Bibliotheek „ K O O P DE WAARHEID EN V E R K O O P Z E NIET" Spreuken 2 3 : 2 3 onder redactie
v a n P. Kuijt t e G o u d a
Twaalfde Jaargang 1959 N o . 10
FARIZEEËN door P. KUIJT
DOEL DER U I T G A V E N : verspreiding van actuele lectuur op Reformatorische grondslag. 2.
geven van bekendheid aan principe van Christelijke Kweekschool op Reformatorische Grondslag te Gouda.
3.
vormen van een kas voor behoeftige leerlingen» studerenden aan de Chr. Kweekschool te Gouda.
Bibliotheek
„KOOP D E W A A R H E I D E N V E R K O O P Z E NIET' 1 2 d e jaargang 1 9 5 9 • N o . 1 0
FARIZEEËN door
P. KUIJT
Spr. 2 3
23
FARIZEEËN 1. Ons oordeel over de Farizeeën.
Bij het noemen van deze sekte onder de Joden tijdens de omwandeling van de Heere Jezus op aarde staat ons al direct een bepaald beeld voor ogen. De sekte der Farizeeën was de meest belangrijke onder de groeperingen, die we onder de Joden aantreffen. Verder staat ons, misschien wel enigszins vaag, ook hun leer voor de geest en hun leefwijze. En dit alles is dan zo vanzelfsprekend, dat godsdienstige schijn in onze dagen nog betiteld wordt met Farizeïsme. 2. Toch nog enkele vragen. We kunnen echter ook enkele vragen stellen, die aanleiding geven tot een wat breder en dieper onderzoek van dit Farizeïsme. Waar vindt het zijn oorsprong ? Hadden de Farizeeën van enkele honderden jaren vóór Christus' geboorte hetzelfde doel als in die van later jaren ? Is hier misschien sprake van verstarring der eertijds beleden beginselen? Een belangrijke vraag is nog: hoe komt het toch, dat in de moedergemeente te Jeruzalem de invloed van de Farizeeën zo groot was ? 3. Was het een sekte?
We zouden ook kunnen vragen: is het Farizeïsme wel een sekte ? Een sekte is immers een groep mensen, die zich los heeft gemaakt van een grotere gemeenschap wegens haar bijzondere eigenaardigheden, wegens leerverschillen en is een geheel eigen plaats gaan innemen onder het volk; waarmede dan tegelijkertijd tweespalt geboren is; wat dan weer gepaard gaat met bestrijding der tegenpartijders. Bij even nadenken voelen we wellicht aan, dat er zulk een verhouding tussen de Farizeeën enerzijds en het Jodendom anderzijds heeft bestaan. De Farizeeën hebben zich, wegens bijzondere eigenaardigheden en leergeschillen, niet losgemaakt van het Jodendom. Zij werden vanwege hun bijzondere leer niet aangevallen door het volk als geheel. De grote menigte bestreed hen niet, integendeel, in zeker opzicht stonden de Farizeeën in hoog aanzien bij het volk der Joden. Hier past het begrip sekte niet. Het Farizeïsme was veeleer een grote partij, die een enorme invloed uitoefende op het volksleven tijdens de omwandeling van Christus op aarde. 3
4. Terug in de geschiedenis.
Willen we komen tot een korte en bondige behandeling van het Farizeïsme, dan moeten we terug naar de tijd na de Babylonische ballingschap.
5. Trouw aan de dienst des Heeren.
Het volk, dat de Heere vanwege hun ongerechtigheden zeventig jaren deed zuchten in ballingschap, was daar gekomen onder de beïnvloeding van de Babylonische en later der Perzische cultuur. Men zou zo verwachten, dat het volk des Heeren vele vreemde godsdienstige ideeën ging ondernemen. Het zou voor de hand hebben gelegen, wanneer dit volk de taal der vaderen had ingeruild voor de taal der Chaldeeën en dat de dienst des Heeren zoals bij de Samaritanen een mengsel was geworden van Bijbelse en heidense gegeven. Gods Woord leert ons echter, dat juist het tegendeel is waar geweest. Het volk heeft, althans voor een deel, met grote trouw zich vastgeklemd aan de voorvaderlijke overleveringen. Het heeft zich afgesloten van alle beïnvoedingsmogelijkheden. Het hart van vele Joden bleef hangen aan Jeruzalem, de stad der vaderen. Zeker, wij moeten hier allereerst denken aan een godvruchtig en een godzalig leven, waaruit dit verlangen ontsproot; bij velen was het wellicht slechts een religieus getint nationalisme. We zouden kunnen zeggen: er ontstond tijdens de ballingschap een theocratische partij, die terug wilde naar een regering op vaderlandse bodem als ten dage van koning David. Toch zullen onder de indruk van de machtige prediking van een Ezechiël en van een Daniël er velen zijn geweest, die hebben nagedacht over de oorzaken van de ineenstorting, eerst van het Tienstammenrijk, en later van Juda. Zij zullen herlezen hebben de profetieën van Jeremia, van Jesaja en Micha. Toen hadden Gods profeten het oordeel niet kunnen tegenhouden, noch kunnen afwenden. Wanneer ze nu eens terugkwamen in hun dierbaar vaderland, zou dan opnieuw dit oordeel dreigen ? En hoe zou dit dan moeten worden afgewend ? Velen hoopten vurig op de wederkeer. Maar wat dan ? Zo stonden er, onder de druk der vreemden, enkele wilskrachtige mannen schouder aan schouder; mannen, wier gedachten steeds bezig waren met Jeruzalem, met de her-oriëntatie op de voorvaderlijke inzettingen. We voelen wel aan, dat het gevaar voor patriotisme en voor valse profetie in zulke omstandigheden zeer groot is. In ieder geval is dit zeker, dat deze mannen in de school der verdrukking meer hebben geleerd dan hun vaderen in de school der voorspoed. 6. De wederkeer uit ballingschap.
Toen had de nieuwe vorst Cores van Perzië het teken gegeven tot de wederkeer. Het is dan slechts een kleine kolonie, die wij aantreffen op de puinhopen van stad en tempel. De middelen om de herbouw aan te vatten, zijn slechts zeer gering. Enorme hindernissen 4
moeten worden overwonnen. Het heeft dan ook meer dan een eeuw geduurd, vóór deze groep Joden zich in Jeruzalem en in de omgeving der Heilige stad een bestaan had veroverd. Van geestelijke invloed op de omgeving van Jeruzalem, een invloed, die zich uitstrekte tot de voormalige grenzen van het Heilige Land, was helemaal geen sprake. Wat deze groep echter wèl had ontvangen, was een aantal flinke priestergezinnen en enkele krachtige leiders. Zij zorgden vóór alle dingen voor tucht en voor orde. De armoede was groot, soldaten hadden deze Joden niet. Maar des Heeren Wet werd zorgvuldig gehandhaafd op een klein stukje land van slechts enkele vierkante kilometers. En zo werd de grondslag gelegd voor een nieuw volk, dat op de heilige Wet des Heeren was gericht. De wetten van Mozes, zolang gepredikt, werden nu in ere gehouden in deze kleine republiek; afgoderij en alles wat daarnaar zweemde, werd voor strenge handhaving van de Wet des Heeren buiten deze gemeenschap gebannen. Onder dit volkje leefde een strenge opvatting van wat de Heere in Zijn rechten en ordonnantiën van Zijn volk eiste. Zo keert werkelijk iets terug van de theocratische gedachte, zoals de Heere haar eens had ingesteld. De vraag zal onder deze mensen geleefd hebben: zou ooit weer herleven het oude Israël uit de dagen der godvruchtige koningen ? Van de beïnvloeding der omliggende volkeren sloot men zich gestreng af. Israël moest alléén wonen, door niets mocht doorbroken worden de orde en de leefwijze, zoals de Heere deze in Zijn heilige Wet had voorgeschreven. De vroeger achtergebleven Joden, die zich met nieuwe bewoners uit Assyrië en Babylonië hadden vermengd, konden geen genade vinden in de ogen dezer Joden. Geen gemengd volk in het leger ! Dat was hun leuze. Alle gemengde huwelijken werden streng verboden. 7. Grote invloed der priesters in Jeruzalem,
Zo ontving de dienst des Heeren in Jeruzalem weder haar rechtsgebied en daarin werd opnieuw de zorg voor het Heiligdom toebetrouwd aan de wettige priesters des Heeren. De invloed van deze priesters moet zeer groot zijn geweest; een geregeld inkomen zorgde ervoor, dat ze geen zorgen hadden omtrent hun bestaan en hierdoor werd hun dienst heerlijk in het midden van Israël. In de loop der historie hebben zich steeds meer Joden begeven naar Jeruzalems tempel. Allen, die bij het oude Jodendom hadden behoord, begonnen zich steeds meer los te maken van de invloeden van het heidendom en zich aan te sluiten bij de Moederstad. Joden van deze zijde van de Jordaan tot aan de randen der woestijn, mensen uit de dalen van de Libanon, horen de roep van de tempel, die tot hen doorklinkt en begeven zich op de heilige feesten naar de stad des Heeren. Alleen de bewoners van het voormalig Efraïm, de Samaritanen, werden van verre gehouden. Onder Nehemia waren zij teruggestoten en het 5
was, alsof de oude broedertwist tussen Juda en Efraïm, die al zo vroeg dit gebied van Juda had gescheiden, nog steeds voortleefde. Zo straalde naar alle zijden het op het altaar in Jeruzalem ontstoken licht uit in steeds helderder klaarheid. De heilige Wet, die binnen de stad onbeperkt werd gehandhaafd, werd geëerbiedigd door allen, die overkwamen om te Jeruzalem te aanbidden. 8. Het ontstaan der synagogen.
