Onderzoeksrapport Internationalisering Eenentwintigste bestuur (2009/2010)
Voorwoord Dit eerste onderzoek uit handen van Stichting Onderwijs Evaluatie Rapport (OER) in het academisch jaar 2009-2010 heeft ons als bestuur veel gekost, maar nog veel meer opgeleverd. Ik denk dat we uiteindelijk met tevredenheid terug mogen kijken op een leerzame en gezellige periode: we hebben veel ervaring opgedaan die wij kunnen gebruiken voor het tweede onderzoek en daarna kunnen overdragen aan onze opvolgers, om zo de kwaliteit van het onderzoek van Stichting OER verder te helpen. Het onderwerp Internationalisering is een onderwerp dat door het vorige bestuur (20082009) van Stichting OER is bedacht, maar door omstandigheden toen niet is uitgevoerd. Het onderzoek bleef in onze ogen noodzakelijk of in ieder geval gewenst, en daarom hebben wij dit thema als eerste onderzoekonderwerp gekozen. Als eenentwintigste bestuur van Stichting OER hebben wij enige interne problemen gekend. Dat was onder meer een late opstart, waardoor we gelijk al vertraging hebben opgelopen – wij hebben elkaar pas leren kennen begin september. Daarnaast hadden wij aanvankelijk niet de kennis in huis om een grootschalig publieksonderzoek op wetenschappelijk niveau uit te kunnen voeren: wij komen van de faculteiten Geesteswetenschappen (Anna-Marie en Elsemieke) en Bètawetenschappen (Ashni). Juist om deze reden hebben wij veel kunnen leren van dit onderzoek. Als laatste probleem dat ik hier kort wil noemen, heeft onze secretaris en penningmeester Phine besloten ons te verlaten in januari. Ook dit heeft tot vertraging geleid doordat een kwart van onze mankracht wegviel, maar daarnaast is het nooit leuk om iemand uit een team te verliezen. Wel heeft het ons als team dichter bij elkaar gebracht. Uit een soort van noodzaak zijn we dichter naar elkaar toe gegroeid, omdat we elkaar harder nodig hadden dan ooit: het onderzoek gaat namelijk wel door. De vraag hoe je dit kunt voorkomen samen met de kwestie van een diverse bestuurssamenstelling zijn zaken die wij zeker in ons achterhoofd houden bij het vormen van het bestuur 2010-2011. Tot slot zou ik graag enkele mensen willen bedanken, waarvan ik er hier vier wil noemen. Allereerst heeft Felipe Salvé ons net als voorgaande jaren enorm geholpen bij de afbakening van ons onderzoek en heeft hij de enquête voorzien van de nodige methodologische punten van kritiek. Daarnaast hebben wij veel gehad aan een gesprek met Marieke Maas en Femke van der Geest, respectievelijk Hoofd en Dean van International Office. Zij hebben helderheid kunnen geven over de werkwijze bij het International Office. Alhoewel wij dit gesprek pas na de enquêteerperiode hebben gevoerd, heeft het ons zeker geholpen bij de interpretatie van de resultaten. Als laatste zijn wij Nijs Lagerweij, als docent bij het departement Methoden & Statistiek verbonden aan de Faculteit Sociale Wetenschappen, zeer erkentelijk voor zijn tijd en inspanning. Hij heeft ons precies daarmee geholpen waar wij geen kennis van hadden. Deze hulp is van groot belang geweest voor niet alleen de waarde van dit onderzoek, maar ook voor onze moraal om door te gaan. In dit rapport hebben wij geprobeerd de mening van de student zo goed en objectief mogelijk in kaart te brengen. Dit rapport is zeer waardevol, aangezien het de meningen representeert van 734 studenten die door de enquête aan het denken zijn gezet over het thema internationalisering en een eventuele buitenlandervaring in het kader van hun studie. We hopen dan ook dat dit onderzoeksrapport in de toekomst gebruikt zal worden in beslissingen met betrekking tot internationalisering van Utrechtse studenten.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 2
De resultaten in dit rapport zijn op dinsdag 29 juni 2010 gepresenteerd tijdens het eindsymposium van Stichting OER, tegelijk met de resultaten van het tweede onderzoek naar het Masteraanbod van de UU. Utrecht, juli 2010
Elsemieke Laarman Voorzitter Stichting Onderwijs Evaluatie Rapport 2009-2010
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 3
Inhoudsopgave Pagina 1. Inleiding 1.1 Bolognaproces 1.2 Nederlandse internationalisering van het onderwijs 1.3 Een internationale Universiteit Utrecht? 1.4 Beursprogramma’s 1.5 Onderzoek naar internationalisering
5 5 5 6 7 7
2. Onderzoeksopzet 2.1 Vraagstelling 2.2 Opstellen van de enquête 2.3 Verdeling respondenten 2.4 Indeling van colleges en proces enquêteren 2.5 Demografische gegevens respondenten
9 9 9 10 12 12
3. Resultaten 3.1. Interesse 3.2. Plannen om naar het buitenland te gaan 3.3. Barrières 3.3.1. Studie 3.3.2. Voorlichting 3.3.3. Kosten 3.3.4. Rol van de omgeving 3.3.5. Externe factoren 3.3.6. Toekomstperspectieven 3.3.7. Doorslaggevende factoren 3.4 Rol Universiteit Utrecht
14 14 15 17 17 20 23 25 27 30 31 31
4. Discussie 4.1. De interesse van de Utrechtse student 4.2. Factoren die een barrière kunnen vormen 4.3. Rol van de Universiteit 4.4. Beperkingen methode 4.5. Uitkomsten vervolgonderzoek
33 33 33 35 35 35
5. Aanbevelingen
37
Referenties Bijlagen Bijlage 1: Enquête onderzoek Internationalisering
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 4
1. Inleiding In een steeds kleiner wordende wereld worden de mogelijkheden steeds groter; als inwoner van Utrecht ben je steeds minder een inwoner van Utrecht, Nederland of Europa, maar word je steeds meer geacht een wereldburger te zijn. Dit heeft ook zijn weerslag op het onderwijs: studenten worden gestimuleerd naar een ander land te gaan om daar ook een periode te studeren. Hieronder wordt besproken wat het beleid van respectievelijk de Europese Unie, het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Universiteit Utrecht inhoudt, wat verdere onderzoeken over Internationalisering hebben aangetoond, wat de onderzoeksvraag van dit onderzoek is en welke definities daarin aangehouden worden. Wat opviel bij het voorbereiden van dit onderzoek was dat er meer wordt geschreven over buitenlandse studenten die in Nederland komen studeren dan andersom. 1.1. Bolognaproces Op 19 juni 1999 hebben de 29 Europese ministers die in hun land de verantwoordelijkheid hadden over het onderwijs, gezamenlijk de Verklaring van Bologna getekend. In deze verklaring worden afspraken gemaakt over het invoeren van een gelijkwaardig puntensysteem – het European Credit Transfer System (ECTS) - en diploma’s – een Bachelor of Master - die in elk Europees land dezelfde waarde hebben, om zo de mobiliteit te bevorderen en ervoor te zorgen dat men makkelijker kan studeren in heel Europa. Hiermee werd ook de concurrentiepositie van het Europese onderwijs beoogd te versterken. Tien jaar later - op 28 en 29 april 2009 - werd een vervolg gemaakt op deze Verklaring van Bologna tijdens de Conferentie van Leuven. Hier kwamen de inmiddels 46 ministers van Onderwijs samen om de gemaakte afspraken van tien jaar terug te bekrachtigen, om de plannen voor de komende tien jaar te bepalen en om een aantal extra accenten aan te brengen in de originele plannen. Dit werd in het Communiqué van Leuven afgesproken. De accenten lagen vooral op het gebied van kwaliteitsbewaking en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs: overheden moeten het initiatief behouden voor het stellen van een kwaliteitsnorm en de toegang tot het hoger onderwijs blijven bevorderen. Een concrete doelstelling uit het Communiqué is dat in 2020 20% van de Europese studenten bij het behalen van hun diploma naar het buitenland moet zijn geweest voor hun studie. 1.2. Nederlandse internationalisering van het onderwijs Een specifieke beleidstekst vanuit het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) over Nederlandse studenten die in het buitenland moeten of willen studeren is lastig te vinden. Een tekst die nuttig was voor inzicht in de Nederlandse doelstellingen, was de Strategische Agenda Hoger Onderwijs uit 2007. Hierin staat bijvoorbeeld: ‘[…] Nederland [werkt] binnen de Europese Unie en de groep van landen die het Bolognaproces vormgeven mee aan een Europese hoger onderwijs- en onderzoeksruimte (EHOR). Hierbij gaat het over thema’s als kwaliteit, excellentie, een leven lang leren en internationalisering. Europa wil zich door intensieve onderlinge samenwerking profileren als aantrekkelijke bestemming voor internationale studenten. Zo kan Europa de concurrentie aan met Azië, Amerika of Australië. Maar naast samenwerking is er binnen Europa ook toenemende concurrentie om deze studenten en de financiële middelen, die nodig zijn aan te trekken.’ en ‘De aanpak voor internationalisering, die met deze strategische agenda samenhangt, is grotendeels gericht op het in positie brengen van zowel instellingen als studenten op het internationale onderwijs en de arbeidsmarkt.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 5
Studenten moeten de mogelijkheid hebben om zich gedegen voor te bereiden op een internationale loopbaan. Instellingen moeten alle ruimte hebben voor profilering en partnerships over nationale grenzen heen.’ (OC&W 2007). In hoofdlijnen wordt op landelijk niveau dus dezelfde boodschap uitgedragen als op Europees niveau: er wordt invulling gegeven aan de doelstellingen van het Bolognaproces. Concreet betekent dit in Nederland dat in 2002 alle universiteiten op het Bachelor-Master systeem (BaMa) zijn overgestapt en vakken bij goed resultaat worden omgezet in een vooraf vastgesteld aantal ECTS-punten. Bij de vereniging van universiteiten (VSNU) is ook informatie te vinden over het onderwerp Internationalisering. Vrij duidelijk komt bij hen naar voren dat zij Internationalisering zien als een van de kerntaken van universiteiten. Het BaMa zien zij als een goede vooruitgang in de keuzevrijheid van studenten, maar volgens VSNU gaat de scheiding tussen de twee fases nog niet ver genoeg in Nederland: volgens de organisatie is een doorstroommaster nog precies hetzelfde als het oude doctoraal. Ook pleit VSNU voor meer mogelijkheden tot zogenaamde joint degrees; opleidingen die in samenwerking met buitenlandse universiteiten worden gevormd. Het Nuffic (Netherlands Universities’ Foundation for International Coörperation) is een Nederlandse non-profit organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs. De organisatie is in 1954 opgericht en is voor studenten het meest bekend als organisatie die beursprogramma’s aanbiedt om in het buitenland te kunnen studeren. Dit doen zij deels in opdracht van de overheid: elk jaar wordt de wilweg.nl-campagne opgezet. Het Nuffic krijgt bijna 91 miljoen euro van het ministerie van Buitenlandse Zaken, bijna 13 miljoen van OC&W en nog eens 25 miljoen van de Europese Commissie.1 Nuffic biedt ondersteuning aan studenten en wetenschappers die ofwel vanuit het buitenland in Nederland komen studeren of werken, ofwel vanuit Nederland in het buitenland willen gaan studeren of werken. Daarnaast doen zij onderzoek naar de waarde van diploma’s en graden, zodat deze in andere landen op waarde kunnen worden geschat. 1.3. Een internationale Universiteit Utrecht? Het startpunt voor de oriëntatie op een buitenlandverblijf in het kader van je studie in Utrecht is het International Office. Wij hebben na onze enquêteerperiode een gesprek gehad met mevrouw Maas en mevrouw Van der Geest van International Office, waarin ons veel duidelijk werd. Zo konden zij ons vertellen dat er niet één International Office is: elke faculteit heeft zijn eigen contacten met buitenlandse universiteiten en dus ook zijn eigen International Office. Er zijn jaarlijks een aantal centrale voorlichtingsactiviteiten, en daarnaast een aantal per werelddeel. Hiervan zijn die van Noord-Amerika en Australië het meest in trek. Dit jaar heeft International Office ook op de informatiemarkt op de Bachelorvoorlichtingsdagen in november en maart gestaan. Zij kregen daarbij vooral reacties van ouders. De scholieren leken over het algemeen nog niet erg geïnteresseerd, hoewel sommigen meteen positief reageren en niet wisten dat dit ook mogelijk was. Het regelwerk omtrent het studeren in het buitenland zien mevrouw Maas en mevrouw Van der Geest als iets wat erbij hoort. Zij zullen de student in ieder geval niet aan de hand nemen bij het invullen van visum aanvragen of iets dergelijks, omdat de student in hun ogen heel veel kan leren van dit proces. Het is dus echt een deel van de ervaring, en 1
