Internationalisering in beeld 2015
Inhoudsopgave
Introductie en samenvatting
4
■■2
Internationalisering in het hoger onderwijs
8
2.1
Doelen van internationalisering
8
2.2
Beginnende studenten steeds meer internationaal georiënteerd
9
■■3
Inkomende mobiliteit
14
3.1
Inkomende diplomamobiliteit
14
■■1
3.1.1 Herkomstlanden
17
3.1.2 Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten
20
3.1.3 Bachelor of master
21
3.1.4 Vakgebieden
27
3.1.5 Instellingen
35
3.1.6 Studenten uit Neso-doellanden
39
3.2
41
Inkomende studiepuntmobiliteit
3.2.1 Ontwikkelingen inkomende studiepuntmobiliteit
41
3.2.2 Inkomende studiepuntmobiliteit via het Erasmusprogramma
42
■■4
Uitgaande mobiliteit
50
4.1
Uitgaande diplomamobiliteit
50
4.1.1 Bestemmingslanden
53
4.2
56
Uitgaande studiepuntmobiliteit
4.2.1 Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten
60
4.2.2 Vakgebieden
61
4.2.3 Instellingen
64
4.2.4 Stage of studie, of allebei
65
8.2.1 Mobiliteit als onderdeel van internationalisering
96
4.2.5 Uitgaande studiepuntmobiliteit via het Erasmusprogramma
66
8.2.2 Soorten mobiliteit
96
8.2.3 Diplomamobiliteit en studiepuntmobiliteit
96 97
■■5
Mobiliteit opgeteld
71
8.2.4 Brongegevens over mobiliteit
5.1
Buitenlandse studenten in Nederland
71
8.2.5 Kortom: wat weten we en wat weten we niet?
101
5.2
Nederlandse studenten in het buitenland
72 ■■
103
■■6
Mobiliteit in internationaal perspectief
76
6.1 Diplomamobiliteit
76
6.1.1 Wereldwijde mobiliteitspatronen
76
6.1.2 De positie van Nederland
81
6.2 Studiepuntmobiliteit
82
6.3
84
Mobiliteit van docenten en onderzoekers
6.3.1 Mobiliteit naar Nederland
84
6.3.2 Mobiliteit vanuit Nederland
86
■■7 Effecten van internationalisering
88
7.1
Verbetering van onderwijskwaliteit
88
7.2
Vergroting van het financieel-economisch effect
90
■■8 Appendix
93
8.1 EP-Nuffic-programmamobiliteit
93
8.1.1 Inkomende mobiliteit
93
8.1.2 Uitgaande mobiliteit
95
8.2
96
Definities en methodes
Lijst met afkortingen
■■ Colofon
104
Meer mobiliteitsstatistieken op www.nuffic.nl/en/mobility-statistics
3
1
Introductie en samenvatting
Voor u ligt de nieuwste Internationalisering in beeld, geactualiseerd voor het academisch jaar 2014-2015. Dit is de jongste publicatie in een lange serie over internationalisering in het Nederlandse onderwijs, beginnend met de eerste BISON-monitor uit 1997. Op 1 januari 2015 is de Nuffic met het Europees Platform gefuseerd tot EP-Nuffic. Deze fusie brengt enkele grote veranderingen met zich mee voor het onderzoek naar internationale studentenmobiliteit.
Ten eerste is het de ambitie om het onderzoeksterrein uit te breiden naar internationalisering in alle sectoren van het Nederlands onderwijs; van primair en voortgezet onderwijs (po & vo), middelbaar en hoger beroepsonderwijs (mbo en hbo) tot wetenschappelijk onderwijs (wo).
Ten tweede werkt EP-Nuffic aan een interactieve website (www.nuffic.nl/en/ mobility-statistics) om gegevens over internationalisering voor een breder publiek toegankelijk te maken. Op deze website kunnen gebruikers zelf de door ons verzamelde data doorzoeken. Zo kunnen ze antwoorden vinden op specifieke vragen die niet in deze publicatie voorkomen.
Ten derde is het streven om vanaf 2015-2016 te spreken van internationale studenten in plaats van buitenlandse studenten in het Nederlandse hoger onderwijs. Dit is in lijn met de internationale afspraken van de OESO, UNESCO en Eurostat omtrent internationale studentenmobiliteit, en ook in lijn met de wijze waarop Nederland, via het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), over deze aantallen rapporteert. Zie voor een definitie van internationale vs. buitenlandse studenten appendix 8.2.4.
4
1
Introductie en samenvatting
Ten slotte is het de ambitie om behalve over mobiliteit ook te berichten over
mobiliteit vanuit Neso-doellanden. EP-Nuffic werkt aan het completeren van de
andere ontwikkelingen op het gebied van internationalisering. Denk daarbij aan
datahistorie over mobiliteitsgegevens, ook wat betreft visagegevens.
transnationaal onderwijs, internationalisering via afstandsonderwijs, inter nationalisation at home, en internationale afgestudeerden op de Nederlandse
Highlights
arbeidsmarkt.
Tussenjaar (gap year) §§ Tot 2013 namen steeds meer scholieren een tussenjaar voordat ze aan hun
Zowel in de publicatie als op de website maakt Internationalisering in beeld de
studie begonnen. Ook ging een steeds groter deel van de scholieren tijdens
trends en ontwikkelingen op het gebied van internationalisering in het onderwijs
hun tussenjaar op reis. In 2014 is deze belangstelling sterk afgenomen. Dat
toegankelijk voor een breder publiek. Hiermee ondersteunt EP-Nuffic het over-
komt door de invoering van het sociale leenstelsel met ingang van het studie-
heidsbeleid en instellingsactiviteiten. Het verzamelen en analyseren van kwanti-
jaar 2015-2016. Daardoor moeten in 2014 geslaagde scholieren de keuze
tatieve data blijft hierbij belangrijk. In deze publicatie wordt allereerst
maken voor direct studeren met behoud van studiefinanciering, of een
onderscheid gemaakt tussen inkomende en uitgaande mobiliteit. Vervolgens
tussenjaar waarna de gehele studie zelf zal moeten worden betaald.
gaat het om diplomamobiliteit: het naar Nederland komen of naar het buiten-
§§ Wo-studenten bij University Colleges en wo-studenten in de vakgebieden
land gaan met het doel er een gehele academische opleiding te voltooien.
Taal & cultuur en Gedrag & maatschappij gaan relatief het vaakst op reis
Daarna komt studiepuntmobiliteit aan bod: het naar Nederland komen of naar
tijdens een tussenjaar. Hbo-studenten kiezen er vaker voor om in een tussen-
het buitenland gaan voor een stage of een deel van de studie. De Nederlandse
jaar werkervaring op te doen.
cijfers worden in internationaal perspectief geplaatst, om een antwoord te
§§ De ‘reizigers’ onder de studenten met een tussenjaar maken een betere
vinden op de vraag: hoe goed doen Nederland en de EU het eigenlijk? Tot slot
studiekeuze, vallen minder vaak uit in het eerste jaar, hebben meer contacten
wordt kort ingegaan op de effecten van internationalisering op algemene doel-
in het buitenland en zijn vast van plan om tijdens hun studie nogmaals een
stellingen. Kort, omdat eenduidige cijfers meestal ontbreken. In de appendix
periode in het buitenland door te brengen. Reizen tijdens het tussenjaar lijkt
wordt inzicht gegeven in de toegepaste werkwijze en in de gebruikte bronnen.
dus een positieve invloed te hebben op de verdere studieperiode. §§ Ruim de helft van de hbo-studenten en ruim twee derde van de wo-studenten wil
Wegens het ontbreken van adequate visagegevens over het jaar 2014 wordt in
tijdens de studie graag een periode in het buitenland doorbrengen. Maar nog
deze publicatie helaas geen inschatting gemaakt van de totale inkomende
geen kwart van de studenten doet dit uiteindelijk ook. Dit geeft aan dat er in
mobiliteit naar Nederland. Ook wordt slechts beknopt gerapporteerd over de
Nederland nog veel te winnen valt op het gebied van uitgaande diplomamobiliteit.
5
1
Introductie en samenvatting
Inkomende mobiliteit
Uitgaande mobiliteit
§§ Het aantal buitenlandse studenten dat naar Nederland komt voor een com-
§§ Het aantal Nederlanders dat zich voor studie in het buitenland inschrijft – uit-
plete studie neemt verder toe. In het academisch jaar 2014-2015 ging het om
gedrukt als percentage van de eigen onderwijspopulatie – ligt ondanks een
bijna 9% van alle in het bekostigde hoger onderwijs ingeschreven studenten.
doorgaande stijging nog steeds ruim onder het Europese gemiddelde. Dit is
Toch ligt dit percentage hiermee nog steeds onder het Europese gemiddelde.
opvallend, gezien de bovengemiddeld internationale oriëntatie van de Neder-
§§ Deze stijging vindt alleen plaats in het wo, waar in 2014-2015 ruim 13% van de studentenpopulatie een buitenlandse nationaliteit had. Bij het hbo neemt dit percentage juist licht af naar 6,5%. §§ Voor het derde jaar op rij neemt het aantal Duitse studenten dat in Nederland studeert af, dit jaar met ruim 1.000 ten opzichte van vorig jaar. Duitse studen-
landse economie. §§ In vrijwel alle bestemmingslanden nam tussen 2010-2011 en 2011-2012 het aantal Nederlandse inschrijvingen toe, vooral in het Verenigd Koninkrijk en België (Vlaanderen). §§ Steeds meer studenten maken gebruik van de meeneembare studiefinanciering,
ten vormen nog wel steeds 37% van alle buitenlandse studenten in het
vooral studenten die zich inschrijven in België (Vlaanderen), Portugal, Zweden
bekostigde hoger onderwijs.
en Duitsland. De verwachting is dat deze meeneembare financiering met de
§§ Het aantal Duitse studenten daalde alleen in het hbo. In het wo steeg het aantal Duitse studenten ook dit jaar juist weer licht. Andersom wordt de lichte
overgang naar het sociale leenstelsel vanaf komend jaar minder populair wordt. §§ 22% van de afgestudeerden is gedurende de studie naar het buitenland
daling van het aantal buitenlandse studenten in het hbo volledig veroorzaakt
geweest. Dit percentage lijkt zich te stabiliseren. Het verschil in studiepunt-
door de afname van de Duitse studenten. Als we kijken naar de meer dan
mobiliteit tussen het hbo en het wo wordt steeds kleiner. Dit geldt voor zowel
100 overige nationaliteiten laat ook het hbo weer een stijging van het aantal
het percentage mobiele studenten, als de tijdsbesteding in het buitenland
buitenlandse studenten zien.
(stage, studie of allebei).
§§ De herkomst van buitenlandse studenten in het bekostigde hoger onderwijs
§§ Studenten gaan vaker naar het buitenland voor stage dan voor studie.
was ook dit jaar weer diverser. Het aantal studenten uit China en België blijft gelijk, maar het aantal studenten uit het Verenigd Koninkrijk nam voor het
Internationaal zien we dat:
derde jaar op rij sterk toe. Ook uit Italië, Bulgarije en Spanje nam het aantal
§§ het aantal diplomamobiele studenten verder toeneemt; tot 4,5 miljoen in 2012;
studenten dat in Nederland studeerde weer toe. Door datagebrek blijft het
§§ China het belangrijkste herkomstland is van in het buitenland studerende stu-
aantal studenten dat voor een stage of een deel van de studie naar Neder-
denten; ruim 16% van alle diplomamobiele studenten wereldwijd heeft de
land komt vrijwel onbekend.
