Onderzoeksrapport Mind-Spring Bas Verschoor, Merel Visser en Samantha Visser Mei 2010
Voorwoord Voor u ligt het onderzoeksrapport over Mind-Spring. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het afstuderen voor de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de Hogeschool Utrecht. Voor dit rapport zijn verantwoordelijk: Bas Verschoor, Merel Visser en Samantha Visser. De opdrachtgever van dit onderzoek is het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland. Mind-Spring is een vorm van psycho-educatie in groepsverband, waarbij een opgeleide vluchteling in samenwerking met de GGz een training geeft aan andere vluchtelingen. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: „Wat zijn de mogelijkheden om Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland te implementeren?‟ Om een nauwkeurig antwoord te kunnen geven op deze vraag, heeft er gedurende het onderzoek een nauwe samenwerking plaatsgevonden tussen GGz Dijk en Duin, de regionale afdelingen van VluchtelingenWerk en de onderzoekers. Om het rapport overzichtelijk te houden is ervoor gekozen een duidelijke indeling in de verschillende onderdelen van het rapport te maken. In hoofdstuk twee zal Mind-Spring inhoudelijk worden toegelicht. Indien u nog niet op de hoogte bent van Mind-Spring, raden wij aan dit hoofdstuk goed door te nemen. Tevens is in hoofdstuk drie een theoretische voorbeschouwing terug te vinden. Indien u graag meer over vluchtelingen en de hulpverlening aan hen wilt weten, adviseren wij u hoofdstuk drie aandachtig door te nemen. In hoofdstuk vijf staan de analyse en resultaten verwerkt. In dit hoofdstuk staat de kern van het onderzoek beschreven en is dus van belang voor een ieder die geïnteresseerd is in het implementeren van Mind-Spring. Met name met betrekking tot de regionale afdelingen van VluchtelingenWerk, maar ook voor andere organisaties die voornemens zijn Mind-Spring te gebruiken kan het nuttig zijn. Tot slot geven wij in hoofdstuk zes de conclusies en de aanbevelingen die uit ons onderzoek naar voren zijn gekomen. Dit onderzoek zal worden afgesloten met het symposium „Integeren Kan‟, wat zal plaatsvinden op 10 juni 2010 aan Hogeschool Utrecht. Tijdens dit symposium zullen wij onze onderzoeksresultaten presenteren. Daarnaast is een belangrijke doelstelling van het symposium Mind-Spring bekendheid te geven aan eenieder die geïnteresseerd is. Een andere doelstelling is om de succesfactoren van Mind-Spring nader toe te lichten. Op dit symposium zullen betrokkenen van Mind-Spring, van VluchtelingenWerk en de onderzoekers zelf spreken. Daarnaast zijn er gastsprekers van Healthnet TPO; een hulpverleningsorganisatie die op internationaal niveau bezig is met de implementatie van Mind-Spring.
Bas Verschoor Merel Visser Samantha Visser
Utrecht, 27 mei 2010
2
Inhoudsopgave 1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
Introductie Aanleiding Doelstellingen Probleemstelling Onderzoeksvraag en deelvragen Begrippenlijst Betrokken partijen bij de implementatie van Mind-Spring Relevantie van het onderzoek
blz.6 blz.6 blz.7 blz.7 blz.9 blz.9 blz.11 blz.11
2. 2.1 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4
Mind-Spring Mind-Spring? Wat is Mind-Spring? Initiatie Mind-Spring Aanleiding samenwerking VluchtelingenWerk De verschillende onderdelen van Mind-Spring
blz.13 blz.13 blz.13 blz.13 blz.14 blz.14
2.2 De methodiek van Mind-Spring 2.2.1 De formule van Mind-Spring 2.2.2 Mind-Spring van begin tot eind 2.2.2.1 Werving 2.2.2.2 De cursussen 2.2.2.3 Samenstelling groep 2.2.2.4 Afronding en evaluaties 2.2.2.5 Train-de-trainers
blz.15 blz.15 blz.15 blz.15 blz.17 blz.21 blz.23 blz.23
3. 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3
Theoretische voorbeschouwing De vluchteling Definiëring „vluchteling‟ Psychosociale problematiek bij vluchtelingen Aanpassing in Nederland
blz.25 blz.25 blz.25 blz.26 blz.27
3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6 3.2.7 3.2.8 3.2.9
Hulpverlening aan vluchtelingen Cultuur Hulpverlening aan vluchtelingen Hulpverlening in groepsverband aan vluchtelingen Werken met een tolk Empowerment Knelpunten binnen de hulpverlening aan vluchtelingen Interculturele hulpverleningsmodellen De rehabilitatiemethode Peereducation
blz.28 blz.28 blz.28 blz.29 blz.31 blz.31 blz.32 blz.33 blz.35 blz.37
4.
Verantwoording
blz.39
3
5. 5.1 5.1.1 5.1.2
Analyse en resultaten Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring? Theoretisch intermezzo Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring? 5.1.2.1 Inleiding 5.1.2.2 Onderzoek 5.1.2.3 Evaluaties 5.1.2.4 Observaties van het onderzoeksteam bij twee Mind-Spring bijeenkomsten 5.1.2.5 Het effect van Mind-Spring op deelnemers 5.1.2.6 Het effect van Mind-Spring op trainer
5.2
blz.43 blz.43 blz.43 blz.45 blz.45 blz.45 blz.46 blz.46 blz.48 blz.49
Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk? 5.2.1 Theoretisch intermezzo 5.2.1.1. Projectmatig werken 5.2.1.2. Beheersaspecten 5.2.2 Onder welke voorwaarden functioneert Mind-Spring in de regio‟s van VluchtelingenWerk? 5.2.2.1. Inleiding 5.2.2.2. Voorwaarden Mind-Spring 5.2.2.3. Voorwaarden VluchtelingenWerk 5.2.2.4. Voorwaarden Gemeente 5.2.2.5 Functie van het Landelijk Bureau bij een landelijke implementatie van Mind-Spring
blz.50
5.3
Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring binnen andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden? 5.3.1 Theoretisch intermezzo 5.3.1.1 De zeven facetten van implementeren 5.3.1.2 Resultaten 5.3.1.3 Plannen en sturen 5.3.1.4 Ontwerpen en inrichten 5.3.1.5 Communiceren 5.3.1.6 Opleiden en trainen 5.3.1.7 Verankeren en verbeteren 5.3.1.8 Afsluiten en evalueren 5.3.2 Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring in andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden? 5.3.2.1 Inleiding 5.3.2.2 Context van het project 5.3.3 Stappenplan om Mind-Spring te implementeren
blz. 63
6. Conclusies en aanbevelingen
blz.74
Nawoord
blz.85
Literatuur
blz.87
4
blz.50 blz.50 blz.51 blz.54 blz.54 blz.54 blz.57 blz.62 blz.62
blz.63 blz.63 blz.63 blz.64 blz.64 blz.64 blz.65 blz.65 blz.65 blz.66
blz.66 blz.66 blz.69
Bijlagen Bijlage A Bijlage B Bijlage C Bijlage D Bijlage E
blz.91
Bijlage F Bijlage G Bijlage H
VluchtelingenWerk Evaluatieformulier Mind-Spring psycho-educatie cursus Evaluatieformulier Mind-Spring trainer Structuurschema Mind-Spring Een aantal uitspraken van deelnemers van bijeenkomsten op asielzoekerscentra De participatieladder Voorbeeldbegroting Mind-Spring Instapcursussen voor inburgeraars
Bijlagenboek
Gesprekken en interviews
5
(los document)
Hoofdstuk één
1.1
Introductie
Aanleiding
Vanuit het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland kregen wij de opdracht onderzoek te doen gericht op Mind-Spring, een preventief interventieprogramma. MindSpring is een vorm van psycho-educatie in groepsverband, waarbij een opgeleide vluchteling in samenwerking met de GGz een training geeft aan andere vluchtelingen. Op dit moment biedt VluchtelingenWerk Nederland nog geen hulpverlening gericht op vluchtelingen. Er zijn al eerder pogingen gedaan hulpverleningstrajecten op te zetten speciaal gericht op vluchtelingen, deze kwamen echter nooit goed van de grond. Zo heeft het Landelijk Bureau in 2004 geprobeerd een ketenwerking op te zetten met verschillende organisaties, gespecialiseerd in vluchtelingenproblematiek, met als belangrijkste samenwerkingspartner Stichting Pharos. Deze ketenwerking is niet van de grond gekomen, waarop het Landelijk Bureau in aanraking kwam met Mind-Spring (J. Winter, 2009). De GGz kreeg in kreeg in eerste instantie subsidie voor Mind-Spring via het ZRA (Ziektekostenregeling Asielzoekers). Deze subsidie is gericht op asielzoekers. Met deze subsidie is Mind-Spring ontwikkeld en uitgevoerd. Voor de verdere uitvoering van MindSpring moest er opnieuw subsidie worden aangevraagd. De subsidie kwam toen vanuit het EVF (het Europees Vluchtelingen Fonds), dat zich richt op innovatieve projecten. Deze subsidie is twee jaar geleden stopgezet, omdat Mind-Spring zich te ver had ontwikkeld; het was geen innovatief project meer. De GGz heeft op dat moment een poging gedaan om de coördinatie van Mind-Spring bij het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk onder te brengen. Vanuit het Landelijk Bureau is getracht via het Europees Integratie Fonds (EIF) subsidie aan te vragen om de landelijke coördinatie van Mind-Spring uit te voeren. Deze subsidieaanvraag werd afgewezen, waarna er tot de aanvang van dit onderzoek geen pogingen meer zijn ondernomen om Mind-Spring te coördineren via het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk. Op dit moment wordt de uitvoer van Mind-Spring voor asielzoekers gefinancierd door het RZA (de regeling zorg asielzoekers). De uitvoer loopt niet via VluchtelingenWerk. De uitvoer van Mind-Spring voor vluchtelingen vindt meestal wel plaats via VluchtelingenWerk en wordt in het algemeen gefinancierd met gemeentelijke subsidies (P. Sterk, 2010). In Nederland komen dikwijls psychosociale klachten voor bij vluchtelingen. Dat blijkt vaak indirect uit een moeizame integratie. Soms zijn de klachten directer. Dit kunnen symptomen zijn die wijzen op een posttraumatische stressstoornis. De hulpverlening die VluchtelingenWerk Nederland aanbiedt, is gericht op praktische ondersteuning en is daardoor niet altijd toereikend. De doorverwijzing naar de professionele hulpverlening (GGz) blijkt niet altijd goed te verlopen. Daarom lijkt een laagdrempelig hulpaanbod op zijn plaats. Ons is gevraagd onderzoek te doen naar: De inhoud en kwaliteit van Mind-Spring; De behoefte aan Mind-Spring in verschillende regio‟s van VluchtelingenWerk; De mogelijkheden om Mind-Spring te implementeren bij de verschillende regio‟s, rekening houdende met succesfactoren en valkuilen. De verwachting van het Landelijk Bureau is dat er behoefte is aan een preventieve vorm van hulpverlening - in dit geval Mind-Spring - gericht op vluchtelingen. Naar verwachting van het Landelijk Bureau, kunnen cliëntbegeleiders de vluchtelingen makkelijker doorverwijzen en
6
kunnen vluchtelingen met psychosociale klachten beter geholpen worden indien Mind-Spring wordt opgenomen in het dienstenpakket van VluchtelingenWerk. 1.2
Doelstellingen
De doelstellingen van dit onderzoek zijn te onderscheiden in doelstellingen die voortkomen uit de belangen van het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk en doelstellingen die wij als onderzoekers hebben geformuleerd. De belangen van het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk en onze doelstellingen bij dit onderzoek zijn hieronder omschreven. Deze zes doelstellingen zullen ons onderzoek deels richting geven. Belangen van het Landelijk Bureau Vluchtelingenwerk bij dit onderzoek: 1. Mogelijkheden tot implementatie van Mind-Spring binnen lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland in kaart brengen. Dit is het hoofddoel van dit onderzoek. 2. De mogelijkheden van financiering in kaart brengen. De gemeenten waar Mind-Spring aangeboden wordt, financieren dit op verschillende manieren. Wij zullen bekijken op welke manieren zij Mind-Spring financieren en op welke wijze Mind-Spring gefinancierd kan worden in de regio‟s waar Mind-Spring nog van de grond moet komen. Wij zullen ons niet richten op mogelijkheden voor landelijke of Europese financiering. 3. Een aanzet geven om lokaal goedlopende projecten te implementeren binnen verschillende regionale afdelingen van VluchtelingenWerk. Mind-Spring is een project dat binnen een aantal lokale afdelingen van VluchtelingenWerk reeds goed van de grond is gekomen. Door te onderzoeken hoe het binnen andere VluchtelingenWerk locaties geïmplementeerd kan worden, kan dit een aanzet zijn om andere succesvolle projecten op meerdere locaties plaats te laten vinden. Doelstellingen van dit onderzoek: 1. Bekendheid geven aan Mind-Spring. 2. Onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de doelgroep te werven. 3. Verschillende regio‟s van Vluchtelingenwerk enthousiasmeren voor de implementatie van Mind-Spring.
1.3
Probleemstelling
Mind-Spring Mind-Spring is een laagdrempelige, preventieve vorm van hulpverlening. Mind-Spring is gericht op psycho-educatie of opvoedingsondersteuning in groepsverband, geboden door vluchtelingen en asielzoekers aan vluchtelingen en asielzoekers. Tijdens de cursussen wordt veel aandacht besteed aan het integreren in de Nederlandse maatschappij en het omgaan met traumatische ervaringen. Door de traumatische ervaringen en de daaruit voortkomende psychische problemen, integreren en participeren vluchtelingen moeizamer dan andere groepen nieuwkomers1, wat onder meer te zien is aan de hoge werkloosheid onder vluchtelingen. Een van de doelstellingen van Mind-Spring is dat vluchtelingen beter leren omgaan met hun traumatische ervaringen, waardoor ze sneller en beter zullen integreren. De maatschappij is gebaat bij een 1
www.pharos.nl
7
betere integratie van nieuwkomers; snelle integratie bespaart kosten en zorgt voor betere participatie. Wanneer de vluchtelingen ondersteund worden in het omgaan met hun problematiek, is de kans groot dat de integratie beter verloopt. Wanneer Mind-Spring niet plaatsvindt, wordt een mogelijkheid om vluchtelingen beter te laten integreren niet benut. Hieruit is vast te stellen dat een maatschappelijk probleem in ieder geval blijft bestaan bij het niet implementeren van Mind-Spring. Een vergelijkbare preventieve vorm van hulpverlening aan deze doelgroep in Nederland is ons niet bekend2. Verwijzen naar gespecialiseerde hulp Mind-Spring is een coproductie die wordt uitgevoerd door de opgeleide Mind-Spring trainer en een medewerker van de GGz. Ieder levert vanuit zijn eigen professionaliteit een bijdrage. Voor de Mind-Spring trainer is dit de ervaringsdeskundigheid en de eigen taal en cultuur. Voor de GGz medewerker is dit de kennis van psychosociale processen. De GGz medewerker kan bij de deelnemers mogelijke psychische ziektebeelden signaleren en deze mensen tijdig doorverwijzen naar gespecialiseerde hulpverlening. Door tijdig te signaleren en door te verwijzen kan escalatie van psychische ziektebeelden - met alle gevolgen van dien voorkomen worden. Doelgroep Mind-Spring is in eerste instantie ontwikkeld voor asielzoekers. Het project loopt reeds goed op meerdere asielzoekerscentra (AZC‟s) in Nederland. Vluchtelingen worden bereikt in de verschillende regio‟s en gemeenten waar VluchtelingenWerk actief is. Momenteel is er sprake van samenwerking tussen Mind-Spring en VluchtelingenWerk. Deze samenwerking beperkt zich echter tot de regio Noordwestholland. Een doel van Mind-Spring is vluchtelingen door heel het land te bereiken, zodat die in de toekomst ook profijt kunnen hebben van MindSpring. Om deze vluchtelingen te bereiken ligt een landelijke samenwerking tussen VluchtelingenWerk Nederland en Mind-Spring voor de hand. Implementatie van Mind-Spring via het Landelijk Bureau De Mind-Spring cursussen vonden in Nederland voor het eerst plaats op AZC‟s in 2002 (P. Sterk, 2010). In het jaar 2006 is er een samenwerking tussen Mind-Spring en het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland tot stand gekomen. Zoals ook in de aanleiding van dit onderzoek staat beschreven, is er vanuit het Landelijk Bureau subsidie aangevraagd via het Europees Integratie Fonds (EIF), om Mind-Spring via VluchtelingenWerk Nederland uit te voeren. Deze subsidieaanvraag is afgewezen, waarna het Landelijk Bureau geen pogingen meer heeft gedaan om Mind-Spring van de grond te krijgen binnen de regio‟s van VluchtelingenWerk. Het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland ziet het als probleem dat VluchtelingenWerk geen hulpverleningstrajecten aanbiedt aan haar cliënten. Bij aanvang van dit onderzoek wilde het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland zich actief gaan inzetten voor de implementatie van Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van de veertien regio‟s van VluchtelingenWerk, aldus J. Winter, (2009). Regio Noordwestholland De meeste gemeenten waar Mind-Spring plaatsvindt, liggen in de regio van VluchtelingenWerk Noordwestholland. Één van de redenen dat Mind-Spring hier goed loopt, is dat Mind-Spring georganiseerd wordt door GGz Noord-Holland-Noord. De medewerkers van GGz Noord-Holland-Noord hebben een opleiding Mind-Spring gehad van GGz Dijk en Duin uit dezelfde regio. Een andere reden is dat de directeur en regiocoördinator van de regio 2
Er bestaat wel een laagdrempelig aanbod van psychotherapie in groepsverband (Centrum ’45) gericht op mensen met psychische problemen waarvoor therapie nodig is. Voor de doelgroep van Mind-Spring is psychotherapie niet van toepassing.
8
Noordwestholland zich al langere tijd inzetten om Mind-Spring uit te voeren. Voor de implementatie van Mind-Spring in meerdere regio‟s van VluchtelingenWerk Nederland kan geleerd worden van de succesfactoren en valkuilen in de regio Noordwestholland.
1.4
Onderzoeksvraag en deelvragen
Met deze probleemanalyse komen we tot de volgende onderzoeksvraag, die we willen beantwoorden met behulp van onderstaande deelvragen: Onderzoeksvraag Wat zijn de mogelijkheden om Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland te implementeren? Deelvragen 1. Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring? 2. Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk? 3. Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring binnen andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden?
1.5
Begrippenlijst
Mind-Spring: Preventieve interventie voor vluchtelingen waarbij een vluchteling door de GGz opgeleid wordt tot trainer om psycho-educatie te geven aan vluchtelingen. Deze methode is ontwikkeld door GZ psycholoog en orthopedagoog Drs. Paul Sterk, werkzaam is bij GGz Dijk en Duin. Hij wil de landelijke coördinatie van Mind-Spring overdragen aan VluchtelingenWerk Nederland. GGz Dijk en Duin: Tijdens de start van dit onderzoek heet de vestiging van de GGz in Zaandam „GGz Dijk en Duin‟. In dit rapport wordt deze naam gebruikt. Het is belangrijk om te vermelden dat GGz Dijk en Duin nu Parnassia Bavo Groep heet. Mind-Spring viel binnen GGz Dijk en Duin onder de afdeling Preventie, welke nu Context genoemd wordt. Mind-Spring wordt landelijk gecoördineerd vanuit GGz Dijk en Duin. Mind-Spring valt hier onder de afdeling Preventie, waar de methodiek ontwikkeld wordt en de cursussen Train-detrainers gegeven worden. Tevens worden hier medewerkers van andere vestigingen van de GGz opgeleid tot coach voor de Mind-Spring trainers. Vereniging VluchtelingenWerk Nederland3: Vereniging VluchtelingenWerk Nederland bestaat uit veertien regionale afdelingen en een landelijk bureau. Elke regionale afdeling is als onafhankelijke stichting lid van de Vereniging VluchtelingenWerk Nederland. Onder de regionale afdelingen vallen de lokale afdelingen.
3
Voor meer informatie over VluchtelingenWerk Nederland, zie het organisatieverslag in bijlage A.
9
Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland: Het Landelijk Bureau ondersteunt het werk van de regionale afdelingen met scholing, advies en actuele informatie. Regionale afdelingen VluchtelingenWerk Nederland: Iedere regionale afdeling bestrijkt (een deel van) een provincie en ondersteunt de medewerkers die bij de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland werken. Ons onderzoek zal voornamelijk plaatsvinden in de regio Noordwestholland, daarnaast in de regio‟s Midden Nederland, Midden Gelderland en Noord Nederland. Lokale afdelingen VluchtelingenWerk Nederland De lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland bestrijken ongeveer 93% van de Nederlandse gemeenten. Hier werken betaalde en onbetaalde medewerkers die zich inzetten voor de maatschappelijke begeleiding van vluchtelingen in de desbetreffende gemeente. Meestal is er één betaalde werkbegeleider werkzaam die de lokale afdeling coördineert en leiding geeft aan de vrijwilligers. Bij sommige lokale afdelingen zijn er meerdere betaalde krachten in dienst. Implementeren: “...0.1(een plan) tot uitvoering brengen verwezenlijken, effectueren...(een nieuw systeem) invoeren, in gebruik nemen” (Van Dale, 1996). Dit onderzoek richt zich op de implementatie van Mind-Spring binnen verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland. Effectiviteit van de methodiek van Mind-Spring: Onder de effectiviteit van de methodiek van Mind-Spring verstaan wij het effect van het programma op de deelnemers en de trainers. Mogelijke effecten zijn een beter integratieproces en het vroegtijdig signaleren van een posttraumatische stressstoornis. Voorwaarden waaronder Mind-Spring van de grond kan komen: Onder voorwaarden verstaan wij in dit geval de acties die ondernomen moeten worden en aanpassingen die gedaan moeten worden, rekening houdende met verschillende factoren, om Mind-Spring te implementeren binnen de verschillende regio‟s van VluchtelingenWerk. Succesfactoren: Binnen sommige lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland is het gelukt om MindSpring van de grond te krijgen. Dit betekent dat er succesfactoren zijn die van invloed zijn op het implementatieproces. Deze succesfactoren zijn overdraagbaar naar andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk, om het implementatieproces van Mind-Spring te bevorderen. Valkuilen: Binnen sommige gemeenten is Mind-Spring na een verloop van tijd gestopt. Dit kan te maken hebben met valkuilen waarmee rekening gehouden moet worden voor een gedegen implementatie. Ook binnen de gemeenten waar het wel is gelukt Mind-Spring van de grond te krijgen, zal sprake zijn geweest van valkuilen. Deze valkuilen zijn overdraagbaar te maken, waardoor men er rekening mee kan houden.
10
1.6
Betrokken partijen bij de implementatie van Mind-Spring VluchtelingenWerk; Gemeenten (mogelijke subsidieverstrekkers en samenwerkingspartner van VluchtelingenWerk en Mind-Spring); Mind-Spring (1. De cursussen, 2. De organisatie GGz Dijk en Duin: oprichters, opleiders en trainers); GGz medewerkers (coaches tijdens Mind-Spring bijeenkomsten); Doelgroep (vluchtelingen en asielzoekers). o De rol van de partijen: o VluchtelingenWerk: VluchtelingenWerk is nauw betrokken bij de doelgroep en daardoor een logische partner voor Mind-Spring. VluchtelingenWerk kan signaleren of er bij de cliënten behoefte is aan Mind-Spring en kan de coördinatie ervan op zich nemen. Tevens kan VluchtelingenWerk een grote rol spelen in de werving van cliënten en het aanvragen van subsidie. o Gemeenten: Mind-Spring zal bijdragen aan een betere integratie van vluchtelingen in de maatschappij, waarbij de gemeenten gebaat zijn. Daarnaast is de gemeente een voor de hand liggende subsidieverstrekker o Mind-Spring: Een preventief interventieprogramma gericht op vluchtelingen en asielzoekers, opgezet vanuit GGz Dijk en Duin te Zaandam. De projectontwikkelaar wil dit project graag implementeren binnen VluchtelingenWerk. o GGZ: Levert medewerkers (psychologen) die als coach de Mind-Spring cursussen ondersteunen. o Doelgroep: De doelgroep bestaat uit vluchtelingen en asielzoekers. Naar inzicht van de projectontwikkelaar van Mind-Spring (P. Sterk), betreft dit een groep met een verhoogd risico om psychosociale problemen te ontwikkelen, ten gevolge van hun vluchtgeschiedenis. Wij zullen ons in dit onderzoek richten op de doelgroep vluchtelingen.
1.7
Relevantie van het onderzoek
De vluchtelingen en asielzoekers nemen een aparte plaats in binnen de maatschappij. Het is tevens een groep met een unieke problematiek. Als asielzoeker heb je alles achtergelaten in het land van herkomst en gaat het leven in Nederland gepaard met de grote onzekerheid over of je mag blijven of moet terugkeren. Vaak duurt het een aantal jaar voordat je als asielzoeker een verblijfsstatus krijgt, wat betekent dat je een aantal jaren in onzekerheid leeft. Daar komt nog bij dat je niet mag werken en moet leven op een asielzoekerscentrum; je staat letterlijk buiten de maatschappij. Wanneer je als asielzoeker de status vluchteling krijgt en een (voorlopige) verblijfsvergunning ontvangt, heb je het recht om deel te nemen aan de maatschappij; je kunt gaan wonen in een Nederlandse gemeente, hebt recht op sociale zekerheid en de plicht tot inburgering. Dit alles maakt dat je als vluchteling aardig wat te verduren krijgt, zelfs na de trauma‟s die je hebt meegemaakt en de psychische schade die veroorzaakt is in de loop der jaren. De vluchtelingen en asielzoekers behoren met hun problematiek tot een groep in de maatschappij die wellicht meer hulp nodig heeft dan de gemiddelde autochtoon. Ook vraagt deze doelgroep om een specifieke vorm van hulpverlening, waarbij van de hulpverlener veel kennis en
11
ervaring over de doelgroep en problematiek wordt gevraagd.4 Dit wil niet zeggen dat elke vluchteling hetzelfde is, integendeel. Dè vluchteling bestaat niet. Vluchtelingen verschillen van taal, afkomst, scholing, politieke en religieuze betrokkenheid en oriëntatie en zij komen vaak uit gemeenschappen die weinig multi-etnisch en multicultureel zijn. Dat betekent dat zij vreemd tegenover elkaar staan, terwijl zij wel een gelijke achtergrond van gedwongen migratie en vaak traumatisering hebben. Deze laatste gemeenschappelijke noemers zijn de basis voor de psychotherapeutische behandeling van vluchtelingen in groepsverband5. Mind-Spring is een preventief interventieprogramma. Er zijn verschillen tussen reguliere hulpverlening zoals psychotherapie in groepsverband en Mind-Spring. Zo is deelname aan Mind-Spring zeer laagdrempelig, er is geen indicatie of doorverwijzing van een arts nodig en de werving is zeer persoonlijk. Dit maakt Mind-Spring tot een uniek project binnen de Nederlandse hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers. Mind-Spring helpt mensen met het vinden van een nieuwe, positieve identiteit. Dit gebeurt door de cursussen te richten op het leren omgaan met trauma‟s en praktische zaken in het dagelijks leven als vluchteling in Nederland. Deze vorm van preventie kan veel ondersteuning bieden bij de integratie en participatie van vluchtelingen en asielzoekers. In haar notitie „Integratie en Gezondheid vluchtelingen en nieuwkomers‟ schrijft Nina de Ruuk (Pharos, 2005): “De lichamelijke en psychische klachten waar vluchtelingen mee te maken hebben werken door in het integratieproces en kunnen een grote belemmering vormen tijdens het doorlopen van de keten.” Eén van de conclusies die uit het rapport voortkomt is: “Het vergroten van de zelfredzaamheid van vluchtelingen en nieuwkomers op het gebied van gezondheid, is mogelijk door: (...) Het versterken van de eigen coping strategieën. (...) Door de kracht van de vluchteling zelf te benadrukken en uit te gaan van wat hij of zij nog wel kan, wordt de vicieuze cirkel van weinig zelfvertrouwen en passiviteit doorbroken en kunnen gezondheidsproblemen op een actieve manier worden aangepakt.” Eén van de doelstellingen van Mind-Spring is de coping strategieën te vergroten, wat gebeurt door de kracht en mogelijkheden van de deelnemers te benadrukken. Gelet op bovenstaande, sluit Mind-Spring goed aan op de bevindingen van Nina de Ruuk en zullen niet alleen de vluchtelingen, maar zal ook de rest van de maatschappij gebaat zijn bij het landelijk plaatsvinden van dit project. De voornaamste reden hiervoor is dat de integratie en participatie van vluchtelingen bevorderd worden door deelname aan Mind-Spring.
4 5
Fargadi, A. (1999), Multiculturele samenleving en psychoanalyse, Assen: Van Gorcum Rohlof, H. e.a. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen, Transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
12
Hoofdstuk twee 2.1
Mind-Spring
Mind-Spring
2.1.1 Wat is Mind-Spring? Mind-Spring staat voor een „veerkrachtige geest‟ en het „proberen opnieuw te beginnen‟. Mind-Spring is een preventief interventieprogramma voor en door vluchtelingen en asielzoekers. Vluchtelingen worden geschoold in het geven van psycho-educatie en opvoedingsondersteuning aan vluchtelingen en asielzoekers in de eigen taal en cultuur. De cursus psycho-educatie en/of opvoedingsondersteuning geeft de Mind-Spring trainer in samenwerking met een GGz medewerker. Volgens P. Sterk (2009) is het doel tweedelig: Enerzijds krijgen vluchtelingen de mogelijkheid een opleiding tot trainer psycho-educatie te volgen, werkervaring op te doen en zich te profileren binnen de Nederlandse gezondheidszorg. Anderzijds wordt een moeilijk bereikbare groep van vluchtelingen en asielzoekers met psychosociale klachten beter geholpen. Deelnemers van Mind-Spring worden geworven door de trainers zelf, in samenwerking met buurthuizen, VluchtelingenWerk, migrantenorganisaties en de Medische Opvang op Asielzoekerscentra (MOA). De opvoedingsondersteuning- en psycho-educatie cursussen worden uitgevoerd volgens de draaiboeken van Mind-Spring. De benadering van Mind-Spring is cognitief, gericht op empowerment, her- en erkenning - van het aanpassen aan de nieuwe situatie - en het vinden van een positieve („nieuwe‟) identiteit. Daarnaast wordt informatie en inzicht gegeven in veelvoorkomende psychosociale en psychische problematiek waar vluchtelingen mee te maken hebben. Verder worden er vaardigheden aangeleerd om hiermee om te gaan (coping). Mindspring maakt gebruik van de ervaringen van lotgenoten, eigen taal en cultuur en het vertrouwen dat trainers in de eigen gemeenschap genieten. De methodiek en inhoud zijn samen met asielzoekers en vluchtelingen ontwikkeld. De GGz levert voor elke cursus een coach voor de trainer. “Deze bewaakt de kwaliteit en voegt extra deskundigheid toe aan het geheel”, aldus P. Sterk (2009). 2.1.2 Initiatie Mind-Spring Een aanleiding voor de initiatie van Mind-Spring was het gemis van verschillende onderwerpen in bestaande psycho-educatie programma‟s, zoals:
Het betrekken van de eigen doelgroep; Een cultureel aspect in psycho-educatie; Het voorkomen van afhankelijkheid van de vluchteling; Het vergroten van de positieve identiteit; Ondersteuning in moeilijke opvoedingssituatie; Empowerment eigen oplossend vermogen; Vertrouwen in de hulpverlening.
De projectontwikkelaar van Mind-Spring is Paul Sterk, werkzaam bij de GGZ Dijk en Duin, regio Zaanstreek/Waterland. Paul Sterk heeft Mind-Spring deels in vluchtelingenkampen in het buitenland ontwikkeld. Dit is deels mogelijk gemaakt door EVF subsidie. Het was voor de projectontwikkelaar een logische stap om deze projecten in Nederland voort te zetten.
13
“In 2002 is het programma Mind-Spring in Nederland mede geïnitieerd door een groepje asielzoekers, de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) en medewerkers van het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) in AZC Assendelft. Het programma is verder ontwikkeld door de afdeling Preventie van GGZ Dijk en Duin te Zaandam, regio Zaanstreek/Waterland”, aldus projectontwikkelaar Paul Sterk. waar de eerste cursussen in asielzoekerscentra plaatsvonden. Het programma werd mede ondersteund door een klankbordgroep waarin MOA, COA Rijswijk, GGz Nederland, GGZ Dijk en Duin en Pharos deelnamen.” 2.1.3 Aanleiding samenwerking VluchtelingenWerk Voor projectontwikkelaar Paul Sterk was het een logische stap om te gaan samenwerken met VluchtelingenWerk, aangezien vluchtelingen en asielzoekers de doelgroep zijn van MindSpring. In april 2009 legde de regiodirecteur van VluchtelingenWerk Noordwestholland, Tineke Parson, contact met projectontwikkelaar Paul Sterk. Er is een samenwerking ontstaan tussen Mind-Spring en VluchtelingenWerk in die regio, waarna Mind-Spring in steeds meer gemeenten werd aangeboden door lokale afdelingen van VluchtelingenWerk (Parson, 2009). 2.1.4 De verschillende onderdelen van Mind-Spring Mind-Spring richt zich op verschillende gebieden: - Mind-Spring voor asielzoekers binnen de asielzoekerscentra; - Mind-Spring voor vluchtelingen vanuit het perspectief van de preventie binnen de GGz, die zich richt op mensen met geïndiceerde klachten; - Mind-Spring als onderdeel van een „zorg op maat‟ aanbod, ter ondersteuning van integratie en participatie. (P. Sterk, 2010) Deze gebieden komen terug in de onderdelen psycho-educatie en opvoedingsondersteuning. Deze onderdelen staan los van elkaar en kennen beide een andere benadering (zie paragraaf 2.2.2.2).
14
2.2
De methodiek van Mind-Spring
2.2.1 De formule van Mind-Spring Mind-Spring is een preventief interventieprogramma. Door het volgen van de MindSpring cursus, leren de deelnemers omgaan met hun traumatische ervaringen en bijkomende (psychosociale) problematiek. Hiermee wordt voorkomen dat vluchtelingen met traumatische klachten in een negatieve spiraal terecht komen. “Het bewustmaken van de eigen problemen is een belangrijk deel van Mind-Spring. Het leert de deelnemers dat bijvoorbeeld stress, pijn en slaapproblemen een normale reactie op een abnormale situatie zijn. Deze bewustwording maakt de vluchtelingen sterker. Dit alles heeft een positieve invloed op de familie, kinderen en maatschappij.” (trainer Hafidi, 2010) Mind-Spring wordt gegeven voor en door vluchtelingen. De doelgroep van MindSpring bestaat uit asielzoekers en vluchtelingen. Sociaal vaardige en zo mogelijk hoogopgeleide vluchtelingen worden door middel van de Train-de-trainers (zie paragraaf 2.2.2.5) geschoold om psycho-educatie en eventueel opvoedingsondersteuning te geven. Het uitgangspunt van Mind-Spring is dat de MindSpring trainer dezelfde culturele achtergrond heeft als de deelnemers en dat de cursus in de eigen taal gegeven wordt. Mind-Spring is gericht op empowerment van vluchtelingen en asielzoekers. “Empowerment betekent letterlijk: het verlenen van kracht of macht of eigenmachtig maken. Kracht wordt opgevat als het regie voeren over het eigen leven. Onder macht verstaan we het beschikken over hulpbronnen die daarvoor nodig zijn, zoals kennis, vaardigheden en sociale contacten” (Penninx & Scholten, 2005). De volgende vormen van empowerment, zoals omschreven door Penninx en Scholten (2005), komen aan bod in het Mind-Spring programma:
Helpen bij het behoud van de regie over het eigen leven; Sociale vaardigheden trainen; Het sociale netwerk sterker maken; Maatschappelijke participatie stimuleren; Eigen initiatieven van cliënten ondersteunen.