Cijfers website Nuffic, http://www.nuffic.nl/home/about-nuffic/finances-and-staff, bezocht op 2 mei 2010.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 6
studenten die graag naar het buitenland willen zullen deze procedures ook wel willen doorlopen. Toch zal in de toekomst deze procedure wel makkelijker gemaakt worden voor de student voor wat betreft de zaken in Utrecht: in Osiris zal er een aanmeldmodule komen, waarmee een hoop tijd bespaard wordt. Er wordt bij het inschrijven voor een buitenlandperiode via deze module automatisch een e-mail gestuurd aan de examencommissie, die dan ook weer digitaal per mail kan goedkeuren of afkeuren. Mevrouw Maas en mevrouw Van der Geest verwachten zelf dat studievertraging de grootste belemmering zal zijn voor studenten. Door andere blokken en semesters is er nooit een vlekkeloze aansluiting en wordt er vrijwel altijd studievertraging opgelopen. 1.4. Beursprogramma’s Eén van onze gedachten bij het vooronderzoek was dat een student allereerst zal kijken waar hij of zij het geld vandaan kan halen om ook daadwerkelijk weg te kunnen. Een student heeft over het algemeen niet veel geld en zal de kostbare keuze om naar het buitenland te gaan dus eerder nemen als hij of zij een bepaalde financiële zekerheid heeft. Wij zijn onnoemelijk veel beursprogramma’s tegen gekomen, die hier niet allemaal genoemd kunnen worden. Wij gaan er hier vanuit dat de twee meest voor de hand liggende beursprogramma’s voor Utrechtse studenten Erasmus en Trajectum zijn. De Erasmus beursen worden toegekend door het Nuffic en zijn bedoeld voor studenten die binnen Europa in een ander land willen gaan studeren. Het afgelopen collegejaar is er nogal wat te doen geweest om het Erasmus-programma: door een wijziging van verdeling van de toegekende beursen over een collegejaar dreigden er veel studenten hun in feite al toegekende beurs te verliezen, wat in totaal zou neerkomen op €44.000. Op verzoek van de Universiteitsraad heeft het College van Bestuur deze tegenvaller overgenomen, waardoor deze studenten alsnog weg konden. De Trajectumbeurs was een beursprogramma vanuit de UU, maar is met ingang van 2010 afgeschaft met een bezuinigingsronde. Hij was bedoeld voor studenten die buiten Europa wilden reizen of niet in aanmerking kwamen voor een Erasmus beurs: ofwel omdat zij al met Erasmus naar het buitenland waren geweest, ofwel omdat zij niet aan de Erasmus voorwaarden voldeden. 1.5. Onderzoek naar internationalisering Internationalisering beschouwen we in dit onderzoek als studenten van de Universiteit Utrecht die naar het buitenland gaan om te studeren. Het gaat dus om een eenrichtingsbeweging – zij het met een beweging terug naar huis. Zoals eerder genoemd, zijn er veel onderzoeken over studenten die naar Nederland komen, maar bestaan er weinig onderzoeken of zelfs maar cijfers over studenten die in Nederland een opleiding doen en in het kader daarvan naar het buitenland gaan. In het academisch jaar 2008-2009 heeft de Universiteitsraad een onderzoek gedaan naar internationalisering tijdens de bachelorfase, en daarbij gesproken met Facultaire internationaliseringmedewerkers, Studentassessoren, studieverenigingen en Femke van der Geest en Leon van de Zande. In dit onderzoek werd niet direct de mening van de student gevraagd, maar van mensen die zich met internationalisering bezighouden. Thema’s in dit onderzoek waren studievertraging, informatievoorziening en de rol van studieverenigingen. Deze thema’s zijn voor dit onderzoek ook zeker van belang, en om een waardevolle aanvulling te kunnen vormen op dit eerdere ‘interne’ onderzoek, hebben wij deze thema’s meegenomen in onze enquête.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 7
Met dit onderzoek willen wij vooral in kaart brengen wat dé reden is waarom een student niet naar het buitenland wil voor zijn studie. Wat zijn de zogeheten push- en pullfactoren? Zijn dit factoren waar de UU invloed op kan uitoefenen of juist niet? Krijgt de student wel de ruimte in het studieprogramma om weg te kunnen? Wat is de mening van de student over internationalisering en wat zou de student graag veranderd willen zien, zodat hij of zij eerder naar het buitenland gaat? In het volgende hoofdstuk zal de onderzoeksopzet worden behandeld. Dit hoofdstuk zet uiteen wat de precieze vraagstelling is, wat de steekproef is en hoe het onderzoeksproces eruit ziet. In hoofdstuk drie worden de resultaten uitvoerig en per deelvraag behandeld. Vervolgens wordt in hoofdstuk vier een discussie weergegeven, waarna we in hoofdstuk vijf aanbevelingen doen aan de Universiteit Utrecht om de internationale mobiliteit onder de studenten te bevorderen.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 8
2. Onderzoeksopzet 2.1. Vraagstelling De Universiteit Utrecht heeft zichzelf als strategisch doel gesteld meer studenten buitenlandse ervaring te willen bieden. Ze willen de student dus in de gelegenheid stellen om van de mogelijkheid gebruik te maken in het buitenland te gaan studeren. International Office wil de student begeleiden, informeren en enthousiastmeren gedurende dit proces. Desondanks lijkt het erop dat de student alsnog niet naar het buitenland wil. Klopt dit? Wat zijn de redenen? Heeft de student geen interesse? Of spelen andere factoren een rol? Om dit gegeven te onderzoeken, hebben we de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: “Welke factoren spelen een rol in de overweging van de student om wel of niet in het buitenland te gaan studeren?” Deze onderzoeksvraag willen we beantwoorden aan de hand van de volgende drie deelvragen: 1. Heeft de student interesse om een periode in het buitenland te studeren en wat en wanneer zou hij of zij willen studeren? 2. Tegen welke barrières lopen de studenten aan? 3. Wat kan de Universiteit Utrecht doen om internationale mobiliteit onder haar studenten te bevorderen? 2.2. Opstellen van de enquête Om de onderzoeksvraag te kunnen onderzoeken, hebben we de keuze gemaakt voor een enquête. Met deze vorm kunnen we een grote groep studenten bereiken en kunnen we antwoorden van meerdere respondenten met elkaar vergelijken: de respondenten moeten immers allen uit dezelfde antwoorden kiezen. De enquête bestaat uit 31 vragen, waarvan de meeste stellingen en vragen zijn met antwoordmogelijkheden, die de student aan kan kruisen (bijlage 3: enquête onderzoek Internationalisering). De stellingen hebben allen een vijfpunts-schaal. Respondenten willen meestal niet de meest extreme en buitenste antwoorden invullen. Een driepuntsschaal zou daarom een vertekend beeld kunnen geven. Een zevenpunts-schaal zou echter te ingewikkeld kunnen zijn, omdat de respondent geen betekenis aan de punten kan toekennen. De enquête begint met een inleiding, waarin wordt beschreven wat Stichting OER doet, wat kort de bedoeling van het onderzoek ‘internationalisering’ is en welke rol de mening van de student heeft in het beleid. Na de korte inleiding begint de enquête met de vraag naar enkele demografische gegevens: het geslacht, leeftijd, studie, faculteit en jaar van de opleiding. Vervolgens worden enkele vragen gesteld die ingaan op de eerste deelvraag. De eerste vraag is: heeft de student überhaupt interesse om naar het buitenland te gaan? Als de student geen interesse heeft, is dit de grootste barrière waarom de student niet gaat studeren in het buitenland. De student die geen interesse heeft, hoeft vervolgens niet in te vullen of hij of zij al in het buitenland is geweest. De vraag wat de student wanneer in zijn studieprogramma van plan is te gaan studeren is voor deze groep studenten ook niet relevant. Hij mag dan door naar vraag 7.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 9
Vanaf vraag 7 tot en met vraag 30 wordt ingegaan op de tweede deelvraag. Iedere vraag bevraagt een factor om wel of niet te gaan studeren in het buitenland. Sommige vragen bevragen of die factor invloed heeft en andere vragen bevragen welke invloed die factor heeft. Vraag 30 geeft als het ware een samenvatting van alle factoren; de student moet iedere factor een rapportcijfer geven. Op deze manier kunnen alle factoren goed met elkaar worden vergeleken en het geeft snel een duidelijk overzicht welke factoren wel een rol spelen in de overweging en welke niet. En vooral hoe groot de rol is die de factor speelt in de overweging om wel of niet naar het buitenland te gaan. Vraag 31 beantwoordt de derde deelvraag. De vraag peilt de mening van de student ten opzichte van de rol die de Universiteit Utrecht zou kunnen aannemen om de internationale mobiliteit te bevorderen. De enquête geeft de student geen antwoordmogelijkheden op deze vraag, zodat de student ongeremd zijn of haar mening kan geven op deze vraag. Na het opstellen van de concept enquête hebben we de enquête laten pretesten onder de Raad van Advies van Stichting OER en Felipe Salvé. Zij hebben veel ervaring met het afnemen van enquêtes, waardoor zij waardevolle opmerkingen en aanmerkingen konden geven. Na het verwerken van hun commentaar hebben we de enquête eind november 2009 definitief vastgesteld. 2.3. Verdeling respondenten Nadat we de onderzoeksvraag en deelvragen hadden geformuleerd, hebben we nagedacht over de steekproef. De respondenten moeten een zo representatief mogelijk beeld geven van de studenten van de Universiteit Utrecht. Onder deze respondenten vallen bachelorstudenten: tweedejaars, derdejaars en hogere jaars en masterstudenten. We nemen de eerstejaars bachelorstudenten niet mee in het onderzoek, omdat we aannemen dat de meeste van hen zich nog niet verdiept zullen hebben in de mogelijkheid om in het buitenland te gaan studeren. Daarnaast hebben we de keuze gemaakt niet alle faculteiten in ons onderzoek mee te nemen. We nemen vijf faculteiten mee in het onderzoek: Geesteswetenschappen, Geowetenschappen, Bètawetenschappen, Sociale wetenschappen en Recht, Economie Bestuur en Organisatie. De faculteiten Diergeneeskunde en Geneeskunde/Universitair Medisch Centrum hebben we buiten beschouwing gelaten. De reden voor deze keuze is dat deze studenten een ander soort onderwijsprogramma volgen, waardoor studeren in het buitenland moeilijk te realiseren is. Ook University College en de Roosevelt Academy hebben we niet meegenomen in ons onderzoek, omdat de studenten vaak al van internationale afkomst zijn. We willen slechts de uitstroom van de Utrechtse student bestuderen en niet de instroom van de internationale student. Van de vijf geselecteerde faculteiten hebben we het totaal aantal studenten per faculteit achterhaald via de website van de Universiteit Utrecht. Op subpagina’s van de faculteiten zelf stond het aantal studenten van de faculteit genoemd. De aantallen studenten van de vijf faculteiten hebben we vervolgens bij elkaar opgeteld. Dit totaal is 100%. Om na te gaan hoeveel ingevulde enquêtes we per faculteit zouden moeten krijgen als we in totaal 700 respondenten zouden willen voor dit onderzoek, hebben we eerst het aantal procenten berekend. Zo berekenden we voor faculteit Geesteswetenschappen: 100 x 6.768/ 24.899= 27%. Op deze manier hebben we ook de procenten van de andere vier faculteiten berekend. Deze aantallen zijn terug te vinden in tabel 1. Daarna hebben we berekend hoeveel studenten we per faculteit nodig zouden moeten hebben om een
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 10
goede verdeling te krijgen. Voor de faculteit Geesteswetenschappen is dit: 27% x 700= 189.