Chinese nationaliteit;
6
1
Introductie en samenvatting
§§ de populariteit van de vijf belangrijkste bestemmingslanden verder afneemt, ten gunste van de overige bestemmingslanden; §§ er relatief veel Koreaanse en Duitse studenten in het buitenland studeren; §§ in wereldwijde studentenstromen de EU de belangrijkste regio is, gevolgd door Oost-Azië/Pacific en Noord-Amerika.
Positief effect op de economie: §§ Het in 2012 door het Centraal Planbureau (CPB) berekende positieve effect van internationalisering van het hoger onderwijs lijkt te worden bevestigd door een recente studie van de Deutscher Akademischer Austauschdienst (DAAD), door gegevens van de IND en door een stayratemeting van het CBS. Bij een gemiddelde stayrate van 19% en de studentenaantallen uit 2012 draagt internationalisering ruim € 740 miljoen per jaar bij aan de Nederlandse schatkist. Door stijgende aantallen buitenlandse studenten kan dat bedrag al in het huidige academische jaar oplopen naar een kleine € 1 miljard.
7
2
Internationalisering in het hoger onderwijs
■ ■ 2.1 Doelen van internationalisering Internationalisering in het hoger onderwijs is geen doel op zichzelf, maar richt zich op de verhoging van de onderwijskwaliteit. Dit gebeurt met name door de verbetering van interculturele en internationale kennis en vaardigheden. Uiteraard gaat het hierbij om praktische vaardigheden voor het kunnen functioneren in een interculturele en internationale context. Dit is van groot belang in een open economie en een steeds internationaler wordende arbeidsmarkt. Maar het gaat ook om academisch inzicht in de plaats-, tijd- en cultuurgebonden context van informatie en kennis.
Internationalisering heeft effect op de lokale en nationale economie. Indirect, door uitwisseling van kennis en vaardigheden, maar ook direct, bijvoorbeeld door het aantrekken van buitenlandse studenten. Zij verhogen de inkomsten van hogeronderwijsinstellingen, verbeteren de lokale economie en, zoals recent aangetoond in een CPB-rapport, versterken de nationale economie als zij na de studie in het land blijven om te leven en werken.
Een derde hoofddoel van internationalisering kan zijn om via capaciteitsvergroting in ontwikkelingslanden een bijdrage te leveren aan de verevening van het hoger onderwijs in de wereld. Dit doel kan worden nagestreefd om ideële redenen, om onderwijs en onderzoek te verbeteren, of wederom omdat we er – vaak op termijn – financieel-economisch beter van worden.
8
2
Internationalisering in het hoger onderwijs
In deze monitor gaat het voornamelijk om de nieuwste ontwikkelingen rond
heeft dus niet mogen baten. Integendeel, de verwachting is dat ook scholieren
studentenmobiliteit. Studentenmobiliteit wordt nog steeds gezien als een
die in 2014 de middelbare school verlieten veel minder vaak een tussenjaar
indicator voor internationalisering in bredere zin. Bovendien bestaan daar de
zullen nemen. Of dit zo is, en om hoeveel gevallen het gaat, zal pas duidelijk
meeste cijfers over. Maar eerst komt het volgende aan bod:
worden bij meting van de instroom in het hoger onderwijs in 2015.
§§ geactualiseerde cijfers over studenten die voorafgaand aan de studie een gap year gebruikten om internationale ervaring op te doen;
Het tussenjaar wordt op verschillende manieren benut. Veel voorkomende invul-
§§ nieuwe cijfers over internationale contacten via sociale media van beginnende
lingen zijn: werkervaring opdoen, vrijwilligerswerk doen, een taal of vaardigheid
studenten, en de plannen die beginnende studenten hebben om een periode
leren, en reizen. In dit hoofdstuk richten wij ons op studenten die in het tussen-
van hun studie in het buitenland door te brengen.
jaar op reis gingen. Bij die groep zien we een gestage stijging tot 3,2% bij de meting van 2013, en bijna een halvering bij de meting van 2014. Het valt op dat
■ ■ 2.2 Beginnende studenten steeds meer internationaal georiënteerd1
aankomende wo-studenten in vergelijking met aankomende hbo-studenten dubbel zo vaak reizen in hun tussenjaar (grafiek 02).
Sinds 2008 besteedt EP-Nuffic aandacht aan het zogenoemde tussenjaar (ofwel
Studenten van University Colleges beginnen hun opleiding het vaakst met inter-
gap year). Tussen 2008 en 2013 namen steeds meer jongeren de ruimte om
nationale reiservaring. In mindere mate geldt dit voor wo-studenten Taal &
tussen de middelbare school en het hoger onderwijs een jaar iets anders te doen
cultuur en voor wo-studenten Gedrag & maatschappij (grafiek 03). Andere stu-
(grafiek 01). De studenten die in de zomer van 2013 de middelbare school ver-
denten gaan relatief minder vaak op reis gedurende hun tussenjaar.
lieten, braken met deze trend; zij namen in veel minder gevallen een tussenjaar. Als belangrijkste reden voor het tussenjaar noemen de studenten vaak een Een verklaring zit in de overgang van basisbeurs naar het sociale leenstelsel.
langere oriëntatieperiode (meer dan 60% geeft dit op als reden). Na afloop
Scholieren stonden onder druk om af te zien van een tussenjaar, omdat ze door
geven zij aan dat zij door dit tussenjaar een meer overtuigde, betere of andere
een jaar later in te stromen drie tot vier jaar studiefinanciering zouden mislopen.
studiekeuze hebben gemaakt (>65%, >45%, >27% opgaven). Een reis tijdens
Dat het sociale leenstelsel uiteindelijk (in juni 2013) met een jaar is uitgesteld
het tussenjaar heeft vaak een meer internationaal georiënteerde studie tot gevolg (45% opgave), terwijl de buitenlandse ervaring die werd opgedaan gedu-
1
Meting startmonitor instroom 2014-15.
rende de reis vaak inhoudelijk zinvol gevonden wordt tijdens de opleiding (53%
9
2
Internationalisering in het hoger onderwijs
opgave). Het reizen tijdens het tussenjaar heeft ook echt een positief effect op de studie-uitval: slechts 24% van de ‘reizigers’ valt uit, tegen 28% van de studenten zonder tussenjaar. Reizen tijdens een tussenjaar helpt dus bij het maken van een betere studiekeuze en zorgt er voor dat studenten minder vaak uitvallen tijdens hun propedeuse. Grafiek 01, Grafiek 02, Grafiek 03
10
Internationalisering in het hoger onderwijs
studenten met een tussenjaar, 2008–2014
studenten dat gereisd heeft in het tussenjaar, 2008–2014
Wo
Wo
Ho
Ho
4,3%
4,5%
5%
3,1%
2,7% 1,3%
1,7%
2,0%
2,2%
2,6%
2,7%
3,0% 1,8%
2%
1,6%
4%
1,9%
2,4%
3%
3,2%
4%
5,1%
6,1%
6,6%
6%
4,6%
5,2%
6%
5,4%
5,6%
Hbo
9,5% 9,6% 9,6%
Hbo
2,0%
8,8%
8,4%
Grafiek 02 Percentage
7,6%
8%
8,7%
8,1% 8,6%
8,1% 8,0% 8,1%
8,8%
10%
9,1%
9,7%
Grafiek 01 Instromende
6,7% 6,7% 6,7%
2
2% 1%
0%
2008 2009 2010 1 Meting startmonitor instroom 2014-15. Bron: ResearchNed, 20151
2011
2012
2013
2014
0% 1
2008 2009 2010 Meting startmonitor instroom 2014-15.
2011
2012
2013
2014
Bron: ResearchNed, 20151
11
Internationalisering in het hoger onderwijs
Grafiek 03 Percentage
studenten dat gereisd heeft in het tussenjaar, per CROHO-deelgebied, 2010–2014 Hbo 2010 Hbo 2011 Hbo 2012
14,3%
15%
Hbo 2013 Hbo 2014
12,7%
Wo 2010 Wo 2011 Wo 2012 Wo 2013 Wo 2014
10,6%
12%
0%
1
University colleges Onderwijs Meting startmonitor instroom 2014-15.
Landbouw
Techniek
7,7% 7,3% 7,1%
5,7%
4,4%
5,1%
5,6%
3,1%
2,8%
3,3% 2,6% 2,2% 2,5% 2,1% 2,2% 2,0%
2,7%
3,8% 3,6% 3,7%
4,2%
4,6% 5,2%
4,0%
0,7%
1,3%
2,3% 1,9% 2,5% 2,4%
3,2%
Gezondheidszorg
1,4%
2,5% 1,4%
2,7%
1,3% 1,6% 1,3% 1,8%
2,0% 1,9%
3,1%
4,3% 3,9%
4,7%
5,0%
Natuur
0,9% 1,0% 1,3% 1,8% 0,8%
2,2%
2,9%
4,3% 3,4%
1,8%
1,4% 1,0%
1,6% 1,3% 1,4% 1,6% 1,1%
3%
2,1%
2,5%
3,2,%
4,5%
4,6% 4,5%
6%
5,7%
5,8%
6,4%
6,5%
8,0% 7,7%
9%
8,4%
9,0%
2
Economie
Rechten
Gedrag & maatschappij
Taal & cultuur
Bron: ResearchNed, 20141
12
2
Internationalisering in het hoger onderwijs
Ook heeft ResearchNed voor ons onderzoek gedaan naar de buitenlandse contacten via sociale media bij beginnende studenten. Hierbij kwam naar voren dat 56% van de beginnende studenten op zijn minst af en toe internationale contacten met leeftijdgenoten heeft, en dat 13% van de studenten dat zelfs wekelijks of vaker heeft. 70% van de studenten met een tussenjaar heeft minstens af en toe internationale contacten, 26% van hen heeft dat wekelijks of vaker. Voor studenten die hadden gereisd tijdens het tussenjaar zijn de percentages zelfs 92% en 52%. Reizen tijdens een tussenjaar levert voor aankomende studenten dus daadwerkelijk een internationaler netwerk op.
Tot slot bleek dat 59% van beginnende hbo-studenten en 68% van de beginnende wo-studenten van plan is om gedurende de studie buitenlandervaring op te doen. In beide gevallen is de belangstelling bij vrouwelijke studenten groter dan bij mannelijke studenten. Er bleek een positieve relatie te zijn met studenten die in een tussenjaar gereisd hadden. 91% (hbo) en 95% (wo) van de reizigers is van plan om gedurende de studie naar het buitenland te gaan. Reizen tijdens een tussenjaar hangt dus sterk samen met een internationale oriëntatie tijdens de studieperiode.
13
3
Inkomende mobiliteit
■ ■ 3.1 Inkomende diplomamobiliteit Zoals gebruikelijk werden de cijfers over inkomende diplomamobiliteit over de laatste 6 jaar herzien en geactualiseerd. Tussen 2013-2014 en 2014-2015 is er opnieuw zowel absoluut als relatief sprake van een toename. Het aantal buitenlandse studenten in Nederland steeg in die periode namelijk van 60.416 tot 62.653. Het percentage van het totaal aantal ingeschreven studenten in het bekostigde hoger onderwijs dat zich inschreef met een buitenlandse nationaliteit, steeg van 8,78% tot 8,96%.
Sinds 2005-2006 is de groei van het percentage buitenlandse studenten in het hbo afgenomen. In 2014-2015 heeft 6,52% van de hbo-populatie een buitenlandse nationaliteit. Dit percentage nam daarmee relatief gezien iets af ten opzichte van 2013-2014, met 0,08 procentpunt. Zodra er correcties in de bronbestanden worden doorgevoerd, zal echter hoogstwaarschijnlijk blijken dat er geen sprake is van een lichte daling, maar van een lichte stijging of dat de situatie gelijk is gebleven. De lichte daling wordt in de eerste plaats veroorzaakt door de afname van het aantal Duitse studenten dat instroomt in het hbo.
