarboven is de provincie bevoegd gezag. Opslagcapaciteit afvalstoffen <
3
1000 m3: gemeente bevoegd
3
gezag. Daarboven is de provincie
3
bevoegd gezag.
m
m m
Wat is de herkomst van de co-substraten
< 15.000 ton afvalstoffen per jaar
•
Energiegewassen
ton per jaar
verwerkt: gemeente bevoegd
•
Eigen reststromen
ton per jaar
gezag. Daarboven is de provincie
•
Reststromen van derden
ton per jaar
bevoegd gezag.
(afvalstoffen) Conclusie: bevoegd gezag is gemeente/provincie, vanwege …… MER Wat is de verwerkingscapaciteit
> 36.000 ton mest en groenafval
van de installatie (in tonnen/jaar)
per jaar verwerkt: MER-
•
Mest
•
co-substraat
•
waarvan afvalstof (= groenafval)
ton per jaar ton per jaar ton per jaar
beoordelingsplicht. Gekeken naar bijzondere omstandigheden die eventueel een MER nodig kunnen maken.
Conclusie: Voor het initiatief moet wel/niet een beoordelingsdocument worden gemaakt
22
Algemene informatie voor de vergunningverlener
Opmerkingen
Mest Wat is de aard en hoeveelheid mest die per jaar wordt aangevoerd naar de installatie? Wat is de opslagcapaciteit van dierlijke mest? Wordt er minimaal 50% mest vergist?
m3 per jaar
m3 Om digestaat als meststof te (ja/nee)
kunnen inzetten: > 50% mest, of geen mest.
Co-substraten Welke en hoeveel co-substraat wordt per jaar in de installatie gebruikt?
Per groep stromen aangeven om
•
Energiegewassen
ton per jaar
welke materialen het naar
•
Eigen reststromen
ton per jaar
verwachting zal gaan.
•
Reststromen van derden
ton per jaar
(afvalstromen) Let op: positieve lijst van LNV betekent niet dat het geen
Is of zijn deze stromen reeds opgenomen op de positieve lijst van het ministerie van LNV?
(ja/nee)
afvalstof is! Voor stoffen die niet op de positieve lijst staan kan eventueel een ontheffing worden gevraagd bij LNV.
23
Checklist II: Toetsing aan ruimtelijke criteria Deze checklist is bedoeld als informatie voor de initiatiefnemer en de gemeente om een indicatie te geven of het initiatief past binnen de ruimtelijke randvoorwaarden die daarvoor zijn vastgesteld. Daarbij wordt hoofdzakelijk gekeken naar de transportbewegingen en de landschappelijke inpasbaarheid. In de Handreiking Mestvergisting wordt een indeling gemaakt in vier categorieën (A, B, C en D zie ook paragraaf 3.5.3), die wij gebruiken bij de beoordeling van initiatieven. Voor de categorieën A, B en C geldt dat mestvergistingsinstallaties bij agrarische bedrijven toelaatbaar worden geacht.
Plaatsing
bouwpercelen
is
van
mestvergistingsinstallaties
slechts
mogelijk
aan
de
binnen hand
agrarische van
een
vrijstellingsbevoegdheid waarbij een toetsing op infrastructurele en landschappelijke effecten moet plaatsvinden. Algemeen
Opmerkingen
Van welke type installatie (agrarisch of industrieel) is sprake
Hierbij indeling handreiking
gelet op herkomst mest, co-
volgen. Zie paragraaf 3.5.3.
producten, bestemming digestaat Transport Mest van derden Van welk(e) transportmiddel(en)
Ander transport dan over de weg
wordt gebruik gemaakt voor de
kan bijvoorbeeld zijn per
aanvoer van mest
pijpleiding of per schip 2 extra bewegingen per dag
Wat is de totale transport•
afstand
Km
•
frequentie
# per dag/week
•
route
meestal geen significante toename van de verkeersdruk. Route beschrijven. Bij voorkeur een route buiten woonwijken ed.
Co-substraat van derden Van welk(e) transportmiddel(en)
Ander transport dan over de weg
wordt gebruik gemaakt voor de
kan bijvoorbeeld zijn per
aanvoer van co-substraat
pijpleiding of per schip 2 extra bewegingen per dag
Wat is de totale transport-
24
•
afstand
Km
•
frequentie
# per dag/week
•
route
meestal geen significante toename van de verkeersdruk. Route beschrijven. Bij voorkeur een route buiten woonwijken ed.
