BIBLIOTHEEK „ K O O P DE W A A R H E I D EN VERKOOP Z E N I E T "
22e jaargang 1969 No. 5
P. KUYT In gesprek met de
moderne theologie
DOEL
DER
UITGAVEN t
1.
verspreiding van actuele lectuur op Reformatorische Grondslag
2.
geven van bekendheid aan principe van Christelijke Kweekschool op Reformatorische Grondslag te Gouda.
3.
vormen van een kas voor behoeftige leerlingen» studerenden aan de Chr. Kweekschool te Gouda.
Inleiding. De discussies met onze jongemensen over vragen als : „Is de wijngaard des Heeren de gehele wereld, of betreft zij alleen de kerk des Heeren, waarin Gods Woord zuiver wordt gepredikt ? " „Heeft Gods koninkrijk betrekking op de gehele wereld, of alleen op de zichtbare of alleen op de onzichtbare kerk ? " hebben ons de ogen geopend voor de vaak onbewuste beïnvloeding, die er uitgaat van de moderne opvattingen, die via de thans in zwang zijnde ideeën in de wijsbegeerte en in de natuurwetenschappen niet alleen de theologen beïnvloeden maar ook onze kerken binnendringen. Eén der oorzaken kan zijn het onderwijs, dat onze jongemensen ontvangen ; een andere oorzaak zal zeker wel gezocht moeten worden in het groot tekort aan gedegen kennis van hetgeen de kerk der reformatie in onze belijdenisgeschriften belijdt. De predikanten kunnen de jongemensen nauwelijks meer er toe krijgen, „vragen" te leren ; op de scholen wordt het leren van de catechismus steeds meer verwaarloosd. En toch - zag Luther in zijn dagen al niet in zijn catechismus de sleutel tot de schatkamers van Gods Woord ? En Calvijn ! Hebben de mannen van de Dordtse Synode niet als voornaamste oorzaak van het succes der remonstranten gezien het ontbreken van functionerende kennis van de catechismus ? Hoe het zij, de modere theologie is een zeer gevaarlijke theologie : zij handhaaft geheel de Bijbel; zij past bovendien geheel bij de tijd, waarin we leven, omdat de generatie van 1960-'70, voor zover ze nog belangstelling heeft voor de Bijbel, een andere weg wil vinden naar de Heilige Schrift dan in de gangbare prediking, ook in de kerken der Gereformeerde Gezindte, het geval is. De overweldigende ontwikkeling in de natuurwetenschap en van de techniek dringt immers de vraag aan onze jongemensen (en aan hen niet alleen !) op : laat de Bijbel ons nu in de steek ? Tevens houdt hiermede een andere vraag verband, deze : wat is de mens ? Welnu, op deze vragen tracht de moderne theologie een antwoord te geven ; niet door de Bijbel, of gedeelten daarvan ter zijde te leggen, maar door een andere methode ( m e t h o d e = d e weg, waarlangs) aan te wijzen om de inhoud van wat we in de Bijbel lezen, anders, opnieuw en vanuit de problemen van déze tijd te verstaan. Deze nieuwe methode is sterk beïnvloed door het wijsgerig denken der laatste jaren ; ze is dan ook streng wetenschappelijk. Dat wil
1
zeggen, dat het voor ons, niet-wijsgerig aangelegde mensen, heel moeilijk is, na te gaan, hoe deze nieuwe methode van benadering van hetgeen Gods Woord ons zegt tot stand is gekomen en wat er achter zit. Wat er achter zit in ieder geval is niet minder dan een revolutie, die al het bestaande, met behoud van Bijbelse woorden, (die echter een geheel andere inhoud krijgen) omver werpt als onwetenschappelijk en kortzichtig. Hoewel we niet tegen het intellect, het verstand kunnen zijn (het is wel een verduisterd verstand) en tegen ontwikkeling daarvan, mits het zich blijft onderwerpen aan het Woord des Heeren, kunnen we toch zondermeer zeggen, dat de moderne theologie alle deemoed mist en daarom aan het intellect een autonomie (zichzelf een wet) toekent, die onbijbels is. Immers, nooit zal het verstand, hoe ontwikkeld ook, de weg vinden naar het geheim van de Bijbel. Ons intellect (duisternis in zichzelf, Ef. 4 : 10) brengt ons, zoals bij de moderne theologie dan ook het geval is, in de grootste verwarring ; het leidt tot dwalingen, die de Heere onteren en de zaligheid van een in zichzelf verloren zondaar in de weg staan. We zijn in ons gesprek met de moderne theologie niet uitgegaan van Prof. R. Bultmann, die niet kan aannemen, dat er sprake kan zijn van de inwerking van bovennatuurlijke krachten in het leven van ons, mensen. Ook niet van Robinson, die zó ver gaat, dat er geen op zichzelf staand wezen is, dat we God noemen. Beiden voeren tot een atheïsme op een schijnbaar theologisch fundament. We zijn ook niet uitgegaan van een existentiële theologie, die alle historisch, levensbeschrijvend en feitelijk karakter aan de Bijbel ontzegt. De historisch-kritische theologie hebben we met rust gelaten, omdat ze tegenover b.v. de geboorte van de Heere Jezus uit de maagd Maria met zóveel verhalen uit andere (heidense) religies komt aandragen, dat er van het Kerstgebeuren niets overblijft. (Men vergeet, dat satan dè leugenaar is van den beginne!) We hebben ons wèl bezig te houden met wat vooral vanuit de Vrije Universiteit te Amsterdam wordt ingedragen in kerk en school. Het is reeds gezegd : heel moeilijk is het, door hetgeen thans op populaire wijze wordt verkondigd, heen te zien. Een poging daartoe hebben we willen ondernemen, zonder de pretentie, volledig te zijn geweest; wel hebben we geschreven vanuit een ernstige bezorgdheid, óók over onze jongemensen, die nodig hebben in ons gebed te worden opgedragen aan de Heere en in liefdevolle begeleiding te worden gebracht tot het aanvaarden van de Bijbel, Gods Woord, zoals deze in de dagen der reformatie juist daardoor zovelen ten eeuwigen zegen is geweest.
2
1. Heeft Adam werkelijk geleefd ? Hoe is het mogelijk, zult u zich afvragen, dat zo'n vraag in iemands gedachten opkomt! Het staat toch in de Bijbel, Gods Woord. Ja, maar de moderne theologie, zoals deze plotseling, ook vanuit de Vrije Universiteit te Amsterdam, krachtig veld wint, stelt zich op een geheel ander standpunt; men zegt: „Neen ! Adam heeft niet werkelijk geleefd". Van het standpunt der natuurwetenschap gezien, kan dat nooit het geval zijn geweest. Nooit kan de eerste mens een schepsel Gods zijn geweest, zoals dit in Gen. 1 en 2 wordt beschreven. Met zekerheid toont men dus aan, dat de mensheid het product is van een zich steeds in opgaande lijn bewegende ontwikkeling. Of Adam dan inderdaad heeft geleefd, of hij het hoofd is geweest over het ganse menselijk geslacht, als pronkjuweel van Gods Schepping voortgebracht uit de hand van zijn Schepper, neen, zegt de moderne theologie, dat kan nooit werkelijkheid zijn geweest, dat moeten we heel anders interpreteren. Maar wat dan met Kaïn en Abel te beginnen ? Wat bedoelt de door de Heilige Geest tot schrijven gedreven man Gods, wanneer hij ons in de Naam des Heeren mededeelt, dat Eva een zoon baarde, die ze Seth noemde ? Men wijst dan op de voorhands nog mondelinge overlevering. Wij dachten echter dat de „kinderen Gods", zoals Gen. 6 : 2 de nakomelingen van Seth heeft genoemd, wel wat Adam en Eva hebben verteld zuiver hebben verder verteld en dat de Heere daar ook zorg voor heeft gedragen. Van Kaïn wordt ons medegedeeld, dat hij vluchtte van voor het aangezicht des Heeren. Met zijn nakomelingen vermengen zich dan de nakomelingen van Seth. Kaïn is een mens, waarin de gevolgen van de zondeval als opstand tegen de Heere (Gen. 3) zo duidelijk aan het licht treden : hij is tevens de vader van het menselijk geslacht, waarop de toorn Gods rust. Hij draagt het teken daarvan aan zijn voorhoofd. De zonde, waarmede de moderne theologie ook op gespannen voet komt, is een ontzettend f e i t ; niet alleen een van de Heere zich steeds verder verwijderende geestelijke toestand ; neen, de zonde is ook een werkelijkheid, die de ziel tot in haar diepste bestaan ontwricht heeft en nog ontwricht. Immers, zonde is bij Adam, bij Eva, bij Kaïn, in al hun nakomelingen opstand tegen God ; maar ook opstand tegen de orde, die de Heere in Zijn schepping heeft gelegd. Het ganse schepsel Gods zucht onder deze opstand. Nu hebben we twee opmerkingen. 1. Inderdaad zijn er skeletten gevonden van wat men noemt primitieve menselijke wezens. Zou het ook mogelijk zijn, dat de schuld van Kaïn, die zijn broeder Abel doodslaat, zó zwaar gestraft
3
is, dat het leven van hem en zijn nakomelingen totaal is gedegenereerd ? 2. Wanneer Kaïn zo zeer de scheppingsordonnantie Gods aantast, dat de aarde hem niet anders dan doornen en distelen voortbrengt, zou het dan ook mogelijk zijn, dat het menselijk lichaam zó zeer in verval en ontreddering is geraakt, dat wij, moge het zijn tot onze ontzetting, de sporen daarvan nog terug vinden in de menselijke wezens, die op enkele plaatsen worden opgegraven ? Neen, we willen hiermede niets verklaren of verwringen om aan te tonen, dat Adam werkelijk heeft geleefd. Dat is niet nodig, omdat de Heere dit in Zijn Woord heeft geopenbaard. Wat we alleen willen aantonen, is de dwaasheid van alle pogingen om de Bijbelse waarheden in overeenstemming te brengen met hetgeen de wetenschap als vaststaand aanneemt. (Aanneemt, want deze „zekerheden" zijn hier ook slechts hypothesen). De Bijbel, Gods Woord, zegt de waarheid over de mens. Wat ons daarin wordt geopenbaard, zijn geen theorieën, mythen, sagen of sprookjes. De Bijbel brengt ons bij de bron van de waarheid, wanneer zij, met Adam te beginnen, de eerste mens, de geschiedenis van de mensheid weergeeft, zoals zij in werkelijkheid is. Wat de wetenschap met al haar ten dienste staande middelen slechts vermag, is : aantonen, wat in de Bijbel, in Gods Woord, door Gods Geest is geopenbaard als werkelijke waarheid. 2. De „oermensen", leefden ze vóór Kaïn en Abel ? De moderne theologie, die plotseling steeds meer veld wint, steunend op het menselijk verstand en op de in een overwinningsroes schijnbaar triomferende wetenschap, valt allereerst Gen. 1, 2 en 3 aan. We moeten echter nooit uit het oog verliezen, dat Gen. 3 en Gen. 4 onlosmakelijk aan elkander zijn verbonden. Adams zonen, Kaïn en Abel, offerden, zo lezen we in Gen. 4. Miljoenen jaren vóór hen zouden er primitieven geweest moeten zijn, die vóór volwassen mensen als Kaïn en Abel geleefd moeten hebben. De grote man van de evolutie, Charles Darwin, beschrijft primitieven op Vuureiland (eiland bij de Zuidpunt van Zuid-Amerika), die even dicht bij de apen zouden staan als bij de mensen. Ze hadden geen taal, waren kannibalen ; bij hen werd, naar Darwin beweert, geen spoor van religie gevonden. Intussen is deze theorie, waarin de wens de vader was van de gedachte, allang weerlegd. Een bioloog, die twee en een half jaar onder de thans uitgestorven primitieven vertoefde, zegt, dat deze mensen, hoe weinig ook ontwikkeld, wel degelijk religieus besef hadden, wel degelijk besef hadden van goed en kwaad, zelfs offers brachten.