In het wo bleef de groei meer constant. In 2014-2015 heeft 13,25% van de studentenpopulatie een buitenlandse nationaliteit. Hier is sprake van een stijging van 0,65% ten opzichte van 2013-2014. Momenteel zijn de absolute aantallen buitenlandse studenten in het bekostigde hoger onderwijs gelijk verdeeld over het hoger beroeps- en het wetenschappelijk onderwijs. Grafiek 04, Grafiek 05
14
Inkomende mobiliteit
Grafiek 04 Buitenlandse
studenten in het bekostigde Nederlandse hoger onderwijs, 2009–2015
Grafiek 05 Buitenlandse
studenten in het bekostigde wo en hbo, in aantallen en als percentage van de respectievelijke totale studenten populaties, 2009-2015
Aantal buitenlandse
60.416
Hbo buitenlands,
Wo buitenlands, %
Als % van totale
aantal
Hbo buitenlands, %
inschrijving in
Wo buitenlands,
Nederland
aantal
62.653
57.627
9%
28.000 24.000
12,1%
29.114
28.961
28.666
32.000
27.220
9,0%
28.238
8,8%
24.446
7,4%
7,8%
8,3%
8,7%
26.970
46.971
21.655
40.000
36.000
12,6%
20%
29.041
51.416 50.000
33.612
40.000 12%
31.302
55.458
60.000
studenten
25.316
3
13,2%
15%
11,2% 10,2%
30.000
6%
20.000 16.000
20.000
9,3%
6,3%
10%
6,5%
6,7%
6,8%
6,6%
6,5%
12.000 5%
3%
8.000 10.000
4.000 0 2009-10 Bron: DUO-CFI, 2015
2010-11
2011-12
2012-13
2013-14
2014-15
0%
0
2009-10
2010-11
2011-12
2012-13
2013-14
2014-15
Bron: DUO-CFI, 2015
15
0%
3
Inkomende mobiliteit
Mobiliteit uit verblijfsvergunningsplichtige landen
Grafiek 06 Aantal
nieuw afgegeven of verlengde verblijfsvergunningen, voor studenten of stagiairs van buiten de EU28 en EFTA, 2009-2014
Sinds 2004 is bekend hoeveel studenten uit verblijfsvergunningsplichtige landen naar Nederland komen en hoeveel van hen langer in Nederland verblijven.
Nieuw Verlenging
Grafiek 06 geeft aan dat het totaal aantal afgegeven verblijfsvergunningen
Totaal
tussen 2009-2010 en 2012-2013 is gestegen. Helaas is over 2014-2015 alleen het aantal nieuw afgegeven verblijfsvergunningen bekend. Dit aantal nam licht af ten opzichte van 2013-2014. Het aantal nieuwe verblijfsvergunningen ligt met bijna 12.500 wel nog steeds ruim 3.000 hoger dan in 2009-2010.
22.749
24.000
Grafiek 06
20.740
19.500
18.544
19.305
19.686
15.000
12.732
10.500
9.540
9.004
10.005
10.517
9.300
9.169
2010
2011
12.393
11.019
9.721
10.017
6.000 2009
2012
2013
2014
Bron: IND, 2014
16
3
Inkomende mobiliteit
3.1.1 Herkomstlanden
2011, om in 2012 weer te zakken naar 18%. Zwitserland bleef in 2012 met
Ingeschreven studenten
10,5% van de Duitse studenten het derde land van bestemming2.
Duitsland is het belangrijkste land van herkomst van de buitenlandse studenten die regulier zijn ingeschreven in het bekostigde hoger onderwijs. Toch is er sinds
Het aantal studenten uit het op Duitsland na belangrijkste land van herkomst,
2011-2012 een geringe afname van het aantal Duitse studenten te zien. Hun
China, daalde tussen 2005 en 2008, om vervolgens weer te stijgen naar ruim
aandeel in de totale buitenlandse studentenpopulatie ging omlaag van 45% in
4.500 in 2012-2013 en 2013-2014. Dit jaar neemt het aantal studenten uit
2011-2012 naar 37% in 2014-2015. Dat wil dus zeggen dat nog steeds ruim
China weer iets af, naar ruim 4.300. België staat stabiel op de derde plaats met
één derde van de buitenlandse studenten uit Duitsland komt. Enerzijds betreft
ruim 2.700 studenten.
het slechts een relatieve afname: er kwamen sinds 2011-2012 eenvoudigweg
Grafiek 07, Grafiek 08
steeds meer studenten met een andere nationaliteit dan de Duitse naar Nederland. Anderzijds betreft het ook een afname in absolute aantallen, die zich voor-
Meer beweging is er in het peloton van landen dat lange tijd de eerste drie op
alsnog uitsluitend bij hbo-instellingen voordoet. Waar het aantal Duitse
afstand volgde. Het aantal studenten uit het Verenigd Koninkrijk nam sterk toe,
studenten aan Nederlandse wo-instellingen sinds 2011-2012 zelfs nog licht
met een verdubbeling naar ruim 2.200 in slechts drie jaar tijd. Deze ontwikkeling
toenam, daalde het aantal Duitse studenten aan hbo-instellingen met bijna
valt samen met een forse verhoging van de collegegelden aan Britse universitei-
2.000.
ten sinds 2012. Het aantal Griekse en Italiaanse studenten verdubbelde eveneens, beide naar ruim 2.100. De meer gematigde groei uit Bulgarije is in lijn met
Voor Duitse studenten was Nederland van 2005 tot en met 2007 ook het
de trend sinds 2009-2010, terwijl ook het aantal Spaanse studenten verder
belangrijkste bestemmingsland. In 2007 ging 18% van de uitgaande Duitse
toenam naar bijna 1.500. Deze landen worden op hun beurt gevolgd door
diplomamobiliteit naar Nederland, terwijl 16% dat jaar naar Oostenrijk ging. In
Frankrijk, Roemenië, Polen, Indonesië, India, Turkije en Litouwen met allen meer
2008 vond echter een enorme toename van het aantal Duitse studenten naar
dan 800 studenten in het Nederlandse bekostigde hoger onderwijs.
Oostenrijk plaats, waardoor Nederland werd verdrongen als eerste bestem-
Al met al wordt het gat tussen de eerste drie en de overige landen van her-
mingsland. In 2008 ging 19% naar Oostenrijk terwijl het percentage naar Neder-
komst steeds kleiner. Daarmee wordt de herkomst van de buitenlandse studen-
land op 18% bleef staan. Sindsdien steeg het percentage naar Oostenrijk via
ten in Nederland meer en meer divers.
20% in 2009, naar 22% in 2010, 22,5% in 2011 en 23,3% in 2012. Het percen2
tage naar Nederland steeg via (nogmaals) 18% in 2009, naar 19% in 2010 en
DAAD, HIS, WBV. (2008-2015). Wissenschaft weltoffen, Daten und Fakten zur Internatio nalität von Studium und Forschung in Deutschland. Bielefeld: DAAD.
17
Inkomende mobiliteit
Voor de ontwikkelingen op de korte termijn wordt gekeken naar de procentuele
Grafiek 07 Herkomstlanden
diplomamobiliteit, top 3, 2009-2015
verandering sinds vorig jaar. Duitsland China België
Procentueel gezien groeide, binnen de EU-, EEA- en kandidaat-EU-landen, het aantal studenten uit de nieuwe lidstaat Kroatië (2013) het meest, met meer dan 60%, gevolgd door Ierland en Italië, beide met meer dan 30%, en door Cyprus,
24.000
24.485
23.416
10%. Het aantal Noorse, Griekse en zoals gezegd Duitse studenten nam licht
27.000
25.101
Oostenrijk, Frankrijk en Finland groeien met percentages tussen de 20% en
25.240
Slovenië, Polen, Slowakije, Zweden, Roemenië, het Verenigd Koninkrijk, IJsland,
30.000
24.023
Spanje en Estland (28%, 23% en 21%). De aantallen uit Hongarije, Tsjechië,
22.032
af. Bij nationaliteiten van buiten de EU met meer dan 50 studenten in het Nederlandse bekostigde onderwijs, zien we de belangrijkste groeipercentages
21.000
bij Saoedi-Arabië, Maleisië, Australië, Oman, India, Brazilië, Pakistan, Kazachstan, Rusland, Indonesië, Nigeria, Afghanistan, Marokko, Canada en Irak. In de laatste 6 jaar is sprake van een inhaalslag van studenten uit de 13
18.000
15.000
laatst toegetreden EU-landen (inclusief Kroatië). Hun aantal groeide met 133%, terwijl het aantal studenten uit de EU in het algemeen een groei van 63% liet
12.000
zien. 15% van de studenten uit de EU komt uit de 13 laatst toegetreden
4.358 2.762
6.000
4.560 2.645
geen gegevens bekend.
4.583 2.464
inschreven. Over EU- en EFTA-studenten in het particuliere hoger onderwijs zijn
4.439 2.419
9.000
4.096 2.344
landen3. Het gaat hier om studenten die zich in het bekostigde hoger onderwijs
3.733 2.241
3
3.000
3
Sinds 2004: Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije, Tsjechië; sinds 2007: Bulgarije, Roemenië; sinds 2013: Kroatië.
0
2009-10
2010-11
2011-12
2012-13
2013-14
2014-15
Bron: DUO-CFI, 2015
18
Inkomende mobiliteit
Grafiek 08 Herkomstlanden
diplomamobiliteit, top 4 t/m 8, 2009-2015 Griekenland Bulgarije Verenigd Koninkrijk Italië
913
2.261
2.156 1.838 1.205
1.479
1.590
1.695 1.011
1.064
1.289
1.555
1.608 1.178
915
831
779
806
837
1.250
934
1.062
1.233
1.417
1.468
1.875
1.645
1.924
2.019
2.182
2.500
2.113
Spanje
828
3
625
0
2009-10
2010-11
2011-12
2012-13
2013-14
2014-15
Bron: DUO-CFI, 2015
19
3
Inkomende mobiliteit
3.1.2 Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten
Grafiek 09 Buitenlandse
studenten in het bekostigde onderwijs, naar geslacht, 2009-2015
De man-vrouwverhouding is bij de buitenlandse studenten in het bekostigde hoger onderwijs in de laatste jaren veranderd. In 1998-1999 was de verhouding
2009-10 2010-11
nog 54% man tegen 46% vrouw. Met een omslagpunt in het jaar 2000-2001 is
2011-12
de verhouding sinds 2008-2009 ongeveer 55% vrouwelijke tegenover 45%
2012-13
mannelijke studenten. In het hbo gaat het nu om 57% vrouwelijke studenten, in
2014-15
2013-14
het wo om 53% vrouwelijke studenten.
