Bibliotheek
„KOOP DE WAARHEID EN VERKOOP ZE NIET" Spr. 23 : 23
Vierde Jaargang 1951
T HEODORUS
No. 1
DE BEZA
OPVOLGER V A N C A L V I J N
door P. Kuijt.
Uitgave van: Stichting ter leniging van bijzondere noden van studerenden aan de Christ. Kweekschool op Geref. Grondslag, gevestigd te Krabbendijke. Girorekening: -
'
Prot. C h r . Internaat %
„ D e Driestar", •
.
'
Krabbendijke
No.
271600
I. Een jong edelman. De zomermaand had haar intrede gedaan. Het was in het jaar 1519. Ook in het schone stadje Vezelay in Bourgondië, gelegen te midden van lachende wouden, neergedrukt als tegen de flank van een berghelling, genoot men volop van het heerlijk zomers weer. Niet minder het gezin van de koninklijke landvoogd, wiens trots kasteel zijn torenspitsen verheft op de top vaji de berg! Deze koninklijke ambtenaar heeft een gelukkig gezin. Vooral zijn vrouw is geliefd in het stedeke Vezelay. Allen, die in nood en lijden zijn, kijken verlangend uit naar haar komst. Immers met moederlijke zorg troostte ze bedroefden, verpleegde ze kranken, trachtte ze met haar geneeskrachtige kruiden de gezondheid weer te doen rijzen. Het adellijk gezin van Pierre de Bèsze en Maria Bourdelot telde reeds zes gezonde kinderen, vier meisjes en twee jongens. E n alle inwoners van het stille stedeke, daar beneden aanl de voet van het kasteel, ze wisten het: wéér verwachtte de vrouwe van het „Huis" een kindeke. Ieder deelde dan ook in de grote vreugde, toen op 24 Juni 1519 een jonge zoon werd geboren, die Théodore werd geheten. Velen brachten met een bescheiden buiging de blijken van hartelijk medeleven en aanhankelijkheid, toen de kleine door de hofkapelaan werd gedoopt in de fraaie kapel bij het kasteel. Zorgen omtrent de toekomst van zijn jongens behoefde zich de edelman vooreerst niet te maken. Zeker, ze moesten studeren, liefst in de rechten, maar dan stonden op de erve der Roomse Kerk ook vele schone ambten open. Wat, zelfs wanneer de jonge edellieden een jaar of zes, zeven waren, vielen hun reeds de inkomsten toe uit verschillende ambten in de kerk, die door anderen van minder rang werden waargenomen. Théodore was drie jaar oud, toen zijn oom Nïcolaas uit Parijs een bezoek bracht aan de Bourgondische landvoogd. Het viel ieder op, hoezeer die beiden zich tot elkaar aangetrokken gevoelden: de jonge Théodore en het waardige parlementslid uit Parijs, oom Nico. „Hij moet maar met mij meegaan", opperde oom voorzichtig. En na lang en ernstig overwegen werd toesloten: Théodore zou bij zijn oom worden opgevoed. 3
Zó zwaar viel het de moeder haar zevende lieveling af te staan, dat ze hem zelf naar Parijs bracht. „Tot weerziens, Theo", zal ze hem bij haar vertrek met tranen in de ogen hebben toegeroepen. Ach, ze heeft het jongske nimmer weergezien. Ze stierf, kort na haar thuiskomst De voorzienigheid des Heeren gaat over alle dingen. In het bijzonder over het leven dergenen, wier namen staan geschreven in het boek des levens. Zéér in het bijzonder over diegenen, die de Heere later roepen zal tot een gewichtvolle taak in Zijn wijngaard. Dat komt ons tastbaar tegen, wanneer we de levensloop van deze jonge edelman nagaan. Eens lag Théodore ziek, ernstig ziek. Een walgelijke huidziekte, bovendien nog totaal verkeerd behandeld, plaagde de jongen. Hij wist zich geen raad, en wilde de hand aan zijn leven slaan. Juist kwam oom binnen. Hij bleef voor z'n vreselijke handeling bewaard. Niet lang daarna kreeg oom Nicolaas bezoek van een vriend uit Orleans; naast Parijs dè Universiteitsstad dier dagen. A l spoedig kwam het gesprek op zekere Melchior Wolmar, een Duits geleerde, die te Orleans les gaf in de oude talen. Wist die bezoeker misschien, dat het Wohnars als roeping gevoelde liefste bezigheid was, eerst heel voorzichtig, maar dan steeds meer belijnd, de jongens bekend te maken met de door hem beleden eeuwige waarheden uit Gods Woord? Wist die bezoeker, dat hij hier prees een volbloed Lutheraan van het beste slag? We weten het niet. Maar tenslotte is oom Nicolaas zó ver, dat hij dringend verzoekt Théodore en zijn eigen zoon (Theo is dan nog maar negen jaar) mee te willen nemen en ze te brengen op de school van de zo geroemde leraar. Zeven jaar heeft Théodore (juist in de meest belangrijke pe,riode van zijn leven) onderwijs gehad van Wolmar. En méér dan dat! Zelden zullen we een hechtere band tussen meester en leerling aantreffen dan hier. Theo vindt het dan ook de meest treurige dag van héél zijn leven, wanneer de ure van scheiden komt. Wolmar is niet langer te dulden in Orleans; ook niet in Bourges, waarheen Theo hem volgt. Hij moet uitwijken naar Duitsland. Het dringend verzoek van onze jonge edelman om mee te mogen gaan, wordt door zijn vader ten strengste afgewezen. Hij moet in Orleans rechten gaan studeren: dè wetenschap van de toekomst. Met tegenzin wordt hieraan gevolg gegeven en het is een bewijs van grote begaafdheid van deze jonge man, dat hij tenslotte toch als bevoegd meester in de rechten naar Parijs kan vertrekken, waar de Bèsze, of (naar Latijnse uitspraak) Beza, een advocatenpractijk kan beginnen. Zo hoopt zijn vader althans. E r komt evenwel niets van. Beza had bijna al zijn tijd in Orleans besteed aan het lezen van alle mogelijke werken van vroegere geleerden. Hij had zich verdiept in allerlei vormen van wijsbegeerte. Hij had de schone gaven der dichtkunst beoefend in het maken van veel gewaardeerde liederen. Hij had de tijd besteed aan drukke omgang met tal van vrienden en vriendinnen, wier gevierde kameraad hij was. Iemand met keurige omgangsvormen, met fijne beschaafdheid, buitengewoon belezen, hoogst gevat. 4
Dat vrije liefhebberij-leventje werd ook in Parijs voortgezet. E n de vraag rijst: kan dat wel zo dóórgaan? Het geld, al vloeide dat rijkelijk toe uit enkele (door een ander waargenomene) kerkelijke ambten, zou toch ééns opraken. E n dan, hoe moest het aflopen met al die intieme verhoudingen? Het zou toch eens tot een huwelijk moeten komen? II.
Wonderen van genade.