Afvoer digestaat en reststromen Van welk(e) transportmiddel(en)
Ander transport dan over de weg
wordt gebruik gemaakt voor de
kan bijvoorbeeld zijn per
afvoer van digestaat en
pijpleiding of per schip
reststromen
2 extra bewegingen per dag
Wat is de totale transport•
afstand
Km
•
frequentie
# per dag/week
•
route
meestal geen significante toename van de verkeersdruk. Route beschrijven. Bij voorkeur een route buiten woonwijken ed.
Landschappelijke inpassing Wat is de afstand tot dichtstbijzijnde omwonenden? Is er mogelijk sprake van geur- en of
(k)m
In principe moet dit meer dan 250 meter zijn.
(indirecte) geluidshinder? Wat is de beoogde totale omvang van het bouwblok? Hoe is de beoogde ordening, maatvoering en vormgeving van de gebouwen, en de erfinrichting?
25
hectare
Eventueel verwijzen naar aanvraag bouwvergunning
Checklist III: criteria voor mogelijke ondersteuning Deze checklist is bedoeld voor initiatiefnemers en provincie om een beeld te krijgen van de installatie en de omgeving daarvan, met het oog op de mogelijkheden voor ondersteuning binnen het kader zoals dat in de Nota Mestvergisting is beschreven. Daarbij zijn de volgende aandachtspunten benoemd: •
Optimale benutting van stromen (warmte, elektriciteit, gas, digestaat)
•
Innovatief karakter van het initiatief
•
Werkgelegenheidseffecten
Optimale benutting van stromen
Opmerkingen
Warmte Wat is het potentieel warmteaanbod, berekend o.b.v. invoer in de installatie van mest en co-
GJ/ jaar
producten en berekend o.b.v. GJ/ m3 gas en m3 gas/ m3 materiaal Wat is de potentiële vraag aan warmte in de nabijheid van de installatie?
Vaak in samenspraak met de GJ/ jaar
gemeente en de omgeving in te vullen.
Dit betreft een vraag naar warmte vanuit bestaande of geplande: •
Woningbouw
GJ/ jaar
•
Bedrijventerrein
GJ/ jaar
Vaak in samenspraak met de
•
Utiliteitsbouw
GJ/ jaar
gemeente en de omgeving in te
•
Glastuinbouw
GJ/ jaar
vullen.
•
Zwembad
GJ/ jaar
•
Warmtenet
GJ/ jaar
•
Overig
GJ/ jaar
Zijn er contacten gelegd met
ja/nee
potentiële afnemers of worden die Indien nee: op korte termijn gelegd? Wat is het saldo van aanbod en potentiële vraag?
toelichten GJ/ jaar
aanbod-vraag = saldo
Indien aanbod > potentiële vraag: op welke wijze kan het aanbod anders worden afgezet? Bevindt de installatie zich in een gebied met een tekort of een
26
Overschot/tekort
Zie bijlage VI voor overzicht van overschotten en tekorten. Let
overschot aan warmte?
ook op kaartje Drenthe
Gas Hoeveel gas verwacht u jaarlijks te produceren? Wat is de potentiële vraag naar gas in nabijheid van de installatie?
m3/jaar Vaak in samenspraak met m3/jaar
gemeente en omgeving in te vullen.
Dit betreft een vraag naar gas vanuit bestaande of geplande: •
WKK (E en W)
•
Gasnet (eventueel na
m3 of % 3
m of %
bewerking)
gemeente en de omgeving in te vullen.
•
Voertuigbrandstof
m of %
•
Overig
m3 of %
Zijn er contacten gelegd met
Vaak in samenspraak met de
3
ja/nee
potentiële afnemers of worden die Indien nee: op korte termijn gelegd? Wat is het saldo van aanbod en potentiële vraag?
toelichten GJ/ jaar
aanbod-vraag = saldo
Indien aanbod > potentiële vraag: op welke wijze kan het aanbod anders worden afgezet? Elektriciteit Hoeveel elektriciteit verwacht u jaarlijks te produceren?
kWh/jaar
Wat is de potentiële vraag naar
Vaak in samenspraak met
elektriciteit in de nabijheid van de kWh/jaar
gemeente en omgeving in te
installatie?
vullen
Dit betreft een vraag naar E vanuit bestaande of geplande: •
eigen bedrijf
kWh/jaar of %
•
derden
kWh/jaar of %
•
Openbaar net
kWh/jaar of %
•
Overig
kWh/jaar of %
Zijn er contacten gelegd met
ja/nee
potentiële afnemers of worden die Indien nee: op korte termijn gelegd?
27
toelichten
Vaak in samenspraak met de gemeente en de omgeving in te vullen.