Mind-Spring bestaat uit de onderdelen psycho-educatie en opvoedingsondersteuning. In paragraaf 2.2.2.2 is terug te vinden wat de doelstellingen en de doelgroep van deze cursussen zijn. 2.2.2 Mind-Spring van begin tot eind 2.2.2.1 Werving Werven van deelnemers Een belangrijke voorwaarde voor het implementeren van Mind-Spring is het werven van de deelnemers. De werving van deelnemers wisselt per regio. Het gebeurt soms via VluchtelingenWerk; de medewerkers werven dan zelf de deelnemers. “Maar meestal gebeurt het werven van deelnemers via de trainer of tolk, ROC‟s en/of sociale dienst. Het is eigenlijk een principe van „ons kent ons‟, aldus T. Parson (25-02-2010)”. A. Azizi (coördinator en trainer Mind-Spring en medewerker VluchtelingenWerk Noordwestholland) vindt het belangrijk te investeren in het geven van goede informatie. Hij stuurt eerst een informatieve folder naar potentiële deelnemers. De folder van Mind-Spring is
15
in twaalf talen beschikbaar. In deze folder staat aangegeven wat Mind-Spring is en waar het de deelnemers bij kan helpen. Vervolgens krijgen de potentiële deelnemers een uitnodiging om kennis te maken met elkaar. De kennismaking gebeurt aan de hand van een voorlichtingsbijeenkomst. In deze bijeenkomst wordt verder ingegaan op de inhoud van Mind-Spring. Er wordt bijvoorbeeld uitgelegd dat Mind-Spring handvatten biedt en praktische informatie geeft over het leven in Nederland. Trainer A. Abdulrazzaq ( 04-03-2010) geeft aan dat het belangrijk is toekomstige deelnemers te motiveren tot deelname aan Mind-Spring door middel van een persoonlijke benadering. Hij vertelt dat hij nu en dan samenwerkt met actieve vluchtelingen binnen de gemeenschap om toekomstige deelnemers te motiveren tot deelname. Eveneens maakt de trainer gebruik van een uitnodigingsbrief. Voor de werving van deelnemers is het volgens trainer A. Azizi (10-03-2010) belangrijk om rekening te houden met praktische punten als reiskosten en reistijd. Als de deelnemers vanuit verschillende plaatsen moeten komen is aan te raden de deelnemers te faciliteren met reiskostenvergoeding, omdat ze anders vaak niet de mogelijkheden hebben deel te nemen. Werven van trainers Vluchtelingen en asielzoekers met ervaring in de hulpverlening, sociaal en/of maatschappelijk werk, worden door middel van de Train-de-trainers opgeleid om psycho-educatie en/of opvoedingsondersteuning te geven aan vluchtelingen en asielzoekers. De werving van de trainers gebeurt voornamelijk via mond-op-mond reclame. Het gebeurt wel eens dat de tolk, welke aanwezig is bij de Mind-Spring bijeenkomsten, enthousiast is en tevens geschikt blijkt om tot trainer opgeleid te worden. “Toen Mind-Spring net startte, werden trainers vooral via VluchtelingenWerk, asielzoekerscentra en vacatures geworven. Tegenwoordig worden de trainers vooral via, via geworven” (B. Kieft, 23-02-2010). Zo is trainer A. Abdulrazzaq via zijn vrouw in aanraking gekomen met Mind-Spring en enthousiast geworden om zelf cursussen te gaan geven. Het werven van trainers gebeurt tevens via instanties die een nauwe samenwerking hebben met vluchtelingen. Zo is trainer D. Twagirayezu via de Stichting voor Interculturele Bedrijfsaspecten Sibio in contact gekomen met Mind-Spring. Sibio helpt medici en paramedici die willen herintreden of integreren in de Nederlandse gezondheidszorg. “Verschillende Mind-Spring trainers hebben ook een betaalde baan bij VluchtelingenWerk. Enkelen worden door hun werkgever in de gelegenheid gesteld Mind-Spring cursussen uit te voeren. Anderen doen dit naast hun reguliere werk in de eigen tijd”. (P. Sterk, 28-04-2010)
16
2.2.2.2 De cursussen In deze paragraaf wordt beschreven waarom de cursussen psycho-educatie en opvoedingsondersteuning worden gegeven, wat de doelstellingen van deze cursussen zijn en voor welke doelgroep ze bedoeld zijn. Verder zal worden beschreven waarop de cursus is gebaseerd en hoe de samenstelling van de groepen eruit ziet. Draaiboek Tijdens de Train-de-trainers krijgen alle trainers een draaiboek uitgereikt voor de cursus psycho-educatie en/of opvoedingsondersteuning. In de draaiboeken staat de inhoud van alle bijeenkomsten beschreven. Tevens is erin terug te vinden welke theorieën en oefeningen tijdens de bijeenkomsten behandeld kunnen worden. Trainer D. Twagirayezu geeft aan 80% van het draaiboek te gebruiken. Hij tracht de stof van het draaiboek zoveel mogelijk aan te passen naar de wensen van de doelgroep. Dit geldt ook voor trainer A. Abdulrazzaq (04-03-2010): “Iedere trainer heeft zijn eigen manier van werken. Ik gebruik zelf veel visuele hulpmiddelen. Ik volg het draaiboek wel, alleen wil ik vanwege de zwaarte het thema „rouw‟ niet bespreken. De deelnemers hebben zoveel meegemaakt dat het risico te groot is dat het te dramatisch wordt. Ik vertel wel kort de hoofdpunten van het thema. Tevens pas ik de volgorde van de bijeenkomsten aan. Ik ben van mening dat het hoofdstuk „Identiteit‟ aan het begin van de cursus aan bod moet komen.” De cursus psycho-educatie Waarom psycho-educatie? Veel asielzoekers en vluchtelingen willen niet met hun trauma geconfronteerd worden. De dagelijkse strijd, die veel tijd en energie kost, is op de meeste momenten belangrijker. Het verwerken van trauma‟s komt pas later, als er meer duidelijkheid is over de toekomst. Door de dagelijkse beslommeringen en grote onderzekerheid over de toekomst, kan men suggereren dat asielzoekers en vluchtelingen slachtoffers zijn. Mind-Spring gaat ervan uit dat iedereen, in elke situatie, een weg moet vinden om met slachtofferschap om te gaan. Hiervoor is het nodig dat asielzoekers en vluchtelingen de kracht in zichzelf vinden om met hun problemen te kunnen leven. De bedoeling van de cursus psycho-educatie is om deelnemers bewust te maken van de aard van hun problemen en de keuzes en oplossingen die voor hen beschikbaar zijn. In het handboek voor trainers (P. Sterk, 2009) wordt omschreven dat de sociale en psychische problemen van vluchtelingen niet verdwijnen met het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De ervaring leert dat vluchtelingen pas toekomen aan de verwerking van eventuele trauma‟s en verdriet, wanneer zij een verblijfsvergunning krijgen waarmee ze een veiligere basis hebben om te leven. “Vluchtelingen vinden vaak moeilijk of niet de weg naar de reguliere hulpverlening. Psycho-educatie in de eigen taal en cultuur biedt een nieuwe sociale structuur en maakt psychische en sociale problemen beter hanteerbaar. Indien doorverwijzing nodig is, maakt dit de drempel voor de reguliere hulpverlening lager.” Doelstelling van het onderdeel psycho-educatie: Her- en erkenning bieden aan de moeilijke situatie waarin een asielzoeker of vluchteling zich bevindt en het onderling steunen door lotgenoten die zich in dezelfde situatie bevinden.
17
Doelgroep voor psycho-educatie De doelgroep bestaat uit asielzoekers en vluchtelingen die last hebben van stressklachten, depressieklachten, slaapproblemen, drugs- en alcoholgebruik, ontbreken van dagstructuur, rouw of (niet pathologische) angsten en acculturatieproblemen en een behandeling kunnen ondergaan. De cursus is geen therapeutische setting, maar mensen die een therapeutische behandeling krijgen kunnen naast hun behandeling mogelijk wel aan de cursus deelnemen.6 De cursus Psycho-educatie In dit deel zal de inhoud van de cursus psycho-educatie, zoals is vastgelegd in het draaiboek, beschreven worden. Daarbij is het belangrijk om aan te geven dat iedere bijeenkomst sluit met een ontspanningsoefening en wat korte reacties van de deelnemers. -
Bijeenkomst één „De normale reactie op de abnormale situatie‟ Deze bijeenkomst begint met een kennismaking en de trainer zal verdere uitleg geven over Mind-Spring. Vervolgens wordt er ingegaan op de volgende theorie: traumatisering en ontworteling, normale reacties op abnormale situaties. Daarbij wordt vooral verteld wat een traumatische gebeurtenis voor gevolgen kan hebben met betrekking tot lichamelijke en/of emotionele reacties en sociale- en gedragsproblemen.
-
Bijeenkomst twee „Stress en stressreductie‟ Het doel van deze bijeenkomst is het vergroten van het inzicht in stress en stress situaties. De bijbehorende theorie gaat over stress symptomen en somatiseren. Er wordt besproken hoe men het beste met stress om kan gaan en welke persoonlijke vaardigheden hiervoor nodig zijn. Ook wordt uitgelegd wat psychosomatische klachten zijn en hoe je deze kan herkennen. Her- en erkenning van angst- en paniekklachten zijn vooral belangrijk als je leert hoe deze zelf weer de baas te komen.
-
Bijeenkomst drie „Positiebepaling, hoe gaat het met je?‟ Deze bijeenkomst gaat dieper in op het thema stress en stressreductie. Er wordt besproken hoe de deelnemers tegen dit thema aankijken. Het doel is de deelnemers bewust te maken van de gebieden die belangrijk voor ze zijn, te kijken of ze er de juiste energie in steken en kennis te maken met coping gedrag. Veel deelnemers hebben de neiging erg negatief over hun situatie te oordelen en de positieve lichtpunten niet meer te zien.
-
Bijeenkomst vier „Rouwverwerking en het natuurlijke proces‟ Het doel van deze bijeenkomst is de deelnemers het natuurlijke rouwproces en het belang van het verwerken van verdriet uit te leggen.
-
Bijeenkomst vijf „Identiteit en veranderde identiteit (zelfbeeld, zelfwaardering en zelfevaluatie)‟ Deze bijeenkomst staat in het teken van identiteitsverlies, verandering van identiteit en het nieuwe zelfbeeld dat daarbij zou kunnen passen. Een doel is om mensen bewust te maken van het gevaar van kiezen voor een negatieve identiteit. Een voorbeeld is om als nieuwe identiteit slechts „vluchteling‟ aan te nemen, wat van negatieve invloed is op het zelfbeeld. Door middel van een interactief proces
6
Sterk, P.A.M. (2009), psycho-educatie voor en door asielzoekers en vluchtelingen. Handboek voor trainers, Mind-Spring, Zaandam: GGz Dijk en Duin
18
wordt geïnventariseerd wat de deelnemers vanuit wisselend cultureel perspectief onder de begrippen „identiteit‟ en „zelfbeeld‟ verstaan. Als theorie wordt er uitgelegd wat de verschillende aspecten van identiteit zijn en wat de begrippen zelfbeeld, zelfwaardering en zelfevaluatie inhouden. In de groep wordt gezocht naar een nieuwe, positieve identiteit, gebruikmakend van de kracht van de mens. -
Bijeenkomst zes „Balans (onze gedachten bepalen ons leven)‟ Deze bijeenkomst gaat over het hervinden van lichamelijke en emotionele stabiliteit. De samenhang tussen onze lichamelijke en emotionele vitaliteit wordt behandeld. Het doel is om de deelnemers bewust te maken over hoe ze hun denken en handelen kunnen beïnvloeden. Dit wordt gedaan middels uitleg van de Rationeel-emotieve therapie (RET).
-
Bijeenkomst zeven ´Energiebronnen (de kracht van overlevingsstrategieën)‟ Het doel van deze bijeenkomst is om de deelnemers bewust te maken van en zicht te geven op hun eigen energiebronnen. Bijvoorbeeld: „Wat doe je wanneer je in de put zit? Helpt dat?‟. Als theorie worden er verschillende bronnen behandeld waar men energie uit kan halen. Er wordt verteld wat de kracht van verschillende overlevingsstrategieën is.
-
Optioneel Gedurende dit onderzoek is Mind-Spring in ontwikkeling. Dit betekent dat het aanbod van de cursus verandert. Op dit moment wordt bijeenkomst zeven „losgelaten‟. Het thema van deze bijeenkomst is verweven in de andere bijeenkomsten. In het toekomstige handboek (P. Sterk, 2010) kan ervoor gekozen worden de zevende bijeenkomst te richten op kennis over verslaving, misbruik van middelen en/of huiselijk geweld.
De cursus opvoedingsondersteuning Waarom opvoedingsondersteuning? Vluchtelingen en asielzoekers vinden het vaak moeilijk om hun kinderen binnen de Nederlandse en de eigen cultuur op te voeden. Men wil graag vasthouden aan de eigen waarden en normen, maar kinderen verwesteren veel sneller dan ouders vaak willen. Tevens is iedere organisatie die met kinderen en/of ouders werkt vanaf januari 2011 verplicht om met een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te werken.7 RAAK (Reflectieen Actiegroep Aanpak Kindermishandeling) heeft het onderdeel opvoedingsondersteuning van Mind-Spring aangewezen om kindermishandeling bij asielzoekers te signaleren. De doelstelling van het onderdeel opvoedingsondersteuning In de „Module opvoedingsondersteuning voor asielzoekers en vluchtelingen‟ (P. Sterk, 2009) staat over de doelstelling het volgende beschreven: “De essentie van de Mind-Spring benadering is de ondersteuning van de rol als ouder: Welke keuzes maak je? Welke uitgangspunten hanteer je bij het kiezen van een opvoedingsstijl en ben je bewust van je achterliggende angsten en motieven om op een bepaalde manier op te voeden? Wordt je opvoedingsstijl beïnvloed door je eigen angsten, keuzes (...) Kernbegrippen zijn: bewustwording, keuzes maken en zelfevaluatie.” 7
Expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Opvoeding (JSO)
19
Deze cursus is geen therapie voor probleemgezinnen, maar heeft puur een ondersteunende functie voor ouders. De cursus gaat er vanuit dat iedereen probeert afstand te nemen van een eventuele probleemsituatie. De trainer probeert mensen hierop aan te spreken. De doelgroep voor opvoedingsondersteuning Volgens het draaiboek (P. Sterk, 2009) bestaat de doelgroep zowel uit vluchtelingen met kleine kinderen als vluchtelingen met tieners. Om aan de cursus opvoedingsondersteuning deel te nemen, gelden de volgende voorwaarden: Deelnemers willen zich verdiepen in hun rol als opvoeder en staan open voor verhalen en problemen van andere deelnemers aan de cursus. Indien iemand niet open staat om naar andermans verhaal te luisteren, wordt er een individueel contact aangeboden. Ouders van kinderen die psychiatrische problemen hebben blijken in deze cursus meestal niet te vinden wat zij zoeken. Met hen wordt besproken of deelname het zinvol is. De cursus opvoedingsondersteuning In iedere bijeenkomst worden twee onderdelen behandeld: 1. Een inhoudelijk „cognitief‟ onderwerp dat bedoeld is om de deelnemers bewust te maken van hun rol als opvoeder en de keuzes die ze daarbij moeten maken. 2. Het leren van een opvoedingsvaardigheid als ondersteuning bij het opvoeden. Verder wordt de theorie ondersteund door verschillende oefeningen, welke zijn terug te vinden in het draaiboek voor opvoedingsondersteuning. -
Bijeenkomst één „Cultuurspecifiek opvoeden, opvoeden binnen twee culturen‟ Deze bijeenkomst begint met het kennismaken met elkaar, tevens vertelt de trainer over de opzet van de cursus. Vervolgens wordt ingegaan op het maken van keuzes. Er wordt stilgestaan bij de ik- en wij cultuur en gekeken naar de verschillen en overeenkomsten. Het tweede deel van deze bijeenkomst gaat over de opvoedingsvaardigheden actief luisteren, conflict oplossen, de ik-boodschap en „gewoon‟ doen. De kern van deze bijeenkomst is: bewust worden van wat jij wilt, waarom jij dat wilt en vanuit welke keuzes je wilt opvoeden.
-
Bijeenkomst twee „Opvoedingsrollen‟ Deze bijeenkomst heeft als doel de deelnemers bewust te maken van het feit dat je als opvoeder verschillende rollen kan kiezen en dat de gekozen rol deels de leerstijl van een kind bepaalt. Er wordt geprobeerd duidelijk te maken dat verschillende situaties verschillende rollen kunnen verlangen. Uitgelegd wordt dat leeftijd een belangrijke factor is als je bepaalt hoe je je kind iets wilt (laten) leren. In de theorie worden de verschillende opvoedingsrollen behandeld. In het tweede deel van deze bijeenkomst wordt de opvoedingsvaardigheid „actief luisteren‟ behandeld.
-
Bijeenkomst drie „De wij-cultuur en de ik-cultuur‟ In deze bijeenkomst wordt de theorie over de wij- en ik-cultuur uitgebreid behandeld. Er wordt verteld wat het verschil is tussen beide culturen en hoe kinderen met deze twee verschillen kunnen omgaan.
20
In het tweede deel van deze bijeenkomst wordt de opvoedingsvaardigheid „de ikboodschap‟ behandeld. -
Bijeenkomst vier „Vertrouwen versus Wantrouwen‟ In deze bijeenkomst wordt onder andere besproken dat verschillende tegenstellingen het gedrag en de manier van opvoeden beïnvloeden. Vertrouwen versus wantrouwen staat voor onze angst of onbekendheid met de „nieuwe omgeving‟. Dit kan kinderen beperken in hun groei naar zelfstandigheid. In het tweede deel van deze bijeenkomst wordt de opvoedingsvaardigheid „straffen en belonen‟ behandeld.
-
Bijeenkomst vijf
-
Overige bijeenkomsten De cursus „opvoedingsondersteuning‟ bestaat uit zes tot acht bijeenkomsten. Dit is afhankelijk van de vraag van de ouders. De overige bijeenkomsten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld. Bijvoorbeeld door thema‟s te behandelen waar de ouders nog vragen over hebben. Het is ook mogelijk om in deze bijeenkomsten in te gaan op de volgende thema‟s: „Runners, Pushers & Loverboys‟, „Alcohol, Drugs en Verslaving‟ en/of „Huiselijk Geweld en Kindermishandeling‟. De trainers kunnen over deze thema‟s in het handboek voor opvoedingsondersteuning meer informatie vinden.
„Jezelf in de weg zitten‟ (is je emotie baas over jou? Of ben jij je eigen emotie de baas?) In deze bijeenkomst wordt er teruggekomen op de verschillende ouderrollen met behulp van de Roos van Leary. Vervolgens wordt er gekeken naar welke rol mensen meestal kiezen in bepaalde situaties. Daarna wordt er gekeken wat het effect is van deze rol, welke rol ouders als alternatief kunnen kiezen en hoe doe je dit aanpakt. Het doel hiervan is om de angsten en emoties van de deelnemers binnen proporties te houden of krijgen, zodat ze rustiger en reëler kunnen opvoeden.
2.2.2.3 Samenstelling groep Bij de Mind-Spring bijeenkomsten zijn altijd de deelnemers, de trainer, een GGz-psycholoog en een tolk aanwezig. In deze paragraaf zal worden toegelicht wat de rollen van deze betrokkenen zijn. Als laatste zal worden ingegaan op de groepscohesie. Deelnemers Een groep bestaat uit minimaal zes en maximaal vijftien deelnemers. De leeftijd van de deelnemers varieert. De keuze is gemaakt om geen seksespecifieke groepen te maken; de deelnemers bestaan zowel uit mannen als vrouwen. “Bij Mind-Spring worden algemene onderwerpen besproken. Onderwerpen waar zowel mannen als vrouwen tegenaan lopen. Er wordt zelden over hele intieme onderwerpen (zoals verkrachting) gepraat. Mind-Spring houdt rekening met de risico‟s van gemengde groepen. Signalen die betrekking hebben op de veiligheid in bijvoorbeeld de asielzoekerscentra, kunnen soms niet gezien worden in gemengde groepen. Ook zullen vrouwen minder snel heel diep op onderwerpen ingaan als er mannen aanwezig zijn”(B. Kieft, 2010) Hans Roden (2005) geeft aan dat een ervaringsfeit is, dat er regelmatig dader- en slachtofferschap voorkomt in theoriegroepen. De doelgroep van Mind-Spring bestaat uit vluchtelingen en asielzoekers. Het kan voorkomen dat deelnemers om persoonlijke en/of politieke redenen niet goed met elkaar overweg kunnen, maar bij Mind-Spring toch in
21
dezelfde groep terecht komen. Soms besluiten de deelnemers bij de werving al dat zij door bovenstaande reden niet mee willen werken aan Mind-Spring. Volgens B. Kieft (2010) is het tijdens Mind-Spring bijeenkomsten weleens voorgekomen dat mensen elkaar niet goed lagen om persoonlijke en/of politieke redenen. Dit wordt meestal in de groep zelf besproken. Tijdens de Train-de-trainers wordt uitgelegd dat er geen politieke kwesties behandeld moeten worden in de bijeenkomsten. Trainer De trainer zal tijdens de bijeenkomsten de theorie behandelen en bijbehorende oefeningen uitvoeren. Dit doet hij aan de hand van het draaiboek. Tevens bewaakt de trainer de sfeer binnen de groep. GGz-psycholoog De trainer en de GGz-psycholoog verdelen de theorie, verduidelijken de stof en vullen elkaar aan tijdens de bijeenkomsten van Mind-Spring. De GGz-psycholoog vult de trainer aan met zijn professionele kennis. Dit houdt in dat de GGz-psycholoog inhoudelijk aanvullingen geeft op de stof die de trainer behandelt. “Indien nodig, verwijst de GGz-psycholoog de vluchteling en/of asielzoeker door naar de GGz. In de praktijk komt dit niet vaak voor” (P. Sterk, 28-042010). De GGz-psycholoog evalueert de bijeenkomsten samen met de trainer en geeft ondersteunende feedback. Tolk De tolk vertaalt de bijeenkomsten voor de GGz-psycholoog. Wanneer de cursus in het Nederlands wordt gegeven, vertaalt de tolk de bijeenkomst in de taal van de groep. De groepscohesie Een belangrijk deel van het Mind-Spring concept zijn de trainers. Zij hebben dezelfde ervaringen als de deelnemers en zijn daardoor erg toegankelijk. Er is voor gekozen om vluchtelingen en asielzoekers als trainers op te leiden om vertrouwen te geven aan de deelnemers. “De sfeer in de groep is erg afhankelijk van de trainer en het vertrouwen dat hij uitstraalt. Maar voor de ene trainer is dit makkelijker dan voor de andere trainer. De juiste aansluiting met de doelgroep zorgt voor de meeste openheid. Groepscohesie is een belangrijk element van Mind-Spring. Het komt ook wel eens voor dat de deelnemers erg wantrouwig zijn richting de trainer. Ze denken dan dat hij is ingehuurd om hen in de gaten te houden.” (B. Kieft, 2010) Tijdens de eerste bijeenkomst worden de sociale en zakelijke regels uitgelegd. Een zakelijke regel is dat de deelnemers zich moeten afmelden als ze niet komen. Een sociale regel is dat als er iets persoonlijks door een deelnemer in de bijeenkomst verteld wordt, het de bedoeling is dat dit in de groep blijft. Verder worden afspraken gemaakt over wie de thee/koffie/koekjes regelt. Deze regels zijn opgesteld om de groepscohesie van de groep te bewaken. “Je moet een sfeertje maken en de goede sfeer stimuleren. Een goed begin is belangrijk. Ik gebruik hierbij mijn gevoel en enthousiasme” (trainer M. Hafidi, 01-03-2010).
22
2.2.2.4 Afronding en evaluaties Afronding Tijdens de laatste bijeenkomst wordt de gehele cursus met de deelnemers geëvalueerd. Aan het eind ontvangen de meeste deelnemers een certificaat van hun deelname aan Mind-Spring. Wanneer een deelnemer te vaak afwezig is geweest (meer dan twee keer), ontvangt hij geen certificaat. Evaluaties De ontwikkeling van draaiboeken en trainingen van Mind-Spring vindt plaats aan de hand van evaluaties. Na iedere cursus wordt de voortgang van de cursus met een beoordelingsformulier geëvalueerd door de trainer, de GGz-psycholoog en één van de coördinatoren van MindSpring. Daarbij wordt gekeken naar eventuele verbeteringen. “De eerste keer dat hij trainingen geeft, krijgt de trainer feedback aan het einde van alle bijeenkomsten. Dit gebeurt met behulp van een beoordelingsformulier (zie bijlage D), dat de GGz-psycholoog zal invullen. De uitkomst van deze beoordeling wordt besproken met de trainer, GGz-psycholoog en mijzelf als projectcoördinator.” (B. Kieft, 2010) Door middel van deze evaluatie en de bijbehorende feedback kan de trainer werken aan zijn deskundigheid. In het draaiboek voor psycho-educatie is ook een checklist terug te vinden waarin de trainers hun vaardigheden kunnen controleren. 2.2.2.5 Train-de-trainers Mind-Spring biedt vluchtelingen en asielzoekers de mogelijkheid zich professioneel verder te ontwikkelen. Middels een training aan potentiële trainers, de Train-de-trainers, een korte stage en coaching vanuit de GGz doet men relevante werkervaring, contacten en vaktaal binnen de GGz op. Deelname aan het programma is kosteloos. Een voorwaarde is dat de vluchteling het gehele programma doorloopt, van opleiding tot en met korte stage. In deze paragraaf zal worden beschreven wat de voorwaarden zijn om deel te nemen aan de Train-de-trainers en hoe de opleiding eruit ziet. Voorwaarden deelname - De deelnemer moet een vluchtelingenachtergrond hebben; - De deelnemer moet minimaal de Nederlandse of Engelse taal beheersen; - De deelnemer heeft bij voorkeur (para)medische, sociaal-maatschappelijke of didactische werkervaring, of een opleiding op een van deze gebieden als achtergrond; - De deelnemer heeft belangstelling voor het helpen van mensen; - De deelnemer moet voldoende afstand kunnen nemen van de eigen problemen zodat hij/zij oog heeft voor de problemen van anderen. Het verloop van de opleiding Deelname aan het programma wordt beoordeeld middels een intakegesprek. Het eerste deel van de opleiding bestaat uit acht trainingen van ieder acht uur, gedurende twee maanden. In deze bijeenkomsten wordt theorie behandeld en wordt intensief geoefend met praktijkvoorbeelden. Het tweede deel van de opleiding bestaat uit een praktijkstage. Dit houdt in dat de trainer twee volledige cursussen uitvoert in samenwerking met en onder supervisie van een toegewezen GGz psycholoog. Soms blijkt tijdens de opleiding dat mensen niet geschikt zijn om een groep te leiden. Zij krijgen geen certificaat.
23
Inhoud van de opleiding De opleiding bestaat uit zowel theorie als praktijk (stage). In de opleiding worden de volgende thema‟s behandeld: - Trauma; - De verwerkingsprocessen stress, depressie en rouw; - Herkennen van normale en abnormale reacties op trauma; - Stressreductie en omgaan met stress; - Acculturatie; - Empowerment van asielzoekers en vluchtelingen; - Rationeel Emotieve Therapie (RET); - Invloed van cultuur op traumaverwerking; - Vaardigheden in luisteren en vragen stellen; - Individuele- en groepsprocessen; - Herkennen wanneer iemand verwezen moet worden voor verdere professionele hulp; - Kennis van de verwijsmogelijkheden (sociale kaart); - Werving van deelnemers; - Planning van een groep; - Werken met groepen (groepsdynamica en non-verbale oefeningen).
24
Hoofdstuk drie
Theoretische voorbeschouwing
Deze theoretische voorbeschouwing begint met een korte schets van de definiëring van de vluchteling en de plaats in de maatschappij. Vervolgens wordt onder andere ingegaan op verschillende aspecten van de hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers. Bij hulpverlening aan vluchtelingen moet rekening worden gehouden met verschillende aspecten vanuit de interculturele hulpverlening. Daarnaast is het vaak traumatische verleden, dat verstoringen aan het psychisch evenwicht kan geven, een belangrijk punt om rekening mee te houden. De thema‟s die in dit hoofdstuk behandeld worden, zijn van toepassing op de methodiek van Mind-Spring. Na elk thema wordt dit beschreven.
3.1
De vluchteling
3.1.1. Definiëring „vluchteling‟ Het vluchtelingenverdrag van Genève8 definieert de „vluchteling‟ als volgt: “Een vluchteling is iemand die uit gegronde vrees voor vervolging wegens zijn ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit vrees voor vervolging, niet wil vragen.” Aan de hand van deze definiëring beslist de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) of de vluchteling voldoet aan de voorwaarden om erkend te worden als vluchteling. Tijdens de asielprocedure gaat het om het al dan niet krijgen van een status als vluchteling. De IND bepaalt of iemand wel of geen vluchteling is en wel of niet in Nederland mag blijven. De IND valt onder het Ministerie van Justitie. Pas wanneer de IND heeft bepaald of je erkend wordt als vluchteling, heb je recht op huisvesting in Nederland. Wanneer je niet erkend wordt als vluchteling is er sprake van afwijzing en is de kans groot dat je uitgezet wordt9. In Nederland wonen op dit moment ruim 200.000 erkende vluchtelingen, waarvan er 70.000 tussen 1 januari 1998 en 1 januari 2008 status hebben ontvangen10. In 2008 hebben nog eens ruim 13.000 asielzoekers11 in Nederland asiel aangevraagd. De asielprocedure duurt lang, dus asielzoekers verblijven vaak lange tijd in een AZC. Nadat een asielzoeker is erkend als vluchteling, heeft hij recht op een woning. Hij zit echter soms nog jarenlang in het AZC omdat er geen woning beschikbaar is. Deze vaak uitzichtloze situatie, samen met de traumatische ervaringen die vluchtelingen hebben opgedaan in het land van herkomst en tijdens de vlucht, maken dat vluchtelingen grote kans hebben psychische en/of psychosociale problemen te ontwikkelen. Deze problemen zijn meestal niet zelfstandig te verhelpen en er wordt weinig aandacht aan besteed binnen de Nederlandse hulpverlening. Dit maakt veelal dat vluchtelingen moeite ondervinden met integreren; voor een goede integratie is het creëren van en kunnen omgaan met de eigen identiteit noodzakelijk. Van de vluchteling wordt verwacht dat hij inburgert en mee gaat draaien in de maatschappij, maar zoals eerder staat beschreven gaat het proces van inburgeren vaak moeizaam. Volgens trainer M. Hafidi (01-03-2010) zou dit beter gaan wanneer de vluchteling de eigen identiteit vindt en leert omgaan met alle herinneringen en trauma‟s die hij met zich meedraagt. 8
www.ind.nl www.vluchtelingenwerk.nl 10 www.cbs.nl 11 www.vluchtelingenwerk.nl (vluchtelingen in getallen) 9
25
Mind-Spring richt zich op vluchtelingen die problemen ervaren na hun migratie. Alle deelnemers hebben schokkende en ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt voor of tijdens hun vlucht naar Nederland. Psychosociale klachten kunnen het gevolg zijn van deze gebeurtenissen. Tijdens Mind-Spring wordt aandacht geschonken aan deze klachten, maar Mind-Spring kan niet als psychotherapie gezien worden. In hoofdstuk twee is de methodiek van Mind-Spring verder beschreven. 3.1.2 Psychosociale problematiek bij vluchtelingen H. de Mönnink (2000) schrijft over de problemen die ontstaan door migratie: “Migratie kent onmiskenbaar een element van ontworteling, van verlies, van loslaten en achterlaten. Het gemis van geliefden, van een omringend sociaal netwerk, van het oude vertrouwde kan zich op allerlei manieren uiten. De onvermijdelijke ontworteling betekent niet alleen het achterlaten van huis en haard, maar ook van familie en vrienden, van land en cultuur van herkomst. Als zodanig ondervinden migranten in allerlei opzichten verlies: verlies van naasten, verlies van identiteit, verlies van taal, verlies van status en verlies van doelen.” Bovengenoemde elementen kunnen grote gevolgen hebben voor de gezondheid van vluchtelingen. Van Willigen en Hondius (1992) halen een onderzoek aan over klachten van asielzoekers en vluchtelingen. Zij schrijven dat vluchtelingen over het algemeen veel specifieke gezondheidsklachten hebben. Wanneer asielzoekers en vluchtelingen een beroep doen op de GGz is er sprake van een grote hoeveelheid lichamelijke, psychologische en psychosomatische klachten. Meestal treden deze klachten in aspecifieke combinaties op. Traumagerelateerde klachten, depressie, aanpassingsstoornissen en psychiatrische gezondheidsklachten (schizofrenie, verslaving) zijn belangrijke psychische gezondheidsklachten. De intensiteit en complexiteit van deze klachten wisselt, psychiatrische stoornissen vormen een minderheid. “Het zal niemand verbazen dat het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis die niet alle dagen voorkomt, verstoringen van het psychisch evenwicht kan teweegbrengen. (…) Als gevolg daarvan lijdt men vaak aan extreme angst, die weer gepaard kan gaan met depressieve gevoelens en vermijden van situaties waarin de ingrijpende gebeurtenis (het psychotrauma) plaatsgevonden heeft.” (Van der Feltz-Cornelis en Van der Ras, 2003) Deze angsten en gevoelens kunnen leiden tot een posttraumatische stressstoornis (PTSS). PTSS komt vaak voor binnen groepen mensen die te maken hebben gehad met traumatische gebeurtenissen. Onder vluchtelingen komt PTSS beduidend vaak voor.12 De wegwijzer (2010) beschrijft dat wanneer iemand een schokkende gebeurtenis of trauma heeft meegemaakt, dit grote gevolgen kan hebben voor het geestelijk en lichamelijk evenwicht. Het trauma of de gebeurtenis kan ervoor zorgen dat iemand grip en controle verliest op het dagelijks leven en zich daardoor machteloos voelt. Er blijft een constante alertheid voor een gevaar wat er niet meer is. Dit heeft vaak chronische stress, grote waakzaamheid en allerlei lichamelijke klachten tot gevolg. PTSS beperkt het dagelijks functioneren. De klachten van PTSS zijn altijd terug te voeren naar een trauma of schokkende gebeurtenis. Kenmerken van PTSS zijn het telkens opspelen van onaangename herinneringen aan het trauma, nare dromen met betrekking tot het trauma en lichamelijke reacties op herinneringen aan het trauma. Wanneer iemand langer dan één maand last heeft van verschijnselen die bij 12
www.dewegwijzer.info
26
PTSS horen, en wanneer het werk en sociaal functioneren er ernstig onder leidt, spreekt men van PTSS. Bij behandeling van PTSS wordt geprobeerd het verwerkingsproces met betrekking tot het trauma alsnog op gang te brengen. Rohlof en Haans (2005) schrijven de volgende beweringen: - Hoe groter het aantal schokkende ervaringen, hoe groter de kans op PTSSproblematiek en hoe heviger de emotionele reactie tijdens en/of direct na afloop van het incident, hoe groter de kans op PTSS-reactie. - De opeenstapeling van spanningsvolle gebeurtenissen eindigt niet bij de vlucht of het einde van de oorlog; ook gedurende de perioden van vlucht, migratie en aanpassing in Nederland kan een individu onder druk staan. - Kenmerkend voor traumatische gebeurtenissen is een gevoel van ontwrichting. - Laban (2003): “De opvang in Nederland heeft een verslechterend effect op de geestelijke gezondheid van de asielzoekers. Veel onderzochten hebben sociale problemen.” - Bartels (2003): “Of psychische problemen zich voordoen en blijven bestaan is afhankelijk van een groot aantal factoren: het trauma vóór de migratie, de mate van verlies, maar ook migratiefactoren zoals laag inkomen, werkloosheid, isolement en gebrek aan een ondersteunend sociaal netwerk.” 3.1.3. Aanpassing in Nederland Wanneer het zeker is dat de vluchteling in Nederland kan blijven, beleeft hij een lichtelijk euforische periode. Na alle problemen heeft hij een nieuwe verblijfplaats gevonden; er is een huis en geld om dit huis in te richten. Het ergste leed lijkt geleden nu hij in Nederland een leven kan opbouwen. Na enige maanden kunnen deze euforische gevoelens overgaan in depressie. Uit het optreden van deze depressie blijkt dat de vluchteling de realiteit van zijn situatie gaat begrijpen en dat de ontworteling van zijn bestaan tot hem begint door te dringen. Hij beseft dat hij (voorlopig) zijn vaderland, familie en vrienden niet meer zal terugzien. Deze gedachten kunnen een schuldgevoel teweegbrengen (“Waarom zij niet en ik wel”?). Vanwege dit schuldgevoel gaat de vluchtelingen nadenken en zoeken naar mogelijkheden voor gezinshereniging. Dit is meestal niet gemakkelijk te regelen en zorgt vaak voor veel frustraties en teleurstellingen. Bovendien merkt de vluchteling dat de aanpassing in Nederland allerlei moeilijkheden met zich meebrengt. Het gevaar bestaat dat de vluchteling te lang in deze fase blijft steken.13 “Voor de aanpassing is meer nodig dan het leren van de taal en het vinden van werk. De vluchtelingen moeten de weg leren in een complexe samenleving, die sterk verschilt van het land waaruit zij afkomstig zijn. Nederland heeft een ingewikkelde sociale wetgeving en een onoverzichtelijk stelsel van hulpverlening. Aanvankelijk overzien de vluchtelingen absoluut niet met welke instanties zij te maken krijgen en welke regels er voor hen gelden. Zeker in het begin van hun verblijf worden zij door de goedbedoelende hulpverleners heen en weer gestuurd. Vluchtelingen waren in hun land van herkomst dikwijls heel actief en zelfbewust; door de onbegrijpelijkheid van de Nederlandse instellingen worden zij vaak passief en machteloos. Bij de aanpassing spelen ook allerlei culturele verschillen een rol. Vluchtelingen zijn afkomstig uit landen waarbij problemen meestal binnen de familie worden opgelost. In Nederland hebben allerlei hulpverleningsinstellingen deze taak van de familie overgenomen.