Daar had, naar het voorbeeld van Ezra, de voorlezing van de Wet des Heeren regelmatig op de samenkomsten der grote feesten plaats en in, maar ook buiten Jeruzalem ontstonden de plaatsen, waar deze Wet des Heeren en waar de profetieën elke Sabbath opnieuw werden gelezen, ja, van waaruit het volk werd opgevoed in de rechten en de inzettingen des Heeren. In deze synagoge kwam men wekelijks op de dag des Heeren tezamen om, evenals in de tempel van Jeruzalem, de Heere te aanbidden en Zijn Woord te horen. Dit alles werkte in niet geringe mate mee tot groei van het besef, dat zij allen één waren, één volk, één natie. En het ging hier niet alleen om burgerlijke belangstelling, om ontwikkeling van het nationaal besef, neen, het onderwijs, gericht op de heilige Wet des Heeren, werd ernstig genomen, het Woord der profetie, dat werd uitgelegd in de synagogen, gaf stof tot bespreking en tot bezinning. Zo deed het Woord des Heeren zijn kracht en het zij nog eens gezegd: i n dit alles hadden de priesters de leiding. Zij konden zich op de geschiedenis beroepen. De priesters, die zich gevestigd hadden in Jeruzalem, hebben in niet geringe mate ertoe bijgedragen, dat Jeruzalem het heilig centrum bleef, van waaruit de dienst des Heeren werd geordend en werd geregeld. Uit alles blijkt, dat, wat onderwijs en opvoeding betreft, dit a.h.w. vernieuwde Joodse volk alle Oosterse volken spoedig achter zich liet. Jeruzalem was de gemeente des Heeren, het voorbeeld, waaraan de heidense volkeren zich spiegelen konden. Overal zien we Joden bij elkaar, die naar het voorbeeld van de tempel een synagoge stichten, waar zij ijverig de Wet des Heeren horen, de geschiedenis bestuderen en de profetieën lezen. Zo wordt de synagoge het centrum van elke nederzetting, een twijg van de grote boom, waarin het Joodse volk wordt afgebeeld. Elke twijg behoort tenslotte tot en ontvangt de zo nodige voeding van de stam, die wortelt in Jeruzalem; zelfs de meest afgelegen nederzetting laat niet na zich bij Jeruzalem, als bij de voedende moeder, te laten inschakelen. Door prediking en Schriftonderzoek werd dit volk bijeengehouden, leder gevoelde: ik behoor bij Jeruzalem. 9. Een gevaar, dat dreigde. In dit alles, dat we zo mochten zien ontwikkelen, schuilt echter ook een gevaar. Wat zal er geschieden, wanneer de voedende Moeder, Jeruzalem, eens ophoudt haar taak en haar roeping op zuivere, door de Wet des Heeren 6
geëiste wijze te verstaan ? De priesters zullen immers alleen dan het volk tot zegen kunnen zijn, wanneer zij hun ambt vervullen in de vreze des Heeren en wanneer zij de rechten en de inzettingen des Heeren zullen blijven waarnemen, zoals de Heere deze heeft ingesteld. Wanneer zij hun plaats aan het altaar gaan innemen uit winstbejag, uit zucht naar eer en aanzien, wat dan ? Dan zal geheel het godsdienstig en het nationale leven verzwakken, dan zal het geestelijk leven in ernstige mate verarmen. 10.
De priesters worden Helaas is dit ook het geval geweest. Maar ontrouw aan hun hoge dan zien we iets eigenaardigs gebeuren, roeping. Wat dan ? Tenslotte zijn daar ook nog de synagogen. In deze synagogen heeft men vastgehouden aan de bestudering van de Wet en de profeten en aan de uitlegging daarvan. Met was geleerder woorden gezegd: in de synagogen werden ijverig bestudeerd de theologie en de jurisprudentie van de heilige wetten. De synagogen worden de concurrenten van Jeruzalem. De priesters zullen aan invloed moeten inboeten voor de mannen der synagogen, die zich bezighouden met de bestudering van de letter der Heilige Schriften. De priesters in Jeruzalem mogen dan al blijven bij het altaar, waarop zij hun offerdieren brengen, maar theologen en juristen nemen hun plaats bij het volk in. En wat in de synagogen wordt geleerd, wordt doorgegeven van mond tot mond. 11. Verlegging van het zwaartepunt.
Hiermede werd in niet onbelangrijke mate het zwaartepunt van de nationale ontwikkeling verlegd. Wanneer het volk gaat aanvoelen, dat de priesters te Jeruzalem hun ambt niet meer waarnemen in de vreze des Heeren, wanneer zij hoogmoedig worden en ijdel, bedacht op zelfbehoud, zelfhandhaving, op eer en macht, dan eist het volk andere leiding dan die van de priesterschap in Jeruzalem. Het priesterdom treedt terug en, wat we even willen noemen de leerstand uit de synagogen, neemt hun taak over. 12.
Zal Israël alléén blijven wonen ?
Er was echter nog iets, waar we op letten moeten. Het nieuwe Jodendom ontstond, zoals we zagen, in een zeer kleine kring. Het gehele leven aldaar was gebaseerd op de grondslagen der heilige Wet. Zo verkreeg dit Jodendom haar eigen karakter, waarbij het sterk aankwam op de afsluiting naar buiten. Het is dan de grote vraag, of deze isolering op de duur vol te houden was. De wereld dringt zich steeds op. Dat was ook toen het geval. Deze wereld komt met haar beginselen, met haar zeden en gewoonten. Wat zal het antwoord van dit kleine Joodse volk daarop zijn ? 7
13. Twee mogelijkheden
De reactie kan dan tweeërlei zijn. Groot is het gevaar, dat, onder de invloed van buiten, zal gaan optreden een zekere tolerantie, een verdraagzaamheid, gedragen door de gedachte van: wij moeten niet denken, dat wij het alleen weten. Wie zó redeneert, zal tenslotte meegaan met het nieuwe. Er is echter ook een andere mogelijkheid. Wanneer de wereld zich opdringt, wanneer zij van de schoonste zijde vertoont haar beginselen, haar zeden en gewoonten, kan dit ook aansporen tot bezinning, tot bestudering van eigen leer en leven. Het kan het teken zijn tot de strijd, waarin meer dan ooit de strijdenden zich gebonden gevoelen aan het overgeleverde, waarin zij met overtuiging zullen vasthouden aan het oude, aan de traditie. 14. Partijen ontstaan.
Zo zien we dan dit kleine volk strijden voor haar bestaan. Grote voorgangers zijn het volk voorgegaan in onderwijs en opvoeding, in prediking en verdediging der oude waarheid. Dit was niets nieuws. Ook in de duizend jaar vóór de Babylonische ballingschap hadden de profeten door onderwijs en opvoeding, door prediking, door verdediging van de rechten en inzettingen des Heeren, voor de zaak des Konings in de bres gestaan. Wat zal er nü, na de Babylonische ballingschap, van dit volk worden? Wij zagen, dat de organisatie vanuit Jeruzalem, waarin de priesterschap de leiding had, grote gevaren met zich bracht. Bovendien stipten we aan, dat de beïnvloeding van buiten altijd blijft en ook in die dagen, waarin een geheel nieuwe cultuur zich opdrong aan de volkeren, meer dan ooit dreigde. En we moeten bedenken, dat onder zulke omstandigheden het gevaar voor scheuring, het gevaar voor scheiding groot is. Wanneer tegen bepaalde ideeën van buiten stelling genomen wordt, moet men gaan denken. En denken houdt altijd en overal in zich het beginsel van persoonlijke meningen, die het stempel dragen der individualiteit en meestal uitlopen op een uiteengaan vanwege uiteenlopende opvattingen van elkander. Zo worden er onder de Joden verscheidene richtingen geboren. 15. Samenvatting van de geschiedenis van het Joodse volk na de ballingschap.
