BIBLIOTHEEK „KOOP DE WAARHEID EN VERKOOP ZE NIET"
26e JAARGANG No. 1
Doel der uitgaven :
Hoe
P. KUYT
1. Verspreiding van aktuele lektuur op Reformatorische Grondslag. 2. Geven van bekendheid aan principe van Chr. Scholengemeenschap
ontstond deBijbel?
„De Driestar" te Gouda. 3. Vormen van een kas voor behoeftige leerlingen, studerenden aan Chr. Scholengemeenschap „De Driestar" te Gouda.
HOE ONTSTOND DE BIJBEL ? I. Oude Testament. Waarom deze vraag ? Hoe ontstond de Bijbel ? Deze vraag plaatst ons voor de geschiedenis van de Bijbel. Het is een vraag, die, bijzonder in deze tijd, om een antwoord vraagt. Vooral onze kinderen, die thans tot hun 15e jaar naar school gaan en met allerlei Bijbelkritiek in aanraking komen, dienen op het „Hoe ontstond de Bijbel ?" een klaar en duidelijk antwoord bij de hand te hebben. De vijand van de Gemeente des Heeren heeft het altijd weer op het zaad dezer Gemeente voorzien. Hij richt zijn aanvallen daar, waar onwetendheid en onzekerheid heersen. Het is niet de bedoeling in dit boekje de strijd aan te binden tegen allerlei opvattingen omtrent het ontstaan van de Bijbel, die ten doe? hebben de autoriteit van de Heilige Schrift te verzwakken of zelfs te ontkennen. Liever zouden we op eenvoudige wijze - ook en vooral onze ouders dienen iets te weten over het ontstaan van de Bijbel - willen trachten, bovengenoemde vraag te beantwoorden. Het getuigenis der Waarheid in het hart. Er zijn zeker ook wel lezers en lezeressen, die zich de vraag naar het ontstaan van de Bijbel nooit of nauwelijks hebben gesteld. Misschien zijn ze wel zo bevoorrecht, dat ze iets van de Waarheid van Gods Woord, de Bijbel, in hun leven hebben ervaren. Ze mogen dan door genade instemmen met onze Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. 5), waarin de Gemeente des Heeren belijdt, alle Boeken der Heilige Schrift alleen voor heilig en kanoniek te ontvangen, inzonderheid, omdat de Heilige Geest in het hart van Gods kinderen getuigenis geeft, dat deze heilige Boeken van God zijn. In dit verband zouden we kunnen spreken van de verborgen geschiedenis van de Bijbel. De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn. Hij weet, hoevelen op deze aarde door Zijn Woord en door de bediening van de Heilige Geest de Bijbel als het Boek der Waarheid hebben leren kennen tot hun zaligheid. De Heere alleen weet, wie en hoevelen troost, moed en kracht uit de Bijbel hebben geput. Dit alles zal straks in de eeuwige heerlijkheid openbaar komen.
«
3
De canoniciteit van de Bijbel. Maar naast deze verborgen geschiedenis van de Bijbel is er ook de algemeen bekende geschiedenis, waarin we denken aan het uiterlijk ontstaan, over de onderscheiden overleveringen in handschriften en over het vertalen van de Bijbel uit het Hebreeuws en het Grieks, waarin oorspronkelijk de Heere Zijn Woord heeft doen neerschrijven door „de heilige mannen Gods, van de Heilige Geest gedreven zijnde" (2 Petr. 1 : 21b). Dan spreken we over de canoniciteit van de Bijbel. Het woord „kanoniek", afgeleid van kanon, kent u wel. In art. 5 van de N.G.B., dat we zoëven aanhaalden, wordt gezegd, dat de Gemeente de Boeken van het Oude en het Nieuwe Testament heilig en kanoniek ontvangt. „Kanon" betekent regel. Het is van oorsprong een Grieks woord ; het is de regel, waarnaar men meet of ook wat gemeten is en daarom aan de regel beantwoordt. De apostel Paulus gebruikt dit woord „kanon" (regel) o.a. in Gal. 6 : 16 : „En zovelen als er naar deze kanon (regel) zullen wandelen, over dezelve zal vrede en barmhartigheid zijn, en over het Israël Gods". In het algemeen kunnen we zeggen, dat een Boek kanoniek is, wanneer het door de synagoge der Joden of door de christelijke kerk als drager van de door de Heilige Geest geopenbaarde openbaring erkend werd. Vragen die ons bezig houden. Zo komen de vragen op ons af : 1. Op welke wijze zijn de afzonderlijke, door de Heere ingegeven Boeken der Schrift, verzameld ? 2. Op grond waarvan heeft men de geldigheid daarvan erkend en waarom zijn deze Boeken gekozen en heeft men andere religieuze boeken uitgeschakeld ? 3. In welke tijd en onder welke omstandigheden is de reeks van 66 Boeken der Heilige Schrift, zoals wij die nu kennen en die we de kanon noemen, ontstaan ? De enige oude geschriften, die hun kracht hebben behouden. De Bijbel is het oudste van alle boeken, die nog worden gelezen. De eerste notities gaan terug naar het ochtendgloren van de geschiedenis der wereld. Andere overblijfselen voor zeer oude tijden bevinden zich hier en daar in musea. De betekenis daarvan is steeds meer afgezwakt. Alleen historici hebben er zo af en toe belangstelling voor. Zeer wonderlijk, dat de Bijbelse geschriften hun betekenis niet hebben verloren en tot op deze dag nog de getuigende en ook zaligmakende kracht bezitten, die de Heilige Geest daaraan wil verbinden naar het eeuwig welbehagen des Heeren. Het is duidelijk, dat de 4
