Migratiestromen en inkomensontwikkelingen in de provincie Groningen Mensen verhuizen om allerlei redenen. Om samen te wonen, voor werk of studie of vanwege de woning zelf. Deze verhuizingen spelen een belangrijke rol in de sociaaleconomische ontwikkeling van gemeenten. Welke invloed hebben nieuwkomers en vertrekkers op de sociaaleconomische positie van een gemeente? Heeft een daling van het inwoneraantal door migratie bijvoorbeeld een verslechtering van de koopkracht tot gevolg?
In het kort
Voor de jaren 2010 en 2011 kunnen, met uitzondering van de gemeenten Groningen en Appingedam, alle gemeenten in de provincie worden aangeduid als vertrekregio. Dat betekent dat er meer huishoudens vertrekken dan dat er nieuwe vestigen. Het gemiddeld besteedbaar inkomen van de vestigende huishoudens is doorgaans hoger dan dat van de vertrekkende huishoudens. Opnieuw is de gemeente Groningen de uitzondering. Op het eerste gezicht lijkt het er dus op dat migratie geen negatief effect heeft op de sociaaleconomische positie van een gemeente. Wanneer we de aantallen huishoudens die verhuizen combineren met het gemiddelde inkomen van deze huishoudens, neemt echter het totale inkomen van een groot aantal gemeenten af. De verschillen tussen vertrek- en vestigingsregio’s lijken niet zozeer te liggen aan het verschil in inkomen tussen vestigers en vertrekkers, maar eerder aan de aantallen huishoudens die verhuizen.
Inleiding De komende jaren zullen alle gemeenten in de provincie Groningen te maken krijgen met een afname van het aantal inwoners. Uitzondering is de gemeente Groningen waar juist het aantal inwoners zal blijven toenemen. Bevolkingsafname of -groei wordt bepaald door geboorte, sterfte en migratie. Een aantal gemeenten in Groningen heeft bijvoorbeeld een negatief geboorteoverschot, dus meer sterfgevallen dan geboorten. Dat is vooral zichtbaar in de krimpgebieden. Tegelijk zien we vanuit de krimpgebieden een structurele stroom verhuizers naar de stad Groningen (KAW, 2012). Onderzoek van het CBS (Kooiman et al. 2013) laat zien dat in de loop der jaren vertrekregio’s sociaaleconomisch zwakker worden en vestigingsregio’s sterker. Er wordt ook gesproken over een zogenaamde ‘braindrain’. Deze ontwikkelingen zorgen voor bezorgdheid binnen beleidskringen. In deze factsheet wordt de relatie tussen migratiestromen en inkomensontwikkelingen onderzocht. Er staan 3 vragen centraal: 1. Hoeveel huishoudens hebben zich de afgelopen jaren in Groningen gevestigd en hoeveel trekken er weg? 2. Hebben de huishoudens die zich in een gemeente vestigen een hoger of een lager inkomen dan de huishoudens die vertrekken? 3. Heeft de migratie van huishoudens een positief of negatief effect op de inkomensontwikkeling van een gemeente? Voor het beantwoorden van deze vragen zijn bij het CBS gegevens over de huishoudensamenstelling en het gemiddeld besteedbaar inkomen van een huishouden na verhuizing aangekocht. Op basis van de Gemeentelijke Basisadministratie is vastgesteld welke huishoudens in Nederland in 2010 en 2011
Sociaal Planbureau Groningen, 23 september 2014
van adres zijn veranderd. Deze dataset is gekoppeld aan het Regionaal Inkomensonderzoek (RIO)1. We richten ons op de verhuizingen die plaatsvinden tussen gemeenten, de binnengemeentelijke verhuizingen laten we buiten beschouwing.