Het ontstaan van deze richtingen en ontwikkeling en hun tegenstellingen maken een zeer belangwekkend deel uit van de kennis van het Joodse volk. Laten we de geschiedenis van dit volk na de Babylonische ballingschap enkele grote lijnen even volgen. Zerubbabel en Jozua, Ezra en Nehemia hebben hun arbeid voleindigd. Dan treedt er onder dit volk een rust in. Deze rust wordt evenwel verstoord, ongeveer 300 v. Chr., door de eerste Ptolomeeën, erfgenamen van het Rijk van Alexander de Grote. Zonder merkbare bewegingen had zich reeds het zwaartepunt verplaatst van Jeruzalem naar de synagoge, van de invloed der priesters naar degenen, die in de syna8
gogen leerden, het volk onderwezen en opvoedden in de wetten en de rechten des Heeren. Dan komen, zoals we reeds aanstipten, de Ptolomeeën. Zij doen een forse aanval op de zelfstandigheid van het volk Israël. Op allerhande wijze belagen ze de tempel en daarin de diensc des Heeren. Zij bedreigen de synagogen; dwingend treden zij op om het volk der Joden toegeeflijker te maken in hun verhouding tegenover het heidendom. 16.
De richtingen ontstaan, Deze strijd heeft het Jodendom innerlijk o.a. de partij der sterker gemaakt. Zoals we reeds zagen, Farizeeën. gaat men vooral in de synagogen zich bezinnen op de betekenis van Wet en profeten. Maar daarmede ontstaan dan tevens de richtingen onder het Joodse volk. N u gaat het in ons onderwerp over één dier richtingen: de Farizeeën. Het zijn de mannen, die met vaste hand en met grote consequentie het reeds begonnen werk hebben voortgezet; een werk, dat is te karakteriseren als: behoud van de theocratie, behoud van de zelfstandigheid der natie, behoud ook van het godsdienstige leven en de godsdienstige gewoonten onder het volk Israël. Deze richting zal in later tijd gaan behoren tot de belangrijkste onder de Joden. De beginselen der Farizeeën zijn voor het Jodendom van de grootste betekenis geweest. Ijverig stonden zij voor de isolering van het zuivere Israëlietische godsdienstige leven en bestreden zij alles, wat de oude opvattingen der Wet trachtte te vervangen door andere. Allereerst krijgen ze dan te doen met het heidendom. In de profetieën vinden zij genoegzaam stof om ook maar de minste tegemoetkoming aan dit heidendom te zien als een bedreiging. De uitlegging der Wet en tevens der profetieën bevatte bij deze Farizeeën steeds een ernstige waarschuwing, zich ver te houden van heidendom en halfheidendom. In dit opzicht zal men ook gewezen hebben op de schriftgeleerde Ezra en op de knecht des Heeren Nehemia. In de uitlegging van Wet en profeten vonden de Farizeeën het meest zekere middel om het Jodendom zuiver te bewaren. Houdt U afzijdig van iedere beïnvloeding, houdt U streng aan alle leefregelen, zoals de Wet des Heeren die voorschrijft! Zo luidt hun prediking. 17.
Enkele beginselen der Farizeeën.
Ogenschijnlijk was dit nog zo kwaad niet. De Farizeeën stonden voor een Levietische reinheid, die, het kostte wat het kostte, bewaard moest blijven. Doch men ging overdrijven. De reinheid, waarvan we zoeven spraken, moest worden verkregen, niet alleen door het houden van de voorschriften der Wet, doch ook door de naleving van tal van voorschriften, die de Farizeeën aan de Wet toevoegden. Het kwam bij de Farizeeën steeds meer aan op de exclusiviteit, op het afgezonderd zijn. Hieraan ontleenden de Farizeeën dan ook hun naam. Farizeeën = afgezonderden. Zij, die als afgezonderden gingen leven, 9
sloten zich steeds meer aaneen en vormden als gelijkgezinden tenslotte een partij, waarbinnen de partijgenoten zich solidair verklaarden met de beginselen en de inzichten, die ondei de leden dezer partij opgeld deden. Zo kreeg deze richting tenslotte het karakter van een „school", die een bepaald systeem ontwierp van leven, welk systeem werd gepropageerd als hét middel om in afzondering te leven. De natie zuiver te bewaren, de zelfstandigheid te handhaven en bovendien trouw te blijven aan de rechten en de inzettingen des Heeren, daarmede beoogden de Farizeeën een praktisch Jodendom, dat zich in alle gestrengheid nauwkeurig hield aan de wetten, door Mozes gegeven. Als vanzelf brengt dit de Farizeeën ook op het terrein der politiek. Wilde het volk der joden leven, zoals dit in het systeem der Farizeeën werd voorgeschreven, dan moest het vrij zijn, onafhankelijk, en deze Farizeeën hebben voor deze vrijheid en onafhankelijkheid dan ook, wanneer het moest, goed en bloed geofferd. Op godsdienstig terrein hielden zij vast aan het geloof der vaderen. Hieraan heeft zich steeds sterker verbonden de gedachte, niet alleen aan de noodzaak van handhaving der theocratische wetten en vormen, maar bovenal aan de komst van de Messias, Die zij, de afgezonderden, zouden opwachten als Zijn getrouwe dienaren. Zij stelden zich voor met alle ijver er aan te arbeiden, dat, wanneer de Messias tot Zijn volk kwam, Hij dit volk zou vinden, in grote getrouwheid levend aan de voorvaderlijke inzettingen. 18. Verschillende wegen, waarlangs zij steeds meer invloed krijgen.
Welnu, deze Farizeeën beschikten over de middelen om het volk in deze richting te onderwijzen en op te voeden. Niet alleen op de Sabbathdagen in de synagogen, maar ook op de werkdagen hielden zij zich bezig met het onderwijzen der jeugd. Zelfs is het bekend, dat zij onder de rijpere jeugd zochten naar jongens, die geschikt waren voor een wetenschappelijke vorming. In dit opzicht zagen de Farizeeën vooruit; zij hadden nodig leidende persoonlijkheden, die de sleutelposities in het Israëlietisch volksleven zouden bezetten en die volkomen afgestemd waren op hun beginselen. Bij de studie was vooral de letter der heilige Wet de Farizeeën zeer dierbaar. Bij alle vragen, die betrekking hadden op de levenshouding van de mens, was deze Wet uitgangspunt. We moeten ook niet denken, dat de Farizeeën conservatief waren; steeds weer wisten ze uit de Wet weer nieuwe toepassingen te vinden, niet alleen voor de wetenschap, maar ook voor het dagelijks leven. Naar onze maatstaven zouden wij de Farizeeën patriotten noemen, wanneer het gaat over hun verhouding tot hun vaderland. De naam orthodoxen verdienen zij zeer zeker met betrekking tot de handhaving der Mozaïsche instellingen. Tot dusverre hebben wij hoofdzakelijk gewezen op eigenschappen bij 10
de Farizeeën, die wel enige aanbeveling verdienen. Hoewel ze er een bepaald systeem op na hielden, waarin hun beginselen gevat waren, vormden zij toch een actieve groep orthodoxe Joden, die diep ingreep in het leven van het Israëlietische volk. Ook om deze reden kunnen we de Farizeeën geen sekte noemen. Hun grote invloed is vooral te danken aan het krachtig verzet, dat uit het midden der Farizeeën opkwam, wanneer het ging om de handhaving van vrijheid en zelfstandigheid. Uit het midden dezer Farizeeën is opgekomen de heldenschare der Maccabeeën, die de macht van het heidendom brak, dat het kleine Jodendom voor een tijd omknelde met zijn ijzeren greep. Deze Maccabeeën zijn het geweest, die na heldhaftige strijd de vanen der vrijheid weer hebben geplant op Sions muren. In deze tijd dragen de Farizeeën andere namen. Op verschillende plaatsen in de apocriefe boeken der Maccabeeën worden zij „vromen" genoemd. In onze tijd zou men wellicht zeggen „fijnen". Wanneer ze door hun heldendaden de leiders van het volk worden, worden zij bekleed met bijna koninklijke waardigheden. Ook later, wanneer de vijand dreigt, is de partij der Farizeeën de sterke macht onder de Joden, die het spit moet afbijten en de onderdrukkers moet verjagen. Zo zien wij, dat ze zich onophoudelijk verzetten tegen de regering van Herodes de Grote. Later hebben ze zich onvermoeid en moedig gedragen, wanneer de ijzeren knots van de Romeinen het volk dreigt te vermorzelen. Overal en altijd weer zien we deze Farizeeën aan de spits staan, wanneer het gaat om de verdediging van de burgerlijke onafhankelijkheid. En in deze strijd is steeds meer de Farizeeën voor ogen komen te staan de glansrijke toekomst, die wachtte, wanneer de Messias zou komen, Die de vijand zou verdrijven en Israël zou maken tot het volk, dat in heerlijkheid en ongekende glorie zou schitteren in de rij der volkeren. Dit gaf hun kracht en energie, taaiheid om de redelijkheid van hun beginselen en idealen uit te dragen daar, waar het maar immer mogelijk was. 19.