13
Begemann, F.A.(1995) Hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers, mogelijkheden binnen de eerstelijns zorg, Utrecht: Stichting Pharos
27
Vluchtelingen moeten dikwijls veel overwinnen voor zij met vreemden over hun problemen durven praten.” (F.A. Begemann, 1995) Mind-Spring tracht de vluchteling te helpen met de aanpassing in Nederland door tijdens de cursussen veel aandacht te besteden aan praktische zaken als: Nederlandse gewoonten, het vinden van medische hulp etc.
3.2
Hulpverlening aan vluchtelingen
3.2.1. Cultuur Nederland is een multiculturele samenleving. Dit betekent dat hulporganisaties in Nederland worden bezocht door mensen van allerlei verschillende culturen. Het woord cultuur is te omschrijven als „het geheel van voorstellingen, opvattingen, kennis, waarden en normen dat mensen lid van een samenleving overdragen en verwerven door middel van leerprocessen‟.14 Fargadi (1999) haalt een onderzoek van Wetter (1989) aan, waarin hij beschrijft dat cultuur van invloed is op factoren die (ab)normaal of stressgevend zijn, op individuele en groepstolerantie, op persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen. Daarnaast bepaalt cultuur algemene ideeën over ziekte, oorzaken daarvan en de controle daarop. Tevens vertelt Fargadi (1999) dat cultuur de waarneming, labeling en „coping‟ met betrekking tot somatische en psychische symptomen beïnvloedt. Voor een goede interculturele communicatie is meer nodig dan alleen kennis van de andere cultuur; ook de hulpverleningstheorie en – praktijk dienen gerelativeerd te worden. 3.2.2. Hulpverlening aan vluchtelingen Om goede hulpverlening aan vluchtelingen op gang te krijgen heeft de hulpverlener veel specifieke kennis en ervaring nodig. De (psychische) problematiek van vluchtelingen verschilt ten opzichte van de problematiek van autochtone hulpvragers. Daarnaast zal een vluchteling niet snel om hulp vragen bij psychische klachten, gezien de vluchteling eerder het gevoel heeft dan „gek‟ te zijn of „voor gek verklaard‟ te worden door zijn omgeving. Deze gedachtegang komt meestal voort uit de eigen cultuur. In sommige landen wordt psychiatrie gebruikt voor politieke doeleinden. De vluchtelingen hebben hier dikwijls negatieve ervaringen mee en het duurt een tijd voordat ze vertrouwen krijgen in de psychiatrie in Nederland. (P. Sterk, 2010). De drempel om hulp te vragen is voor vluchtelingen hoger dan voor de autochtone bevolking in Nederland, die dezelfde drempel wel ervaren, maar in mindere mate. Daarbij komt kijken dat iemand die in Nederland is opgegroeid de weg naar de hulpverlening beter weet te vinden door een grotere kennis van de sociale kaart. Een ander gegeven is dat veel niet-westerse culturen eerder heil zoeken in medicatie, zoals gebruikelijk in het land van herkomst, dan in psychosociale hulpverlening15. F.A. Begemann (1995) beschrijft dat de hulpverlener voor de vluchteling een vreemdeling is. Hij komt uit een andere cultuur, spreekt een andere taal en heeft andere zeden en gewoonten. Hierdoor is het voor de cliënt moeilijk om zijn problemen kenbaar te maken. Daarnaast zijn veel vluchtelingen door hun ervaringen wantrouwend geworden.
14 15
Klaas J. Hoeksema en Siep van der Werf (2004) Sociologie voor de praktijk, een inleiding in de sociologie voor het HBO, Bussum: Coutinho Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen; transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
28
Mind-Spring is psycho-educatie voor vluchtelingen. Deze hulp wordt geboden door een vluchteling die is opgeleid tot Mind-Spring trainer, in samenwerking met een GGz medewerker. (Zie voor meer informatie hoofdstuk twee) Het spreekt voor zich dat deze trainer vanuit zijn eigen ervaring veel specifieke kennis heeft van de problematiek bij vluchtelingen en de drempel tussen hulpverlener en vluchteling wordt hierdoor verlaagd. “Uit de ervaring van de medewerkers van Pharos blijkt dat de problematiek van de vluchtelingen op veel punten overeenkomsten vertoont; deze overeenkomsten ontstaan omdat de situatie van alle vluchtelingen bepaalde gemeenschappelijke kenmerken heeft. Kennis van deze algemene kenmerken is voor hulpverleners belangrijk, omdat deze helpt bij het contact leggen met de vluchtelingen. Als het contact er is, kan de hulpverlener vragen naar de bijzondere achtergronden van de cliënt, naar de details die elk vluchtverhaal uniek maken.” (F.A. Begemann, 1995) Voor elke vluchteling is de vlucht een ingrijpende overgang: hij moet de manier van leven in het land van herkomst loslaten en in Nederland een nieuw bestaan opbouwen. Het is belangrijk dat de vluchteling een perspectief ontwikkelt gericht op het verblijf in Nederland: hoe kan hij de mogelijkheden hier zo goed mogelijk gebruiken? Het is aan de hulpverlener om de vluchteling zicht te geven op zijn perspectieven.16 3.2.3 Hulpverlening in groepsverband aan vluchtelingen Volgens H. Rohlof e.a. (1999) kunnen pijnlijke, moeilijk te verwerken geweldservaringen ervoor zorgen dat vluchtelingen zich afsluiten voor de mensen in hun directe omgeving. De opvang en steun van naasten valt hierdoor weg. Daarnaast kan de ballingschap in een vreemde cultuur, een vervreemdende werking hebben op iemand. Hierdoor kunnen identiteitsproblemen ontstaan of versterkt worden. Het kan in een dergelijk geval moeilijk zijn, de problemen die zich in het dagelijks leven voordoen op een effectieve wijze aan te pakken. Groepstherapie kan op verschillende gebieden ondersteuning bieden aan vluchtelingen. De deelnemers leren op andere manieren met anderen om te gaan. Door het uitwisselen van ervaringen kan (h)erkenning plaatsvinden. Daarnaast helpt het objectiveren en relativeren van de eigen trauma‟s bij het winnen van vertrouwen in anderen. Deelnemers van groepstherapie kunnen met elkaar naar passende oplossingen zoeken en leren van andermans ervaringen. Verder biedt groepsbehandeling de mogelijkheid om emotionele steun van elkaar te ervaren. Dit kan helpen bij het doorbreken van een mogelijk bestaand isolement. Door de acceptatie van de groep wordt een mogelijkheid gecreëerd om verdrongen emoties te uiten. Ten slotte kan er binnen de groep geëxperimenteerd worden met alternatieve gedragswijzen. Voor het functioneren van een groep is het van wezenlijk belang dat er vertrouwen is tussen de deelnemers onderling en tussen deelnemers en begeleiders. Vluchtelingen die geweld hebben meegemaakt, kunnen wantrouwend zijn geworden ten aanzien van anderen. Tevens kan het een rol spelen dat men elkaar niet vertrouwt vanwege politieke verschillen. Omdat de vluchtelingengemeenschap klein is, kan het voorkomen dat men zichzelf niet bloot wil geven uit vrees dat het doorverteld zal worden. Het is belangrijk dat afspraken worden gemaakt over
16
Begemann, F.A.(1995) Hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers, mogelijkheden binnen de eerstelijns zorg, Utrecht: Stichting Pharos
29
geheimhouding. Structuur, openheid en duidelijkheid in een groep kunnen bijdragen aan een gevoel van veiligheid.17 Rohlof en Haans (2005) concluderen een negental werkzame aspecten van groepstherapie bij vluchtelingen. Deze aspecten worden hieronder bondig weergegeven. 1. Op zoek naar gemeenschappelijke focus. Hierbij gaat het vooral om de effectiviteit van (h)erkenning van de problematiek bij en door lotgenoten; de deelnemer ontdekt dat hij niet de enige is met zijn problemen. 2. Voorlichting en psycho-educatie. Onder andere voorlichting over de klachten, de GGz en de specifieke behandeling zijn noodzakelijk voor het slagen van de groepsbehandeling. 3. Groepsregels en vertrouwelijkheid. De achterdocht ten gevolge van traumatisering, angst voor stigmatisering en roddelen maken dat een gevoel van vertrouwen niet zomaar wordt bereikt en andere groepsregels nodig zijn dan in „gewone‟ groepen. 4. Somatisering en psychologisering. Patiënten uit andere culturen hebben meer de neiging psychische klachten lichamelijk te uiten en neigen eerder naar medicatie of operatie en hebben weerstand tegen de groepsbehandeling. Ontspanningsoefeningen of andere bewegingstherapie kan hierbij helpen. 5. Invloed van de buitenwereld. Dit kunnen racisme, problematische huidige situatie, media-aandacht en negatieve ontwikkelingen in landen van herkomst zijn, wat onderwerpen zijn waar zowel de therapeut als de groepsleden machteloos in zijn. 6. Taalproblemen en het gebruik van tolken. Het werken met steeds dezelfde tolken (maximaal twee), maakt de behandeling meer gestructureerd. Het werken in de moedertaal maakt de behandeling effectiever. 7. Genderspecifieke of gemengde groepen. In ongemengde groepen heerst minder wantrouwen ten opzichte van elkaar, een gemengde groep werkt lastiger, maar biedt mogelijkheid tot het leren van elkaar als man en vrouw. 8. Multi-etnische of mono-etnische groepen. Het voordeel van een mono-etnische groep is dat de leden elkaar eerder begrijpen en het vertrouwen groter is. De kans bestaat echter dat de therapeut van andere afkomst buitengesloten wordt. Het voordeel van een multi-etnische groep is dat deelnemers kennismaken met zeer uiteenlopende zienswijzen en zich meer voorbereiden op de multiculturele samenleving. 9. Traumatisering als achtergrond of onderwerp van gesprek. Vaak vermijden vluchtelingen met (ernstige) symptomen van traumatisering over gebeurtenissen te praten. De vraag is of de therapeut hierin mee moet gaan; dit is nog niet onderzocht. Rohlof en Haans (2005) concluderen hieruit dat het blijkt dat groepstherapie met vluchtelingen goed werkt, omdat het mogelijk is een gemeenschappelijke focus te vinden. Hierdoor kan een samenhang en actieve houding in de groep gecreëerd worden. Hoe goed groepstherapie werkt is nog niet te achterhalen. Wel is aangetoond dat groepstherapie even goed of beter werkt dan individuele therapie (Van der Stel, 2004), ondanks het gebrek aan vertrouwen in elkaar en de angst voor confrontatie met heftige verhalen van andere vluchtelingen. Mind-Spring wordt in groepsverband gegeven. Een groep bestaat uit zes tot vijftien deelnemers. Mind-Spring is geen groepstherapie maar een preventief interventieprogramma. De kenmerken van groepstherapie, zoals hierboven beschreven, komen overeen met de kenmerken van Mind-Spring. Zie hoofdstuk twee voor meer informatie over Mind-Spring. 17
Rohlof,H. e.a. (1999) Vluchtelingen in de GGZ, handboek voor de hulpverlening, Utrecht: Stichting Pharos,
30
Pim Cuipers en Herman Reesink beschrijven in hun boek “De methodiek van de ondersteuningsgroep” (Nijkerk, 1993) verschillende veranderingsmechanismen die van invloed zijn op gedragsverandering bij deelnemers van ondersteuningsgroepen. Deze veranderingsmechanismen treden wellicht ook op bij de deelnemers van Mind-Spring. Hieronder geven wij een bondige omschrijving van deze veranderingsmechanismen. Universaliteit: Treedt op wanneer de deelnemers vergelijkbare problemen en gevoelens bij elkaar waarnemen (her- en erkenning). Zelfonthulling: Door de veiligheid en acceptatie binnen de groep, onthullen de deelnemers persoonlijke informatie en intense gevoelens. Deze uitingen werken ventilerend en zorgen ervoor dat de deelnemers zichzelf beter leren kennen, waarop de groepsleider hen alternatieve gedragswijzen kan aanleren. Acceptatie (cohesie): Acceptatie en groepscohesie zijn voorwaarden voor een succesvolle groep. De begeleider speelt een centrale rol bij het bevorderen van de groepscohesie. Informatie en advies: De deelnemers krijgen middels psycho-educatie relevante informatie en adviezen over hun problemen en/of situatie. Altruïsme: Doordat de deelnemers aan elkaar suggesties, steun of bevestiging geven, ervaren ze het gevoel iets voor de ander te willen doen en nodig en behulpzaam te zijn. Leren door observatie: Door andere deelnemers en de begeleider te observeren, leren de deelnemers gedragingen en kwaliteiten van elkaar. Het geven van hoop: Doordat andere deelnemers laten zien dat ze hun problemen effectief kunnen aanpakken, krijgen de deelnemers een gevoel van optimisme. 3.2.4 Werken met een tolk “Het werk van de tolk heeft grote invloed op de structuur van het gesprek. Telkens moet de bijeenkomst worden onderbroken om de tolk de gelegenheid te bieden om te vertalen. Het geven van directe feedback wordt lastig, omdat pas gereageerd kan worden wanneer via de tolk de boodschap wordt ontvangen. Dit samen stoort het spontane verloop van het gesprek. Hoe langer de tekst is die de tolk moet vertalen, hoe groter de kans dat hij stukken weglaat of verandert, of dat hij de volgorde waarin de dingen werden gezegd, wijzigt. Hierdoor verliest men makkelijke de greep op het gesprek of wordt het gesprek een serie monologen. Het is belangrijk om de tolk om de paar zinnen de ruimte te geven om te vertalen, waardoor de gesprekspartners gemakkelijker de gelegenheid hebben om op elkaar te reageren en het een dialoog blijft.” (F.A. Begemann, 1995). Tijdens de Mind-Spring bijeenkomsten is een tolk aanwezig. De tolk vertaalt de bijeenkomsten voor de GGz-psycholoog. Wanneer de cursus in het Nederlands wordt gegeven, vertaalt de tolk de bijeenkomst in de taal van de groep. 3.2.5 Empowerment Mind-Spring is gericht op empowerment. Het bewust maken en zelf leren oplossen van de eigen problemen is een belangrijk onderdeel in de training. K. J. Hoeksema en S. van der Werf (2004) definiëren het begrip „empowerment‟ als volgt: “Het proces waarin cliënten (of patiënten) krachtiger worden gemaakt, het versterken van mensen. Het gaat erom dat mensen weer greep op hun situatie krijgen en de situatie van onmacht tegenover hun sociale omgeving overwinnen. Die onmacht is grotendeels ongewild en onbewust in interactie met sociale instituties ontstaan. Die situatie is dus maatschappelijk geconstrueerd en kan dan ook weer door mensen ongedaan gemaakt worden. Het is een
31
proces van bewust worden van mensen dat ze veelal een passieve rol spelen.” De empowermentbenadering gaat ervan uit dat alle mensen (en sociale omgevingen) een inherente capaciteit tot leren, groeien en veranderen in zich hebben. In het verlengde daarvan is het een taak voor hulp- of dienstverleners om samen met de (potentiële) cliënt en zijn omgeving deze krachtbronnen op te sporen en te mobiliseren. Op die manier kan de veerkracht van de betreffende personen vergroot worden. De krachtbronnen kunnen alleen worden blootgelegd als de cliënt en werker samen op ontdekkingstocht gaan. Daarbij heeft de „deskundige‟ werker niet het laatste woord over wat goed is voor de cliënt. De cliënt heeft zijn eigen (ervarings)deskundigheid en talenten, deze dienen zo goed mogelijk benut te worden.18 Zoals in iedere relatie wordt ook in de hulpverleningsrelatie gezocht naar een balans tussen geven en ontvangen. Veel hulpverleners zijn geneigd zich dienstbaar te maken aan en te zorgen voor hun cliënten, een houding die past binnen de traditie van het maatschappelijk werk. Dit gebeurt zeker in situaties waarin cliënten zeer hulpbehoevend zijn of te maken hebben met traumatische ervaringen.19 Om de vluchteling goed te laten integreren in Nederland is het van belang de vluchteling door middel van empowerment bewust te maken van zijn eigen krachten en competenties. Vaak zijn ze zich hier niet van bewust en durven ze geen stappen te ondernemen omdat ze weinig waardering hebben voor zichzelf. Bovendien zijn ze vaak bang voor een afwijzing of een oordeel van de persoon tot wie zij zich richten.20 Mind-Spring tracht de vluchteling op onderstaande vlakken bewust te maken van zijn of haar mogelijkheden door middel van empowerment: 1. Bij de vergroting van mogelijkheden om de eigen levensomgeving te beïnvloeden (op persoonlijk vlak, individueel). 2. Ondersteuning te verwerven en hulpbronnen aan te boren in hun sociale omgeving, om te kunnen participeren op sociaal vlak. 3. Om toegang te verkrijgen tot voorzieningen in onderwijs, welzijn en zorg. 3.2.6
Knelpunten binnen de hulpverlening aan vluchtelingen
Niet alleen traumatische ervaringen (paragraaf 3.1.2) zijn het hoofdaspect van de problematiek van vluchtelingen. Ook het gevoel van eenzaamheid, wat kan voortkomen uit het niet geïntegreerd zijn, en het ontbreken van contact met mensen uit de vertrouwende omgeving, spelen een rol. Grinberg en Grinberg (1989) stellen dat elke getraumatiseerde migrant een persoon nodig heeft die een beschermfunctie op zich neemt. De eerste prioriteit van de hulpverlener is daarom het contact maken met de cliënt. Daarnaast is het van belang dat de cliënt zich welkom voelt. Het kost tijd om als hulpverlener een goede vertrouwensband met de vluchteling op te bouwen. Hierdoor wordt de hulpverlening aan vluchtelingen al snel langdurig.21 Naast de tijd die geïnvesteerd moet worden in het opbouwen van een vertrouwensband, moet er rekening gehouden worden met taal- en cultuurverschillen. Deze kunnen een probleem vormen in het contact tussen de hulpverlener en vluchteling. Hieruit zou geconcludeerd
18
van Doorn,L. e.a. (2008) Outreachend werken, handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho www.kempler-instituut.nl 20 www.munathconsultancy.com 21 Van der Veer, G. (1999) Multiculturele samenleving en psychoanalyse, A. Van Waning (red.), Assen: Van Gorcum 19
32
kunnen worden dat de hulpverlening beter afgestemd moet worden op de multiculturele samenleving die Nederland thans kent.22 Mind-Spring speelt bij deze afstemming een belangrijke rol omdat vluchtelingen afkomstig uit verschillende culturen, worden opgeleid als trainer. Tijdens de trainingen wordt aandacht besteed aan de kenmerken van de Nederlandse samenleving, die de trainers in de cursussen kunnen overdragen aan de deelnemers. W.A. Shahid (1998) beschrijft een aantal knelpunten, die momenteel spelen op het terrein van interculturele hulpverlening. Hulpverleners bezitten een statische benadering van cultuur. Dit houdt in dat zij de verschillen tussen zichzelf en de vluchteling alleen maar toeschrijven aan het verschil tussen de beide culturen. Andere niet-culturele factoren als geslacht, leeftijd, sociaaleconomische factoren en de invloed van hun persoonlijke ervaringen worden hierdoor buiten beschouwing gelaten. Dit gebeurt tevens op het gebied van communicatie. Door allochtone culturen als belangrijkste oorzaak voor miscommunicatie te zien, worden intermenselijke relatieproblemen en andere niet-culturele factoren van het communicatieproces verwaarloosd. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het merendeel van de benaderingen in de hulpverlening aan allochtonen, culturalistisch van aard is en daardoor de indruk wekt dat de cliënt en zijn cultuur hét probleem vormen bij het aanbieden van adequate hulp. Er wordt zelden gekeken naar tekortkomingen in de deskundigheid van de hulpverleners, in hun kennis van allochtone culturen en in de geschiktheid van de organisatie om de specifieke problemen aan te pakken. 3.2.7 Interculturele hulpverleningsmodellen “Om het communicatie- en hulpverleningsproces over de grenzen van culturen heen inzichtelijk te maken en te optimaliseren, hebben zowel wetenschappers als hulpverleners tal van visies ontwikkeld die in allerlei interculturele hulpverleningsmodellen gestalte hebben gekregen. De inspanningen van de laatste twintig jaar hebben echter nauwelijks tot positieve effecten geleid, noch op het terrein van de theorievorming, noch wat betreft de verbetering van de relatie tussen hulpverleners en hun allochtone cliënten. Om een kader te bieden voor de analyse van problemen die in de relatie tussen helpverleners en allochtone cliënten voorkomen, zijn in de afgelopen tien jaar een aantal interculturele hulpverleningsmodellen ontwikkeld.” (W.A. Shadid, 1998) Een voorbeeld hiervan is het TOPOI-model. Het TOPOI-model is ruim van opzet en omvat naast culturele en maatschappelijke factoren ook factoren die te maken hebben met de sociale verhoudingen tussen hulpverleners en cliënten. Door Hoffman en Arts werd in 1994 het TOPOI-model gepresenteerd. “Dit is een hulpmiddel om misverstanden in de communicatie op te sporen. TOPOI staat voor taal, ordening, perspectieven, organisatie en inzet/invloed. Het zijn gebieden in de communicatie waar eventuele misverstanden achterhaald kunnen worden. De onderlinge samenhang is heel groot maar je kunt steeds vanuit een andere invalshoek kijken. TOPOI als analyse-instrument biedt een aantal vragen om bepaalde hypothesen op te stellen tijdens of na een gesprek. Waardoor er nieuw licht geworpen wordt op zaken die in de onderlinge communicatie mislopen. Nodig is dan om van een afstandje te kunnen kijken, vanuit een waarnemerstandpunt waarin je zowel naar jezelf als naar de ander(en) kunt kijken.” (L. Schuringa, 1997)
22
Ras, H.J.C, Feltz-Cornelis, C.M. van der & Eijk, I. van (2003), Wegwijs in de psychiatrie, Amsterdam: Boom
33
Hieronder staan de vijf aspecten van TOPOI kort beschreven23: 1. Taal; “Communicatie verloopt voor een belangrijk deel via verbale en non-verbale uitingen. Deze zijn sterk gekoppeld aan de leefwereld waaruit mensen afkomstig zijn. Naast de letterlijke taal die gesproken wordt, kan de betekenis die men aan woorden geeft heel verschillend zijn. Ook bedoeld men vaak veel meer dan letterlijk gezegd wordt, met andere woorden: veel taalgebruik is impliciet. (…) Impliciet taalgebruik kan storingen in de communicatie oproepen. Non-verbale uitingen kunnen voor nog meer storingen zorgen.” 2. Ordening; “Ieder mens ordent de wereld om hem heen op een bepaalde manier. Deze persoonlijke ordening wordt wel iemands referentiekader genoemd. Het referentiekader wordt opgebouwd door al die invloeden die de (directe) omgeving op ons heeft. De subjectieve kijk die we op de werkelijkheid hebben, is niet onveranderbaar, maar is steeds in beweging.” 3 Perspectieven; “Mensen wisselen niet alleen inhoudelijke boodschappen uit, maar tegelijkertijd zeg je daarmee ook iets over de onderlinge betrekking. Dat worden ook wel perspectieven genoemd.” 4. Organisatie; “Professionele gespreksvoering vindt plaats binnen het kader van één of meerdere organisaties. De wijze waarop een organisatie functioneert (structuur en cultuur) heeft grote invloed op de communicatie.” 5. Inzet/invloed; “Mensen hebben een bepaalde bedoeling met hun communicatie, zij zetten zich ergens voor in. Het effect van wat men oproept met een bepaald gedrag of met wat men zegt, kan echter heel anders zijn dan wat men bedoelde te bereiken of over te brengen. Veel misverstanden ontstaan wanneer inzet (bedoelingen) en invloed (effecten) niet met elkaar overeenkomen. Erkenning van inzet is voor mensen een fundamentele behoefte.” Over de link tussen het TOPOI-model en Mind-Spring valt het volgende te zeggen: tijdens de verschillende bijeenkomsten wordt er volgens het TOPOI-model gecommuniceerd. De link tussen de TOPOI-benadering en Mind-Spring zullen we hieronder bondig toelichten. Taal: Tijdens de Mind-Spring bijeenkomsten wordt de moedertaal van de deelnemers gevoerd. De trainer is van dezelfde cultuur, waardoor de onderlinge gedragingen en houdingen sterk overeenkomen en door ieder begrepen worden. Ordening: De deelnemers van Mind-Spring zitten allen in een vergelijkbare situatie; het zijn vluchtelingen, van dezelfde culturele afkomst, die allen bezig zijn met het vinden van een plek in de maatschappij. Hierdoor is het referentiekader van de deelnemers redelijk identiek. Perspectieven: De onderlinge betrekking tussen de deelnemers is gelijk; de trainer behandelt de deelnemers gelijkwaardig. Organisatie: De medewerkers van Mind-Spring zijn nauw betrokken bij hun doelgroep; de communicatie tussen organisatie en doelgroep is hierdoor zeer open en laagdrempelig. Inzet/invloed: Om de invloed en inzet binnen de groep met elkaar overeen te laten komen, wordt de open communicatie tijdens Mind-Spring zo veel mogelijk benadrukt.
23
Schuringa, L. (1997) Sociaal agogische projecten, de tweetrapsraket als methode, Baarn: Nelissen B.V.
34
3.2.8 De rehabilitatiemethodiek Op hcc.net (2010) wordt de rehabilitatiebenadering als volgt beschreven: “De rehabilitatiebenadering legt het accent op iemands mogelijkheden in plaats van op zijn beperkingen. Cliënten worden uitgenodigd actief mee te doen bij de keuze van doelen en bij het maken en uitvoeren van plannen.” De rehabilitatiebenadering kan goed gebruikt worden indien men werkt met cliënten die in een kwetsbare maatschappelijke positie verkeren. Bijvoorbeeld: mensen die lichamelijk, psychisch of cognitief beperkt zijn of traumatiserende ervaringen hebben meegemaakt. De doelgroep van Mind-Spring bestaat uit vluchtelingen en asielzoekers. Dit is weliswaar een andere doelgroep maar er zijn verschillende overeenkomsten te benoemen tussen de methodiek van Mind-Spring en de rehabilitatiebenadering. Rehabilitatie S. Karbouniaris, medewerker van het Kenniscentrum Sociale Innovatie Hogeschool Utrecht (2010) beschrijft rehabilitatie als volgt: “Rehabilitatie is het ondersteunen van mensen met psychosociale beperkingen alsmede hun omgeving bij de door hen gewenste kwaliteit van leven op de levensdomeinen van wonen, werken, leren en recreëren en op de persoonlijke domeinen van gezondheid, zelfzorg, zingeving en sociale contacten.” Rehabilitatie is een proces dat als doel heeft de cliënt te ondersteunen bij zijn eigen herstelproces. In feite gaan onder het begrip rehabilitatie, verschillende ideeën en concepten schuil. Er is dus niet één rehabilitatiemodel. De rehabilitatie kan zelfs niet als één benadering beschouwd worden. De verschillende benaderingen zijn het echter allemaal over het volgende eens24: - Startpunt: De cliënt met zijn wensen en zijn zorgbehoeften. - Eindpunt: Verbetering van de kwaliteit van leven en het vervullen van sociaalmaatschappelijke rollen. Wilken & Den Hollander (2005) geven de volgende definitie van psychosociale rehabilitatie: “Het proces waarin activiteiten plaatsvinden die erop gericht zijn om een persoon met psychosociale beperkingen te helpen in diens levenskwaliteit en zelfzorgvermogen zo groot mogelijk te laten zijn, om zowel persoonlijke als maatschappelijk tot tevredenheid te kunnen functioneren.” Het startpunt van vluchtelingen en asielzoekers die deelnemen aan Mind-Spring, is dikwijls de wens te integreren en participeren in de Nederlandse samenleving. Mind-Spring helpt hen hierbij door zich te richten op het leren omgaan met trauma‟s en praktische zaken in het dagelijks leven (zie ook hoofdstuk twee). Op die manier draagt Mind-Spring bij aan het eindpunt van de vluchteling en/of asielzoeker, namelijk een goede integratie en participatie van deze doelgroep in de Nederlandse samenleving. Mind-Spring is tevens gericht op het vergroten van de levenskwaliteit en het zelfzorgvermogen van de vluchteling en/of de asielzoeker.
24
www.rehabilitatie.nl
35
Rehabilitatiemethode “In de VS, Engeland, Italië, Duitsland en Nederland zijn verschillende rehabilitatiemethoden ontwikkeld. Gezamenlijke uitgangspunten zijn: Behandeling bij ernstig psychisch lijden moet worden aangevuld met rehabilitatie. Rehabilitatie is een aanvulling, geen vervanging voor behandeling; Rehabilitatie richt zich op veranderingen die nodig zijn om maatschappelijke rollen te vervullen; De cliënt bepaalt wat er gaat gebeuren; De nadruk ligt op wat mogelijk is, niet op beperkingen; Rehabilitatie sluit aan bij het dagelijks leven van de cliënt.”(kenniscentrumrehabilitatie.nl, 2010) De rehabilitatiemethode is vraaggericht. Er wordt zo veel mogelijk uitgegaan van de krachten van de cliënt, het leven als individu en als medemens in de samenleving. Karbouniaris (2010) haalt Wilken en Den Hollander (1999) aan. Volgens hen combineert de integrale rehabilitatiebenadering: 1. Het opbouwen van een samenwerkingsrelatie met een cliënt; 2. Het bieden van individuele ondersteuning bij herstel, ontplooiing en kwetsbaarheid; 3. Het optimaliseren van de leefomgeving. De rehabilitatiemethodiek kent vijf pijlers. Deze pijlers bepalen samen het draagvlak van de cliënt voor een veranderingsproces. Aan de hand van deze vijf pijlers kan worden gekeken hoe je de cliënt van punt a naar punt b krijgt. De vijf pijlers zijn: 1. Motivatie; 2. Status; 3. Vaardigheden; 4. Materiële steun; 5. Sociale steun.25 Bovenstaande pijlers zijn terug te vinden in het aanbod van Mind-Spring. In hoofdstuk twee staat beschreven dat de volgende vormen van empowerment, zoals omschreven door Penninx en Scholten (Lemma, 2005) aan bod komen in het Mind-Spring programma: Helpen bij behoud van regie over het leven; Sociale vaardigheden trainen; Het sociaal netwerk sterker maken; Maatschappelijk participatie stimuleren; Eigen initiatieven van cliënten ondersteunen. Mind-Spring biedt echter geen materiële steun. Deze steun wordt door VluchtelingenWerk wel op individueel niveau geboden.