59,3% 59,7% 59,3% 59,1% 58,4% 57,2%
Grafiek 09
Hbo vrouw
40,7% 40,3% 40,7% 40,9% 41,6% 42,8%
Hbo man
53,7% 54,2% 53,8% 53,0% 52,9% 52,9%
Wo vrouw
46,3% 45,8% 46,2% 47,0% 47,1% 47,1%
Wo man
56,7% 57,1% 56,6% 56,0% 55,5% 54,9%
Ho vrouw
43,3% 42,9% 43,4% 44,0% 44,5% 45,1%
Ho man
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Bron: DUO-CFI, 2015
20
3
Inkomende mobiliteit
3.1.3 Bachelor of master De meeste buitenlandse studenten in het bekostigde hoger onderwijs doen een
Grafiek 10 Buitenlandse
studenten in het bekostigde hoger onderwijs, per fase, 2009-2015
bacheloropleiding. Dit komt met name door de studenten in het hbo, waar
Bachelor Master
vrijwel alle buitenlandse studenten een bacheloropleiding volgen. In het wo pas-
Post-master Ongedeeld
seerde het aantal masterstudenten het aantal bachelorstudenten al in 20102011, hier volgen de meeste buitenlandse studenten nu dus een masteropleiding. Grafiek 10, Grafiek 11, Grafiek 12
O,1% (68) O,1% (11)
29,8% (18.660) 70,0% (43.914)
2014-15
Bron: DUO-CFI, 2015
21
Inkomende mobiliteit
Grafiek 11 Buitenlandse
studenten in het bekostigde wo, per fase, 2009-
Grafiek 12 Buitenlandse
2015
studenten in het bekostigde hbo, per fase,
2009–2015 Master
Bachelor
Bachelor
Master
Post-master
17.173 16.360
15.947 15.251
21.000
Bron: DUO-CFI, 2015
2011-12
2012-13
2013-14
Totaal: 29.041
27.554 Totaal: 29.114
Totaal: 28.666
27.506
27.115
1.487
1.283
1.160
1.123
68 11
84 20
76 30
69 50
3.000
57 78
3.500
41 136
6.000
1.105
12.000
7.000
2010-11
25.865
15.000
9.000
2009-10
24..270
18.000
10.500
0
Totaal: 28.238
24.000
Totaal: 25.316
Totaal: 28.961 14.724 14.131
Totaal: 24.446
27.000
1.046
14.000
13.836 13.265
17.500
12.286 12.025
Totaal: 21.655
21.000
Totaal: 27.220
28.000
24.500
Totaal: 31.302
31.500
Totaal: 33.612
30.000
Totaal: 26.970
35.000
27.831
Ongedeeld
10.410 11.068
3
2014-15
0
2009-10
2010-11
2011-12
2012-13
2013-14
2014-15
Bron: DUO-CFI, 2015
22
3
Inkomende mobiliteit
Zoals te verwachten, volgen buitenlandse studenten in het hbo in alle CROHO-onderdelen vooral een bacheloropleiding. Alleen in de onderdelen Taal & cultuur en Onderwijs volgt een noemenswaardig percentage van hen een masteropleiding.
In het wo-onderdeel Sectoroverstijgend (oftewel de University Colleges) wordt vrijwel alleen maar bacheloronderwijs gevolgd, terwijl bij Gedrag & maatschappij twee derde van de buitenlandse studenten een bacheloropleiding volgt. In de onderdelen Landbouw & natuurlijke omgeving, Natuur en Techniek daarentegen, is het andersom en doen verreweg de meeste buitenlandse studenten een masteropleiding. In Onderwijs is dit zelfs uitsluitend het geval. In de overige wo-onderdelen zijn de studenten meer gelijk verdeeld over het bachelor- en masteronderwijs. Grafiek 13
23
3
Inkomende mobiliteit
Grafiek 13 Buitenlandse
studenten in het bekostigde hoger onderwijs, per studiesoort en -fase, per CROHO-onderdeel, 2014-2015 Hbo bachelor Hbo master Wo bachelor Wo master
2,7% Sectoroverstijgend
97,9%
2,1% 61,0% Economie 43,0%
57,0% 80,2%
13,7%
Onderwijs
100,0% 53,9%
0,5%
Gezondheidszorg
Gedrag & maatschappij
43,0%
57,0%
30,5%
0,2%
63,6%
36,4% 45,9%
17,9%
Taal & cultuur
59,1%
44,0%
0,2%
Techniek
40,9%
24,3%
75,7%
Recht
45,7%
54,3%
25,3%
Landbouw & natuurlijke omgeving
10,0%
90,0%
Natuur
25,9% 0%
20%
74,1% 40%
60%
80%
100%
Bron: DUO-CFI, 2015
24
3
Inkomende mobiliteit
Grafiek 14 geeft aan hoe de nationaliteiten met 100 of meer studenten in Nederland verdeeld zijn per studiesoort en -fase. Hierbij valt op dat er wat betreft studiesoort en -fase geen evidente voorkeur is van bepaalde groepen landen. De meeste EU-landen vinden we bijvoorbeeld terug in het wo, maar dit geldt niet voor landen als Letland, Portugal, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Bulgarije of Estland. Kennelijk is een en ander afhankelijk van de eigenschappen en omstandigheden van ieder land op zich. Aanvullend onderzoek is wenselijk. Grafiek 14
25
3
Inkomende mobiliteit
Grafiek 14 Buitenlandse
studenten in het bekostigde hoger onderwijs, fase per land van herkomst, 2014-2015 Hbo bachelor Hbo master Wo bachelor Wo master
Azerbeidzjan
5,6% 16,3% 0,7%
8,9% 14,9%
Canada
1,0%
4,3%
Denemarken Duitsland
17,7%
14,9%
Estland
3,1%
Finland
1,5%
0%
5,1%
51,0%
48,5% 46,3%
29,3% 19,4%
40%
2,1%
Litouwen
3,2%
Luxemburg 80% 100%
0%
2,9%
Oostenrijk
3,7%
42,6% 41,4%
Pakistan
38,1% 26,0%
25,2%
23,1% 24,3%
6,9%
20%
Roemenië 67,8%
60%
80% 100%
28,2% 28,8%
1,3%
0%
48,1%
23,4% 24,4% 26,5%
40%
Tsjechië
1,2%
Turkije
1,7%
60%
56,9% 50,7%
16,9% 30,1% 25,9% 31,7% 41,3%
Vietnam
1,3%
Zuid-Afrika
1,8%
Zuid-Korea
Zwitserland 80% 100%
39,4% 42,8%
14,0% 19,0% 29,1% 3,6% 38,6% 28,7% 23,4% 8,4% 20,4% 47,9%
Zweden 50,6% 48,2%
21,0% 29,5%
20%
2,2%
Verenigde Staten
49,4%
30,5% 44,1%
6,2% 16,7%
Thailand
Verenigd Koninkrijk
40,5% 39,7%
23,1% 31,8%
4,1%
Rusland
Slowakije
39,0%
22,1%
0,9%
36,8%
32,3%
33,6% 22,9% 16,8% 16,1% 10,2%
Taiwan
55,2%
26,1% 33,3% 37,4%
6,4% 13,8%
Slovenië
40,9%
20,3% 21,6%
0,8%
75,1%
59,7%
21,4% 16,9%
3,3%
Portugal
49,4%
40%
0,0%
Polen
43,8% 48,1%
19,7% 10,4%
13,2%
60%
Oekraïne 80,2%
14,5% 14,5% 22,9% 27,7% 6,3% 34,0% 31,9%
Letland
2,0%
30,5%
11,8% 16,6%
Spanje Suriname
60,3%
0,0% 9,2%
Noorwegen
18,5%
5,0%
Kroatië
25,3% 20,7% 30,8%
20%
20,4%
2,1%
Japan
53,3%
41,2% 43,9%
36,3%
0,7%
Italië
Nigeria
36,6%
8,7% 0,2% 10,9%
57,2%
31,0%
19,2%
Frankrijk
Iran
57,6% 57,0%
23,0% 15,6%
0,8%
Indonesië
26,0%
13,9% 4,4% 12,8% 4,4% 7,8%
Mexico
33,2% 28,5%
80,8%
0,9%
74,4%
18,7%
9,8% 9,8%
42,8%
20,3%
4,4%
Cyprus
India
Marokko 43,9%
4,4%
IJsland
40,4% 39,3%
23,5% 6,4% 12,8%
Colombia
56,9%
35,7%
17,0%
4,3%
Ierland
40,8%
21,7% 20,8%
11,2% 2,0% 12,3%
Hongarije
40,0%
24,4% 37,3%
Brazilië
China
Griekenland
33,7% 28,7% 31,2%
4,3%
België
Bulgarije
37,6%
0,0%
0%
14,1% 16,4%
65,3%
68,1%
48,2%
20,5% 29,5% 40,2% 11,5% 29,1% 19,2% 40,0% 3,2% 31,8% 25,0% 37,5% 4,2% 22,6% 35,7%
20%
40%
60%
80% 100%
Bron: DUO-CFI, 2015
26
3
Inkomende mobiliteit
3.1.4 Vakgebieden In het bekostigde wo zijn, als we naar de aantallen buitenlandse studenten kijken, vooral de CROHO-onderdelen Economie, Gedrag & maatschappij en Techniek populair. Een bovengemiddelde stijging van het aantal buitenlandse studenten zien we in het onderdeel Sectoroverstijgend, dat naar de University Colleges verwijst, en in de vakgebieden Onderwijs, Economie en Landbouw & natuurlijke omgeving.
Het percentage buitenlandse studenten op de totale CROHO-onderdeelpopulatie – een indicator van de mate van internationale oriëntatie – geeft een heel ander beeld. Hier valt vooral de categorie Sectoroverstijgend (University Colleges) op. Ook in Landbouw & natuurlijke omgeving en Economie ligt het percentage buitenlandse studenten boven de 20%. Gedrag & maatschappij en Techniek volgen met percentages rond de 14,2% op enige afstand. Onderwijs sluit de rij met 4,8% buitenlandse studenten. Bovengemiddelde groei zien we bij de opleidingen Onderwijs en in de vakgebieden Economie, Taal & cultuur, Rechten en Gedrag & maatschappij. Grafiek 15, Grafiek 16, Grafiek 17
27
Inkomende mobiliteit
Grafiek 15 Buitenlandse
studenten in het bekostigde wo, per CROHO-onderdeel, 2009-2015 Economie
Rechten
Gedrag &
Landbouw &
maatschappij
natuurlijke omgeving
Techniek
Gezondheidszorg
Taal & cultuur
Sectoroverstijgend
Natuur
Onderwijs
Totaal: 28.961
Totaal: 24.446
Totaal: 21.655
21.000
17.500
Totaal: 27.220
28.000
24.500
Totaal: 31.302
31.500
Totaal: 33.612
35.000
2011-12
2012-13
2013-14
68
84
2.618 2.374 2.286 1.851 1.688 2.189
8.873 6.839 4.826
8.661 6.431 4.326 2.449 2.219 1.992 1.816 1.577 1.747
2010-11
76
2009-10
0
8.210 6.066 3.948 2.314 1.952 1.831 1.747 1.486 1.331
3.500
69
7.000
6.888 5.344 3.296 2.093 1.636 1.560 1.482 1.215 875 57
10.500
7.577 5.839 3.766 2.286 1.830 1.763 1.623 1.427 1.040
14.000
6.149 4.751 2.921 1.884 1.562 1.346 1.219 1.021 761 41
3
2014-15
Bron: DUO-CFI, 2015
28
Inkomende mobiliteit
Grafiek 16 Buitenlandse
studenten in het bekostigde wo, per CROHO-onderdeel, als percentage van de totale onderdeelpopulatie, 2009-2015 Sectoroverstijgend
Natuur
Landbouw &
Taal & cultuur
natuurlijke omgeving
Rechten
Economie
Gezondheidszorg
Gedrag &
Onderwijs
maatschappij
Totaal gemiddeld
Techniek
34,9%
33,6%
32,6%
31,5%
31,2%
35%
32,6%
40%
0%
2012-13
2013-14
5,1% 3,6%
9,8% 8,9% 8,3%
13,3%
14,2% 13,6%
20,9% 22,6% 4,8% 4,5%
9,7% 8,2% 7,4%
12,6%
13,4% 13,0%
22,1% 21,9% 12,1%
9,1% 7,1% 6,3% 4,5% 4,0% 11,2%
2011-12
9,4% 7,8% 6,8% 4,7% 4,4%
19,2% 2010-11
11,8% 12,2%
10,2%
17,7% 2009-10
6,3% 5,5% 3,9% 3,5%
5%
12,8% 12,7%
23,2%
23,0% 9,3%
5,8% 4,8% 3,4% 3,1%
10%
10,0% 10,0% 8,6%
15%
10,8% 11,0% 8,6%
20%
16,7%
25%
23,6% 21,0%
30%
21,4%
3
2014-15
Bron: DUO-CFI, 2015
29
Inkomende mobiliteit
Grafiek 17 Buitenlandse
studenten in het bekostigde hbo, per CROHO-onderdeel, 2009-2015 Economie
Onderwijs
Taal & cultuur
Landbouw & natuur-
Gedrag &
lijke omgeving
maatschappij
Sectoroverstijgend
Techniek Gezondheidszorg
Totaal: 29.041 13.891
13.575
12.916
15.000
13.804
18.000
13.959
21.000
Totaal: 28.666
24.000
Totaal: 28.238
Totaal: 25.316
Totaal: 26.970
27.000
Totaal: 29.114
30.000
11.876
12.000
0
2009-10
2010-11
2011-12
626 59
1.044
4.605 3.007 3.799 2.010
1.026
2013-14
664 54
660 43
2012-13
4.419 3.282 3.619 2.091
4.281 3.279 3.267 2.378
954
716 25
1.024
5
720
1.001
4.197 2.968 2.706 2.457 5
708
3.000
975
6.000
4.246 3.187 3.027 2.438
9.000
4.267 2.622 2.418 2.445
3
2014-15
Bron: DUO-CFI, 2015
30
3
Inkomende mobiliteit
In het bekostigde hbo gaat het, wat aantallen betreft, vooral om het onderdeel Economie, dat goed is voor bijna de helft van alle buitenlandse studenten in die sector. Het aantal groeide ook bij de weinige sectoroverstijgende opleidingen en in de vakgebieden Techniek en Gedrag & maatschappij. In de overige vier vakgebieden bleef het aantal buitenlandse studenten gelijk of nam licht af.