Onze jonge vriend, van edele geboorte, begiftigd met schitterende gaven, verkeerde in groot gevaar. Vlak het Parijse leven, vooral in hogere kringen, in de dagen van.koning Frans I niet uit! De gruwel der zonde woonde in de deftige huizen, waarde rond in de koninklijke paleizen. Beza heeft het aangevoeld, dat het absoluut mis moest lopen. In zijn werkkamer zien we hem zitten.. Het brede, hoge voorhoofd houdt hij geleund in zijn linkerhand; zijn donkere ogen zien droevig naar het portret van zijn vriend Wolmar, dat in hem oproept herinneringen, die nimmer uit te blussen zijn; zijn knevel en vlotte baard zijn nog niet grijs, zoals later na veel strijd en vele zorgen. Op dit ogenblik herkennen we in hem nog wèl de keurige edelman, doch niet de man van taaie volharding en vasthoudendheid van wil, zoals we die straks zullen bemerken. Beza is bedroefd. Hij voelt behoefte zijn hart uit te storten voor zijn beste vriend. Ach, ware hij bij hem Doch daar neemt hij het schrijfgereedschap en zijn pen snelt over het papier. Uren schrijft hij. Telkens valt een traan op het geschrift; hij veegt die achteloos weg. Daar staat het geheim, dat hij slechts aan zijn beide meest intieme vrienden mededeelde: hij heeft zich verloofd met een heel eenvoudig burgermeisje: Claude Desnoz. Haar heeft hij trouw beloofd en straks, wanneer hij openlijk de band met Rome heeft doorgesneden, zal hij met haar trouwen. ' De band met Rome breken ?! ? Daarmee geeft hij prijs alle inkomsten, alle erepoorten, alle roem, die hem wellicht wacht Voor wie de band met Rome breekt, wacht de brandstapel, het schavot! De band met Rome breken? E n dat in zulk een tijd? En dat voor iemand, die is opgegroeid in Rome's leer, voor wiens ogen alléén Rome de alleen-zaligmakende Kerk was; tevens de bron van geld en eer? Hier moet een wonder zijn gebeurd, een wonder van genade! De Heere heeft hem, hoewel hij anders wilde, voor grove uitspattingen bewaard. Nu ziet hij daarin „een krachtig bewijs van de zorg en de liefde, waarmede de Heere Zijn uitverkorenen heeft beloofd te bezoeken". Eens, diep onder de indruk van de majesteit van het Woord van God, zoals Wolmar dat hem voorhield, heeft hij de Heere beloofd met het pausdom te zullen breken. Hij is daarover heen geleefd. Alle indrukken van de ernst des levens waren als wol-ken, haastig óverdrijvend. Het leek hem, alsof de vrolijkheid van het humanisme, en de losbandigheid van het wellustig hofleven méér vruchten zouden afwerpen. Doch dan wordt Beza ziek, ernstig ziek. Zelf dacht hij niet te zullen beteren; 't zou sterven worden, — God ontmoeten 5
Als een lange, zwarte reeks van sombere schaduwen gaat in snel tempo zijn jonge leven langs zijn ziele-oog. Schaamte doet hem blozen. Hoe vreselijk, zoveel schone gaven te hebben vergooid in de zonde. Denk alleen eens aan de wondere dichtgave, die hij ontlastte in tendentieuze liefdeszangen, waarmee hij zijn gezellen vermaakte. E n dan zó voor Gods gericht! Hij wist toch beter. Zijn hartevriend, Wolmar, heeft hem zo anders voorgehouden. Het helpt hem niet te bedenken, dat men hem als onervaren jongeling de wereld heeft ingestuurd, met een overvloed aan tijd en aan geld, twee dingen, die satan het vaak maar al te gemakkelijk maken om zich tot een prooi te maken een jongensziel, die geen steun vindt in het kinderlijk geloof in Hem, Die gezegd heeft, dat de poorten der hel Zijn Gemeente niet zullen overweldigen. O, die glans van het wufte Parijse hofleven, het schijn-schoon van de vriendschap der wereld heeft maar al te lang hem verblind. Nu hij ondraaglijke smarten lijdt aan het lichaam, gaan hem de ogen open. Hij grijpt in wanhoop om zich heen, wil vluchten, maar kan nergens heen. Nergens is uitkomst. De dood, hel en verderf ziet hij voor ogen. Maar in de hoogste nood wordt hij gewaar, dat bij de Heere in de toorn nög een gedenken des Ontfermers is. Die wetenschap is voor hem als een verzachtende pleister op een schrijnende wond. Dan roept hij om genade, uren lang. Steeds stijgt de walging aan zichzelf en onder duizend tranen schreit hij zijn zonden uit. Wat hij lang al geweten had te moeten doen, doet hij nu van ganser harte: „Heere, ik zal openlijk breken met de valse kerk van Rome; ik zal mij van heler harte verbinden aan Uw zo zwaar geteisterde Gemeente, in welker midden ik Uw lof zal verkondigen, als ik weer mag beter worden". Zelf schrijft hij: „Zo is het gebeurd, dat het beeld van de dood, met kracht mij voorgehouden, de begeerte naar het ware leven opwekte. Dat die krankheid werd het begin van mijn genezing en van mijn ware gezondheid. Zo wonderbaar is de werking des Heeren bij de Zijnen, dat Hij door hetzelfde middel ternederslaat, verwondt, èn heelt". Beza mocht van zijn krankbed verrijzen. Hij heeft verstandiger gedaan dan vader Jacob, die bij Sichem alles, wat aan afgoderij herinnerde, begroef. Onze vriend heeft alles, wat hem tot nog toe bond aan de wereld en Rome's valse Kerk (dat kon samen gaan!), weggeworpen als in de diepten der zee, pakte het weinigje, dat hij nog bezat, bijeen en samen met Claude verliet hij zijn vaderland, zijn famiile, zijn vrienden, zijn inkomsten, om Christus te volgen, waarheen de weg ook leiden mocht. Daar gaat de man, eens bestemd voor het heilig priesterambt der roomse kerk. Waarheen? Parijs—Genève. Het zal nodig zijn, om de voor Beza weggelegde taak in Gods Koninkrijk beter te kunnen verstaan, iets te weten van de regering der staten, waarvan Parijs en Genève de hoofdsteden waren. In Parijs dan zetelde de bekende koning Frans I, die reeds in 1515 aan het bewind was gekomen. En wélk een bewind was dat! Door machtige ambtenaren omgeven, heerste de Franse koning als een absoluut vorst. Slechts één wil is er, die gebiedt: 's konings wil is voor ieder wet en regel. 6
Toen onze Théodore met zijn Claude het Parijse leven ontvluchtte, had de Heere reeds, na twee en dertig jaar regeren, Frans I gedaagd voor Zijn geduchte troon. Ontzettend vele kettermoorden had hij op zijn geweten. Hij zal zich óók hebben moeten verantwoorden, dat hij de aan hem toegezonden „Institutie" van Calvijn (in 1536) niet heeft willen lezen; haar terzijde heeft gelegd. Koning Frans I werd opgevolgd door zijn zoon Hendrik II, die gehuwd was met de beruchte Italiaanse dame Catharina de Medici, een vrouw, die we niet beter U kunnen tekenen dan als „de Isebel der zestiende eeuw". We laten hier een overzicht volgen van de familie-verhoudingen in het Franse koningshuis, wat U, bij het lezen van Beza's leven, een idee zal geven van de gevaren, die het Protestantisme bedreigden. Frans I (1515—1547) had één zoon: Hendrik II, gehuwd met Catharina de Medici (1547—1559), de Isebel der Nieuwe Geschiedenis. Zij hadden zes kinderen, van wie in Frankrijk koning zijn geweest achtereenvolgens: Frans II (1559—1560); hij was gehuwd met Maria Stuart,"die in Engeland is onthoofd. Karei IX (1560—1574); tijdens zijn regering was feitelijk zijn moeder de „baas". Hij draagt de verantwoording voor