Geesteswetenschappen Geowetenschappen Bètawetenschappen Sociale wetenschappen Recht, Economie en B&O Totaal
Totaal aantal studenten per Procenten faculteit 6768 27% 2378 10% 4602 18% 5500 22% 5651 23% 24899 100%
Aantal respondenten/ ingevulde enquêtes 189 70 126 154 161 700
Tabel 1. Verdeling aantal studenten per faculteit
Op de website van de Universiteit Utrecht konden we ook de verhouding tussen bachelorstudenten versus masterstudenten terugvinden van de faculteiten Geesteswetenschappen, Bètawetenschappen en Sociale Wetenschappen. Deze verhouding wordt in tabel 2 weergegeven. Deze verhoudingen zijn omgerekend naar procenten. Zo berekenden we bij faculteit Geesteswetenschappen: 100 x 1510 (masterstudenten Geesteswetenschappen)/ 6768 (totaal aantal studenten faculteit Geesteswetenschappen) = 22% van de studenten van deze faculteit is masterstudent. Om op basis van deze verhouding een norm te kunnen maken hebben we de procenten masterstudent bij elkaar opgeteld en gedeeld door de drie faculteiten: 22% + 33% + 25%/ 3= 26,67%. De masters van de bètafaculteit duren gemiddeld langer, waardoor we de keuze hebben gemaakt 26,67% af te ronden op 25%. Dit betekent dat ¾ bachelorstudent is en ¼ masterstudent is van het totaal aantal studenten dat aan de Universiteit Utrecht studeert. Dit zou erop neer komen dat we voor de faculteit Geesteswetenschappen 189 x 0,75 = 142 bachelorstudenten en 189 x 0,25= 47 masterstudenten nodig zouden moeten hebben om aan de verdeling van 700 respondenten/ingevulde enquêtes te kunnen voldoen.
Geesteswetenschappen Bètawetenschappen Sociale wetenschappen
BA studenten 5258 3040 4243
MA studenten 1510 1526 1408
% BA student 78% 67% 75%
% MA student 22% 33% 25%
Tabel 2. Verhouding bachelorstudenten en masterstudenten per faculteit volgens de website van de UU
We willen echter, zoals we al eerder aangaven, de eerstejaars bachelorstudenten buiten beschouwing laten. Doordat we deze studenten niet meenemen in ons onderzoek ontstaat er een andere verdeling van het aantal bachelorstudenten en masterstudenten. Als je er grofweg vanuit zou gaan dat je 25% eerstejaars bachelorstudenten hebt, wordt de nieuwe verhouding voor de drie groepen – tweedejaars bachelorstudent, derdejaars bachelorstudent en masterstudent – ieder 33%. Deze verhouding is niet geheel reëel, waardoor we ervoor hebben gekozen te streven naar 67-75% tweedejaars- en derdejaars bachelorstudenten en 25-33% masterstudenten. Deze verdeling is terug te vinden in tabel 3.
Geesteswetenschappen Geowetenschappen Bètawetenschappen Sociale wetenschappen Recht, Economie en B&O Totaal
Aantal respondenten/ ingevulde enquêtes 189 70 126 154 161 700
BA studenten
MA studenten
124-142 47-52 84-95 103-115 111-121 469-525
47-62 18-23 31-42 39-51 40-53 175-231
Tabel 3. Gewenste verhouding bachelorstudenten en masterstudenten per faculteit van de UU
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 11
2.4. Indeling van colleges en proces enquêteren Na het bepalen van de verhouding bachelorstudent versus masterstudent per faculteit hebben we het onderwijssysteem Osiris geraadpleegd om de colleges te kunnen indelen. Per faculteit hebben we meerdere cursussen van bacheloropleidingen en van masteropleidingen geselecteerd. De contactpersonen of docenten van deze cursussen hebben we een e-mail gestuurd met de vraag of we tijdens het college van zijn of haar cursus zouden mogen enquêteren. Ook vroegen we de contactpersoon of docent wanneer we langs konden komen en in welke collegezaal we hem of haar met de studenten konden aantreffen. Bij faculteit Bètawetenschappen en de opleiding economie bleef de respons vrijwel helemaal uit. We hebben daarom contact gezocht met de studieverenigingen. De studieverenigingen van de Bètafaculteit hebben ons goed meegeholpen, waardoor we ons streven hebben gehaald en zelfs nog meer ingevulde enquêtes hebben teruggekregen dan waar we naar streefden. Ook bij de faculteiten Sociale wetenschappen en Geowetenschappen kregen we meer ingevulde enquêtes terug dan waar we naar streefden. De respons bij de studie economie bleef daarentegen uit, zodat we ons streven bij de faculteit REBO niet hebben gehaald, zoals blijkt uit tabel 4. Aantal gewenste respondenten/ ingevulde enquêtes Geesteswetenschappen Geowetenschappen Bètawetenschappen Sociale wetenschappen Recht, Economie en B&O Totaal
189 70 126 154 161 700
Aantal gerealiseerde respondenten/ingevulde enquêtes 190 90 148 171 135 734
Tabel 4. Vergelijking gewenste aantal respondenten en gerealiseerde aantal respondenten per faculteit
2.5 Demografische gegevens respondenten De 734 Utrechtse studenten, van wie 225 man en 509 vrouw, waren afkomstig van 56 verschillende bachelor- en masteropleidingen (tabel 5). De respondenten hadden een gemiddelde leeftijd van 21,7 jaar. De studenten hebben niet alle vragen ingevuld, waardoor het aantal (N) per vraag kan verschillen. Als een student een vraag niet had ingevuld, werd in het SPSS-programma voor de missende waarde 999 ingevuld.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 12
Bacheloropleiding Liberal Arts- & Sciences Geschiedenis Theater- Film- en Televisiewetenschap Taal- en Cultuurstudies Communicatie- en Informatiewetenschappen Cognitieve Kunstmatige Intelligentie Duitse Taal en Cultuur Spaanse Taal en Cultuur Italiaanse Taal en Cultuur Nederlandse Taal en Cultuur Engelse Taal en Cultuur Franse Taal en Cultuur Taalwetenschap Algemene Sociale Wetenschappen Sociologie Pedagogiek Culturele antropologie Psychologie Biologie Farmacie Scheikunde Informatiekunde Natuurkunde Wiskunde Natuur- en sterrenkunde Bestuurs- en organisatiewetenschap Rechtsgeleerdheid Milieu- en natuurwetenschappen Sociale Geografie en Planologie Aardwetenschappen Economie Informatica Kunstgeschiedenis Muziekwetenschap
Aantal respondenten 7 24 8 50 15 7 3 11 1 3 5 1 2 29 16 2 28 45 19 12 17 21 3 16 2 32 58 1 67 1 1 4 1 7
Masteropleiding American Studies Kunstbeleid- en Management Antieke Cultuur Communicatiestudies Algemene Sociale Wetenschappen Antropologie Natuurkunde Farmacie Scheikunde Astophysics Wiskunde Fiscaal Recht Communicatie, Beleid en Management Geo-communicatie Rechten Godgeleerdheid Biogeologie Aardwetenschappen Nieuwe Media en Digitale Cultuur
Aantal respondenten 14 15 1 1 3 34 2 45 5 2 2 10 14 22 20 8 5 11 17
Tabel 5: Verdeling studenten over bachelor- en masteropleidingen
3. Resultaten In dit hoofdstuk zullen we de onderzoeksresultaten bespreken. Aan de hand van de drie deelvragen zullen achtereenvolgens de volgende thema’s worden behandeld: interesse, plannen om naar het buitenland te gaan, barrières en de rol van de Universiteit Utrecht. 3.1. Interesse De Utrechtse student is verdeeld over vraag 2: ‘Heb je interesse om gedurende je studie een periode in het buitenland te studeren?’ Uit figuur 1 blijkt dat 59,2% van de studenten (N=731) geïnteresseerd is een periode in het buitenland te studeren, waarvan 136 mannen (van de totaal 224 mannen) en 297 vrouwen (van de totaal 507 vrouwen).
Figuur 1. Antwoorden vraag 2: ‘Heb je interesse om gedurende je studie een periode in het buitenland te studeren?’
Als we de interesse om een periode in het buitenland te studeren per faculteit bekijken, zien we in tabel 1 dat de studenten van faculteit Sociale wetenschappen net iets meer hebben aangegeven geen interesse (51,5%) te hebben dan wel interesse (48,5%). Bij de andere faculteiten hebben de studenten meer interesse dan geen interesse. Bij de faculteit Bètawetenschappen is dit verschil het grootst. 29,7% van de studenten van de faculteit Bètawetenschappen (N= 148) geeft aan geen interesse te hebben tegenover 70,3% van de studenten (N= 148) die wel interesse heeft om een periode in het buitenland te studeren. Interesse Nee Ja Totaal
Faculteit Geesteswetens. 77 (41,1%) 110 (58,9%) 187 (100%)
Faculteit Geowetens. 30 (33,3%) 60 (66,7%) 90 (100%)
Faculteit Betawetens. 44 (29,7%) 104 (70,3%) 148 (100%)
Faculteit Sociale wetens. 88 (51,5%) 83 (48,5%) 171 (100%)
Faculteit REBO 59 (43,7%) 76 (56,3%) 135 (100%)
Tabel 1. Antwoorden vraag 2 gecategoriseerd per faculteit
De studenten in de bachelorfase – tweedejaars en derdejaars studenten – hebben meer interesse om een periode in het buitenland te studeren dan de studenten in de masterfase. Zo geeft tabel 2 aan dat 62,3% van de bachelorstudenten (N=506) interesse heeft tegenover 52,4% van de masterstudenten (N=225).
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 14
Interesse
Bachelorfase
Masterfase
Nee
191 (37,7%)
107 (47,6%)
Ja
315 (62,3%)
118 (52,4%)
Totaal
506 (100%)
225 (100%)
Tabel 2. Antwoorden vraag 2 gecategoriseerd naar bachelor- of masterfase
3.2. Plannen om naar het buitenland te gaan De studenten, die geen interesse hebben om gedurende een periode in het buitenland te studeren, hebben vraag 3 tot en met 6 van de enquête overgeslagen. De resultaten in deze paragraaf 3.2. zijn daarom alleen gebaseerd op studenten die wel interesse hebben om gedurende hun studie een periode in het buitenland te studeren. 85,1% van de studenten (N= 415) die aangaven interesse te hebben, heeft nog niet eerder in het buitenland gestudeerd. Slechts 14,9% van de geïnteresseerde studenten (N= 415) geeft aan al wel te hebben gestudeerd in het buitenland. Dit zijn 10 mannen (van de 126 mannen) en 52 vrouwen (van de 289 die deze vraag hebben ingevuld). In vergelijking met de studenten uit het tweede en het derde bachelorjaar vormen de masterstudenten de grootste groep, die al eens in het buitenland heeft gestudeerd. Dit blijkt ook uit tabel 3.
Figuur 2. Antwoorden vraag 3: ‘Heb je al gestudeerd in het buitenland?’
Al gestudeerd in het buitenland
Tweede bachelorjaar (60-120 ECTS)
Derde bachelorjaar (120-180 ECTS)
Master
Totaal
Nee
121 (93,8%)
147 (86%)
85 (73,9%)
353 (85,1%)
Ja
8 (6,2%)
24 (14%)
30 (26,7%)
62 (14,9%)
Totaal
129 (100%)
171 (100%)
115 (100%)
415 (100%)
Tabel 3. Antwoorden vraag 3 gecategoriseerd per studiejaar
50% van de studenten (N= 414) zegt van plan te zijn (nog een keer) in het buitenland te gaan studeren, van wie 33% man en 67% vrouw is. 40% van de studenten (N= 414) zegt nog te twijfelen en 10% van de studenten (N= 414) is niet van plan in het buitenland te gaan studeren.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 15
Figuur 3. Antwoorden vraag 4: ‘Ben je van plan (nog een keer) in het buitenland te gaan studeren?’