25
sharepoint.hu.nl (Bonny Mulder)
36
Rehabilitatiemethode en de hulpverlener Voor hulpverleners is bij de rehabilitatiemethode een gewenste houding en focus: Een houding van gelijkwaardigheid, partnerschap, acceptatie, begrip en empathie, hoop en vertrouwen; Geloof dat herstel mogelijk is; Voortdurende en consistente steun; Handelen richten op herstel en empowerment; Rolverdeling; cliënt leidt; Aandacht voor hulp en steunbronnen in de omgeving.26 Indien de hulpverlener bovenstaande houding en focus heeft, zal dit het herstel van de cliënt bevorderen. Droes & Korevaar (2008) beschrijven de volgende factoren die het herstel van de cliënt bevorderen: hoop, steun en betrokkenheid van betrokkene, coping- en zelfzorgvaardigheden, moed en diversiteit in rollen. Bij de rehabilitatiemethode leidt de cliënt het proces. Bij Mind-Spring is dit een combinatie van de vluchteling en/of asielzoeker en de trainer. Er zijn echter wel overeenkomsten in de houding van de hulpverlener. Bijvoorbeeld een houding van gelijkwaardigheid, partnerschap, acceptatie, begrip en empathie, hoop en vertrouwen en geloof dat herstel mogelijk is. Het herstel van de cliënt is te zien door verbetering van het vervullen van verschillende rollen door de cliënt: Rolvervulling ten aanzien van eigen wensen, verwachtingen en waarden; Rolvervulling in eigen directe omgeving; Het vervullen van algemene burgerrollen. In paragraaf 4.1 wordt beschreven wat er gezegd kan worden over de effectiviteit van MindSpring. Door bij de vluchtelingen en asielzoekers te kijken naar bovenstaande rollen, kan het effect van Mind-Spring eventueel gemeten worden. 3.2.9 Peereducation De peermethode Het woord „peer‟ betekent „iemand van dezelfde sociale groep gebaseerd op leeftijd, opleiding en status‟.27 Peereducation is het overdragen of delen van gezondheidsinformatie, waarden en gedragingen door leden van gelijke leeftijd-, van gelijke status- of gelijke etnische groepen. Peereducation kan toegepast worden in veel verschillende settings (bijvoorbeeld scholen en asielzoekerscentra) en bij groepen van verschillende grootte.28 Peereducation is gericht op bewustwording en gedragsverandering bij een specifieke doelgroep. Als het om veranderen van gedrag gaat, laten de meeste mensen zich het gemakkelijkst motiveren door mensen die dicht bij hen staan, zoals naasten, vrienden of kennissen. Het positieve van peereducation is dat de kloof tussen voorlichters en ontvangers verkleind wordt doordat ze tot dezelfde groep behoren.29
26
www.sharepoint.hu.nl (S. Karbouniaris] www.stopaidsnow.nl 28 Hamming,H. e.a. (2005), Peereducation bij SOA- preventie door de MOA en GGD, Assen 29 www.haarlem-mutare.nl 27
37
Mind-Spring is vergelijkbaar met peereducation. Het is gericht op bewustwording en gedragsverandering. Daarnaast is de Mind-Spring trainer een (voormalig) vluchteling en behoort hij tot dezelfde etnische groep. De „peereducator‟ In zijn werkdocument „Peereducation bij SOA-preventie door de MOA en GGD (Assen, 2005) schrijft Roelie Hamming het volgende over de peereducator: “Een effectieve peereducator moet in staat zijn bij zijn doelgroep een wij-gevoel te creëren. Hij moet vergeleken met zijn doelgroep een iets hogere status hebben, maar niet te hoog, want hij moet voor de doelgroep haalbaar nastrevenswaardig zijn; hij is een rolmodel. In kleding, uiterlijk en taalgebruik (dialecten) mag hij niet uit de toon vallen, want hij moet bij de groep horen (Voorham, 2003). De peereducator moet geloofwaardig zijn voor de doelgroep, vanwege de betrouwbaarheid die hij uitstraalt. Daarnaast moet de peereducator ook geloofwaardig blijven, door blijk te geven van voldoende deskundigheid over het onderwerp. Dat kan bereikt worden door scholing en het kan gestimuleerd worden door de peereducator te laten optreden als vertegenwoordiger van een professionele organisatie. De peereducator zal met betrekking tot de inhoud van de voorlichting ondersteund moeten worden door een professionele organisatie. Daarbij moet voornamelijk aandacht zijn voor evenwicht in de verschillende rollen die de peereducator moet vervullen. De geloofwaardigheid door de similariteit mag niet door een té groot accent op deskundigheid, of een té groot accent op de vertegenwoordigende organisatie worden beschadigd (Voorham, 2003). Elke peereducator vervult een brugfunctie tussen de doelgroep en de voorlichtende instantie. Hij of zij moet beide posities kunnen begrijpen en invoelen en voor de ander kunnen verwoorden. Dat vraagt inlevingsvermogen, maar ook begrip van de voorlichtingsprocessen. Hij moet zich kunnen inleven in een zo groot mogelijk deel van de doelgroep, maar óók in de „opdrachtgevers‟. De peereducator moet in staat zijn de eigen rol in het proces van de voorlichting te plaatsen en te begrijpen. Behalve betrokkenheid bij de doelgroep wordt meestal ook betrokkenheid bij het onderwerp gevraagd. Als de peereducator bij het onderwerp van de voorlichting op geen enkele manier enige betrokkenheid heeft, of de relevantie voor de doelgroep moeilijk kan begrijpen, dan is er geen basis voor die voorlichting. In dat geval zal de motivatie om mee te werken aan de voorlichting relatief gering zijn. De combinatie van betrokkenheid bij de doelgroep en betrokkenheid bij het onderwerp bepaalt voor een belangrijk deel de mate van peerschap (Voorham, 2003). Peereducators kunnen hun „werk‟ alleen doen als zij door de doelgroep geaccepteerd worden. Deze acceptatie blijkt niet alleen voort te komen uit gelijkenis met de doelgroep. Een tolerante en flexibele houding zijn van even groot belang. Peereducators moeten met allerlei soorten mensen kunnen werken, ongeacht hun geloof, privésituatie of politieke overtuiging. Dit lukt alleen als zij anderen met respect behandelen en in hun waarde laten. Respect wordt onder andere geuit door, als dat gewenst wordt, kleding en gedrag aan te passen aan de doelgroep. Als men respectvol met elkaar omgaat, is het ook niet nodig het eigen geloof, de privésituatie of de politieke overtuiging te verzwijgen (Tan, 2000).”
38
Hoofdstuk 4
Verantwoording
Om tot beantwoording van de onderzoeksvragen te komen hebben wij een praktijkgericht, kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Wij hebben ons verdiept in de inhoud van Mind-Spring door middel van verschillende gesprekken, interviews en enquêtes. We hebben de mogelijkheden onderzocht hoe Mind-Spring binnen lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland te implementeren. Literatuuronderzoek We hebben Mind-Spring gekoppeld aan theoretisch en wetenschappelijk verantwoorde literatuur hebben we deskresearch uitgevoerd. We hebben ons onderzoek gericht op een project dat vanuit de GGz georganiseerd wordt. Dit project, Mind-Spring, wordt in groepsverband gegeven en richt zich op vluchtelingen en asielzoekers. Wij hebben onderzocht hoe dit project geïmplementeerd kan worden bij VluchtelingenWerk. Door het bestuderen van relevante literatuur, zijn we nagegaan of de inhoud van het project voldoende tot stand is gekomen middels reeds opgedane ervaringen in de hulpverlening aan vluchtelingen, of dat er punten aangepast of verbeterd moeten worden. De gebruikte literatuur is afkomstig van de opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening van de Hogeschool Utrecht, de mediatheek van Hogeschool Utrecht, verschillende gemeentebibliotheken en relevante websites. Wij hebben getracht zoveel mogelijk recente literatuur te gebruiken. We hebben literatuur bestudeerd op de volgende gebieden: - Onderzoek doen; - Empowerment, - Rehabilitatie; - Peereducation; - Hulpverlening in groepsverband; - (Hulpverlening aan) Vluchtelingen en asielzoekers; - Psychosociale problematiek bij vluchtelingen en asielzoekers; - Cultuurverschillen; - Interculturele hulpverlening en interculturele communicatie; - Psycho-educatie; - Implementeren; - Projectmatig werken. Tevens hebben we informatie verzameld over: - De organisatie VluchtelingenWerk; - Mind-Spring De informatie over VluchtelingenWerk hebben we via de medewerkers en website van deze organisatie verkregen. De informatie over Mind-Spring komt uit foldermateriaal en draaiboeken die we van Mind-Spring (GGz Dijk en Duin) hebben gekregen. Daarnaast hebben we informatie verkregen uit verschillende gesprekken die we gevoerd hebben met de medewerkers van Mind-Spring. De documenten van Mind-Spring hadden niet allemaal een titel, hierdoor was het lastig om in ons rapport op een duidelijke manier naar dit document te verwijzen. We hebben besloten deze informatie wel te verwerken in ons onderzoek, aangezien wij het als onmisbare informatie beschouwen.
39
De regio‟s van VluchtelingenWerk waar dit onderzoek heeft plaatsgevonden Binnen de tijd die voor ons onderzoek stond, was het niet haalbaar om alle veertien regio‟s van VluchtelingenWerk (zie bijlage A) mee te nemen in ons onderzoek. We hebben ervoor gekozen het onderzoek op vier verschillende regio‟s te richten. Namelijk de regio‟s: Noordwestholland, Midden-Nederland, Noord-Nederland en Midden-Gelderland. Wij hebben voor de regio Noordwestholland gekozen, omdat Mind-Spring daar binnen verschillende locaties heeft gelopen. De meeste lokale afdelingen van VluchtelingenWerk in Noordwestholland willen doorgaan met het aanbieden van Mind-Spring. Voor de regio‟s Midden-Nederland, Noord-Nederland en Midden-Gelderland hebben wij gekozen, omdat Mind-Spring daar nog niet heeft gelopen, of niet succesvol van de grond is gekomen in samenwerking met VluchtelingenWerk. We hebben een behoefteonderzoek gedaan bij de (directeuren van) bovengenoemde regio‟s van VluchtelingenWerk. Verder hebben we onderzocht waarom Mind-Spring bij een aantal afdelingen niet (meer) van de grond is gekomen. De ontwikkeling van de probleemstelling We zijn begonnen met het formuleren van een heldere probleemstelling en onderzoeksvraag. Hiervoor hebben we gesprekken gevoerd met drie directeuren en een projectmanager uit bovengenoemde vier regio‟s, namelijk: - Dhr. H. Hagen (algemeen directeur VluchtelingenWerk Midden-Nederland) - Dhr. G. Meijer (projectmanager VluchtelingenWerk Noord-Nederland) - Mevr. T. Parson (directeur VluchtelingenWerk Noordwestholland) - Dhr. J. v.d. Werff (directeur Vluchtelingenwerk Midden-Gelderland) We hebben bovenstaande personen bij ons onderzoek betrokken, met als doel te inventariseren of ze op de hoogte zijn van Mind-Spring en op welke wijze zij met MindSpring aan het werk zijn, willen gaan of zijn geweest. Een ander doel was om via deze directeuren en projectmanager contacten binnen de verschillende regio‟s op te doen. De tweede stap in het onderzoek was een afspraak bij GGz Dijk en Duin. Daar hebben we gesproken met P. Sterk (projectontwikkelaar Mind-Spring), B. Kieft (projectcoördinator Mind-Spring) en Dhr. A. Azizi (Coördinator Vluchtelingenwerk IJmond-Noord, Heiloo en Texel en coördinator/trainer Mind-Spring in regio Noordwestholland). Het doel achter deze afspraak was ons te verdiepen in Mind-Spring. We wilden te weten komen waarom Mind-Spring is opgezet, welke acties daarvoor zijn ondernomen, wat het Mind-Spring programma precies inhoudt en in welke regio‟s Mind-Spring actief is en/of was. Observatie van een Mind-Spring bijeenkomst Naar aanleiding van het gesprek bij GGz Dijk en Duin hebben wij, op uitnodiging van Dhr. A. Azizi, een bijeenkomst van Mind-Spring bijgewoond op Texel. Deze bijeenkomst werd gegeven door trainer A. Azizi. Het doel van onze aanwezigheid was Mind-Spring in de praktijk te observeren. Tijdens de bijeenkomst hebben we gekeken naar de aspecten van het gedrag van de trainer en deelnemers die voor ons onderzoek interessant zijn, bijvoorbeeld de interactie tussen de trainer en de deelnemers.30 Dit was tevens een goede mogelijkheid voor ons om te zien hoe een bijeenkomst van Mind-Spring er in de praktijk aan toegaat. Een ander doel van het bijwonen van de bijeenkomst was het in contact komen met de deelnemers. We hebben hen geïnterviewd over hun ervaringen met betrekking tot MindSpring. We hebben op Texel vier deelnemers geïnterviewd. We hebben ervoor gekozen deze deelnemers anoniem te laten. De reden hiervoor was de deelnemers het gevoel te geven vrijuit te kunnen spreken en hierdoor sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. 30
Verhoeven, N. (2006), Wat is onderzoek, praktijkboek methoden en technieken voor het hoger beroepsonderwijs, Amsterdam: Boom
40
Nieuwe opdrachtgever Een volgende stap was de ontmoeting met S. van de Graaf, senior projectleider VluchtelingenWerk Nederland. Onze opdrachtgever (J. Winter) was onverwacht gestopt bij VluchtelingenWerk Nederland en S. van de Graaf is aangewezen als nieuwe opdrachtgever. Het doel achter deze afspraak was kennismaking. Tevens was dit een goed moment om S. van de Graaf op de hoogte te brengen van de inhoud van ons onderzoek. Na de inventarisatie, uitgevoerd zoals hierboven beschreven, hebben we ervoor gekozen ons onderzoek voornamelijk plaats te laten vinden in de regio Noordwestholland. Zoals we eerder in dit hoofdstuk hebben beschreven, zijn er in deze regio veel positieve ervaringen met MindSpring. Om erachter te komen hoe Mind-Spring in deze regio is opgestart, waarom MindSpring in deze regio goed loopt en welke acties daarvoor zijn ondernomen, hebben we meerdere malen gesprekken gevoerd - in de vorm van interviews - met T. Parson en A. Azizi. Het doel hiervan was om te achterhalen wat de succesfactoren en voorwaarden waren voor de implementatie van Mind-Spring in deze regio. De interviews We hebben nogmaals een interview gedaan met B. Kieft. Het doel hiervan was extra verdieping te verkrijgen wat betreft Mind-Spring. Daarnaast wilden we via B. Kieft de contactgegevens van Mind-Spring trainers verkrijgen. Hierop hebben we vijf interviews afgenomen bij Mind-Spring trainers, namelijk: A. Azizi, A. Abdulrazzaq, D. Twagirayezu, M. Hafidi en S. Yildirim. Twee trainers geven cursussen op asielzoekerscentra en drie van hen geven cursussen binnen gemeenten via lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Door zowel trainers met ervaring in asielzoekerscentra als trainers met ervaring in een gemeente te interviewen, wilden we erachter komen of er verschil is tussen de trainingen in asielzoekerscentra en gemeenten. De trainers hebben tot maximaal een jaar geleden nog Mind-Spring trainingen verzorgd. Dit betekent dat hun ervaringen recent zijn en dus bruikbaar zijn voor ons onderzoek. De afgenomen interviews met de trainers waren zogeheten „open interviews‟. De beleving van de respondenten was van belang en stond centraal.31 Bovenstaande interviews waren halfgestructureerde interviews. Wij hebben gebruik gemaakt van een vragenlijst waarbij de respondenten alle ruimte hadden voor eigen inbreng. We hebben ingespeeld op de situatie en de respondenten zelf.32 Hier hebben wij voor gekozen, omdat de werkwijze en situatie met betrekking tot Mind-Spring verschilt per regio. Doordat we met een vragenlijst hebben gewerkt, werden alle onderwerpen die van belang waren voor ons onderzoek aangesneden. Door de respondent ook ruimte te geven voor eigen inbreng en aanvulling, kregen wij meer zicht op de werkwijze in de betreffende regio en konden wij daar inhoudelijk op ingaan. Enquêtes lokale afdelingen VluchtelingenWerk Gedurende het hele onderzoek hebben wij schriftelijke enquêtes afgenomen bij verschillende medewerkers van VluchtelingenWerk: - Elly van Ziel, Clustercoördinator Soest/Zeist; - Linda Bavelaar, Werkbegeleider bij VluchtelingenWerk Rijswijk; - Erik Moesker, plaatsvervangend directeur VluchtelingenWerk Noordwestholland; - Nico Bus, Locatiemanager van VluchtelingenWerk Haarlemmermeer; 31 32
Verhoeven, N. (2006), Wat is onderzoek, praktijkboek methoden en technieken voor het hogerberoepsonderwijs, Amterdam: Boom Verhoeven, N. (2006), Wat is onderzoek, praktijkboek methoden en technieken voor het hogerberoepsonderwijs, Amterdam: Boom
41
- Aziz Azizi, Coördinator Vluchtelingenwerk IJmond-Noord, Heiloo en Texel en coördinator/trainer Mind-Spring in regio Noordwestholland. Deze medewerkers hebben gewerkt met Mind-Spring. Zij waren allen bereid mee te werken aan ons onderzoek. Het doel van de enquêtes was de ervaringen van deze contactpersonen betreffende Mind-Spring te achterhalen. De resultaten van de interviews en enquêtes zijn verwerkt in de analyse van de deelvragen. Met deze informatie geven we deels antwoord op de onderzoeksvragen. Observatie van een Mind-Spring bijeenkomst Op uitnodiging van A. Azizi hebben we nogmaals een bijeenkomst van Mind-Spring bijgewoond, ditmaal in Schagen. De bijeenkomst die in Schagen werd bijgewoond, was de laatste bijeenkomst van de training. Dit was voor het onderzoek relevant, omdat in de laatste bijeenkomst een evaluatiemoment met de deelnemers plaatsvond. Bijwonen van Train-de-trainers Later hebben we een Train-de-trainers bijeenkomst bijgewoond. Deze bijeenkomst werd verzorgd door B. Kieft, A. Azizi en P. Sterk te GGz Dijk en Duin. Doel van het bijwonen van deze bijeenkomst was te observeren hoe trainers worden opgeleid en te zien welke onderwerpen tijdens een training aan bod komen. Ook was het interessant een aantal trainersin-spé te spreken over hun beeld van Mind-Spring en hun toekomstbeeld over het trainerschap. Betrouwbaarheid Na de deskresearch, interviews, gesprekken, observaties en enquêtes is alle informatie verzameld en verwerkt. Alle gesprekken en interviews hebben we uitgewerkt en teruggegeven aan de geïnterviewden. Hierdoor konden ze controleren of wij de gegevens correct verwerkt hadden. Om te zorgen dat dit onderzoek betrouwbaar is, hebben we het conceptrapport gestuurd naar de betrokken regiodirecteuren van VluchtelingenWerk, de opdrachtgever en P. Sterk, B. Kieft en A. Azizi van Mind-Spring. Daarop hebben we gesprekken gevoerd voor terugkoppeling. Hun feedback, aanvullingen en correcties hebben we verwerkt om tot een representatief eindrapport te komen.
42
Hoofdstuk 5 5.1
Analyse en resultaten
Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring?
In paragraaf 5.1.2 staan de analyse en resultaten beschreven van de eerste deelvraag van dit onderzoek. Om de resultaten van deze deelvraag duidelijk te maken is ervoor gekozen te beginnen met een theoretisch intermezzo. Dit theoretische intermezzo zal gaan over onderzoek naar effecten binnen de hulpverlening. 5.1.1. Theoretisch intermezzo Volgens Van der Stel (2005) is het mogelijk de effecten van groepstherapie te onderzoeken middels experimenteel- of observationeel onderzoek. Observationeel onderzoek vindt meestal plaats binnen de klinische groepstherapie en kan het besluit teweeg brengen om tot experimenteel onderzoek over te gaan. Mind-Spring is geen groepstherapie, maar de bijeenkomsten van Mind-Spring hebben wel overeenkomsten met groepstherapie. Aan de hand van de hierop volgende theorieën kan bekeken worden of de effecten van Mind-Spring op de dezelfde manieren te onderzoeken zijn als de effecten van groepstherapie. In zijn boek „Groepspsychotherapie en onderzoek, handleiding voor de praktijk‟ (Houten, 2005) haalt Van der Stel experimenteel en observationeel onderzoek aan. Wellicht zijn enkele aspecten van deze methoden te gebruiken om het effect van Mind-Spring te meten. Hieruit valt het volgende samen te vatten33: Om na te gaan of veranderingen het gevolg zijn van een therapeutische interventie wordt meestal gebruik gemaakt van een experimenteel onderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door middel van een controlegroep. Dit kan een groep mensen zijn die geen behandeling krijgt, een wachtlijstgroep, een placebogroep (deelnemers krijgen een niet-werkzaam geachte vorm van therapie en/of aandacht) of een groep die de gebruikelijke (te onderzoeken) therapie krijgt. Als onderzoekers bijvoorbeeld vermoeden dat een interpersoonlijke therapie voor depressie de meest effectieve vorm van psychotherapie is voor depressie, dan is het beter de therapie af te zetten tegen een andere vorm van therapie. Verschillende typen experimenteel onderzoek zijn: Ontwerp met een voor- en nameting en een controlegroep; Ontwerp met alleen een nameting en een controlegroep; Solomon-viergroepenontwerp (geschikt om vast te stellen of er sprake is van effecten van de voormetingen op de metingen na afloop van de interventie); Factorieel ontwerp (het onderzoeken in een studie van meerdere kenmerken van interventie; meerdere onafhankelijke variabelen op een afhankelijke waarde onderzoeken); Quasi-experimenteel ontwerp; Multipele-behandelingsontwerp (uitkomsten van twee of meer behandelingen onderzoeken) Bij een experimenteel onderzoek is het cruciaal dat de onderzoeker nagaat of de handleiding van de interventie nageleefd wordt. Tevens moet de steekproef representatief en at random (aselect) zijn. Door dit onderzoek is het mogelijk te vergelijken wat de effecten van dezelfde behandeling zijn bij verschillende doelgroepen. 33
Van der Stel, J. (2005), Groepspsychotherapie en onderzoek handleiding voor de praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
43
Bij Mind-Spring zijn dit bijvoorbeeld de effecten van de bijeenkomsten op verschillende doelgroepen als oorlogsveteranen, ouders van wie de kinderen zijn overleden etc. Observationeel onderzoek komt veel voor in klinische praktijken. Het levert gegevens op over verbanden maar geeft zelden conclusies over causale relaties. Conclusies uit observationeel onderzoek kunnen voldoende argumenten opleveren om alsnog experimenteel onderzoek uit te voeren Verschillende typen observationeel onderzoek zijn: Caseserie: onderzoek naar groepen mensen zonder vergelijkende controlegroep; Casecontrol; onderzoeksontwerp als caseseries, maar met controlegroep (gedrag variabelen wordt gecontroleerd maar niet gemanipuleerd) Retrospectieve cohortstudie; niet-experimenteel onderzoek waarin bij een of meer groepen mensen achteraf wordt nagegaan welke factoren van invloed zijn geweest op specifieke verschillen tussen de groepsleden; Prospectieve cohortstudie; een of meer groepen mensen worden gevolgd; nagaan welke factoren van invloed zijn op later waargenomen verschillen34. In het boek „Basismodel voor methodisch hulpverlenen in het maatschappelijk werk‟ (Snellen, 2007) zijn de volgende kenmerken van onderzoek in de sociale sector beschreven: “Variabelen, processen en werkzame factoren zijn in de sociale sector lang niet altijd experimenteel en/of kwantitatief onderzoekbaar of meetbaar. In de sociale werkelijkheid gaat het (ook) om sociale ervaringen en de wijze waarop die in sociale constructies en betekenissen vorm krijgen. Daar is kwalitatief onderzoek voor nodig dat uitgaat van een interpretatieve benadering: de onderzoeker probeert te ontdekken hoe de actor/het subject de situatie definieert. Begrippen en hypothesen worden in samenspraak met de „onderzoekssubjecten‟ ontwikkeld. De onderzochten zijn participanten in het onderzoek. De ontwikkeling is bottom-up en leidt tot practicebased evidence ofwel ervaringskennis. De werker leert van (onderzoek, evaluatie, intercollegiale toetsing van) praktijkgevallen.” Daarnaast beschrijft Snellen (2007) echter dat in het sociale domein wel objectieve variabelen of gestandaardiseerde meetinstrumenten aan te wijzen zijn. Voorbeelden van harde effectindicatoren zijn: alcohol- en drugsconsumptie, recidive plegen, al dan niet weer vervallen in het maken van problematische schulden of scores op neuroticisme-, depressie- en copingschalen. Er is grote achterdocht ten aanzien van zelfrapportage van proefpersonen over hun condities en mentale staat. Voor een groot deel van de sociale interventies ontbreken deze indicatoren en normen. De belangrijkste effecten bestaan uit subjectief ervaren gevoelens als: het gevoel begrepen te zijn, weer greep op de situatie hebben, er weer tegen kunnen en (heel belangrijk) geleerd te hebben met de situatie om te gaan. “Indien men subjectief beleefde ervaringen als geldige evidence beschouwt voor die effecten, die in principe alleen subjectief ervaren kunnen worden, kan men ook nagaan bij welke vorm van interventie of bij welke interventiekenmerken bepaalde baten in meer of mindere mate worden ervaren. En die evidence is net als de evidence van een meer klassieke meetbenadering eveneens te gebruiken als onderbouwing van „good practice‟.” (Snellen, 2007)
34
Van der Stel, J. (2005), Groepspsychotherapie en onderzoek, handleiding voor de praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
44
5.1.2 Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring? 5.1.2.1 Inleiding Volgens B. Kieft (23-02-2010) is de effectiviteit van een preventief hulpverleningsproject als Mind-Spring moeilijk te meten. Er is eerder contact geweest tussen de GGz Dijk en Duin en de Vrije Universiteit van Amsterdam om de effecten van Mind-Spring door middel van een onderzoek te meten. Dit onderzoek is echter nooit uitgevoerd omdat het moeilijk is de effectiviteit van preventie te bewijzen. Daarnaast zijn er veel interveniërende variabelen binnen asielzoekerscentra. Hierbij kan gedacht worden aan een dreigende factor, bijvoorbeeld uitzetting. P. Sterk (28-04-2010) geeft aan dat een dergelijke dreiging zo‟n grote invloed heeft, dat het effect van Mind-Spring onzichtbaar wordt bij de groep die Mind-Spring heeft gevolgd. Er kan echter wel degelijk wat over de effectiviteit gezegd worden. Dit valt te onderzoeken door de methodiek te vergelijken met ervaringen en reeds bestaande methodieken uit de hulpverlening gericht op dezelfde doelgroep. Daarnaast valt middels observaties tijdens groepsbijeenkomsten veel te ontdekken over de houding en methodiek van de trainer en het effect hiervan op de deelnemers. 5.1.2.2. Onderzoek Op dit moment is er weinig tot geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van Mind-Spring. “De evaluaties die zijn geweest, zijn bij de deelnemers afgenomen direct na een training. Hierin werd vooral gevraagd wat de deelnemers van de training vonden. Deze antwoorden zijn echter niet altijd duidelijk omdat de deelnemers vaak sociaal wenselijke antwoorden geven.”(P. Sterk, 01-02-2010) Projectcoördinator B. Kieft (23-02-2010) geeft aan dat er eerder gesprekken zijn geweest met Dhr. Engelkamp van de VU om te bespreken op welke manier onderzocht kan worden hoe de effecten van Mind-Spring onderzocht kunnen worden. Dhr. Engelkamp gaf, aldus B. Kieft, echter aan dat hier teveel haken en ogen aan zitten en het onmogelijk is om dit te onderzoeken. Dhr. Engelkamp gaf al aan dat het lastig is de uitkomst van een effectenonderzoek betrouwbaar te maken. Mind-Spring is op dit moment nog aan het kijken op welke manier de effecten van Mind-Spring onderzocht kunnen worden. “Er moet rekening worden gehouden met sociaal wenselijke antwoorden. We willen geen kwalitatief onderzoek maar een onderzoek met keiharde cijfers. Het is wel een idee, mogelijk structureel dezelfde enquêtes te geven aan de deelnemers, zowel aan het begin als het eind van de cursus. Hierdoor kan er toch gezien worden waar de deelnemers in vooruit zijn gegaan.” (B. Kieft, 23-02-2010) Bij bovenstaande uitspraken is echter een aantal theoretische opmerkingen te plaatsen. Deze opmerkingen zullen een aanloop geven naar enkele aanbevelingen. Het gaat onder andere om de volgende punten, zoals omschreven in het theoretisch intermezzo: Effectonderzoek is lastig betrouwbaar te maken (Engelkamp); Effectonderzoek vraagt om een nulmeting (Van der Stel, 2005); Effecten van de hulpverlening (Snellen, 2007). Vanuit de organisatie van Mind-Spring is gezegd dat onderzoek naar de effecten van de groepsbijeenkomsten van Mind-Spring niet of nauwelijks mogelijk is omdat: - “Er weinig cultuuronafhankelijk testmateriaal beschikbaar is voor tien verschillende culturen;
45
-
Binnen de asielzoekerscentra veel interveniërende variabelen zijn. Een cursus kan positieve effecten hebben die echter zo weer ongedaan kunnen worden gemaakt door overplaatsing naar een ander asielzoekerscentrum of berichten over onrusten in het land van herkomst.” (P. Sterk, 28-04-2010)
5.1.2.3 Evaluaties A. Azizi (2010) geeft aan dat er tijdens de laatste bijeenkomst altijd een evaluatiemoment plaatsvindt met de deelnemers. In deze evaluatie krijgen de deelnemers de kans om hun mening over Mind-Spring te geven. A. Azizi geeft echter aan dat de deelnemers veel sociaal wenselijke antwoorden geven. Om die reden stuurt hij altijd drie á vier weken na de laatste bijeenkomst een uitnodiging om terug te komen en nogmaals te evalueren. De deelnemers hebben dan hun certificaat ontvangen en hebben de tijd gehad om te kunnen nadenken over Mind-Spring. Hierdoor geven ze eerder aan wat ze minder goed vinden aan Mind-Spring. Hier moet benadrukt worden dat iedere trainer zijn eigen manier van evalueren heeft. Volgens P. Sterk is dit positief, omdat iedere trainer een cultuurspecifieke benadering hanteert. 5.1.2.4 Observaties van het onderzoeksteam bij twee Mind-Spring bijeenkomsten “Veel cliënten kampen, op grond van hun voorgeschiedenis, met een negatief zelfbeeld, schrijven hun problemen/falen toe aan zichzelf, hebben een lage inschatting van eigen effectiviteit en geven blijk van een externe beheersingsoriëntatie. Deze cliënten verwachten van de hulpverlener (Bouwkamp & De Vries, 1992): „[…] een zorgzame en vriendelijke benadering. Zij stellen luisteren gelijk aan zorg. Maar voor hen zijn de zorgzame hulpverleners alleen helpend tot op een zeker punt, want belangstelling moet gekoppeld zijn aan daadwerkelijke actie. De cliënten zien de hulpverlener als de deskundige die weet hoe hun probleem aangepakt en opgelost moet worden, zij verwachten een actieve houding en raad en advies van hem. De hulpverlener wordt als bekwaam gezien als hij lijkt op de cliënt qua leeftijd en sekse, de manier waarop hij praat over zijn eigen ervaringen en als hij laat merken dat hij weet hoe hij de problemen moet aanpakken en daartoe actie onderneemt.‟ Cliënten verwachten van de hulpverlener een combinatie van „een actief sturende‟ en een ervaringsgerichte‟ houding, een combinatie van „praktisch en persoonlijk werken‟. Soortgelijke bevindingen zijn ook aangetroffen bij Schaap et al. (1993). Zij noemen een groot aantal onderzoeken, waarbinnen de cliënten voor hen belangrijke therapeutstijlen moeten scoren. Zij schrijven: „De kenmerken die cliënten als belangrijk ervaren en die een positief verband laten zien met het therapieresultaat: - een persoon met wie ik mijn persoonlijke problemen kan bespreken en die mij helpt; - emotionele warmte en begrip; - een sympathieke en sterke persoonlijkheid; - het ervaren van ondersteuning en troost; - het krijgen van advies.‟ Hiermee zijn de persoonlijke kwaliteiten gegeven die, in de ogen van de cliënt, de werker tot een aantrekkelijke, betrouwbare en deskundige hulpverlener maken: hij is vriendelijk en zorgzaam, belangstellend en betrokken, bemoedigend en ondersteunend, actief, praktisch en
46
duidelijk, open en informeel; kortom, hij geeft blijk van een ondersteunend-directieve houding. Met behulp van deze kwaliteiten kan de hulpverlener de werkrelatie en de cliëntontwikkeling positief beïnvloeden.” (Snellen, 2007) Ter verduidelijking wordt het citaat uit paragraaf 2.2.2.3 in het deel „Groepscohesie‟ hier herhaald: “Een groot deel van het Mind-Spring product zijn de trainers. Zij hebben dezelfde ervaring als de deelnemers en zijn daardoor erg toegankelijk. Er is voor gekozen om vluchtelingen en asielzoekers als trainers op te leiden om vertrouwen te geven aan de deelnemers. Ook het draaiboek is natuurlijk belangrijk. Dit draaiboek is geschreven om aan te geven welk effect bereikt moet worden aan het eind van een bijeenkomst. Maar in de praktijk werkt dit anders. De sfeer in de groep is erg afhankelijk van de trainer en het vertrouwen dat hij uitstraalt. Maar voor de ene trainer is dit makkelijker dan voor de andere trainer. De juiste aansluiting met de doelgroep zorgt voor de meeste openheid. Groepscohesie is een belangrijk element van MindSpring. Het komt ook wel eens voor dat de deelnemers erg wantrouwig zijn richting de trainer. Ze denken dan dat hij is ingehuurd om hen in de gaten te houden.” (B. Kieft, 23-022010). In het belang van het onderzoek is er tijdens twee verschillende bijeenkomsten van twee verschillende cursussen van Mind-Spring observatie gedaan. Beide cursussen werden door dezelfde trainer gegeven. Tijdens de bijeenkomsten werd bevestigd dat het belangrijkste product van Mind-Spring de trainer is. De trainer straalde vertrouwen uit waardoor de deelnemers zich op hun gemak leken te voelen. De trainer gaf aan vertrouwen te hebben in de toekomst van de deelnemers. De deelnemers werden op die manier gemotiveerd om actief deel te nemen aan het integratieproces. Er moet worden benadrukt dat beide bijeenkomsten gekenmerkt werden door een open en rustige sfeer. De inhoudelijke stof van de bijeenkomsten werd luchtig behandeld en besproken. Dit had als resultaat dat de drempel om over de thema‟s te praten laag lag. Er was veel interactie tussen trainer en deelnemers. Opvallend was dat de bijeenkomsten gemakkelijk onderbroken werden. Deelnemers en/of gasten kwamen te laat binnen en mobiele telefoons gingen af. Dit zorgde voor een onrustige sfeer in de groep. Niet te achterhalen was of dit het gevoel van saamhorigheid en veiligheid in de groep aantastte, waaruit te veronderstellen valt dat de trainer zorgt voor een bepaalde mate van invoegkwaliteit van de bijeenkomsten. Aan de hand van de observaties en bovenstaande onderzoeken kan verondersteld worden dat het concept „voor en door vluchtelingen‟ effectief is. Het succes zit in het opleiden van een ervaringsdeskundige tot trainer, om cursussen te geven aan deelnemers met dezelfde etnische achtergrond. Hierdoor worden barrières als cultuurverschillen en de daarbij verschillende manier van communiceren weggenomen. Met de manier van communiceren wordt bedoeld: “taalgebruik en communicatieve gewoonten, bijvoorbeeld de manier van vragen, wijze van iets beweren, explicitering van uitingen, kennis en hantering van het appellerende karakter van boodschappen. Het is van belang dat de hulpverlener in deze opzichten kan „invoegen‟.” (Snellen, 2007) Gedurende de observaties is tevens naar voren gekomen dat de trainer nauw betrokken is bij de deelnemers. De trainer legde de nadruk op persoonlijk contact en onthulde eigen gevoelens. Snellen (2007) bevestigt dat dit de cliënten een gevoel van competentie en macht in de relatie geeft, wat helpend schijnt te werken.