4
Trouwens bij de oudste overblijfselen die men vond van menselijke lichamen, die miljoenen jaren geleden overleden en begraven zouden moeten zijn, zoals de wetenschap beweert, werden ook aanwijzingen gevonden, dat ze religieus besef gehad moeten hebben. Er zijn zelfs overblijfselen van menselijke lichamen gevonden, die de overlevenden hadden geverfd met oker, waarschijnlijk om aan te geven, dat de levensgeesten nog in het lichaam aanwezig waren. Trouwens ook spijzen werden bij deze lichamen gevonden, meegegeven voor de doden. Het is - dit terloops - wel opmerkelijk, dat thans in Amerika de doden weer worden „beschilderd", zelfs met de microfoon in de hand, en worden behandeld, alsof ze nog leven ! Terug naar de primitieven dus. Maar, ter zake ! De offers, die blijkbaar de z.g. primitieven brachten, doen ons duidelijk zien, die deze gestorvenen nog resten in hun bewustzijn hadden van wat we vinden bij Kaïn en Abel. Ze waren, als wij, in Adam gevallen en konden en wilden niet anders dan hun onvrede met de Heere, dan hun vijandschap tegen God uitleven als eens Kaïn deed en zoals dit nóg geschiedt. Ook deze oermensen moordden als Kaïn. Er zijn schedels gevonden, die doorboord zijn en blijk geven van sterven als gevolg van geweld. De mensen van de wetenschap kunnen wel heel mooie hypothesen opbouwen. De vraag echter blijft: vanwaar het religieus besef bij die oermensen, die lang vóór Kaïn en Abel geleefd zouden hebben ; vanwaar hun besef van goed en kwaad, vanwaar de lust om te moorden ? Niets van dit alles kan afgeleid worden uit de ontwikkeling van miljoenen jaren, die ergens een beginpunt heeft gehad. Er is maar één antwoord ; dat geeft de Heere ons in Zijn Woord : Hij heeft Adam geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis ; Adam heeft Zijn Schepper de rug toegekeerd, heeft Hem de gehoorzaamheid opgezegd ; met de vijandschap tegen God hangt de vijandschap van de mens tot mens samen ; hij wordt op zijn eigen Ik teruggeworpen, wil zelf als God zijn, duldt geen ander aan zijn zijde. In dit opzicht zijn de oermensen, waarvan de wetenschap spreekt, gevallen zondaren, kinderen des toorns, gelijk alle anderen, omdat hun voorouders Adam en Eva zich in het paradijs in moedwillige ongehoorzaamheid zich van de kostelijke gaven, in hun schepping meegegeven, hebben beroofd. De Indianenstam op Vuurland, de Neandertaler-mensen, gevonden in La Chapelle-aux Saint, de Pitheanthropos, gevonden in het huidige Indonesië, zij allen zijn, evenals wij, nakomelingen geweest van onze voorouders, Adam en Eva in het paradijs. 3. Moet het geloof in de autoriteit der Heilige Schrift wijken voor wat de wetenschap leert ? De moderne theologie wil geloof en wetenschap met elkaar bij wijze
5
van spreken aan de conferentietafel brengen om te trachten het met elkaar eens te worden. Dan komt van de zijde der wetenschap de vraag: is de mens niet een wezen, dat toevallig uit een ontwikkeling van miljarden jaren is voortgekomen ? Wij vragen dan : wanneer is dan dat zich-ontwikkelende wezen, wat wij mens noemen, méns geworden, mens met zijn eigen gebondenheid aan wat de Heere hem openbaart, mens met zonde en schuld, mens met eigen besef van strafwaardigheid, strafschuldigheid, kortom, mens met besef van persoonlijke verantwoordelijkheid ? En ., van welk stadium in zijn ontwikkeling kan dan gezegd worden, dat de Heere de mens „schiep" naar Zijn beeld en gelijkenis en dat IIij van de Heere afviel ? Bij het lichamelijk-stoffelijk zijn van de mens zou nog gedacht kunnen worden aan een ontstaan over lange tijd uit het stof der aarde. Maar hoe is het dan met de ziel van de mens ? Zou die ziel zich ook hebben ontwikkeld uit een zeer primitief begin ? Nog eenvoudiger : vanwaar dan het leven, ook van plant en dier ? De biologen, die blijkbaar een grote invloed hebben uitgeoefend op de theologen, hebben over deze werkelijkheden : lichaam, ziel, leven een heel ingewikkelde theorie opgebouwd. Maar deze mannen van wetenschap hebben totaal uit het oog verloren, dat zij over de ontwikkeling tot die werkelijkheden ook alléén maar in beelden kunnen spreken, beelden, die ze zelf bedenken om tot een verklaring te komen van het „ontstaan" van de mens. Ze denken het zich zó in : in de ontwikkeling van het oneindig kleine (de oercel) tot het oneindig grote moeten we niet zien een groter worden wat grootte, omvang betreft, maar vooral ook als een steeds meer gecompliceerd worden, gepaard gaande met een steeds sterker „verlevendiging" van wat zich heeft ontwikkeld over miljoenen jaren. Die ontwikkeling zou dan sprongsgewijze a.h.w. met schokken hebben plaats gehad. De mannen van wetenschap, die dan nog prijsstellen op het etiket „christelijk", willen dan niet voor modern-heiden doorgaan en zeggen, dat die sprongen louter toeval zijn geweest, neen, vooral de „sprong" van het zich langzaam ontwikkelende naar het levende dier en de bezielde mens zou Gods werk zijn geweest. Er zitten in deze opzet van de ontstaangeschiedenis van de mens enkele ontstellende momenten. Allereerst: wanneer, wat zij natuur noemen, zich zo heeft ontwikkeld, zonder, buiten God, dan druist dit in tegen iedere Bijbelse gedachte van de alomtegenwoordige en almachtige kracht van God, Die alles uit niet heeft voortgebracht, onderhoudt en regeert als met Zijn hand. Vervolgens moet deze menselijke theorie : uit het oneindig kleine ontwikkelt zich door steeds gecompliceerder te worden het oneindig grote, uitlopen op de gedachte, dat de gehele schepping op weg
6
moet zijn naar haar uitgangspunt: God Zelf, dus dat de Schepper uit het heelal Zichzelf laat voortkomen. De Heere is toch de oneindig grote God. Het is Godslasterlijk dit te denken : God - produkt van Zijn schepping. Maar dan zitten we toch nog met de zonde ; het grootste kwaad, dat in de geschiedenis der mensheid de mens steeds verder van God afvoert; de zonde, die het lichaam, de ziel, het leven van de mens afbreekt, ten gronde richt. De natuurwetenschap kan eindeloos doorgaan met het onderzoek, hoe de mens is ontstaan naar lichaam èn ziel; en zij doet dit in onze dagen met onvoorstelbaar veel vlijt en diepzinnigheid. Maar onder al deze bedrijvigheid laat de Heere ons de schellen van onze blinde ogen vallen, wanneer we door het geloof de waarheid mogen verstaan van wat de Heere in Zijn Woord getuigt. Die waarheid is, dat het geschapene geen moment heeft gestaan en nog geen moment staat buiten de werkingssfeer van de almachtige en alomtegenwoordige God, Die de Grond, de Oorzaak is van alle dingen, de Schepper en Drager van alle leven, de laatste Oorzaak van al wat is, leeft en zich beweegt. Het ontstellende van deze tijd (en de wetenschap heeft dit stadium al lang bereikt) is, dat de Heere buiten ons denken, buiten ons leven, buiten ons zieleleven wordt gesloten en dat alles moet verklaard worden vanuit het bestaan der dingen op zich. De wetenschap ontdekt dan een mens, die wat zijn werk, zijn worden, zijn veranderingen betreft, blijkbaar deel heeft aan de rest van wat bestaat (de Bijbel spreekt dat ook niet tegen : God schiep de mens uit het stof der aarde) en gaat dan heel ijverig zoeken, op welke wijze dit deelhebben aan de rest van de schepping zich heeft ontwikkeld vanuit één gemeenschappelijk beginpunt. Maar zo komt de wetenschap nooit tot het antwoord : vanwaar komt de mens en waartoe is hij op deze aarde ? Dan zegt het geloof : de Heere schiep de mens op de 6e scheppingsdag, een schepsel, dat zich in zijn doen en laten voor God kan en moet verantwoorden, dat Hem kan liefhebben en kan eren, dat met Hem in de eeuwige zaligheid kan leven om Hem daarin eeuwig te prijzen. Tussen geloof en wetenschap is geen overbrugging mogelijk ; overbrugging zou betekenen : uitschakeling van het geloof. 4. 't Gaat om Adam ! In de moderne theologie gaat het allereerst om Adam. Op natuurwetenschappelijk gebied is dat geen nieuws. Als een stormvloed kwamen de ideeën van de evolutieleer reeds in de vorige eeuw de universiteiten en de scholen binnen. Thans echter wordt de kerk er door overstroomd. Het geloof in het gezag van Gods Woord wankelt, nu theologie en biologie samenspannen om het ook de eenvoudige kerkganger duidelijk te maken : U kunt de Bijbel veel