De verwoesting van Jeruzalem.
Wanneer in later jaren de macht van het heidendom groeit en de krachten van het volk en van de Farizeeën niet toereikend blijken te zijn om de zelfstandigheid te bewaren en de vrijheid veilig te stellen, komt de strijd van het Joodse volk en van de Farizeeën in een stadium van vertwijfeling. Met een verbitterd hart zien zij aan, dat de vrijheid verloren gaat. Voor hun besef wordt de kloof tussen het Jodendom enerzijds en de volkeren anderzijds steeds dieper. In het hart der Farizeeën welt de haat. Het nationaal bewustzijn, waarop de Farizeeën zulk een enorme invloed uitoefenden, groeit aan tot politiek fanatisme. Hiermede hebben de Farizeeën in de ongelijke en uitzichtloze strijd het Joodse volk telkens opnieuw gebracht aan de rand van de ondergang. Tot de grote catastrofe kwam. Het was in het jaar 70 na Chr., 11
wanneer stad en tempel door de Romeinen worden verwoest. En toch beleeft het Farizeïsme dan zijn grootste triomfen. Een volk, zó vernietigd, een land zó platgebrand, overleeft, dankzij het idealisme van de Farizeeën, deze tijd van nameloze ellende. 20. Het ideaal blijft voortleven.
Dan blijkt het, dat het Farizeïsme niet noodzakelijk verbonden is aan een of andere staatsvorm. Noch het vuur, noch het zwaard konden vernietigen het ideaal, dat de Farizeeën steeds helderder voor ogen stond en dat telkens weer voeding gaf aan de kiem van een nieuw Joods leven, dat daaruit ontsproot. Was dit ideaal een stoffelijk, een materieel ideaal geweest, gewis, er was niets van over gebleven. Wij weten het uit het Jodendom van deze dag, dat het ideaal van de komst der Messias een taai bestaan heeft. Nóg altijd verwacht Israël de Messias, aan de vaderen beloofd, Die redding brengen zal en het Koninkrijk wederom zal oprichten. 21. De godsdienstige beginselen der Farizeeën.
Het wordt tijd, dat we ons thans gaan bezighouden met de godsdienstige beginselen der Farizeeën. Hebben de politieke opvattingen van deze partij het volk der Joden in de enorme catastrofe gestort, hun godsdienstige beginselen hebben zich ontwikkeld in een richting, die nog ernstiger en van nóg ingrijpender betekenis is dan hun politieke bemoeiingen. We weten het, ze waren zeer trouw aan de overleveringen der vaderen. Maar in hun ijver tot behoud daarvan, vloeiden zij steeds door in de richting van een eenzijdig, verstandelijk opgebouwde schoolgeleerdheid, die tenslotte voerde naar krampachtige letterknechterij, welke haar hoogste kunst vond in willekeurige exegese. De uitlegging der Schriften werd voor deze Farizeeën een sport. Enerzijds kenmerkten de godsdienstige beginselen der Farizeeën zich door fantastische ideeën omtrent de toekomst, die haar hoogste glorie vond in de Messias; anderzijds vertonen deze beginselen zich in de kleinzielige opsommingen van tal van ceremoniële plechtigheden en ascetische leefregels. Het aantal verplichtingen, dat het volk werd opgelegd, was legio; het aantal vereiste onthoudingen ontelbaar. Zo ging deze partij der Farizeeën, het ene geslacht voor het andere geslacht na, bergafwaarts. Het werkelijk-geestelijke karakter van hun godsdienstige beginselen ging steeds meer verloren. De Geest des Heeren, Die de Heilige Schriften inspireerde en Die moet werken in de ziel van de mens om iets te mogen verstaan van de zin en mening der Heilige Schrift, misten zij ten enenmale. Dit werd steeds duidelijker. Wat misschien nog aan geestelijk leven was overgebleven, is verstikt in de uitgeholde vormen, waaruit hun systeem werd opgebouwd. Op deze opeenstapeling van verplichtingen en onthoudingen werd alle kracht verspild. Het volk, dat dit al als een ondragelijke 12
last kreeg te torsen, heeft daarmede zijn zedelijke kracht verloren, omdat de consciëntie geweld werd aangedaan. Zeker, men had een moraal, men had een zedeleer, maar deze was dood. In al wat men deed en in al wat men naliet te doen, werd men geleid door éne overweging: wat is nuttig voor mij ? Zo ging het leven op in uiterlijkheden, terwijl het innerlijke verstierf. Zo kwam men tot een plichtenleer, die veel had van een geraamte, waarin geen leven huizen kan. Mocht er een mensenkind geweest zijn, in wie de Heere door Zijn Woord en Geest de vreze des Heeren had geplant, dan zou de school der Farizeeën al het mogelijke doen om dit leven dood te drukken in de verkillende omarming van gebod op gebod en regel op regel. Het Farizeïsme bedriegt het volk, wanneer het al het mogelijke doet om de eenvoudigen in den lande te wijzen op het groot belang van de vorm der Wet en het handhaven daarvan. Daarin is het niet ! 22.
Onder de Farizeeën ook richtingen.
Dat deze droeve gang van zaken ons wel het een en ander te leren heeft, hopen we straks wel te zien. Op één zaak willen we echter nog wijzen. We hebben het Farizeïsme geschilderd als een bepaalde richting in het godsdienstig en het natuurlijk leven van de nieuwe Joodse gemeenschap. We hebben dit tot nog toe tamelijk algemeen gehouden. We zullen straks tot meer bijzonderheden komen, wanneer we over de Farizeeën spreken, zoals zij worden getekend in de Heilige Schrift. Tot nog toe hebben we ze zien staan, welbewust, aan de spits van het volk, met het doel, hun beginselen te doen doordringen tot de massa, die van geslacht op geslacht steeds meer Farizeïstisch werd geschoold. En dit met zulk een succes, dat zo langzamerhand de Farizeïstische ideeën en die van Jodendom elkander gaan dekken. Vele jaren hebben zij gezeten op de stoel van Mozes, waren zij de leermeesters van het volk. Zeker, er zullen onder deze geleerden en theologen, onder deze wetuitleggers, ook wel verschillen zijn geweest, maar in grote lijnen stonden ze op dezelfde basis; de een zal wel meer aandacht hebben geschonken aan het denkend verstand, aan de verklaring der Schrift, de ander aan de handhaving der Wet, weer een ander aan filosofische bespiegelingen; de een zal meer opgegaan zijn in studie en de ander in praktische arbeid of politieke leiding. Steeds echter treedt bij de Farizeeën het ene systeem naar voren, dat we zoeven op politiek zowel als op godsdienstig terrein tekenden. Er waren verschillen onder de Farizeeën. Vandaar, dat wij ook in geschriften over deze partij verschillende lezingen horen. De Joodse geschiedschrijver, Joséfus, tekent de Farizeeën als een school van filosofen. Deze filosofen hebben, volgens Joséfus, bepaalde leerregels. Zij erkennen alleen de boeken van de hand van Mozes en der profeten als kanoniek; zij hechten veel waarde aan de traditie; zij geloven in de 13
opstanding en in de onsterfelijkheid der ziel; zij bewijzen uit de Schrift, dat er engelen zijn en duivelen; zij leren een beperkte vrijheid van wil enz. enz. In de Evangeliën echter worden de Farizeeën getekend als huichelaars, als mensen, die trots zijn op hun werken, als werkheiligen. Wanneer later Paulus in zijn brieven schrijft, dat eens ook hij een Farizeeër was, schaamt hij zich daarvoor echter niet. Wel dankt hij de Heere, dat hij uit hun bedriegelijke en schadelijke levensbeschouwing is verlost. De eerste Christengemeente heeft vele Farizeeën in de aanvang opgenomen in haar schoot. Bepaalde leerstukken van de Farizeeën kwamen met die van de jonge kerk des Heeren overeen. Zo vinden wij, ook in de Heilige Schrift, geen aaneensluitende beschrijving der Farizeeën. En dit past bij de gedachte, dat er onder hen ook richtingen voorkwamen. De één legde meer hierop, de ander meer daarop de nadruk. De één werkte de beginselen van het Farizeïsme in déze richting, de ander weer in een andere richting uit. Dat Joséfus hen ziet als wijsgeren, is wel enigermate te begrijpen, wanneer we Joséfus kennen. Een wijsgeer in die dagen was, naar het Griekse spraakgebruik, iemand, die zich bemoeide met wetenschappelijke zaken, iemand die zich bezig hield met allerlei ideeën, die van belang waren op theoretisch en praktisch terrein. Joséfus weet heel goed, dat deze ideeën diep ingrijpen in het leven van het volk, vooral in politiek opzicht. Hij weet ook, dat ze de letters der Wet tellen, dat ze daaruit de regels voor het leven afleiden, dat zij zichzelf bestempelen als de juiste uitleggers der Wet. Maar Joséfus, zelf een Jood, schrijft met de gedachte voor ogen, dat de Romeinen zijn geschriften zullen lezen en geeft van de Farizeeën met opzet een onjuist beeld. Wanneer hij hun politieke bemoeiingen uitvoerig omschrijft, zal hij de ogen der heidenen voor het Joodse volk openen en voor wat er onder dit volk leeft. 23.