47
“Voor veel cliënten is niet alleen een betrokken, ondersteunende benadering noodzakelijk, maar ook een sturend-structurerende. Dit sturend-structurerende komt tot uitdrukking in de mate waarin de hulpverlener opdrachten geeft, concreet is en rechtstreekse antwoorden, suggesties en adviezen geeft. Kortom de mate waarin en de wijze waarop hij het voortouw neemt, richting wijst, zaken vanuit zijn eigen kader aan de cliënt voorlegt en, in het uiterste geval, oplegt. De wijze van sturing kan ook zo zijn, dat hulpverlener zaken uit de cliënt zelf naar boven laat komen.” (snellen, 2007) Mind-Spring sluit voornamelijk aan op laatstgenoemde. De trainer stuurt de bijeenkomst door middel van het geven van opdrachten en het uitleggen van de theorie. De deelnemers bepalen zelf wat ze wel en niet vertellen. Dit heeft een positief effect, omdat deze manier van aanpak de open en gemoedelijke sfeer binnen de groep bevordert. Er kan gezegd worden dat de cliënt hierdoor zijn eigen leerproces in handen neemt. 5.1.2.5 Het effect van Mind-Spring op deelnemers De geïnterviewde deelnemers zijn enthousiast over Mind-Spring. Ze geven allen aan dat Mind-Spring erg goed werkt. Ze vinden het fijn dat hun problemen erkend worden en dat ze dit kunnen delen binnen de groep. Geen van de geïnterviewde deelnemers heeft kritiek op Mind-Spring. De trainers van Mind-Spring merken aan het gedrag van de deelnemers dat de bijeenkomsten effect hebben. Trainer H. geeft aan dat de deelnemers tijdens de cursus met elkaar gingen praten en dat hij de deelnemers daardoor zag veranderen. Hij probeert de deelnemers bewust te maken van hun eigen problemen. Deze bewustwording maakt de deelnemers nog sterker en motiveert ze voor het inburgeringstraject. Trainer H. zegt dat de inburgering bij een aantal deelnemers beter verliep nadat zij deel hadden genomen aan de Mind-Spring cursus. Medewerkers van de Sociale Dienst in de gemeente Schagen bevestigden dit. Hieronder enkele citaten van de deelnemers: “Ik weet nu dat mijn problemen niet gek zijn, maar ik leer juist hoe ik ermee om moet gaan. Ik leer door Mind-Spring ook nieuwe mensen kennen en leer de Nederlandse taal een beetje”. (Deelneemster Mind-Spring, 19-02-2010) “Ik kom een half uur eerder omdat ik Mind-Spring zo leuk vind. Ik kan dan gezellig met de rest praten maar wil ook niet te laat komen omdat ik het dan niet meer begrijp. Na MindSpring wil ik de taal leren en gaan werken. Door Mind-Spring ken ik dan beter de weg in Nederland.” (Deelnemer Mind-Spring, 19-02-2010) Bij de interviews van de deelnemers zijn verschillende kanttekeningen te plaatsen. De uitkomsten zijn minder betrouwbaar omdat er een taalbarrière was tijdens de interviews. Er moet rekening worden gehouden met het feit dat veel deelnemers sociaalwenselijke antwoorden hebben gegeven, omdat wij tijdens de bijeenkomst aanwezig waren en contact hebben met de trainer. Dit kan de betrouwbaarheid van de uitkomsten hebben aangetast. Tevens kwamen alle geïnterviewde deelnemers van eenzelfde bijeenkomst en trainer. Nog meer citaten van deelnemers uit asielzoekerscentra zijn te vinden in bijlage E.
48
5.1.2.6 Het effect van Mind-Spring op trainers Naast het effect op de deelnemers, heeft Mind-Spring ook effect op de trainers. De effecten zijn persoonlijk en verschillen daarom per trainer. Een aantal geïnterviewde trainers gaf aan het fijn te vinden andere mensen te helpen. De trainers zijn ervaringsdeskundigen en weten hoe moeilijk de vluchtelingen het hebben. Door andere mensen bij te staan in een dergelijke situatie, krijgen ze zelf positieve energie. Trainer D. geeft aan dat veel mensen in de asielzoekerscentra problemen hebben. Hij vindt het fijn deze mensen te helpen. Tevens geeft hij aan de training te geven omdat hij nog geen werk gevonden heeft. Mind-Spring geeft hem een dagbesteding. Trainer Z. (07-03-1010) geeft aan dat Mind-Spring voor haar een mooie kans was om meer te leren van andere culturen. “Afrika is voor de meeste Nederlanders erg ver van hun bed. Maar je komt ze wel als cliënten tegen in je werk. Mind-Spring brengt het continent Afrika dichterbij” Trainer H. (01-03-2010) geeft aan dat Mind-Spring hem erg geholpen heeft. Hij was alleen met zijn problemen, maar door de cursus heeft hij geleerd dat praten belangrijk is. Het goede aan Mind-Spring vindt hij dat hij de vluchtelingen helpt met integreren. “Sommige trainers hebben een baan gevonden door deel te nemen aan Mind-Spring. Door de nauwe samenwerking met de GGz kunnen ze zich dikwijls profileren binnen deze organisatie”. (P. Sterk, 28-04-2010)
49
5.2
Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk?
5.2.1 Theoretisch intermezzo Om de beantwoording van de tweede deelvraag (paragraaf 5.2.2) duidelijk te maken, is ervoor gekozen een theoretisch intermezzo te plaatsen. Dit zal gaan over projectmatig werken. Wij raden aan om voor de landelijke implementatie van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk projectmatig te werk te gaan. 5.2.1.1. Projectmatig werken Heinsius (1994) beschrijft dat de kenmerken van een project zijn: dat er een opdrachtgever is, het resultaatgericht is, de aanpak planmatig is, er een projectleider en projectgroep is en er een duidelijk begin en eind is. Belangrijk bij projectmatig werken is dat er van tevoren resultaten worden afgesproken. Om dit te bereiken gaat men planmatig te werk. Projectmatig werken zit tussen improviserend en routineus werken in. Bij improvisatie gaat het om een nieuw onderwerp waar het resultaat nog onbekend van is. Bij routine gaat het echter om een bekend onderwerp waar het resultaat wel bekend van is. Er is dan sprake van standaard regels, een vaste aanpak en een standaard structuur. “Projectmatig werken betekent eigenlijk het plannen van improvisaties en die zodanig vastleggen dat het resultaat routine kan worden.”(Heinsius, 1994) Een belangrijk aspect van projectmatig werken is het faseren van het verloop van het project. Voor een goede fasering dient men na te gaan in welke volgorde welke activiteiten ondernomen moeten worden. Door het onderverdelen van het project in verschillende fasen wordt het plannen en beheersen van het project makkelijker. Kortweg zijn de fases onder te verdelen in de onderstaande vijf fases. Heinsius (1994) beschrijft deze als volgt: “1. De keuzefase. De keuzefase begint met een probleem of een idee voor een project en eindigt met een concrete projectopdracht, waarin staat wat het resultaat wordt en aan welke eisen het moet voldoen. 2. De ontwerpfase. In de ontwerpfase wordt de projectopdracht uitgewerkt tot een plan van aanpak. Welke activiteiten zijn er allemaal nodig om het gewenste resultaat volgens de gestelde eisen te bereiken en op welke manier wordt dat aangepakt? Deze fase eindigt met een planning waarin alle activiteiten per fase in de tijd uitgezet worden. 3. De voorbereidingsfase. Als de planning bekend is, kan er met de voorbereiding van de uitvoering begonnen worden. Wat is allemaal nodig om de uitvoeringsfase zonder verrassingen door te komen? welke middelen zijn nodig en waar haal je ze vandaan? De planning wordt uitgewerkt tot een draaiboek. 4. De uitvoeringsfase. Nu alle voorbereidingen gedaan zijn, kan met de uitvoering begonnen worden. Het beoogde resultaat krijgt nu stap voor stap gestalte.
50
5. De nazorgfase. Een project is nog niet klaar als het resultaat er is. Het resultaat moet ook gebruikt worden. In de nazorgfase wordt ervoor gezorgd dat het resultaat met succes wordt ingevoerd in de organisatie en in stand blijft.” Aan het eind van elke fase moet besloten worden of en hoe men doorgaat met het project. Dit heeft voordelen voor de opdrachtgever en de projectleider/projectgroep. De beslissingen worden door de opdrachtgever genomen op basis van beslisdocumenten. Er zijn drie belangrijke beslisdocumenten: de projectopdracht en/of subsidieaanvraag, het projectplan en het nazorgplan. (Schuringa 1997) Als na iedere fase opnieuw een beslissing moet worden genomen, heeft dit gevolgen voor de opdrachtgever. Heinsius (1994) vat deze als volgt samen: “op de hoogte blijft van de voortgang van het project; tijdig kan bijsturen als het project lijkt af te gaan wijken van de oorspronkelijke doelstelling; betrokken is bij het welslagen van het project. Door het nemen van beslissingen na elke fase blijft de opdrachtgever verantwoordelijk voor de afloop van het project. En is eerder bereid om te praten over het bijstellen van voorwaarden of het verschaffen van meer middelen mocht dit nodig zijn.” Volgens Heinsius (1994) betekent de beslissing na iedere fase voor de projectleider en projectgroep: “goedkeuring over het voorafgaande en goedkeuring van wat nog komen gaat; duidelijkheid over de voorwaarden waaronder gewerkt wordt; vrijheid van handelen binnen elke fase; tussentijdse Stein en bijsturing door de opdrachtgever waardoor het project meer kans op succes heeft.” 5.2.1.2. Beheersaspecten “Beheersen is het in de gaten houden, sturen en bijstellen van een project.”35 Het volgende is hierbij van belang: “goede normen stellen (met bepaalde marges) en controleren of het project binnen de norm blijft. De verschillende beheersaspecten zijn: kwaliteit, organisatie, tijd, informatie en geld. Soms noemt men ook veiligheid als een apart beheersaspect sinds de Arbowet ingang heeft gevonden (Schouten, 1996).” 36 Als er bij het ene beheersaspect minder marge is, betekent dit dat er meer marge nodig is bij een ander beheersaspect. Tijd Heinsius (1994): “Het plannen en beheersen van de hoeveelheid tijd die nodig is voor een project en de activiteiten binnen een project is moeilijk.” Het landelijk implementeren van Mind-Spring bij VluchtelingenWerk hoeft volgens P. Sterk (28-04-2010) niet veel tijd te kosten. Zoals hierboven beschreven is het moeilijk een betrouwbare planning te maken, maar de verschillende lokale en regionale afdelingen van VluchtelingenWerk kunnen leren van de ervaringen die er in Noordwestholland zijn opgedaan op dit gebied. In principe zou het implementeren van Mind-Spring meteen kunnen beginnen.
35 36
Heinsius, J. (1994) Eerst denken dan doen, de methode van projectmatig werken in de non-profit organisaties, Utrecht: CIV Schuringa, L. (1997) Sociaal agogische projecten, de tweetrapsraket als methode, Baarn: H. Nelissen
51
Er is al een voorbeeldmodel (namelijk regio Noordwestholland) en de mogelijkheden zijn duidelijk. Het gaat echter om het maken van goede keuzes bij het implementatieproces. Geld Heinsius (1994): “Voor het beheersen van geld gaan grotendeels dezelfde principes op als voor het beheersen van tijd. Er wordt een begroting voor het hele project vastgesteld. Dat is de norm. Daarin worden marges aangebracht. Als die krap zijn, zullen er op andere aspecten, zoals tijd of kwaliteit, grotere marges aangehouden moeten worden.” In bijlage G is een voorbeeld weergegeven van de begroting die in de regio Noordwestholland gemaakt is om Mind-Spring binnen die regio van VluchtelingenWerk te laten uitvoeren. Kwaliteit Heinsius (1994): “Kwaliteit is moeilijk te plannen en daarom ook moeilijk te beheersen. Bij projectmatig werken gaat het bij het beheersen van de kwaliteit om de kwaliteit van het projectresultaat. Dat resultaat heeft kwaliteit als het voldoet aan de normen en voorwaarden die in het project gesteld zijn. De normen en voorwaarden moeten daarom zo concreet mogelijk zijn.” Mind-Spring hecht grote waarde aan de kwaliteit van haar bijeenkomsten. Deze kwaliteit is onder andere afhankelijk van de trainers (en de opleiding die zij krijgen) en de evaluatie. Om de kwaliteit ook op landelijk niveau te kunnen waarborgen is het belangrijk te weten waar de coördinatie ligt en wie verantwoordelijk is. Momenteel is dit GGZ Dijk en Duin. Er moet gekeken worden of zij genoeg middelen en medewerkers hebben om dit op landelijk niveau ook te kunnen blijven uitvoeren. Informatie Heinsius (1994): “Het beheersen van de informatie bestaat aan de ene kant uit het bewaken van de duidelijkheid en eenduidigheid van informatie en aan de andere kant uit het ervoor zorgen dat de juiste informatie bij de juiste mensen terecht komt en dat ze weten wat ze ermee moeten doen. Duidelijkheid en van tevoren afgesproken normen en regels zijn kenmerkend voor projectmatig werken.” Aanbeveling: Er moeten afspraken gemaakt worden tussen het Landelijk Bureau, de regionale afdelingen en lokale afdelingen van VluchtelingenWerk over wie welke taken en verantwoordelijkheden krijgt. Dit is belangrijk om miscommunicatie te voorkomen en op deze manier weet iedereen waar hij aan toe is. Organisatie Heinsius (1994): “Het vijfde beheersaspect bij projectmatig werken is de organisatie. Daar vallen een aantal zaken onder: - de organisatie van het project: wie doet wat, wie heeft welke bevoegdheden en hoe wordt de besluitvorming geregeld - de verhouding tussen het project en de rest van de organisatie - het beheersen van de menskracht en de middelen die voor het project beschikbaar zijn - het leiding geven aan en motiveren van de mensen in de projectgroep.
52
Eigenlijk is het beheersen van de organisatie alles wat ervoor zorgt dat mensen samen aan het werk kunnen op een manier die zowel goed werkt voor henzelf als om het resultaat te bereiken.” Per lokale of regionale afdeling van VluchtelingenWerk zou er iemand aangesteld moeten worden als projectleider. Deze persoon vervult drie belangrijke rollen: “1. hij is verantwoordelijk voor het resultaat van het project 2. hij zorgt voor de communicatie binnen het project en met de opdrachtgever 3. hij geeft leiding aan het project en de medewerker.” (Heinsius 1994) De projectleider is dus de spin in het web op het gebied van het beheersaspect organisatie. Daarnaast moet Mind-Spring passen binnen de visie en doelstellingen van de organisatie VluchtelingenWerk. Uit de ervaringen van VluchtelingenWerk Noordwestholland blijkt dat dit goed op elkaar aansluit.
53
5.2.2. Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk? 5.2.2.1. Inleiding Deze vraag zullen we beantwoorden door de voorwaarden voor de verschillende partijen op verschillende gebieden toe te lichten. De partijen die tot nu toe betrokken zijn bij een samenwerking tussen Mind-Spring en VluchtelingenWerk, zijn grotendeels werkzaam in de regio Noordwestholland van Vluchtelingenwerk. Buiten deze regio zijn echter ook een aantal initiatieven gestart, bijvoorbeeld in Rijswijk en Soest. De directeur van VluchtelingenWerk Noordwestholland heeft veel moeite gedaan om Mind-Spring bekend te maken bij verschillende gemeenten. Dit vond plaats middels een presentatie bij de GGz te Castricum, waarvoor alle ambtenaren uit het werkgebied van de regio Noordwestholland waren uitgenodigd. De presentatie werd verzorgd door de directeur van VluchtelingenWerk Noordwestholland, T. Parson, en namens Mind-Spring door B. Kieft, P. Sterk en A. Azizi. Ervaring leert dat de ene gemeente meer interesse toont het project te subsidiëren dan de andere gemeente, maar dat de kans het grootst is dat subsidiëring in het kader van integratie zal plaatsvinden (Parson, 2010). Een voorwaarde voor een gedegen implementatie van MindSpring is dan ook een eenduidige bekendmaking bij de verschillende gemeenten waar het van de grond moet komen. De verschillende regio‟s van VluchtelingenWerk Nederland zijn onafhankelijke stichtingen. Elke stichting en lokale afdeling heeft een eigen instellingscultuur, organisatiestructuur, eigen manier van handelen en eigen samenwerkingsverbanden. Daarnaast verschilt de populatie van vluchtelingen per regio en per gemeente en gelden er binnen elke gemeente andere regels en normen - bijvoorbeeld met betrekking tot subsidieverstrekking -. In de volgende paragrafen worden de voorwaarden omschreven waaraan de verschillende betrokken partijen dienen te voldoen om Mind-Spring te laten functioneren. 5.2.2.2.Voorwaarden Mind-Spring GGz Dijk& Duin (coördinatie) Zoals ook in de aanleiding staat beschreven, is in 2008 door het Landelijk Bureau subsidie aangevraagd voor Mind-Spring bij het Europees Integratie Fonds (S. van de graaf, 2010). De aanvraag werd afgewezen, waarop het Landelijk Bureau weinig mogelijkheid zag om binnen de organisatie ruimte te creëren voor Mind-Spring. Hierop is de samenwerking tussen het Landelijk Bureau en GGz Dijk en Duin op een laag pitje gezet. De directeur van VluchtelingenWerk Noordwestholland (T. Parson) heeft zich sinds april 2009 hard gemaakt om de samenwerking met GGz Dijk en Duin op gang te krijgen. De samenwerking tussen GGz Dijk en Duin en VluchtelingenWerk Noordwestholland loopt nu goed. De criteria die de betrokkenen37 hiervoor geven zijn onder andere het aantal nieuwe Mind-Spring cursussen dat gegeven wordt via VluchtelingenWerk en de nauwe communicatie tussen beide partijen. Een mogelijke verklaring hiervoor ligt in het feit dat het werkveld van beide partijen zich in dezelfde regio bevindt. Hierdoor is het geheel aan activiteiten dat komt kijken bij het starten van een Mind-Spring cursus goed te coördineren voor de betrokkenen van Mind-Spring èn van VluchtelingenWerk. Voor de medewerkers van Mind-Spring is dit een voorwaarde voor de coördinatie vanuit GGz Dijk en Duin, gezien het beperkte aantal uren en personen die beschikbaar zijn. Het team bestaat namelijk uit vier personen die elk een deeltijdbetrekking hebben. Het gaat om de projectontwikkelaar, de projectcoördinator en twee 37
P. Sterk( projectontwikkelaar Mind-Spring), B. Kieft (projectcoördinator Mind-Spring) en T. Parson (directeur VluchtelingenWerk Noordwestholland)
54
trainers. Voor een landelijke coördinatie vanuit GGz Dijk en Duin zal meer tijd en dus geld beschikbaar moeten zijn (P. Sterk, 2010). Volgens P. Sterk (28-04-2010) zou uit efficiëncyoverwegingen de coördinerende taak ook veel beter bij de regionale afdelingen van VluchtelingenWerk kunnen liggen. Lokale situaties zijn vaak erg ondoorzichtig voor mensen die niet in een regio werken. De samenwerkingspartners en relaties met subsidiegevers is zeer regiospecifiek. J. van de Werff (directeur VluchtelingenWerk Midden-Gelderland) en G. Meijer (projectmanager VluchtelingenWerk Noord-Nederland) bevestigen dit. Overige GGz instellingen en -medewerkers Een goed contact met en nabije ondersteuning van de GGz zijn een voorwaarde. De trainers die geïnterviewd zijn, hebben verteld dat zij de cursus niet alleen geven, maar dat hier altijd een GGz coach en een tolk bij aanwezig zijn. Dit is een voorwaarde voor het plaatsvinden van een Mind-Spring cursus. De GGz coach ondersteunt gedurende de cursus de trainer en kan daarnaast (gecompliceerde) problematiek signaleren bij de deelnemers en advies geven over doorverwijzing naar gespecialiseerde hulp. Een andere voorwaarde is dat de GGz coach ook buiten de bijeenkomsten van een MindSpring cursus beschikbaar is voor enkele evaluaties met de betrokken trainer, en aan het einde van de cursus voor een evaluatie met de trainer en projectcoördinator van Mind-Spring. Voor de uitbreiding van Mind-Spring is een voorwaarde dat GGz instellingen en medewerkers van deze GGz instellingen in verschillende regio‟s worden gemotiveerd het coachen van MindSpring trainers op te nemen binnen het takenpakket. Trainers (werving, opleiding, vasthouden) Om Mind-Spring goed van de grond te krijgen, moeten er goede trainers zijn. Deze trainers worden opgeleid door Mind-Spring (GGz Dijk en Duin). De voorwaarden die Mind-Spring stelt aan (toekomstige) trainers zijn de volgende: De persoon dient een (voormalig) vluchteling te zijn, minimaal de Nederlandse of Engelse taal beheersen en bij voorkeur een (para-)medische, sociaal-maatschappelijke of didactische ervaring als achtergrond te hebben38. In het begin werden de trainers vooral geworven bij VluchtelingenWerk, in AZC‟s of door middel van vacatures. Inmiddels wordt er onder andere via-via geworven, voornamelijk door de trainers zelf. Soms zijn de tolken ook enthousiast en geschikt om trainer te worden (Zie ook hoofdstuk 2.2.2.1). Wanneer er vraag is naar een trainer voor het geven van een cursus, kan deze aangereikt worden door Mind-Spring (GGz Dijk en Duin). Een praktisch punt is dat de trainers beschikbaar moeten zijn op de mogelijke momenten die VluchtelingenWerk aandraagt. Uit interviews met projectcoördinator B. Kieft en trainer A. Azizi blijkt het volgende: Veel trainers zijn na het geven van enkele cursussen niet meer in de gelegenheid om door te gaan, waardoor het verloop onder de trainers hoog is. Een nadeel hiervan is dat er heel veel trainers zijn (momenteel circa 60) met weinig ervaring. Veel trainers stoppen namelijk na het geven van een aantal cursussen. Hierdoor zijn weinig trainers geschikt om uiteindelijk zelf nieuwe trainers op te leiden, wat nuttig zou zijn voor de uitbreiding van Mind-Spring. Daar het een grote investering is trainers op te leiden, gaat er veel tijd en geld verloren met iedere trainer die weinig of geen trainingen meer verzorgt. Door in verschillende regio‟s één of twee mensen met een vluchtelingenachtergrond intensief op te leiden en als fulltime trainer in dienst te nemen, zou dit probleem opgelost kunnen worden. Het zou zo namelijk eenvoudiger zijn Mind-Spring door heel Nederland te laten plaatsvinden en de mogelijkheid zou ontstaan 38
Sterk, P.A.M. (n.d.), Mind-Spring, korte opleiding tot trainer Mind-Spring, Zaandam: GGz Dijk en Duin
55
dat er op meerdere locaties van de GGz Train-de-trainer opleidingen gegeven kunnen worden. Hieraan kleeft echter het nadeel dat er geld beschikbaar moet zijn voor een salaris voor de trainers die vast in dienst zijn. Op dit moment is dat geld er niet. Volgens trainer en sociaal psycholoog A. Azizi (2010) zijn er momenteel drie redenen voor het hoge verloop onder de trainers: “1. Verhuizen Sommige trainers wonen nog in een asielzoekerscentrum. Wanneer zij een woning toegewezen krijgen, moeten ze vaak verhuizen naar een ander deel van het land. Het is voor hen dan vaak niet meer mogelijk om trainer te zijn bij Mind-Spring. Daarnaast spelen voor hen dan andere prioriteiten en verantwoordelijkheden, zoals inburgering en opleiding. 2. Werk Zodra een vluchteling werk vindt, is het vaak moeilijk dit te combineren met het vrijwillig geven van de Mind-Spring cursussen. 3. Belasting Trainer zijn bij Mind-Spring vraagt heel veel van een vluchteling. De trainers hebben zelf ook traumatische ervaringen die tijdens het geven van een cursus naar boven kunnen komen. Wanneer dit teveel gebeurt, is het geven van een cursus voor veel trainers te zwaar.” Deelnemers (werving) “Werven van asielzoekers en vluchtelingen is haast onmogelijk gebleken voor de GGz medewerkers. Als je een werving op wilt zetten voor vluchtelingen of asielzoekers, kan dat eigenlijk alleen met gebruikmaking van mensen uit de eigen cultuur van deze mensen. Zij kunnen dat op de AZC‟s doen in samenwerking met de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) of in de gemeenten in samenwerking met VluchtelingenWerk. De MOA heeft een sleutelfunctie in deze acties omdat ze dicht bij de doelgroep staat en de belangrijke intermediaire bewoners weet te benaderen. Zij weet hoe de bewoners aangesproken moeten worden en over de „do‟s en dont‟s‟ van verschillende culturen.”39 Daarbij komt dat de MOA goed kan signaleren wanneer en waarom iemand baat zal hebben bij het volgen van een MindSpring cursus. VluchtelingenWerk heeft veel kennis van haar cliënten en is geschikt om vluchtelingen uit haar cliëntenbestand aan te spreken, zowel op AZC‟s binnen de gemeenten. Een voorwaarde die Mind-Spring aan de groep deelnemers stelt, is dat deze qua taal en cultuur homogeen is, zoals te lezen is in de methodische beschrijving van Mind-Spring in hoofdstuk 2. Uit ervaring van verschillende deelnemers en trainers blijkt dat de communicatie gemakkelijk verloopt en er al snel een goede groepscohesie ontstaat wanneer de groep homogeen is, ondanks het feit dat de mogelijkheid bestaat dat sommige deelnemers, tegenstanders waren in het land van herkomst. Echter is het voor de werving van deelnemers lastig om als voorwaarde te stellen dat ze van dezelfde afkomst zijn, gezien potentiële deelnemers vaak van verschillende afkomst zijn. Daardoor zouden de groepen te klein worden. Er is reeds training gegeven aan groepen met deelnemers van verschillende afkomst (in Haarlemmermeer en op AZC Utrecht), wat ook goed scheen te werken, maar de nodige complicaties met zich meebracht. Op AZC Utrecht kwamen de deelnemers van de MindSpring cursus allen uit Arabische landen, waardoor de trainer Arabisch kon praten. Waar de trainer in deze situatie rekening mee moet houden, is dat er binnen de Arabische cultuur verschillende dialecten en uitdrukkingsvormen bestaan en verschillende invulling wordt gegeven aan religie. Hierdoor is het nodig goed te bedenken op welke manier gecommuniceerd wordt tijdens een cursus en welke voorbeelden gegeven worden (Abdulrazzaq, 2010). 39
Sterk, P.A.M. (geschatte jaar 2003), Documenten Mind-Spring, Zaandam: GGz Dijk en Duin
56
Evaluaties en overleg Om dit project goed te laten verlopen zijn overleg en evaluaties van groot belang. Op dit moment is deze taak verdeeld tussen coördinatoren en senior trainers S. Shinwary en A. Azizi en projectcoördinator B. Kieft. B. Kieft geeft tevens de Train-de-trainers cursus, onderhoudt contacten met de trainers, evalueert iedere training met de trainer en GGz coach en onderhoudt contacten met lokale afdelingen van VluchtelingenWerk waar Mind-Spring loopt of heeft gelopen. De trainers en GGz coach evalueren onderling na de eerste twee bijeenkomsten en aan het eind van een gehele cursus. Bekendheid van Mind-Spring Een eerste voorwaarde om een project als Mind-Spring te laten functioneren, is het onder de aandacht brengen van het bestaan ervan. Tot nu toe is aan Mind-Spring bekendheid gegeven op verschillende manieren. Ten eerste door projectontwikkelaar P. Sterk, die op veel AZC‟s en vluchtelingenkampen in het buitenland onderzoek heeft gedaan naar de behoefte aan hulpverlening. Op deze AZC‟s en buitenlandse vluchtelingenkampen is Mind-Spring ontwikkeld en is men ermee bekend. Op vele locaties worden reeds cursussen gegeven. Verder is projectontwikkelaar P. Sterk bezig met het aantrekken van internationale organisaties, zoals Healthnet TPO, die internationaal actief zijn in de hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers. Ten tweede is Mind-Spring onder de aandacht gebracht bij VluchtelingenWerk, middels een presentatie door het team van Mind-Spring aan alle regiodirecteuren. Alleen de regiodirecteur van VluchtelingenWerk Noordwestholland is bezig gegaan met het opstarten van Mind-Spring. Inmiddels is in deze regio Mind-Spring bekend bij vele gemeenten, GGz instellingen en lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Ten derde wordt bekendheid gecreëerd door verspreiding; steeds meer vluchtelingen en asielzoekers worden opgeleid tot Mind-Spring trainer. Deze mensen hebben een belangrijke rol in het bekendheid geven aan Mind-Spring. Dat gebeurt bijvoorbeeld via internationale sociale netwerken van de trainers. GGz Dijk en Duin wordt vervolgens vaak benaderd door hulpverleners van opvangcentra uit het buitenland. Daarnaast kunnen de trainers tijdens de cursussen een deelnemer aanmerken als potentiële trainer, of kennen de trainers een potentiële trainer binnen hun vriendenkring. 5.2.2.3 Voorwaarden VluchtelingenWerk Financiën Om een project te starten, is er geld nodig. De lokale afdelingen van VluchtelingenWerk waar Mind-Spring draait of gedraaid heeft, hebben bijna allemaal zelf subsidie aangevraagd in de gemeente van vestiging. L. Bavelaar (werkbegeleider Rijswijk, 03-03-2010) vertelt dat de werkbegeleider van VluchtelingenWerk over het algemeen een goed beeld heeft van de sociale kaart en weet waar hij of zij moet zijn bij de gemeente om subsidie aan te vragen. In Rijswijk heeft de GGz gezocht naar manieren om Mind-Spring te financieren. Hier wordt het voor asielzoekers gefinancierd door zorgverzekeraar Menzis. Asielzoekers zijn collectief verzekerd via de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) van Menzis. In Rijswijk bestaat de mogelijkheid dat vluchtelingen gebruik kunnen maken van verschillende collectieve vergoedingen vanuit de RZA, in dit geval van de mogelijkheid om aan Mind-Spring deel te nemen.
57
In iedere situatie moet er voor de start van Mind-Spring veel geïnvesteerd worden, zowel qua tijd als geld. Als het traject echter loopt, biedt Mind-Spring volgens T. Parson (29-04-2010) zowel voor de inburgeringstrajecten van de gemeenten als de begeleidingstrajecten van VluchtelingenWerk voldoende ondersteuning om zichzelf terug te verdienen. Werving deelnemers De werkbegeleiders van de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk kunnen de vrijwilligers informeren en enthousiasmeren over Mind-Spring. Samen met de vrijwilligers kunnen ze zich dan inzetten om deelnemers en eventueel trainers te werven voor Mind-Spring. Veelal wordt gesignaleerd wie er behoefte zal hebben aan deelname. De cliënt wordt geïnformeerd over Mind-Spring via een brief, waarna de contactpersoon van VluchtelingenWerk in een persoonlijk contact uitlegt wat deelname kan betekenen voor de cliënt. Uit verschillende ervaringen blijkt dat dit werkt wanneer vrijwilligers goed zijn ingelicht over de inhoud van Mind-Spring en zelf achter het project staan. Wanneer dit niet het geval is, blijkt het voor de vrijwilligers (en medewerkers) van VluchtelingenWerk moeilijk cliënten te stimuleren tot deelname. Bij enkele lokale afdelingen van VluchtelingenWerk gebeurt de werving via het ROC, alwaar de cliënten hun inburgeringscursus volgen. De werkbegeleider van VluchtelingenWerk maakt een afspraak met het ROC. Er wordt bekeken wanneer het mogelijk is de doelgroep te benaderen. Bij voorkeur betreft het een qua cultuur homogene doelgroep. De werkbegeleider of vrijwilliger is bekend met de groep vluchtelingen en wordt door hen vertrouwd, wat belangrijk is voor de werving (individueel en groepsgewijs). Als de trainer al bekend is, werkt het goed deze mee te nemen voor de werving. Deze kan potentiële deelnemers bij wie taal en achtergrond overeenkomen, aanspreken. Zo kan ervaren worden dat de communicatie in eigen taal plaatsvindt tijdens Mind-Spring. Ook is het mogelijk dat de trainer cliënten werft. Als de trainer dezelfde culturele achtergrond heeft en dezelfde taal spreekt, is het makkelijker contact te maken met de doelgroep en vertrouwen te winnen. Soms kent de trainer de vluchtelingen al doordat hij bijvoorbeeld ook bij VluchtelingenWerk actief is (zoals in Den Burg, Schagen en Haarlem). Het is dan makkelijker de cliënten te enthousiasmeren tot deelname aan Mind-Spring en er ontstaat sneller een vertrouwensband binnen de groep van Mind-Spring. Een andere manier is dat VluchtelingenWerk op zoek gaat naar sleutelfiguren uit de eigen cultuur. De sleutelfiguren zijn mensen die bekend zijn bij Vluchtelingenwerk met een groot netwerk en sociaal vaardig. (Bavelaar, 2010) De werving van de deelnemers voor MindSpring geschiedt het beste door een voor de doelgroep bekend persoon. Gezien de cursussen in de meeste gevallen worden gegeven door een trainer van dezelfde culturele afkomst, is het handig als deze trainer de doelgroep zelf benadert. Hij heeft immers meer kans vertrouwd over te komen, iets wat nodig is om de doelgroep te interesseren. Vluchtelingen kunnen het idee hebben dat de training een spionagetruc is, een controle vanuit de IND of iets dergelijks (Azizi, 2010). De enige die duidelijk kan maken dat dit niet het geval is, en daarnaast de doelstellingen kan verwoorden in de eigen gebruikelijke verwoording, is iemand met dezelfde culturele achtergrond en ervaringen. In Rijswijk is sinds drie jaar een samenwerking tussen VluchtelingenWerk en Mind-Spring. De werkbegeleidster daar is bekend met de doelgroep en kan de behoefte aan psycho-educatie of opvoedingsondersteuning signaleren. Wanneer dit het geval is, zoekt ze contact met sleutelfiguren die gemakkelijk contact leggen met eventuele deelnemers binnen de desbetreffende doelgroep. Deze sleutelfiguren zijn bekend bij VluchtelingenWerk, sociaal vaardig en hebben een breed netwerk. Het is gebleken dat werving alleen via brieven of folders niet lukt; hiermee worden potentiële deelnemers niet gestimuleerd tot deelname. Hiervoor is een persoonlijke benadering door een vertrouwd persoon nodig. (Bavelaar, 2010)
58
In Soest is de werving anders verlopen. Daar legde een Mind-Spring trainer zelf contact met VluchtelingenWerk. Samen met de clustercoördinator werd contact met een potentiële doelgroep gelegd middels een persoonlijke benadering en een informatiebijeenkomst. Echter na het beëindigen van de training, heeft Mind-Spring niet meer plaatsgevonden in Soest (Van Ziel, 2010). Werving trainers Zoals beschreven in de voorgaande paragraaf, kunnen trainers worden aangereikt door GGz Dijk en Duin (Mind-Spring), soms gaat de lokale afdeling van VluchtelingenWerk zelf op zoek en soms is bij GGz Dijk en Duin een trainer bekend die een geschikte kandidaat uit de omgeving kent voor de Train-de-trainers. Wanneer de lokale afdeling van VluchtelingenWerk zelf de trainer gaat werven, dient rekening gehouden te worden met de voorwaarden voor de Mind-Spring trainer, zoals genoemd in hoofdstuk 2.2.2.5. Belangrijk is dat de trainer in staat is voor een groep te staan, rust en vertrouwen kan bieden en gemotiveerd is tot deelname. Wanneer de vluchteling niet enthousiast is en dus zelf niet in Mind-Spring gelooft, is hij geen geschikte kandidaat voor de Train-de-trainers. Bij enkele lokale afdelingen van VluchtelingenWerk, zoals Den Burg, Schagen en Haarlem, is de trainer een vluchteling die zelf werkzaam is bij VluchtelingenWerk. Dit maakt de communicatie en werving eenvoudiger, doordat de potentiële trainer bekend is met de werkwijze van VluchtelingenWerk en de cliënten. Enthousiasme medewerkers Medewerkers (betaalde en vrijwillige) van VluchtelingenWerk dienen goed op de hoogte te zijn over de inhoud van Mind-Spring. Daarnaast dienen ze achter de doelstellingen en werkwijze te staan. Wanneer de medewerkers zelf niet enthousiast of goed op de hoogte zijn, blijkt het vaak onmogelijk dit gevoel wèl op de vluchtelingen over te brengen. Om enthousiasme te bereiken moeten vluchtelingen werkgroepen goed benaderd worden, bij voorkeur door een medewerker van Mind-Spring. Deze persoon kan alles vertellen over Mind-Spring, heeft zelf ervaring met de trainingen en cursussen en is enthousiast. In de gevallen dat de werkbegeleider van VluchtelingenWerk benaderd werd door een medewerker van Mind-Spring, werd het enthousiasme goed overgedragen en is Mind-Spring succesvol opgestart. Ruimte en tijdstip Een voorwaarde voor de Mind-Spring bijeenkomsten is dat er een ruimte beschikbaar is waarin plaats is voor alle betrokkenen. Wanneer VluchtelingenWerk over voldoende ruimte beschikt, is het mogelijk de bijeenkomsten in het pand van VluchtelingenWerk te organiseren. Wanneer VluchtelingenWerk niet over een dergelijke ruimte beschikt is er een externe regeling nodig. In sommige gemeenten (Schagen, Den Burg) zorgt de gemeente voor een ruimte. Vaak betreft het een zaal in het gemeentehuis die beschikbaar wordt gesteld. In andere gevallen, zoals in gemeente Haarlemmermeer, wordt Mind-Spring op het ROC georganiseerd. Dit heeft de voorkeur, gezien de vluchtelingen hier een aantal dagen in de week tegelijkertijd aanwezig zijn voor de inburgeringscursus. Er is een regeling voor kinderopvang en extra reiskosten zijn daardoor niet nodig. Door deze laagdrempeligheid is het voor veel vluchtelingen aantrekkelijk om deel te nemen aan Mind-Spring wanneer de bijeenkomsten op het ROC plaatsvinden. Verder dient er in de planning rekening gehouden te worden met het tijdstip waarop MindSpring plaatsvindt. Gezien er vele partijen bij de bijeenkomsten betrokken zijn (deelnemers, trainer, GGz coach en eventueel contactpersonen van VluchtelingenWerk), is het vaak lastig een tijdstip te plannen wanneer het voor eenieder mogelijk is om aanwezig te zijn.