7
beter verstaan en Uw geloof zal met veel minder moeilijkheden te kampen hebben, wanneer U met ons er vanaf ziet, in de Adam van Gen. 1, 2 en 3 een persoon te zien, die werkelijk heeft geleefd en als eerste mens uit Gods scheppende hand is voortgekomen. Het is wel heel snel gegaan met het doorwerken van deze moderne denkbeelden. Of... toch eigenlijk ook weer niet, want wanneer we nagaan, wat er al eeuwenlang is te doen geweest over de vraag naar de herkomst van de mensheid, blijkt, dat reeds de oude Grieken en Romeinen, heidenen dus, veronderstellingen (hypothesen) hebben opgebouwd, die heenwijzen naar een geleidelijke ontwikkeling in miljoenen jaren van alle levende wezens. Het zijn echter vooral Thomas H. Huxley (1863) en Charles Darwin geweest (1871) die getracht hebben met grenzeloze brutaliteit de door hen beredeneerde wetten in de natuur in de plaats te zetten van het scheppingswerk des Heeren, waarvan de Bijbel spreekt. Hun geschriften werden door mannen als Friedrich Engels, Karl Marx, de vaders van het socialisme en het communisme, met gejuich ontvangen. De laatste schreef, dat nu eindelijk een natuur-historische basis was gelegd voor de arbeidsproblematiek. In de vorige eeuw ontbrandde echter nog vanuit Gods kerk een felle strijd tegen de evolutieleer. In het leven van Darwin zelf zag men duidelijk, welke ontstellende gevolgen een gedachtengang als in de evolutieleer heeft. Darwin was van oorsprong in de christelijke leer opgevoed, las de Bijbel, kende de Bijbel. Tijdens het ontstaan van zijn leer over de ontwikkeling van alle levende wezens uit een oercel verloor niet alleen Gods Woord zijn gezag voor hem, maar verviel hij in puur atheïsme. ,,Ik kan niet geloven in een God, die oordeelt over ons leven en toornt over mijn zonde", schreef Darwin. Het spreekt verder ook boekdelen, dat zijn lichaam na zijn dood in de Westminster Abdij van Londen is bijgezet. De Engelse nationale trots won het van het christelijk inzicht, dat het stoffelijk overschot van een atheïst beter niet in een kerkgebouw kan begraven worden. Wanneer thans veel van wat Darwin heeft gepubliceerd en wat daarvan door de moderne natuurwetenschap wordt bevestigd en door theologen van naam wordt overgenomen, zouden zij toch wel moeten bedenken, dat nu nog het natuurwetenschappelijk beeld van de wording van de mens hand in hand moet gaan met puur ongeloof. Het is dan ook ontstellend, dat in onze dagen de moderne theologie vóóraangaat om met de Bijbelse gegevens uit Gen. 1 en 2 af te rekenen en deze te verwijzen naar het land van mythen, sagen en legenden. Dit moet, ondanks alle schone schijn, uitlopen (denk aan Darwin zelf) op het verwerpen van alle Schriftgezag en tenslotte op puur atheïsme ! De Heere moge ons en onze kinderen daarvoor bewaren !
8
't Gevaar is echter ontstellend groot, dat velen, vooral onder onze jonge mensen, in de vernieuwing van de moderne theologie zullen worden meegesleurd. 5. Ergernis over de leer der erfzonde. De ergernis over de leer der erfzonde is door alle eeuwen heen groot geweest. Wie denkt in dit verband niet aan Pelagius, die Ierse monnik, die in 410 aan zijn ergernis tegen de leer der erfzonde uitdrukking gaf door te komen met zijn nog steeds in leven zijnde dwaalleer : we worden zondeloos (als een onbeschreven blad papier) geboren ; de zonde komt in ons door het slechte voorbeeld, dat we in de samenleving vinden en gaan navolgen. Het zal duidelijk zijn, dat de moderne theologie aan deze eeuwenlange ergernis over de leer der erfzonde, zoals we deze b.v. ook aantreffen bij de remonstranten, een heel eind tegemoet kan komen. Immers, Adam heeft niet werkelijk geleefd. De catechismus, die de leer der erfzonde bindt aan „onze eerste voorouders, Adam en Eva in het paradijs, waar onze natuur alzo is verdorven geworden, dat wij allen in zonden ontvangen en geboren worden", komt op dit punt aan de kant te staan als een leerboek met totaal verouderde begrippen. Wat doet nu de vernieuwingstheologie ? Prof. Kuitert geeft ons in „Verstaat gij wat gij leest ? " voorbeelden van de nieuwe benadering van deze verouderde begrippen ; hij heeft bij deze nieuwe aanpak zijn partners in de roomse kerk, waarin velen op weg zijn naar een ontstellende vrijzinnigheid. De moderne theologen volgen hier de methode van de herinterpretatie (opnieuw gaan uitleggen). Het overgeleverde dogma, dat was gebonden aan de denkvormen van (wat de catechismus betreft) b.v. de 16e eeuw, moet worden geherinterpreteerd in denkvormen van onze tijd ; men wil zo komen tot hervorming van de leer. Aan de orde komen dan de tijdgebondenheid van de Bijbel en de Bijbelschrijvers, de tijdgebondenheid van de uitleggers van de Bijbel, we moeten de Schrift in het heden plaatsen, onze vrijheid en de vrije Bijbel, enzovoorts. Wanneer Paulus, zo legt men dan uit, in Rom. 5 over Adam spreekt, doet hij dat zó, omdat hij had gestudeerd bij de rabbijnen in Jeruzalem, die een bloeiende theologie hadden over Adam en Eva. Paulus gebruikt deze daar opgedane kennis voor het grote d o e l : „de draagwijdte van de verschijning van Jezus uiteen te zetten, opdat wij (op onze beurt) door deze Schriften van Paulus onderwezen, zelf van deze draagwijdte besef zouden hebben". Begrijpt U : het „besef" van de Bijbelschrijver Mozes (Genesis), is een ander „besef" van de Bijbelschrijver Paulus (Romeinen) en dat is weer een ander „besef" dan van de vragende mens in onze tijd, die vanuit zijn innerlijke tweestrijd gaat vragen naar de grond van
9
zijn bestaan, naar de God, Die „toen" tot Mozes en tot Paulus sprak en blijkbaar nu ook, maar anders, tot ons. Ook de leer der erfzonde moet worden geherinterpreteerd. Daarbij worden de uitspraken van Gods Woord (tijdgebonden!) en van de belijdenisgeschriften van de kerk der reformatie (zéér tijdgebond e n ! ) losgelaten. Een kerk, die zich hier gebonden weet, is er ook al niet meer ; want deze kerk is „op weg" om met haar leden te praten over religie en over geloof, over de mens en over God en daarbij hoopt op een beter verstaan van het Evangelie vanuit de problematiek van deze tijd ; de kerk bedient zich daarbij van heel gewone menselijke taal, de taal van de Bijbel en van de belijdenis verlatend. Wat er dan overblijft van de leer der erfzonde ? Laten we het maar duidelijk zeggen : daar blijft niets van over. Dacht U nu heus, dat geluiden, zoals we die thans in het kerkelijk leven vernemen (we zijn mondige christenen, we zijn een mondige gemeente, we staan in een mondige wereld) verenigbaar zijn met de Bijbelse leer der erfzonde ? Zo'n mondige christen, die zijn eigen verantwoordelijkheid met de hem geschonken mogelijkheden tot ontwikkeling wil brengen, wil niet meer verlamd worden door de angstige vraag, of hij wel een waar christen is, kan zijn. Hij laat zich beslist niet meer onder de indruk brengen door een belijdenis : we zijn allen in zonden ontvangen en geboren en moeten van nieuws geboren worden. Dat wekt bij de moderne „christen" een meewarige glimlach op. In deze sfeer blijft er van de diepte van de leer van zonde en genade, van schuld en verzoening niets meer over. Zonde ? Och, dat wordt een tekortkoming in de ontwikkeling van de menselijke natuur, waar je bovenuit moet zien te komen door je „geloof" te gaan beleven in een wereld, die naar alle kanten voor je open staat. Het is een ontstellende tijd, waarin we leven ! Immers, uiteindelijk loopt dit alles uit op een herinterpretatie van Christus' verzoenings- en verlossingswerk en gaat het niet meer om Adam, maar om de Christus der Schriften. We zullen om de Waarheid te behouden en niet meegevoerd te worden met de leugen toch terug moeten naar onze oude catechismus, óók in onze scholen. 6. De mens is er ook nog! De moderne theologie, waarmede we in gesprek zijn, is nog niet zo oud. De mannen om wie zich vóór 1963 het gesprek bewoog over de vraag naar de verhouding tussen God en de mens (Barth), Bultmann, Bonhoeffer zijn öf van het toneel verdwenen öf vragen thans aandacht voor de vraag, niet hoe de Heere in Zijn Woord de mens ziet, maar hoe de mens hetgeen de Heere in Zijn Woord getuigt hier
10