Bijbel, zoals deze tot ons mensen is gekomen, niet ineens klaar en^ volledig was. De Heere heeft de Bijbel, Zijn Woord, op een wijze tot ons doen komen, die overeenstemt met de openbaring van het heil, in Christus bereid voor in zichzelf verloren zondaren en zondaressen. De naam „Bijbel" getuigt hier ook van. „Bijbel" is afgeleid van „biblios". „Biblios" is : het boek. In oude bijbels lezen we „Biblia", de verzameling van Bijbelse Boeken. We spreken dan ook van de Schriften des Ouden en Nieuwen Testaments. We weten, dat het Oude Testament uit 39 en het Nieuwe Testament uit 27 Boeken bestaat. Van alle 66 Boeken gelden de woorden van Jezus : „Onderzoekt de Schriften ; want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben ; en die zijn het, die van Mij getuigen" (Joh. 5 : 39). Wèl hebben we daarbij te bedenken, dat het noodzakelijk is, dat de Heere ons verstand verlicht, om te kunnen verstaan, wat de Heere ons in Zijn Woord en door Zijn Woord te zeggen heeft. Dat hadden zelfs Jezus' eigen discipelen nodig. „Toen opende Hij hun verstand, opdat zij de Schriften verstonden", zo lezen we in Luc. 24 : 45. Deze 66 Bijbelboeken zijn ontstaan in een zeer lang tijdsbestek van ongeveer 1500 v. Christus tot ongeveer 100 jaar na Christus. Vergelijkt U eens : van het begin onzer jaartelling tot op heden. Wanneer van een schrijver wordt gezegd, dat hij zijn hele leven aan een boek heeft gewerkt om het te voltooien, verbaast dit ons. Hoe is het mogelijk ? Bovendien, wanneer een boek enkele tientallen jaren oud is, is het zo verouderd, dat het als regel nauwelijks meer gelezen wordt. Het heeft zijn waarde verloren. Behoudens voor geleerden, die uit een bepaalde tijd, waarvoor zij belangstelling hebben, iets naders willen weten. De Bijbel echter behoudt haar waarde, „houdt stand in eeuwigheid en zal geen duimbreed wijken", heeft Luther terecht gezongen. Een wonderlijke eenheid. De schrijvers van zó zeer uiteenlopende tijden, zijn zeer verscheiden : herders en koningen, staatslieden en schriftgeleerden, priesters, wijzen, dichters, geschiedschrijvers, rechtsgeleerden, een tollenaar, een arts, ongeschoolde vissers... En toch - één geest beheerst de Boeken, zowel van het Oude als van het Nieuwe Testament. Ieder, die getrouw de Bijbel leest, zal moeten zeggen : „Ja, deze Boeken behoren bij elkaar ; ze vormen één harmonisch geheel, ook al staat toch ieder Boek in zekere zin op zichzelf". En dit, terwijl we nauwelijks een gezelschap kunnen voorstellen, waarbinnen zóveel verschillen zijn. Mozes was onderwezen in alle #
5
wijsheid der Egyptenaren ; Daniël kende de Chaldeese wereld als geen ander ; Paulus was onderwezen aan de voeten van Gamaleël, wij zouden zeggen, de hoogleraar aan de theologische school te Jeruzalem ; Petrus was visser van beroep. Wie vraagt naar het geheim van de wonderlijke eenheid, zoals we deze opmerken in 66 Boeken van zovele onderscheiden schrijvers, een eenheid, zichtbaar in het getuigenis, dat van allen uitgaat, in de leer, die ze brengen, in de opbouw, die zo duidelijk overeenstemt, kunnen we alleen maar verwijzen naar de woorden van Petrus : „Heilige mannen Gods, van de Heilige Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken". En we voegen hieraan direkt toe, hetgeen Paulus aan Timotheus schrijft (2 Tim. 3 : 16) ; „Al de Schrift is van God ingegeven en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is". De inspiratie van de Heilige Schrift. Wanneer we ons de vraag stellen : „Hoe ontstond de Bijbel" ? kunnen we het ingeven (de inspiratie) van de Heilige Schrift niet bespreken. Trouwens, als we daarover zouden schrijven of spreken, hebben we wel te bedenken, dat we dan op heilige grond staan en de schoenen van de voeten hebben te doen. De kerk der reformatie belijdt eerbiedig : „De Heere geeft Zichzelf ons nog klaarder en volkomener (dan door de schepping, onderhouding en regering der wereld) te kennen door Zijn heilig en Goddelijk Woord, te weten zoveel als ons van node is in dit leven, tot Zijn eer en de zaligheid der Zijnen" (Ned. Gel. Bel. art. 2). Mogen we, heel eenvoudig, Calvijn zo nazeggen : „Wij zijn de Heilige Schrift dezelfde hoogachting verschuldigd als wij Gode schuldig zijn, want zij komt alleen van Hem" ? Op grond van de inspiratie van de Heilige Schrift geloven wij ook in de onfeilbaarheid van het Woord Gods, de Bijbel. De schrijvers van het Oude Testament geven trouwens niet minder dan 3808 maal zelf getuigenis, dat zij de woorden, die de Heere tot hen sprak, hebben gesproken en te boek hebben gesteld. Christus heeft nimmer op enigerlei vergissing of verkeerde voorstelling in de Bijbel gewezen. Integendeel, Hij beriep Zich steeds op de Heilige Schrift, zelfs met een heilig Voorwaar zeg Ik u : „Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één tittel of jota van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied" (Matth. 5 : 18). Terwijl de Bijbel de zonden van mensen en van Israël zonder verschoning vermeldt, vinden we nergens ook maar één aanwijzing als zou een Bijbelschrijver enige onjuistheid hebben neergeschreven. De Heere heeft erover gewaakt, dat Zijn Woorden zonder dwalingen of vergissingen te boek werden gesteld. Deze gedachte is onafscheidelijk verbonden aan de belijdenis, dat de Heilige Geest de schrijvers in6
gaf, wat ze schrijven moesten. De gehele Bijbel is Gods Woord. Ware dat, zelfs met betrekking tot één enkel woord, niet het geval, dan zou de schrijver (en wij in navolging met hem) zich hebben vergist, niet de Waarheid hebben geloofd en neergeschreven. Uiteraard geldt dit alles op volkomen wijze de oorspronkelijke tekst. De onfeilbaarheid van de Bijbel bleef bewaard, ook al ging de oorspronkelijke tekst verloren. Deze oorspronkelijke tekst is door de tijd verloren gegaan. We hebben de hiervan overgeschreven teksten, die vertaald zijn, ook in het Nederlands. De vraag kan rijzen : „Hebben degenen, die de oorspronkelijke tekst hebben overgeschreven, dan geen fouten gemaakt ?" Wij willen hierop - straks komen we hier nader op terug - antwoorden met de Westminsterse geloofsbelijdenis: „Het Oude Hebreeuwse Testament en het Nieuwe Griekse Testament zijn onmiddellijk door God ingegeven en door Zijn voorzienigheid en bijzondere