59
Coördinatie De coördinatie van Mind-Spring gebeurt in de meeste gevallen lokaal, door de enthousiaste en gemotiveerde werkbegeleider van VluchtelingenWerk. Doordat er niet iemand specifiek hiervoor aangenomen hoeft te worden, kunnen de kosten beperkt blijven. Wanneer MindSpring wordt opgestart, betekent dit een uitbreiding van het takenpakket van de lokale werkbegeleider. Deze moet daarom helemaal achter het project staan, zodat hij of zij de nodige inzet kan bieden. In elke gemeente waar Mind-Spring plaatsvindt of plaats heeft gevonden, heeft de werkbegeleider van VluchtelingenWerk gezorgd voor de subsidieaanvraag, de ruimte, het inlichten van vrijwilligers en het werven van deelnemers, het contact onderhouden met verschillende partijen. Dit vergt tijd en inzet en een goed organisatievermogen. Indien VluchtelingenWerk lokaal de coördinatie op zich neemt, heeft dit volgens P. Sterk (2804-2010) verschillende voordelen: - Er ontstaat een betere samenwerking tussen VluchtelingenWerk en de GGz. Op dit moment gebeurt het dikwijls dat er nauwelijks wordt samengewerkt; - Mind-Spring wordt voor de gemeente een duidelijk product in de trajectbegeleiding die VluchtelingenWerk aan zijn cliënten biedt. Een nadeel is echter dat de druk op de werkbegeleider vergroot wordt, omdat Mind-Spring een extra taak is naast de reguliere werkzaamheden. Daarnaast kan de continuïteit mogelijk niet gewaarborgd worden, want als de werkbegeleider geen tijd en ruimte heeft binnen zijn/haar takenpakket zal er geen Mind-Spring cursus georganiseerd worden. Om dit te ondervangen stellen H. van Esch en G. Meijer (28-04-2010) voor dat er gekozen zou kunnen worden voor bijvoorbeeld een regionaal aangestelde projectleider die Mind-Spring op meerdere lokale afdelingen zal gaan organiseren. Rolverdeling Zoals omschreven in het theoretisch intermezzo, is het belangrijk dat er een duidelijke rolverdeling is tussen opdrachtgever en projectleider bij het projectmatig werken. Wanneer Mind-Spring door het Landelijk Bureau gecoördineerd zal worden, is het van belang dat het Landelijk Bureau de rol van opdrachtgever op zich neemt. Zij communiceert via de regionale afdelingen. De regionale afdelingen stellen (een) projectleider(s) aan. Dit kunnen werkbegeleiders zijn van de lokale afdelingen. Deze scheiding is belangrijk voor de taakverdeling bij de implementatie van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk. Duidelijk wordt dat het Landelijk Bureau eindverantwoordelijke zal zijn voor de landelijke implementatie. De regiodirecteur J. van de Werff en de projectmanager G. Meijer geven echter aan dat hun voorkeur ligt bij een regionale coördinatie. Zij zouden graag zien dat het Landelijk Bureau een faciliterende rol gaat spelen. Vrijwilligers De vrijwilligers, meestal de contactpersonen voor de cliënten, hebben vaak de beste vertrouwensband met de cliënten. Zij bleken in veel gevallen de personen bij uitstek om deelnemers te werven voor Mind-Spring. Zij weten welke cliënt er behoefte aan heeft, wie te enthousiasmeren is voor deelname, wie wel of niet in de groep past. Daarbij komt dat ze vaak een goed beeld hebben van de (fysieke en mentale) problemen van hun cliënten. Als de GGz coach een probleem signaleert, kan hij of zij, in overeenstemming met de cliënt, de vrijwilliger op de hoogte brengen van mogelijke en juiste doorverwijzing naar andere instanties (Bus, 2010).
60
Evaluaties en overleg Zoals eerder in dit rapport te lezen is, vindt er een onderlinge evaluatie plaats tussen de trainer, de GGz coach en de projectcoördinator, en is er aan het einde van elke cursus een evaluatie tussen de trainer en de deelnemers. Er dient echter ook geëvalueerd te worden over de coördinatie van de Mind-Spring cursussen, waarbij ook VluchtelingenWerk betrokken is. Dit is in vrijwel elke situatie gebeurd en levert kennis op over valkuilen en succesfactoren wat betreft het opstarten van de cursus. Zo kan gekeken worden hoe de subsidieaanvraag verlopen is. Ging dit goed, zoals bij de deelnemende gemeenten in Noordwestholland en enkele daarbuiten, dan bestaat er een kans dat hier vaker Mind-Spring cursussen gegeven kunnen worden. Wanneer de intentie bestaat om Mind-Spring elders op te starten, kan van de opgedane ervaring geleerd worden. De bij ons bekende afdelingen van VluchtelingenWerk die gestart zijn met Mind-Spring, zijn er in geslaagd hiervoor financiering te regelen. Aanbeveling: De evaluatie van Mind-Spring kan per deelnemer plaatsvinden aan de hand van de participatieladder. Het doel van de participatieladder is het meten of mensen beter participeren na deelname aan een traject. Met een aantal vragen kan van iedere cliënt het participatieniveau worden vastgesteld, van een geïsoleerd bestaan tot het betaald werken. De werkbegeleider van VluchtelingenWerk en de trajectbegeleider van de gemeente, kunnen evalueren of de deelnemer is geklommen op de participatieladder. De participatieladder is terug te vinden in bijlage F. Bekendheid van Mind-Spring Zoals beschreven in de voorgaande paragraaf, dient GGz Dijk en Duin, Mind-Spring bekend te maken, wat op verschillende manieren gebeurt. Echter is het ook nodig om Mind-Spring goed bekend te maken vanuit VluchtelingenWerk. Daarvoor dienen alle partijen op de hoogte gebracht te worden van een mogelijke start van de cursus. Als eerste dient er een noodzaak gesignaleerd te zijn onder de cliënten. Wanneer dit het geval is, kunnen de contactpersonen van VluchtelingenWerk hen inlichten over Mind-Spring (zie „werving deelnemers‟). Wanneer de noodzaak door de gemeente onderkend wordt, zal deze eerder geneigd zijn subsidie te verlenen. Zo werd in Schagen door de Sociale Dienst van de gemeente en VluchtelingenWerk opgemerkt dat er een groep Somaliërs woont die maar moeilijk meekomt met de inburgeringscursussen, niet meewerkt aan de gemeentelijke re-integratietrajecten en moeite heeft met afspraken nakomen. De medewerker van VluchtelingenWerk is zelf trainer MindSpring en heeft de gemeente ingelicht over het bestaan van Mind-Spring, de inhoud en doelstellingen ervan. De medewerker van VluchtelingenWerk kon de gemeente overtuigen van het effect van Mind-Spring en de gemeente was bereid mee te werken aan Mind-Spring. Wanneer gedacht wordt aan implementatie van het project, kan bij de lokale GGz instelling nagegaan worden of er een coach beschikbaar is voor de Mind-Spring cursus. Het contact wat VluchtelingenWerk heeft met de lokale GGz is hiervoor van belang. Wanneer er geen samenwerking of contact is, is het lastig voor de medewerker van VluchtelingenWerk om exacte informatie te verstrekken over de bedoeling van Mind-Spring en de noodzaak van een coach. Het is in dit geval aan te raden de bekendmaking aan de lokale GGz te laten gebeuren door Mind-Spring Dijk en Duin (zie voorwaarden Mind-Spring vorige paragraaf).
61
5.2.2.4 Voorwaarden Gemeenten Financiën De gemeente die wil investeren in het van de grond krijgen van Mind-Spring, dient na te gaan waar subsidie vandaan kan komen. In veel gemeenten wordt Mind-Spring gefinancierd vanuit het participatie- of (re)integratiebudget. In sommige gemeenten wordt via de Wet Werk en Bijstand voor financiering gezorgd. Daarnaast kan subsidie deels verleend worden vanuit de gelden die gemeenten beschikbaar stellen voor de instapcursussen voor inburgeraars (zie bijlage H). “Het verdient de aanbeveling vooronderzoek te doen naar de financieringsmogelijkheden van gemeenten. De subsidieaanvrager neemt dan werk uit handen van gemeenten en wint aan overtuigingskracht”, aldus T. Parson (2010). Ook is het belangrijk is dat de gemeente een duidelijk plaatje van Mind-Spring voorgeschoteld heeft gekregen en de noodzaak van deelname erkent voor een deel van haar vluchtelingencliënten. Wanneer VluchtelingenWerk hiervoor gezorgd heeft, is het daarna aan de gemeente om te beslissen uit welke pot geld gehaald wordt. Werving deelnemers De meeste vluchtelingen volgen naast het traject van VluchtelingenWerk een integratietraject bij de gemeente. In dit traject krijgen de vluchtelingen persoonlijke begeleiding van een gemeenteconsulent, meestal van de Sociale Dienst. Gezien dit persoonlijke contact is het voor de gemeenteconsulenten mogelijk om problemen te signaleren bij de integratie. In een dergelijk geval kan de gemeenteconsulent contact opnemen met de werkbegeleider van VluchtelingenWerk, om de vluchteling in overleg aan te melden voor Mind-Spring. Een andere mogelijkheid om deelnemers te werven voor Mind-Spring, is het traject te verplichten via de Wet Werk en Bijstand (WWB) voor de vluchtelingen die deze bijstand ontvangen. In sommige gevallen is het mogelijk gebleken Mind-Spring via deze weg te financieren. 5.2.2.5 Functie van het Landelijk Bureau bij een landelijke implementatie van Mind-Spring Wanneer Mind-Spring landelijk moet gaan plaatsvinden via de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland, dient het Landelijk Bureau een coördinerende functie op zich te nemen (Graaf van de, 2010). Met de coördinerende rol kan het Landelijk Bureau onder andere zorgen voor: Landelijke bekendheid van Mind-Spring onder de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk; Lokale afdelingen van VluchtelingenWerk enthousiasmeren voor Mind-Spring; Standaardformulieren voor subsidieaanvraag; Standaardbrieven voor het uitnodigen van potentiële deelnemers; Standaardbrieven aan de regionale GGz instellingen voor het aantrekken van een GGz medewerker Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen dient het Landelijk Bureau subsidie te verkrijgen om de taken van landelijk coördinator te bekostigen.
62
5.3
Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring binnen andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden?
5.3.1. Theoretisch intermezzo In paragraaf 4.3.2 wordt antwoord gegeven op de derde deelvraag van dit onderzoek. Om de resultaten van deze deelvraag duidelijk te maken, is ervoor gekozen een theoretisch intermezzo toe te voegen. Dit theoretische intermezzo zal gaan over implementeren. Aan de hand van deze theorie en onderzoek is de beantwoording van de derde deelvraag tot stand gekomen. 5.3.1.1. De zeven facetten van implementeren Hoe implementeren in de praktijk plaatsvindt, kan op allerlei manieren omschreven worden, er is echter geen wetenschappelijk kader. L. Pater en anderen (2001) omschrijven zeven algemene facetten van het implementatieproces. Aan de hand van deze zeven facetten kunnen voorwaarden voor de implementatie van een project gesteld worden. Wanneer het Landelijk Bureau bij de landelijke implementatie van Mind-Spring bij VluchtelingenWerk rekening houdt met de onderstaande zeven facetten, is de kans van slagen groter dan wanneer dat niet gebeurt. De zeven facetten worden hieronder toegelicht. De zeven facetten van implementeren (Pater e.a., 2001): Wat willen we bereiken? Resultaten Hoe krijgen we het voor elkaar? Plannen en sturen Hoe geven we het vorm? Ontwerpen en inrichten Hoe betrekken we iedereen erbij? Communiceren Hoe leren we ermee omgaan? Opleiden en trainen Hoe blijft het werken? Verankeren en verbeteren Wat levert het op? Afsluiten en evalueren 5.3.1.2.Resultaten “Implementeren is het vertalen van strategische beslissingen in concrete resultaten die gedragen en geïncorporeerd worden door de organisatie”. (Pater e.a., 2001). In de voorbereiding van de implementatie dienen doelstellingen te worden verhelderd. Gekeken moet worden of deze eenduidig en meetbaar zijn, of alle lagen van de organisatie op de hoogte zijn en of de consequenties van de implementatie grofweg duidelijk zijn. De te behalen resultaten worden in het implementatieplan omschreven. Pater (2001) stelt dat een concrete visie op het resultaat bijdraagt aan het succes van een implementatie. Wanneer een doel bekend is en men weet wat bereikt moet worden, kan achterwaarts gedacht worden over de stappen die ondernomen moeten worden om het gewenste resultaat te bereiken. Hierdoor is het implementatieplan makkelijker in banen te leiden. Resultaat kan vaak in verschillende termen worden gedefinieerd en de omschrijving ervan geeft richting aan de communicatie en bepaalt de verwachtingen die gewekt worden in de organisatie. Alle betrokkenen dienen op de hoogte te zijn van het project. Tijdens het project is het aan te raden per resultaatgebied de score bij te houden en de voortgangsrapportages op te stellen aan de hand van de te behalen resultaten. Een doelstelling van de implementatie van Mind-Spring is het bevorderen van de integratie en participatie van de doelgroep. Deelname aan Mind-Spring is in resultaten uit te drukken door
63
de ontwikkeling van iedere deelnemer te koppelen aan de verschillende niveaus van de participatieladder. 5.3.1.3. Plannen en sturen Een instrument dat goed gebruikt kan worden in de voorbereidingsfase is de ImplementatieQuick-scan (IQ), wat een gemeenschappelijk beeld oplevert over het domein en draagvlak van de implementatie. Ook is het de start voor het opstellen van het implementatieplan, waarin activiteiten, doelen en resultaten worden uitgewerkt, evenals de projectorganisatie en – omgeving. Voor een succesvolle implementatie is een groot draagvlak binnen de organisatie en overige betrokkenen van groot belang. Medewerkers moeten achter het plan staan om ermee te kunnen werken en de doelgroep moet het plan accepteren. Bij een klein draagvlak moet gekeken worden hoe dit vergroot kan worden en waar het aan ligt dat het te implementeren plan niet met open armen ontvangen wordt. Vaak is een goede enthousiasmering van medewerkers van groot belang om draagvlak binnen de organisatie te creëren. Daarnaast dient een sociaal project ook geaccepteerd te worden door de doelgroep40. Wanneer dit laatste niet het geval is, bijvoorbeeld wanneer de doelgroep van Mind-Spring geen vertrouwen heeft in VluchtelingenWerk, wordt met de implementatie van het project geen doel bereikt. “Adequaat projectmanagement is als belangrijke succesfactor genoemd. Het gaat hier om leiderschap (zorgdragen voor commitment van alle betrokkenen), om samenwerking (in het team en daarbuiten) en om structuur (beheersing van tijd, geld, kwaliteit enzovoort).” (Pater e.a., 2001). Voorkomen moet worden dat project- en lijnorganisatie uit elkaar gaan lopen, verantwoordelijkheden en bevoegdheden moeten duidelijk zijn en de verwachtingen moeten goed gestuurd en beheerd worden. 5.3.1.4. Ontwerpen en inrichten In veel projecten is de „fysieke‟ implementatie het zwaartepunt; het accent ligt op het maken ervan. Wanneer er weinig aandacht wordt besteed aan het betrekken van medewerkers, doelgroep en overige betrokkenen, is de kans groot dat het project een klein draagvlak heeft. Het letterlijk inpassen in de bestaande organisatie en omgeving wordt vaak onderschat. Men dient zich af te vragen hoe groot de verandering is, waar het andere onderdelen raakt en hoe van de oude in de nieuwe situatie geraakt kan worden. Ook mentaal moet er veelvuldig worden ingericht en aangepast; de meeste mensen vinden veranderingen moeilijk. Aanbeveling: Bij het implementeren van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk dient in grote mate rekening gehouden met het plannen, sturen, ontwerpen en inrichten. Wanneer het Landelijk Bureau en de regionale afdelingen de medewerkers van VluchtelingenWerk niet genoeg betrekken bij de implementatie en er bijvoorbeeld klakkeloos vanuit wordt gegaan dat de implementatie van Mind-Spring zal aanslaan omdat het een kwalitatief goed project is, is de kans op mislukken groot. 5.3.1.5. Communiceren Goede communicatie is essentieel voor een gedegen implementatie. Het vormt het bindende element van maken, leren en inpassen. “Mensen en hun interactie zijn de dragers van een verandering. Kwaliteit en acceptatie, inhoud en vorm, informatie en attitude, ratio en emotie bepalen het implementatieproces voor een flink deel.” (Pater e.a., 2001). 40
Schuringa, L. (2007), Projectmatig werken, Handleiding voor projectsturing in de non-profitsector, Soest: Nelissen
64
Communicatie gebeurt vanaf de aanvang van een project en moet tijdens het gehele traject zorgen voor samenhang van de fysieke en mentale implementatie. Communicatie dient niet alleen als voorlichting, maar essentieel is dat alle verwachtingen op elkaar zijn afgestemd. Weten wat bereikt moet worden, wat er van elkaar verwacht wordt en het hebben van vertrouwen bepalen de effectiviteit van de communicatie. 5.3.1.6. Opleiden en trainen “In alle situaties waarbij iets nieuws wordt geïntroduceerd, zullen de hiervoor benodigde kennis, vaardigheid en houding aangepast moeten worden.” (Pater e.a., 2001). Bijvoorbeeld met programma‟s waarin medewerkers worden opgeleid en getraind. Een goede analyse van de doelgroep is nodig, gezien elke een eigen benadering met specifieke invulling vereist. De mentale inpassing is minstens zo belangrijk als de fysieke leerstof. Aanbeveling: Het Landelijk Bureau kan een belangrijke rol spelen bij het opleiden en trainen van medewerkers van VluchtelingenWerk. Het Landelijk Bureau is verantwoordelijk voor de implementatie van Mind-Spring en kan workshops organiseren waarin geleerd wordt over de aspecten werving, implementatie en subsidieaanvraag. 5.3.1.7. Verankeren en verbeteren Wanneer een project verankerd moet worden in een organisatie, is de overdracht vanuit het project een belangrijk element. Daarnaast wordt van de meeste projecten verwacht dat ze verbeteren en daarmee steeds betere resultaten leveren. Het inpassen en verankeren van het project vereisen een zorgvuldig overdragen; wie neemt de verantwoordelijkheid in handen, zijn de gebruikers van het project in overeenstemming over de implementatie en heeft het project de acceptatietests doorstaan? Een voorwaarde voor het Landelijk Bureau is duidelijk kenbaar te maken dat zij de eindverantwoordelijke is. Zij dient te zorgen voor overeenstemming over de implementatie onder de regionale afdelingen van VluchtelingenWerk. Op hun beurt moeten de regionale afdelingen zorgen voor overeenstemming over de implementatie onder de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Door echt met een nieuw project te werken blijkt of het goed werkt. Tijdens het project moet aandacht worden besteed aan acceptatie en draagvlak om de opgeleverde resultaten te kunnen gebruiken. 5.3.1.8. Afsluiten en evalueren Evaluatie moet voortdurend blijven plaatsvinden. Het delen van de successen van de implementatie kan motiverend werken voor een mogelijke volgende implementatie. Door het uitwisselen van ervaringen worden ook mogelijke verbeteringen in kaart gebracht. Aanbeveling: Voor de implementatie van Mind-Spring bij lokale afdelingen van VluchtelingenWerk buiten de regio Noordwestholland is aan te raden te leren van de ervaringen van implementatie binnen deze regio. Succesfactoren kunnen worden overgenomen en valkuilen kunnen kenbaar gemaakt worden. Voor een goede evaluatie van de afdelingen waar Mind-Spring reeds loopt, is aan te raden om de evaluaties te doen aan de hand van de vooraf geformuleerde doelstellingen.
65
5.3.2. Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring binnen andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden? 5.3.2.1. Inleiding Voor de implementatie van een project is het van belang dat er gekeken wordt of het project past binnen de context van de instelling, alvorens te beginnen met het starten ervan. Voor VluchtelingenWerk geldt dat onderzocht moet worden of Mind-Spring binnen het beleid van de lokale afdelingen past. De uitwerking hiervan beslaat paragraaf 5.3.2.2. Als volgt zijn de succesfactoren van de start van Mind-Spring bij lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te gebruiken voor de implementatie van Mind-Spring bij overige afdelingen van VluchtelingenWerk. Onderzocht is wat de succesfactoren en valkuilen zijn geweest. Deze zijn in paragraaf 5.3.3 in chronologische volgorde uitgewerkt in een stappenplan. De volgorde van de ondernomen stappen is op zich een succesfactor, gezien het volgen van deze stappen geleid heeft tot een succesvolle start van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk. 5.3.2.2. Context van het project In haar boek Projectmatig werken, handleiding voor projectsturing in de non-profitsector, schrijft Schuringa (2007) dat een project zal moeten passen binnen het beleid van een instelling. Hierin komen de volgende zes aandachtspunten naar voren, die een rol kunnen spelen bij de afweging van het wel of niet starten van Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. 1. Wiens visie bepaalt het beleid? Bij dit aandachtspunt is het belangrijk om na te gaan of er verschil bestaat tussen de visies en belangen van het Landelijk Bureau, de regionale afdelingen en de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Theoretisch gezien is er geen verschil tussen de visies en belangen van elke partij. Immers de missie van elke partij is gelijk. Praktisch zijn er echter wel verschillen tussen de werkwijze van de lokale afdelingen. De één richt de visie meer op de juridische begeleiding, de ander richt de visie meer op de maatschappelijke begeleiding. Sommige lokale afdelingen werken alleen met asielzoekers en vluchtelingen, andere lokale afdelingen bieden echter ook begeleiding aan andere (illegale) nieuwkomers. Wanneer een dergelijke afdeling Mind-Spring in haar begeleidingspakket opneemt, betekent dat een uitgebreidere doelgroep voor Mind-Spring. Binnen VluchtelingenWerk is er vraag naar Mind-Spring. Om Mind-Spring te implementeren als project binnen de organisatie van VluchtelingenWerk, moet het project passen binnen het beleid van de instantie. Dit betekent dat er ruimte moet zijn binnen het takenpakket van de zogenaamde „projectleider‟. Binnen VluchtelingenWerk kan er soms ruimte gemaakt worden binnen het profiel van de werkbegeleider of coördinator van de lokale afdelingen. Deze kan aangesteld worden als projectleider, waarbij hij verantwoordelijk is voor de totale coördinatie van wat betreft het plaatsvinden van Mind-Spring in de gemeente van de lokale afdeling van VluchtelingenWerk. “Kenmerkend voor projectmatig werken is dat er een opdrachtgever is en iemand of een groep die de opdracht uitvoert. Het is een vorm van delegeren van taken. Zo hoeft een bestuur van een organisatie niet alles zelf uit te voeren. Het kan de opdracht aan anderen geven en ondertussen zelf het toezicht houden.” (Heinsius, 1994).
66
Voor het landelijk implementeren van Mind-Spring ligt het voor de hand dat het Landelijk Bureau de rol van opdrachtgever te vervult. Wanneer het Landelijk Bureau als opdrachtgever Mind-Spring landelijk wil invoeren, is het belangrijk dat zij de regionale afdelingen stimuleert om met Mind-Spring aan de slag te gaan. Dit betekent dat er binnen het functieprofiel van het projectteam van het Landelijk Bureau ruimte moet zijn voor de (coördinerende) taken die bij de invoering van Mind-Spring komen kijken. Deze taken zijn onder andere het aanreiken van uniforme documenten (zoals voorbeeld-subsidieaanvragen en foldermateriaal) en een landelijk aanspreekpunt zijn voor de verschillende afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland. Om dit tot stand de brengen dient het projectteam van het Landelijk Bureau achter het project te staan en moet er subsidie aangevraagd worden om de coördinatie uit te voeren. Mind-Spring wordt al op meerdere asielzoekerscentra en in meerdere regio‟s uitgevoerd. Om de uitvoering te structureren is het van belang dat het Landelijk Bureau beslist waar zij zich op zal gaan richten. Wordt de aandacht gelegd op het uitvoeren van Mind-Spring in asielzoekerscentra, of op het geven van psycho-educatie en opvoedingsondersteuning in de verschillende gemeenten? Tijdens het maken van deze beslissing moet goed worden gekeken naar de doelstelling(en) van het Landelijk Bureau. Aanbeveling: Gezien VluchtelingenWerk Nederland een vereniging is die bestaat uit veertien onafhankelijke stichtingen (de regionale afdelingen), is een andere voor de hand liggende optie dat de directeuren van elke onafhankelijke stichting de rol van opdrachtgever vervullen. Dit betekent dat elke regiodirecteur eindverantwoordelijke is voor de implementatie en de regionale coördinatie van Mind-Spring. 2. Welke visie wordt gehanteerd? Het begeleiden van vluchtelingen bij de integratie is één van de kerntaken van VluchtelingenWerk 41. De missie van de lokale afdelingen is de vluchtelingen (de cliënten) zo zelfstandig mogelijk te laten functioneren binnen de maatschappij. MindSpring kan veel ondersteuning bieden bij de integratie en participatie en is een preventieve manier van hulpverlenen die nog niet bestaat in het aanbod van VluchtelingenWerk. De doelstellingen van Mind-Spring (coping en empowerment van vluchtelingen) en VluchtelingenWerk (verzelfstandiging van vluchtelingen) sluiten nauw op elkaar aan. De visies van beide partijen kunnen gehanteerd worden in de uitvoering. 3. Type problemen Zoals eerder omschreven in hoofdstuk 1, integreren en participeren vluchtelingen moeilijker dan overige migranten42. De extra ondersteuning van Mind-Spring kan dan ook van groot belang zijn voor vluchtelingen. Vluchtelingen hebben over het algemeen te maken met een uitgebreide problematiek, veroorzaakt door een traumatisch verleden. Vaak is er sprake van gezondheidsklachten, waaronder psychische problematiek. Mind-Spring biedt psycho-educatie waarmee vluchtelingen leren omgaan met hun klachten. Daarnaast besteedt Mind-Spring tijdens de cursussen op een laagdrempelige manier veel aandacht aan praktische zaken als: Nederlandse gewoonten, het vinden van medische hulp et cetera (zie hoofdstuk 2). Mind-Spring zal daardoor goed aansluiten bij de inburgeringscursussen en integratietrajecten die worden aangeboden door de Nederlandse gemeenten. Daarnaast kan Mind-Spring 41 42
www.vluchtelingenwerk.nl De Ruuk, N (2005), Notitie Integratie en Gezondheid Vluchtelingen en Nieuwkomers. Utrecht: Pharos
67
toegevoegde waarde hebben als de ondersteuning van de begeleiding van VluchtelingenWerk bij de inburgeringscursussen en integratietrajecten. 4. Mogelijkheden van de instelling VluchtelingenWerk en Mind-Spring hebben veel specifieke kennis van de doelgroep. Echter, VluchtelingenWerk dient samenwerkingsverbanden aan te gaan met de gemeente en de GGz om Mind-Spring plaats te laten vinden. In de gewenste situatie financiert de gemeente het project, levert de regionale GGz een coach aan en bezit Mind-Spring (GGz Dijk en Duin) de nodige expertise over de inhoud. VluchtelingenWerk is goed op de hoogte van de sociale kaart binnen de gemeente en is dicht betrokken bij de doelgroep, waardoor het voor de hand ligt dat zij de coördinatie op zich neemt. Dit zien we gebeuren in elke gemeente waar Mind-Spring via VluchtelingenWerk heeft plaatsgevonden. 5. Mogelijkheden voor probleemoplossing Concreet valt te stellen dat het een probleem is dat vluchtelingen, veelal wegens gezondheidsredenen, moeilijk integreren en participeren. Een mogelijke oplossing ligt in de deelname aan Mind-Spring. Een voorwaarde om Mind-Spring te laten plaatsvinden is onder andere een goede samenwerking tussen de betrokken partijen, in dit geval voornamelijk de lokale afdeling van VluchtelingenWerk en de gemeente. Verder: zie deelvraag 2 (hoofdstuk 5.2). 6. Intern beleid van de instelling Als Mind-Spring op landelijk niveau binnen VluchtelingenWerk geïmplementeerd wordt, zal dit zorgen voor nieuwe taken binnen de instellingen. Door een nieuw project kunnen medewerkers gemotiveerd worden.
68
5.3.3 Stappenplan om Mind-Spring te implementeren Dit stappenplan is opgesteld aan de hand van de succesfactoren van de implementatie van Mind-Spring in de gemeenten waar het via VluchtelingenWerk van de grond is gekomen. Het plan is te gebruiken om Mind-Spring bij de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk van de grond te krijgen. In dit stappenplan is er vanuit gegaan dat de werkbegeleider van de lokale afdeling aangesteld wordt als projectleider, aangezien dit momenteel bij meerdere afdelingen het geval is. Bij de afdelingen waar Mind-Spring nog van de grond moet komen, kan dit echter ook een ander persoon zijn. Stap 1: Bekend raken met Mind-Spring De regiodirecteur is op de hoogte van Mind-Spring, staat achter de doelstellingen en ziet mogelijkheden om met Mind-Spring aan de slag te gaan. Om dit te bereiken is er een uitgebreide presentatie van Mind-Spring geweest op het directeurenoverleg, daarnaast is Mind-Spring bij enkele directeuren afzonderlijk langs geweest. Ook is er een film getoond over Mind-Spring met inhoudelijke informatie over het project en met ervaringsverhalen. Deze film kan gebruikt worden ter ondersteuning van de promotie. Stap 2: Visie overdragen binnen de organisatie De regiodirecteur maakt zijn visie duidelijk aan de werkbegeleiders van lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Hij probeert ze te enthousiasmeren. Wanneer de werkbegeleider met Mind-Spring aan de slag gaat, vervult hij de rol van projectleider die de opdracht van implementatie uitvoert. Om ervoor te zorgen dat de implementatie binnen VluchtelingenWerk zo voorspoedig mogelijk verloopt, is het noodzakelijk dat de regiodirecteur de werkbegeleiders goed op de hoogte stelt van het te implementeren project. Het is belangrijk dat de beide partijen achter Mind-Spring staan en bereid zijn het te implementeren, om de rest van de organisatie te betrekken. Duidelijk moet zijn dat VluchtelingenWerk de hoofdaannemer van het project is en Mind-Spring het begeleidingstraject van VluchtelingenWerk ondersteunt. Valkuil: Wanneer de werkbegeleiders niet goed op de hoogte worden gesteld of niet geënthousiasmeerd zijn, zal er meer kans bestaan dat de implementatie mislukt. Voor een gedegen implementatie dient er vooraf overeenstemming te zijn tussen directie en lijnmanagement43. Een groot draagvlak is noodzakelijk voor de implementatie van MindSpring. Aanbeveling: Er zijn ook nadelen de werkbegeleider aan te stellen als projectleider ( zie „lokale coördinatie‟, paragraaf 5.2.2.3). Een andere mogelijkheid is om iemand in dienst te nemen die Mind-Spring binnen de regio (dus bij meerdere lokale afdelingen) gaat organiseren. Stap 3: Informatie Mind-Spring De werkbegeleider van de lokale afdeling van VluchtelingenWerk wil graag met Mind-Spring aan de slag. Hiervoor neemt hij contact op met GGz Dijk en Duin, om in een persoonlijk contact de nodige informatie te krijgen over de inhoud van Mind-Spring. Een andere mogelijkheid, die de voorkeur krijgt, is dat de regiodirecteur ervoor zorgt dat GGz Dijk en Duin contact legt met de lokale afdeling van VluchtelingenWerk.
43
Pater, L. e.a. (2001), Implementeren, Het speelveld in de praktijk, Utrecht: Lemma
69
Valkuil: Beide partijen dienen goed bereikbaar te zijn en gemotiveerd om samen te werken en daarvoor duidelijke afspraken te maken. Het is voor te stellen dat demotivatie kan ontstaan bij onvoldoende bereidheid, bijvoorbeeld wanneer het teveel tijd en moeite kost om contact te leggen. Stap 4: Communiceren De werkbegeleider is op de hoogte van de inhoud van Mind-Spring en wat er moet gebeuren om het van de grond te krijgen. Hij deelt zijn kennis met de overige medewerkers (cliëntbegeleiders) van de lokale afdeling van VluchtelingenWerk en weet ze enthousiast te maken voor Mind-Spring. Het is ook in deze fase van belang dat er goed gecommuniceerd wordt. Valkuil: Er moet worden nagegaan in hoeverre de medewerkers achter het plan staan en in hoeverre ze bereid zijn mee te veranderen met de implementatie van Mind-Spring. Is dit moeilijk te achterhalen, dan is het mogelijk een Implementatie Quick scan te doen onder de medewerkers om erachter te komen op welke punten ze het wel of niet eens zijn. Wanneer er weinig behoefte is onder de medewerkers aan de implementatie van Mind-Spring, kan de implementatie mislukken of kunnen medewerkers uitvallen44. Stap 5a: Voorbereiden subsidieaanvraag De werkbegeleider heeft een doelgroep op het oog die gebaat zal zijn bij het volgen van een Mind-Spring cursus. Vluchtelingen die gebaat zullen zijn bij het volgen van een Mind-Spring cursus, zijn mogelijk te herkennen aan de onderstaande signalen: -
Zij lopen achter met inburgeringscursus; Zij veroorzaken overlast; Hun ontwikkeling stagneerde wegens traumatiek; Zij hebben moeite met acculturatie; Zij slapen moeilijk, voelen zich onrustig, hebben hoofdpijn, zijn angstig en lijden aan andere dergelijke symptomen van een psychische aandoening; Zij bevinden zich in een negatieve spiraal waardoor activering onmogelijk lijkt; Et cetera.
Uiteraard is de kans groot dat juist de werkbegeleider of cliëntbegeleider het vermoeden heeft dat de vluchteling extra ondersteuning kan gebruiken bij het dagelijks leven in Nederland en het leren omgaan met traumatische ervaringen. “De aanvraag voor de subsidie wordt per lokale afdeling van VluchtelingenWerk bij de gemeente ingediend. Het is belangrijk dat er vooraf gekeken wordt naar het aantal vluchtelingen in de regio en of er voldoende vluchtelingen van dezelfde afkomst zijn. Daarnaast dient er onder andere gekeken te worden naar de mogelijkheden die er binnen de gemeente zijn om een Mind-Spring cursus te starten.” (Azizi, Schagen, 2010) Voorbeeld begroting Mind-Spring: zie bijlage G.