en nu vanuit zijn mens-zijn in déze wereld moet zien. Men zegt: De mens blijft mens. Voor die mens vraagt de moderne theoloog alle aandacht, voor de menselijkheid van de mens-van-nu. Dat wil zeggen, dat de mens in de moderne theologie van na 1963 leidt aan een afschuwelijk horizontalisme (alles zien in het vlak mens-mens, volk-volk, kerk-wereld). Deze moderne theologie nu heeft een afkeer van de leer van zonde en genade, zoals deze naar Gods Woord door Augustinus, Luther en Calvijn, en in hun voetspoor door de kerk der reformatie, is beleefd en beleden. Neen, zegt men, het bestaan van de mens is echt niet dan pas Gode-welbehaaglijk, waarnaar de mens een volgzaam schaapje is, dat zich niets gunt en met gevouwen handen en gesloten ogen aan de heerlijkheid van deze wereld moet voorbijgaan. Christus is geen dictator, die blinde onderwerping aan de Wet, zoals deze aan het oude Israël werd gegeven, eist. Over de kloof, die de mens heeft geslagen tussen zijn leven en Zijn Schepper, van een vijandschap, die de Bijbel zonde noemt, tegen God en de naaste, wil men niet meer weten. We zien de uitwerking rondom ons : de jeugd staat „vrijer" tegen ouders, gezagsdragers ; ook de ouderen staan op hun beurt „vrijer" en „opener" tegenover de wereld. Men heeft nog wel besef van goed en kwaad, maar dan in deze zin : goed is wat gelukkig maakt; kwaad wat het levensgeluk in de weg staat. En men vraagt van de kerk, dat zij haar isolement loslaat en in haar moraal (let op !) zich aanpast bij de eisen van het moderne leven. Anders kunt u toch niet het zout der wereld zijn, waarschuwt de moderne theoloog. Laat de geijkte wegen los ! Door een nieuwere en betere aanpak (nieuwer en beter dan bij Luther en Calvijn) zullen er veel meer mensen tot de Heere komen, zegt Prof. Kuitert. Deze mensen zullen gaan verstaan, wat zonde is, wanneer ze gaan inzien, dat de oorlog in Vietnam één en al zonde is. Zonde wordt in deze moderne wereld nu eenmaal anders tot zonde, dan dat dit in de dagen van David, van Paulus, van Calvijn en Hendrik de Cock het geval was. De moderne mens ontdekt zonde als : ik ben niet gelukkig ; ik mis te midden van de rijkdommen van het leven de vrede, de moed, de vreugde, waarnaar ik als mens toch zo'n behoefte heb. Zonde is bij de mens van deze tijd : wat ik eigenlijk graag wil, maar niet kan bereiken ; wat ik zou willen zijn, maar niet ben. Daar komt de mens van deze tijd achter, doordat hij van de hem omgevende wereld een apparaat heeft gemaakt, dat zijn innerlijke behoeften tenslotte ook niet kan bevredigen, zijn wensen onvervuld laat. De modern mens ervaart zijn zonde, wanneer hij zich zijn eenzaamheid bewust wordt in deze wereld. Vanwaar moet dan de „verlossing" van deze „zonde" komen ? Omdat dit soort zondebesef geboren wordt vanuit de mens in zijn feitelijke situatie, buiten zijn verhouding tot God, kan zulk een
11
„verlossing" alleen komen op deze wijze als wij lazen in „Wending", 1963, blz. 550 : „Misschien moet alles wel tegen de vlakte om nu met het puin wat nieuws te kunnen beginnen". Welnu, dat beleven we thans in de moderne theologie ! De Heilige Schrift wordt op de werkbank van de kritiek gelegd, uit elkaar genomen, in stukjes uitgelegd, bevrijd van invloeden van andere religies en menselijke standpunten en dan houdt men over een theologie, die de mens van na 1963 wel zal aanstaan. Het is alles revolutie wat de klok slaat in de moderne opvattingen. Er is geen sprake meer van, dat de zondaar door Gods Geest wordt geplaatst voor de spiegel van Gods heilige W e t ; dat hij in het licht van Gods gerechtigheid en heiligheid zich met droefheid en diep berouw gaat zien als een onrechtvaardig, onheilig, ellendig, verdorven, verwerpelijk schepsel; dat hij gaat vragen, of er voor hem nog een weg zou zijn om de welverdiende straf te ontgaan en wederom in genade aangenomen zou kunnen worden. Dat zonde schuld voor God is en dat de mens, die in de zonde voortleeft, verhardt in de zonde, het gaat alles ten onder in onze technische wereld, waar gummi en steen en blik meer waard zijn dan de ziel van een mensenkind. Wat zonde is, wordt vervalst door het opbouwen van een z.g. „christelijk" leven, dat op horizontale, menselijke moraal berust. Om zichzelf te redden, moet de God van de Bijbel worden onttroond en de Christus der Schriften worden vernederd tot een Heiland, waarmede men de wereld in kan gaan en zichzelf kan handhaven. We leven in een droeve, beangstigende tijd, waarin de waarheid struikelt op de straten. 7. 't Gaat om Christus ! Is het zo opzienbarend, wanneer het eenvoudige kerkvolk, wanneer vooral onze jongemensen die met allerlei moderne ideeën, uitgebroed door professoren, in aanraking komen, zich gaan afvragen, of de dominees zich dan misschien vergist hebben : Augustinus, Luther, Calvijn, Voetius, a Brakel, Hellenbroek, Comrie, Kersten, .. hebben ze de eigenlijke waarheid, misschien in onwetendheid, nooit gezien, nooit in woord en geschrift aan de Gemeente des Heeren doorgegeven ? Zijn Caspar Olevianus en Zacharias Ursinus, is Guido de Brés, zijn de mannen van Dordt dan de plank zó ver mis geweest? En wat van de predikanten en professoren van 1969 te denken ? Ze zijn het met elkaar niet eens. Waar moeten we ons in vredesnaam aan houden ? Hoe komt het, dat de prediking zo krachteloos is, dat de kerk zienderogen terrein verliest in deze wereld ? Ziedaar altemaal vragen, die begrijpelijkerwijze opkomen bij de doorsnee kerkganger, met name bij onze jongeren. Wat moeten we geloven van de oorspronkelijke boodschap van de Bijbel ? Het gevaar
12
is heel groot, dat velen de kerk de rug toekeren. Wie treft dan daarvoor de schuld ? Het gaat immers niet alleen o m Adam (heeft hij geleefd of niet ?) ; het gaat ook om de leer der erfzonde, om de vraag, wat zonde is. Is zonde misschien slechts een onvolkomenheid, een kortsluiting ergens in de gang van een opgaand ontwikkelingsproces ? Maar dit zal duidelijk zijn - dan gaat het óók tenslotte om Christus, Die gekomen is om de schuld der zonde voor de Zijnen te niet te doen. Wat blijft er over van Zijn Middelaarsarbeid, wanneer steeds duidelijker in het openbaar wordt verkondigd, dat we eigenlijk niets zeker van Hem weten ? De apostelen en evangelisten hebben zich een beeld van Hem gemaakt, dat toen paste bij hun zielsgesteldheid, bij hun verwachtingen, in het kader van hun tijd. Wij zijn verder ; wij leven in een andere tijd, we hebben ons ontdaan van de oude ideeën, die een Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes er op nahielden ; wij leven in een geheel andere tijd. Zo worden vraagtekens geplaatst bij Christus' nederige geboorte, bij Zijn wonderen en tekenen, bij Zijn lijden, Zijn sterven, Zijn opstanding uit de doden, bij Zijn hemelvaart. Het is alles ontstellend en benauwend. We zijn ons er wel van bewust: we kunnen allen, die door de moderne theologie, liever door de geest van deze tijd zijn gegrepen, niet overtuigen door met hen te spreken over Gods Woord, de Bijbel of over de belijdenisgeschriften van de kerken der reformatie. En toch willen we hen zeggen, hoe absurd hun moderne opvattingen zijn en laten aanvoelen op welk een zelfmisleiding hun beweringen berusten. Denken zij nu werkelijk, dat het christendom, zoals de apostelen en evangelisten het onder de bediening des Geestes hebben gepredikt, de oude wereld zou hebben veroverd en dat de goden van hun eeuwenoude tronen waren gevallen, wanneer zij waren gekomen met een boodschap vol mythen en legenden ? Denken de nieuw-lichters nu echt, dat het heidendom een Evangelie zou hebben aangenomen, wanneer de predikers waren gekomen met een Christus, omtrent Wiens leven van alles werd verteld, wat zij zelf rondom Hem hadden verzonnen ? Neen, zij hebben het heidendom gepredikt, dat de Heere, Die hemel en aarde in zes dagen uit niet heeft voortgebracht, nog alle dingen onderhoudt en regeert als met Zijn hand. Zij hebben verkondigd, dat die Heere waardig is gediend en gevreesd te worden, maar dat alle mensen, wie zij ook zijn, wanneer ze voortleven, zoals ze geboren zijn, vijanden zijn van hun Schepper en Formeerder, onder het oordeel Gods liggen en niet anders te verwachten zouden hebben dan een eeuwig verderf, ware het niet, dat de Heere van eeuwigheid een weg had uitgedacht, waarin een in zichzelf doemwaardig zondaar met de Heere verzoend kan worden. Naar Zijn eeuwige raad zendt de Heere in Zijn oneindige liefde