Het migratiesaldo is in veel gemeenten negatief In 2010 en 2011 waren er in totaal 34.220 huishoudens die nieuw in een gemeente in de provincie Groningen zijn komen wonen. In diezelfde periode verhuisden er 27.860 huishoudens vanuit een gemeente in Groningen om zich in een andere gemeente (in of buiten Groningen) te vestigen. Het verschil tussen vestiging en vertrek wordt het migratiesaldo genoemd. Met uitzondering van de gemeenten Groningen en Appingedam, hadden alle gemeenten in 2010 en 2011 een negatief migratiesaldo. Met andere woorden, het aantal vertrekkende huishoudens was bijna overal groter dan het aantal nieuw gevestigde huishoudens. Het CBS noemt dit gemeenten met een negatieve aantrekkingskracht (Latten en Kooiman, 2011). Groningen en Appingedam hadden in deze jaren dus een positieve aantrekkingskracht. Figuur 1. Migratiesaldo per 1000 huishoudens, 2010 en 2011
Bron: CBS-CvB, 2014 (bewerking SPG)
De huishoudens die vertrekken vanuit een gemeente worden gedomineerd door huishoudens die elders een eenpersoonshuishouden gaan vormen (zie de bijlage). Het zal hier vooral gaan om jongeren die het ouderlijk huis verlaten (en dus in feite een nieuw huishouden starten). Dat is vooral in de stad Groningen te zien waar 85% van de nieuw gevestigde huishoudens een eenpersoonshuishouden was in de jaren 2010 en 2011. Maar ook in andere gemeenten zien we dat eenpersoonshuishoudens vaker verhuizen dan stellen met of zonder kinderen. 1
Aankoop is verlopen via de Vereniging voor Statistiek en Onderzoek (VSO). Onderzoek en Statistiek Groningen heeft de data aangekocht voor de gemeenten Groningen en Ten Boer, het Sociaal Planbureau Groningen van de overige Groninger gemeenten.
Sociaal Planbureau Groningen, 23 september 2014
Inkomensverschillen tussen vestigers en vertrekkers We zijn benieuwd of de huishoudens die zich nieuw vestigen in een gemeente van inkomen verschillen met de huishoudens die vertrekken. De figuren 2 en 3 presenteren het gemiddeld besteedbaar inkomen van de vertrekkende huishoudens en de vestigende huishoudens. Figuur 2. Gemiddeld besteedbaar inkomen van vertrekkende huishoudens en van huishoudens die zich nieuw vestigen (2010-2011) Vertrekkende huishoudens Vestigende huishoudens
Figuur 3. Verschil in gemiddeld besteedbaar inkomen tussen huishoudens die zich vestigen en die vertrekken (2010-2011)
Bron: CBS-CvB, 2014 (bewerking SPG)
Sociaal Planbureau Groningen, 23 september 2014
Het gemiddeld besteedbaar inkomen van de huishoudens die zich nieuw vestigen in een gemeente is doorgaans hoger dan dat van de vertrekkende huishoudens. Vooral rondom de stad Groningen zien we dat huishoudens zich vestigen met een gemiddeld hoger besteedbaar inkomen. In de krimpgebieden, op de gemeenten Loppersum, Appingedam en Vlagtwedde na, zien we dat de inkomensverschillen tussen vestigende en vertrekkende huishoudens nagenoeg gelijk is tot licht positief. Op het eerste gezicht lijkt het er dus op dat migratie geen negatief effect heeft op de sociaaleconomische ontwikkeling van een gemeente. Blijkbaar worden er meer welvarende huishoudens aangetrokken dan dat er vertrekken, ook in de krimpgebieden. Dit is opmerkelijk omdat er vaak gesproken wordt van een afnamen van de sociaaleconomische positie in vertrekregio’s. Opvallende uitzondering is de stad Groningen, waar het gemiddelde inkomen van de huishoudens die binnenkomen aanzienlijk lager is dan dat van de huishoudens die vertrekken. Dit komt hoogstwaarschijnlijk door studenten die zich in de stad vestigen.
Invloed van migratie op sociaaleconomische positie van gemeenten We krijgen echter een volledig ander beeld wanneer we de aantallen huishoudens die tussen de gemeenten verhuizen relateren aan het gemiddelde inkomen van deze huishoudens. Het totale inkomen van een groot aantal gemeenten blijkt dan af te nemen (figuur 4). Dat geldt voor 15 gemeenten, terwijl in 8 gemeenten de migratie van huishoudens een positief effect heeft op het besteedbare inkomen (blauw gekleurd). Figuur 4. Ontwikkeling besteedbaar inkomen a.g.v. migratiestromen (2010-2011)
Bron: CBS-CvB, 2014 (bewerking SPG)
Bekijken we deze verschillen wat gedetailleerder, dan kunnen we voor de jaren 2010 en 2011 4 typen gemeenten onderscheiden (zie ook tabel 1).