Bij vraag 5 moesten de geïnteresseerde studenten aangeven wat ze zouden willen volgen in het buitenland. Meerdere antwoorden waren mogelijk. Tabel 4 laat zien dat de studenten vooral een cursus voor hun bachelor of voor hun master in het buitenland zouden willen volgen. Ook gaven de studenten ‘anders’ in het buitenland te willen volgen. Dit waren meestal stages. De geïnteresseerde studenten vinkten veel minder de antwoordmogelijkheid ‘ik zou een volledige bachelor willen volgen’ aan. Slechts 1,4% van de geïnteresseerde studenten (N=423) gaven dit aan. Daarnaast wil ook slechts een op de vijf studenten (N=423) een volledige master in het buitenland volgen. Een periode van een half jaar in het buitenland lijkt dus aantrekkelijker te zijn. Ik zou een cursus voor mijn bachelor willen volgen Ik zou een cursus voor mijn master willen volgen Ik zou een volledige bachelor willen volgen Ik zou een volledige master willen volgen Ik zou een summercours willen volgen Ik zou … (anders, namelijk)… willen volgen
Ja 176 (41,6%)
Nee 247 (58,4%)
184 (43,5%)
239 (56,5%)
6 (1,4%)
417 (98,6%)
76 (18,0%)
347 (82,0%)
88 (20,8%)
335 (79,2%)
102 (24,1%)
321 (75,9%)
Tabel 4. Antwoorden vraag 5: ‘Wat zou je willen volgen in het buitenland?’
Vraag 6 geeft inzicht wanneer de Utrechtse student het liefst tijdens zijn of haar studie naar het buitenland wil om te studeren. Tabel 5 geeft weer dat de meeste studenten aangeven tijdens hun master naar het buitenland te willen om te studeren. Van de 417 studenten, die vraag 6 beantwoordden, gaven 239 studenten (57,3%) aan tijdens hun master naar het buitenland te willen. Dit zijn vooral derdejaars bachelorstudenten en masterstudenten. Daarna volgen het derde bachelorjaar en het vierde bachelorjaar of hoger met beide 112 studenten (26,9%). De masterstudenten hebben dit antwoord vrijwel niet aangevinkt. Slechts 1 masterstudent (0,2%) gaf aan tijdens zijn of haar eerste bachelorjaar in het buitenland te studeren.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 16
Eerste bachelorjaar
Ja 1 (0,2%)
Nee 416 (99,2%)
Tweede bachelorjaar
11 (2,6%)
406 (97,4%)
Derde bachelorjaar
112 (26,9%)
305 (73,1%)
Vierde bachelorjaar of hoger
112 (26,9%)
305 (73,1%)
Master
239 (57,3%)
178 (42,7%)
Summercours
67 (16,1%)
350 (83,9%)
Tabel 5. Antwoorden vraag 6: ‘In welk jaar zou je naar het buitenland willen om te studeren?’
3.3. Barrières Vraag 7 tot en met 29 gaan over de mogelijke barrières waar de studenten tegenaan kunnen lopen als zij in het buitenland willen gaan studeren. Beide groepen studenten (geïnteresseerd versus niet-geïnteresseerd) zullen deze vragen weer beantwoorden en daarmee komt N weer op 734 studenten mits op alle vragen wordt beantwoord. 3.3.1. Studie Stelling 7 vraagt naar de mening van de Utrechtse student omtrent de ruimte binnen zijn studie om te studeren in het buitenland. Meer dan de helft van de studenten (52,1%) heeft op deze stelling ‘(helemaal) mee eens’ geantwoord en vindt dus dat zijn of haar studie voldoende ruimte biedt. 187 van de 729 studenten (25,7%) heeft geen mening. Dit is ook in grafiek 1 te zien. 69,4% van de respondenten die ook daadwerkelijk in het buitenland hebben gestudeerd, zijn het (helemaal) eens met de stelling.
Grafiek 1. Antwoorden stelling 7: ‘Mijn studie biedt mij voldoende ruimte om te kunnen studeren in het buitenland’; 1= helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens
Het merendeel van de studenten van de faculteiten Geesteswetenschappen (41,8%+15,9%=57,7%), Geowetenschappen (43,9%+29,3%=73,2%) en Bètawetenschappen (40,8%+13,7%=54,5%) is het eens met de stelling dat ze voldoende ruimte hebben binnen hun studie om in het buitenland te gaan studeren. Bij de faculteiten Sociale wetenschappen en REBO is de mening van de studenten meer verdeeld over deze vraag. Over het algemeen schetsen de uitkomsten van deze vraag het beeld dat de ruimte binnen de studie geen belemmering vormt om naar het buitenland te gaan om te studeren.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 17
Faculteit
Faculteit
Faculteit
Faculteit
Geesteswetens. Geowetens. Betawetens. Sociale wetens.
Faculteit REBO
Helemaal mee 4 (2,1%) oneens
1 (1,1%)
8 (5,4%)
10 (5,9%)
5 (3,7%)
Mee oneens
32 (16,9%)
9 (10,1%)
18 (12,2%)
37 (21,9%)
38 (28,2%)
Neutraal
44 (23,3%)
14 (15,7%)
41 (27,9%)
57 (33,8%)
31 (23,0%)
Mee eens
79 (41,8%)
39 (43,9%)
60 (40,8%)
42 (24,9%)
46 (24,1%)
Helemaal mee 30 (15,9%) eens
26 (29,2%)
20 (13,7%)
23 (13,5%)
15 (11,0%)
Totaal
89 (100%)
147 (100%) 169 (100%)
135 (100%)
189 (100%)
Tabel 6. Antwoorden stelling 7 gecategoriseerd per faculteit
Stelling 8 ‘Het snel willen afstuderen beïnvloedt mijn beslissing om naar het buitenland te gaan’ gaat na of deze factor de beslissing van de student beïnvloedt. 27,9% van de studenten (N= 731) geeft aan dat deze factor hun beslissing beïnvloedt. De scores op de andere antwoordmogelijkheden liggen dicht bij elkaar, zoals grafiek 2 laat zien. Deze factor beïnvloedt de beslissing dus in zekere zin.
Grafiek 2. Antwoorden stelling 8: ‘Het snel willen afstuderen beïnvloedt mijn beslissing om naar het buitenland te gaan’; 1= helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens
Een derde van de studenten (33,3%) geeft aan het eens te zijn met stelling 9: ‘Het regelwerk rondom studeren in het buitenland is van invloed op mijn beslissing’. Slechts 10,4% geeft aan het helemaal niet eens te zijn met de stelling. 46,8% van de studenten die niet in het buitenland heeft gestudeerd, zegt het helemaal eens te zijn met de stelling. Studenten die al wel in het buitenland hebben gestudeerd, zijn het minder eens met de stelling. 28,8% van deze groep studenten gaf aan het helemaal eens te zijn met de stelling. Het regelwerk wordt dus uiteindelijk als een minder grote barrière gezien.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 18
Grafiek 3. Antwoorden stelling 9: ‘Het regelwerk rondom studeren in het buitenland is van invloed op mijn beslissing’; 1= helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens
Als we kijken naar tabel 7, zien we dat er geen opvallende onderlinge verschillen zijn op deze stelling tussen de vijf faculteiten. De percentages liggen vrij dicht bij elkaar. Faculteit
Faculteit
Geesteswetens. Geowetens.
Faculteit
Faculteit
Faculteit
Betawetens.
Sociale wetens.
REBO
Helemaal mee 25 (13,2%) oneens
9 (10,0%)
13 (8,8%)
19 (11,2%)
10 (13,4%)
Mee oneens
29 (15,3%)
17 (18,9%)
29 (19,6%)
24 (14,2%)
27 (20,4%)
Neutraal
35 (18,5%)
15 (16,7%)
23 (15,5%)
36 (21,2%)
33 (24,5%)
Mee eens
61 (32,3%)
34 (37,8%)
55 (27,2%)
56 (32,9%)
42 (31,3%)
Helemaal mee 39 (20,7%) eens
15 (16,6%)
28 (18,9%)
35 (20,5%)
22 (16,4%)
Totaal
90 (100%)
148 (100%)
170 (100%)
134 (100%)
189 (100%)
Tabel 7. Antwoorden stelling 9 gecategoriseerd per faculteit
Bijna tweederde van de studenten (N=710) heeft geen mening over vraag 10: ‘Hoe beïnvloeden de toelatingseisen van buitenlandse universiteiten jouw beslissing te studeren in het buitenland?’ Daarnaast geeft grafiek 4 goed weer dat weinig studenten de uiterste antwoorden hebben aangekruist.
Grafiek 4. Antwoorden vraag 10: ‘Hoe beïnvloeden de toelatingseisen van buitenlandse universiteiten jouw beslissing te studeren in het buitenland?’; 1= negatief en 5= positief
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 19
3.3.2. Voorlichting Aan alle studenten werd gevraagd een oordeel te geven over de voorlichting, die de UU geeft over studeren in het buitenland. De studenten moesten aangeven wat ze van de promotie, de frequentie en de inhoud van de voorlichtingen vinden. De studenten zijn onderling erg verdeeld over de promotie en de frequentie. Desondanks neigen de studenten eerder naar het oordeel ‘slecht’ dan naar het oordeel ‘goed’, zoals de percentages in tabel 8 weergeven. Ook heeft ongeveer een derde van de studenten geen mening over de promotie (33,8%) en de frequentie (40,1%). Meer dan de helft van de studenten is neutraal over de inhoud van de voorlichting (54,3%). Dit komt doordat niet alle studenten een voorlichting van de UU hebben bijgewoond, waardoor ze geen mening kunnen hebben over de inhoud.
Grafiek 5a. Promotie
Grafiek 5b. Frequentie
Grafiek 5c. Inhoud
Antwoorden vraag 11: ‘Wat vind je van de voorlichting, die de UU geeft over studeren in het buitenland?’; 1= slecht en 5= goed
11a. Promotie
11b. Frequentie
11c. Inhoud
Slecht
85 (11,9%)
89 (12,7%)
51 (7,7%)
Enigszins slecht
195 (27,4%)
213 (30,3%)
101 (15,3%)
Neutraal
241 (33,8%)
282 (40,1%)
359 (54,3%)
Enigszins goed
158 (22,2%)
106 (15,1%)
128 (19,4%)
Goed
33 (4,6%)
13 (1,8%)
22 (3,3%)
Totaal
712 (100%)
703 (100%)
661 (100%)
Tabel 8. Antwoorden en percentages vraag 11 a, b en c
Vraag 12, 13 en 14 bevragen de studenten of ze al eens naar een bepaalde voorlichtingsbijeenkomst zijn geweest. 64% van de studenten (N=732) beantwoorden vraag 12 met een ‘nee’. Bijna een kwart van de studenten (23,8%) beantwoordden de vraag met een ‘ja’ en 12,2% van de studenten (N=732) gaf aan het wel van plan te zijn om naar een voorlichtingsbijeenkomst van International Office te gaan.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 20
Figuur 4. Antwoorden vraag 12: ‘Ben je zelf wel eens naar een voorlichtingsbijeenkomst geweest van International Office?’
Bij vraag 13 liggen de percentages van de antwoorden ‘ja’ en ‘nee’ dicht bij elkaar. 46% van de studenten (N=728) gaf aan wel eens naar een voorlichtingsbijeenkomst van zijn of haar faculteit geweest te zijn tegenover 45,8% van de studenten die aangaf niet naar een voorlichtingsbijeenkomst te zijn geweest. 8,2% van de studenten gaf aan wel van plan te zijn naar een voorlichtingsbijeenkomst van zijn of haar faculteit te gaan.
Figuur 5. Antwoorden vraag 13: ‘Ben je zelf wel eens naar een voorlichtingsbijeenkomst geweest van jouw faculteit?’
Tabel 9 laat zien dat de studenten van faculteit REBO (63,7%) het meest van alle studenten naar een voorlichting van de faculteit is geweest. De studenten van de faculteit Bètawetenschappen (33,1%) zijn het minst naar de voorlichtingsbijeenkomst van hun faculteit geweest. 13,1% van de bètawetenschappers is wel van plan om naar een voorlichting te gaan over studeren in het buitenland van zijn of haar faculteit. Faculteit
Faculteit
Faculteit
Faculteit
Faculteit
Geesteswetens.
Geowetens.
Betawetens. Sociale wetens.