13
Zijn Zoon, waarachtig God, tevens waarachtig en rechtvaardig mens. Door Zijn Middelaarsarbeid, ons als werkelijkheid, als feit geopenbaard in de evangeliën, heeft Hij de weg geopend voor ieder, die zich bekeert en gelooft in Jezus Christus, om weer in de gemeenschap met God hersteld te worden, vergeving der zonde en het eeuwige leven uit louter genade te verkrijgen. Neen, de apostelen en evangelisten brachten geen ander Evangelie dan dat, wat zij te betuigen hadden door de kracht van de Heilige Geest. Zij zijn persoonlijk getuigen geweest van Christus' lijden, van Zijn opstanding, van Zijn hemelvaart. Zij hebben geen zelfbedachte fabelen gebracht. Zij predikten wat zij gehoord, gezien, als met de handen getast hadden. Daarom staat of valt nog het geloof met het al of niet aanvaarden van de heilsfeiten. Deze loochenen, zoals de moderne theologie doet, betekent niets minder dan de handelende, in Christus Zijn uitverkoren reddende God loochenen. 8. Aftakeling. Het proces, dat de moderne theologie heeft ingeluid, doet ons denken aan een aftakelingsproces. We zouden ook kunnen spreken over een vermageringsproces. Immers, het christendom moet worden aangepast aan de tijd, waarin wij leven. De prijs, die hiervoor moet worden betaald, is het wegnemen uit de Bijbel van wat de moderne mens een aanstoot is. Prof. Kuitert heeft hieromtrent zijn eigen opvattingen. Hij meent, dat wij moeten leren omgaan met God, zoals Hij in deze tijd Zichzelf ter sprake brengt. Hij zegt: God laat Zich niet opsluiten in het verleden; Hij is God-in-de-wereld ; Hij brengt Zijn beloften nu, vandaag, opnieuw ter sprake ; de draagwijde van Zijn beloften, zoals de Bijbelschrijver die destijds zag, krijgt in de wereld van nu een ander „aangezicht", moeten we voor deze tijd opnieuw gaan vertolken. We staan hier stil bij een ontstellende dwaling. In Gal. 4 : 4 lezen we : „Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon gezonden". Op een bepaald tijdstip in de wereldgeschiedenis is dit geschied ; de Heere breekt dan door in de wereldgeschiedenis met een Waarheid, die door niets en niemand ongedaan gemaakt kan worden. Deze Waarheid : God zond Zijn Zoon, is de maatstaf geworden voor alles en voor alle tijden. Wie in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven; wie in Hem, de Gezondene des Vaders, niet gelooft, heeft het leven niet. De Geest der Waarheid, Die uitgaat van de Vader en de Zoon, kan en zal nooit iets anders openbaren, dan Hij in het door Hem de Bijbelschrijvers ingegeven Woord Gods heeft doen neerschrijven voor de kerk des Heeren van alle eeuwen. Deze Waarheid, ons geopenbaard in Gods Woord, kan nooit worden aangepast aan de
14
tijd, kan nooit door de tijd worden veranderd of worden opgeheven. En, zo vraagt dan menigeen, hoe moet dat dan ? Wij léven toch in een geheel andere tijd ! Het antwoord kan alléén zijn : wat we nu denken en doen, komt ook in de Bijbel voor. De God van de Bijbel ziet U in Uw afwijzen van, in uw vijandschap tegen God. We hebben niet met een God-in-dewereld, maar met God der Heilige Schrift te maken. Hij heeft Zich daarin geopenbaard. Het gaat ook nu om dé Waarheid, die volgens Gal. 4 : 4 in de geschiedenis van God-uit doorbrak : de Vader zond Zijn Zoon in deze wereld, geworden uit een vrouw, geworden onder de Wet, opdat Hij degenen, die onder de Wet waren, verlossen zou en opdat wij de aanneming tot kinderen zouden verkrijgen. Deze Waarheid gaat de moderne theologie versmallen tot moraal, tot het met Christus de wereld ingaan, tot opnieuw vanuit deze tijd het handelen Gods leren ontdekken. Zij geeft daarmede de Waarheid echter zondermeer prijs. Christus, Die de Waarheid is, heeft Zelf nooit het geloof in de waarheid der Schrift in twijfel getrokken of haar geïnterpreteerd in de geest van de tijd, waarin Hij leefde. Het was en bleef voor Hem : „Daar staat geschreven". Wélke problemen dan ook de moderne wetenschap gaat opwerpen, al deze problemen zullen steeds bezien moeten worden van het standpunt van de allesomvattende Waarheid van hetgeen de Heere in Zijn Woord als vaststaand feit heeft geopenbaard. We kunnen van dit autoritair gezag van de Heilige Schrift, dat berust in de Waarheid, Christus, de Gezondene Zijns Vaders, niets uitsluiten. Alles is aan Hem en dus aan Zijn Woord onderworpen. De apostel Paulus heeft immers Christus, gedreven door de Heilige Geest, moeten aanwijzen in Col. 1 : 15 en 16 als de Pantokrator, dat is : als de Heere der wereld. Er is geen terrein van het leven, noch in het denken, noch in het streven der mensheid, of het heeft met Christus en in Hem met de Bijbel, Gods Woord te maken, zoals dit hier en nu voor ons ligt. Niets is gevaarlijker, dan aan het geloof de autoriteit van de Heilige Schrift te ontnemen ; immers, uiteindelijk wordt dan de Waarheid aangetast, dat God Zijn Zoon in de volheid des tijds heeft gezonden. Daar loopt het altijd op uit. We zien dit zo duidelijk in de moderne theologie. Zij tast de Gezondene des Vaders, dus dè Waarheid aan, wanneer de vleeswording van de Zoon, Zijn plaatsbekledend lijden en sterven, Zijn opstanding (lichamelijk) uit de doden, Zijn hemelvaart van vraagtekens worden voorzien. Daarmede toch valt de inhoud van het geloof weg. Nu kan men zeggen : ja, maar de moderne mens kan dat alles niet meer aannemen ; hij beleeft de dingen heel anders dan de mensen van vóór 1950 ; hij kan alleen maar aannemen, wat hij berekenen, meten, wegen, zien kan.
15
Dat kan best waar zijn. Maar het Woord Gods, de Bijbel, zullen we moeten laten, voor wat het is ; daarin heeft de Heere ons, ook voor deze tijd, een betrouwbaar, duidelijk, eenvoudig, onfeilbaar getuigenis gegeven, ten richtsnoer voor geloof en leven ; een getuigenis, dat zich geheel en al concentreert op de Waarheid, dat God Zijn Zoon gezonden heeft in de volheid des tijds. Een absolute Waarheid, die niet aan de tijd gebonden is, maar boven alle tijden en tijdgeesten is verheven. Wat óók de moderne mens heeft te doen, is : de Heere smeken om vernedering van het trotse hart en om de verlichting van Gods Heilige Geest, Die ons alleen in alle Waarheid kan leiden. In de prediking gaat het om de inhoud van die Waarheid, Die inhoud staat boven alles, wat zich in de geschiedenis (de veranderlijkheid) der mensen voordoet. Het gaat om de eeuwige Waarheid. 9. Niet van de wereld. De wereld waarvan Paulus spreekt: we zijn in de wereld, maar niet van de wereld, is in beweging. Wat eenvoudig was, wordt steeds meer gecompliceerd ; wat klein was, wordt steeds groter. Hoevelen geraken hierdoor niet in nood ! Ze zien de zin van dat alles niet m e e r ; wat de mensheid tot stand brengt, dank zij de enorme vlucht van natuurwetenschap en techniek, kan de eenvoudige, kan zelfs de meer ontwikkelde mens niet meer volgen. Zij vragen zich af : welk doel heeft deze wereld, die zo heftig in beweging is ? In deze wel troosteloze toestand tracht de moderne mens een uitweg te vinden. Hij wordt gedwongen om zijn aandacht voortdurend te richten op een ander terrein dan wat hij nog een beetje zou kunnen overzien : zijn eigen huis, zijn gezin, zijn werkplaats. Immers de krant geeft hem bericht over van alles en nog w a t ; maar dan zonder dat hij met dat alles zelf direct in aanraking komt. Hij „gelooft" de verslaggevers. Alles wat we door moderne communicatiemiddelen te zien en te horen krijgen, is voor ons klaar gemaakt; het is afgestemd op de sensatielust van het publiek, het zit vol politieke aspekten van bepaalde kleur; de persoonlijke „smaak" van de verslaggever speelt er een grote rol in. Zo beleeft de moderne mens de wereld, waarover de apostel schrijft, als een soort bericht. Hij weet heel veel en... gelijktijdig weet hij ontstellend weinig. Want echt weten vraagt getuige zijn, èn persoonlijk over hetgeen we gehoord en gezien hebben te hebben nagedacht. Het is er mee, als wanneer ik als passagier in een auto stap. Ik rijd mee, zonder me te kunnen overtuigen, of deze auto wel „in orde" is, ik ervaar alleen, dat ik rijd. Wat wil nu de moderne theologie ?