De weinige sectoroverstijgende opleidingen niet meegeteld, is het percentage buitenlandse studenten op de totale onderdeelpopulatie in het hbo het hoogst in het onderdeel Taal & cultuur (de kunstacademies): 27%. De percentages in de andere CROHO-onderdelen liggen hier minstens de helft onder. Bij de meeste vakgebieden is sprake van een stabilisatie van het percentage buitenlandse studenten, en bij Gedrag & maatschappij, Gezondheidszorg, Techniek en Landbouw & natuurlijke omgeving nam het percentage iets af. Grafiek 18
31
Inkomende mobiliteit
Grafiek 18 Buitenlandse
studenten in het bekostigde hbo, per CROHO-onderdeel, als percentage van de totale onderdeelpopulatie, 2009–2015 Sectoroverstijgend Taal & cultuur Economie Landbouw & natuurlijke omgeving Gezondheidszorg Gedrag & maatschappij Techniek
45%
39,1%
Onderwijs Totaal gemiddeld
26,3%
25,4%
24,4%
27,2% 27,6%
34,0%
34,2% 22,7% 23,7%
27%
24,0%
36%
31,3%
0%
2009-10
2010-11
2011-12
2012-13
2013-14
8,4% 6,0% 4,5% 4,3% 4,9% 1,7% 6,5%
8,6% 6,7% 4,7% 4,7% 4,9% 1,7% 6,6%
6,8%
1,6%
8,8% 7,1% 5,8% 4,9% 4,7%
8,6% 7,8% 6,2% 4,8% 4,4% 1,6% 6,7%
9%
8,4% 8,1% 6,5% 4,6% 4,1% 1,5% 6,5%
18%
8,0% 8,3% 6,9% 4,3% 3,8% 1,5% 6,3%
3
2014-15
Bron: DUO-CFI, 2015
32
3
Inkomende mobiliteit
Vakgebiedvoorkeuren per land van herkomst In grafiek 19 worden voor de belangrijkste landen van herkomst vakgebieden geprioriteerd op basis van studentenaantallen. Alleen landen van herkomst met ten minste 100 studenten in het bekostigde hoger onderwijs én 10 studenten in ten minste 4 vakgebieden zijn opgenomen. Bij de meeste landen zijn de grootste aantallen studenten in het onderdeel Economie te vinden, gevolgd door Taal & cultuur en Techniek. Noorse studenten schrijven zich vooral in voor het onderdeel Gezondheidszorg. Bij de meeste landen waar de grootste groep studenten niet in de vakgebieden Economie of Taal & cultuur te vinden is, kiezen de meeste studenten voor Techniek en Gedrag & maatschappij. Grafiek 19
33
3
Inkomende mobiliteit
Grafiek 19 CROHO-onderdeel
Land
geprioriteerd naar land van herkomst, bekostigd hoger onderwijs, 2014-2015
1e vakgebied
2e vakgebied
3e vakgebied
Land
Canada
Suriname
Cyprus
Thailand
Duitsland
Tsjechië
Estland
Turkije
Finland
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Vietnam
Griekenland
Zuid-Afrika
Hongarije
Zweden
Indonesië
Zwitserland
Italië
Brazilië
Kroatië
Denemarken
Letland
Ierland
Litouwen
Slovenië
Luxemburg
Spanje
Marokko
Verenigde Staten
Nigeria
Zuid-Korea
Oekraïne
België
Oostenrijk
Bulgarije
Polen
China
Portugal
Colombia
Roemenië
India
Rusland
Iran
Slowakije
Mexico
1e vakgebied
2e vakgebied
3e vakgebied
Noorwegen Economie
Gezondheidszorg
Rechten
Onderwijs
Gedrag en maatschappij
Natuur
Sectoroverstijgend
Taal en cultuur
Techniek
Landbouw en natuurlijke omgeving
Bron: DUO-CFI, EP-Nuffic, 2015
34
3
Inkomende mobiliteit
3.1.5 Instellingen
Grafiek 20 Top
10 instellingen: aantallen buitenlandse studenten, 2014-2015
Top 10 instellingen De Universiteit Maastricht verstevigde met een extra honderd buitenlandse studenten wederom haar positie op de eerste plaats. Fontys Hogescholen en de universiteiten van Groningen, Rotterdam en Delft stegen door hun groei elk één positie, terwijl Saxion Hogescholen een paar plaatsen zakte, vooral doordat het aantal Duitse studenten met enkele honderden daalde (waarschijnlijk afkomstig
Universiteit Maastricht
7.196
uit de grensstreek, zie paragraaf 3.1.1). De Universiteit van Amsterdam bleef op de zevende plek, terwijl Stenden Hogeschool en de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen beide een plek daalden. De Universiteit Leiden groeide verder en bezet nu de achtste plaats.
We benadrukken dat het hier gaat om studenten in het bekostigde hoger onderwijs. Naast deze groep is er bij de instellingen veelal ook nog sprake van
Fontys Hogescholen
4.366
Rijksuniversiteit Groningen
3.655
Erasmus Universiteit Rotterdam
3.413
Technische Universiteit Delft
3.256
niet-bekostigde diplomamobiele studenten en van niet-centraal geregistreerde studiepuntmobiele studenten. De buitenlandse studentenpopulatie is dus meestal hoger, soms zelfs aanzienlijk hoger dan hier wordt aangegeven. Meer complete registratie is nodig voor weergave van de totale populatie. Grafiek 20
Saxion Hogescholen
3.108
Universiteit van Amsterdam
2.939
Universiteit Leiden
2.372
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
2.278
Stenden Hogeschool
2.267 0
1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
7.000
8.000
Bron: DUO-CFI, 2015
35
3
Inkomende mobiliteit
In de top 10 van instellingen met de meeste buitenlandse studenten in relatie tot hun totale studentenpopulatie zien we de Gerrit Rietveld Academie met 62%
Grafiek 21 Top
10 instellingen: percentages buitenlandse studenten, van de totale studentenpopulatie per instelling, 2014-2015
buitenlandse studenten, stevig op de eerste plaats. Design Academy Eindhoven behield haar tweede positie. De Hogeschool voor de Kunsten Den Haag verdrong Universiteit Maastricht van de derde plek. Maastricht is nu vierde, en Codarts vijfde. De overige instellingen behielden verder hun relatieve posities, alleen wisselden Universiteit Wageningen en Stenden Hogeschool elkaar af op de achtste en negende plek. Grafiek 21
De historische ontwikkeling van aantallen en percentages buitenlandse studenten is weergegeven in de grafieken 24 en 25. We benadrukken nogmaals dat het hier studenten in het bekostigde hoger onderwijs betreft. De totale buitenlandse studentenpopulatie is dus meestal hoger dan hier wordt aangegeven. Grafiek 22, Grafiek 23
Gerrit Rietveld Academie
61,7%
Design Academy Eindhoven
54,1%
Hogeschool der Kunsten Den Haag
48,1%
Universiteit Maastricht
47,3%
Codarts, Hogeschool voor de Kunsten
45,9%
Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten
25,9%
Hotelschool Den Haag
25,1%
Wageningen Universiteit
21,1%
Stenden Hogeschool
20,8%
Universiteit Twente
0%
19,6% 10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Bron: DUO-CFI, 2015
36
80%
3
Inkomende mobiliteit
Grafiek 22 Aantallen
buitenlandse studenten per instelling, bekostigd onderwijs, top 10 instellingen, 2009-2015 2009-10 2010-11 2011-12 2012-13
5.702 6.067 6.531 6.812 7.063 7.196
Universiteit Maastricht
3.159 3.588 3.765 3.965 4.182 4.366
Fontys Hogescholen
Rijksuniversiteit Groningen
Erasmus Universiteit Rotterdam
Technische Universiteit Delft
0
1.000
2.000
3.000
4.000
Saxion Hogescholen
945 1.120 1.158 1.498 2.025 2.372 2.365 2.650 2.707 2.631 2.549 2.278 2.244 2.309 2.297 2.286 2.372 2.267
Universiteit Leiden
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Stenden Hogeschool
5.000
6.000
7.000
8.000
2014-15
1.930 2.187 2.417 2.499 2.604 2.939
Universiteit van Amsterdam
1.787 2.175 2.679 2.934 3.250 3.655 1.733 2.027 2.317 2.693 3.102 3.413 2.164 2.423 2.691 2.811 3.029 3.256
2013-14
2.962 3.267 3.501 3.641 3.486 3.108
0
1.000
2.000
3.000
4.000
5.000
6.000
7.000
8.000
Bron: DUO-CFI, 2015
37
3
Inkomende mobiliteit
Grafiek 23 Percentage
buitenlandse studenten van de totale studentenpopulatie van de instelling, bekostigd onderwijs, top 10 instellingen, 2009-2015 2009-10 2010-11 2011-12 2012-13 2013-14 2014-15
44,4% 44,6%
Gerrit Rietveld Academie 29,2%
Design Academy Eindhoven
32,1%
36,0%
34,8% 34,0%
Hogeschool der Kunsten Den Haag
36,6%
43,0%
38,4%
Universiteit Maastricht
22,2% 22,7% 21,9% 22,8% 24,5% 25,9% 21,8% 25,0% 25,8% 25,2% 24,4% 25,1% 21,4% 23,0% 23,3% 23,7% 22,3% 21,1% 22,3% 22,6% 22,7% 22,7% 22,6% 20,8%
Wageningen Universiteit Stenden Hogeschool 12,8%
Universiteit Twente
0%
10%
15,2%
55,2%
58,2%
61,7%
54,1%
48,1% 44,8%
46,5% 47,4% 47,3%
43,0% 41,8% 42,3% 44,5% 44,6% 45,9%
Codarts, Hogeschool voor de Kunsten
Hotelschool Den Haag
49,5%
41,7% 41,2% 42,6%
Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten
50,7%
17,6% 19,1% 19,8% 19,6%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
Bron: DUO-CFI, 2015
38
3
Inkomende mobiliteit
Grafiek 24 Studenten
uit Neso-doellanden in het Nederlandse bekostigde hoger onderwijs, 2009-2015
3.1.6 Studenten uit Neso-doellanden EP-Nuffic beheert een aantal Netherlands Education Support Offices (Nuffic
China
Mexico
Indonesië
Vietnam
land. Er zijn Nuffic Neso’s in Brazilië, China, Indonesië, Mexico, Rusland en
Turkije
Brazilië
India
Thailand
India, en Nuffic Neso Desks in Vietnam, Thailand, Zuid-Korea, en Zuid-Afrika.