Wat is het saldo van aanbod en potentiële vraag?
GJ/ jaar
aanbod-vraag = saldo
Indien aanbod > potentiële vraag: op welke wijze kan het aanbod anders worden afgezet? Digestaat Hoeveel digestaat verwacht u jaarlijks te produceren?
ton/jaar
Wat is de potentiële vraag naar digestaat in de nabijheid van de
Vaak in samenspraak met de ton/jaar
installatie?
vullen
Kan het digestaat worden
ja als
aangemerkt als meststof of
meststof/ja als
compost?
compost/nee
Indien het digestaat niet als meststof of compost kan worden aangemerkt, is een ontheffing
gemeente en de omgeving in te
Indien nee; toelichten wat er ja/nee
dan met het digestaat gaat gebeuren
aangevraagd? Dit betreft een vraag naar digestaat vanuit bestaande of
Vaak in samenspraak met de
geplande: •
eigen grond
ton of %
•
derden
ton of %
•
Overig (bewerkingen)
ton of %
Zijn er contacten gelegd met
gemeente en de omgeving in te vullen.
ja/nee
potentiële afnemers of worden die Indien nee: op korte termijn gelegd? Wat is het saldo van aanbod en potentiële vraag?
toelichten GJ/ jaar
aanbod-vraag = saldo
Indien aanbod > potentiële vraag: op welke wijze kan het aanbod anders worden afgezet? Innovatie Zijn er vergelijkbare projecten bekend van de voorgestelde combinatie van mest en coproducten?
28
Opmerkingen
Zo ja, wat zijn daar de voorlopige resultaten? Kan het co-substraat ook worden
Ja/nee
ingezet voor menselijke of dierlijke consumptie? Zo ja, waarom vindt dat niet plaats? Hoe innovatief of uitontwikkeld is
Is de milieuprestatie van het
de toe te passen techniek
voorgestelde initiatief beter dan
(vergelijk hiervoor de in te zetten
die van de Best Bestaande
techniek met de matrix van
Techniek.
15
SenterNovem )
Werkgelegenheid
Opmerkingen
Directe werkgelegenheid Hoeveel directe arbeidsplaatsen zal de bouw van de installatie naar verwachting met zich
manjaren/fte
Schatting maken
manjaren/fte
Schatting maken
manjaren/fte
Schatting maken
meebrengen? Hoeveel directe arbeidsplaatsen zal de installatie zelf naar verwachting opleveren? Wat is het karakter van de directe arbeidsplaatsen bij de installatie? (opleidingsniveau, ervaring etc.)? Wat is het tijdpad waarbinnen de arbeidsplaatsen naar verwachting zullen ontstaan? Indirecte werkgelegenheid Hoeveel indirecte werkgelegenheid brengt het project naar verwachting met zich mee
15
www.senternovem.nl/duurzameenergie/bioenergie/actieplanbiomassa/werkgroeptechnologieenkenni s/index.asp
29
Bijlage II
Schema Agrarisch of industrieel
Situatie B Als A, maar digestaat kan ook naar derden
Combi bedrijf
Veehouder
Mestproductie en/of -levering
productie en/of –levering Co-substraat
Mestproductie en/of -levering
Akker bouwer
productie en/of –levering Co-substraat
Agroindustrie
productie en/of –levering Co-substraat
productie en/of –levering digestaat
Combi bedrijf
productie en/of –levering digestaat
Veehouder
Akker bouwer
Situatie C Mest van derden, eigen of niet-eigen co-substraten, digestaat op eigen land
Combi bedrijf
Veehouder
Akkerbouwer X
AgroIndustrie/ akkerbouwer Y
30
Mestproductie en/of -levering
Mestproductie en/of -levering
productie en/of –levering Co-substraat
productie en/of –levering digestaat
Akkerbouwer X
Situatie D Mest van derden, eigen of niet-eigen co-substraten, digestaat naar derden
Combi bedrijf
Veehouder
Akkerbouwer X
Combi bedrijf
Mestproductie en/of -levering
Veehouder
Mestproductie en/of -levering
productie en/of –levering Co-substraat
productie en/of –levering digestaat
AgroIndustrie/ akkerbouwer Y
NB: cursief gedrukt is datgene waar in hoofdzaak (> 50%) sprake van is.