16
I
Zij wil met Christus (maar met welk een Christus ?) de wereld in om aan de moderne mens een boodschap te brengen, die hij, nadat de Bijbelse boodschap van héél veel „onverstaanbaars en onaanvaardbaars" is ontdaan, zal kunnen verstaan. Maar op deze wijze helpen we met heel onze aangepaste religie de moderne mens nóg dieper in de put. Deze moderne mens vraagt naar feiten en nog eens feiten. Maar die feiten geeft tenslotte ook de natuurwetenschap hem niet. Deze wetenschap stelt in haar expirimenten aan de natuur vragen en krijgt op die vragen al of niet een antwoord, een gegeven. Al die gegevens, in een systeem gebracht, maken samen de natuurwetenschap uit. Maar op dat wat de wetenschap niet vraagt (onderzoekt) komt geen antwoord. Wat b.v. het leven is, wat kracht is, wat materie is, dat kan de wetenschap ons niet zeggen. Er blijven eindeloos veel vragen open. Ook de wetenschap ontvangt berichten ; zij kan echter nooit de zaak zélf doorgronden. Dat zoekt de wetenschap ook niet. Wat doet nu de moderne theologie ? Zij handelt als de wetenschap : zij stelt van de mens uit vragen aan het Woord van God, de Bijbel en de antwoorden, die voor het menselijk denken verstaanbaar en aannemelijk zijn, worden samengevoegd tot het eigentijds verstaan van de Bijbel, tot een eigentijdse „godsdienst". Welk een verzoeking van de vorst der duisternis ! Gods Woord immers is het enige Boek ter wereld, dat ons in aanraking met feiten, die haar feitelijkheden en haar waarheidskarakter vinden in de God der Waarheid. De Geest der Waarheid werkt het geloof, dat hier iets van mag verstaan. En die feiten, waaraan juist de moderne mens zo'n ontstellend gebrek heeft, gaat de moderne theologie kwalificeren als mythen, legenden ! Feiten zijn : God schiep de hemel en de aarde met al wat er op en in is, in zes dagen ; Hij schiep Adam, de eerste mens naar Zijn beeld en gelijkenis ; de mens Adam viel moedwillig van Zijn Bondsgod a f ; God zond Zijn Zoon in de volheid des tijds ; Christus heeft geleden, is gekruisigd, gestorven en begraven, is opgestaan uit de doden, is opgevaren ten hemel. Deze feiten (en daarbij behoren óók de wonderen!) zijn tekenen Gods, die het geloof voor waarachtig houdt en die de inhoud van het geloof uitmaken. Van ieder, die voor deze heilsfeiten, voor deze tekenen Gods geen oog heeft, gelden de woorden van de Heere Jezus : „Als het avond geworden is, zegt gij : Schoon w e d e r ; want de hemel is rood ; en des morgens : Heden onweder, want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden, het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden ? " (Matth. 16: 2-4). O, blinde leidslieden der moderne theologie ! U onthoudt aan de
17
moderne mens de tekenen, die hij zó nodig heeft temidden van alle vertwijfeling, die de wereld-in-beweging veroorzaakt. 10. De smalle weg wil men verbreden. In de vorige eeuw werd óók een aanval op de Bijbel ondernomen. De liberale theologen wisten „onechte" van „echte" woorden in de Bijbel te ontdekken. De „onechte" werden doorgestreept. Gevolg : er bleef zó weinig meer over, dat de oude liberale dominees tenslotte niets meer hadden, waarover nog te preken was. De moderne theologie streept niets weg, maar gaat interpreteren, volgens eigen methoden uitleggen. Dat is nog véél gevaarlijker, omdat ze de hele Bijbel schijnbaar behouden van Gen. 1 tot Openb. 22. Och, dat doen de sekten ook ; ze gaan echter van bepaalde ideeën uit, die tevoren vaststaan en trachten bij die ideeën wat teksten te zoeken, die in een bij die ideeën passende samenhang daarin te brengen. De moderne theologie, óók die, welke thans van de V.U. komt, heeft óók ideeën, die voor haar aan de Woorden Gods vooraf gaan. Het is praktisch onmogelijk, de moderne theologie te begrijpen en er mee in gesprek te komen, zonder op de hoogte te zijn van het natuurwetenschappelijk en het wijsgerig denken, dat thans een ware revolutie te weeg brengt en de theologie op sleeptouw neemt. De mens is mondig geworden ; we leven in een mondige wereld. Wat dat betekent, kan alleen begrepen worden, wanneer we de van God afgevallen mens leren kennen in zijn vijandschap tegen God en zijn hoogmoedig „als God willen zijn". De moderne theologie is in dit vlak komen te liggen en meent, dat ook zij vanuit eigen menselijke denkkracht, zonder de verlichting van de Heilige Geest, in staat is om de „oude" Bijbelse woorden zó te verstaan, dat ze de moderne mens gaan aanspreken. Daarbij moet niet meer gesproken worden over de heilige en rechtvaardige, in Christus barmhartige en genadige God, maar over de mens, die in staat is zich een moderne, bij deze tijd passende voorstelling van God te maken, 't Gaat tegen Adam, tegen de Christus der Schriften, maar vóór en over de mens. En dan niet over de mens, aan wie de Heere Zich in en door Zijn Woord openbaart, maar over de mens, in wie God met deze wereld te doen heeft. Het ontstellende van de moderne theologie i s : met wijsgerige methoden en systemen worden de ons bekende en vertrouwd gewordene Bijbelse woorden voorzien van een geheel andere inhoud. Men spreekt b.v. ook over het gebed ; maar dat kan niet anders zijn dan een gesprek met onszelf. Het is wel heel erg opvallend, dat de moderne theologie, juist in dagen, waarin alles om eenheid roept, een kloof slaat tussen de kerk, die nog buigt voor de Zich in Zijn Woord openbarende God en een valse kerk, die met haar ergernis aan de waarheid de grond-
18
slagen van de gemeente des Heeren en van het ware geloof wegslaat. We komen in deze dagen te staan voor de hoogst ernstige vraag, aan welke zijde wij staan. Er zullen in de komende jaren heel belangrijke beslissingen genomen moeten worden. Daarop zullen ook onze gemeenten zich met alle ernst moeten voorbereiden. De weg naar de zaligheid, een enge poort, de weg naar de eeuwige zaligheid, een smalle weg ; zij moeten verbreed worden. Het zal tevergeefs zijn. Want door die poorten op die smalle weg leidt de Heere door Zijn Woord en Geest een zondaar, die onvoorwaardelijk voor waarachtig houdt, wat God in Zijn Woord heeft geopenbaard en die geen rust zal vinden alvorens hij door een geschonken geloof de in dat Woord geopenbaarde weg der zaligheid heeft mogen omhelzen. 11. Wèg met de dekmantel van eigen-tijds-heid. Prof. Kuitert - en velen met hem - verdedigt met klem de eigentijdsheid van de Bijbel, omdat de Bijbelschrijvers in een geheel andere tijd leefden dan wij. Daardoor is hun taal anders, hun beeldspraak verstaan we nauwelijks meer. Het komt alles uit zo'n geheel andere leefwereld dan waarin wij verkeren. Daarmede opent de moderne theologie de deur voor een uitleg (interpretatie) van de Bijbel, waarbij zij rekening houdt met het historisch-kritisch onderzoek, dat uitgaat van de gedachte, dat de Bijbelschrijvers - kinderen van hun tijd ! - geput hebben uit wat ze hadden gehoord en gezien, maar ook uit allerlei verhalen uit de oosterse wereld, die ze ook wel aardig vonden. Met behulp van hun rijke fantasie hebben ze voor de gemeente van hun dagen verhalen geschreven, waarin al deze gegevens verwerkt werden. Anderzijds gebruiken de moderne theologen voor de eigentijdse uitleg methoden, die ze ontleend hebben aan het wijsgerig denken van de laatste tientallen jaren. Zo wordt een „geloof" opgebouwd, dat een totaal andere inhoud heeft dan het geloof, dat de Heilige Geest werkt door middel van Gods Woord. Of het ene, öf het andere „geloof" is waar ; zo lijnrecht komen de grondslagen, waarop beider geloof rust, tegenover elkaar te staan. Prof. Kuitert zegt ons, dat we in het kader van het pausdom terechtkomen, wanneer we vasthouden aan de oude inspiratie-leer en de uitspraken van de belijdenisgeschriften, die zijn opgesteld en goedgevonden voor algemeen gebruik. We moeten elkaar niet in gewetensnood brengen, zegt hij, door elkaar te binden aan de Bijbelse uitspraken en aan de belijdenis onzer vaderen. Dat zou in tegenspraak zijn met de vrijheid, die ieder christen in Christus is geschonken. Hoe moeten wij over deze eigentijdsheid denken ? Allereerst ligt hierin een miskenning van wat door Gods Geest, Die
19
Dat kan best waar zijn. Maar het Woord Gods, de Bijbel, zullen we moeten laten, voor wat het is ; daarin heeft de Heere ons, ook voor deze tijd, een betrouwbaar, duidelijk, eenvoudig, onfeilbaar getuigenis gegeven, ten richtsnoer voor geloof en leven ; een getuigenis, dat zich geheel en al concentreert op de Waarheid, dat God Zijn Zoon gezonden heeft in de volheid des tijds. Een absolute Waarheid, die niet aan de tijd gebonden is, maar boven alle tijden en tijdgeesten is verheven. Wat óók de moderne mens heeft te doen, is : de Heere smeken om vernedering van het trotse hart en om de verlichting van Gods Heilige Geest, Die ons alleen in alle Waarheid kan leiden. In de prediking gaat het om de inhoud van die Waarheid, Die inhoud staat boven alles, wat zich in de geschiedenis (de veranderlijkheid) der mensen voordoet. Het gaat om de eeuwige Waarheid. 9. Niet van de wereld. De wereld waarvan Paulus spreekt: we zijn in de wereld, maar niet van de wereld, is in beweging. Wat eenvoudig was, wordt steeds meer gecompliceerd ; wat klein was, wordt steeds groter. Hoevelen geraken hierdoor niet in nood ! Ze zien de zin van dat alles niet m e e r ; wat de mensheid tot stand brengt, dank zij de enorme vlucht van natuurwetenschap en techniek, kan de eenvoudige, kan zelfs de meer ontwikkelde mens niet meer volgen. Zij vragen zich af : welk doel heeft deze wereld, die zo heftig in beweging is ? In deze wel troosteloze toestand tracht de moderne mens een uitweg te vinden. Hij wordt gedwongen om zijn aandacht voortdurend te richten op een ander terrein dan wat hij nog een beetje zou kunnen overzien : zijn eigen huis, zijn gezin, zijn werkplaats. Immers de krant geeft hem bericht over van alles en nog w a t ; maar dan zonder dat hij met dat alles zelf direct in aanraking komt. Hij „gelooft" de verslaggevers. Alles wat we door moderne communicatiemiddelen te zien en te horen krijgen, is voor ons klaar gemaakt; het is afgestemd op de sensatielust van het publiek, het zit vol politieke aspekten van bepaalde kleur; de persoonlijke „smaak" van de verslaggever speelt er een grote rol in. Zo beleeft de moderne mens de wereld, waarover de apostel schrijft, als een soort bericht. Hij weet heel veel en... gelijktijdig weet hij ontstellend weinig. Want echt weten vraagt getuige zijn, èn persoonlijk over hetgeen we gehoord en gezien hebben te hebben nagedacht. Het is er mee, als wanneer ik als passagier in een auto stap. Ik rijd mee, zonder me te kunnen overtuigen, of deze auto wel „in orde" is, ik ervaar alleen, dat ik rijd. Wat wil nu de moderne theologie ?