de Parijse Bloedbruiloft. Hendrik III (1574—1589). Een vierde zoon, Frans van Anjou, heeft Willem van Oranje naar de Nederlanden gehaald, zéér tegen de zin van de meeste Calvinistische predikanten (vooral van Datheen). Hij stierf in 1584. Van de twee dochters was de een, Elisabeth, gehuwd met de koning van Spanje, Filips II; de ander, Margaretha, trouwde in 1572 met de zoon van een zéér Godvrezende vrouw: Hendrik van Navarre. Deze schoonzoon van Catharina de Medici volgde in 1589 zijn zwager op, maar werd, om dat te kunnen doen, Rooms. In Zwitserland waren de verhoudingen geheel anders. Genève, prachtig gelegen aan het meer Leman, had al sinds Karei de Grote ( ± 800) een grote mate van zelfstandigheid. Het was het kleinste van alle Zwitserse kantons en werd vóór de Hervorming bestuurd door een bisschop, die dus tegelijk burgerlijk gezag uitoefende. Deze bisschop werd door het volk zelf gekozen en moest onder ede beloven de vrijheden van de Geneefse burgers te zullen eerbiedigen. Het bezit dezer onafhankelijkheid is evenwel een wankel bezit geweest, waarvoor de burgers goed en bloed hebben moeten opofferen. De hertog van het Zuid-Oostelijk gelegen Alpenland had buitengewoon. veel zin in deze stad en weldra had hij de paus aan zijn zijde. Deze trok de bisschopsbenoeming aan zich en benoemde een prins van Savoysen bloede tot bisschop. De strijd, die hier jarenlang aan één stuk uit is voortgevloeid, zullen we niet beschrijven. Het regende banbliksems van het Vaticaan. Laten we evenwel niet menen, dat achter deze strijd om de vrijheid iets meer zat, dan wat deze wereld biedt. Dooi' alle eeuwen heen was nog Genève's bevolking, vertegenwoordigd in de Raad der Tweehonderd, vervuld geweest met libertijnse geest. Genève was nog geen Wittenberg! *De Geneefse patriotten hier zijn later even afkerig van de leer der Reformatie als van het opdringerige pausdom! Nóóit zouden zij hebben gevraagd naar de prediking van een Willem Farel, die in het jaar 1526 als 7
het ware zijn „veldtocht" begon onder de fiere, moedige, kloeke Zwitsers. Met de „aanstelling" tot prediker voorzien, hem door het kanton Bern verleend, betrad hij ook Genève, De hertog van Savoye vroeg aan Karei V troepen om Genève te veroveren voor zijn doel. Dat doel is nooit bereikt! De Heere zond één eenvoudig man, Farel, die binnen de stad „de oorlogen des Heeren" zou voeren. Tegen alle schimp en smaad in mocht hij uitroepen: „Ik ben geen duivel, hoor! Ik ben een afgevaardigde van Jezus Christus, door God gezonden". Men wilde hem in de Rhöne werpen, maar tegen het geschreeuw: „Slaat de Lutherse hond dood, verdrinkt hem!" hield hij vol :„Geweldenaars, spreekt de woorden van Christus, en niet die van Kajafas". Héél langzaam ging de arbeid voort. Farel hield zich even op de achtergrond, maar zijn vriend Froment begon een schooltje. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. E n via dat schooltje deed de Heere wonderen. A l hebben Karei V en paus Clemens VII getracht dit vuurtje uit te trappen, al sloten zij met de hertog van Savoye verbonden, al werden de Protestanten wreed vervolgd, de Reformatie vond voortgang. En het behaagde de Heere aan Willem Farel en zijn vriend en medestander Pieter Viret de reeds zo bekend geworden schrijver der Institutie toe te voegen: Johannes Calvijn (1536). En in 1541 belooft de Geneefse bevolking onder het opsteken der handen de openbare godsdienstoefeningen getrouw te bezoeken, de kinderen op te voeden in de vreze des Heeren, alle ongebondenheid en onzedelijk vertoon na te laten, eenvoud te betrachten in kleding en levenswijze. Godslastering, onkuisheid en andere zonden werden met gevangenneming of verbanning gestraft. Voerde de hervormer te Wittenberg nog steeds een felle strijd tegen Rome, binnen Genève wacht Calvijn de strijd tegen Rome, èn tegen het pantheïsme, èn tegen allerlei vorm van ketterij, terwijl hij vandaaruit geroepen is een wakend oog te laten gaan over geheel het werk der Reformatie, dat in schier alle landen van West-Europa voortgang, doch ook heftige bestrijding vond. Zo was de toestand, toen op de 28ste October 1548 Beza met zijn vrouw te Genève, Calvijns wachtpost aan het meer van Leman, betrad. Genève Hoevelen hadden daar al niet een veilige schuilplaats gevonden! Zó werd deze stad het hoofd en het hart van de Gereformeerde Kerken van Zwitserland, Frankrijk, Nederland, Schotland. Genève De stad, waar Beza meer dan vijftig jaar zal vertoeven, om („als een schildknaap aan de zijde van zijn ridder") Calvijn bij te staan in deworsteling des geloofs tegen alle vormen van on- en bijgeloof. Straks, wanneer Calvijn in 1564 de eeuwige ruste ingaat, wordt Beza als diens opvolger van grote betekenis voor Gods Kerk. Wondere wegen des Heeren! Groot is Zijn zorg over Zijn Gemeente, waaraan Hij heeft toegezegd: „Ziet, Ik ben met ulieden, tot aan de voleinding der wereld". Amen". !
Leraar te Lausanne. Plechtig werd begin November 1548 — het was Beza's eerste gang naar
de kerk te Genève — het huwelijk door Calvijn bevestigd tussen Théodore de Bèsze en Claude Desnoz. En plechtig klonk door de schone St.-Pieterskerk het eerste vers uit Psalm 91 van Marots psalmberijming: „Car voici que Dieu dit de toy D' ardent amour m' honoure: II sera garanti par moy Car mon nom i l adore." Het was, alsof ieder het aanvoelde: de Heere heeft Zijn Kerk een man toegevoegd, die haar zal zijn als een held, een groot veldheer, toegerust tot de strijd, die hem wacht, door de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs, Jezus Christus. Beza was toen juist de 29 jaren gepasseerd. Breedgeschouderd, rijzig van gestalte, stond hij daar in het midden van Calvijns gemeente; diep ontroerd vanwege de leiding, die de Heere met hem hield. De schone talenten, hem geschonken, zijn helder verstand, scherp oordeel, buitengewoon geheugen, zeldzame welsprekendheid, mag hij nu gaan besteden in de dienst van de. Koning der Kerk. Lang zou hij evenwel niet in Genève verblijven. Het nabijgelegen Lausanne, waar Pieter Viret arbeidde, riep hem als leraar aan de school, aldaar. Na een verblijf van negen jaar (1549—1558) zal hij zich evenwel voorgoed vestigen in Genève. Deze jaren heeft Beza bewonderenswaardig veel arbeid mogen verrichten. In korte trekken zullen we daarvan iets mededelen. Beza gaf les in de Griekse taal, de taal waarin oorspronkelijk het Nieuwe Testament is geschreven, toen het werd ingegeven door de Heilige Geest. Behalve deze taal beheerste hij het Hebreeuws, de taal van het Oude Testament, en het Latijn, de taal der wetenschap dier dagen, volkomen. Ik betreur het geen Latijn te kunnen lezen, zodat ik het oordeel over de vele gedichten in het Latijn aan anderen moet overlaten. Zo ligt hier vóór me een gedicht, dat Beza maakte in een tijd van ontzettende beproeving. In het voorjaar van 1551 brak de gevreesde pest, ,,de zwarte-dood", uit in Lausanne. Hele gezinnen stierven weg. De school van Beza stond leeg. Vreselijke angst was van de gezichten der overlevenden te lezen. E n ook op Beza legde „de zwarte-dood" zijn grauwe hand. Zou nü zijn arbeid al eindigen? Ds. Viret schreef aan Calvijn: „Gisteren gevoelde Beza zich onder de avondprediking niet wel, vandaag voelde hij steken en pijnen in de onderbuik, en hij vreest ook aangegrepen te zijn. O, Heere! welk een verlies zou de Kerk, ja, de hele geleerde wereld lijden, zo U hèm van ons wegneemt!" Diep-bedroefd is Ds Viret. Calvijn niet minder. Hij betreurt hem, alsof hij reeds gestorven ware. „Ik moest geen mens zijn, als ik hem niet beminde; hem, die mij meer dan broederlijk liefheeft, die mij als een vader eert", schrijft Calvijn. En verder: „Veel smartelijker evenwel ware het verlies, dat de Kerk'zou lijden, zo deze man, van wie ik zeer groot voordeel voor de Kerk verwacht, reeds in het begin van zijn loopbaan werd weggerukt". Let er eens op, vrienden, hoe deze mensen elkaar liefhadden en waardeerden! Moge het nóg zo zijn onder 's Heeren knechten 9