31
Akkerbouwer Y
Bijlage III
Stappenplan categorie D (industrieel)
Bij het zoeken naar een geschikte locatie voor een mestvergistingsinstallatie door gemeente en/ of provincie dienen de volgende stappen te worden gezet16: Stap 1 De eerste stap bestaat uit drie locatiemogelijkheden: •
Industrie-, c.q. bedrijventerrein (onder meer onder voorwaarde dat de installatie
moet
passen
binnen
de
hindercategorieën
van
het
bedrijventerrein zoals aangegeven in het bestemmingsplan. •
Vestigingsgebied glastuinbouw. De handreiking co-vergisting vestigt hierbij de aandacht op de te benutten restwarmte: In of aansluitend bij vestigingsgebieden
glastuinbouw
kan
de
vestiging
van
(co-)
vergistingsinstallaties overwogen worden als hierdoor synergievoordelen worden behaald, zoals het gebruik van restwarmte. De omvang van de installatie moet afgestemd zijn op de synergievoordelen en de ruimtelijke uitstraling moet passen bij het glastuinbouwgebied. •
Terreinen voor rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI) of stortplaatsen, zolang deze buiten kwetsbare en landschappelijk of cultuurhistorisch waardevolle gebieden
Indien beargumenteerd kan worden dat de voorgaande stappen geen geschikte locatie hebben opgeleverd kan door het bevoegd gezag een locatie worden aangewezen
16
Dit wijkt af van het algemene stappenplan uit de handreiking want heeft specifiek betrekking
op de situatie in de provincie Groningen
32
Bijlage IV
Positieve lijst co-vergisting
Op de positieve lijst staan op dit moment de volgende co-producten: Co-producten op positieve lijst • Granen: • Voedergewassen:
• Rooivruchten:
gerst, haver, rogge, tarwe weidegras, kuilgras, snijmaïs, kuilmaïs/ maïssilage, corn cob mix (CCM), voederbieten aardappelen, (suiker)bieten, bietenstaartjes/-puntjes, witlofpennen
• Vlinderbloemigen:
erwten, lupinen, veldbonen
• Energiegewas:
energiemaïs (5 meter hoog)
• Oliehoudende gewassen: koolzaad, zonnebloempitten, olievlas - vezelvlas, groente en fruit; - ingedikt onteiwit aardappelvruchtwater dat is vrijgekomen bij de verwerking van aardappels tot zetmeel, vezels en eiwit (protomylasse); - resten aardappelzetmeel die met een bezinker zijn afgescheiden uit het afvalwater dat is vrijgekomen bij de productie van aardappelzetmeel (primair aardappelzetmeelslib); - restproduct dat is vrijgekomen na vergisting van • Overige producten:
tarwezetmeel ten behoeve van alcoholproductie (tarwegistconcentraat); - vloeibaar product dat bestaat uit schillen die met stoom zijn verwijderd van vooraf gewassen aardappelen (aardappelstoomschillen); - vloeibaar product dat bestaat uit schillen die met stoom zijn verwijderd van vooraf gewassen wortelen (wortelstoomschillen); - ingedampt weekwater dat is verkregen bij de natte vermaling van maïs (amysteep).
Naast deze producten heeft LNV de co-producten bermgras en twee soorten slib in beraad. Deze co-producten voldoen ook aan de door LNV gestelde criteria. Voor bermgras geldt echter dat twee andere aanvragen van bermgras niet voldeden aan de criteria. Voor slib geldt dat ze dierlijke bijproducten kunnen bevatten waardoor ze vallen onder de Verordening dierlijke bijproducten, Europese verordening (EC) nr. 1774/2002. LNV stelt dat vooralsnog geen producten op de positieve lijst worden geplaatst die (mogelijk) vallen onder
33
categorie 2 of 3 van deze verordening, ook al voldoen ze aan alle criteria waaraan LNV co-producten toetst. Op EU niveau wordt de verordening aangepast waarna plaatsing op de positieve lijst wellicht mogelijk wordt. Tot slot zegt LNV de regelgeving over de verhandeling van meststoffen, inclusief de regelgeving voor covergisting, te willen vereenvoudigen. Het is de bedoeling dat de nieuwe regelgeving in 2006 van kracht wordt. Dan wordt ook duidelijk of bermgras kan worden covergist’17.
17
zie www.senternovem.nl/duurzameenergie/bioenergie/procesbegeleiding
34
Bijlage V Bron knelpunt Mestw etgeving
Knelpunten mestwetgeving Omschrijving
Voorstel oplossing
Toename van kosten voor w egen, bemonsteren en mestanalyse bij Regels aanpassen, zodat samenvoegen van samenvoegen van mest van meerdere bedrijven. Als locaties dicht mest voor vergisting niet zoveel kost. Onder andere door samenw erkende bedijv en voor de bij elkaar liggen kunnen bedrijven goed samenw erken op één locatie, w aarbij de mest van buiten de locatie w ordt aangevoerd. verantw oording van de mestafzet als één bedrijf Binnen de huidige w etgeving is dan extra bemonstering etc. nodig, te benaderen. Onderling dan w eer verdelen, dus extra kosten. Voordeel gaat dan nagenoeg geheel verloren. zonder overheidsinterventie.