44
Cozijnsen, A.J. e.a. (1992), Ondernemen en vernieuwen, Deventer: Kluwer bedrijfswetenschappen
70
Stap 5b: Indienen subsidieaanvraag De werkbegeleider dient een subsidieaanvraag in bij de gemeente. In de subsidieaanvraag wordt gewezen op het belang van het plaatsvinden van een Mind-Spring cursus. De kans op het krijgen van subsidie is groter wanneer de doelgroep problemen veroorzaakt binnen de gemeente. Dit kunnen makkelijk te signaleren problemen zijn op het gebied van integratie of overlast (Azizi, 2010). Daarnaast kunnen de vluchtelingen moeilijk te signaleren psychische problemen hebben. In dergelijke gevallen is het van belang dat VluchtelingenWerk de gemeente kan overtuigen van de ondersteuning die Mind-Spring biedt bij de integratie en de preventie van het ontstaan van ernstige psychische problemen. Integratie en participatie van de burgers staat hoog op de gemeentelijke agenda‟s, waardoor de kans groot is subsidie toegewezen te krijgen op deze gebieden. Bij het niet bereiken van overeenstemming over subsidieverstrekking tussen de gemeente en VluchtelingenWerk, is het in sommige gevallen mogelijk financiering te laten plaatsvinden door de ziektekostenverzekeraar van de vluchtelingen (Bavelaar, 2010). Valkuil: Er dient zekerheid te zijn over de financiering. De kans bestaat dat de doelgroep gedemotiveerd raakt wanneer de subsidie niet verstrekt wordt45. Het is aan te raden de doelgroep pas te werven wanneer er subsidie is toegezegd. Daarnaast is aan te raden de totale kosten onder de €10.000,- te houden, waardoor gemeenten minder handelingen hoeven te doen om subsidie te verstrekken. Ervaring in Noordwestholland leert dat de kans op subsidieverstrekking dan groter is, dan wanneer de kosten boven dit bedrag uitstijgen. Noot: Stap 6 en 7 kunnen in wisselende volgorde genomen worden, afhangend van de situatie. Gezien de trainer en de tolk vaak bekenden zijn van de doelgroep, helpen deze bij de werving van de doelgroep.
Stap 6a: Werven trainer Er wordt gezocht naar een trainer die mogelijkheid ziet in de desbetreffende gemeente cursus te geven. Deze trainer kan aangereikt worden door Mind-Spring, GGz Dijk en Duin. De trainer staat voor de Mind-Spring groep als ervaringsdeskundige. Indien hij voor een groep uit een andere cultuur staat, is het erg belangrijk dat hij wel kennis heeft van de desbetreffende cultuur. Stap 6b: Werven GGz coach Er wordt gezocht naar een GGz coach die mogelijkheid ziet in de desbetreffende gemeente de cursus te ondersteunen. De GGz coach vult de trainer aan als professioneel betrokkene, maar de kennis van andere culturen is erg belangrijk. Hij of zij moet niet alleen de interculturele problematiek kunnen definiëren, maar ook kunnen omgaan met de sterke (culturele) afwisseling per Mind-Spring cursus. Valkuil: De werking van Mind-Spring is afhankelijk van de kennis van culturele verschillen en het aanpassingsvermogen hierop, zowel voor de GGz coach als trainer (Azizi, 2010). Stap 6c: Werven tolk Er wordt gezocht naar een tolk die de mogelijkheid ziet in de desbetreffende gemeente bij de cursus aanwezig te zijn. Valkuil: In de meeste gevallen vertaalt de tolk alles wat door de trainer en de groep gezegd wordt voor de GGz coach. Indien de cursus in het Nederlands gegeven wordt - als de trainer
45
Schuringa, L. (2007), Projectmatig werken, Handleiding voor projectsturing in de non-profit sector, Soest: Nelissen
71
van een andere cultuur is -, dan is het belangrijk dat de tolk goed binnen de groep past. Hij of zij wordt dan meer een „assistent‟ van de trainer. Valkuil: Een praktische voorwaarde is dat de trainer, GGz coach, tolk en doelgroep op hetzelfde tijdstip de mogelijkheid moeten hebben om aanwezig te zijn bij de Mind-Spring cursus. Om voor elke partij een geschikt moment te vinden, levert soms problemen (zie deelvraag 2, hoofdstuk 5.2). Zo gebeurt het af en toe dat er niet bij elke cursusdag een GGz coach aanwezig is (Azizi, 2010). Stap 7: Werven doelgroep De werkbegeleider overlegt met de cliëntbegeleiders hoe de doelgroep bereikt kan worden. Ervaring leert dat deelnemers het beste geworven worden door iemand uit de eigen cultuur, een bekend persoon, of sleutelfiguur binnen de groep waartoe hij behoort. De toekomstige trainer of tolk is iemand uit de eigen cultuur en soms uit het eigen netwerk. Het blijkt dat mensen van dezelfde cultuur elkaar beter kunnen motiveren, gezien het onderling vertrouwen veel hoger ligt (Kieft, 2010). De cliëntbegeleiders zijn ook een belangrijke schakel in het werven van deelnemers, gezien deze vaak een hechte band hebben met hun cliënten en er een goede vertrouwensrelatie is. Voor hen is het tevens goed in te schatten waaróm iemand baat heeft bij deelname aan Mind-Spring. De werkbegeleider, cliëntbegeleiders, de trainer en een sleutelfiguur binnen de doelgroep (een voor de doelgroep en VluchtelingenWerk bekend persoon met goede sociale vaardigheden) informeren de doelgroep na het sturen van een brief in een persoonlijk contact over MindSpring. Het is belangrijk dat de toekomstige doelgroep vertrouwen heeft in de informanten. Om een duidelijk beeld te geven van de inhoud van Mind-Spring, kunnen voorbeelden aangeleverd worden van wat er in de bijeenkomsten besproken wordt. Ook kunnen er bijvoorbeeld succesverhalen verteld worden en de promotiefilm van Mind-Spring kan getoond worden. Valkuil: De doelgroep vluchtelingen is erg moeilijk te werven voor verschillende activiteiten, laat staan voor hulpverlening (zie hoofdstuk 3, Theoretische voorbeschouwing). Daarom moet er zorgvuldig omgegaan worden met de manier van werven. Doet men dit niet, dan is de kans groot dat de doelgroep niet bereid is deel te nemen aan Mind-Spring. Er moet binnen de doelgroep geen achterdocht zijn over de intentie van Mind-Spring. Het voorbeeld wordt gegeven dat asielzoekers soms in eerste instantie denken dat Mind-Spring een controleinstrument is van het Centrale Orgaan Opvang Asielzoekers (Sterk, 2010). Stap 8: Informatiebijeenkomst De werkbegeleider, cliëntcontactpersonen en de trainer verzorgen een informatiebijeenkomst over Mind-Spring. Duidelijk wordt wie er gaat deelnemen. Het geniet de voorkeur de informatiebijeenkomst te laten plaatsvinden op het ROC, gezien de doelgroep hier bij elkaar is voor de inburgeringscursus. Daarnaast is het voor de doelgroep een veilige omgeving. Valkuil: De kans bestaat dat de doelgroep het laat afweten, wat betekent dat stap 7 niet goed is uitgevoerd. Er moet meer geïnvesteerd worden in het contact met de doelgroep. Stap 9: Locatie cursus De werkbegeleider kijkt waar mogelijk ruimte is om de Mind-Spring cursus te geven. In overleg met het ROC, de gemeente en VluchtelingenWerk wordt een geschikte ruimte gekozen. De voorkeur geniet een ruimte in het ROC te regelen, gezien de vluchtelingen hier de inburgeringscursus volgen, wat betekent dat zij reeds ter plaatse zijn. Dit scheelt reiskosten
72
en houdt deelname laagdrempelig. Een andere optie is een ruimte te regelen in het gemeentehuis of in het kantoor van VluchtelingenWerk, indien de mogelijkheid zich voordoet. Gekeken moet worden of er extra faciliterende middelen nodig zijn, zoals reiskostenvergoeding aan de vluchtelingen. Stap 10: Plaatsvinden cursus De Mind-Spring cursus vindt plaats. De werkbegeleider van VluchtelingenWerk blijft verantwoordelijk voor de coördinatie van Mind-Spring, wat betekent dat deze nauw betrokken is bij de voortgang van de cursus, middels contact en evaluatie met de trainer. Stap 12: Verloop cursus De cliëntbegeleiders blijven in de contacten met de vluchtelingen nagaan wat ze vinden van Mind-Spring en wat de voortgang is. Zo nodig blijven ze de cliënten stimuleren tot deelname. Stap 13: Afronding cursus De cursus is afgerond. De cliënten krijgen tijdens de laatste (evaluatie)bijeenkomst hun certificaat van deelname. Tijdens deze bijeenkomst proberen de werkbegeleider en cliëntbegeleiders aanwezig te zijn. Stap 14: Evaluatie en nazorg Stap 14a: Er vindt evaluatie plaats tussen de werkbegeleider, trainer, GGz coach. Stap 14b: Er vindt (telefonisch) evaluatie plaats tussen GGz coach en GGz Dijk en Duin. Stap 14c: Er vindt evaluatie plaats tussen werkbegeleider en gemeente. Valkuil: Aan deze stap dient veel tijd en aandacht geschonken te worden. In de praktijk is te zien dat een uitgebreide evaluatie er vaak bij inschiet. Dit heeft te maken met het beperkte aantal uren dat beschikbaar is voor Mind-Spring (Sterk, 2010). Stap 15 Implementatie Er wordt gekeken naar de mogelijkheden voor het starten van een nieuwe Mind-Spring cursus. Hiervoor begint men de cyclus opnieuw vanaf stap 5. Tijdens de cursus: Er wordt nagegaan of zich onder de ex-deelnemers een geschikte persoon voordoet om de Train-de-trainers te volgen. Er wordt nagegaan of de ex-tolk enthousiast en geschikt is om een Train-de-trainers te volgen. Er wordt nagegaan of een medewerker van VluchtelingenWerk met een vluchtelingenachtergrond geschikt en bereid is een Train-de-trainers te volgen.
73
Hoofdstuk zes
Conclusies en aanbevelingen
Inleiding In dit hoofdstuk worden conclusies getrokken naar aanleiding van de analyse en resultaten die naar voren komen in het onderzoeksrapport. In de eerste paragraaf zullen we per deelvraag de conclusies behandelen. In de tweede paragraaf zullen we aan de hand van de conclusies onze aanbevelingen geven voor de implementatie van Mind-Spring binnen lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Conclusies De hoofdvraag van dit onderzoek is: “Wat zijn de mogelijkheden om Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland te implementeren?” Om dit in kaart te brengen zijn er deelvragen opgesteld. In deze paragraaf zullen de deelvragen achtereenvolgend aan bod komen. De deelvragen luidden: 4. Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring? 5. Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk? 6. Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring binnen andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden?
74
Deelvraag 1. Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring? Voor het plaatsvinden van Mind-Spring is financiering nodig, die veelal bestaat uit gemeentesubsidies. Om de kans op subsidieverstrekking te vergroten, is het aan te raden het product in resultaten te kunnen presenteren. Wanneer de effecten van Mind-Spring in resultaten zijn uit te drukken, zal dit een bijdrage leveren op de subsidieaanvraag en vooral de toezegging ervan. De effectiviteit van een preventief hulpverleningsproject als Mind-Spring is moeilijk te meten en betrouwbaar te maken. P. Sterk (2010) geeft hiervoor de volgende verklaringen: - “Er is weinig cultuuronafhankelijk testmateriaal beschikbaar voor tien verschillende culturen; - Binnen de asielzoekerscentra zijn er veel interveniërende variabelen.” Een voorbeeld hiervan is een dreigende factor als uitzetting. GGz Dijk en Duin heeft wel getracht de effectiviteit van Mind-Spring te laten onderzoeken door de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek is uiteindelijk niet uitgevoerd wegens de moeilijk te bewijzen effectiviteit van preventie. Wij kunnen echter concluderen dat de effectiviteit waarneembaar is aan de hand van onderstaande punten: De methodiek van Mind-Spring is te vergelijken met ervaringen en reeds bestaande methodieken uit de hulpverlening gericht op dezelfde doelgroep. Uit de analyse van deelvraag twee is gebleken dat de ervaringen met Mind-Spring van verschillende gemeenten zeer positief zijn. Snellen (2007) bevestigt dat in de sociale sector de belangrijkste effecten bestaan uit subjectief ervaren gevoelens als: het gevoel begrepen te zijn, weer greep op de situatie te hebben, er weer tegen aan te kunnen en geleerd te hebben met de situatie om te gaan. Hij voegt hier aan toe dat subjectief beleefde ervaringen, als geldige evidence beschouwd kunnen worden voor die effecten. De houding van de trainer kan van positieve invloed zijn op de deelnemers van de Mind-Spring cursus. Momenteel vindt er tijdens de laatste bijeenkomst altijd een evaluatie plaats met de deelnemers. Trainer en sociaal psycholoog A. Azizi geeft aan dat er rekening gehouden moet worden met sociaal wenselijke antwoorden. Mind-Spring heeft het plan om in de toekomst de deelnemers aan het begin en aan het eind van de cursus een enquête in te laten vullen, maar ook dan moet er rekening worden gehouden met sociaal wenselijke antwoorden. Middels observaties tijdens groepsbijeenkomsten was veel te ontdekken over de houding en methodiek van de trainer en het effect hiervan op de deelnemers. Aan de hand van de observaties van de onderzoekers kan het volgende verondersteld worden: o Het concept „voor en door vluchtelingen‟ is effectief; o De trainer is nauw betrokken bij de deelnemers; o De geïnterviewde deelnemers zijn enthousiast over Mind-Spring. Ze geven allen aan dat Mind-Spring erg goed werkt. Ze vinden het fijn dat hun problemen erkend worden en dat ze dit kunnen delen binnen de groep;
75
o De trainers van Mind-Spring merken aan het gedrag van de deelnemers dat de bijeenkomsten effect hebben; o De effecten op de trainers verschillen per persoon.
De ervaringen met Mind-Spring van verschillende gemeenten zijn erg positief. Deze ervaringen zijn mee te nemen in de waarneembare effecten van Mind-Spring. De ervaringen betreffen vooral betere resultaten op de inburgeringscursus en het aanpassingsvermogen van de deelnemers.
76
Deelvraag 2. Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk? Beheersaspecten De verschillende beheersaspecten om Mind-Spring te implementeren binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk zijn: tijd, geld, kwaliteit, informatie en organisatie. Als er bij het ene beheersaspect minder marge is, betekent dit dat er meer marge nodig is bij een ander beheersaspect.
Tijd: Het landelijk implementeren van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk hoeft niet veel tijd te kosten. Er is al een voorbeeldregio: VluchtelingenWerk Noordwestholland. Geld: In bijlage H staat de begroting van VluchtelingenWerk Noordwestholland. Het is van belang deze niet boven de 10.000 euro uit te laten komen. Kwaliteit: Mind-Spring hecht grote waarde aan de kwaliteit van haar bijeenkomsten. Deze kwaliteit is onder andere afhankelijk van de trainers, hun achtergrond, de opleiding die zij krijgen en het plaatsvinden van evaluaties. Informatie: Er moeten afspraken gemaakt worden tussen het Landelijk Bureau, de regionale afdelingen en lokale afdelingen van VluchtelingenWerk over wie welke taken en verantwoordelijkheden krijgt. Organisatie: Per lokale of regionale afdeling van VluchtelingenWerk zou er iemand aangesteld kunnen worden als projectleider. Daarnaast moet Mind-Spring passen binnen de visie en doelstellingen van de organisatie VluchtelingenWerk. Uit de ervaringen van VluchtelingenWerk Noordwestholland blijkt dat dit goed op elkaar aansluit.
Voorwaarden Zoals ook in de uitwerking van de deelvragen staat beschreven, gelden er voor Mind-Spring, VluchtelingenWerk en de gemeenten verschillende voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Hieronder zullen deze apart van elkaar aan bod komen. Voorwaarden Mind-Spring Een eerste voorwaarde om een project als Mind-Spring te laten functioneren, is het onder de aandacht brengen van het bestaan ervan. Dit is onder andere gedaan via contacten bij AZC‟s, de regiomanagers van VluchtelingenWerk en de trainers. 1. Coördinatie GGz Dijk en Duin Momenteel coördineert GGz Dijk en Duin Mind-Spring. Gebleken is dat GGz Dijk en Duin niet genoeg capaciteit en middelen heeft om Mind-Spring landelijk te coördineren.
In het geval van landelijke implementatie zal VluchtelingenWerk de coördinatie op zich moeten nemen. Dit kan landelijk door het Landelijk Bureau of regionaal via de regionale afdelingen van VluchtelingenWerk.
2. Samenwerking Om Mind-Spring landelijk te implementeren binnen VluchtelingenWerk is een goede samenwerking en communicatie met GGz Dijk en Duin van groot belang.
77
Het contact tussen deze GGz instelling en VluchtelingenWerk Noordwestholland loopt reeds goed.
Aangezien GGz Dijk en Duin een beperkt aantal uren beschikbaar heeft voor Mind-Spring, wordt er voorgesteld de coördinatie te laten oppakken door de regionale afdelingen van VluchtelingenWerk. GGz Dijk en Duin beschikt namelijk niet over voldoende geld en tijd.
Naast een goed contact met VluchtelingenWerk, moet GGz Dijk en Duin ook beschikken overeen goed contact en nabije ondersteuning van andere GGz instellingen. Er moet namelijk tijdens de Mind-Spring bijeenkomsten een GGz coach aanwezig zijn. Daarnaast moet de GGz coach tijd vrijmaken voor evaluaties. Bij een landelijk implementatie van Mind-Spring moeten de medewerkers van de GGz instellingen gemotiveerd worden om mee te werken.
3. Overige GGz instellingen en medewerkers Een goed contact met en nabije ondersteuning van de GGz zijn een voorwaarde.
De professionaliteit en interculturele kennis van de GGz psycholoog die bij de cursus aanwezig is, zijn onmisbaar. Bijvoorbeeld in het geval wanneer er sprake is van psychische ziektebeelden van een deelnemer. De GGz psycholoog kan deze herkennen en de deelnemer op weg helpen naar de reguliere GGz hulpverlening.
4. Trainers Goedopgeleide trainers zijn onmisbaar voor Mind-Spring.
Het blijkt dat het moeilijk is trainers vast te houden. Er wordt veel geïnvesteerd in het opleiden van de trainers. Om die reden gaat er bij elke trainer die stopt tijd en geld verloren.
Daarnaast zorgt dit ervoor dat er weinig trainers zijn met genoeg ervaring om een nieuwe groep trainers op te leiden, wat wel van belang is voor de uitbreiding van Mind-Spring.
Er bestaan grote verschillen in de beloningen van trainers. De meeste werken als vrijwilliger bij Mind-Spring en krijgen een onkostenvergoeding. Sommige trainers krijgen een vrijwilligersvergoeding, een aantal krijgt daadwerkelijk salaris. Dit speelt mee bij het vasthouden van de trainers; want zodra een vrijwilliger een vaste baan krijgt, kan hij meestal cursussen meer geven.
5. Werving Uit ervaring blijkt dat het werven van deelnemers voor Mind-Spring vaak moeizaam is voor autochtonen. Het blijkt dat de werving van de doelgroep het meest succesvol verloopt, wanneer een bekende van of sleutelfiguur binnen de doelgroep hier zorg voor draagt.
Een uitgangspunt van Mind-Spring is dat de groep qua taal en cultuur homogeen is. Dit zorgt soms voor problemen bij het samenstellen van een groep, gezien potentiële deelnemers vaak van verschillende afkomst zijn. Daardoor zouden de
78
groepen te klein worden. In sommige gevallen is er vanwege dit probleem gewerkt met heterogene groepen. Dit heeft nog geen problemen opgeleverd. 6. Evaluatie Evaluaties zijn van groot belang om de kwaliteit te waarborgen. Hier moet veel aandacht aan besteed worden.
Er dienen evaluaties plaats te vinden tussen alle betrokken partijen.
7. Bekendheid van Mind-Spring Om Mind-Spring van de grond te krijgen, is het van belang dat de partijen die ermee gaan werken voorkennis hebben van het project. Inmiddels is men bezig geweest met verspreiding op AZC‟s, bij VluchtelingenWerk en door middel van mond-op-mond reclame.
Wanneer Mind-Spring binnen meerdere gemeenten via VluchtelingenWerk van de grond moet komen, is het van groot belang de desbetreffende gemeenten van goede informatie te voorzien.
Voorwaarden VluchtelingenWerk 1. Financiering In iedere situatie moet er voor de start van Mind-Spring veel geïnvesteerd worden, zowel qua tijd als geld. Als het traject echter loopt, biedt Mind-Spring zowel voor de inburgeringstrajecten van de gemeenten als de begeleidingstrajecten van VluchtelingenWerk voldoende ondersteuning om zichzelf terug te verdienen. De bij de onderzoekers bekende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk die gestart zijn met Mind-Spring, zijn er in geslaagd financiering te regelen voor dit project.
Asielzoekers zijn collectief verzekerd via de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) van Menzis. Mind-Spring wordt voor de asielzoekers vanuit deze zorgverzekering gefinancierd.
2. Werving (deelnemers en trainers) Het werven van deelnemers gebeurt onder andere door de cliëntbegeleiders van VluchtelingenWerk. Zij hebben een vertrouwensrelatie met de vluchtelingen.
Andere mogelijkheden om deelnemers te werven zijn via de ROC‟s, de trainers of met behulp van sleutelfiguren.
Trainers worden aangereikt door GGz Dijk en Duin. Als een lokale afdeling van VluchtelingenWerk zelf een passend persoon op het oog heeft, kan deze worden aangemeld bij GGz Dijk en Duin voor de Train-de-trainers.
3. Enthousiasme medewerkers Daar waar Mind-Spring goed loopt, bleken de medewerkers erg enthousiast over het project. Enthousiasme van iedere betrokkene is een voorwaarde om een project als Mind-Spring succesvol te laten verlopen.
79
4. Ruimte en tijdstip Er moet een ruimte zijn die passend is voor de grootte van de groep. Dit kan op het ROC zijn, waar veel vluchtelingen hun inburgeringscursus volgen, of op het kantoor van VluchtelingenWerk.
Wanneer de gemeente een ruimte beschikbaar heeft, kan Mind-Spring ook daar plaatsvinden. Dit kan kostenbesparend werken.
Er zijn veel partijen bij de bijeenkomst aanwezig. Dit maakt het lastig een tijdstip te vinden waarop iedereen beschikbaar is.
5. Coördinatie en rolverdeling In de meeste gevallen wordt de lokale coördinatie van Mind-Spring uitgevoerd door de enthousiaste en gemotiveerde werkbegeleider van VluchtelingenWerk. Doordat er voor deze functie niet een extra werknemer hoeft worden aangesteld, kunnen de kosten beperkt blijven.
Wanneer Mind-Spring opgestart wordt, betekent dit een uitbreiding van het takenpakket van de lokale werkbegeleider. Indien VluchtelingenWerk lokaal de coördinatie op zich neemt, geeft dit verschillende voor- en nadelen. o Voordelen zijn: Er ontstaat een (betere) samenwerking tussen VluchtelingenWerk en de GGz; Mind-Spring wordt voor de gemeente een duidelijk product in de trajectbegeleiding die VluchtelingenWerk aan zijn cliënten biedt. o Nadelen zijn: De druk op de werkbegeleider wordt vergroot, omdat Mind-Spring een extra taak is naast de reguliere werkzaamheden. Als de werkbegeleider geen tijd en ruimte heeft binnen het takenpakket, kan dat ervoor zorgen dat de continuïteit van het plaatsvinden van de cursus mogelijk niet gewaarborgd wordt. Om dit te ondervangen zou men kunnen kijken of het mogelijk is regionaal een projectleider aan te stellen, die Mind-Spring op meerdere lokale afdelingen zal gaan organiseren.
Wanneer Mind-Spring door het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk gecoördineerd zal worden, is het van belang dat zij de rol van opdrachtgever op zich neemt. Zij communiceert via de regionale afdelingen. De regionale afdelingen stellen (een) projectleider(s) aan. Dit kunnen werkbegeleiders zijn van de lokale afdelingen.
De scheiding tussen de rol van opdrachtgever en van projectleider is belangrijk voor de taakverdeling bij de implementatie van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk. Duidelijk wordt dat het Landelijk Bureau eindverantwoordelijke zal zijn voor de landelijke implementatie.
80
Verschillende regiodirecteuren zouden liever zelf de rol van opdrachtgever op zich nemen. Naar hun inzicht is Mind-Spring regionaal beter te coördineren dan landelijk.
De regionale afdelingen zijn onafhankelijke stichtingen. Daaronder vallen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. De communicatie tussen de regionale afdelingen en de lokale afdelingen is directer dan de communicatie tussen het Landelijk Bureau en de lokale afdelingen. Het Landelijk Bureau zou een faciliterende rol kunnen spelen wanneer de coördinatie van Mind-Spring onder de regionale afdelingen valt.
6. Evaluaties en overleg Het is van belang het verloop van de cursus te evalueren met alle betrokken partijen. Men blijkt hiervan te leren, waardoor bij het opstarten van een volgende cursus rekening gehouden kan worden met valkuilen en succesfactoren. 7. Bekendheid van Mind-Spring Wanneer Mind-Spring landelijk (of regionaal) geïmplementeerd gaat worden binnen VluchtelingenWerk, dienen de verantwoordelijken de medewerkers op de hoogte te stellen van de implementatie en inhoud van Mind-Spring.
Daarnaast moet VluchtelingenWerk Mind-Spring bekend maken binnen gemeenten.
Voorwaarden gemeenten 1. Financiering Indien een gemeente geïnteresseerd is in het starten van Mind-Spring, dient zij na te gaan waar subsidie vandaan kan komen. In veel gemeenten wordt Mind-Spring gefinancierd vanuit het (re)integratie- of participatiebudget.
In sommige gemeenten wordt via de Wet Werk en Bijstand voor financiering gezorgd.
Daarnaast kan subsidie deels verleend worden vanuit de gelden die gemeenten beschikbaar stellen voor de instapcursussen voor inburgeraars (zie bijlage H).
2. Werving deelnemers De meeste vluchtelingen volgen naast het traject van VluchtelingenWerk een integratietraject bij de gemeente. De gemeenteconsulenten kunnen potentiële deelnemers voor Mind-Spring in overleg met VluchtelingenWerk aanmelden.
Een andere mogelijkheid om deelnemers te werven voor Mind-Spring, is het traject te verplichten via de Wet Werk en Bijstand (WWB) voor de vluchtelingen die deze bijstand ontvangen.
81
Deelvraag 3. Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring in andere lokale afdelingen van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden? In de uitwerking van de deelvragen staat een stappenplan beschreven ter implementatie van Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Dit stappenplan is chronologisch opgesteld aan de hand van de succesfactoren en valkuilen waar men mee te maken had bij de implementatie van Mind-Spring binnen gemeenten waar het project goed loopt. Door deze stappen te volgen bij implementatie van Mind-Spring elders, zijn succesfactoren bruikbaar en kan men rekening houden met eventuele valkuilen. In het stappenplan staat vermeld dat het belangrijk is Mind-Spring eerst bekend te maken bij de regiodirecteuren. De regiodirecteuren proberen de werkbegeleiders van lokale afdelingen te enthousiasmeren. De werkbegeleider (of een ander persoon) wordt aangesteld als projectleider. Vervolgens kan de werkbegeleider contact opnemen met GGz Dijk en Duin om door middel van persoonlijk contact de nodige informatie te krijgen over Mind-Spring. In de hierop volgende stap, worden de medewerkers op de hoogte gesteld en de subsidieaanvraag voorbereid. Als de subsidieaanvraag is ingediend en toegewezen, kan begonnen worden met de werving. Er moet een trainer, een GGz coach, een tolk en deelnemers geworven worden. Als er een potentiële groep deelnemers is, kan er een informatiebijeenkomst georganiseerd worden. De werkbegeleider zorgt voor een goede locatie voor deze informatiebijeenkomst en de daarop volgende bijeenkomsten. Tevens blijven de cliëntbegeleiders actief betrokken bij Mind-Spring en zo nodig stimuleren zij de cliënt tot deelname. De projectleider is nauw betrokken bij de voortgang van Mind-Spring. Dit doet hij middels contact en evaluatie met de trainer. Daarnaast vinden er evaluaties plaats tussen de werkbegeleider, trainer, GGz coach, GGz Dijk en Duin en de gemeente. Het is van belang dat aan deze evaluaties veel aandacht geschonken wordt. Na afloop van de cursus kan bekeken worden of er onder de ex-deelnemers een geschikt persoon voordoet om Train-de-trainers te volgen.
82
Aanbevelingen Dit onderzoek is gedaan in opdracht van het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland. De meeste aanbevelingen in deze paragraaf zijn dan ook gericht op deze organisatie. Daarnaast wordt er een aantal aanbevelingen geformuleerd voor Mind-Spring. VluchtelingenWerk Lees dit onderzoeksrapport grondig en leer van de ervaringen die elders in het land zijn opgedaan. Er moeten afspraken gemaakt worden tussen het Landelijk Bureau, de regionale afdelingen en lokale afdelingen van VluchtelingenWerk over wie welke taken en verantwoordelijkheden krijgt. De belangrijkste vraag is: “Wie gaat (het implementeren van) Mind-Spring coördineren?” Goede afspraken hierover zijn belangrijk om miscommunicatie te voorkomen en op deze manier weet iedereen waar hij aan toe is. Meerdere regiodirecteuren geven voorkeur aan een regionale aanpak en coördinatie van de implementatie van Mind-Spring. Wanneer de regionale afdeling de rol van opdrachtgever op zich neemt, zouden regionaal een (of meerdere) projectleider(s) aangesteld moeten worden. Dit kan een werkbegeleider zijn van een lokale afdeling, een medewerker van het hoofdkantoor van de regionale afdeling, of iemand die hiervoor specifiek in dienst genomen wordt. In deze rolverdeling zou het Landelijk Bureau een faciliterende rol toebedeeld kunnen krijgen. Hierbij valt te denken aan informatie- en materiaalverstrekking. Het Landelijk Bureau zou een belangrijke rol kunnen spelen bij het opleiden en trainen van medewerkers van VluchtelingenWerk. Zij kan bijvoorbeeld workshops organiseren waarin geleerd wordt over de aspecten werving, implementatie en subsidieaanvraag. Als er gekozen wordt voor regionale coördinatie zal deze taak bij de regionale afdelingen komen te liggen. Indien er regionaal subsidie aangevraagd wordt, zal dit geschieden via een Europees subsidiefonds. Wanneer dit het geval is, zijn gemeenten verplicht om een Europese aanbesteding te doen als de kosten per cursus boven de €10.000,- uitstijgen46. De aanbeveling luidt in dit geval de begroting per cursus onder dit bedrag te laten uitkomen, zodat subsidieverstrekking eenvoudiger kan plaatsvinden. Zie bijlage G voor een voorbeeldbegroting. Wanneer de subsidie alleen lokaal wordt aangevaagd, dient eveneens de aanbeveling de begroting op maximaal €10.000,- uit te laten komen. Wanneer dit bedrag overstegen wordt, moeten gemeenten meer handelingen verrichten om subsidie te verstrekken. Het dient de aanbeveling vooronderzoek te doen naar de mogelijkheden tot subsidieverstrekking die gemeenten hebben. Ervaring leert dat gemeenten eerder geneigd subsidie te verstrekken, wanneer de aanvrager met een aantal concrete, goed onderbouwde voorstellen komt. Voor een succesvol verloop moet worden nagegaan in hoeverre de medewerkers achter het plan staan en in hoeverre ze bereid zijn mee te veranderen met de implementatie van Mind-Spring. Wanneer er weinig behoefte is onder de medewerkers aan de implementatie van Mind-Spring, kan de implementatie mislukken of kunnen medewerkers uitvallen. Het is aan te raden de doelgroep pas te werven wanneer er subsidie is toegezegd.
46
www.aanbestedingenonline.nl
83
Uit ervaring blijkt dat evaluatie bij dergelijke projecten niet altijd voldoende aandacht aan evaluaties besteed wordt. Het is echter aan te bevelen het verloop van de cursussen goed te evalueren met de betrokken partijen (opdrachtgever, projectleider en –team, trainer, gemeente en GGz).
Mind-Spring Mogelijkheden creëren om de effectiviteit van Mind-Spring bij de deelnemers te onderzoeken. Als de effectiviteit bewezen kan worden, zorgt dit ervoor dat de subsidieverstrekkers gemakkelijk overtuigd kunnen worden van het belang van MindSpring. Het is mogelijk om positieve ervaringen van gemeenten over te dragen. De doelstellingen die met Mind-Spring bereikt moeten worden, dienen helder uitgeschreven te worden. Aan de doelstellingen kunnen concrete acties worden gekoppeld. Mogelijk is per actie de effectiviteit meetbaar te maken. Om trainers vast te houden zouden er mogelijkheden ter salariëring gezocht moeten worden. De salariëring zou voor elke trainer hetzelfde moeten zijn; momenteel zijn er trainers die wel betaald krijgen, en trainers die hun werk onbetaald uitvoeren. Wanneer vrijwillige trainers elders een vaste aanstelling krijgen, stoppen ze vaak met het verzorgen van Mind-Spring cursussen. De cursus voor trainers bestaat nu uit acht bijeenkomsten. Dit kan te kort zijn om een goede trainer te worden. Een mogelijkheid is om de trainers in verschillende niveau‟s in te delen. Niveau 1: Onervaren trainers. Na de cursus moeten zij eerst stage lopen bij een ervaren trainer. Tijdens deze stage wordt de voortgang geëvalueerd. Niveau 2: Trainers zijn nu in staat om zelf een training te geven. Jaarlijkse bijscholing is aan te bevelen. Dit versterkt de positie van de trainers. Niveau 3: Ervaren trainers. Deze trainers kunnen als coach dienen voor de trainers uit de andere niveaus. Door het aanhouden van bovenstaande niveau‟s kan uitval worden voorkomen en kwaliteit gegarandeerd. Het zou efficiënt zijn als er ervaren trainers zijn die in heel Nederland ingezet kunnen worden om cursussen te verzorgen en onervaren trainers te coachen. Binnen de GGz zouden meer medewerkers opgeleid moeten worden om de Train-detrainers te verzorgen, zodat er op meerdere plaatsen in het land trainers opgeleid kunnen worden. De coördinatie van Mind-Spring (onder andere het opleiden en inzetbaar maken van trainers en GGz coaches) vanuit de GGz zou binnen meerdere regionale instellingen moeten plaatsvinden.