zorg door alle tijden heen zuiver bewaard gebleven". Er is dan ook een direkte samenhang tussen het geloof, dat de gehele Schrift is ingegeven door de Heilige Geest èn het geloof, dat in alle Bijbelboeken door de Geest de wijsheid en der waarheid alle wezenlijke openbaringen, die noodzakelijk zijn voor het heil van in zichzelf verloren en verwerpelijke zondaren, verenigd zijn. Wie gelooft in de inspiratie des Heiligen Geestes, behoeft zich niet af te vragen, of een of ander Bijbelboek wel in de reeks van 66 Bijbelboeken thuis behoort. We zullen niet moeten schrikken, wanneer (zoals thans zó veelvuldig geschiedt) de Bijbel als het Boek der wijsheid en der waarheid wordt aangevallen, omdat de natuurlijke mens niet verstaat de dingen, die des Geestes Gods zijn. Zowel de Bijbel zélf als de geschiedenis van de Bijbel, is één groot wonder. 1. De Heere inspireerde de Bijbelschrijvers tot en in het schrijven door Zijn Geest. 2. De Heere vernieuwde het hart van de Bijbelschrijvers en verlichtte hun verstand, zodat ze verstonden, wat ze schreven. 3. De Heere heeft Zijn Gemeente het onderscheidingsvermogen gegeven door Zijn Geest om te bekennen, te herkennen en te erkennen, welke Boeken van Goddelijke oorsprong waren èn deze als kanon te bewaren. Zowel van de afzonderlijke Bijbelschrijver als van de Gemeente, (als synagoge èn als christelijke kerk) geldt het Woord van Heere Jezus : „De galbde Herder roept Zijn schapen bij name ; schapen volgen Hem, overmits zij Zijn stem kennen" (Joh. 10 : 3,
die de de 4). 7
De gedachten van Calvijn hieromtrent. Calvijn heeft in zijn Institutie (Boek I) zeer uitvoerig over de geloofwaardigheid van de Heilige Schrift geschreven. Slechts enkele gedachten geven we hier door. „Welk een welgeordende en gerangschikte uitdaging van de Goddelijke wijsheid vertoont zich in de Schriften, welk een onderlinge overeenstemming !" „Alle voorzeggingen ademen zo duidelijk de goddelijke openbaring, dat het voor mensen met gezond verstand vaststaat, dat het God is, Die spreekt". „Laat ons overwegen, hoe grote zorg de Heere gehad heeft om Zijn Woord te bewaren, daar Hij het uit de barsheid van een verwoed tyran als uit een krachtige brand boven aller verwachting heeft uitgered ; daar Hij vrome priesters en anderen met zulk een standvastigheid toegerust heeft, dat ze niet aarzelden deze schat met betaling van hun leven te kopen en aan hun nakomelingen door te geven". „Eerst dan zal waarlijk de Schrift voldoende zijn tot de zaligmakende kennis van God, wanneer haar zekerheid door de inwendige overtuiging van de Heilige Geest bevestigd zal zijn". „Het Woord zelf is niet zeer vast voor ons, wanneer het niet bevestigd is door het getuigenis des Geestes". „In het Woord schittert ons de Geest tegen, Die ons daar Gods aangezicht doet aanschouwen". „De Heere heeft dezelfde Geest, door Wiens kracht Hij het Woord had verschaft, gezonden om Zijn werk door de krachtige bevestiging van het Woord te voltooien". Iets over de totstandkoming van de kanon. We keren terug naar de kanon, een reeks van door Gods Geest geïnspireerde Boeken voor Joden en christenen. Deze kanonvorming heeft onder de bijzondere leiding des Geestes een ontwikkeling gekend, die de moeite waard is - zij het in het kort - na te gaan. Deze ontwikkeling berustte niet op menselijke overwegingen. We denken aan de Wet, die de Heere Mozes op twee stenen tafelen heeft gegeven, opdat hij haar Israël zou bekend maken. Deze Wet, later in de ark bewaard onder het verzoendeksel, droeg het stempel van Gods majesteit en gerechtigheid. Ze had terstond, met alle daaruit voortvloeiende wetten, die Mozes in een Boek schreef, een kanoniek karakter : „Dat het ten getuige zij tegen u" (Deut. 31 : 26). „Zet uw hart op al de woorden, die ik heden onder u betuig" (Deut. 32 : 46). De psalmist roept, zes eeuwen vóór Maleachi, de laatste profeet van 8
het Oude Testament, uit van deze W e t : „De Wet des Heeren is volmaakt" (Ps. 19 : 8) ; „Al Uw geboden zijn waarheid" (Ps. 119 : 86). Ze zijn kanoniek : de Gemeente des Heeren kende Gods geboden als door de Heilige Geest de geopenbaarde Waarheid des Heeren. De profeet Jesaja kende de Heilige Boeken, voor zover deze in zijn dagen voorhanden waren. Hij roept zijn diep in afval en verval verzonken volk terug naar Gods Woord, de toen bestaande geopenbaarde en door Gods Gemeente erkende Waarheid : „Tot de Wet en tot de getuigenis ! Zo zij (waarzeggers e.d.) niet spreken naar dit Woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben" (Jes. 8 : 20). Toen tegen het einde van de eerste eeuw na Christus de Openbaring aan Johannes geschreven was, waren alle delen van de kanon aanwezig. Het zou nog geruime tijd duren, aleer de christelijke gemeenten zo ver waren, dat zij in ieder der delen door de inwendige overtuiging van Gods Geest (om met Calvijn te spreken) Gods aangezicht aanschouwden ; anders gezegd : door de verlichting van de Heilige Geest deze Boeken gingen zien als dragers van de Openbaring des Heeren. De gedachte als zou de kanon vrucht zijn van menselijke keuze : dit Boek wèl in de kanon, dat boek niet, verwerpen we. De Heilige Geest liet de Gemeente des Heeren zich door inwendige verlichting, dat de thans in de kanon opgenomen Bijbelboeken hun ontstaan hadden te danken aan Zijn kracht door de Waarheid daarvan in het leven van de leden der Gemeente te bevestigen. De bijzondere betekenis van het volk Israël, het Joodse volk, m.b.t. de kanonvorming. Het is van bijzondere betekenis, hierbij vooral niet uit het oog te verliezen, welk een heerlijke roeping