De Farizeeën in de Heilige Schrift.
Thans komen we tot de vraag: in welk opzicht spreken de Evangeliën over de Farizeeën ? Hoe denkt de Heere Jezus over hen ? Het zal ons duidelijk zijn, dat het de Heere Jezus niet gaat om het ontstaan van deze partij. Evenmin om hun activiteiten in vroeger jaren. Hij spreekt niet over het behoudende karakter van hun werkzaamheden, over de vormende en opvoedende waarde van de arbeid der Farizeeën onder het volk der Joden. De Heere Jezus gaat niet terug naar de geschiedenis van het Farizeïsme. Hij neemt en tekent de Farizeeën als de mensen, zoals Hij ze toen voor Zich zag en dan kijkt Hij ze in het hart. Wat daar in het hart leeft, vergelijkt Hij met hun beginselen, met het doel, dat zij zeggen na te streven. Wanneer de Heere Jezus tot deze Farizeeën spreekt, dan doet Hij dat in het licht en in de naam van de Waarheid en daarom vergist Hij zich in deze Farizeeën niet.
24. Matth. 22 : 15 e.v.
Slaan wij Matth. 22 : 15 e.v. op, dan lezen we aldaar: „Toen gingen de Farizeeën heen en hielden tezamen raad, hoe zij Hem verstrikken zouden in Zijn rede." Wij lezen dan verder, hoe ze hun discipelen met de Herodianen tot de Heere Jezus zenden, Hem prijzen, omdat Hij de waarheid leert, de persoon der mensen niet aanziet, om dan tenslotte te komen met de vraag: wat dunkt U , is het geoorloofd de keizer schatting te geven of niet ? Even tevoren had de Heere Jezus hen ernstig gewaarschuwd in de prediking van de gelijkenis der bruiloft, waarin Hij hun zonder meer had te kennen gegeven, dat ook zij staan buiten het Koninkrijk der Hemelen en dat hun plaats zal zijn in de buitenste duisternis, alwaar wening zal zijn en knarsing der tanden. Zij behoorden tot degenen, die geroepen waren, maar blijkens hun handelingen had God hen niet uitverkoren. Best hadden ze het begrepen, dat de Rabbi van Nazareth hen bedoelde. Openlijk tegen Hem optreden, wilden zij niet, maar zij haatten Hem met een dodelijke haat; zij waren toch in Israël de autoriteiten, die alleen het volk mochten onderwijzen. In dit opzicht hadden ze een lange geschiedenis achter zich. In hun haat tegen de Heere Jezus vergeten ze zelfs hun afkeer van de aanhangers der Herodes-partij. Als vrome mannen komen de discipelen der Farizeeën en de Herodianen nu tot de Heere Jezus met een gewetenskwestie. Mag een kind van Abraham wel belasting betalen aan de Romeinse keizers ? De mannen van de Herodes-partij hadden vanzelfsprekend geen principieel bezwaar tegen zulk een belasting. De Farizeeën evenwel waren er ten strengste op tegen. Stond er in de Wet niet geschreven: „Gij zult ganselijk tot koning over U stellen, die de Heere Uw God verkiezen zal; gij zult niet vermogen over U te zetten een vreemde man, die Uw broeder niet is," Deut. 17 : 15? Antwoordde de Heere Jezus: ja, gij moogt belasting betalen aan de Romeinse keizer, dan zou Hij de volksgunst daarmede op slag verliezen. Zeide H i j : neen, ge moogt deze belasting als zoon van Abraham niet betalen, dan konden ze Hem aanklagen bij de stadhouder als een oproerling. Hier hebben we de Farizeeën voor ons in hun duivelse bedoelingen, uitgebeeld als vrome huichelaars. Zij wilden de Heere Jezus een kuil graven om daarin te vallen. Wij weten, wat de Heere Jezus hun ten antwoord heeft gegeven. Vooraf hadden zij Hem een muntstuk getoond ter waarde van ongeveer 45 cent (in ons geld omgerekend), waarop de afbeelding van de keizer stond en het randschrift, waarin de keizer als een zoon van de grote Augustus werd vernoemd. „Geef dan den keizer, dat des keizers is en Gode wat Gods is," zeide Christus. Wij kunnen niet ingaan op deze laatste woorden, waarover honderden bladzijden volgeschreven zijn. Alleen dit weten we, dat de vragers zich danig hebben verwonderd en hebben ingezien, dat hun opzet was mis15
lukt. Onverrichterzake keren zij terug. Wat zullen hun opdrachtgevers boos geweest zijn ! Hier zien we de Farizeeën van hun slechtste zijde, uitbuitend hun politieke antipathieën, waarin tevens tot uitdrukking komt hun haat tegen de Heere Jezus, een haat, die in staat is, zich even te koppelen aan hun tegenstanders. In Matth. 19 : 3 leren we de Farizeeën kennen in hun spitsvondige, schoolse vragen, waarin alle werkelijke belangstelling omtrent het heil van degenen, die hun wetten zullen moeten houden, totaal ontbreekt. Wij lezen daar: „De Farizeeën kwamen tot Hem, Hem verzoekende en zeggende tot Hem: is het een mens geoorloofd, zijn vrouw te verlaten om allerlei oorzaak ?" Eenzelfde blijk van spitsvondigheid, die kil aandoet als ijs, vinden we in Matth. 22 : 36, waar de Farizeeën de Heere Jezus vragen: „Meester, welk is het grote gebod in de wet ?" In Matth. 19 zijn ze er weer op uit, de Heere Jezus een valstrik te zetten. Ze hebben nu een verzoeking bedacht, die in verband staat met de twistvragen, die in hun eigen kring de ronde deden, inzake de al of niet gemakkelijke ontbindbaarheid van het huwelijk. Denk niet, dat zij in werkelijkheid van de Heere Jezus licht begeerden in deze problemen, waarover zij het onderling niet eens waren. Hun rabbi Sjammai zeide immers: het geven van een scheldbrief is in bijna geen geval mogelijk. Maar rabbi Hillel meende, dat de man zijn vrouw een scheidbrief mocht geven, wanneer deze hem op een of andere wijze niet beviel. Heus, men wil tussen deze twee rabbi's de Heere Jezus niet als scheidsrechter doen optreden. Wel is het de bedoeling, Hem zulk een antwoord te ontlokken, dat ze Hem daarop kunnen beschuldigen in strijd te zijn met de wetten van Mozes. Vandaar hun vraag: is het een mens geoorloofd zijn vrouw te verlaten om allerlei zaak, om de eerste de beste reden ? De Heere Jezus begint Zijn antwoord met het kernachtige: „Hebt gij niet gelezen ?" De Farizeeën immers waren de mannen, die de Wet kenden. Wanneer de Heere Jezus wijst op Gen. 2 : 24: „Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aankleven en zij zullen tot één vlees zijn," menen de Farizeeën de Heere Jezus te kunnen weerleggen op grond van Deut. 24 : 1, waar zij lazen, dat de man de vrouw een scheidbrief zal schrijven en in haar hand geven en ze laten gaan uit zijn huis, omdat zij geen genade meer kan vinden in zijn ogen wegens iets schadelijks, dat hij aan haar gevonden heeft. Dan toont de Heere Jezus deze mannen van de Schriftuitleg aan, hoe zij zich ten onrechte beroepen op deze woorden uit Deut. 24 : 1. Zij verstonden deze woorden als een gebod tot echtscheiding, terwijl het was bedoeld als een gebod om, wanneer men om bepaalde redenen uiteen ging, het 25.