16
I
Zij wil met Christus (maar met welk een Christus ?) de wereld in om aan de moderne mens een boodschap te brengen, die hij, nadat de Bijbelse boodschap van héél veel „onverstaanbaars en onaanvaardbaars" is ontdaan, zal kunnen verstaan. Maar op deze wijze helpen we met heel onze aangepaste religie de moderne mens nóg dieper in de put. Deze moderne mens vraagt naar feiten en nog eens feiten. Maar die feiten geeft tenslotte ook de natuurwetenschap hem niet. Deze wetenschap stelt in haar expirimenten aan de natuur vragen en krijgt op die vragen al of niet een antwoord, een gegeven. Al die gegevens, in een systeem gebracht, maken samen de natuurwetenschap uit. Maar op dat wat de wetenschap niet vraagt (onderzoekt) komt geen antwoord. Wat b.v. het leven is, wat kracht is, wat materie is, dat kan de wetenschap ons niet zeggen. Er blijven eindeloos veel vragen open. Ook de wetenschap ontvangt berichten ; zij kan echter nooit de zaak zélf doorgronden. Dat zoekt de wetenschap ook niet. Wat doet nu de moderne theologie ? Zij handelt als de wetenschap : zij stelt van de mens uit vragen aan het Woord van God, de Bijbel en de antwoorden, die voor het menselijk denken verstaanbaar en aannemelijk zijn, worden samengevoegd tot het eigentijds verstaan van de Bijbel, tot een eigentijdse „godsdienst". Welk een verzoeking van de vorst der duisternis ! Gods Woord immers is het enige Boek ter wereld, dat ons in aanraking met feiten, die haar feitelijkheden en haar waarheidskarakter vinden in de God der Waarheid. De Geest der Waarheid werkt het geloof, dat hier iets van mag verstaan. En die feiten, waaraan juist de moderne mens zo'n ontstellend gebrek heeft, gaat de moderne theologie kwalificeren als mythen, legenden ! Feiten zijn : God schiep de hemel en de aarde met al wat er op en in is, in zes dagen ; Hij schiep Adam, de eerste mens naar Zijn beeld en gelijkenis ; de mens Adam viel moedwillig van Zijn Bondsgod a f ; God zond Zijn Zoon in de volheid des tijds ; Christus heeft geleden, is gekruisigd, gestorven en begraven, is opgestaan uit de doden, is opgevaren ten hemel. Deze feiten (en daarbij behoren óók de w o n d e r e n ! ) zijn tekenen Gods, die het geloof voor waarachtig houdt en die de inhoud van het geloof uitmaken. Van ieder, die voor deze heilsfeiten, voor deze tekenen Gods geen oog heeft, gelden de woorden van de Heere Jezus : „Als het avond geworden is, zegt gij : Schoon w e d e r ; want de hemel is rood ; en des morgens : Heden onweder, want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden, het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden ? " (Matth. 16: 2-4). O, blinde leidslieden der moderne theologie ! U onthoudt aan de
17
moderne mens de tekenen, die hij zó nodig heeft temidden van alle vertwijfeling, die de wereld-in-beweging veroorzaakt. 10. De smalle weg wil men verbreden. In de vorige eeuw werd óók een aanval op de Bijbel ondernomen. De liberale theologen wisten „onechte" van „echte" woorden in de Bijbel te ontdekken. De „onechte" werden doorgestreept. Gevolg : er bleef zó weinig meer over, dat de oude liberale dominees tenslotte niets meer hadden, waarover nog te preken was. De moderne theologie streept niets weg, maar gaat interpreteren, volgens eigen methoden uitleggen. Dat is nog véél gevaarlijker, omdat ze de hele Bijbel schijnbaar behouden van Gen. 1 tot Openb. 22. Och, dat doen de sekten ook ; ze gaan echter van bepaalde ideeën uit, die tevoren vaststaan en trachten bij die ideeën wat teksten te zoeken, die in een bij die ideeën passende samenhang daarin te brengen. De moderne theologie, óók die, welke thans van de V.U. komt, heeft óók ideeën, die voor haar aan de Woorden Gods vooraf gaan. Het is praktisch onmogelijk, de moderne theologie te begrijpen en er mee in gesprek te komen, zonder op de hoogte te zijn van het natuurwetenschappelijk en het wijsgerig denken, dat thans een ware revolutie te weeg brengt en de theologie op sleeptouw neemt. De mens is mondig geworden ; we leven in een mondige wereld. Wat dat betekent, kan alleen begrepen worden, wanneer we de van God afgevallen mens leren kennen in zijn vijandschap tegen God en zijn hoogmoedig „als God willen zijn". De moderne theologie is in dit vlak komen te liggen en meent, dat ook zij vanuit eigen menselijke denkkracht, zonder de verlichting van de Heilige Geest, in staat is om de „oude" Bijbelse woorden zó te verstaan, dat ze de moderne mens gaan aanspreken. Daarbij moet niet meer gesproken worden over de heilige en rechtvaardige, in Christus barmhartige en genadige God, maar over de mens, die in staat is zich een moderne, bij deze tijd passende voorstelling van God te maken, 't Gaat tegen Adam, tegen de Christus der Schriften, maar vóór en over de mens. En dan niet over de mens, aan wie de Heere Zich in en door Zijn Woord openbaart, maar over de mens, in wie God met deze wereld te doen heeft. Het ontstellende van de moderne theologie i s : met wijsgerige methoden en systemen worden de ons bekende en vertrouwd gewordene Bijbelse woorden voorzien van een geheel andere inhoud. Men spreekt b.v. ook over het gebed ; maar dat kan niet anders zijn dan een gesprek met onszelf. Het is wel heel erg opvallend, dat de moderne theologie, juist in dagen, waarin alles om eenheid roept, een kloof slaat tussen de kerk, die nog buigt voor de Zich in Zijn Woord openbarende God en een valse kerk, die met haar ergernis aan de waarheid de grond-
18
slagen van de gemeente des Heeren en van het ware geloof wegslaat. We komen in deze dagen te staan voor de hoogst ernstige vraag, aan welke zijde wij staan. Er zullen in de komende jaren heel belangrijke beslissingen genomen moeten worden. Daarop zullen ook onze gemeenten zich met alle ernst moeten voorbereiden. De weg naar de zaligheid, een enge poort, de weg naar de eeuwige zaligheid, een smalle w e g ; zij moeten verbreed worden. Het zal tevergeefs zijn. Want door die poorten op die smalle weg leidt de Heere door Zijn Woord en Geest een zondaar, die onvoorwaardelijk voor waarachtig houdt, wat God in Zijn Woord heeft geopenbaard en die geen rust zal vinden alvorens hij door een geschonken geloof de in dat Woord geopenbaarde weg der zaligheid heeft mogen omhelzen. 11. Wèg met de dekmantel van eigen-tijds-heid. Prof. Kuitert - en velen met hem - verdedigt met klem de eigentijdsheid van de Bijbel, omdat de Bijbelschrijvers in een geheel andere tijd leefden dan wij. Daardoor is hun taal anders, hun beeldspraak verstaan we nauwelijks meer. Het komt alles uit zo'n geheel andere leefwereld dan waarin wij verkeren. Daarmede opent de moderne theologie de deur voor een uitleg (interpretatie) van de Bijbel, waarbij zij rekening houdt met het historisch-kritisch onderzoek, dat uitgaat van de gedachte, dat de Bijbelschrijvers - kinderen van hun tijd ! - geput hebben uit wat ze hadden gehoord en gezien, maar ook uit allerlei verhalen uit de oosterse wereld, die ze ook wel aardig vonden. Met behulp van hun rijke fantasie hebben ze voor de gemeente van hun dagen verhalen geschreven, waarin al deze gegevens verwerkt werden. Anderzijds gebruiken de moderne theologen voor de eigentijdse uitleg methoden, die ze ontleend hebben aan het wijsgerig denken van de laatste tientallen jaren. Zo wordt een „geloof" opgebouwd, dat een totaal andere inhoud heeft dan het geloof, dat de Heilige Geest werkt door middel van Gods Woord. Of het ene, öf het andere „geloof" is waar ; zo lijnrecht komen de grondslagen, waarop beider geloof rust, tegenover elkaar te staan. Prof. Kuitert zegt ons, dat we in het kader van het pausdom terechtkomen, wanneer we vasthouden aan de oude inspiratie-leer en de uitspraken van de belijdenisgeschriften, die zijn opgesteld en goedgevonden voor algemeen gebruik. We moeten elkaar niet in gewetensnood brengen, zegt hij, door elkaar te binden aan de Bijbelse uitspraken en aan de belijdenis onzer vaderen. Dat zou in tegenspraak zijn met de vrijheid, die ieder christen in Christus is geschonken. Hoe moeten wij over deze eigentijdsheid denken ? Allereerst ligt hierin een miskenning van wat door Gods Geest, Die
19