Rusland
Zuid-Afrika
Neso’s) ter ondersteuning van het Nederlandse hoger onderwijs in het buiten-
Zuid-Korea
Een Nuffic Neso Desk in Turkije is in oprichting. Door het ontbreken van adequate visagegevens over 2014 is het aantal studenten met een verblijfsvergunning helaas niet weergegeven.
127 2009-10 3.733
678
58
277 256
383
921
398 186 146
De inschrijvingsgegevens in grafiek 24 kunnen ook studenten betreffen die al geruime tijd in Nederland verblijven of die er geboren zijn.
142 2010-11 4.096
72
281 263
477
878
416 229 115
725
Grafiek 24
148
In grafiek 24 valt op dat sinds 2009-2010 het aantal studenten uit Neso-doel-
2011-12 4.439
747
76
273 272
519
948
472 248 99
landen in Nederland nog met ruim 3.000 toenam (42%). Sinds dat jaar is er 152
sprake van een constant toenemende belangstelling voor een studie in Nederland. Procentueel was de toename sinds 2009-2010 het grootst uit India
2012-13 4.583
725
86
274 258
549
943
273 83
507
(+141%), Brazilië (+83%), Rusland (+73%), Mexico (+73%), Indonesië (+20%), Vietnam (+19%), China (+17) en Zuid-Korea (+16%). Daar staat een lichte
173 2013-14 4.560
782
109
304 281
686
972
afname uit Thailand (-6%) tegenover. De recent toegevoegde Neso-doellanden
298 129
589
Zuid-Afrika en Turkije zagen de instroom sinds 2009-2010 toenemen met respectievelijk 93% en 30%. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat ongeveer de
233 2014-15
in Nederland had gevolgd.
4.358 0
2.000
4.000
890 6.000
112
323 304
924
1.113
helft van de Turkse studenten ook de vooropleiding / middelbare school reeds
688 8.000
321
136 10.000
Bron: DUO-CFI, 2015
39
3
Inkomende mobiliteit
Vakgebiedvoorkeuren van studenten uit Neso-doellanden
Grafiek 25 Studenten
uit Neso-doellanden per CROHO-onderdeel, bekostigd hoger onderwijs, 2014-15
45% van de studenten uit de Neso-doellanden geeft de voorkeur aan het vakgebied Economie. Bij studenten uit acht Neso-doellanden geldt deze voorkeur. Studenten uit India en Mexico kiezen daarentegen ook dit jaar vooral voor Techniek, en die uit Zuid-Korea vooral voor het vakgebied Taal & cultuur. Bij het
Economie
Taal en cultuur
Recht
Techniek
Gedrag en
Gezondheidszorg
Landbouw en
maatschappij
Sectoroverstijgend
natuurlijke omgeving
Natuur
Onderwijs
tweede vakgebied is het beeld net als bij buitenlandse studenten in het algemeen ook hier gevarieerder. Voor studenten uit vier landen gaat het hier om het
China
vakgebied Techniek, uit twee landen om Taal & cultuur, uit twee landen om Economie en uit één land – Mexico – om het vakgebied Landbouw & natuurlijke omgeving.
Indonesië Turkije
Grafiek 25
India Rusland Zuid-Korea Mexico Vietnam Brazilië Thailand Zuid-Afrika Alle Nesolanden 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Bron: DUO-CFI, Nuffic, 2015
40
3
Inkomende mobiliteit
■ ■ 3.2 Inkomende studiepuntmobiliteit
dit een grove inschatting van de instroom is, die alleen wordt gebruikt voor een totaalbeeld en om de uitstroom enigszins in perspectief te plaatsen.
Als studenten gedurende de studie en in het kader van de studie naar Nederland komen om een deel van de studie te volgen of om stage te lopen, wordt
Hierna verwijzen we alleen naar de mobiliteit in het kader van het Erasmus
dit studiepuntmobiliteit genoemd.
programma.
3.2.1 Ontwikkelingen inkomende studiepuntmobiliteit Vrijwel de enige informatie over inkomende studiepuntmobiliteit is tot nog toe afkomstig van het beheer van beurzenprogramma’s. Mobiliteit buiten deze programma’s om – of beter: buiten de bekende beurzenprogramma’s om – blijft goeddeels buiten beeld. Dit kan veranderen door in de internationaal vergelijkende onderzoeken onder afgestudeerden vaker te vragen naar landen van bestemming. Wat onze oosterburen betreft, is wel bekend dat slechts 3% van de studiepuntmobiele studenten naar Nederland komt. Dit in tegenstelling tot de 19% van de diplomamobiele Duitsers die naar Nederland komt, wat Nederland in die categorie de 2e plaats bezorgt. Het valt op dat ook maar 3% van de studiepuntmobiele studenten naar het eerste gastland voor diplomamobiele Duitse studenten gaat, namelijk Oostenrijk. 42% van de studiepuntmobiele Duitsers gaat naar het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Frankrijk en Spanje (DAAD, HIS, WBV, 2015).4
Als we rekening houden met een totale uitstroom van studiepuntmobiele studenten van 28.700 studenten (zie onderbouwing in 4.2) en aannemen dat er een zekere mate van reciprociteit bestaat – uitgegaan wordt van 85%5 – dan zou de instroom ca. 25.000 studenten kunnen betreffen. We benadrukken dat
DAAD, HIS, WBV. (2015). Wissenschaft weltoffen 2013, Daten und Fakten zur Internationa lität von Studium und Forschung in Deutschland. Bielefeld: DAAD 5 Deze 85% is afgeleid van de resultaten van het REFLEX-project onder afgestudeerden in 1999-2000 (Allen, J., Coenen, J. & Velden, R. van der (2007). Afgestudeerden van het hoger onderwijs in vergelijking met andere landen. Resultaten van het REFLEX-project. Den Haag, ministerie van OCW). Gemiddeld bedroeg de studiepuntmobiliteit uit andere EU-landen 85% van de studiepuntmobiliteit uit Nederland. 4
41
3
Inkomende mobiliteit
3.2.2 Inkomende studiepuntmobiliteit via het Erasmusprogramma De mobiliteit in programma’s wordt in hoge mate bepaald door de specifieke eigenschappen en voorwaarden van deze programma’s. Programmamobiliteit is daarom slechts in beperkte mate indicatief voor algemene mobiliteitstendensen. De Europese programma’s zijn wat dit betreft het meest interessant. Zij maken vergelijking tussen landen mogelijk. Hoewel de uitgaande mobiliteit ook hier in zekere mate beperkt wordt door de beschikbaar gestelde budgetten, vertoont de inkomende mobiliteit een grotere mate van vrijheid: hoewel het aantal studenten dat per land weggaat beperkt is, zijn zij betrekkelijk vrij in hun keuze van het bestemmingsland. Betrekkelijk, want er moet wel sprake zijn van samenwerkingsovereenkomsten en van een zekere mate van wederkerigheid.
Net als in eerdere jaren kwamen in het laatste peiljaar, 2012-2013, de meeste Erasmusstudenten uit Spanje. Frankrijk en Duitsland zijn ook nog steeds het tweede en derde land van herkomst. Het totaal aantal binnenkomende Erasmusstudenten nam weer toe, van 8.222 tot 8.468. Van de herkomstlanden waaruit meer dan 250 studenten afkomstig waren, lieten het Verenigd Koninkrijk (+97%), Zweden (+65%) en Turkije (+58%) in vergelijking met 2006-2007 procentueel de grootste stijging zien. Daarentegen daalde in de laatste 5 jaar het aantal Erasmusstudenten uit Polen zeer licht (-1%). Grafiek 26
42
Inkomende mobiliteit
Grafiek 26 Erasmusherkomstlanden,
studie (250 of meer Erasmusstudenten), 2006-2013 2006-07 2007-08 2008-09 2009-10 2010-11 2011-12
497 453 456 420 374 371 465 452 306 261 274 314 358 450 446 232 190 199 273 271 316 382
575 558
331 314 293 314 318 391
400
353 418 416 450 485
323 361 368 380 395
600
582 637
766 630 615 607 612 625
800
867
1.066 1.083 823 836 858 862 908
1.000
764 777 693 803 781
1.200
1.302 1.272
1.400
2012-13
1.488 1.542
1.600
1.119 1.150 1.128 1.176 1.251
3
200
0
Spanje
Frankrijk
Duitsland
Italië
Verenigd Koninkrijk
Turkije
België
Polen
Finland
Zweden
Bron: EP-Nuffic, 2015
43
3
Inkomende mobiliteit
Hoe populair is Nederland onder buitenlandse Erasmusstudenten? 10% van de Zweedse Erasmusstudenten kwam in 2012-2013 naar Nederland. Dit gold ook voor 8% van de Finse Erasmusstudenten en voor 6% van de studenten uit België. 4% van de Erasmusstudenten uit het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Turkije en Frankrijk kwam naar Nederland. Vergeleken met 5 jaar eerder was er bij de meeste landen waar meer dan 250 studenten vandaan kwamen sprake van een daling van het aandeel. De populariteit van een korte studieperiode in Nederland nam sinds 2006-2007 het meest af bij Turkse (-50%), Poolse (-32%), Spaanse (-21%) en Italiaanse (-8%) studenten. Een groter aandeel kwam daarentegen uit koploper Zweden (+11%). Het aandeel uit België, Finland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk bleef vrijwel stabiel.
Het aandeel Nederlandgangers van de totale Erasmusstudiepopulatie bleef stabiel op 4,0%. Grafiek 27
44
Inkomende mobiliteit
Grafiek 27 Erasmusherkomstlanden,
studie (250 of meer Erasmusstudenten), percentage Nederlandgangers van de totale Erasmuspopulatie per land, 2006-2013 2006-07 2007-08 2008-09 2009-10 2010-11 2011-12 2012-13
8,9% 9,1% 8,5% 8,1%
3,9% 3,6% 3,7% 3,6% 3,5% 3,5% 3,8% 3,6% 3,7% 3,5% 3,4% 3,2% 3,2% 3,7% 3,4% 3,2% 3,3% 3,0% 3,3% 3,1% 3,3% 3,1% 4,0% 3,8% 3,6% 3,2% 3,2% 3,0% 2,8%
4%
6,7% 6,0% 5,6% 5,4% 4,7%
6%
4,5% 4,8% 5,0% 4,7% 4,6% 4,7% 4,4% 5,0% 5,0% 4,6% 4,3% 4,0% 3,9% 3,9%
6,5% 6,6% 5,8% 6,0% 5,6% 7,0% 6,4%
8%
8,0%
8,1% 8,0% 8,0%
10,0% 9,5% 10,3% 10,3%
10%
9,2%
12%
8,1% 8,3%
3
2%
0%
Zweden
Finland
België
Verenigd Koninkrijk
Spanje
Turkije
Frankrijk
Italië
Duitsland
Polen
Bron: EP-Nuffic, 2015
45
3
Inkomende mobiliteit
In 2007-2008 is het oude Leonardo da Vinciprogramma, voor stages in het buitenland, als Erasmus Stages ondergebracht in het toenmalige Leven Lang Leren Programma (nu het programma Erasmus+). Na een aanloopjaar bestaat daarom nu een redelijk beeld van de door de EU gesponsorde studiepuntmobiliteit voor stages. Hierbij valt op dat het totale aantal bezoekende stagiairs tussen 2009-2010 en 2012-2013 toenam van 1.355 tot 1.830. Zoals in Mobili teit in beeld 2012 werd beschreven, blijkt dat de mogelijkheid om via het Erasmusprogramma in Nederland stage te lopen ook in 2012-2013 vooral door Franse en Duitse studenten werd benut. Vergeleken met 2009-20106 is er bij bijna alle landen waar ten minste 50 stagiairs vandaan komen sprake van grotere aantallen, met de grootste toenames uit Spanje (+160 studenten), Italië (+130) en België (+115). Grafiek 28
6
Omdat de database recent ontwikkeld is, geven vergelijkingen met eerdere jaren, en zeker met het overgangsjaar 2007-2008, een vertekend beeld. Veranderingen waren toen vaak ook het gevolg van administratieve aanpassingen.