Vergunningen
Bedrijven die via een pijplijn zijn verbonden w orden gezien als één Ook bij verbinding via pijpleidingen voor mest inrichting. Aanvoer van mest via pijpleidingen vanaf nabijgelegen moeten veehouderijbedrijv en als afzonderlijke bedrijven bespaart transport en verkleint veterinaire risico's. In de inrichtingen kunnen w orden beschouw d. milieuvergunning w orden bedrijven dan beschouw d als één inrichting, omdat er een fysieke verbinding ligt.
Vergunningen
Co-vergisten van mest soms gezien als industriële activiteit. In de Industriële en agraris che activiteiten niet op die handreiking co-vergisting van Infomil is aangegeven dat situaties manier tegenover elkaar zetten. Digestaat is een w aarin meer dan 50% van de mest en/of co-producten van buiten product dat prima in het buitengebied past en de inrichting komt, moeten w orden gezien als industriële activ iteit. daar al (geheel of gedeeltelijk) aanw ezig is. Bij Dat kan betekenen dat een samenw erkingsverband van boeren als zeer grote installaties moet toch al via de MERplic ht al een afw eging gemaakt w orden over de industriële activ iteit w ordt aangemerkt locatie.
Vergunningen
Reactie minister In het kader van de Meststoffenw et moet van ieder bedrijf duidelijk zijn of ze zic h aan de gebruiksnormen hebben gehouden en het mestoverschot verantw oord is afgezet. Wegen, bemonsteren en analyseren is essentieel omte bepalen w at aanvoer, productie en afvoer van dierlijke mest is. De minister ziet daaromhier geen mogelijkheden. Commissie Welschen moet in mei 2005 komen met alternatieven voor de borging van mesttransport. Advies afw achten. Wat w el en niet één inrichting is w ordt bepaald door het inrichtingenbegrip in de Wm. Situaties w orden beoordeeld op basis van de aanvraag. Dat alleen het aanleggen van een pijp ervoor zorgt dat er sprake is van één inrichting is niet zonder meer w aar, daarvoor moeten meerdere facetten w orden beoordeeld. De handreiking sluit vestiging van een 'industriële' mestvergis ter in agraris ch gebied niet uit, maar daaraan moet een zorgvuldige afw eging aan vooraf gaan en het vraagt ruimtelijk maatw erk. Er is nog niet veel ervaring opgedaan met de handreiking, dus aanpassing is prematuur
Lange tijdsduur vergunningaanvragen. Door het ontbreken van Overkoepelende organisatie vormen, die ook door Bekend knelpunt, ook door onervarenheid bij initiatiefnemers. deskundigheid bij overheden duren aanvragen onnodig lang. Er overheden en bedrijf sleven als aanspreekpunt De Handreiking zou het probleemvoor een belangrijk deel w orden soms ook onnodig aanvullende eisen gesteld op het moeten oplossen. Co-vergisting is onderw erp gew eest bij kan w orden beschouw d. Centralisatie en gebi e d van geluid en/of geur. Er zij n ondersteunende landelijke bijeenkomsten over milieuregelgeving en landbouw Veerman. Te vinden op uniformiteit in toepassi n g van voorschriften. Ook; Bron: ‘knelpuntennotitie’ opgesteld door het ‘netwerk co-vergisting van LTO en reactie daarop van de verantwoordelijke minister (eind 2004). Overkoepelende organisatie opzetten is een optimaal gebruik maken van rapporten en eerdere informatiebundels en CD-roms, maar het praktisch inzicht ontbreekt http://www.verantwoordeveehouderij.nl/covergisting/notitieknelpuntencovergisten.pdf en goed idee. Overheid krijgt dan een aanpreekpunt en kan ervaringen of er is terughoudendheid bij het beoordelen. http://www.verantwoordeveehouderij.nl/covergisting/LNVreactieopnotitieCovergisting.pdf meew erken aan bevorderen mestvergisting.
35
36
Bijlage VI
Warmtekansen provincie Groningen
Op het onderstaande kaartje is per gemeente aangegeven of er sprake is van een warmtetekort of een warmteoverschot. Op de volgende pagina is een zelfde kaartje te vinden van de provincie Drenthe.
37