Christus' gemeente leidt door deze wereld, deze gemeente heeft geschonken in vertalingen, die biddend zijn tot stand gekomen en in belijdenisgeschriften, die met bloed zijn bezegeld. Vervolgens ontkomt de moderne theologie niet aan het gevaar, dat zij vergeet, dat de Heere in Zijn Woord het eerste woord heeft gesproken. De Heere is niet de God, Die wij ontdekken, wanneer we de Bijbel van allerlei menselijks ontdoen of gaan letten op Zijn voetstappen in de wereld van vandaag. Het bestaan van de Heere God berust niet op onze behoeften ; wij hebben trouwens helemaal geen behoefte aan Hem. Wanneer we de moderne theologie zouden volgen, dan zou nu pas een christendom ontstaan, dat méér en beter dan ooit een open oog heeft voor de werkelijkheid : God. Maar intussen haalt ze de centrale waarheid uit het leven en het belijden van Gods kerk weg : de Waarheid, die boven alles staat: de zending van Gods Zoon in het vlees op aarde. De oude christenen hebben terecht op dit éne en alles omvattende gebeuren alles gezet: de Christus is Gods Zoon. We kunnen nog zulke aardige en ogenschijnlijk nog zovele schijnbaar aannemelijke argumenten van een nieuw verstaan van de Heilige Schrift naar voren brengen, - uiteindelijk blijken deze altijd weer een dekmantel te zijn voor de verwerping van de Christus, Gods Zoon, het teken, dat altijd wedersproken werd en nog wordt, omdat Hij alleen wordt geopenbaard door de Heere, wanneer Hij een zondaar, door Gods Geest aan zijn verlorenheid en doemwaardigheid ontdekt, Christus als een gepaste Borg en Middelaar in ons hart wil openbaren. Laten we daarom steeds bedenken, dat Gods Woord, dat de mens wordt gepredikt, wordt verkondigd aan mensen, die van nature los van de Heere staan, gescheiden van Hem willen leven. Het Evangelie is niet naar de mens. Dat ondervinden we pas, wanneer we aan onszelf worden bekend gemaakt. Hoe méér we dan het Evangelie van de Gekruisigde nodig hebben, hoe onmogelijker het wordt aan onze zijde om het aan te nemen. Dat Evangelie vult immers geen tekort, waaraan we zijn ontdekt, bij ons op ; het voldoet niet aan onze behoeften. Neen, de hand des Geestes keert het bestaan van de zondaar om, zijn leven wordt hernieuwd, er heeft een herschepping plaats. Men heeft zich in de geschiedenis der kerk telkens weer trachten aan te passen aan de tijd waarin men leefde. Toen de leidende geesten de nadruk gingen leggen op het redelijk verstaan aller dingen, heeft men gepropageerd, dat ook de Heilige Schrift in zóver Heilige Schrift was, als het verstand haar kon aanvaarden. Maar Gods Woord werd daarmede totaal krachteloos gemaakt, evenals de ontworpen levensbeschouwingen zelf krachteloos werden door nieuwe opvattingen. Zo heeft men het verstaan der Heilige Schrift steeds willen aan-
20
passen aan het optimisme of het pessimisme van de tijd, waarin zij werd gepredikt. Gods Woord, de Bijbel duldt echter dit verraad niet; de Bijbel is méér dan wat wij, mensen er van willen verstaan of künnen verstaan ; zeer zeker is dit het geval, omdat de mens, óók de theoloog, die de bediening des Geestes niet telkens opnieuw ervaart om zijn dwaasheid weg te nemen en zijn verstand te verlichten, de Bijbel niet kan en niet wil verstaan. De dekmantel van het eigentijds-zijn van de Heilige Schrift bedekt dan ook altijd weer de noodzaak der wedergeboorte en de eis der bekering. Daarom juist is de verzoeking, die van de moderne theologie uitgaat, des te ernstiger en des te gevaarlijker. We leven immers in een tijd, die uitermate verward en chaotisch is. In zo'n tijd is het toch wel zéér gewenst, dat met alle ernst wordt vastgehouden aan hetgeen waarbij ons voorgeslacht heeft geleefd en waarin het in de strijd van het leven de troost vond voor tijd en eeuwigheid. 12. Wèg met de dekmantel van aktualiteit. De moderne theologie schijnt zeer bewogen te zijn met het lot van allen, die in deze verwarde en chaotische wereld van de kerk en van de Bijbel zijn losgeraakt. Dat is zéér te prijzen ! Leerheiligheid kan wel eens in ernstige mate de bewogenheid met allen, die van God noch Zijn gebod willen weten, in de weg staan. Ook de Farizeeën spraken minachtend van ,,de schare, die de wet niet wist". De weg om deze schare dan wél te bereiken zou tweeërlei zijn : öf het Woord des Heeren zó duidelijk de moderne mens brengen, dat hij wel moet geloven ; öf echt als christenen in het midden van deze wereld leven, zodat deze afgedwaalde wel christenen zouden moeten worden. Al is het waar, dat hierin wel iets zit, wat ons zou moeten beschamen, blijft het een eeuwige waarheid, dat de mens van nature de waarheid niet kan en niet wil verstaan. Het Woord des Heeren, dat gepredikt of voorgeleefd wordt, zal dan ook een directe, rondweg aanvallende prediking moeten zijn, waardoor de prediker, en ook de christen, die de wereld in gaat, zélf van Godswege is gegrepen, is overweldigd, is tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gebracht. Wil men aktueel zijn, dan hebben we ons niet aan te passen bij de toestand, waarin wij verkeren, of waarin anderen op een bepaald moment geplaatst zijn. Neen ! aktualiteit heeft betrekking op wie wij en anderen op dit moment en op deze plaats werkelijk zijn in onze verhouding tot God en tot onze naaste. Zo was voor Agrippa, voor wie Paulus sprak, aktueel, dat de apostel hem plaatste voor de eis, onvoorwaardelijk te buigen voor Gods Woord en Zichzelf en Zijn verbondenheid aan de zonde los te laten. U weet het: het greep deze
21
koning aan, maar hij wilde de aktualiteit van de toestand, waarin hij werkelijk verkeerde, niet inzien, zeker niet op zich in laten werken. De moderne theologie wil boven alles aktueel zijn; ze wil God, Die nü spreekt, ter sprake brengen; Hij spreekt in deze tijd de taal van de mensen van deze tijd. Die moeten we laten horen. Ook nu moeten we weer zeggen, dat dit een dekmantel is voor het weglaten van die heilsfeiten en van die heilsweldaden, die de moderne mens niet liggen. Maar ook in ander opzicht hebben we hier te doen met een ernstige dwaling. Wanneer er brand uitbreekt in mijn huis, wordt het plotseling aktueel, dat ik een telefoon heb en het nummer weet, dat bij brand gedraaid moet worden. Zo is dan pas het woord der prediking aktueel, wanneer het aansluit aan wat juist die aansluiting nodig heeft. En dat nodig hebben is het werk van de Heilige Geest; het vraagt een door Gods Geest geopend hart. Wat voor die opening door Gods Geest wordt gebruikt, kan de prediker, die zelf geen vreemdeling is van genade, weten. Wat het door schuld getroffen en verslagen hart nodig heeft, kan hij prediken met de bede, of de Heere door Zijn Geest de toepassing wil geven. U weet het w e l ; een Schriftuurlijke onderwerpelijke prediking, dat is een aktuele prediking. Een aktuele prediking is in dit licht gezien juist de boodschap van de Heere, die anders is dan wat de hoorder wenst en verwacht, tenzij er voor die boodschap plaats is gemaakt in Zijn ziel. Een aktuele prediking komt met niet minder dan met de eis der bekering, omdat geen mens recht heeft, onbekeerd voort te leven. Dat is totaal iets anders dan wat de moderne theologie beoogt! Zij wil logisch redeneren, nuchter, zakelijk, vanuit de concrete situatie, vanuit de mens ; zij wil, zo gezegd naar de eis der liefde, zich zó uitdrukken, dat de hoorder verstaat waar het om gaat. Maar wat er mede bereikt zal worden, zal diep teleurstellend zijn. Zó wordt aan het Woord des Heeren de kracht ontnomen om de hovaardige zondaar voor de Heere te doen zwichten. Zo is het Woord des Heeren geen vuur en hamer meer, dat de steenrots van ons hart moet breken ; zo wordt het juist door de moderne mens voor dwaas aangezien ; zo wordt het zout smakeloos. De zogenaamde aktuele prediking sluit maar al te vaak aan bij wat de moderne mens denkt en wil, zonder aan te dringen op waarachtige bekering. Laten we niet vergeten, dat op deze wijze, zelfs voor een aangepaste, pasklaar gemaakte „prediking", de mens, die modern wil zijn, zich zeker niet laat winnen. Zij zal hem wantrouwend maken, omdat alles op alles wordt gezet om de Bijbelse boodschap voor hem aannemelijk te maken ; hij weet best, dat het Woord van God, de Bijbel, hem juist vreemd zal moeten aandoen, omdat hij er buiten staat en omdat hij verwacht, dat het hem ter verantwoording roept, hem
22
er toe zal trachten te bewegen, zijn leven los te laten. Ook de moderne mens weet heus wel, dat de Bijbel helemaal niet bij hem past en dat hij niet bij de Bijbel past. Gods Woord is niet veranderd en kan niet veranderd worden ; het was reeds de Joden een ergernis en de Grieken een dwaasheid. Welzalig de mens, die Christus door de prediking des Woords mag leren kennen als de kracht Gods en de wijsheid Gods !
23
In de 22e jaargang 1969 zijn reeds verschenen De zending van de kerk no. 1 en 2. Wet en Evangelie in de opvoeding no. 3 Naar welke school ? no. 4
I