Beza's ziekbed staat niet alléén, geschuwd door ieder ander. Zijn vrouw zit aan zijn bed. Ze schrijft Twee van Beza's schoonste gedichten zijn uit zijn ziel gevloeid in deze ogenblikken, waarin de doodsschaduwen over hem heen strijken. Eén in het Frans, één in het Latijn. Hij verlangt ontbonden te zijn. Hij ademt nog, al staat hij op het punt van te sterven. Klagen? Hoe zou hij? Zeker, hij is een balling; hij gaat héén vóór het einde zijner dagen; hij sterft als een arme man, terwijl hij vroeger rijk met goederen was bedeeld. Maar met zijn ganse hart heeft hij geleerd hemelse schatten te zoeken en zulk een is met heel weinig hier beneden tevreden. En nu ? „Ik snel naar omhoog, verzekerd van het betere leven, waarin ik mij niet kan bedriegen", roept hij verlangend uit. Welk een getuigenis! Als door een wonder heeft de Heere evenwel Beza opgericht en aan zijn geliefde broeders wedergegeven. Dan laat hij de Gemeente des Heeren zingen. Clément Marot had 30 psalmen berijmd. E r was dringend behoefte aan een Frans berijming van alle psalmen. Zó sterk was de begeerte naar deze psalmen, dat ze stuk voor stuk Beza als onder de handen werden weggehaald. Hij biedt ze in een voorrede aan aan de „kleine, doch de wereld overwinnende kudde". Voor deze kleine schare ruist opnieuw de aan liederen zo rijke harpe Davids. „Hier is troost voor wie zuchten, spijze voor wie hongeren, versterking voor wie lijden, hope en vertrouwen voor moedelozen!" Wijd, rondom, in de velden, langs de schuimende boorden van het meer van Léman, wordt de lof des Almachtigen bezongen. Ja, zelfs op der Alpen hoogste toppen weerklinkt de naam des Heeren in psalmgezang. De heren W. Franc en Claude Goudimel vervaardigden de wijzen (melodieën) voor deze psalmen. Datheen zou ze later overnemen voor de Kerk in de Nederlanden. Niemand zal kunnen beschrijven van welk een zegen Beza's psalmberijming is geweest voor des Heeren Gemeente; zij gaf moed, als de roomse wolvin met opgetrokken klauw aansloop op Gods erve; zij was een bron van kracht onder de bediening des Geestes, wanneer Frankrijk's „bleke tyran" (Beza noemt Hendrik II zo), omringd door zijn bloeddorstige gezellen, de vlammen doen oprijzen, die zovele martelaren, hebben doen verkolen. Beza heeft evenwel ook op andere wijze de kudde Christi, wijd en zijd • verstrooid, mogen versterken. Hij hield in Lausanne Bijbellezingen; hij bestudeerde daartoe nauwkeurig de grondtekst en vertaalde deze in het Latijn, de taal der geleerden dier dagen. Het is een werk geweest van jaren. Het doel was de roomse (Latijnse) vertaling, „de Vulgata", opzij te drukken, alsmede andere vertalingen, die van de Bijbel een verhaal hadden gemaakt in „courantenstijl". Beza meende terecht dat de taal van de Bijbel „hoog moet zijn en edel; de zinsbouw streng, sober, eenvoudig, kort. De adem van het oorspronkelijke moet door de vertaling gaan. Want de Bijbel is geen volksalmanak, maar een heilig boek". 10
Beza heeft deze Bijbelvertaling' ook voorzien van verklarende kanttekeningen. Zijn tijdgenoten hebben hem beschuldigd, dat hij hierin zich veel te veel heeft gehouden aan de leer van Calvijn, en dat het mis is, zich uit sympathie voor een persoon niet vrij te kunnen bewegen in de uitleg der Heilige Schrift. Ons evenwel is hij er des te liever om. Het bloed moest ook zijn roomse collega's wel gaan koken, wanneer ze zagen, hoe de vervalsingen van de reeds eeuwen oude Vulgata nu aan het daglicht kwamen. Altijd weer staan we verwonderd over de buitengewone kennis, werklust en werkkracht van de mannen, die de Heere in die tijd verwekte. We vragen ons af: waar haalden ze de tijd vandaan? Beza was toch geen professor, bijgestaan door een hele staf van assistenten en wie een omvangrijk bronnen-materiaal ten dienste staat. Hij was geen kamer-geleerde, die alles rustig kan overwegen en dan, eindelijk, kan neerschrijven, wat hij op grond van veel onderzoek meent te kunnen verantwoorden. Hoe duidelijk komt daarom aan het licht, dat de Koning der Kerk deze mannen begiftigde met een ruime mate des Geestes, waardoor niet alleen hun verstand werd verlicht, maar waardoor ze ook door genade mochten verstaan, wat de Heere heeft geopenbaard tot zaligheid der Zijnen. Om enigermate een indruk te krijgen van wat deze mannen te doen stond, moeten we eens met Beza op reis gaan. Niet voor plezier! Beza heeft geleefd om anderen te helpen. E n hulp werd er gevraagd, aanhoudend, vooral door de Franse christenen. „Ik schaam me waarlijk voor ons gebrek aan bekwame predikanten", schreef Beza aan Calvijn, toen het niet meer mogelijk was te voldoen aan het dringend verzoek om 'toch te voorzien in de bediening' des Woords. Steeds heeft er een nauwe band bestaan tussen de Zwitsers en de Franse Hugenoten. En niet minder tussen Calvijn en Beza, en de Waldenzen. U weet, hoe deze Waldenzen steeds het mikpunt zijn geweest voor de giftige pijlen van Rome. Ontzettend zijn de gruwelijke vervolgingen geweest, die deze mensen, levend in de vreedzame dalen van het hoogland van Auvergne, hadden te lijden. Zou het de Reformatoren in Genève en Lauasanna niet ter harte gaan. wanneer het vooral te doen was om de predikanten, meest geliefde pleegkinderen van hun scholen? De woede van de Franse koning, Hendrik II, ontbrandde in 1556 opnieuw. Samen met Willem Farel trok Beza naar Duitsland, het land van Luther. In Straatsburg kwamen ze in aanraking met de Lutherse predikanten, wier hulp ze inriepen om mede te getuigen tegen de vervolgingswoede in Frankrijk. Misschien konden de Duitse vorsten wel wat doen! Deze reis heeft echter ook nog een ander doel gehad. Met moeite was de eenheid bewaard gebleven tussen Genève, Bern en andere hervormde Zwitserse kantons. Zou ook de klove te overbruggen zijn tussen de Gereformeerden en de Luthersen? Daartussen zat een heel moeilijke kwestie: de leer omtrent het Heilig Avondmaal! *. Het resultaat van enige besprekingen dienaangaande bleek nogal moedgevend. Farel en Beza hadden de leer omtrent het Avondmaal, zo die werd beleden door de „Zwitserse en Waldenzische Kerken", op schrift gesteld. 11