de Heere Zijn volk Israël had toebetrouwd. De apostel Paulus heeft deze roeping aldus onder woorden gebracht: „Welk is het voordeel van de Jood ? Of welk is de nuttigheid der besnijdenis? Vele in alle manier; want dit is wel het eerste, dat hun de Woorden Gods zijn toebetrouwd" (Rom. 3 : 1, 2). De Heere heeft door Zijn Geest onder Zijn volk mensen verwekt met een bijzonder onderscheidingsvermogen ten aanzien van de dingen van Gods Koninkrijk en een grote liefde tot en aanhankelijkheid aan het Woord des Heeren. We denken aan de periode van ongeveer duizend jaren, van Mozes tot Maleachi. Hoevele profeten hebben het volk zijn zonden voorgehouden, zonder één letter af te doen van de heilige Woorden, die de Heere hen deed zeggen en op schrift deed stellen. Een onzichtbare, almachtige hand heeft gewaakt over het geopenbaarde Woord. 9
Wel werd de tekst vanuit verblinding en verharding des harten verkeerd uitgelegd. De Heere Jezus heeft de Joden gezegd : „Onderzoekt de Schriften ; want gij meent daarin het eeuwige leven te hebben ; en die zijn het, die van Mij getuigen". Maar er volgt: „Meent niet, dat Ik u verklagen zal bij de Vader ; die U klagen zal, is Mozes, op welke gij gehoopt hebt". (Joh. 5 : 39, 45). De Joden hebben hun antwoord gereed : „Wij zijn discipelen van Mozes. Wij weten, dat God door Mozes gesproken heeft". Of zij dus trouwe wachters waren van de tot toen bekende Heilige Schrift! Het is wel van betekenis, te wijzen op wat de Joodse geschiedschrijver, Josephus, ongeveer 100 jaar na Christus van deze kanon schrijft: „Er is niets méér zeker onder ons dan de geldig verklaarde Schriften, door God Zelf geïnspireerd en opgetekend voor vele eeuwen". Josephus noemt dan 22 Boeken : 5 door Mozes geschreven ; 13 door de profeten en nog 4 Boeken met gezangen tot Gods eer. De Joodse wijsgeer, Philo van Alexandrië, een tijdgenoot van de apostelen, heeft de opmerkelijke woorden ons nagelaten : „De Joden zouden liever tienduizend keer sterven, dan dat ze toelieten, dat één woordje van de Heilige Schriften veranderd zou worden". Wat zegt de Bijbel zelf van het op schrift stellen ? Het is zondermeer duidelijk, dat de Heere vanaf Mozes steeds het door Zijn Geest geïnspireerde Woord op Schrift deed stellen. Tevens, dat het op schrift gestelde van stonde aan met de grootste eerbied als Gods Woord werd bejegend. We wezen al op de Tien Geboden, die op twee stenen tafelen werden geschreven. Ex. 40 : 20. Mozes schreef de geschiedenis van Israël op Gods bevel ter gedachtenis in een boek. Ex. 17 : 14. In Ex. 24 : 4 en 7 is weer sprake van : „Mozes beschreef al de woorden des Heeren". Zijn boek wordt het Boek des Verbonds genoemd. Naar Deut. 17 : 18 moest de (latere) koning de wetten des Heeren laten overschrijven in een boek, waarin hij al de dagen zijns levens moest lezen. Ook Jozua heeft wat hem bij zijn afscheid door Gods Geest in het hart werd gegeven en werd uitgesproken, geschreven „in het wetboek Gods" (Joz. 24 : 26). Zo heeft ook Samuel al wat het koningschap aanging, in een boek geschreven en voor het aangezicht des Heeren gelegd. (1 Sam. 10 : 25). In 1 Kron. 29 :29 worden de geschiedboeken vermeld, beschreven door Samuël, Nathan en Gad, de Ziener. We weten verder, dat David 73 van de ons bekende psalmen heeft 10
geschreven. Jaren later worden zijn psalmen en die van Asaf met name genoemd (2 Kron. 29 : 30). Van Salomo wordt vermeld, dat hij de Spreuken schreef. De mannen van Hizkia hebben ze uitgeschreven, zo lezen we in Spr. 25 : 1. Wanneer Jesaja uitroept: „Tot de wet en de getuigenis ! zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben", duidt hij toch zeker onmiskenbaar op de geschriften, wier autoriteit voor hem vaststonden en die het volk ook bekend waren. Van Jeremia weten we, dat hij op Gods bevel alle woorden, die hij moest spreken, opschreef of dikteerde aan Baruch. Zo komt ook de profetie, die Daniël later in ballingschap leest, voor in de geschriften van Jeremia, die hij daar tot zijn beschikking heeft. Vergelijk Jer. 25 : 11 en Dan. 9 : 2. Zowel 2 Kron. 36 : 22 als Ezra 1 : 1 wijzen op de profetieën van Jeremia, die op schrift gesteld zijn en vervuld zijn. We gaan hier niet in op de kritiek van allen, die de betrouwbaarheid en dus ook de inspiratie van de Boeken van het Oude Testament bestrijden. Slechts één uitzondering moeten we maken. Schreef Mozes wel de Vijf Boeken van Mozes ? U weet, dat velen beweren, dat Mozes nooit de schrijver kan zijn van de Vijf Boeken van Mozes. Opmerkelijk is wel, dat deze kritici onderling zo zeer verschillen, wanneer het gaat over de vraag, wie dan wel deze Boeken van Mozes hebben geschreven, dat we met hen geen stap verder komen. We vragen : hoe kan dan Jozua, die het werk van Mozes voortzette, herhaaldelijk spreken over het wetboek, dat Mozes (zie Deut. 31 : 26) „aan de zijde van de ark des verbonds des Heeren, zijns Gods moest leggen ; dat het aldaar zij ten getuige tegen u". Dat wetboek komt immers o.a. in Jozua 24 : 26 ter sprake. Wordt in 2 Kron. 30 niet bij herhaling van Hizkia gezegd, dat hij het paasfeest hield, naar het Woord des Heeren, „gelijk het geschreven was" ? Het hier genoemde wetboek werd in de dagen van koning Josia door Safan, de schrijver, gevonden, het Boek des Verbonds, het Boek van Mozes (zoals letterlijk is te lezen in 2 Kron. 35 : 12). Laten we goed voor ogen houden, wat de kritici uiteindelijk beogen. Ze gaan louter en alleen af op geschiedkundige gegevens en bekommeren zich niet om het wonder, dat de Heere tot Mozes werkelijk gesproken heeft. Dat zegt hen niets, ook al lezen we dit bijvoorbeeld 51 keer in het Boek Exodus. Dat de Heere getuigenis geeft door Zijn Geest in het hart van Zijn volk, dat Hij de Heere is van Zijn Woord en waar maakt, wat Hij gesproken heeft, interesseert hen niet. Trouwens, ze gaan van de gedachte uit, dat dit niet mogelijk is. De mens heeft om bepaalde redenen en vanuit bepaalde gezichts11