Sociaal Planbureau Groningen, 23 september 2014
Tabel 1. Effect van migratie op besteedbaar inkomen, naar type gemeente Migratiesaldo Inkomensverschil effect migratie op inkomen (fig 1) (fig 3) (fig 4) type 1
+
-
+
type 2
+
+
+
type 3
-
+
+
type 4
-
+
-
Bron: CBS-CvB, 2014 (bewerking SPG)
Voor de gemeente Groningen (type 1) geldt dat de huishoudens die vertrekken gemiddeld een hoger inkomen hebben dan de huishoudens die zich er vestigen. We hebben al kunnen lezen dat het hier vooral gaat om beginnende studenten, dus wat dat betreft is het lagere inkomen van de vestigende huishoudens goed verklaarbaar. Echter, het totale besteedbare inkomen in de stad Groningen neemt toch toe. Dat is te relateren aan het feit dat er veel meer huishoudens binnenkomen dan dat er vertrekken. Het gaat dan respectievelijk om 22.200 vestigende en 12.600 vertrekkende huishoudens in 2010 en 2011. Ook in Appingedam (type 2) is er sprake van een inkomenstoename. Het effect van migratieaantallen en inkomen werkt hier echter dubbelop. De huishoudens die zich hier vestigingen zijn welvarender en er komen meer huishoudens in Appingedam wonen dan dat er vertrekken. In 6 gemeenten (Leek, Haren, Bedum, Loppersum, Oldambt, Bellingwedde) heeft migratie eveneens een positief effect op de inkomensontwikkeling. Het migratiesaldo is in deze gemeenten echter negatief, dus er vertrekken meer mensen dan dat er binnenkomen. Dit wordt echter gecompenseerd doordat het gemiddeld besteedbaar inkomen van de vestigers hoger is dan dat van de vertrekkers (type 3). Ten slotte, zijn er 15 gemeenten waar de migratie van huishoudens een negatief effect heeft op de inkomensontwikkeling (type 4). Er worden hier iets meer welvarende huishoudens aangetrokken dan dat er vertrekken, maar er zijn dusdanig meer vertrekkers dan vestigers dat het totale besteedbare inkomen toch achteruitgaat. Vooral in de gemeenten Delfzijl en Eemsmond zien we dit terug.
Conclusie Verhuizingen van huishoudens tussen gemeenten spelen een belangrijke rol in de sociaaleconomische ontwikkeling van gemeenten. Het gemiddeld besteedbaar inkomen van de huishoudens die zich nieuw vestigen in een gemeente is doorgaans hoger dan dat van de vertrekkende huishoudens in de provincie Groningen. Op het eerste gezicht lijkt het er dus op dat migratie geen negatief effect heeft op de sociaaleconomische ontwikkeling van een gemeente. De gemeente Groningen neemt een aparte plaats in door de instroom van vooral minder welvarende eenpersoonshuishoudens (veelal jongeren die gaan studeren). We zien echter een ander beeld wanneer we de aantallen huishoudens die verhuizen combineren met het gemiddelde inkomen van deze huishoudens. Het totale inkomen van een groot aantal gemeenten blijkt dan af te nemen. Het gemiddelde inkomen van de nieuw gevestigde huishoudens is weliswaar hoger dan dat van de vertrekkende huishoudens, maar er zijn dusdanig meer huishoudens die vertrekken dan er bijkomen dat de migratie per saldo negatief uitpakt. De verschillen tussen vertrek- en vestigingsregio’s lijken dus voor een groot deel niet te liggen aan het verschil in inkomen tussen vestigers en vertrekkers, maar vooral aan de aantallen huishoudens die verhuizen.
Sociaal Planbureau Groningen, 23 september 2014
Een gedetailleerde duiding van het migratieeffect op de sociaaleconomische positie blijft echter lastig omdat de beschikbare data geen goed zicht geven op de migratiestromen van lage, midden en hoge inkomens. Vanwege privacy redenen zijn deze gegevens afgerond op 100-tallen. Duidelijk is wel dat het voornamelijk eenpersoonshuishoudens zijn die de verhuisstromen in Groningen domineren. Dat komt overeen met eerder onderzoek. Zo stellen Latten en Kooiman (2011) dat vooral jongeren tussen de 18 en 29 jaar en alleenstaanden de binnenlandse migratie bepalen. Op de langere termijn zal dit minder gunstig uitpakken voor de vertrekregio’s omdat jongeren aan de start van hun werkcarrière staan en er na vertrek qua inkomen op vooruit zullen gaan. De analyse periode betreft hier de gemiddelden over 2 jaren en is daarmee te beperkt om de effecten van migratie op de koopkracht voor de lange termijn te schetsen. Ten slotte, benadrukken we dat het hier gaat om een indicatie van het migratieeffect op de sociaaleconomische positie van gemeenten. Het CBS heeft geen zicht op het inkomen van de huishoudens die naar het buitenland vertrekken en van de huishoudens die uit het buitenland komen is het inkomen vaak niet volledig. De exacte aantallen worden hierdoor enigszins verstoord.