Gezantschappen van Duitse vorsten togen naar Parijs en men liet de geweldoefeningen tegen de Waldenzen even rusten. Meest evenwel vanwege de verwarde binnenlandse ongeregeldheden. Farel en vooral Beza, hebben van deze reis later de grootste narigheid ondervonden. De Luthersen maakten veel ophef over de bovengenoemde op schrift gestelde verklaring van Beza: ze zouden de overwinning op hem hebben behaald. „Lees de verklaring maar eens", zeiden ze. „Die heeft het tweetal Gereformeerden, waarmee we confereerden, zelf geschreven". In minder dan geen tijd stond heel de Kerk in lichter laaie. In Bern, in Straatsburg, in Genève, in Zürich, overal werd druk over deze zaak gesproken. En maar al te graag gebruikte men in Bern en Zürich dit voorval om tegen Calvijn te keer te gaan over de onvoorzichtigheid van zijn beide vrienden, Farel en Beza. Het was dus toen, als nu: niets nieuws onder de zon! Droeve verdeeldheid onder Gods knechten. Ieder ijvert voor zijn eigen huis. E n om persoonlijke veten uit te meten worden maar al te vaak leergeschillen gebezigd. Zo kwamen er klachten van mannen, in Gods Kerk zéér gezien, binnen: van Bullinger en Martyn bijvoorbeeld, beiden arbeidende in Zürich. Die arme Beza kreeg klappen van alle kanten! Wat zouden we gaarne deze hele, hoewel droeve historie, met U nagaan; ze is zo leerzaam voor deze dagen. Calvijn krijgt een klachten-brief, maar weet nog van niets. Hij gaat er niet op in, maar w i l eerst Beza zélf horen. Maken wij, ook in ons kerkelijk leven, er gewoonte van om een zaak van twee kanten te bezien? Hoe dwaas, om zonder beide partijen te hebben gehoord, op een aanklacht in te gaan! Beza geeft dan inlichtingen. Hij gevoelt, dat hij erg onvoorzichtig is geweest. Hij had uit liefde voor de waarheid en voor de eenheid van Gods Kerk niet gerekend met allerlei gevoeligheden, die bij oudere collega's zouden opkomen, wanneer hij, de jonge Beza, wat mocht bereiken. Martyn geloofde nu, wie éérst zijn tegenstanders waren. De oude leraar Bullinger was erg boos. Er deugt van het werk van Beza niets! Wat er aan mankeerde, schreven ze niet. Tot grote geruststelling van Beza en Farel zegt Calvijn: „Ik keur de verklaring, die U gaf, goed; ze is gegrond op Gods Woord". Calvijn heeft zijn jonge vriend Beza in bescherming genomen en hem verontschuldigd in Zürich. Het is opmerkelijk met welk een voorzichtigheid hij heeft getracht de vrienden in Bern en Zürich milder te stemmen. Het moet hem wel tot grote blijdschap zijn geweest, dat dit mocht gelukken. Nog geen jaar later (September 1557) brak in Frankrijk een vreselijke vervolging uit. Het begon, toen een door priesters opgeruide menigte in Parijs aanviel op een woning, waar men samen was gekomen om Gods Woord te horen. Toen het Calvijn ter ore kwam, zond hij onmiddellijk weer Beza en Farel naar Bern, en dan naar Duitsland, om door hun tussenkomst aan 12
het Franse hof op vrede aan te dringen. Tenslotte komen ze na lange, moeilijke tochten in Worms (Duitsland), waar juist een vergadering wordt gehouden van Lutherse predikanten. Voor het eerst ontmoet Beza daar Luther's medestander (Luther was al in 1546 overleden) Melanchton. Beza bracht daar de boodschap van Calvijn over: helpt toch, geliefde broeders, de arme Gemeenten in Frankrijk! De uitwerking van Beza's vurige pleitrede om hulp stelde diep teleur. De Franse Gemeenten handelden verkeerd. Hun leer wilden ze. wel eens op schrift gesteld zien. De Luthersen hadden weinig zin om dopersen. aanhangers van Servet, of libertijnen, bij te staan „Er gaan zoveel kwade geruchten over de volgelingen van Calvijn ", zei men. Beza wees eerst op de catechismus van Calvijn. (Deze was reeds in acht talen overgezet.) Daarmee werd geen genoegen genomen: de geruchten moesten worden tegen gesproken. Hoewel met vreze in het hart, gezien hetgeen al eerder was voorgevallen, verdedigde Beza schriftelijk de leer van de Franse Hugenoten en Waldenzen tegen allerlei verdachtmaking. Men nam er genoegen mee en, getrouw aan het gegeven woord, werd een Duits gezantschap naar Parijs gezonden. Helaas! het mocht niet baten. Als duivels vielen de roomsen op Gods volk aan; zelfs werden de martelaren voor de ogen der gezanten naar de folterplaatsen geleid. Beza hoopte nu op vereniging van Gereformeerden en Luthersen. Terstond heeft hij de vrienden van Zürich op de hoogte gesteld en vurig gepleit voor zijn ideaal: vereniging! Hoe moet het Beza te moede zijn geweest, toen hij van Bullinger een brief kreeg, zó scherp, dat we in gedachten onze jonge vriend beurtelings zien blozen en verbleken van ontroering, wanneer hij dit schrijven doorneemt. De anders zo bezadigde Bullinger beukt op het hoofd van de jonge dienstknecht in Gods wijngaard met zware slagen. Wat verbeeldde die zich wél! Het is niet kwaad voor hem geweest. Wanneer we jong en vurig zijn, hebben we vaak meer moed dan beleid; meer oprechtheid en welmenendheid dan mensenkennis; meer vurige hoop dan voorzichtigheid; we denken, dat alle mensen het even goed en even echt menen als wij, en we houden er veel te weinig rekening mee, dat we moeten rekenen met ouderen, met vermeende rechten van anderen, met heel de gemeenschap, waarvan wij maar een héél klein deeltje vormen. In een lange brief aan Calvijn weent Beza als het ware aan diens hals, als een kind. Het ergst van al vindt hij het, dat men niet openlijk tegen zijn geliefde vriend en vader, Calvijn, durft op te komen, maar dat er toch tussen de regels door zulk een wantrouwen speekt tegen de man, van wie Beza zo zielsveel houdt. Kunnen we hem verstaan, wanneer hij schrijft: „Och, mocht de Heere mij op de een of andere wijze uit deze plaats verlossen; zolang Hij mij hier laat, hoop ik evenwel gewillig mijn plicht te doen". » Hij eindigt met: ,,De Heere beware TJ, mijn vader, en de gehele Kerk". Nog voor een derde keer is Beza in die jaren op reis gegaan. Weer in verband met de vreselijke vervolging in Frankrijk. 13