punten opgeschreven, wat hem noodzakelijk voorkwam, aan anderen door te geven. Zo zou volgens hen Ezra, met de bedoeling zichzelf en anderen in de ogen van het volk acceptabel te moeten maken, uit allerlei oude verhalen een boek hebben geschreven, waaraan hij de naam „kanon" gaf. Nehemia zou dan evenzo hebben gedaan, maar dan om Israël als zelfstandig, geïsoleerd levend volk te kunnen behouden. Welk een bedriegers zouden deze Ezra en Nehemia dan geweest zijn ! Ze zouden, zich ten volle bewust, dat Mozes geen letter van de naar hem genoemde geschriften geschreven had, toch tegenover hun volk het tegendeel hebben beweerd. En de Joden zouden dat dan zo maar aangenomen hebben en geloofd hebben, dat alle in Ezra's tijd bekende geschriften van Goddelijke oorsprong waren. Genoeg hierover. De Bijbel leert ons duidelijk, dat de Vijf Boeken van Mozes door Mozes geschreven zijn en dat de Heere hem door goddelijke ingeving ook alles heeft doen opschrijven, wat tot zijn dagen door mondelinge overlevering bekend was. De mondelinge overlevering. Het is noodzakelijk, van deze mondelinge mededeling van hetgeen de Heere openbaarde aan de Zijnen, iets te zeggen. Wat tot op de dagen van Mozes in de Bijbel te lezen is - in hoofdzaak dus de inhoud van het Boek Genesis - is door mondelinge mededeling doorgegeven. Deze mondelinge mededeling omvat een lang tijd : van Adam tot Mozes, zo ongeveer 2500 jaar. Het is ons bekend, dat de mensen toen een zeer hoge leeftijd bereikten. Daardoor was het mogelijk, dat Adam 243 jaar gelijk met Methusalem leefde en- Methusalem 600 jaar met Noach. Noach 128 jaar met Terah en Terah 75 jaar met Abram. Abraham leefde ongeveer 2000 jaar na Adam. Het mededelen van wat de Heere Adam, Methusalem, Noach, Terah, Abraham en zovele anderen had geopenbaard, behoorde, mèt de aanroeping van de Naam des Heeren, tot het wezen van de dienst des Heeren. In dit opzicht is het van grote betekenis te wijzen op wat de Heere van Abraham zegt in Gen. 18 : 19 : „Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij de weg des Heeren houden, om te doen gerechtigheid en gerichte ; opdat de Heere over Abraham brenge, hetgeen Hij over hem gesproken had". Welk een belangrijke plaats deze mededeling van Gods grote daden innam onder Israël, blijkt wel zeer duidelijk uit Deut. 6 : 6 en 7. Op een wonderlijke wijze heeft de Heere gewaakt over Zijn Woord, ook toen het in mondelinge mededeling van geslacht tot geslacht werd doorgegeven. 12
Dit is ook het geval geweest in de jaren tussen Abraham en Mozes. Zes geslachten, die elkander op de voet volgden, hebben onder de leiding van Gods Geest gewaakt voor de echtheid en de zuiverheid van wat de Heere had gesproken en had gedaan. We kennen deze zes geslachten, Izaak, Jacob, Levi, Kahath, Amram, Mozes. Met Mozes begint dan de schriftelijke mededeling, ongeveer 1500 jaar vóór Christus. Wat zouden critici, die een 100 jaar geleden schouderophalend beweerden : „Hoe is het mogelijk, dat er 1500 jaar voor Christus al iets op schrift werd gesteld ! De mensen van toen hadden nauwelijks de holen in de grotten verlaten, waarin ze woonden", thans beschaamd op hun neus kijken! Immers... De stenen spreken. Immers, hoe oud de schrijfkunst is, weten we niet. Ze is wel heel erg oud. Dat kunnen we afleiden aan inscripties op gedenktekens, op kleitegels en op pyramiden. „De stenen beginnen te spreken", zegt men wel eens. Onderzoekers hebben veel blootgelegd en ontcijferd. De Heere Jezus heeft eens gezegd : „Zo deze zwijgen, de stenen zullen haast roepen" (Luc. 1 9 : 40). Dat zou ook gezegd kunnen worden van hen, die zwijgen over de wonderlijke zorg van de Heere over Zijn Woord. U weet, hoe in 1799 bij Rosette aan de mond van de Nijl, een steenplaat werd gevonden, beschreven in drie verschillende talen. De steen van Rosette, die zich thans in een museum te Londen bevindt, was in de derde kolom beschreven in het Grieks. De veronderstelling, dat in de andere kolommen hetzelfde vermeld zou staan in een andere taal, bleek juist. Vanuit het Grieks als sleutel konden taalkundigen toen de andere kolommen ook vertalen. Het is nauwelijks voor te stellen van welk een betekenis dergelijke vondsten zijn voor de bevestiging van hetgeen we hierboven schreven over het ontstaan van de Bijbel. Op andere platen van steen vond men letterlijk de geschiedenis van de verovering van Juda door farao Sisak (1 Kon. 14 : 25) en - zoals op de door zendeling Klein in 1828 gevonden Steen van Mesa (gevonden bij de Dode Zee) - de geschiedenis van de Moabietische koning Mesa, een veehandelaar, die aan de koning van Israël schatting moest betalen (2 Kon. 3 : 4 ) . De verzameling van de Heilige Boeken. We hebben gezien, hoe vanaf Mozes, die op des Heeren bevel het wetboek legde aan de zijde van de ark des Heeren (Deut. 31 : 26), die Heilige Schriften bewaard zijn gebleven. Zelfs dwars door de Babylonische ballingschap heen ! 13