16
Matth. 19 : 3 en Matth. 22 : 36.
te doen per scheldbrief, ordelijk dus. Maar, zegt de Heere Jezus, van den beginne is het alzo niet geweest. Ook toen zijn de Farizeeën afgedropen. Op hun haarkloverijen aangaande de letter der Heilige Schrift, gaat Hij niet in. We zeiden het reeds, Zijn woorden zijn Geest en Waarheid. De spitsvondigheid van de Farizeeën komt ook wel duidelijk in Matth. 22 tot uitdrukking, waar zij vragen: „Meester, wat is het grote gebod in de wet ?" Dat was nl. onder deze uitleggers een groot twistpunt. Er waren er, die 248 geboden en 365 verboden telden. Aan het getal 248 waren ze gekomen, omdat het menselijk lichaam volgens hen 248 leden heeft; het getal 365 hadden ze ontleend aan het aantal dagen van een jaar. Wanneer ze deze getallen, geboden en verboden, optelden, kwamen ze aan 613. Het Hebreeuwse woord voor wet is thora. Zoals we misschien weten, werden in het Hebreeuws de getallen door letters van het alfabet voorgesteld. Welnu, wanneer men de medeklinkers van het woord thora voor aanduidingen van getallen aanzag en men telde deze tezamen, kwam men precies aan 613. Wat zegt U van zulk een knutselarij ? En werkelijk hadden zij deze 248 geboden en 365 verboden op schrift gesteld en eisten van het volk, dat deze ook werden nageleefd. De Heere Jezus heeft de Farizeeën erop gewezen, dat zij vroegen naar de bekende weg. Zij wisten immers de Schriften. Welnu, daarin kwam voor het gebed, dat iedere rechtgeaarde Farizeeër elke avond uitsprak. Dit gebed bestond uit gedeelten van Deut. 6 : 4-8; 11 : 13-21 en Num. 15 : 37-41 en daarin kwamen voor de woorden: „Gij zult liefhebben de Heere Uw God met geheel Uw hart en met geheel Uw ziel en met geheel Uw verstand." En voorts: „Gij zult Uw naaste liefhebben als Uzelven. Aan deze twee geboden hangt de gehele wet en de profeten". D.w.z.: geheel de Schrift is op deze geboden als op grondpeilers opgebouwd. Daarna heeft de Heere Jezus deze Farizeeën duidelijk aangetoond, dat zij in hun vleselijke, nationalistische verwachtingen van de Messiaskomst er geen oog voor hadden, dat deze Messias was Davids Heere en dus van Goddelijke oorsprong. En dan toont Hij hun, dat zij, die de Schriften meenden te verstaan, de Schrift niet kenden. Hun aardsgezinde en ongelovige Messiasverwachting stond hen daartoe in de weg. Ook nu verging de Farizeeën weer de lust om de Heere Jezus nog één vraag te stellen. Ze konden niet tegen Hem op en toch hebben ze in Hem geloofd. 26.
Matth. 23 : 16 en Mare. 7 : 11.
We toonden in het voorgaande reeds aan, dat de Farizeeën een zekere zedeleer hadden ontworpen, een moraal. Zij hadden dit op een geheel eigenmachtige, eigengereide en eigengerechtige wijze gedaan. Ook hiervan vinden we in de Evangeliën enkele voorbeelden, waarvan 17
we er twee zullen noemen. Zo lezen we in Matth. 23 : 16: „Wee U , gij blinde leidslieden, die zegt: zo wie gezworen zal hebben bij de tempel, dat is niets, maar zo wie gezworen zal hebben bij het goud des tempels, die is schuldig." In dit hoofdstuk was de Heere Jezus bezig de Farizeeën Zijn scheidbrief te geven. Nog eens wilde Hij Zijn discipelen en ook het volk ontdekken aan de schijngodsdienst van de vrome autoriteiten: de Farizeeën. Zij waren de leraars des Wet, die het volk onderwijs gaven; zij hadden zich geplaatst op de stoel van Mozes en meenden voortzetters te zijn van de dienst der profeten, die de Heere geroepen had onder het Oude Verbond. Maar zij onthielden het volk de rechte kennis van Gods heilige Wet en zij sloten daarmede voor het volk het Koninkrijk der hemelen toe en brachten het op een dwaalweg. Ze waren zover gekomen in hun verblinding, dat er niet de minste begeerte meer in hun hart leefde om zuivere kennis van de Wet op te doen en te leven naar Gods geboden. Dan zou er nog sprake zijn geweest van heilbegerigheid, van een leven in de vreze des Heeren. In vers 16 vinden we een voorbeeld. Eén van de vele, die de Heere Jezus geeft van hun leer, die ze de mensen opdrongen. Als iemand een eed zwoer bij de tempel, dan was hij aan die eed volgens deze leer niet gebonden; legde hij evenwel de eed af bij goudschat van de tempel, dan was hij aan die eed wel gebonden. En dan zegt de Heere Jezus: „Gij dwazen en blinden," en Hij geeft aan het onhoudbare van de regels, die zij het volk opleggen. Een ander voorbeeld van deze leer, die alle waarachtige moraal deed verschrompelen, vinden we in Mare. 7 : 1 1 . Mozes heeft gezegd: „Eer Uw vader en Uw moeder. Gijlieden zegt: zo een mens tot vader of moeder zegt: het is korban, dat is te zeggen een gave, zo wat U van mij zou kunnen ten nutte komen, die voldoet." Gij laat zo iemand niet meer toe, iets voor zijn vader of zijn moeder te doen, makende alzo Gods Woord krachteloos door Uw inzetting, die gij ingezet hebt. De Heere Jezus zegt erbij: „En vele dergelijke dingen doet gij." De Wet gebood, dat iemand verplicht was, zijn oude vader en moeder te onderhouden. De Farizeeër had echter een weg gevonden om hem van die kinderplicht te ontslaan. Hij behoefde dan slechts uit te spreken: „korban", d.w.z.: vader en moeder, voortaan geef ik het onderhoudsbedrag, dat eerst voor U bestemd was, aan God. Volgens de Farizeeën was dan zo iemand van alles af. Het was zelfs niet eens noodzakelijk, dat bedrag wérkelijk aan de tempel te schenken. Maar hij had ermede bereikt, dat hij voor zijn ouders nooit meer iets behoefde te doen; als hij maaT zorgde voor het uitspreken van deze formule: korban. Zelfs wanneer zo iemand eT later spijt van kreeg en toch nog wat voor zijn ouders wilde gaan doen, dan stonden de Farizeeën hem dat niet meer toe; hij had immers eenmaal gesproken „korban" en wie dat eenmaal heeft gezegd, mag het niet meer herroepen. Wel deinzen de Farizeeën er niet voor terug, het gebod van God de Heere te herroepen. Zo moest het Goddelijk Woord wijken voor het menselijk 18
woord en de Heere Jezus zegt dan tegen de Farizeeën, dat Hij aan dergelijke voorbeelden er nog vele zou kunnen toevoegen. Welk een vreselijke zedeleer dus, die de Farizeeën het volk der Joden voorhielden. In feite ging het de Farizeeën slechts om uiterlijke vormen. Wat de hoofdzaak was van de Wet des Heeren, wat in de eerste plaats betracht moest worden, daarom bekommerden zij zich niet. 27. Matth. 9 : 14.