Met grote droefheid heeft Beza toen moeten ervaren, dat wat hij had' 'gemeend.nog eens te zullen beleven, als een damp vervloog. De klove tussen Gereformeerden en Luthersen werd steeds groter. In Beza's ogen hebben meerdere malen tranen geblonken, toen hij dit al moest gadeslaan. De leraar van Lausanne, die we slechts even zagen tussen zijn 700 leerlingen, waarvan hij de ziel was, had aller liefde en achting. Verlangend keek men weer uit naar zijn terugkomst, wanneer hij maanden aan één stuk in dienst van Gods Kerk op reis was. Bittere ervaringen had hij in de jaren, die' nu waren voorbijgegaan, opgedaan. Hem was weer duidelijk geworden, hoe moeilijk het is veten te vergeven en te vergeten, en hoe heus-goed-gemeende-pogingen vaak worden „beloond" met verdachtmaking, lastering, of wantrouwen. In deze leerschool heeft de Heere Zijn knecht bereid voor de taak, waartoe hij in Genève weldra wordt geroepen. Beza als predikant en professor te Genève. De 5de Juni van het jaar 1559 is een bijzondere dag gewéést in het leven van Calvijn. De machtige gewelven van de St.-Pieterskerk te Genève overkoepelen een grote schare predikanten en professoren, scholieren en burgers. Ja, ook scholieren! Calvijn had een warm hart- voor de jeugd. E n meer dan wie ook zag hij de noodzakelijkheid hen te onderwijzen in de zuivere leer der waarheid. Vandaar zijn ijver voor de stichting van een hogeschool (wij zouden zeggen een Gymnasium). Op bovengenoemde datum is deze school geopend; de samenkomst, daartoe belegd in de St.-Pieterskerk, moet voor Genève's grote hervormer wel een zeer blijde dag zijn geweest. Zijn hart verheugde zich in God. Dat bleek wel in zijn openingsrede, waarin hij kort en zakelijk (naar zijn gewoonte) uiteenzette het groot belang van de school en te kennen gaf, dat heel het tot-stand-komen van de school een gave Gods was. Onder degenen, die benoemd zijn om les te geven aan deze, straks zo doorluchte school, behoorde ook Theodorus Beza. De Raad van Genève en de gezamenlijke predikanten hebben hem benoemd tot rector. In deze kwaliteit zien we dan ook de nu veertig-jarige Fransman de •kansel beklimmen, waar hij zijn eerste academische rede houdt over de oorsprong, de waarde, de noodzaak en het nut der scholen. De leerlingen, die tot de school werden toegelaten, moesten vóór hun inschrijving de belijdenis ondertekenen, die Calvijn voor dit doel had opgesteld. Aan deze school gaven Calvijn en Beza les in de theologie. Met al de liefde van hun hart en met de grote gaven, die de Heere beiden had geschonken, hebben ze zich tot het einde van hun leven gegeven aan deze school, die voor heel West-Europa, en niet het minst voor de Nederlanden, van zulk een grote betekenis is geweest. Uit een lijst van studenten, die ik ter inzage kreeg, blijkt, dat er bijvoorbeeld in de jaren 1579, 1580, 1581, 1582, 1583, 1584 ingeschreven waren respectievelijk 13, 21, 4, 10, 6, 11 verschillende Nederlandse studenten. Hieruit blijkt terstond, van welk een grote waarde deze school ook -voor ons land is geweest.• 14
' We komen straks nog even terug op de waardering, die er in ons land bestond voor het Gymnasium in Genève. Veel en veelomvattend is het werk van Beza in Genève geweest. Als predikant was hij bij Gods volk om zijn heldere, bevindelijke prediking bijzonder geliefd. Niet alleen trad hij op voor de Gemeente van Genève, maar vreemdelingen, die soms bij duizenden i n de stad vertoefden, vluchtelingen uit Frankijk, die er een schuilplaats vonden, nieuwsgierigen, die eens een kijkje kwamen nemen, van allerlei slag mensen vond men in de stampvolle kerken, waarin hij zijn preken hield. Het opmerkelijke in zijn preken is het steeds weer terugkomen op de noodzakelijkheid om de Schriften te kennen. Ieder waar christen zal zich aan Gods Woord alléén moeten houden. In het geloof, dat God? Geest werkt in de harten voor Gods uitverkoren volk, ontmoeten we steeds twee zaken: het inwendige, dat de Heere in het hart werkt en dat nooit nagemaakt kan worden en het uitwendige: de kennis van hetgeen de Heere door profeten en evangelisten omtrent de weg der zaligheid heeft verklaard. Dat kan ook niet anders,, want de waarheid der Schrift is gegrond op de autoriteit Gods, waarvan Gods volk bij bevinding kennis krijgt. Alle menselijke redenering, ook al zou die een bevindelijke schijn hebben, moet wijken voor elke uitspraak van Gods Woord. Beza wil dan ook^ dat de plaatsen der Heilige Schrift letterlijk worden aangehaald en duidelijk worden verklaard, wanneer ze in de prediking te pas komen. Na de Schriftverklaring komt Beza dan telkens met: „Mijne hoorders, we hebben hier veel te leren en van allerlei aard". Scherp is dan Beza in de toepassing, want de waarheid is in de hand van deze prediker als een kostelijk zwaard. Hij toont de Werkmeester, Die het smeedde, maar ook verricht hij er het hem opgedragen werk mee; hij hanteert een wapen, dat machtig is in de strijd, een wapen, dat ook afsnijdt, stoot, doodt. Vele van zijn predikatiën zijn in druk verschenen, in het Frans; het is mij niet bekend, of er ook in het Nederlands vertaald zijn. We zouden veel te uitvoerig worden, wanneer we nagingen, welk een arbeid Beza heeft verzet als professor. Wel willen we gaarne van de gelegenheid gebruik maken om hem te zien als de collega van Calvijn en daarbij nog eens te wijzen op de grote achting en liefde, die Beza voor zijn geliefde vriend koesterde. Deze liefde en achting komt dan het meest openbaar, wanneer Calvijn in moeite, in verdenking, in zorgen komt. Velen verlaten dan juist, wie ze eerst zeiden te beminnen. Hier is het anders! We denken aan de geschiedenis met Michaël Servet, die tot op deze dag zoveel stof heeft doen opwaaien. In het bijzijn van Wiilem Farel werd deze dwaalleraar in 1553 verbrand. De Raad van Genève meende niet anders te kunnen en te mogen handelen. E n Calvijn was mede van oordeel, dat er geen andere weg was . om Gods Kerk te vrijwaren voor het verkondigen van zulke geraffineerde en verderfelijke dwalingen. Jaren later duikt deze kwestie weer op. Ook in ons land. We denken aan verschillende boekjes, vooral van de zijde der Remonstranten, „over het straffen der ketters". In 1559 bijvoorbeeld komt Beza in het geweer tegen iemand, die 'Servet wil verdedigen. De leer betreffende het ambt van Christus, betreffende 15
de Drieëenheid, betreffende het Avondmaal, de Doop, de Rechtvaardigmaking, de vrije wil, de staat der zielen, na de dood, zou nutteloos, in ieder geval geenszins ter zaligheid noodzakelijk zijn. zaligheid noodzakelijk zijn. Opmerkelijk, dat al deze leerstukken tot op de huidige dag nog in het gedrang komen! Men meende, dat Joden en Turken toch ook, zonder het geloof in. al die leerstukken, zalig konden worden. Die Calvijn ook met zijn doordrijverij over dit en dat. Soepel zijn! Verdraagzaam! Beza noemt kortweg heel dit geschrijf godslasterlijk. Hij gaat niet mee met degenen, die beweren, dat de dagen van Elia voorbij zijn, toen de Baaispriesters werden geslacht aan de beek Kison. Neen! de overheid mag en moet de ketters straffen. Immers, welk een schade richt dit soort mensen niet aan! Wie iemand vrije teugel laat om de ware dienst van God te bederven, ontsteekt een brand, welke wellicht nauwelijks door de ondergang van een oneindig getal mensen kan worden uitgeblust. Gods zwaarste toorn juist rust op het bederven van de ware godsdienst. Zou dan de magistraat niet tegen ketters, godslasteraars en goddelozen, strenger moeten optreden dan tegen wie ook? De overheid heeft toch de ere Gods te handhaven en de maatschappelijke samenleving en ordeningen in stand te houden! Op voorbeeldige wijze heeft Beza de zaak van Calvijn's optreden tegen Servet verdedigd, alsmede de handelingen der Geneefse magistraat. Hij komt tenslotte in zijn werk hieromtrent tot de volgende conclusie, ook voor deze tijd van groot belang: 1. De overheid moet haar bevoegdheid in dezen niet te buiten gaan, maar het beoordelen der ketterij zelve overlaten aan de Kerk. 2. Zonder aanzien des persoons moet zij daarna zijn een wreekster voor degene, die de ere Gods aanrandt. 