Het zijn na de ballingschap Ezra en Nehemia geweest, die (in de 5e eeuw vóór Christus) de Oud-Testamentische Schriften hebben verzameld. Onder de bijzondere leiding van de Heilige Geest werd het heilig karakter ervan onderkend. Hun aantal werd precies vastgesteld. Minderwaardige boeken werden niet als richtsnoer (kanon) voor geloof en leven opgenomen in de lijst van boeken, die in de diensten binnen de in Ezra's tijd ontstane synagogen mochten worden gelezen. Ezra is immers de stichter geweest van de scholen der schriftgeleerden. Zo moet er in Jeruzalem een grote synagoge zijn geweest, waaraan niet minder dan honderdtwintig schriftgeleerden waren verbonden. Zo staat vast, dat in het jaar 90 na Christus een aantal Joodse rabbijnen in Jammia (bij Jaffa) hebben vergaderd, om officieel vast te stellen, welke der toen bekende heilige Schriften behoorden tot de kanon en daarom bestemd waren voor de dienst in de synagogen. De Joodse geleerden hebben in dit onderzoek alléén de Schriften aanvaard, die in de Hebreeuwse taal waren geschreven. Ze waren - terecht - van mening, dat met de profeet Maleachi de profetie was gaan zwijgen. Ook Josephus was die mening toegedaan. De apocryphe boeken. De apocryphe boeken (apocryph = geheim, verborgen) zijn ontstaan tussen 200 vóór Christus en 200 na Christus. Hun oorsprong is onbekend. Behalve enkele boeiende geschiedenissen en goede zedekundige gedachten bevatten deze boeken legenden, ook geschiedkundige, geologische en chronologische dwalingen. In Judith (9 : 10 en 13) worden zelfs onzedelijke handelingen genoemd als oorbare zaken. De Heere Jezus en de apostelen hebben zich nimmer op één dezer apocryphen beroepen. Het wonder van het zuiver bewaard blijven van de Heilige Schriften. Zo hebben we, naar des Heeren bestel, de Boeken van het Oude Testament uit de handen van het Joodse volk ontvangen. We herinneren nog aan hetgeen de apostel Paulus daaromtrent schrijft in Rom. 3 : 1 en 2. De vraag, die nog openstaat, is thans : hoe is de door de Heilige Geest ingegeven tekst nu tot ons gekomen ? Een zaak van grote betekenis ! Wat zouden we moeten beginnen, wanneer we niet konden vertrouwen, dat hetgeen door Mozes en de profeten is geschreven, niet in betrouwbare vorm tot ons is gekomen ! Waarop zou de kerk des Heeren zich dan moeten beroepen in de soms felle strijd tegen ongeloof en bijgeloof! En... waarop zou de aangevochten ziel zich 14
moeten verlaten, wanneer de Bijbel ons niet het geopenbaarde Woord des Heeren zuiver weergaf ? Reeds spraken we - met de woorden van de Westminsterse Catechismus b.v. - over de belijdenis van de kerk : „Wij geloven, dat het Oude Hebreeuwse Testament en het Nieuwe Griekse Testament onmiddellijk door de Heere zijn ingegeven en dat de Heere door Zijn voorzienig bestel en bijzondere zorg, door alle tijden heen beide rein en zuiver heeft bewaard". Dat is een groot wonder ! Tussen Mozes en de uitvinding van de boekdrukkunst liggen ongeveer 3000 jaren. Hoevele malen zullen schrijvers niet de Heilige Schriften geheel of gedeeltelijk of voor een deel hebben overgeschreven. En hoe groot is daarbij niet de mogelijkheid tot het maken van fouten of tot het opzettelijk aanvullen of weglaten van wat geschreven was. Daar komt nog bij ; dat het Hebreeuws alleen medeklinkers kent. De lezer moest zelf de klinkers in gedachte plaatsen om tot een woord te komen. Kon, vooral toen Israël meer en meer in aanraking kwam met andere volken, het gevaar niet groot zijn, dat zo verkeerde woorden met een van de oorspronkelijke tekst afwijkende inhoud in gebruik kwamen ? De Joden hebben dit - ziedaar weer de zorg des Heeren over Zijn Woord, dat Hij de Joden toebetrouwde - ook aangevoeld. De Masoreten. Zo ongeveer 100 jaar na Christus zijn er Joodse geleerden, die met grote zorgvuldigheid aan de hand van de oude geschreven teksten hebben herschreven, maar dan met de klinkers er bij. Er bestond zelfs een kring van schrijvers in Tiberias en in Babyion, die vijf, zes eeuwen lang bezig zijn geweest, de meest betrouwbare teksten van de Heilige Schriften in duidelijk handschrift vast te leggen. Deze rabbijnen deden dit met ongelooflijke nauwkeurigheid. Eén letter, die ten onrechte geplaatst werd, maakte het geschrevene onbruikbaar. Deze mensen, Masoreten genaamd, telden zelfs de letters van een regel en plaatsten het aantal in de open rand. Ze hebben de letters geteld, stuk voor stuk, van het hele, toen kanoniek verklaarde Oude Testament. Zo kwam 42.377 maal de letter alpha voor, 38.218 maal de letter betha. Enzovoorts. Vele handschriften. Veel meer zou van hun zeer preciese werkwijze gezegd kunnen worden. Genoeg echter, om aan te tonen, welk een bijzondere verdienste deze Masoreten hebben gehad in de hand des Heeren voor het zuiver houden van de Heilige Schriften. Zij zorgden er voor, dat in de synagogen, verspreid over de hele toendertijd bekende wereld, de onvervalste Heilige Schriften werden gelezen. Op bijna afgodische 15
wijze werden deze vereerd. Wanneer een rol onleesbaar werd of stuk ging, werd zo'n rol zorgvuldig opgeborgen in een apart vertrekje, de guenizah ( = schuilplaats) bij de synagoge. Wat daar niet veilig was, werd begraven, om te voorkomen, dat de Naam des Heeren niet ontheiligd werd, wanneer van de versleten rol op een of andere wijze misbruik werd gemaakt. In de vorige eeuw zijn b.v. in Kaïro uit zulke schuilhoekjes meerdere zeer waardevolle afschriften gevonden. Deze afschriften zijn afkomstig van de reeds genoemde Masoreten. Ze gaan terug tot vóór 900 na Christus. Het is, door alle eeuwen heen, de taak geweest van taalgeleerden andere handschriften van de Heilige Schrift, die hier en daar ontdekt , werden, te vergelijken met de zogenaamde Masoretische tekst. Zo zijn er handschriften, die heel wat ouder zijn dan de handschriften, die we bezitten van de Masoreten. We noemen er vier. I.