REBO
Ja
85 (45,2%)
43 (47,8%)
48 (33,1%)
73 (42,9%)
86 (63,7%)
Nee
90 (47,9%)
39 (43,3%)
78 (53,8%)
83 (48,8%)
43 (31,9%)
Nee, maar dat ben ik wel van plan
13 (6,9%)
8 (8,9%)
19 (13,1%)
14 (8,3%)
6 (4,4%)
Totaal
188 (100%)
90 (100%)
145 (100%) 170 (100%)
135 (100%)
Tabel 9. Antwoorden vraag 13 gecategoriseerd per faculteit
Bijna negen op de tien studenten (88,9%) gaf aan niet naar een andere voorlichtingsbijeenkomst geweest te zijn dan die van International Office of van zijn of haar eigen faculteit. 9,6% van de studenten gaf aan wel naar een andere voorlichtingsbijeenkomst geweest te zijn. Slechts 1,5% van de studenten gaf aan wel van plan te zijn naar een andere voorlichtingsbijeenkomst te gaan.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 21
Figuur 6. Antwoorden vraag 14: ‘Ben je zelf wel eens naar een andere voorlichtingsbijeenkomst geweest dan die van International Office of jouw faculteit?’
Niet alleen de UU en faculteiten kunnen voorlichtingen over studeren in het buitenland aanbieden. Ook studieverenigingen kunnen deze voorlichtingen organiseren. We vroegen de studenten of de studievereniging van zijn of haar studie wel eens activiteiten heeft georganiseerd om de studenten te informeren over studeren in het buitenland. Een klein merendeel van de studenten (51,5%) gaf aan niet te weten of zijn of haar studievereniging activiteiten ter bevordering van het studeren in het buitenland organiseert. Ongeveer een kwart van de studenten (26,4%) gaf aan dat zijn of haar studievereniging wel activiteiten organiseert. In tabel 10 worden deze studieverenigingen weergeven. Niet iedere student die had aangekruist ‘ja’ had een studievereniging ingevuld. 150 van de 193 studenten hadden een studievereniging ingevuld. 22% van de studenten gaf aan dat zijn of haar studievereniging geen activiteiten organiseert om het studeren in het buitenland te bevorderen.
Figuur 7. Antwoorden vraag 15: ‘Organiseert de studievereniging van jouw studie wel eens activiteiten ter bevordering van het studeren in het buitenland?’
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 22
Studievereniging Djembé SGS Alcmeon Atlas PAP TSU Urios JSVU A-eskwadraat KNPSV UP UBV Proton Alias AKT EGEA VUGS Incognito Por supuesto Albion UHSK Perikles Totaal
Opleiding Culturele Antropologie Faculteitsvereniging Sociale wetenschappen Faculteitsvereniging Sociale wetenschappen Liberal Arts & Sciences Pedagogiek Theologie/Godgeleerdheid Rechtsgeleerdheid (Internationaal recht) Rechtsgeleerdheid Wiskunde, Informatica/kunde en Natuur- en Sterrenkunde Farmacie (landelijke vereniging) Farmacie Biologie Scheikunde Taal- en Cultuurstudies Theater- Film- en Televisiewetenschap Sociale Geografie en Planologie (Europese vereniging) Sociale Geografie en Planologie Cognitieve Kunstmatige Intelligentie Spaanse Taal en Cultuur Engelse Taal en Cultuur Geschiedenis Bestuurs- en Organisatiewetenschap
Aantal 4 5 1 4 2 3 1 7 2 9 7 1 6 6 1 6 41 2 2 2 12 25 150
Tabel 10. Studieverenigingen die activiteiten organiseren ter bevordering van het studeren in het buitenland
We vroegen de studenten of ze voorlichting geven over studeren in het buitenland als een taak zien voor hun studievereniging. Bijna een twee op de drie studenten (65,8%) geeft aan dat het een taak van zijn of haar studievereniging is om activiteiten aan te bieden die het studeren in het buitenland bevorderen. 75,4% van de studenten die al in het buitenland hebben gestudeerd, delen deze mening. Een derde van de studenten (34,2%) is het daar niet mee eens. Zij zien het aanbieden van activiteiten ter bevordering van studeren in het buitenland niet als een taak van de studievereniging.
Figuur 8. Antwoorden vraag 16: ‘Vind je het een taak van een studievereniging zich in te zetten voor internationalisering?’
3.3.3. Kosten We vroegen de student hoe de kosten van studeren in het buitenland zijn of haar keuze beïnvloedt. Als de student op deze vraag ‘negatief’ zou antwoorden, dan betekent dat dat de kosten hem of haar ervan zouden kunnen weerhouden om naar het buitenland te gaan. Als de student daarentegen ‘positief’ zou antwoorden, dan zouden de kosten hem er niet van weerhouden om naar het buitenland te gaan.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 23
Grafiek 6 laat zien dat meer dan de helft van de studenten een negatief antwoord heeft gegeven. 18,7% van de studenten gaf het antwoord ‘negatief’ en 34,8% van de studenten gaf het antwoord ‘redelijk negatief’. Dit betekent dat de studenten kosten zien als een factor die hen ervan kan weerhouden om naar het buitenland te gaan. Ook had 35% van de studenten geen oordeel.
Grafiek 6. Antwoorden vraag 17: ‘Hoe beïnvloeden de kosten van studeren in het buitenland jouw keuze?’
Sinds 2007 is het mogelijk je studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland om daar te studeren. We vroegen de student hoe het mee kunnen nemen van je studiefinanciering zijn of haar keuze beïnvloedt. Het merendeel van de studenten antwoordde op deze vraag ‘(redelijk) positief’. 34,6% van de studenten gaf als antwoord ‘redelijk positief’ en 29,3% van de studenten gaf als antwoord ‘positief’. Dit betekent dat meer dan de helft van de studenten het meenemen van studiefinanciering niet zien als een belemmering om naar het buitenland te gaan.
Grafiek 7. Antwoorden vraag 18: ‘Hoe beïnvloedt het mee kunnen nemen van je studiefinanciering van de IBgroep jouw keuze om te studeren in het buitenland?’
Mensen in je naaste omgeving kunnen een financiële bijdrage leveren, waardoor wellicht je mogelijkheden worden vergroot om in het buitenland te kunnen studeren. We vroegen de student of er mensen zijn die bereid zijn een financiële bijdrage te leveren als hij of zij in het buitenland gaat studeren. 44,4% van de studenten gaf aan dat er mensen in hun omgeving zijn die een financiële bijdrage zouden willen leveren. Bijna een kwart van de studenten (24,6%) gaf aan dat er niemand in hun omgeving is die een financiële bijdrage zou willen leveren. 30,6% van de
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 24
studenten gaf aan niet te weten of iemand in zijn of haar omgeving bereid is een financiële bijdrage te leveren.
Figuur 9. Antwoorden vraag 19: ‘Zijn er mensen in jouw omgeving bereid om een financiële bijdrage te leveren als je in het buitenland gaat studeren?’
3.3.4. Rol van de omgeving Mensen in de omgeving van de student kunnen invloed hebben op de keuze van de student om wel of niet in het buitenland te gaan studeren. We hebben de volgende personen geselecteerd, die mogelijk invloed zouden kunnen hebben op die keuze van de student: ouders (vraag 20a), broer(s)/zus(sen) (vraag 20b), andere familieleden (vraag 20c), vriend/vriendin (vraag 20d), vrienden (vraag 20e), studiegenoten (vraag 20f) en docenten (vraag 20g). Uit tabel 11 blijkt dat de vriend of vriendin (vraag 20d) van alle personen het meest als ‘negatief’ (6,2%) en als ‘enigszins negatief’ (18,8%) wordt aangekruist door de studenten. Daarmee zou het hebben van een vriend of vriendin voor slechts een kwart van de studenten een reden kunnen zijn zich ervan te weerhouden om naar het buitenland te gaan om te studeren. Een derde van de studenten (34,1%) heeft geen mening over de invloed van zijn of haar vriend/vriendin. 40,9% van de studenten (24,1%+16,8%=40,9%) zegt dat zijn of haar vriend/vriendin hem of haar er niet van zal weerhouden om naar het buitenland te gaan. Het merendeel van de studenten ziet zijn of haar ouders (33,1%+27,4%=60,5%), broer(s)/zus(sen) (27,7%+26,2%=53,9%), vrienden (35%+20,7%=55,7%) en studiegenoten (34,5%+20,4%=54,9%) niet als barrière. Deze mensen weerhouden de studenten er niet van om in het buitenland te gaan studeren. Ongeveer de helft van de studenten heeft geen mening over welke invloed familieleden (51,7%) en docenten (49,6%) hebben op hun keuze. Dit is ook te zien in grafiek 8b en 8g.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 25
Grafiek 8a. Ouders (20a)
Grafiek 8b. Broer(s)/zus(sen) (20b)
Grafiek 8c. Andere familieleden (20c) Grafiek 8d. Vriend/vriendin (20d)
Grafiek 8f. Studiegenoten (20f)
Grafiek 8e. Vrienden (20e)
Grafiek 8g. Docenten (20g)
Ouders
Broer(s)/ zus(sen)
Overige familie
Vriend/ vriendin
Vrienden
Studiegenoten Docenten
Negatief
23 (3,3%)
12 (1,9%)
16 (2,6%)
37 (6,2%)
12 (1,8%)
13 (2%)
20 (3,1%)
Redelijk negatief
49 (7,1%)
32 (5%)
31 (4,9%)
113 (18,8%)
53 (7,8%)
33 (5%)
32 (5%)
Neutraal
201 (29,1%)
252 (39,3%)
324 (51,7%) 205 (34,1%)
237 (34,8%)
254 (38,1%)
319 (49,6%)
Redelijk positief
229 (33,1%)
178 (27,7%)
145 (23,1%) 145 (24,1%)
239 (35%)
230 (34,5%)
164 (25,5%)
Positief
189 (27,4%)
168 (26,2%)
111 (17,7%) 101 (16,8%)
141 (20,7%)
136 (20,4%)
108 (16,8%)
Totaal
691 (100%)
642 (100%)
627 (100%)
682 (100%)
666 (100%)
643 (100%)
601 (100%)
Tabel 11. Antwoorden vraag 20: ‘Hoe beïnvloeden de onderstaande personen jouw keuze om in het buitenland te gaan studeren?’
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 26
Niet alleen mensen in de omgeving van de student zouden de student ervan kunnen weerhouden niet naar het buitenland te gaan om daar te studeren. Ook het alleen gaan zou voor de student een barrière kunnen zijn. Uit tabel 12 blijkt dat voor meer dan een kwart van de studenten (8,6%+20%=28,6%) het alleen gaan een barrière vormt. Voor 9,8% van de studenten die in het buitenland hebben gestudeerd, vormde deze factor een barrière. Een derde van de studenten (33,4%) heeft geen mening over de invloed die het alleen gaan zou kunnen hebben op zijn of haar keuze. 38% van de studenten (23,5%+14,5%) geeft aan dat het alleen gaan hem of haar er niet van weerhoudt om in het buitenland te gaan studeren. Antwoord
Frequentie (procenten)
Negatief
62 (8,6%)
Redelijk negatief
145 (20%)
Neutraal
242 (33,4%)
Redelijk positief
170 (23,5%)
Positief
105 (14,5%)
Totaal
724 (100%)
Tabel 12. Antwoord op vraag 21: ‘Hoe beïnvloedt het alleen gaan jouw keuze om te studeren in het buitenland?’
3.3.5. Externe factoren In het buitenland worden de vakken in een andere taal gegeven dan de studenten meestal gewend zijn. We vroegen de student of zijn of haar kennis van vreemde talen voldoende is om vakken in een andere taal te kunnen volgen. We kozen bewust voor de formulering ‘kennis van vreemde talen’, omdat niet alle studenten vakken in het Engels zullen volgen. Meer dan de helft van de studenten (36,3%+22,4=58,7%) gaf aan het (helemaal) eens te zijn met de stelling. Voor deze studenten zou een vreemde taal dus geen barrière hoeven vormen om in het buitenland te gaan studeren. Frequentie (procenten) Helemaal mee oneens
31 (4,3%)
Mee oneens
130 (17,9%)
Neutraal
139 (19,1%)
Mee eens
264 (36,3%)
Helemaal mee eens
163 (22,4%)
Totaal
727(100%)
Tabel 13. Antwoord op stelling 22: ‘Mijn kennis van vreemde talen is voldoende om vakken in een andere taal te kunnen volgen’
We vroegen ons niet alleen af of de talenkennis van de student voldoende is om vakken in een andere taal te kunnen volgen, maar ook hoe deze talenkennis zijn of haar beslissing beïnvloedt. Uit de grafiek 9 blijkt dat 46,6% van de studenten (redelijk) positief was. Dit betekent dat de talenkennis geen barrière vormt voor een grote groep om te gaan studeren in het buitenland.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 27
Grafiek 9. Antwoord op vraag 23: ‘Hoe beïnvloedt jouw talenkennis jouw beslissing om te studeren in het buitenland?’; 1= negatief en 5= positief
Als een student in het buitenland gaat studeren, komt deze niet alleen in aanraking met een andere taal, maar ook met een andere cultuur. We vroegen ons af hoe de aanraking met een andere cultuur de keuze om te studeren in het buitenland beïnvloedt. 82,8% van de studenten (34,3%+48,5%=82,8%) gaf ‘(redelijk) positief’ als antwoord. Dit betekent dat de student positief tegen de aanraking met andere culturen staat en dat dit geen barrière vormt om te studeren in het buitenland.