3. De straf moet overeenstemmen met wat de ere Gods eist, met wat Zijn Majesteit toekomt, met wat het meest dienstig is om de vrede en de eenheid der Kerk te handhaven. 4. Deze straf mag pas toegediend worden na nauwkeurige kennisname en na overweging van alle omstandigheden, waaronder de ketterij wordt verbreid. Beza meent, dat inzake het geval-Servet aan deze voorwaarden is voldaan. Zijn geschrift is van grote betekenis geweest. Niet dat de tegenstanders waren overtuigd; dat verwachtte hij ook niet. Doch hij meende niet te mogen zwijgen, omdat in Calvijn een dienstknecht Gods werd aangerand en daarmee Gods eer geschonden. Bovendien zouden wellicht ook vele medestanders door al het dwaas geschrijf der vijanden tot afval worden gebracht. Als een kind hing Beza aan „vader" Calvijn. Wanneer deze ziek is, bloed spuwt, en denkt te zullen sterven, valt Beza in het bijzijn van de lijder op de knieën voor de Heere en tot roem van Gods goedertierenheid mag hij getuigen, dat op zijn bede de vloed werd gestuit en dat Calvijn aan de gehele Kerk weder werd gegeven. U kunt begrijpen, hoe het Beza moet hebben aangegrepen, toen de Heere op 27 Mei 1564 Calvijn thuis haalde en verloste van zijn zware post, waaraan hij zijn leven had gegeven, waarin zijn levenskrachten waren weggevloeid. ló
Wanneer Beza hierover schrijft, dan wordt het ons, vooral in deze dagen van strijd, twist en tweedracht, wonderlijk te moede. Hier een collega zonder afgunst; iemand, die een ander uitnemender acht dan zichzelve; een persoon, die gaarne genoegen wil nemen met twee delen van de geest, die de Heere had zijn meester geschonken. Neen! verwacht toch geen toeschrijving vol mensen-verheerlijking. Ze is eenvoudig; even eenvoudig als de zerksteen, die Calvijns graf straks zal afdekken: zonder tooi, zonder uitwendige sier. Wat hem slechts bezig houdt, is het werk des Heeren, dat in de grote Hervormer openbaar kwam. Het is de roem taal, Gode tot eer, voor wat hem (Beza), voor wat heel Gods Kerk werd geschonken in een man, die zelf dit niet heeft gezocht, noch gewild. „De treurigheid van wat ik in hem verlies, verandert in vreugde over zijn gewin. Ik ontvang, daarop ziende, volkomen voldoening en tevredenheid met Gods voorzienig beleid. De Heere heeft Calvijn verwekt en aangewezen om, door Zijn grote barmhartigheid, een uitnemend dienaar te zijn in Zijn Kerk. ' Hij heeft hem geroepen, op een tijdstip, dat Hem goeddacht, door het middel,, dat Hem behaagde, op een plaats, welke Hij door Zijn loutere en souvereine genade daartoe verkoos. Hij heeft hem geleid, versterkt, met heilige standvastigheid gewapend tot op de dag van zijn dood. Zo mocht hij Gods volk bouwen door zijn mond en in zijn geschriften, èn door zijn leven (die met elkaar in volkomen overeenstemming waren) op het enig fundament, Christus". Zonder enige pracht of praal, doch onder groot geween van vrijwel heel de stad, is zijn lichaam, gewikkeld in een stemmig doodskleed, en gelegd in een zeer eenvoudige houten kist, neergelaten in een groeve op de gewone begraafplaats, het „Plein palais". „Daar ligt hij nog heden", schrijft Beza, „daar verwacht het lichaam de opstanding, van welke hij ons onderwezen heeft en waarop hij zo standvastig hoopte". Niet alleen professoren gingen achter de baar, of de edelen 'der stad. Neen, wenend hadden mede de mannen en vrouwen der stad zich daarom geschaard. Beza schrijft nog, dat zijn geliefde meester 55 jaar heeft geleefd, op één maand en dertien dagen na; dat hij precies de helft daarvan door mocht brengen in de heilige bediening, en dat hij, in spreken en schrijven, aan de leer, die hij van de eerste dag af heeft verkondigd, nooit iets heeft veranderd, verminderd of bijgevoegd. De goddeloze kon hem nooit horen zonder siddering; de vrome niet, zonder hem te beminnen en te eren". Welk een getuigenis, mijne vrienden! We mochten wel ter harte nemen, wat Beza op een andere plaats van Calvijn schrijft: „O, Christelijke Kerken, laat u, hoe ook de nijd raast, nog steeds onderrichten door Calvijn, die nog leert, nadat hij gestorven is". Beza, als opvolger van Calvijn. Wat een wonder, wanneer een man ons ontvalt, die gezag bij het volk heeft verkregen, een man, versierd met grote gaven, die de eer en het welzijn der Kerk steeds heeft gezocht, — wat een wonder, zeiden we, wanneer dan, als in Genève, de talrijke predikanten en ook de stadsraad éénstemmig zijn in hun oordeel: wij verkiezen allen Beza tot onze pra?ses. 17
Zo'n prasses had ontzag'lijk veel werk en een grote verantwoording. Zeer gewichtige zaken kwamen aan de orde, iedere dag moest hij spreken voor een aandachtige en goed luisterende schare, drie maal in de week preken, eenmaal per week een openbare disputatie leiden over een Schriftuurplaats; de behandeling van alle kerkelijke zaken, processen, de uitoefening der tucht, en zoveel meer waren hem toebetrouwd. Calvijn had dit werk jaren gedaan, zonder ooit „een paus" te worden. „Tegenover zijn mede-broeders heeft hij zich nimmer enig ongewettigd, gezag aangematigd", kon men getuigen. Oorspronkelijk was het de bedoeling, dat er ieder jaar een andere „moderateur", of voorzitter werd gekozen. Maar wie kan Calvijn vervangen? Ook Beza werd veertien jaren aanéén hiertoe verkoren. Toen wilde hij het zelf niet meer. De Raad wilde er niet aan, maar is eindelijk op Beza's aandrang bezweken: hij stelde zich niet meer herkiesbaar. Neen! Beza heeft geen kroon of troon begeerd in Gods Kerk. A l wat „troon" wilde worden, heeft hij vernietigd. Hij is geweest in de Kerke Christi, als een, die dient. Dat dienen komt inzonderheid uit ten aanzien van de jeugd. Die jeugd was in Genève heus niet het vijfde wiel aan de wagen. „In de opvoeding der jeugd ligt de toekomst der Kerk", zeide eens Calvijn. Beza heeft getoond dit woord te hebben verstaan. Het onderwijs te Genève stond op hoog peil. Vele kinderen gingen naar school van hun zevende tot hun vijftiende jaar. Soms, als ze niet genoeg vorderingen hadden gemaakt, tot hun zeventiende! 'Het doel was: onderwijs in de gronden der Waarheid, verdrijving van onwetendheid, opwekking van de lust tot wijsheid, vorming der goede zeden, het leren van al wat nodig is tot goed beheer der publieke zaken. Naast deze algemeen-vormende-school verrees dan de Academie, waarin diegenen werden gevormd, die de leer der Reformatie, volgens hun roeping, , zouden verbreiden in heel het Frans-sprekend deel van Europa en daarbuiten. Vooral voor deze laatsten was Beza een geboren leidsman. Met de toewijding van geheel zijn hart heeft hij zich aan die school gegeven. Ongeveer dertig jaren heeft hij aan deze school gearbeid. E n daarvoor was hij in die jaren de vraagbaak voor de Kerk in heel West-Europa. Hij offerde zich geheel er voor op: zijn tijd, zijn geld, zijn persoon. Geld Wfle zal zeggen, wat deze scholen hebben gekost? En dan in jaren, waarin de pest rondwaarde en de oorlogen schatten verslonden! We denken hier, om maar iets te noemen uit de historie van deze doorluchtige school, aan het jaar 1586. De hertog van Savoye voert oorlog tegen Genève. De mensen in Genève, evenals de stadsschatkist, zijn berooid. E r is ook geen geld om de .leraren der school te bezoldigen. Zeker drie zullen ontslagen moeten worden. En dan? Dat de Kerk van deze dag het hore! Dan komen de predikanten in het geweer. Ze schrijven aan de stadsraad, de burgers worden aangemaand tot hulp. „Men moet niet zo nauw op geld letten; méér dan dat moet de studie der wetenschappen en van de godsdienst ons ter harte gaan. De papisten hebben door middel van de Jezuïeten in Saksen en Savoye zeer veel scholen gesticht. Wij smeken U allen, doet uw uiterste best, opdat de school van Genève niet gesloten worde". En Beza? N