Contactpersonen Gerke Hoogstra (
[email protected]) Carola Simon (
[email protected]) 050-5770101
Gebruikte literatuur KAW (2012). Groei, krimp en migratie. Onderzoek naar verhuisstromen en – motieven in Groningen en een deel van Drenthe. KAW architecten en adviseurs, Groningen. Kooiman, N., J. Latten & A. Annema (2013). Bevolking van vertrekregio’s blijft sociaal-economisch achter. Bevolkingstrends 2013. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen.. Latten, J. & N. Kooiman (2011). Aantrekkingskracht van regio’s en demografische gevolgen. Bevolkingstrends 59(2), pp: 105-110. Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen.
Sociaal Planbureau Groningen, 23 september 2014
Bijlage Aandeel (%) van verschillende typen huishoudens in de migratiestromen vanuit en naar gemeenten vanuit gemeente
naar gemeente
Een Paar persoons Paar met Overig zonder huishoud kinderen kinderen en
Een Paar persoons Paar met Overig zonder huishoud kinderen kinderen en
Appingedam
55,6
25,0
13,9
5,6
55,1
22,4
12,2
10,2
Bedum
63,2
18,4
10,5
7,9
43,8
28,1
21,9
6,3
Bellingwedde
63,5
21,2
7,7
7,7
59,3
18,5
13,0
9,3
De Marne
61,3
22,6
9,7
6,5
50,0
26,9
11,5
11,5
Delfzijl
60,2
18,5
11,1
10,2
57,8
16,7
14,4
11,1
Eemsmond
55,6
24,4
11,1
8,9
53,1
28,1
12,5
6,3
Groningen
58,4
25,9
11,8
3,9
84,4
10,2
2,6
2,9
Grootegast
55,9
26,5
11,8
5,9
42,9
28,6
21,4
7,1
Haren
65,9
19,8
8,8
5,5
52,5
21,3
21,3
5,0
Hoogezand-S.
60,2
22,3
9,7
7,8
51,0
23,5
16,7
8,8
Leek
58,4
19,5
11,7
10,4
53,1
25,0
15,6
6,3
Loppersum
55,8
23,3
14,0
7,0
52,9
20,6
20,6
5,9
Marum
58,3
25,0
11,1
5,6
42,3
26,9
23,1
7,7
Menterwolde
52,2
26,1
13,0
8,7
44,1
29,4
17,6
8,8
Oldambt
60,0
20,0
11,4
8,6
50,9
24,5
15,5
9,1
Pekela
60,7
16,4
11,5
11,5
62,1
17,2
13,8
6,9
Slochteren
51,9
25,9
14,8
7,4
42,6
34,0
19,1
4,3
Stadskanaal
56,5
20,4
13,0
10,2
49,0
26,0
14,6
10,4
Ten Boer
58,1
22,6
12,9
6,5
36,4
27,3
27,3
9,1
Veendam
56,6
24,1
12,0
7,2
47,3
24,3
16,2
12,2
Vlagtwedde
54,9
18,3
12,7
14,1
46,0
23,8
17,5
12,7
Winsum
62,5
22,9
10,4
4,2
46,9
28,1
18,8
6,3
Zuidhorn
61,9
22,2
11,1
4,8
38,8
28,6
26,5
6,1
gemiddelde
58,6
22,2
11,6
7,6
50,5
24,4
17,1
8,0
minimum
51,9
16,4
7,7
3,9
36,4
10,2
2,6
2,9
maximum
65,9
26,5
14,8
14,1
84,4
34,0
27,3
12,7
St deviatie
3,6
2,9
1,7
2,5
9,8
5,2
5,4
2,6
gemeenten met aandeel 1x St dev. of meer onder het gemiddelde gemeenten met aandeel 1 x St. dev. of meer boven het gemiddelde Bron: CBS-CvB, 2014 (bewerking SPG)
Sociaal Planbureau Groningen, 23 september 2014