Grafiek 10. Antwoord op vraag 24: ‘Hoe beïnvloedt de aanraking met andere culturen jouw keuze om te studeren in het buitenland?’; 1= negatief en 5= positief
Van de studenten van faculteit Geesteswetenschappen zou je verwachten vanwege hun studieachtergrond erg positief tegenover een aanraking met een cultuur zullen staan. Uit tabel 14 blijkt dat dit ook het geval is. De studenten faculteit Geesteswetenschappen hebben ten opzichte van de studenten van de faculteiten vaker het antwoord ‘positief’ gegeven.
dat zij andere van de andere
Faculteit
Faculteit
Faculteit
Faculteit
Faculteit
Geesteswetens.
Geowetens.
Betawetens.
Sociale wetens.
REBO
Negatief
3 (1,6%)
0 (0%)
4 (2,7%)
1 (0,6%)
0 (0%)
Redelijk negatief
2 (1,1%)
0 (0%)
1 (0,7%)
5 (3%)
6 (4,5%)
Neutraal
17 (9,1%)
17 (18,9%)
26 (17,6%)
23 (13,7%)
20 (15%)
Redelijk positief
57 (30,5%)
33 (36,7%)
60 (40,5%)
54 (32,1%)
45 (33,8%)
Positief
108 (57,7%)
40 (44,4%)
57 (38,5%)
85 (50,6%)
62 (46,7%)
Totaal
187 (100%)
90 (100%)
148 (100%)
168 (100%)
133 (100%)
Tabel 14. Antwoorden vraag 24 gecategoriseerd per faculteit
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 28
Als je in het buitenland gaat studeren, betekent dit dat je ook een verblijfplaats moet regelen. We legden de student de volgende stelling voor: het vinden van een kamer aldaar beïnvloedt mijn keuze. Een derde van de studenten (33,5%) had geen mening over deze stelling. 37% van de studenten was het (helemaal) eens met de stelling en 29,5% van de studenten was het (helemaal) oneens met de stelling. De meningen van de studenten waren dus verdeeld over deze stelling.
Grafiek 11. Antwoord op stelling 25: ‘Het vinden van een kamer aldaar beïnvloedt mijn keuze’ ;1= helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens
In het buitenland moet je zorgen voor een verblijf, maar in Nederland moeten sommige studenten een kamer achterlaten. We vroegen ons af of de mogelijkheid tot onderhuren van een kamer de keuze van de student zou beïnvloeden. Niet alle respondenten hebben een kamer. Als de student niet op kamers woont, mocht hij of zij de stelling open laten. Van de 734 respondenten hebben 172 studenten de vraag niet ingevuld. 41,6% van de studenten gaven als antwoord op deze stelling ‘(helemaal) mee eens’. Daar tegenover stond dat 29,4% van de studenten het antwoord ‘(helemaal) mee oneens’ gaf. Dit betekent dat het onderhuren van de huidige kamer een mogelijke barrière zou kunnen vormen.
Grafiek 12. Antwoord op stelling 26: ‘De mogelijkheid tot onderhuren van mijn kamer in Nederland beïnvloedt mijn keuze.’ ; 1= helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 29
3.3.6. Toekomstperspectieven Er wordt vaak gezegd dat studeren in het buitenland een dikke plus betekent voor je CV. Zijn de studenten het hier mee eens? We legden de studenten de volgende stelling voor: ‘Studeren in het buitenland is van toegevoegde waarde voor mijn CV’. Uit grafiek 13 blijkt dat de studenten het er mee eens zijn. 83,7% van de studenten gaf als antwoord op de stelling ‘(helemaal) mee eens’. Slechts 5,8% van de studenten gaf het tegenovergestelde antwoord: ‘(helemaal) mee oneens’.
Grafiek 13. Antwoord op stelling 27: ‘Studeren in het buitenland is van toegevoegde waarde voor mijn CV.’ ; 1= helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens
Studeren in het buitenland heeft niet alleen een toegevoegde waarde voor je CV. Het zou je ook kunnen helpen een internationaal netwerk op te bouwen. Bijna de helft van de studenten (27%+20,6%=47,6%) staat positief tegenover het opbouwen van een internationaal netwerk. Meer dan een derde van de studenten (35%) heeft geen mening over deze vraag.
Grafiek 14. Antwoord op vraag 28: ‘Welke rol speelt het opbouwen van een internationaal netwerk bij jouw keuze om te studeren in het buitenland?’ ; 1= negatief en 5= positief
Een mogelijke reden om in het buitenland te gaan studeren is dat de student voor zijn of haar toekomstige baan in een internationale werkomgeving terecht wil komen. We legden de studenten deze stelling voor. Ook bij deze stelling had een derde van de studenten (36,5%) geen mening. 38,3% van de studenten gaf aan het (helemaal) eens te zijn met de stelling tegenover 25,2% van de studenten die aangaf het (helemaal) oneens te zijn.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 30
Grafiek 15. Antwoord op stelling 29: Voor mijn toekomstige baan wil ik in een internationale werkomgeving terecht komen’ ; 1= helemaal mee oneens en 5= helemaal mee eens
3.3.7. Doorslaggevende factoren In de voorgaande vragen van de enquête werd gevraagd of een bepaalde factor invloed heeft en/of welke invloed een factor heeft op de beslissing wel of niet in het buitenland te studeren. Maar welke factoren zijn factoren die een doorslaggevende rol spelen in de keuze van de student om naar het buitenland te gaan? We vroegen de student daarom iedere factor een rapportcijfer te geven. Het gemiddelde rapportcijfer van iedere factor wordt in tabel 14 weergegeven. Vervolgens heeft iedere factor een plaats gekregen in de top ‘doorslaggevende factoren’, waarin de factor met positie 1 de meest doorslaggevende factor is en de factor met positie 12 de minst doorslaggevende factor. Uit tabel 14 blijkt dat de factor ‘aanraking met andere culturen’ de meest doorslaggevende factor is om te gaan studeren in het buitenland. Daarna volgt de factor ‘kosten’, die doorslaggevend is om niet te gaan. De factor ‘betrokkenen van de UU’ vormt de factor die het minst doorslaggevend is om te gaan studeren in het buitenland. Factor
Gemiddeld rapportcijfer
Snel willen afstuderen Toelatingseisen buitenlandse universiteiten Regelwerk Kosten Betrokkenen van de UU Personen uit je naaste omgeving Alleen gaan Talenkennis Aanraking met andere culturen Huisvesting buitenland Toegevoegde waarde CV Opbouwen internationaal netwerk
5,56 5,18 6,20 6,60 4,63 6,48 5,15 5,74 6,82 5,60 6,44 5,61
Van meest doorslaggevend (1) naar minst doorslaggevend (12) 9 10 5 2 12 3 11 6 1 8 4 7
Tabel 14. Rapportcijfers vraag 30 ‘In hoeverre spelen de onderstaande factoren een doorslaggevende rol in jouw keuze om naar het buitenland te gaan?’; 1= geen rol en 10= een hele grote rol
3.4. Rol Universiteit Utrecht Met vraag 31 vroegen we de student suggesties te geven wat de Universiteit Utrecht zou kunnen doen aan de internationale mobiliteit van haar studenten. Niet alle studenten gaven suggesties. 359 van de 734 studenten gaf een suggestie of suggesties (tabel 15). Uit de tabel blijkt dat bijna een derde van de studenten (111 van de 359) vindt dat de UU meer voorlichting zou moeten geven. De voorlichting moet beter, frequenter en duidelijker. Ook gaven sommige studenten aan dat de voorlichtingen meer gericht
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 31
moeten zijn op een bepaald land of continent. De suggestie ‘meer voorlichting’ werd verre weg het meest geantwoord door de studenten. De tabel laat zien dat de andere suggesties veel minder vaak voor kwamen. Deze suggesties werden door nog geen 10% van de studenten gegeven. Suggesties van de studenten Voorlichting (beter, frequenter, duidelijker) Ondersteuning bij beurzen en meer beurzen Hulp met regelwerk Meer onder de aandacht brengen (folders, flyers) Meer ruimte/tijd/flexibiliteit in studieprogramma Meer promotie voorlichting Meer partneruniversiteiten/contacten Financiële ondersteuning Meer begeleiding Meer uitwisselingsprojecten Meer toegankelijkheid Meer transparantie Meer plaatsen creëren in het buitenland Verminderen studievertraging Betere informatieverstrekking op de website Meer stageplaatsen Meer duidelijkheid over toelatingseisen Meer enthousiasme/stimulering Hulp met huisvestiging Positieve houding studieadviseur/docenten Informatieverstrekking vanaf jaar 1 Meer cursussen in het buitenland aanbieden Vereenvoudiging aanmelding Meer informatie summercourses
Aantal 111 33 27 27 23 22 22 21 21 16 15 14 14 12 11 11 10 9 8 5 4 4 4 2
Tabel 15. Suggesties van de studenten aan de UU om de internationale mobiliteit te bevorderen
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 32
4. Discussie Het doel van dit onderzoek was om na te gaan welke factoren een rol spelen in de overweging van de student om wel of niet (voor een periode) in het buitenland te gaan studeren. Om dit doel te bereiken werd het onderzoek verdeeld in drie onderdelen namelijk: de interesse om in het buitenland te studeren, de factoren die een barrière (kunnen) vormen voor studeren in het buitenland en de rol van Universiteit Utrecht om de mobiliteit onder de Utrechtse studenten te vergroten. 4.1. De interesse van de Utrechtse student Uit de resultaten blijkt dat bij alle faculteiten - behalve bij Sociale Wetenschappen - meer studenten zijn die wel geïnteresseerd zijn dan studenten die niet geïnteresseerd zijn. Echter, het verschil tussen de geïnteresseerden en niet geïnteresseerden is niet heel groot en kan ook als ongeveer gelijk worden beschouwd (respectievelijk 48,5% versus 51,5%). Opvallend is dat het percentage geïnteresseerden het grootst is bij faculteit Bètawetenschappen. Een mogelijke verklaring hiervoor is onduidelijk en zou nader onderzocht moeten worden. Ook blijkt uit de resultaten dat studenten in het tweede en derde bachelorjaar de meeste interesse hebben om in het buitenland te studeren. Een mogelijke verklaring voor het lage aantal masterstudenten (54,4%) dat interesse heeft, is dat bijna de helft van de masterstudenten (48,4%) al eerder in het buitenland gestudeerd heeft. Een andere mogelijke verklaring is dat masterstudenten al bijna klaar zijn met studeren en daarom niet naar het buitenland willen om te studeren. Ook zou weinig keuzeruimte tijdens een masteropleiding een rol kunnen spelen. De vakken binnen een master zijn vooral binnen eenjarige masters strak gepland. 4.2. Factoren die een barrière kunnen vormen Naast het eerste onderdeel interesse is onderzocht welke factoren een barrière zouden kunnen vormen voor studeren in het buitenland. De factoren die hiervoor zijn onderzocht zijn: de ruimte die het studieprogramma biedt, het snel willen afstuderen, het regelwerk betreffende studeren in het buitenland, de toelatingseisen van buitenlandse universiteiten, de voorlichting over studeren in het buitenland, de kosten, de rol van de omgeving, externe factoren (zoals taal en cultuur) en de toekomstperspectieven. De resultaten geven weer dat 52,1% van de studenten het er (helemaal) mee eens is dat hun huidige studie voldoende ruimte biedt om in het buitenland te studeren. Wel zijn de meningen bij de faculteiten Sociale Wetenschappen en REBO meer verdeeld. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het studieprogramma van een studie binnen de faculteit kan verschillen. Deze factor heeft waarschijnlijk geen belemmerende rol, want het merendeel vindt dat er voldoende ruimte wordt geboden binnen het huidige studieprogramma. Bij de factor ‘het snel willen afstuderen’ geeft 27,9% van de studenten aan dat het de beslissing om in het buitenland te studeren enigszins beïnvloedt. De resultaten van de andere antwoordmogelijkheden variëren tussen ongeveer 17-19%. Dit geeft aan dat het snel willen afstuderen een rol speelt het bij wel of niet willen studeren in het buitenland. Wat betreft de hoeveelheid regelwerk die gepaard gaat met het studeren in het buitenland, geven veel studenten (33,3%, n=730) aan dat het de beslissing om in het buitenland te studeren beïnvloedt. Echter, door de formulering van de vraag kan niet achterhaald worden hoe studenten beïnvloed worden. Logischerwijs zal een toename in de hoeveelheid papierwerk een negatief effect hebben op het willen studeren in het buitenland, maar dat kan niet met zekerheid worden gezegd. Volgens International Office van de Universiteit Utrecht hoort bij studeren in het buitenland nu eenmaal veel