De Septuaginta.
Toen de Joden, die niet in Palestina woonden, de Hebreeuwse taal niet meer konden lezen en verstaan, werd het noodzakelijk, dat het Hebreeuwse Oude Testament vertaald werd in het Grieks, de wereldtaal van die dagen. Naar men zegt, hebben zeventig Joodse geleerden, woonachtig in Alexandrië (Egypte) tussen 250 en 150 vóór Christus, vanuit de Hebreeuwse tekst gezorgd voor een vertaling in het Grieks. Belangrijk is, dat zij gebruik hebben gemaakt van Heilige Schriften, die heel oud waren, in ieder geval 1000 jaar ouder dan de handschriften van de Masoreten. Toch blijken de laatste handschriften betrouwbaarder te zijn dan de Griekse Septuaginta. Anders dan de Masoreten veroorloofden de zeventig Joden, die voor de Septuaginta zorgden, zich grotere vrijheden. De invloed van de heidense (Hellenistische) beschaving is er goed in te bemerken. Wat hen niet duidelijk was, hebben ze naar eigen ideeën vertaald, terwijl ze ook wel bijzonderheden aan de oorspronkelijke tekst hebben toegevoegd, die zij belangrijk achtten. Over het gebruik van deze Septuaginta door de apostelen spreken we in „Het ontstaan van de Bijbel" II (Nieuwe Testament). Het is de lezer wel bekend, dat, met name in de Evangeliën, de teksten, in de taal van de Septuaginta worden aangehaald, maar dan uit het Grieks vertaald in onze taal. II.
De Vijf Boeken van Mozes en van de Samaritanen.
Zoals blijkt uit de geschiedenis van de Samaritaanse vrouw (Joh. 4 : 20) hadden de Samaritanen hun eigen huis des gebeds op de berg Gerizim. 16
Dit bedehuis dateerde van ongeveer 400 jaar vóór Christus. De Samaritanen erkenden alleen de Vijf Boeken van Mozes als kanoniek. In het vroegere Sichem (thans Nablus) werden zeer oude handschriften gevonden. Ze staan uiteraard los van de Masoretische handschriften. Uit een vergelijking blijkt, hoe zuiver en nauwkeurig de rabbijnen van Tiberias en Babyion (de Masoreten) zijn geweest in het afschrijven. III.
Het handschrift van Malabar.
In het begin van deze eeuw ontdekte een Duits taalgeleerde bij een Joodse nederzetting in Malabar (India) een zeer bijzonder aantal rollen. Het zijn 37 rood geverfde perkamenten, ongeveer 15 m. lang en 60 cm. breed. In totaal omvatten deze rollen 117 kolommen Bijbeltekst (Oude Testament). Alleen het Boek Leviticus en een deel van Deuteronomium ontbreken. Zoals is te verstaan, is men direkt begonnen met de vergelijking van deze rollen met de Masoretische handschriften. Beide immers moeten onafhankelijk van elkaar zijn ontstaan uit het afschrijven van veel oudere Heilige Schriften. Men vond een zeer gering aantal minitieuze verschillen, die echter geen van allen betekenis hebben voor de uitleg van de tekst. IV.
De handschriften van de Dode Zee.
De Dode Zee-rollen werden in 1947 en ook kort daarna gevonden in grotten, even ten noorden van de Dode Zee. Het is een wonder, dat de Heere het zo heeft beschikt, dat juist Hij in een tijd, waarin de Bijbelkritiek hoogtij is gaan vieren, deze rollen heeft doen ontdekken. Vooral de Jesaja-rol heeft sterk de aandacht getrokken. Deze verkeerde, hoewel afkomstig uit ongeveer 200 jaar vóór Christus, in bijzonder goede staat. Een vergelijking met de handschriften van de Masoreten bracht schier geen verschillen, zelfs niet in enkele kleine tekens, aan het licht. Bovendien bleek toen - iets wat steeds weer is bestreden - dat het Boek Jesaja door één schrijver is geschreven en niet, zoals wel met nadruk is beweerd, door drie verschillende schrijvers, die in geheel verscheiden tijden geleefd zouden hebben ; de laatste zou zelfs na de Babylonische ballingschap hebben geleefd ! Uit het bovenstaande staat zondermeer vast, hoezeer de Joden met de uiterste zorgvuldigheid de Heilige Schriften hebben bewaard. We kunnen er ons, ook in dit opzicht, rustig op verlaten. Bijbelkritiek. Vergeefse moeite. Hoe de Bijbelkritiek heeft getracht het ontstaan van de Bijbel, met name van het Oude Testament, zó uit te leggen, dat we met een Boek 17
vol onzekerheden en vervalsingen te maken zouden hebben, moge wel blijken uit het volgende voorbeeld. Er zijn kritici, die bijna hun gehele leven hebben gewerkt aan het bewijs, dat de Bijbel onbetrouwbaar is. Onder hen is er één geweest, die 581 handschriften naast elkaar heeft gelegd ; een ander zelfs 680. Deze tekstkritiek heeft opgeleverd, dat er in totaal 1 op de 1580 letters verschillend gekonstateerd werden. In ongeveer 400 handschriften, waarin alle 39 Oud-Testamentische Bijbelboeken voorkwamen, kwamen nagenoeg geen verschillen voor. De tekstkritiek heeft zo goed als niets opgeleverd. We moeten daar enerzijds dankbaar voor zijn ; al is het anderzijds wel zo, dat het wel zinloos en wellicht ook wel goddeloos is (wat beoogden immers deze kritici ?), wanneer geleerden van naam op deze wijze hun tijd, hun krachten en hun gaven hebben verkwist. Een Amerikaanse taalgeleerde, prof. R. D. Wilson, heeft nog op een ander wonder gewezen. Het viel hem op, hoe volkomen zuiver de Bijbel weergeeft de namen van Egyptische, Assyrische en Babylonische vorsten. Prof. Wilson heeft een vergelijking gemaakt met andere geschriften, waarin door overschrijven en nog eens overschrijven de namen van lieverlede zo verminkt