U kent allen, wat we lezen in Matth. 9 : 14: „Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Jezus zeggende: „Waarom vasten wij en de Farizeeën veel en Uw discipelen vasten niet ?" In Mare. 7 : 2 vinden we dezelfde gedachte, nu uitgesproken door de Farizeeën en sommigen der Schriftgeleerden: „Ziende, dat sommigen van Zijn discipelen met onreine, dat is met ongewassen handen, brood aten, berispten zij hen." En Marcus voegt erbij: „De Farizeeën en al de Joden eten niet, tenzij zij eerst de handen dikmaals wassen, houdende de inzetting der ouden. En op de markt komende, eten zij niet, tenzij dat ze eerst gewassen zijn. En vele andere dingen zijn er, die ze aangenomen hebben te houden als nl. de wassingen der drinkbekers en kannen en koperen vaten en bedden." Ook hier weer gaat het de Farizeeën erom, de Heere Jezus aan te klagen wegens verachting der heilige Wet, wegens verwerping van het Goddelijk Woord. Met dit doel hadden zij zich begeven onder de menigte, die naar de Heere Jezus luisterde. Ze hadden een grote zonde ontdekt. Een paar discipelen van de Heere Jezus gingen zo maar, zonder eerst hun handen te reinigen, brood eten. Dan geeft de Heere Jezus de Farizeeën een antwoord, dat ze zeker niet hebben verwacht. Hij gaat op hun aanklacht tegen de discipelen niet eens in. Maar met alle kracht valt de Heere Jezus de valse godsdienst der Farizeeën zelf aan. Hij wijst op de tijd, waarin de profeet Jesaja leefde. Ook toen wilde het volk, wanneer het in de tempel vergaderd was, nauwkeurig nakomen de geboden des Heeren. Maar Jesaja rukt dit volk het masker af en toont hun aan, met wel een bedriegelijke schijnvertoning ze voor het aangezicht des Heeren verschijnen. „Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij. Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende de leringen, die geboden der mensen zijn. Want, nalatende het gebod Gods, houdt gij de inzettingen der mensen, wassende de kannen en drinkbekers; en andere dergelijke dingen doet gij vele." Zo haalt de Heere Jezus de woorden van Jesaja aan en voegt er de Zijne aan toe. De uiterlijke gehoorzaamheid kwam uit in bepaalde vormen; de verschrikkelijke ongehoorzaamheid zat daar echter achter, omdat zij, wat ze deden, niet van harte deden tot ere des Heeren. De Heere heeft dan ook deze eredienst verworpen met alle menselijke bepalingen. Gegoten in eigen bedachte vormen, wordt het heilig gebod des Heeren overtreden. Zulk een eigenwillige godsdienst, waaraan men zich schuldig maakte in de dagen van Jesaja en nu evenzeer de Fari19
zeeën, is de Heere een stank in Zijn neusgaten. Ze lieten het voorkomen, deze Farizeeën, of zij Gods Woord hoog op hadden; in werkelijkheid werd echter Gods Wet door hen vertrapt. De Wet des Heeren werd verworpen, om aan de inzettingen der mensen vast te houden. 28.
Matth. 9 : 11-.
De huichelachtige houding, die zij aannamen, door zich af te zonderen van allen, die niet tot hun groep behoorden (hun naam betekende immers „afgezonderden"), komt duidelijk uit in Matth. 9 : 1 1 . De Heere Jezus zat aan in het huis van Mattheüs en vele tollenaars en zondaars kwamen en zaten daar mede aan met Jezus en Zijn discipelen, zo lezen we. En dan het 11e vers: „En de Farizeeën, dat ziende, zeiden tot Zijn discipelen: waarom eet Uw Meester met de tollenaren en de zondaren ?" Mattheüs was de Heere Jezus terstond gevolgd, toen Hij tot hem had gezegd: „Volg M i j . " En daarmede was de breuk gevallen met de andere tollenaren en met de mensen, die als zondaren bekend stonden. Deze laatsten waren mannen, die het niet zo nauw namen met de onderhouding van de rechten en de inzettingen des Heeren en evenmin met de voorschriften der Farizeeën. Toch zitten deze mensen nog aan de maaltijd, die Mattheüs voor zijn nieuwe Meester aanricht. Hij wil daarmede de kring van zijn oude vrienden brengen onder de beademing van het Woord van Christus. Dit wekt de woede der Farizeeën: „Waarom eet Uw Meester met de tollenaren en met de zondaren ?" De Heere Jezus heeft hen echter van bescheid gediend. „Die gezond zijn, hebben de medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn." En dan stuurt de Heere Jezus deze Farizeeën naar huis met de boodschap, dat ze maar eens goed moeten na gaan denken over het Woord der Schrift, zoals de profeet Hosea dit heeft neergeschreven: „Want Ik heb lust tot weldadigheid en niet tot offer en tot kennis Gods meer dan tot offeranden." Hoofdstuk 6 : 6. De Heere Jezus was niet gekomen om mensen te roepen, zoals de Farizeeën, die zichzelf rechtvaardig achtten, menende, dat ze helemaal geen zonden hadden. Hij riep zondaars tot bekering. Hiermede was het huichelachtig bedrijf der Farizeeën weer duidelijk ten toon gesteld, ook voor de ogen der discipelen. 29.
Luc. 17 : 20.
Op nog één terechtwijzing van de houding der Farizeeën willen we nog wijzen. We weten, hoe de Farizeeën een idealistische Messiasverwachting koesterden, die steeds sterker werd en hen in staat stelde tot een machtig en aanhoudend verzet tegen de vijand, ten bloede toe. N u lezen we in Luk. 17 : 20: ,,En gevraagd zijnde door de Farizeeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, heeft hij hun geantwoord en gezegd: het Koninkrijk Gods komt niet met uitsrlijk gelaat en men zal niet zeggen, zie hier of daar, want ziet het Koninkrijk Gods is binnen ulieden." Zij hadden de Heere Jezus en vroeger Johannes de Doper horen pre20
diken: „Bekeert U , want het koninkrijk Gods is nabij gekomen." Naast de absolute eis voor diegenen, die in waarheid tot God bekeerd werden de absolute belofte van de vergeving der zonden. Dat was de grote inhoud, dat hield de komst van het Koninkrijk der hemelen in. Een geestelijk Koninkrijk, een Koninkrijk voor arme zondaren; een Koninkrijk, dat omvatte de weldaden, die door Christus waren verworven; een Koninkrijk voor armen, blinden, treurenden, hongerigen en dorstigen. Alles in geestelijke zin. De Farizeeën verwachtten een Koninkrijk in uiterlijke majesteit en uiterlijke glorie. Neen, zegt de Heere Jezus daarop, dat Koninkrijk komt niet zo, dat ge het aan uiterlijke omstandigheden kunt waarnemen; zelfs de komst ervan kunt ge niet berekenen. Men zal niet kunnen zeggen: zie, hier is het of daar. Het Koninkrijk Gods omvat de rijke beloften, die lijnrecht staan tegenover wat de wereld en het rijk van de vorst der duisternis kunnen bieden. Z i j kunnen niet anders brengen dan de dood. Het Koninkrijk Gods brengt het leven. De Heere Jezus Zelf draagt dit Koninkrijk Gods in Zich en predikt het. Verder zegt de Heere Jezus, dat het in omvang nog maar zeer beperkt is: „Het is binnen ulieden." Pas, wanneer deze wereld rijp is voor het oordeel, zal het tot openbaring komen in volle omvang, in volle heerlijkheid. Ook hier zien we duidelijk, hoe de Farizeeën omsprongen met de hoop der vaderen. Zij hadden er een theorie van gemaakt, iets wat paste in hun systeem, iets van de mens uit, iets van eigen vinding, iets, wat voldeed aan hun behoeften. Daarom hebben zij de bekering niet van node. Zij hebben geen schuld en zullen ook nooit komen tot het overnemen van schuld. En omdat zij hun schuld niet overnemen, zullen ze nooit een schuldovernemende Borg nodig hebben en geen behoefte vertonen aan de weldaden, die Christus als Borg en Middelaar heeft verworven. 30. De Farizeeën in latere dagen.