84
Nawoord Bij de uitvoering van dit onderzoek, hebben wij de afgelopen maanden veel steun ondervonden van eenieder die ons heeft meegeholpen om tot het rapport te komen dat nu voor u ligt. Hen allen danke wij hartelijk. Als eerste danken wij onze scriptiebegeleider Jan Brinkman, docent aan de Hogeschool Utrecht. Wij willen hem hartelijk danken voor zijn motivatie, procedurele steun en aanwijzingen gedurende het gehele onderzoeksproces. Jan stond van begin af aan voor ons klaar wanneer we hem nodig hadden. Jan, petje af voor de rust die je wist te brengen in stressvolle situaties! Onze speciale dank gaat uit naar Sylvia van de Graaf, senior projectleider op het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland. Na het onverwachte vertrek van onze oorspronkelijke opdrachtgever Jessica Winter, hoofd van de afdeling Sociale Innovatie, heeft zij alle taken die behoren tot de opdrachtgever op zich genomen. Sylvia heeft zich meteen goed ingelezen in het rapport en geïnformeerd naar de voortgang. Sylvia, je stond voor ons klaar wanneer we informatie nodig hadden over de beleidsprocedures van VluchtelingenWerk. Verder willen wij het team van Mind-Spring danken voor de medewerking en deskundigheid. Paul Sterk heeft samen met Barbara Kieft, Aziz Azizi en Sulaiman Shinwary een uniek preventieproject voor vluchtelingen en asielzoekers opgezet binnen de Nederlandse GGz. Paul willen we speciaal danken voor zijn medewerking en voor de kritische aanwijzingen over de inhoud betreffende Mind-Spring in dit rapport. Barbara danken wij speciaal voor al haar tijd en informatieverstrekking, en , bovenal, haar enthousiasme om te spreken op het aanstaande symposium. Sulaiman willen wij danken voor zijn betrokkenheid bij het symposium „Integreren Kan‟, waarmee we ons onderzoek zullen afsluiten en bekendheid zullen geven aan Mind-Spring. Aziz, vooral jij hartelijk dank voor alles: de vele tijd die je voor ons beschikbaar stelde, de vele uitnodigingen die we van je ontvingen voor het bijwonen van cursussen en trainingen, het feit dat je wilt spreken op het symposium en uiteraard je deskundige informatie waar we veel aan hebben gehad. We zijn voor ons onderzoek veel in Noord Holland geweest, gezien Mind-Spring vooral daar plaatsvindt. In deze provincie mogen we één persoon niet vergeten: Tineke Parson, directeur van de regio VluchtelingenWerk Noordwestholland. Tineke heeft met haar gedrevenheid weten te bereiken dat Mind-Spring van de grond is gekomen en zich verder ontwikkeld in haar regio. Tineke pleit voor een landelijk aanbod van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk. Tineke, hartelijk bedankt voor deze gedrevenheid, voor alle medewerking en voor het feit dat je komt spreken op het symposium. Binnen VluchtelingenWerk hebben we verder gesproken met de regiodirecteuren Jan van der Werff en Hennie Hagen en projectmanager Ger Meijer. Hen alledrie zijn we dankbaar voor de aanvullingen die ze hadden op ons onderzoeks rapport envoor de tijd die ze voor ons beschikbaar stelden. Verder danken wij: Mind-Spring trainers Adnan Abdulrazzaq, Mohamed Hafidi, Serap Yildirim, Deogratias Twagirayezu, Linda Bavelaar, Nico Bus, Eric Moesker, Elly van Ziel en eenieder die meegewerkt heeft die we hierboven niet genoemd hebben.
85
Over de auteurs: Bas Verschoor, Merel Visser en Samantha Visser zijn alledrie student maatschappelijk werk en dienstverlening aan Hogeschool Utrecht. Met dit onderzoeksrapport en het verzorgen van een symposium ronden zij hun opleiding af. Bas Verschoor heeft gedurende zijn opleiding ervaring opgedaan met vluchtelingen tijdens zijn derdejaars stage. In dat jaar schreef hij een uitgebreid essay over „interculturele vraagstukken‟. Zowel zijn stage als zijn essay werden hoog beoordeeld; respectievelijk een 9,5 en een 9 op een schaal van 1 tot 10. Zijn interesse voor verschillende culturen en de diversiteit binnen de Nederlandse samenleving moge duidelijk zijn. Bas heeft zich geprofileerd in management in de publieke sector, zijn vierdejaars minor. Zijn ambitie gaat uit naar een carrière op beleidsniveau binnen de hulp- en dienstverlening. Samantha Visser heeft gedurende haar opleiding ervaring opgedaan in verschillende sectoren. Haar tweedejaarsstage was gericht op de interculturele samenleving in Nederland. Tijdens haar derdejaarsstage heeft zij ervaring opgedaan in de psychiatrie. Samantha heeft de ervaringen die zij in beide stages heeft opgedaan, op verschillende manieren in dit onderzoek kunnen gebruiken. Daarnaast was dit voor haar een goede kans om ervaring op te doen binnen VluchtelingenWerk. Zij heeft dit erg leerzaam en interessant gevonden. Zij is van mening dat VluchtelingenWerk een warme en sociale organisatie is en ze heeft met veel plezier aan dit onderzoek gewerkt! Voor Merel Visser was dit onderzoek de eerste kennismaking met het werken met vluchtelingen. Wel kwamen de ervaringen uit haar eerdere stages goed van pas. In haar tweede jaar heeft zij stage gelopen bij een project tegen eenzaamheid. Hier heeft zij voor het eerst kennis gemaakt met interculturele hulpverlening. Tijdens haar derdejaars stage heeft zij ervaring opgedaan in het werken met (ex) dak- en thuislozen. Ook hier waren veel cliënten met een andere culturele achtergrond. Dit onderzoek heeft haar kennis vergroot op het gebied van interculturele hulpverlening. Daarnaast heeft zij kennis mogen maken met de organisatie VluchtelingenWerk en de samenwerking met de GGz. Zij heeft het gehele onderzoek erg leerzaam gevonden.
86
Literatuur Bartels (2003), In: Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen; transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum Begemann, F.A. (1995) Hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers, mogelijkheden binnen de eerstelijns zorg, Utrecht: Stichting Pharos Cuipers, P. e.a. (1993), De methodiek van de ondersteuningsgroep, Nijkerk: Intro Doorn,L. van e.a. (2008) Outreachend werken, handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho Fargadi, A. (1999), In: Waning, A. van (red.) (1999), Multiculturele samenleving en psychoanalyse, Assen: van Gorcum Hamming, R. e.a. (2005), Peereducation bij SOA- preventie door de MOA en GGD, Assen Heinsius, J. (1994), Eerst denken dan doen, de methode van projectmatig werken in de non-profit organisaties, Utrecht: CIV Hoeksema, K. J. en Werf, S. van der (2004) Sociologie voor de praktijk, een inleiding in de sociologie voor het HBO, Bussum: Coutinho Laban (2003), In: Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen; transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum Mönnink, H. de (2000), Verlieskunde; handreiking voor de beroepspraktijk, Maarssen: Elsevier Ras, H.J.C, Feltz-Cornelis, C.M. van der & Eijk, I. van (2003), Wegwijs in de psychiatrie, Amsterdam: Boom Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen; transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum Rohlof, H. e.a. (1999), Vluchtelingen in de GGZ, handboek voor de hulpverlening, Utrecht: Stichting Pharos Pater, L. e.a. (2001). Implementeren; Het speelveld in de praktijk. Utrecht: Lemma Penninx, K., Scholten, C. e.a. (2005), Werken aan maatschappelijk ondersteuning een handreiking voor sociale professionals, Utrecht: Lemma B.V. Stel, J. van der (2005), Groepspsychotherapie en onderzoek, Handleiding voor de praktijk Houten: Bohn Stafleu van Loghum Schuringa, L. (1997), Sociaal agogische projecten, de tweetrapsraket als methode, Baarn: Nelissen B.V. Schuringa, L. (2007). Projectmatig werken, handleiding voor projectsturing in de nonprofitsector. Soest: Nelissen Snellen, A. (2007), Basismodel voor methodisch hulpverlenen in het maatschappelijk werk, Bussum: Coutinho Sterk, P.A.M. (2009) psycho-educatie voor en door asielzoekers en vluchtelingen. Handboek voor trainers, Zaandam: Mind-Spring Sterk, P.A.M. (2009), Module opvoedingsondersteuning voor asielzoekers en vluchtelingen. Handboek voor trainers versie 2.2, Zaandam: Mind-Spring Shadid, A. (1998), Grondslagen van interculturele communicatie, studieveld en werkterrein, Houten: Bohn Stafleu van Loghum Veer, G. van der (1999), In: Waning, A. van (red.) (1999) Multiculturele samenleving en psychoanalyse, Assen: Van Gorcum Willigen, van en Hondius (1992), In: Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen; transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
87
Geraadpleegde websites Aanbestedingenonline, (zd), aanbestedingenonline.nl, opgeroepen en contact op 25-52010, van http://www.aanbestedingenonline.nl/?Informatie/Contact Centraal Bureau voor Statistiek, (zd), cbs.nl, opgeroepen op 2-3-2010, van http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2009/2009-2995-wm.htm, 23-2010 De Wegwijzer, (zd), wegwijzer.nl, opgeroepen op 06-04-2010, van http://www.dewegwijzer.info/ziektebeelden/posttraumatischestressstoornis.html, 0604-2010 Expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Opvoeding, (zd), jso.nl, opgeroepen op 28-04-2010, van http://www.jso.nl/web/show/id=44058 HCC, (zd), hccnet.nl, opgeroepen op 20-04-2010, van http://home.hccnet.nl/rob.de.vries/newfile7.html Immigratie en Naturalisatie Dienst, (zd), ind.nl, opgeroepen op 06-04-2010, van http://www.ind.nl/nl/inbedrijf/asiel/Lespakket/watisasiel/Vluchtelingenverdrag_van_G eneve.asp Karbouniaris, S. (2010), P.3 Hoorcollege Rehabilitatie, Intranet Hogeschool Utrecht, www.sharepoint.hu.nl, opgeroepen op 19-04-2010, van https://www.sharepoint.hu.nl/sites/oisw/Openbare%20documenten/Lesmateriaal/20092010/Propedeuse/VT/P3%20%20Hoorcollege%20Rehabilitatie%201%20[S.%20Karb ouniaris].pdf Kemplerinstituut, (zd), kemplerinstituut.nl, opgeroepen op 06-04-2010, van http://www.kemplerinstituut.nl/brochures/Empowerment%20van%20hulpverlener%20 en%20client.pdf Kennisnetwerk Rehabilitatie, (zd), rehabilitatie.nl, opgeroepen op 19-04-2010, van http://www.rehabilitatie.nl/index.php?page=Rehabilitatiedefinitie Mulder, B. (2010), P.3 Hoorcollege Rehabilitatie, Intranet Hogeschool Utrecht, sharepoint.hu.nl, opgeroepen op 19-04-2010, van https://www.sharepoint.hu.nl/sites/oisw/Openbare%20documenten/Lesmateriaal/20092010/Propedeuse/VT/P3%20%20Hoorcollege%20Rehabilitatie%201%20[Bonny%20 Mulder].pdf Munath Consultancy, (zd), munanconsultancy.com, opgeroepen op 06-04-2010, van http://www.munathconsultancy.com/index.php?option=com_content&view=article&i d=60&Itemid=66 Ruuk, N. de (2005), Integratie en Gezondheid vluchtelingen en nieuwkomers, Utrecht: Pharos, pharos.nl, opgeroepen op 17-03-2010, van http://www.pharos.nl/uploads/_site_1/Pdf/Documenten/D_NotitieIntegratie.pdf Stichting Stedenband Haarlem-Mutare, (zd), haarlem-mutare.nl, opgeroepen op 05-052010 http://www.haarlem-mutare.nl/gezondheidszorgpeeredu.html Stop Aids Now, (zd), stopaidsnow.nl, opgeroepen op 05-05-2010, van http://www.stopaidsnow.nl/aidsindewereld_artikel/preventie VluchtelingenWerk. (zd). vluchtelingenwerk.nl. Opgeroepen op 3, 6, 2010, van http://vluchtelingenwerk.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=559&It emid=47 VluchtelingenWerk, (zd), vluchtelingenwerk.nl, opgeroepen op 20-04-2010, van http://vluchtelingenwerk.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=652&It emid=39,
88
Vluchtelingenwerk, Vluchtelingen in getallen, (zd), vluchtelingenwerk.nl, opgeroepen op 02-03-2010, van http://vluchtelingenwerk.nl/pdfbibliotheek/VLUCHTELINGEN_IN_GETALLEN_2_copy.pdf VluchtelingenWerk Midden-Nederland (zd). vwm-n.nl. Opgeroepen op 2, 24, 2010, van http://www.vm-n.nl/nl/publicaties
Interviews en gesprekken Abdulrazzaq, A. (2010, 03, 04), trainer Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser, Interviewers) Azizi, A. (2010, 02, 19), coördinator en trainer Mind-Spring Texel, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser, Interviewers) Azizi, A. (2010, 03, 10), coördinator en trainer Mind-Spring Schagen, (B. Verschoor, S. Visser, Interviewers) Bavelaar, L. (2010, 03, 03), Werkbegeleider VW Rijswijk, (M. Visser, Interviewer) Bus, N. (2010, 03, 12), Coördinator VW Haarlemmermeer, (B. Verschoor, Interviewer) Graaf, S. v.d. (2010, 04, 13), Senior Projectleider Landelijk Bureau, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser, Interviewers) Hafidi, M. (2010, 03, 01), Trainer Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser, Interviewers) Hagen, H (2009, 12, 09 /2010, 05, 17), directeur VWM-N, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser, Interviewers) Joziasse, R. (2010, 03, 04), Teamleider Noordoverijssel van VW Overijssel, (B. Verschoor, Interviewer) Kieft, B. (2010, 02, 01 / 2010, 02, 23), Projectcoördinator Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser, Interviewers) Meijer, G. (2010, 02, 04), Projectmanager VWN-N, (B. Verschoor, M. Visser, Interviewer) Meijer, G. en Esch, H. van (2010, 04, 28), Projectteam VWN-N, (M. Visser, Interviewer) Moesker, E. (2010, 03, 17), Plvv. directeur VW Noordwestholland, (B. Verschoor, Interviewer) Parson, T. (2009, 12, 14 / 2010, 02, 25 / 2010, 04, 29). directeur VW Noordwestholland. (B. Verschoor, M. Visser, S.Visser, Interviewers) Sterk, P., Kieft, B., Azizi, A. (2009, 02, 01), Projectteam Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser, Interviewers) Sterk, P. (2010, 04, 28), Projectontwikkelaar Mind-Spring, (B. Verschoor, S. Visser, Interviewers) Twagirayezu, D. (2010, 03, 05), trainer Mind-Spring, (M. Visser, S. Visser, Interviewers) Werff, J. v.d. (2010, 02, 15/2010, 04, 05), directeur regio VluchtelingenWerk MiddenGelderland. (B. Verschoor, S. Visser, Interviewers) Winter, J. (2009, 11, 12), Senior projectleider Innovatie LB VWN, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser, Interviewers) Yildirim, S. (2010, 03, 07), trainer Mind-Spring, (M. Visser, S. Visser, Interviewers) Ziel, E. v. (2010, 2). Interview VW Soest. (M. Visser, Interviewer)
89
Overig materiaal Formulier Mind-Spring (Titel onduidelijk) verkregen op 01-02-2010 van Paul Sterk, GGz Dijk en Duin Sterk, P. (2010, 04, 08). Train-de-trainers. (P. Sterk, docent) GGz Dijk en Duin, Zaandam, Noord Holland, Nederland
90
Bijlage A 1
VluchtelingenWerk
Inleiding
In deze bijlage wordt nader toelichting gegeven over VluchtelingenWerk Nederland in de vorm van een organisatiebeschrijving, zodat factoren als organisatiedoelstellingen en organisatiestructuur inzichtelijk worden. Daarnaast worden taken (2.1) en doelgroep (2.2) beschreven. 1.2
VluchtelingenWerk Nederland
1.2.1 Waar staat VluchtelingenWerk Nederland voor? VluchtelingenWerk Nederland komt op voor vluchtelingen en asielzoekers in Nederland. De organisatie werkt vanuit het principe mensenrechten, deze zijn vastgelegd in tal van internationale verdragen die VluchtelingenWerk Nederland als leidraad gebruikt voor haar activiteiten. Op basis van de Universele Verklaring van de rechten van de Mens (UVRM) zet VluchtelingenWerk Nederland zich met vele vrijwilligers in voor bescherming van asielzoekers en vluchtelingen. Dat gebeurt door persoonlijke steun en belangenbehartiging bij hun toelating, opvang en maatschappelijke participatie, primair in Nederland. In de missie van VluchtelingenWerk Nederland staat het begrip „bescherming‟ centraal. Bescherming houdt meer in dan alleen de mogelijkheid bieden asiel te zoeken en te genieten, het betekent ook dat niemand mag worden teruggestuurd als hij gegronde vrees heeft voor vervolging, of als hij het risico loopt slachtoffer te worden van foltering of een onmenselijke of vernederende behandeling of straf. Bescherming betekent tenslotte ook toegang tot de samenleving en de mogelijkheid een zelfstandig bestaan op te bouwen.
1.2.2 Organisatie VluchtelingenWerk Nederland is een onafhankelijke, breed samengestelde organisatie, waarin ongeveer 5000 vrijwilligers en 600 betaalde medewerkers vluchtelingen door heel Nederland begeleiden. De organisatie bestaat uit zeventien regionale afdelingen en is daarmee actief in 93% van de Nederlandse gemeenten. Het landelijk bureau van VluchtelingenWerk Nederland ondersteunt het werk van de regionale afdelingen met scholing, advies en actuele informatie. Samen met de regionale afdelingen vormt het Landelijk Bureau Vereniging VluchtelingenWerk Nederland. Er zijn zeventien regionale afdelingen van VluchtelingenWerk, die elk (een deel van) een provincie bestrijken. De regionale afdelingen coördineren centrale en decentrale opvang en bieden ondersteuning aan de betaalde en onbetaalde krachten. De centrale opvang kan bestaan uit centra voor oriëntaties en inburgering (asielzoekerscentra), terugkeerlocaties voor asielzoekers en centra voor uitgenodigde vluchtelingen. De decentrale opvang bestaat uit lokale afdelingen in de meeste Nederlandse gemeenten, die variëren van klein, met enkele vrijwilligers, tot groot met meer dan dertig betaalde krachten en veel vrijwilligers47. Op de lokale afdelingen is meestal één „leidinggevende aan vrijwilligers‟ die de afdeling coördineert en de taken ten aanzien van het leidinggeven aan vrijwilligers uitvoert. Het accountmanagement, budgetbeheer en leidinggeven aan betaalde medewerkers worden 47
www.vluchtelingenwerk.nl
91
uitgevoerd door de „gebiedsmanager‟ van de regionale afdeling48. Bestuur, directie en staf zijn per regio te vinden op de regionale hoofdkantoren. Het landelijk bureau huisvest de algemeen directeur, directeur uitvoering, bestuur en verenigingsraad. Hier werken 126 betaalde krachten. 1.2.3 Het organisatieschema van de Vereniging VluchtelingenWerk Nederland49 De bestuurlijke basisstructuur van de Vereniging VluchtelingenWerk Nederland ziet er in schema als volgt uit: Verenigingsraad / Algemene Vergadering, waarin zitting hebben de afgevaardigden vanuit de besturen van de regionale afdelingen ( regionale leden ) -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------(De Verenigingsraad kiest het bestuur van de landelijke Vereniging, bestaande uit 7 personen) Besturen regionale
Besturen regionale afdelingen vaardigen een bestuurslid af als vertegenwoordiger in de Verenigingsraad -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------14 Regionale Stichtingen VluchtelingenWerk
Vereniging met leden: VluchtelingenWerk Nederland is een vereniging. De leden van de Vereniging zijn de regionale afdelingen, die allen een stichting zijn. Verenigingsraad: De Verenigingsraad is het hoogste besluitvormend orgaan van de Vereniging. De Verenigingsraad bestaat uit de afgevaardigden (bestuurders) van de regionale afdelingen en komt drie keer per jaar bijeen. Bestuur landelijke vereniging: Het bestuur van de landelijke Vereniging bestaat uit maximaal zeven personen die door de Verenigingsraad benoemd worden. Een bestuurstermijn duurt vier jaar; een bestuurder is maximaal twee keer herbenoembaar. Het bestuur kent de functies van voorzitter, vicevoorzitter, penningmeester, secretaris, en algemeen bestuurslid. Het bestuur vergadert circa één keer per maand. Regionale en lokale afdelingen: VluchtelingenWerk kent momenteel 17 regionale afdelingen. In de loop van 2009 zullen een aantal van hen nog fuseren, zodat aan het einde van 2009 er 14 regionale afdelingen zullen bestaan. Iedere regionale afdeling bestrijkt (een deel van) een provincie en ondersteunt de vrijwilligers die bij de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland werken. Deze lokale afdelingen variëren van klein (enkele vrijwilligers) tot groot (meerdere betaalde medewerkers en een veelvoud aan vrijwilligers). Dit fijnmazige net van regionale en lokale afdelingen biedt VluchtelingenWerk de mogelijkheid daar aanwezig te zijn, waar vluchtelingen ons nodig hebben. De organisatie is in nagenoeg alle gemeenten en in alle opvangcentra actief. Daarmee is VluchtelingenWerk Nederland de enige organisatie in Nederland die vluchtelingen in alle stadia van hun verblijf in Nederland bijstaat.
48
VluchtelingenWerk Midden-Nederland, Jaardocument 2007
49
VluchtelingenWerk Nederland, Landelijk Bureau afdeling Vereniging & Organisatie, juni 2008
92
Lijst van regionale afdelingen: 1. Noord Nederland (provincies Groningen, Friesland en Drenthe) 2. Overijssel 3. Zuid-Oost Gelderland (Achterhoek, Nijmegen e.o. en Rivierenland) 4. Midden Gelderland (inclusief Zeewolde) 5. Midden Nederland (Utrecht, het Gooi, Flevoland min Zeewolde) 6. Amstel tot Zaan 7. Noord West Holland 8. Zuid Holland Noord en Zuid Holland Midden (fuseren in 2009) 9. Maasdelta 10. Zuidvleugel (inclusief Westland en Den Haag) 11. Zeeland 12. West-Brabant en Oost-Brabant (fuseren in 2009) 13. Brabant Centraal (Omgeving Tilburg en Breda plus Eindhoven) 14. Limburg
1.2.4 Organigram VluchtelingenWerk Nederland50 Regionale afdelingen Regionale afdelingen
Regionale afdelingen
Verenigingsraad LAO/DO
Regionale afdelingen Bestuur
OR
Directie Sturing
Management Asiel
Asielprocedure
Opvang & Terugkeer
Management Integratie
Kenniscentrum
Participatie
Management Vereniging & Organisatie
Communicatie & Fondsenwerving
ICT & Civiel Techn. Dienst Bedrijfsvoering
50
VluchtelingenWerk Nederland, Landelijk Bureau afdeling Vereniging & Organisatie
93
2
Wat doet VluchtelingenWerk Nederland?
VluchtelingenWerk Nederland maakt werk van de plicht bescherming en een menswaardig bestaan te bieden aan vluchtelingen en op te komen voor de rechten van vluchtelingen. Vluchtelingen hebben recht op een zorgvuldige asielprocedure, toegang tot adequate huisvesting, onderwijs, scholing, gezondheidszorg en werk. VluchtelingenWerk Nederland staat vluchtelingen in elk stadium van het verblijf bij. De basis voor het werk van VluchtelingenWerk Nederland zij De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en internationale mensenrechtenverdragen. Het werk is verdeeld over de aandachtsgebieden Asiel en Integratie51. Vrijwilligers en betaalde medewerkers van VluchtelingenWerk Nederland behartigen de belangen van vluchtelingen en asielzoekers. Zij begeleiden hen bij de asielprocedure en maken hen wegwijs in de gemeente, zij geven voorlichting over de positie van vluchtelingen en proberen vooroordelen weg te nemen. Ook probeert de organisatie zich in te zetten om de vluchtelingen en asielzoekers te helpen een volwaardig bestaan op te bouwen, zodat deze mensen zich welkom voelen in de Nederlandse maatschappij. De vluchtelingen hebben tenslotte ook recht op een gelijkwaardige rechtspositie, toegang tot adequate huisvesting, onderwijs, scholing, gezondheidszorg en werk. Dat is het uitgangspunt van VluchtelingenWerk Nederland bij de contacten met de overheid en bij voorlichting en campagnes. De belangrijkste taken voor de medewerkers van de centrale opvang zijn het bieden van juridische begeleiding, voorlichting geven over de asielprocedure, hulp bij het vinden van bewijsmateriaal en het analyseren van het vluchtverhaal. Tijdens de behandeling van de asielaanvraag analyseren medewerkers van Vluchtelingen- Werk Nederland het vluchtverhaal als de asielzoeker dat wenst, hiermee bepalen zij samen met de advocaat of jurist en de asielzoeker zelf hoe ze hem het beste kunnen ondersteunen. Tijdens deze procedure helpen de medewerkers bij de voorbereiding van de gesprekken met de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) van het ministerie van Justitie en wonen die gesprekken regelmatig bij. Ook wordt juridische ondersteuning geboden aan (bijna) uitgeprocedeerden. De kerntaak van de betaalde en onbetaalde medewerkers van de lokale afdelingen is het bieden van maatschappelijke begeleiding van vergunninghouders in de desbetreffende gemeente. Immers iemand met een verblijfsvergunning heeft behoefte aan ondersteuning bij de integratie52. Het doel is de vluchtelingen zo zelfstandig te maken, dat ze zich kunnen redden in de maatschappij. Verder zijn de juridische begeleiding en hulp bij het realiseren van gezinshereniging belangrijke taken. VluchtelingenWerk biedt géén psychosociale hulpverlening, wel wordt van de medewerkers verwacht te kunnen signaleren en doorverwijzen. De lokale afdelingen variëren van klein, met enkele vrijwilligers, tot groot met meer dan dertig betaalde krachten en veel vrijwilligers.
51 52
VluchtelingenWerk Nederland, Jaardocument 2008 http://vluchtelingenwerk.nl/index.php/wat-doen-wij.html
94
3
Doelgroep VluchtelingenWerk Nederland
Vluchtelingen De omschrijving van de vluchtelingenstatus is omschreven in het Vluchtelingenverdrag (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBV0001002/geldigheidsdatum_09-04-2009#VertalingNL). Een vluchteling is iemand die in zijn thuisland gegronde vrees heeft voor vervolging, met als reden ras, godsdienst, nationaliteit, politieke overtuiging of seksuele voorkeur. Tegen de vervolging kan de vluchteling in het thuisland geen bescherming krijgen. De vluchteling heeft in Nederland een asielvergunning en de garantie dat hij (onder bepaalde voorwaarden, zoals het niet vertonen van crimineel gedrag) niet wordt teruggestuurd naar zijn eigen land. Met de asielvergunning, oftewel verblijfsvergunning, krijgt de vluchteling bijzondere rechten om tot de Nederlandse maatschappij toe te treden. Dit zijn onder andere het recht op een inburgeringscursus, recht op onderwijs en toegang tot de arbeidsmarkt na te zijn ingeburgerd. Er zijn twee verschillende groepen vluchtelingen. Dit zijn erkende vluchtelingen, die na de asielaanvraag een asielvergunning hebben gekregen. Er wonen tussen de 200.000 en 250.000 erkende vluchtelingen in Nederland, van wie de meesten uit Irak, Afghanistan, Iran, Somalië en Voormalig Joegoslavië komen. De tweede groep zijn uitgenodigde vluchtelingen. Er zijn achttien landen in de wereld die vluchtelingen uitnodigen om zich daar te vestigen. Nederland nodigt per jaar vijfhonderd vluchtelingen uit, die door de vluchtelingenorganisatie van de Verenigde Naties, de UNHCR, zijn geselecteerd. De UNHCR voert het uitnodigingsbeleid uit en kijkt hierbij naar waar de situatie het meest ernstig is en wie het meest kwetsbaar is.
Figuur 1 Aantal erkende vluchtelingen in Nederland 1-1-1998 tot 1-1-2008
95
Asielzoekers Een asielzoeker is iemand die de bescherming van een land vraagt, omdat hij in eigen land vervolgd wordt of kan worden. Het land waar de asielzoeker asielaanvraag doet moet in de asielprocedure nagaan of de asielzoeker valt onder het vluchtelingenverdrag. Zolang deze procedure duurt, wordt de asielzoeker gehuisvest in een asielzoekerscentrum (AZC) en heeft hij beperkte rechten. In 2008 vroegen 15.275 mensen asiel aan in Nederland, van wie ongeveer de helft een vergunning krijgen. Alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA‟s) Kinderen die zonder ouders of voogd asiel aanvragen in Nederland volgen dezelfde procedure als andere asielzoekers. Wanneer de aanvraag wordt afgewezen, mogen ze volgens een speciaal beleid meestal tot hun achttiende in Nederland blijven. Wanneer de AMA een vergunning heeft gekregen, wordt deze volgens de Vreemdelingenwet aangeduid als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv). De reden is dat de vergunning van de alleenstaande minderjarige in de wet is opgenomen onder de reguliere vergunningen en niet onder de asielvergunningen. Een vreemdeling is voor de wet geen vluchteling53.
53
http://vluchtelingenwerk.nl/index.php/vluchtelingen-en-asielzoekers.html
96
Bijlage B
Evaluatieformulier Mind-Spring psycho-educatie cursus
Evaluatieformulier Mind-Spring psycho-educatie cursus Gegevens Start cursus, tijdstip Mind-Spring trainer Aantal bijeenkomsten Aantal deelnemers Taal tijdens training/Gebruik tolk
: …………… : …………… : …………… : …………… : ……………
Co-trainer: …………….
Aanwezigheidsregistratie: 1. Verloop van de training (thema’s, gebruik handboek, gebruik oefeningen, wat werkte wel en wat niet).
2. Sfeer en proces in de groep.
3. Evaluatie training door de groep en suggesties voor verbetering vanuit de groep
4. Samenwerking/taakverdeling trainers
Ingevuld door:
Datum:
97
Bijlage C
Evaluatieformulier Mind-Spring trainer
98
Bijlage D: Structuurschema Mind-Spring54
54
Shirwary S. en Sterk. P. (2009) Samenvatting presentatie “Een programma psycho-educatie en opvoedingsondersteuning voor en door vluchtelingen”
99
Bijlage E: Een aantal uitspraken van deelnemers van bijeenkomsten op asielzoekerscentra55
“Ik voelde de training als een persoonlijk support, ik heb veel geleerd.” “Ik vindt hetgeen waarover verteld is in de trainingen heel erg bruikbaar in de situatie waarin ik nu bevind. Ik was eigelijk aan het wachten dat er zoiets als dit zou worden opgestart.” “Ik vind de communicatie tussen buiten en binnen het AZC erg belangrijk. Ook door het luisteren naar hoe andere mensen op het AZC zich staande houden en wat voor problemen en ervaringen zij hebben geeft mij meer lucht.” “Ik merk dat ik veel minder snel geïrriteerd raak. Wanneer anderen boos zijn op mij reageerde werd ik ook boos. Dit doet ik nu minder. Ik merk dat ik beter slaap sinds 20 december (laatste bijeenkomst).” “We zijn nu zelf een soort van “dokter” voor onszelf. “Mind-Spring is een community” (geeft een verbondenheid onder elkaar) “Ik heb hoop gekregen, fijn dat er goeie mensen (lees: de trainers) zijn.” “Het deed me goed dat ik weet dat ik niet alleen ben met problemen.” “Ik heb meer vertrouwen gekregen in mensen” “Ik heb meer begrip gekregen van psychische problemen.” ‘Ik slaap nu weer” “Ik zou wel door willen gaan met deze groep
55
Sterk. P. (2010) Werkblad beschrijving interventie, Mind-Spring psycho- educatie voor en door vluchtelingen en asielzoekers
100
Bijlage F: De participatieladder VluchtelingenWerk Noordwestholland gaat ervan uit dat Mind-Spring deelnemers over het algemeen binnen niveau 1 of 2 zitten op de participatieladder. Het doel is om met de MindSpring cursussen tenminste 60% van de deelnemers te laten groeien tot niveau 3. Voor een (potentiële) trainer ligt het voor handen daarboven uit te stijgen. De participatieladder is ontwikkeld voor en door gemeenten en daarom een handig instrument om deelname aan Mind-Spring aan te koppelen. Hieronder de participatieladder56. Op de volgende pagina wordt per niveau een bondige uitleg gegeven.
56
Corazontraining.nl, URL: http://www.corazontraining.nl/beheer/uploads/6035694.JPG
Uitleg van de participatieniveau’s57
• neemt minimaal eens per week deel aan die activiteit waarbij hij/zij in fysiek contact komt met anderen.
Niveau 6 Betaald werk • Heeft een arbeidscontract met een werkgever of is zzp‟er EN • ontvangt geen aanvullende uitkering van gemeente of andere uitkeringsinstantie EN • wordt niet door anderen dan leidinggevende of collega‟s begeleid bij het uitvoeren van het werk EN • maakt geen gebruik vanWSW of gemeentelijke participatie-instrumenten.
Niveau 2 Sociale contacten buiten de deur • Heeft minimaal één keer per week fysiek contact met mensen die geen huisgenoten zijn EN • die contacten vinden niet plaats in georganiseerd verband EN • voert geen taken uit met verantwoordelijkheden naar anderen (d.w.z. het is geen werk) EN • die contacten beperken zich niet alleen tot functioneel contact met winkelpersoneel, hulpverlener et cetera.
Niveau 5 Betaald werk met ondersteuning • Heeft een arbeidscontract met een werkgever of is zzp‟er en ontvangt daarbij ondersteuning, dat wil zeggen: • maakt gebruik van gemeentelijke participatie-instrumenten OF • ontvangt een aanvullende uitkering OF • werkt in WSW-verband (intern, gedetacheerd of begeleid werken) OF • volgt een reguliere opleiding met arbeidscomponent, onder het niveau van de startkwalificatie.
Niveau 1 Geïsoleerd • Heeft niet of nauwelijks contact met anderen dan huisgenoten EN • de contacten buiten de huisgenoten beperken zich tot functionele contacten (winkelpersoneel, hulpverleners, buschauffeurs, etc.).
Niveau 4 Onbetaald werk • Doet onbetaald werk; dat wil zeggen: • heeft geen arbeidscontract EN • voert taken uit en heeft daarbij verantwoordelijkheden naar anderen EN • heeft minimaal eens per week fysiek contact met anderen bij het uitvoeren van het onbetaalde werk. Niveau 3 Deelname aan georganiseerde activiteiten • Neemt deel aan activiteiten in georganiseerd verband zoals verenigingen of opleiding EN • voert geen taken uit met verantwoordelijkheden naar anderen (d.w.z. het is geen werk) EN
57
Tekst afkomstig van website URL: http://wms pl.netfacet.nl//data/website/content/files/Afbakening_treden_ participatieladder.pdf
102
Bijlage G: Voorbeeldbegroting Mind-Spring De volgende begroting is afkomstig van VluchtelingenWerk Noordwestholland. Het is aan te bevelen deze aan te houden, gezien de beraming niet boven de €10.000 uitkomt. Gezien de extra handelingen die gemeenten moeten verrichten wanneer de beraming hoger uitkomt, zal subsidie eerder verstrekt worden voor bedragen tot €10.000,-. Onderstaande beraming is gebaseerd op gemiddelde kosten.58 Omschrijving Honorarium trainer (Incl. Reiskosten) bedraagt 12 x 4 uur à €30,-. Eén dagdeel = 4 uur.
Bedrag €1.440,-
Deskundigen GGz: 11 x 4 uur à €80,Coördinatie GGz €500,Stichting VW Nwh: 40 uur à €50,Het landelijk Bureau MindSpring Huur cursusruimte en faciliteren 12 x €50,-
€4.020,-
Reiskosten deelnemers: 12 x 12 pers. à 5,Onvoorziene overheadskosten 5% Totaal
€720,-
58
T. Parson, 29-04-2010
€2.000,€700,€600,-
Toelichting Het landelijk Bureau MindSpring ontvangt de opbrengsten van de eerste twee cursussen. De trainer krijgt dan alleen de reiskosten vergoed. Deskundigen worden afhankelijk van de problematiek ingezet. Werving, coördinatie en begeleiding Selectie en ondersteuning trainers Dit is onderhandelbaar als een gemeente ruimte ter beschikking stelt.
€474,€9.954,-
Bij een samenwerkingszorgproject is geen BTW verschuldigd.
Bijlage H: Instapcursussen voor inburgeraars
104