46
Inkomende mobiliteit
Grafiek 28 Erasmusherkomstlanden,
stage (50 of meer Erasmusstagestudenten), 2007-2013 2007-08* 2008-09 2009-10 2010-11 2011-12
317 331
2012-13
350
159 137
154
Frankrijk
Duitsland
Spanje
België
Verenigd Koninkrijk
Polen
Italië
Turkije
42
55
58 30 34 43
59
73 73
79 88
105 64 73 77
43
20
35
29
36
37
48
70
0
106 98
110 93
100
72 81
70
72
83
105
82 82
151 129
140
110
126
175
167 176 168
210
207 207
221
245
242
244
280
254
280
281
315
168
3
Finland
Bron: EP-Nuffic, 2015
47
3
Inkomende mobiliteit
De populariteit van Nederland bij Erasmusstagiairs is af te lezen aan het percentage van alle stagiairs uit het land van herkomst dat naar Nederland komt. Zo komt 11% van alle Belgische stagiairs naar Nederland, en 4% van de stagiairs uit Turkije, Frankrijk, Italië en Finland. Vergeleken met 2009-2010 nam bij 5 landen met minstens 50 Erasmusstagiairs in Nederland de belangstelling af, terwijl bij 4 landen een toename te constateren viel.
Het aandeel Nederlandgangers van de totale Erasmusstagepopulatie daalde van 3,8% naar 3,7%. Grafiek 29
Zoals hierboven aangegeven, gaat het ook bij de inkomende Erasmusstage mobiliteit om een fractie van de totale inkomende stagemobiliteit. Daarnaast is het niet zeker dat de landen van herkomst in het Erasmusprogramma representatief zijn voor de landen van herkomst in het algemeen. Internationaal onderzoek onder afgestudeerden is nodig voor een compleet beeld van de studiepuntmobiele instroom in Nederland.
48
Inkomende mobiliteit
Grafiek 29 Erasmusherkomstlanden,
stage (50 of meer Erasmusstagestudenten), percentage Nederlandgangers van de totale Erasmuspopulatie per land, 2007–2013 2007-08 2008-09 2009-10 2010-11 2011-12
14,0%
2012-13
11,0% 12,0% 10,9%
15%
5,8% 5,4% 5,1% 4,5% 4,4% 3,5% 4,2% 5,0% 3,6% 4,4% 3,6% 4,0% 3,8% 3,4% 3,5% 4,2% 5,0% 6,0% 4,2% 4,7% 4,3% 3,9% 4,6% 5,4% 4,6% 5,0% 3,6% 3,6%* 3,7% 2,8% 3,0% 3,5% 3,2% 3,1%
6%
3%
0%
België
Turkije
Finland
Italië
Frankrijk
Duitsland
Spanje
1,3% 2,1% 2,2% 2,2% 2,4% 2,8% 2,1% 3,0% 3,4% 3,1% 3,3% 2,3%
8,0%
9%
8,6% 8,4%
12%
6,1%
3
Verenigd Koninkrijk
Polen
* Waarden van 2011-12 gebruikt; fout in EU-administratie Bron: EP-Nuffic, 2015
49
4
Uitgaande mobiliteit
■ ■ 4.1 Uitgaande diplomamobiliteit Tussen 2010-2011 en 2011-2012 steeg het aantal Nederlanders dat zich in het buitenland inschreef verder, tot ruim 22.800. Ook uitgedrukt als percentage van de Nederlandse studentenpopulatie zet de stijgende trend zich voort, zij het weer langzamer dan vorig jaar. De vrijgave van studiefinanciering, in 2007, heeft wellicht bijgedragen tot de stijging tussen 2006-2007 en 2008-2009.
Er was, zoals hierna beschreven, zeker meer belangstelling om gebruik te maken van Nederlandse studiefinanciering voor een studie in het buitenland, maar het is onduidelijk in hoeverre deze studenten zijn meegenomen in de OESO-cijfers. Een deel van hen kan bijvoorbeeld studeren aan instellingen die niet in de statistiek zijn opgenomen. Grafiek 30
50
4
Uitgaande Mobiliteit
Grafiek 30 Nederlandse
studenten in het buitenland voor een diploma, 2006-2012
Meeneembare studiefinanciering Hoewel meeneembare studiefinanciering al jaren een optie was voor een
In het buitenland Als % van totale inschrijving in Nederland
beperkt aantal vakgebieden en gastlanden, is dit sinds september 2007 een algemene mogelijkheid. De enige beperking is dat de buitenlandse opleiding van voldoende kwaliteit moet zijn.
Zoals uit de grafieken 36 en 37 blijkt, is sinds de algemene meeneembaarheid 25.000
22.801 19.683
van kracht werd vooral het aantal landen waar men heengaat gestegen. Het aantal van 14 in 2006-2007, liep op tot 89 landen in 2014-2015. 85% van de
20.673
9.315 gefinancierde studenten gaat naar België, het Verenigd Koninkrijk, de
18.115
20.000
10%
8%
Verenigde Staten, Duitsland, Zweden en Portugal (zie 4.1.1). Grafiek 31, Grafiek 32
16.018 14.725 6%
15.000
10.000
2,5%
2,7%
2,9%
3,0%
3,1%
3,3%
4%
2%
5.000
0%
0 2006-07
2007-08
2008-09
2009-10
2010-11
2011-12
Bron: OESO, 2015
51
4
Uitgaande Mobiliteit
Grafiek 31 Aantallen
Grafiek 32 Aantal
landen waar men met Nederlandse financiering studeert, 2008-2015
studenten gefinancierd in het buitenland, 2008-2015 Aantal studenten Als % van totale
Aantal studenten
inschrijving in Neder-
Aantal landen
land
9.613 9.150
10.000
9.315
9.613 4%
9.150
10.000
100
8.622
8.622
90
7.938
7.938 7.440
8.000
9.315
7.440
8.000 3%
6.431
89 90
6.431
82
84
78 80
6.000
6.000 2% 4.000
1,1%
1,2%
1,2%
1,3%
1,4%
1,4%
69 1,3%
4.000
70
65
1% 60
2.000
2.000
0
0% 2008-09
2009-10
2010-11
2011-12
Bron: DUO-IB-Groep, DUO-CFI, 2015; meetmoment: jaarlijks op 1 maart
2012-13
2013-14
2014-15
50
0 2008-09
2009-10
2010-11
2011-12
2012-13
2013-14
2014-15
Bron: DUO-IB-Groep, 2015; meetmoment: jaarlijks op 1 maart
52
Uitgaande Mobiliteit
4.1.1 Bestemmingslanden
Grafiek 33: Bestemmingslanden,
2006-2012
Wanneer Nederlanders zich voor een complete studie in het buitenland inschrijVerenigd Koninkrijk
ven, is hun gastland in bijna 80% van de gevallen een ander EU-land. In 2010-
België
2011 en 2011-2012 waren de meeste Nederlandse studenten te vinden in het
Verenigde Staten
Verenigd Koninkrijk, gevolgd door België, de Verenigde Staten en Duitsland.
Frankrijk
Duitsland Nieuw Zeeland
7.500
6.897 6.517
vooral voor België, waar het aantal Nederlandse studenten tussen 2010-2011
5.934
4.056
4.464
Grafiek 33
4.877
4.975
(+28, ofwel 25%) en Hongarije (+14, ofwel 47%).
5.694
6.000
5.499
5.577
gingen tussen 2010-2011 en 2011-2012 opmerkelijk meer Nederlandse stu-
4.500
1.913 1.694
1.798 1.549
1.814 1.589
1.839 1.593
1.622 1.558
1.682 1.544
3.000
926
865 514
712 496
673 485
57
626
1.500
652 399
denten naar Ierland (+60, ofwel 34%), Saudi-Arabië (+25, ofwel 33%), Italië
6.287
en 2011-2012 met 823 toenam. Hoewel het om relatief kleine aantallen gaat,
503
In de meeste landen neemt het aantal Nederlandse inschrijvingen toe. Dit geldt
3.462
4
0
2006-07
2007-08
2008-09
2009-10
2010-11
2011-12
Bron: OESO, 2015
53
Uitgaande Mobiliteit
Bestemmingslanden meeneembare studiefinanciering
Grafiek 34: Bestemmingslanden
gefinancierde studenten, 2008-2015
De meeste door Nederland gefinancierde studenten vonden we in 2014-2015 België
in België. Het Verenigd Koninkrijk komt hier op de tweede plaats, gevolgd door
Verenigd Koninkrijk
de Verenigde Staten, Duitsland, Zweden en Portugal. Terwijl België zich mocht
Verenigde Staten
verheugen op een stijging met 64 studenten (+1,1%), is er sprake van een
Zweden
Duitsland Portugal
5.000
Door de veranderingen in 2015 van de Nederlandse studiefinanciering, van
4.000
3.786
derwijsinstellingen (zie ook paragraaf 3.1.1).
5.125
5.503
4.632
overigens het aantal Britse studenten dat studeert aan Nederlandse hogeron-
Totaal: 5.541
hebben gekozen. In dezelfde periode, 2011-2012 tot 2014-2015, verdubbelde
4.286
6.000
4.069
worden dat over de hele linie minder studenten voor het Verenigd Koninkrijk
Totaal: 6.364
Wanneer de meer recente OESO-cijfers worden gepubliceerd, zal duidelijk
5.439
7.000
Totaal: 6.874
met de forse collegegeldverhoging die daar in september 2012 werd ingevoerd.
Totaal: 7.470
jaar zijn er dat nog maar 1.329. Dit laatste zal ongetwijfeld te maken hebben
Totaal: 7.940
8.000
Totaal: 7.822
het aantal Nederlandse studenten in het Verenigd Koninkrijk nog op 1.861, dit
Totaal: 8.200
opvallende afname ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk. In 2011-2012 lag
basisbeurs naar studievoorschot, zal het in de toekomst voor Nederlandse stu-
2008-09
2009-10
2010-11
2011-12
2012-13
1.617
2013-14
418 355 206 129
441 385 202 116
449 326 169 101
444 302 141 81
87 43
61 34
58 13
0
371 280
293 228
1.000
zoals België, Duitsland, Denemarken of Zweden, naar verwachting dus toenemen.