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 33
regelwerk. Zij geven aan de student te kunnen begeleiden bij het regelwerk, maar dat ze het regelwerk op zich niet kunnen verminderen. “Een student leert juist veel van het regelen.” De meeste studenten (65%) hebben geen mening over de invloed van de toelatingseisen van buitenlandse universiteiten op hun beslissing in het buitenland te studeren. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat de studenten niet op de hoogte zijn van de toelatingseisen of er nog niet over hebben nagedacht. Een andere verklaring kan zijn dat de vraag onduidelijk geformuleerd was en de studenten daarom niet begrepen of het ging om hoge of lage toelatingeisen. Uit de resultaten is op te maken dat de studenten neigen naar een slecht oordeel wat betreft de promotie en frequentie van de gegeven voorlichting van de UU. Een groot aantal studenten (54,3%) is neutraal over de inhoud van de voorlichting. Dit komt mogelijk doordat zij de voorlichtingsmogelijkheden niet bijgewoond hebben en dus geen mening kunnen vormen hierover. Verder blijkt dat studenten eerder naar een bijeenkomst van hun eigen faculteit gaan (46%), dan naar een voorlichtingsbijeenkomst van International Office (23,8%). De reden hiervoor is waarschijnlijk dat de studenten eerder op de hoogte zijn van facultaire evenementen dan evenementen van International Office. Wel moet worden opgemerkt dat de vraag niet zorgvuldig was geformuleerd. Veel studenten (65,8%) vinden dat het verschaffen van deze informatie een taak van de studieverenigingen is. Desondanks weten veel studenten (51,5%) niet of zijn of haar studievereniging activiteiten ter bevordering van het studeren in het buitenland organiseert. 26,4 % van de studenten is wel op de hoogte en 22% van de studenten zegt dat er geen activiteiten worden georganiseerd door hun studievereniging. 53,5% van de studenten geeft aan dat de kosten voor het studeren in het buitenland een negatieve invloed hebben (35% had geen oordeel en de rest geeft een positieve invloed aan). Een discussiepunt bij deze vraag is dat er niet is aangegeven wat wordt bedoeld met een negatieve invloed en wat met een positieve invloed. Bij het verwerken van de resultaten is ervan uitgegaan dat een negatieve invloed betekent dat deze factor voor een belemmering zorgt om in het buitenland te studeren. De betekenis van een ‘negatieve invloed’ staat tevens in de inleiding van de enquête gedefinieerd. Er kunnen echter studenten zijn die het anders hebben geïnterpreteerd en deze inleiding niet hebben gelezen. De gebruikte interpretatie bij het verwerken van de resultaten wordt versterkt door het resultaat van vraag 18, het mee kunnen nemen van de studiefinanciering. Deze uitkomst laat zien dat de mogelijkheid om tijdens het studeren in het buitenland gebruik te maken van de Nederlandse studiefinanciering, en daarmee dus de kosten te onderdrukken, bij 63,9% van de geënquêteerden een (redelijk) positief effect heeft. De resultaten geven aan dat het merendeel van de studenten hun omgeving niet als een barrière ziet; zij worden niet door de mensen uit hun omgeving weerhouden om naar het buitenland te gaan. Als de invloed van bepaalde personen apart wordt bekeken, is te zien dat vriend/vriendin een hoger percentage heeft voor enigszins negatieve invloed in vergelijking met andere personen in hun omgeving. Het alleen gaan naar het buitenland vormt geen barrière. Slechts 28,6% van de studenten geeft aan dat alleen gaan een barrière voor hem of haar vormt. Bij het toetsen van de rol van externe factoren blijkt dat deze geen barrière vormen. Wel valt op dat er een hoger percentage is voor de positieve invloed van in aanraking komen met een ander cultuur bij studenten van de faculteit Geesteswetenschappen. 82,8% van de studenten gaf op deze vraag ‘(redelijk) positief’ als antwoord. 83,7% van de studenten geeft aan dat studeren in het buitenland een toegevoegde waarde heeft voor zijn/haar Curriculum Vitae.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 34
Om de invloed van de verschillende factoren met elkaar te vergelijken en na te gaan welke factoren het belangrijkst zijn voor de studenten bij de overweging om in het buitenland te studeren is vraag 30 opgesteld. Deze vraag had achteraf gezien weggelaten kunnen worden, omdat alle factoren al eerder naar voren zijn gekomen in de enquête en die resultaten onderling met elkaar vergeleken zouden kunnen worden. De resultaten van deze vraag geven in één oogopslag weer dat de factoren ‘betrokkenen aan de UU’, ‘het alleen gaan’ en ‘de toelatingseisen van buitenlandse universiteiten’ de drie minst doorslaggevende factoren zijn en de factoren ‘aanraking met andere culturen’, ‘kosten’ en ‘personen uit je naaste omgeving’ de drie meest doorslaggevende factoren zijn. Opvallend is dat de factor ‘personen uit je naaste omgeving’ op een schaal van 1 tot 10 bij deze vraag een redelijk grote rol speelt, terwijl dit bij de voorgaande vragen, over de invloed van de personen uit je omgeving, niet is gebleken. Het nadeel van deze vraag is dat de uitkomst alleen aangeeft in hoeverre deze doorslaggevend is, maar niet in welke zin. 4.3. Rol van de universiteit Met vraag 31 werd aan de student gevraagd suggesties te geven over wat de universiteit zou kunnen doen om de mobiliteit van de Utrechtse student te bevorderen. Opmerkelijk is dat een derde van de studenten (111 van de 359) ontevreden is over de kwaliteit en frequentie van de voorlichting. Andere suggesties die worden gedaan zijn hulp met het regelwerk, financiële ondersteuning en meer promotie van de voorlichtingsbijeenkomsten. Deze en andere suggesties werden minder vaak genoemd, maar dit betekent niet dat deze minder belangrijk zijn. Het feit dat de meeste studenten de voorlichting onvoldoende vindt, geeft aan dat ze waarschijnlijk ook slecht geïnformeerd zijn over studeren in het buitenland. Deze andere factoren zoals financiële ondersteuning, regelwerk enzovoorts zullen dan ook minder vaak genoemd worden aangezien de student bij onvoldoende voorlichting niet weet hoe het zit met deze factoren. 4.4. Beperkingen methode Het nadeel van onderzoek doen door middel van een enquête is dat de verkregen resultaten afhankelijk zijn van de interpretatie van degene die de enquête invult. Een enquête kan, als de vragen niet helder geformuleerd zijn, voor verschil in interpretatie zorgen tussen verschillende personen die de enquête invullen. Deze verschillende interpretaties kunnen zorgen voor verschillen in de resultaten. Een ander discussiepunt is dat enquêtes waarvan niet alle vragen zijn ingevuld ook meegenomen bij het verwerken van de resultaten. Dit zorgt ervoor dat de ‘n’ (het aantal studenten) niet bij alle vragen gelijk is. 4.5. Uitkomsten en vervolgonderzoek Tot nu toe waren gegevens bekend over de factoren die voor de student een rol spelen bij de overweging om in het buitenland te studeren en wat de invloed van deze factoren is. Door de nieuwe kennis, opgedaan uit dit onderzoek, is deze situatie veranderd. De resultaten van dit onderzoek geven aan welke factoren een belangrijke rol spelen bij de overweging om in het buitenland te gaan studeren en welke factoren in mindere mate een rol spelen. Eerder werd aangenomen dat kosten een belangrijke rol spelen bij deze overweging en met dit onderzoek wordt deze aanname bevestigd. Dit onderzoek geeft niet aan waarom sommige factoren zwaarder wegen ten opzichte van anderen bij het maken van de beslissing. Dit zou bij een vervolgonderzoek onderzocht kunnen worden, bijvoorbeeld door middel van kwalitatieve interviews. Verder
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 35
zou onderzocht kunnen worden hoe studenten terugkijken op deze factoren nadat ze naar het buitenland zijn geweest om te studeren; is hun mening over deze factoren veranderd?
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 36
5. Aanbevelingen Aan het eind van dit onderzoek willen wij ten slotte graag enkele aanbevelingen doen aan de Universiteit Utrecht, om de internationalisering van de Utrechtse student te helpen bevorderen. Door de aard van dit universiteitsbrede onderzoek gelden deze aanbevelingen universiteitsbreed, wij hebben helaas geen aanbevelingen per faculteit. In de top vijf van doorslaggevende factoren om wel of niet naar het buitenland te gaan, staan drie (positief gebleken) factoren: “Aanraking met andere culturen”, “Personen uit de naaste omgeving” en “Toegevoegde waarde CV” op respectievelijk de eerste, derde en vierde plaats. Dit geeft aan dat de student zeker de meerwaarde van een tijd in het buitenland inziet, en dat dit wellicht ook opweegt tegen de andere factoren. De overige factoren in de top vijf zijn de (negatief gebleken) factoren “Kosten” (2) en ”Regelwerk” (5). De kosten van het studeren in het buitenland zijn helaas door het afschaffen van de Trajectumbeurs alleen maar gestegen. Maar als de UU wil dat haar studenten voor een periode naar het buitenland kunnen gaan, zal zij moeten sturen op meer financiële hulp. Dit zou wellicht kunnen in de vorm van collegegeldrestitutie voor de periode dat de student geen college volgt in Utrecht. Ook zou dit kunnen in de vorm van hulp bij het vinden van andere beursprogramma’s. Inhoudelijk zou de voorlichting beter moeten, zegt 111 van de 359 respondenten die antwoord hebben gegeven op vraag 31: een aanzienlijk aantal. Hoe dit precies vorm zou moeten krijgen komt niet naar voren, maar enkele suggesties kunnen wij wel uit enkele overige antwoorden op vraag 31 halen. Vooral de vraag naar ‘meer’ komt daarbij naar voren: meer informatie over summercourses, meer transparantie, meer promotie voor de voorlichtingen, betere website, meer duidelijkheid over toelatingseisen, meer enthousiasme/stimulering. Mogelijk zouden er ook vaker e-mails over voorlichtingen gestuurd kunnen worden, of zou de voorlichting over buitenlandervaring onderdeel van de algemene voorlichtingsbijeenkomsten voor de bachelors moeten worden, zoals ook door enkele respondenten wordt geopperd. Volgens 84 van respondenten bij vraag 31 zou International Office ook meer moeten helpen bij het regelwerk van de studenten. International Office zou het regelwerk volgens hen moeten vergemakkelijken. Door het grote aantal respondenten die dit aangeeft zijn wij van mening dat hier niet aan voorbij gegaan kan worden.2 Mevrouw Maas en mevrouw Van der Geest geven aan dat dit regelwerk deel is van de ervaring, maar wij zijn van mening dat de zoektocht (soms) onnodig onoverzichtelijk en lang is. Wij delen echter tot op zekere hoogte wel de mening van International Office: het is goed voor je zelfstandigheid om zelf je zaken te regelen - bepaalde zaken kan International Office ook niet voor je regelen, zoals een visumaanvraag. Deze zelfstandigheid zal de student in het buitenland ook zeker tegenkomen. Daarom willen wij graag aanbevelen dat de student niet aan de hand moet worden genomen bij alle regelprocessen, maar dat hij of zij wel duidelijk voor ogen moet hebben wat er te regelen valt, en wellicht ook dat dat een leerproces is. Een basischecklist van zaken die een student moet regelen, welke al bij een eerste stap beschikbaar is – bij een bezoek aan de website van International Office – zou in onze ogen een goede vorm zijn.