werden, dat ze onherkenbaar zijn. Toch wel enkele onduidelijkheden ? Zijn er geen vragen, die rijzen, wanneer we gegevens gaan vergelijken, voorkomend in het ene en in het andere Bijbelboek ? Dan moeten we „ja" antwoorden. We denken met name aan het vermelden van aantallen. B.v. 2 Sam. 8 : 14 naast 1 Kron. 18 : 4 ; 2 Sam. 10 : 18 naast 1 Kron. 19 : 18 ; 1 Kon. 4 : 26 naast 2 Kron. 19 : 25. Deze verschillen kunnen ontstaan zijn door misverstanden met betrekking tot de betekenis van getallen. Geen dezer gevallen doen echter ook maar iets af aan de werkelijkheid en de betrouwbaarheid van de geschiedkundige feiten. Nog eens : het blijft een groot wonder, dat de Heere zó gewaakt heeft over Zijn Woord ! Augustinus schreef in zijn dagen aan Hieronymus : „Wanneer ik hier of daar over struikel, wat niet met de waarheid in overeenstemming schijnt te zijn, dan laat ik daarover geen twijfel in me opkomen, omdat of de afschrijver een fout kan hebben gemaakt, öf de vertaler de gedachte van de oorspronkelijke tekst niet precies heeft weergegeven, öf dat ik zelf niet versta, wat ik lees". Hoe treden we de Bijbel tegemoet ? Laten we nooit uit het oog verliezen, dat de wetenschap bij voorbaat zélf moeilijkheden opwerpt, omdat ze de Openbaring des Heeren in en door Zijn Woord met valse vooroordelen tegemoet treedt. 18
De Bijbel, Gods Woord, heeft iedere poging om de Waarheid daarvan te ondergraven, glansrijk doorstaan, omdat de Heere er voor instaat. Arme mens, die zoekt, soms jarenlang, naar tegenstrijdigheden, dwalingen en vergissingen in de Bijbel ! Gelukkig de mens, die door dit Woord en door de verlichting van de Heilige Geest in en door de Bijbel zijn enige troost mag vinden, beide in leven en sterven ! Hij zal de kritici toeroepen : „Vóór U twijfelt, raad ik U zo ernstig mogelijk aan, U te onderwerpen door het geloof aan de volkomen en Woordgetrouwe inspiratie van de Heilige Geest, ook al zal dit Uw verduisterd verstand wellicht niet bevredigen. Liever sta ik op de rots der Waarheid, dan om te komen in de golven van Uw twijfel. Zoudt U twijfelen aan het bestaan van Salomo's tempel en aan de schoonheid daarvan, wanneer ergens in het goud een zandkorrel te zien was, die er niet in thuis behoort ? Zoudt U dan alleen in die tempel zand en nog eens zand willen zien ?" Mogen we met twee opmerkingen besluiten ? De Heere heeft zo, als we hebben trachten te beschrijven, het Oude Testament ons doen toekomen, niet in samenhang met de oorspronkelijke tekst, maar als vertaling van handschriften om ons geloof te beproeven èn om ons te bewaren voor afgoderij met het Woord van de Heere, Wie als Goddelijk, Drieënig Wezen alle lof, eer en aanbidding toekomt. De wetenschap, die zich in onze dagen als produkt van de mens, die als God wil zijn, steeds hoger vlucht neemt, komt met kennis, die berust op hetgeen aangenomen is, waarheid te zijn, of als zodanig wordt verondersteld overeen te stemmen met de werkelijkheid. Laten we echter steeds bedenken, dat er een groot onderscheid bestaat tussen de door de mens aangenomen of veronderstelde kennis èn bewezen feiten. De grote Profeet en Leraar, Christus, over het Oude Testament. Tenslotte (we komen hier in een brochure, waarin we willen spreken over het ontstaan van het Nieuwe Testament, op terug) ten aanzien van het oude Testament hebben we Christus' leer te volgen, wanneer Hij ook ons vraagt èn zegt omtrent het Oude Verbond : „Of hebt gij niet gelezen in de wet... ? (Matth. 1 2 : 5) ; „Hebt gij niet gelezen, Die van den beginne de mens gemaakt heeft, dat Hij ze gemaakt heeft man en vrouw ?" (Matth. 19 : 4). „Ja, hebt gij nooit gelezen : Uit de mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid ?" (Matth. 21 : 16). „Hebt gij niet gelezen, hetgeen van God tot ulieden gesproken is, Die daar z e g t : Ik ben de God Abrahams, en de God Izaaks en de God Jakobs ?" (Matth. 22 : 31). „Wat heeft Mozes u geboden ?" (Mare. 10 : 3) ; 19
„Wat is dan dit hetwelk geschreven is : De steen, die de bouwlieden verworpen hebben, deze is tot een hoofd des hoeks geworden ?" (Luc. 10 : 17). „Is niet geschreven in Uw wet - (Ps. 82 : 6) -: Ik heb gezegd, gij zijt goden ?" (Joh. 10 : 34). - Het gehele Oude Testament gold als „de Wet" „Wat staat in de Wet geschreven ? Hoe leest gij ?" (Luc. 10 : 26). „En begonnen hebbende van Mozes en van al de profeten, legde Jezus de Emmaüsgangers uit, in al de Schriften, hetgeen van Hem geschreven was. Het moest alles vervuld worden, wat van Mij geschreven is in Mozes en de profeten en Psalmen. Alzo is er geschreven, en alzo moest de Christus lijden, en van de doden opstaan ten derde dage" (Luc. 24 : 27, 44, 46). Wat de Heere in Zijn Woord geopenbaard heeft, was reeds onder het Oude Verbond genoegzaam tot zaligheid : „Zij hebben Mozes en de profeten ; dat zij die horen (Luc. 16 : 29)". Dat we allen ervoor bewaard mogen worden, dat op ons niet de vraag van Christus van toepassing zou zijn : „Dwaalt gij niet, daarom, dat gij de Schriften niet weet, noch de kracht Gods ? Hebt gij niet gelezen in het Boek van Mozes ?" (Mare. 12 : 24, 26). „Want indien gij Mozes geloofdet, zo zoudt gij Mij geloven ; want hij heeft van Mij geschreven". (Joh. 5 : 46).
20