18
Hij weigert elke betaling van de lessen, die hij geeft. Hoewel hij reeds op leeftijd geraakt, hoewel jammer en ellende door de straten van Genève voortkruipen, ontvangt hij van de Heere kracht om na vele duizelingen en zwakheden met jeugdige moed de studiën aan de gang te houden. Hij heeft klassen van vijftig en meer leerlingen. Het onderwijs had de liefde van zijn hart. Het welvaren van de Kerk des Heeren en haar toekomst hing van goed onderwijs af. Beza heeft voor het behoud van de school geijverd. En de vele vrienden, ook in de Nederlanden, hebben hem niet in de steek gelaten. Vooral in ons land stond hij in hoge achtig. Dat Arminius moest zeggen (hij had ook les van Beza gehad): ,,Ik heb de lessen van Beza, waarin hij de absolute verkiezing en verwerping hard drijft, wel gehoord, maar verklaar in waarheid, dat ik zulk een verwerping nooit kon toestaan", — het strekt Beza tot ere. Dat ook Uytenbogaert, eveneens een leerling van Beza, het absoluut met hem niet eens was Omtrent Beza's beschouwing over de roeping van de Overheid, — het heeft niets afgedaan van de hoogachting, die men hier voor Genève's hoogleraar had. Dat bleek wel bijvoorbeeld in 1594, toen men aan Beza voor zijn school leende ƒ 5000.— (Leeuwarden), ƒ 24000.— (Holland), ƒ 14000.— (Zeeland), en toen aan vrije giften duizenden guldens naar Genève werden gezonden. Beza heeft dit zeer gewaardeerd en het is geen klein offer geweest, toen hij in 1581 professor Danaeus afstond aan de Hogeschool te Leiden. Dat men in Leiden de streng-Calvinistische leer van deze Danaeus niet verdragen kon en deze reeds spoedig weer vertrok, was al een voorspel van de godsdienst-twisten, die straks de Kerk op deze bodem, doordrenkt van het bloed der martelaren, zouden verteren. U weet, hoe later op de Dordtse Synode, mede door de arbeid van de Geneefse professoren Diodati en Tronchin, de leer der Gereformeerde Kerken, zo die werd onderwezen door Galvijn en Beza, heeft gezegevierd. . De voorzitter van deze doorluchtige Synode, Johannes Bogerman, deed in 1619 een schrijven aan de Kerk van Genève toekomen: „Wij verzoeken U om ook voortaan even welwillend jegens ons en onze Kerken gezind te zijn, om ook bij de voortduur over onze Kerken te laten schijnen de stralen van dat licht, hetwelk uw Kerk tot nu toe zo dikmaals over alle leden van de ware godsdienst heeft verspreid". Beza's levensavond en sterven. Lang heeft de Heere Beza gespaard voor Zijn Kerk. Eens zong de Gemeente in Genève bij Beza's huwelijk: „Hij, die op Gods bescherming wacht, Wordt door de hoogste Koning, Beveiligd in de duistere nacht, Beschaduwd in Gods woning". Dat is gebleken waarheid te zijn, wanneer de Heere Beza beveiligde op al zijn tochten door Frankrijk, waar de reeds eerder beschreven vorsten, en niet te vergeten de Isebel der Nieuwe Geschiedenis, Catharina de Medici, hun woede hebben uitgegoten over de Hugenoten en de Waldenzen. De vele vergaderingen, die Beza daar heeft geleid, dikwijls gevolgd door bloedbad op bloedbad, zij hebben hem niet geschaad. Wanneer hij in Genève keer op keer de lazaretten bezoekt der pestlijders, de Heere bewaart hem voor deze ontzettende ziekte. 19
Tegen moordaanslagen, zoals nog in 1602, werd hij beschut door de grote Wachter Israëls, Die waakt en niet sluimert. Met zijn 65ste levensjaar begon de sloping van dit krachtige leven. Een vreselijk pijnlijke rheumatiek, bevende handen, maakten hem de arbeid van die tijd aan steeds zwaarder. Toch heeft hij nog jaren lang. les gegeven en gepredikt; nog jaren aaneen de zaken van de K e r k des Heeren in en buiten Genève geregeld. In zijn ouderdom leidde hij nog een twistgesprek tussen Luthersen en Calvinisten, dat geen toenadering bracht. Gaarne zouden we U uit de vele brieven, die van Beza nog ons zijn nagelaten, vermelden, hoe hij, in zijn persoonlijk leven, door genade steeds dieper ontdekt werd aan zichzelf en steeds groter het wonder voor hem wordt, dat de Heere naar hem had omgezien. Door een waar zaligmakend geloof te leven uit de Levensbron, Christus, werd steeds meer zijn troost, ook toen vrienden en bekenden, j a zelfs zijn teer beminde vrouw, van zijn zijde werden weggenomen. Kinderen heeft hij nooit gehad; wel heeft hij een meisje als kind aangenomen; zij trouwde later met de reeds eerder genoemde professor Trochin. Op Zondag, 13 October 1605, is hij, zonder enige smart of snik, heengegaan de weg van alle Vlees. Bijzonder was hij Zaterdagsavonds tevoren gesterkt uit Romeinen 5, w a a r i n hij mocht blikken met toepassing voor zichzelven en voor heel de K e r k in de verheven weldaad van Christus, Die Zijn uitverkorenen roept, rechtvaardigt, heiligt en eindelijk verheerlijkt. De studenten hebben hem onder overweldigende belangstelling ten grave gedragen. Zo ging henen een kind v a n God, dat (zoals van hem wordt getuigd) de laatste weken zijns levens aan niets anders dacht, dan om zijn geest. te stellen in de handen van zijn Souvereine Zaligmaker. De strijder voor het F r a n s protestantisme. De getrouwe en beroemde mede-arbeider van Calvijn. De grote redenaar bij menig twistgesprek. De praeses v a n meerdere gewichtige Synoden. De man, die aan het Franse hof de zaak der Hugenoten bepleitte als geen ander. De veldprediker in de legers der Hugenoten. De trouwe medestander van wie onder prinsen en prinsessen het heil van Sion zochten. De professor van de doorluchtige school te Genève. De boezemvriend van admiraal De Coligny, die hij verloor in de duivelse Bartholomeüsnacht. De g e ë e r d e vriend van Hendrik van Navarre en diens vrome moeder. De vader van wezen, de tedere verzorger van arme geloofsgenoten; die huis en hart openzette voor Gods volk. Bij het sterven van Calvijn riep hij uit: „Geniet, o mijn lieve vader, bij Christus het loon van een getrouwe dienaar". N u zingen zij samen, met heel de zalige K e r k hier boven: „ D a n k ! O, dank U , Heere! U hebt dit heil gegeven In U w e Zoon, Die ons nu eeuwig overwinnen doet! V a n H e m is 't heerlijk, zalig hemelleven. E n door U w Geest, om 't storten van Zijn bloed".
20