2
Het aantal van 84 komt door het samenvoegen van de suggesties van studenten, zoals genoemd in tabel 15: “Meer transparantie” (14), “Hulp met regelwerk”(27), “Hulp met huisvesting” (8), “Vereenvoudiging aanmelding” (4), “Meer duidelijkheid over toelatingseisen” (10) en “Meer begeleiding” (21).
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 37
Een aanbeveling die wellicht buiten de directe invloed van International Office ligt, is gericht aan de studieverenigingen en opleidingscommissies. 68,5% van de respondenten heeft aangegeven dat zij vinden dat studieverenigingen meer activiteiten op het gebied van Internationalisering moeten organiseren. Bij verschillende studieverenigingen blijken er al activiteiten op het gebied van Internationalisering georganiseerd te zijn, maar dit zou bij meer verenigingen kunnen. Nu het onderzoek voltooid is zijn wij echter van mening dat dit wellicht eerder een taak zou kunnen zijn voor een opleidingscommissie (OC). OC’s hebben een bepaalde rol ten opzichte van de studenten van een bepaalde studie: zij hebben daarnaast de mogelijkheden, het netwerk en de kennis in huis om haar studenten op de hoogte te houden van de mogelijkheden van de studie. Ook is een OC het aangewezen orgaan om bijvoorbeeld meer profileringsruimte voor een bepaalde studie te bedingen: al dit soort opleidingsspecifieke behoeftes ofwel noodzaken kunnen door een OC aangepakt worden. Wij willen graag aanbevelen dat het International Office nadenkt over een voorlichtingsactiviteit die kant en klaar aan een OC gegeven kan worden, zodat zij de voorlichting vervolgens aan haar studenten geeft. Opleidingsspecifieke verschillen moeten dan aangepast worden in dit voorlichtingspakket, zodat de student de meest gerichte informatie ter beschikking gesteld krijgt. Tegen het eind van ons onderzoek is de website van International Office (www.uu.nl/internationaloffice) overgegaan in de nieuwe huisstijl en zo opgenomen in de nieuwe site. Er lijkt meer informatie op te staan, maar toch is het opmerkelijk dat de site van International Office alleen gericht is op buitenlandse studenten. Hierdoor moeten studenten van de UU via een omweg (Home UU > Informatie voor > Studenten > Onderwijs > Studeren in het buitenland) op een website komen met informatie: één website van International Office met twee delen voor de twee groepen studenten lijkt ons meer gewenst. Desondanks zien wij de overgang in de nieuwe UU-site en de daarmee gepaard gaande vernieuwing als een positieve ontwikkeling: de website is veel duidelijker.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 38
Referenties Cijfers website Nuffic, http://www.nuffic.nl/home/about-nuffic/finances-and-staff, bezocht op 2 mei 2010. De Verklaring van Bologna, 19 juni 1999. Gesprek met mevrouw Maas en mevrouw Van der Geest, Bestuursgebouw Universiteit Utrecht, 23 maart 2010. Het Communiqué van Leuven, 29 april 2009. Ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,rapport ‘Internationalisering in het onderwijs in Nederland’, Den Haag 2007. Universiteitsraad, Werkgroep Internationalisering, Nota ‘Studeren in het buitenland’, 9 maart 2009. Website International Office, www.uu.nl/internationaloffice, bezocht op 27 april.
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 39
Bijlagen 1. Enquête onderzoek Internationalisering
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 40
Bijlage 1: Enquête onderzoek Internationalisering
___________________________________________________________
Ieder jaar doet Stichting Onderwijs Evaluatie Rapport (OER) twee onderzoeken naar de kwaliteit van het onderwijs van de Universiteit Utrecht. Deze onderzoeken worden na afloop gepresenteerd en met aandacht ontvangen door de Universiteit. Dit onderzoek gaat over internationalisering. De Universiteit wil graag aan al haar studenten de mogelijkheid bieden om te studeren in het buitenland. Aan ons de taak om te onderzoeken welke factoren invloed kunnen hebben op de beslissing om wel of niet te gaan studeren in het buitenland. Een factor beïnvloedt je beslissing positief als de factor geen barrière voor je vormt om in het buitenland te gaan studeren en negatief als de factor wel een barrière vormt. Wij nemen jullie, de Utrechtse student, als uitgangspunt voor ons onderzoek. Het is een onderzoek onder alle studenten, dus zowel degenen die helemaal geen interesse in een studie in het buitenland hebben als studenten die al een keer naar het buitenland zijn geweest. Door deze enquête in jouw mening een rol mening te laten horen!
te te
vullen kun je van de mogelijkheid gebruik maken om laten spelen in het beleid. Het is dus belangrijk je
_____________________________________________________________________________
Algemeen Geslacht:
□ Man
□ Vrouw
Leeftijd:_______________________________________________________________________ Studie:________________________________________________________________________ Faculteit:______________________________________________________________________
1. In welk nominaal jaar (op basis van je ECTS) van je studie zit je?
□ Eerste bachelorjaar
□ Tweede bachelorjaar
□ Derde bachelorjaar
□ Master
2. Heb je interesse om gedurende je studie een periode in het buitenland te studeren?
□ Ja
□ Nee (Ga door naar vraag 7)
3. Heb je al gestudeerd in het buitenland?
□ Ja
□ Nee
4. Ben je van plan (nog een keer) in het buitenland te gaan studeren?
□ Ja
□ Nee
□ Ik twijfel
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 41
5. Wat zou je willen volgen in het buitenland? (Kruis aan wat van toepassing is; meerdere antwoorden zijn mogelijk)
□ Cursus(sen) voor mijn Bachelor □ Cursus(sen) voor mijn Master □ Een volledige Bachelor □ Een volledige Master □ Summercourses □ Anders, namelijk_______________________________________________________________ Studie 6. In welk jaar zou je eventueel naar het buitenland willen om te studeren?
□ Eerste bachelorjaar □ Tweede bachelorjaar □ Derde bachelorjaar □ Vierde bachelorjaar of hoger □ Master □ Summercourses 7. Mijn studie biedt mij voldoende ruimte om te kunnen studeren in het buitenland: Helemaal mee oneens □ □ □ □ □ Helemaal mee eens 8. Het snel willen afstuderen beïnvloedt mijn beslissing om naar het buitenland te gaan: Helemaal mee oneens □ □ □ □ □ Helemaal mee eens 9. Het regelwerk rondom studeren in het buitenland is van invloed op mijn beslissing: Helemaal mee oneens □ □ □ □ □ Helemaal mee eens 10. Hoe beïnvloeden de toelatingseisen van buitenlandse universiteiten jouw beslissing te studeren in het buitenland? Negatief
□
□
□
□
□
Positief
Voorlichting 11. Wat vind je van de voorlichting, die de UU geeft over studeren in het buitenland? Promotie van de voorlichtingen: Frequentie van de voorlichtingen: Inhoud van de voorlichtingen:
Slecht Slecht Slecht
□ □ □
□ □ □
□ □ □
□ □ □
□ □ □
Goed Goed Goed
12. Ben je zelf wel eens naar een voorlichtingsbijeenkomst geweest van International Office? □ Ja
□ Nee
□ Nee, maar dat ben ik wel van plan
13. Ben je zelf wel eens naar een voorlichtingsbijeenkomst geweest van jouw faculteit? □ Ja
□ Nee
□ Nee, maar dat ben ik wel van plan
14. Ben je zelf wel eens naar een andere voorlichtingsbijeenkomst geweest dan die van International Office of jouw faculteit? □ Ja, namelijk __________________________________________________________ □ Nee □ Nee, maar ik ben wel van plan te gaan naar ________________________________
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 42
15. Organiseert de studievereniging van jouw studie wel eens activiteiten ter bevordering van het studeren in het buitenland? □ Ja, namelijk studievereniging: _____________________________________________ □ Nee □ Weet ik niet 16. Vind je het een taak van een studievereniging zich in te zetten voor internationalisering? □ Ja
□ Nee
Kosten 17. Hoe beïnvloeden de kosten van studeren in het buitenland jouw keuze? Negatief
□
□
□
□
□
Positief
18. Hoe beïnvloedt het mee kunnen nemen van je studiefinanciering van de IB-groep jouw keuze om te studeren in het buitenland? Negatief
□
□
□
□
□
Positief
19. Zijn mensen in jouw omgeving bereid om een financiële bijdrage te leveren als je in het buitenland gaat studeren? □ Ja
□ Nee
□ Weet ik niet
Rol van jouw omgeving 20. Hoe beïnvloeden de onderstaande personen jouw keuze om in het buitenland te gaan studeren? (Laat open wat niet van toepassing is) Je ouders:
Negatief
□
□
□
□
□
Positief
Je broer(s)/zus(sen):
Negatief
□
□
□
□
□
Positief
Je andere familieleden:
Negatief
□
□
□
□
□
Positief
Je vriend/vriendin:
Negatief
□
□
□
□
□
Positief
Je vrienden:
Negatief
□
□
□
□
□
Positief
Je studiegenoten:
Negatief
□
□
□
□
□
Positief
Je docenten:
Negatief
□
□
□
□
□
Positief
21. Hoe beïnvloedt het alleen gaan jouw keuze om te studeren in het buitenland? Negatief
□
□
□
□
□
Positief
Externe factoren 22. Mijn kennis van vreemde talen is voldoende om vakken in een andere taal te kunnen volgen: Helemaal mee oneens
□
□
□
□
□
Helemaal mee eens
23. Hoe beïnvloedt jouw talenkennis jouw beslissing om te studeren in het buitenland? Negatief
□
□
□
□
□
Positief
24. Hoe beïnvloedt de aanraking met andere culturen jouw keuze om te studeren in het buitenland? Negatief
□
□
□
□
□
Positief
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 43
25. Het vinden van een kamer aldaar beïnvloedt mijn keuze: Helemaal mee oneens
□
□
□
□
□
Helemaal mee eens
26. De mogelijkheid tot onderhuren van mijn kamer in Nederland beïnvloedt mijn keuze: (Laat deze stelling open als je niet op kamers woont) Helemaal mee oneens □ □ □ □ □ Helemaal mee eens
Toekomstperspectieven 27. Studeren in het buitenland is van toegevoegde waarde voor mijn CV: Helemaal mee oneens
□
□
□
□
□
Helemaal mee eens
28. Welke rol speelt het opbouwen van een internationaal netwerk bij jouw keuze om te studeren in het buitenland? Negatief
□
□
□
□
□
Positief
29. Voor mijn toekomstige baan wil ik in een internationale werkomgeving terecht komen: Helemaal mee oneens
□
□
□
□
□
Helemaal mee eens
Doorslaggevende factoren 30. In hoeverre spelen de onderstaande factoren een doorslaggevende rol in jouw keuze om naar het buitenland te gaan? Geef een rapportcijfer, waarbij een 1 staat voor geen rol en een 10 staat voor een hele grote rol. Factor
Rapportcijfer
Snel willen afstuderen Toelatingseisen buitenlandse universiteiten Regelwerk Kosten Betrokkenen van de UU Personen uit je naaste omgeving Alleen gaan Talenkennis Aanraking met andere culturen Huisvesting buitenland Toegevoegde waarde CV Opbouwen internationaal netwerk Eigen mening 31. Wat kan de Universiteit Utrecht volgens jou doen om de internationale mobiliteit van haar studenten te bevorderen? _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 44
Opmerkingen: _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________________
Hartelijk dank voor je medewerking!
Wil jij op de hoogte gehouden worden?
□ Ik wil op de hoogte blijven via de nieuwsbrief van Stichting OER □ Ik wil op de hoogte blijven van het onderzoek internationalisering □ Ik wil de presentatie over de resultaten van dit onderzoek bijwonen Schrijf dan hieronder jouw e-mailadres op. _______________________________________________________________________________
Stichting Onderwijs Evaluatie Rapport Achter Sint Pieter 25 kamer W101 3512 HR Utrecht Tel: (030) 2536194 E-mail:
[email protected] Website: http://www.oer.studver.uu.nl/
Onderzoeksrapport Internationalisering – Stichting OER 2009/2010
Pagina 45