Wat we hier hebben opgesomd, vinden we duizenden malen terug in de geschriften der Farizeeën. Alleen, daar wordt dit alles geloofd en geprezen. Hier veroordeelt de Heere Jezus dit alles ten sterkste. Hij stelt ze voor al deze dwalingen verantwoordelijk. Zij hebben immers de Schriften, die zij vervalsen naar hun eigen inzichten, opdat ze vast kunnen houden aan hun verdorven natuur en zich uit kunnen leven naar het goeddunken van hun hart. Niet dat de Heere Jezus Zich keert tegen elke Farizeeër, hoofd voor hoofd. Wij lezen zelfs, dat Hij een uitnodiging van een Farizeeër aanneemt om bij hem te eten. Ook uit Joh. 9 : 16 blijkt, dat de Farizeeën in hun oordeel tegenover de Heere Jezus niet eensluidend waren. Wij lezen, dat, naar aanleiding van de genezing der blindgeborene, sommigen uit de Farizeeën zeggen: deze mens is van God niet, want Hij houdt de Sabbath niet. Doch we lezen verder in Joh. 9 : 16: „Anderen zeiden: hoe kan een mens, die een zondaar is, zulke tekenen doen ?" en Johannes tekent er bij aan: „Er was tweedracht onder hen." Ook dit wijst op de verschillen onder 21
de Farizeeën, waarop we al eerder wezen. Dit verklaart ook enigermate, dat na Christus' opstanding de verhouding tussen Christus' Gemeente en de Farizeeën niet zo scherp was als weleer. Dit is zo gebleven tot hun heilig huisje wordt aangetast, wanneer Stefanus in de synagoge gaat prediken. Op het gevaar trouwens, dat deze Farizeeën met zich brengen voor de Gemeente van Christus, wijst Lukas in Hand 15 : 5: „Daar zijn sommigen opgestaan van die van de sekte der Nazireeën, die gelovig zijn geworden, zeggende: dat men hen moet besnijden en gebieden de Wet van Mozes te onderhouden." Het is het woord, dat de apostelen te Jeruzalem spreken tot Paulus en Barnabas, die zijn wedergekeerd van de eerste zendingsreis. 31.
Wellicht is er niemand, die de Farizeeën beter heeft gekend dan de apostel Paulus. Hij spreekt daarvan in F i l . 3 : 5 e.v. Uit innerlijke overtuiging had ook hij aan de overgeleverde wetten en leefregels der Farizeeën vastgehouden. Het levensdoel der Farizeeën was ook het zijne. De vervolging van Christus' Gemeente was een daad geweest, die met dit levensdoel samenhing. Wat heeft de apostel zich later over deze vreselijke dwalingen beklaagd ! Aan de Filippenzen schrijft de apostel over de vijanden van Christus' Gemeente: Het zijn de Farizeeën, die wij in die dagen de Judeïsten zijn gaan noemen. Paulus wist, dat deze zijn geliefde gemeente spoedig last zou krijgen van deze Judeïstische dwaalleraars. Reeds op vele plaatsen hadden ze de gemeenten in verwarring gebracht. Alles, waarop de Farizeeën en de Judeïsten zich beroemen, was ook voor de apostel Paulus een oorzaak van roem geweest. Zijn verhouding tot de Wet was ook onkreukbaar; hij had zich gevoegd bij de Farizeeën, die zich het meest nauwgezet toelegden op het stipt volbrengen van al wat Mozes geboden had. Hoe vol ijver hij was geweest voor de instellingen van Mozes blijkt wel uit het droeve feit, zegt Paulus, dat ik een vervolger der Gemeente geweest ben. De gerechtigheid, die hij zichzelf opbouwde door stipte wetsonderhouding, was zodanig, dat er niet het minst op hem was aan te merken. Paulus drukt zich zo uit: „Naar de gerechtigheid, die in de Wet is, zijnde onberispelijk." Maar al wat hem naar zijn vroegere mening winstpunten bezorgde, heeft hij nu om Christus' wil voor schadeposten leren rekenen. Toen de apostel werd gesteld voor de keuze, al die dingen te bezitten, waarop een in zichzelf volmaakt Farizeeër zich beroemt öf deel te hebben aan Hem, de gekruisigde Middelaar, heeft hij niet geaarzeld. Alles heeft hij verloren, hij heeft het als drek verafschuwd, om Christus te gewinnen en in Hem voor tijd en eeuwigheid geboren te mogen zijn. In verschillende opzichten heeft Paulus zich niet geschaamd, dat hij een Farizeeër was geweest. Zo spreekt hij voor de Joodse Raad: „Mannenbroeders, ik ben een Farizeeër, eens Farizeeërszoon, ik word over de 22
Paulus en de Farizeeën.
hoop en de opstanding der doden geoordeeld." En later zegt hij tegen Agrippa: „Ik heb naar de nauwgezetste sekte van onze godsdienst als een Farizeeër geleefd." Paulus wil daarmede zeggen: in de ogen van het orthodoxe Jodendom heb ik niets misdreven, integendeel, ik ben een van hun trouwste zonen geweest. En hij prijst het in de Farizeeën, dat zij geloven in de opstanding der doden. Ook de nauwgezetheid in het onderhouden van de Wet ontzegt de apostel niet de waarde, die daaraan kleeft. Mits het de mens maar moge brengen tot het einde der Wet, dat is Christus. 32. Slotbeschouwing.
We zijn thans gekomen aan het einde van deze brochure. Wij hebben de Farizeeën gezien als de behoeders van het Jodendom na de Babylonische ballingschap. De tradities van Mozes en de profeten hebben ze hoog gehouden op een wijze, die in de geschiedenis haars gelijke schier niet heeft. Zo hebben zij de grondslagen gelegd voor de Joodse gemeente. In dit alles dwingen de Farizeeën ons, vanwege hun geweldige activiteit en hun enorme invloed, respect af. Door talloze gevaren heen hebben ze de vele goederen van het Oude Verbond gered van verwording en verminking. Maar wanneer ze de Geest des Heeren kunnen missen en zich laten leiden door eerzucht en zelfzucht, door hun eigen verduisterd verstand en hun wetenschapswaan, verliest alles, wat in hun voordeel gezegd moest worden, zijn waarde. We zouden de Farizeeën in dit opzicht kunnen vergelijken bij de Jezuieten. Van de Jezuïeten horen wij tegenwoordig bijna niet meeT. Er is zelfs een tijd geweest, dat de Jezuïetenorden verboden waren. Maar in vroeger jaren, vooral in de tijd der tegen-reformatie, zijn het de stutten geweest van de Roomse Kerk, behoorden zij tot de meest getrouwe vertegenwoordigers dier kerk. Zij hebben evenwel enorme fouten gemaakt, waarover thans maar liever gezwegen wordt in Roomse kringen. Zo ook de Farizeeën. Zij hebben de Joodse gemeente zeer vele voordelen aangebracht. Maar tenslotte zijn hun dwalingen zo groot geworden, hebben zij hun eigen volk zoveel onheil toegebracht, dat de Heere Jezus hen toe moet roepen, het wee, wee, wee en dat Johannes de Doper hen genoemd heeft „adderengebroedsels". In de Farizeeën komt het tot uitdrukking, hoe de mens, zelfs met een orthodoxe leer en een strenge wetsbetrachting altijd maar weer bewaard moet blijven voor het menselijke, voor het dwaalzieke. De dwalingen hebben in de Farizeeën hun belichaming gevonden. Zó zelfs, dat iemand, die aan zichzelf wordt ontdekt, ook ontdekt de Farizeeër in eigen hart. De valse beginselen kregen de boventoon. Datgene, wat de Farizeeën misschien vroeger ten goede hadden gedacht en ten goede hadden uitgewerkt, hebben zij later door hun eigen valse beginselen verstikt. We mogen niet eindigen, alvorens we onze ernstige ongerustheid hebben uitgesproken, die telkens bij vernieuwing onder het samenstellen en schrijven van deze brochure ons aangreep. Na de bevrijding van het 23
Roomse juk heeft de Heere de mannen der Reformatie verwekt. De beginselen der Reformatie zijn vastgelegd in Woord en geschrift en wij zijn geroepen om deze telkens opnieuw te toetsen aan Schrift en belijdenis. Wij zijn zonen der Reformatie, zonen van Dordt. Zouden wij in onze Gereformeerde religie en in onze Gereformeerde zedeleer er voor bewaard zijn gebleven, deze niet te maken tot een dor en kil systeem, waarin alle leven verstikt ? Wat zal er onder ons gebeuren, wanneer de Geest des Heeren gaat wijken, wanneer de vreze des Heeren gaat ontbreken, hoe langer hoe meer, en wij toch vasthouden aan de Gereformeerde leer ? Bestaat dan ook niet onder ons het grote gevaar te vallen tot een Gereformeerd Farizeïsme ? Wij zouden graag in een volgende brochure hierop wat dieper ingaan. Het zal de eerste zijn van de nieuwe jaargang. Wij hopen daarin het kerkelijk leven te beschouwen vanuit drieërlei gezichtspunt. De kerk is immers opgedragen de leer der Schrift zuiver te bewaren. Zij openbaart zich in de gemeenschap der heiligen. Van haar gaat uit de verkondiging des Goddelijken Woords tot redding van verloren zondaren. Voldeed de Joodse gemeente, die onder de beademing leefde van de leer der Farizeeën, aan deze drie kenmerken ? Hoe is het met onze gemeenten ?
24