1.329
zullen kiezen om hun studie in het buitenland te volgen. Op termijn zal het aantal Nederlandse studenten dat studeert in relatief goedkope studielanden,
1.713
2.000
1.549
van het hoger onderwijs in Nederland, meer Nederlandse studenten ervoor
1.769
buitenland. Tegelijkertijd is de verwachting dat, vanwege de toenemende kosten
1.861
3.000
415 270
denten minder aantrekkelijk worden DUO-financiering mee te nemen naar het
1.163
4
2014-15
Grafiek 34 Bron: DUO-IB-Groep, 2013, meetmoment: jaarlijks op 1 maart
54
4
Uitgaande Mobiliteit
In België werd aan 66 verschillende instellingen gestudeerd. De drie belangrijk-
Grafiek 35: Bestemmingsdetails
gefinancierde studenten, 2008-2015
ste instellingen waren de Katholieke Universiteit Leuven en de universiteiten van Antwerpen en Gent. 51% van de gefinancierde studenten in België ging naar deze drie universiteiten. In het Verenigd Koninkrijk schreef men zich in aan 171 instellingen. De universiteiten van Edinburgh, Oxford en King’s College London waren de belangrijkste: 14% van de gefinancierde studenten in het Verenigd Koninkrijk studeerde hier. De spreiding is nog groter in de Verenigde Staten, waar aan maar liefst 259 instellingen werd gestudeerd en de belangrijkste drie
gefinancierde studenten
% van aantal gefinancierde studenten in het land
drie belangrijkste instellingen
aantal instellingen 2012-13
België
5.503
KU Leuven
Universiteit Antwerpen
Universiteit Gent
51%
66
Verenigd Koninkrijk
1.329
Oxford University
University of Edinburgh
King's College London
14%
171
Verenigde Staten
418
New York University
Santa Barbara City College
Columbia University
6%
259
Duitsland
355
Rhein Westfäl Tech Hochschule
Westfälische Wilhelms Univ
HumboldtUniversität
30%
100
boldt Universität. De overige 70% studeerde aan 97 andere instellingen. In Zweden
Zweden
206
Lund University
Uppsala University
Stockholm University
46%
23
werd aan 23 instellingen gestudeerd, waarbij 46% van de door Nederland gefinan-
Portugal
129
Uni Lusófona de Human. e Tecnol
Universidade Autónoma Lisboa
Universidade Lusófona do Porto
72%
21
daarvan slechts 6% van de studenten voor hun rekening namen: New York University, Santa Barbara City College en Columbia University.
In Duitsland ging 30% van de gefinancierde studenten naar de Rheinisch-Westfälische Technische Hochschule, de Westfälische Wilhelms-Universität en de Hum-
cierde studenten studeerde aan de universiteiten van Uppsala, Lund en Stockholm. In Portugal, ten slotte, werd aan 23 instellingen gestudeerd. Vooral de Universidade Lusófona de Humanidades e Technologias en de Universidade Autónoma Lisboa, beide te Lissabon, en de Universidade Lusófona do Porto, in Porto, waren populair: 72% van de studenten in Portugal schreven zich in bij deze drie instellingen. Grafiek 35
Bron: DUO-IB-Groep, 2015, meetmoment: jaarlijks op 1 maart
55
4
Uitgaande Mobiliteit
Door de jaren heen volgt ongeveer 70% van de gefinancierde studenten een
Grafiek 37 geeft de resultaten uit onderzoek onder afgestudeerden weer. Tot
bacheloropleiding en volgt 30% een masteropleiding. Helaas zijn de gegevens
2009 werden de afgestudeerden van zowel hbo als wo door het Researchcen-
niet op studierichting te sorteren, omdat op studienaam werd geregistreerd.
trum Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit van Maastricht
Wel valt op dat in 2015 van de 9.315 studenten, 412 studenten een bachelor-
onderzocht. Sinds 2009 wordt het onderzoek onder wo-studenten verzorgd
opleiding Diergeneeskunde volgden, 208 een bacheloropleiding Geneeskunde,
door IVA Beleidsonderzoek en Advies (IVA), dat gelieerd is aan de Universiteit
235 een bacheloropleiding Vroedkunde en 215 een masteropleiding Genees-
van Tilburg. Deze onderzoeken gebeuren in opdracht van de Vereniging Hoge-
kunde. Dit zijn de meest voorkomende studienamen. Daarna volgen opleidin-
scholen (voorheen HBO-raad) en de VSNU.
gen als Interieurvormgeving, Psychologie, Bedrijfsmanagement, Beeldende kunsten en Biomedische wetenschappen.
Het ROA-onderzoek onder hbo-afgestudeerden wordt jaarlijks uitgevoerd, dat onder wo-afgestudeerden tweejaarlijks. Over de vergelijkbaarheid van de gege-
Dat de meeneembaarheid van de studiefinanciering een brede internationale
vens bestaat onzekerheid. Dit komt onder andere door een afwijkende vraag-
ervaring ondersteunt, blijkt wel uit het feit dat de studenten op de laatste peilda-
stelling en door het feit dat het op het moment voor afgestudeerden van
tum (1 maart 2015) in de genoemde 89 landen ingeschreven stonden bij 1.265
wo-masteropleidingen onduidelijk is of ze rapporteren over de combinatie van
instellingen. In de periode 2007-2015 bedroeg het totaal aantal landen waar de
hun bachelor- en masteropleiding, of alleen over hun masteropleiding. Het
studenten ingeschreven waren 92, en het totaal aantal instellingen zelfs 1.955.
wo-onderzoek van 2015 zal oplossingen proberen te geven voor de problematische vergelijkbaarheid.
■ ■ 4.2 Uitgaande studiepuntmobiliteit
Grafiek 36, Grafiek 37
Grafiek 36 geeft de resultaten weer van de Studentenmonitor, vanaf 2004. Tussen 2011 en 2013 bleek het percentage studenten met buitenlandervaring opvallend te zijn gestegen, met wel 9 procentpunt bij het hbo en 10 procentpunt bij het wo. In totaal gaf in 2014 23% van de studenten aan naar het buitenland te zijn geweest. De plotselinge stijging wordt ten minste voor een deel veroorzaakt door een veranderde vraagstelling.
56
Uitgaande Mobiliteit
Grafiek 36 Percentage
uitgaande studiepuntmobiliteit, gemeten onder studenten, 2004-2014 Wo ouderejaars
Hbo ouderejaars
Wo totaal
Hbo totaal
Ho ouderejaars Ho totaal
35
33%
32% 29%
28%
27%
28
26%
25% 22% 21
19%
20%
19% 16%
19% 16%
15%
14%
16%
15%
14%
13%
22%
18%
17%
16%
23%
22%
19%
14%
13%
14
12%
0
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2011
2012
2013
21%
23%
27%
22%
24%
28%
18%
19%
20%
13%
15%
18%
12%
15%
18%
10%
12%
16%
11%
13%
17%
12%
13%
17%
12%
14%
17%
11%
14%
7
17%
4
2014
De ouderejaarspopulatie is de studentenpopulatie minus de eerstejaarspopulatie. Bron: ResearchNed, 2005-2015
57
Uitgaande Mobiliteit
Grafiek 37 Percentage
uitgaande studiepuntmobiliteit, gemeten onder afgestudeerden, 2003-2013 Wo Ho Hbo
22,3%
22,3%
22,3%****
22,5%
22,4%
22,3%
21,4%
22,2%
23,7%***
20,5%
21,6%
23,7%*** 19,9%
22,0%
26,6%** 21,5%
23,2%
20,2%
23,1% 18,3%
22,8% 17,2%
19,4%
24%
22,0%
24,2%
32%
26,6%*
29,1%
31,3%
31,6%
40%
36,0%
4
16%
8%
0
2003-04
2004-05
2005-06
2006-07
2007-08
2008-09
2009-10
2010-11
2011-12
2012-13
* Bron: VSNU/IVA ** data 2007-2008 *** data 2009-2010 **** data 2011-2012 Bron: ROA, 2003-2015; VSNU/IVA, 2010-2015
58
4
Uitgaande Mobiliteit
Tijdens de Bolognaconferentie in Leuven (2009) werd het mobiliteitsdoel gesteld
Meer duidelijkheid over dit verschil in uitkomsten tussen beide onderzoeken, en
dat in 2020 ten minste 20% van de studenten die afstuderen internationaal
over de vergelijkbaarheid ervan, is wenselijk. Het moment van onderzoek –
mobiel moet zijn geweest. In november 2011 werd hieraan toegevoegd dat deze
tijdens of na de studie, tijdens afwezigheid door verblijf in buitenland of niet –
periode beloond moet zijn met ten minste 15 ECTS-studiepunten of ten minste 3
kan in beide onderzoeken verschillend uitwerken in de resultaten.
maanden geduurd moet hebben. De beste manier om te meten of deze doelen zijn behaald, lijkt een gericht onderzoek onder recent afgestudeerden. Het Cen-
In tegenstelling tot de percentages genoemd onder diplomamobiliteit, die een
traal Bureau voor de Statistiek heeft van het ministerie van OCW opdracht
jaarlijks beeld verschaffen, gaat het hier om mobiliteit gedurende de hele opleiding.
gekregen om in 2017 eenmalig zo’n onderzoek uit te voeren.
Het is daarbij niet duidelijk in welk jaar de mobiliteit heeft plaatsgevonden, hoewel dit vaak in het voorlaatste of laatste jaar van de opleiding gebeurt. Om een verge-
Bij de wo-cohort die in 2011-2012 afstudeerde werd een doorgaande daling van
lijking te maken met de percentages die uitdrukking geven aan de mobiliteit in een
de uitgaande studiepuntmobiliteit geconstateerd. Wat het hbo betreft, werd de
bepaald jaar, zou het percentage van mobiliteit gedurende de opleiding gedeeld
daling tot -19,9% (in 2008-2009) in de laatste 4 jaar weer geheel ingelopen. Van
moeten worden door de duur ervan in jaren. Duurt de opleiding gemiddeld 4 jaar
de hbo-afgestudeerden gaf in 2012-2013 22,3% aan gedurende de studie naar
en zou 22,3% van de studenten in die periode internationaal mobiel zijn, dan zou
het buitenland te zijn geweest. Dit is nu exact hetzelfde percentage als in het wo.
dit neerkomen op een jaarlijks percentage van 5,6%. Voor een indruk van het aantal studiepuntmobiele studenten moet dit percentage worden vermenigvuldigd
Het gezamenlijke wo- en hbo-gemiddelde, 22,3%, betekent dat gemiddeld
met het aantal afgestudeerden in 2013-2014: 91.793 (Centraal Bureau voor de
genomen 22,3% van de afgestudeerden in 2012-2013 mobiel was gedurende
Statistiek, 2015)7. Het resultaat komt neer op ongeveer 5.250 studenten. Ook stu-
de studie. Helaas is niet bekend hoelang deze studenten in het buitenland
denten die niet afstudeerden waren internationaal mobiel, maar waarschijnlijk
waren en of zij daarmee aan het criterium voor 2020 voldoen. Als we de resulta-
minder dan zij die wel afstudeerden.
ten uit de Studentenmonitor vergelijken met de resultaten van de onderzoeken onder afgestudeerden, dan valt op dat bij de resultaten uit de Studentenmonitor minder sprake is van stijgende of dalende trends, met uitzondering van de 7
laatste twee metingen.
In eerdere publicaties werd uitgegaan van het totaal aantal afgestudeerden in hbo en wo. Dit stemt niet meer overeen met de onderzochte populaties in de afgestudeerdenonderzoeken. Hierbij gaat het hoofdzakelijk om bachelorafgestudeerden van het hbo en doctoraal-/masterafgestudeerden van het wo. In de tekst verwijzen we nu naar deze totalen. Uiteindelijk zullen voor een juist beeld de bachelor- en masterafgestudeerden bij zowel het hbo als het wo afzonderlijk onderzocht moeten worden.
59
Uitgaande Mobiliteit
Er waren in 2009-2010 in totaal 643.065 studenten, wat neerkomt op ca. 162.500
Grafiek 38 Percentage
afgestudeerden met buitenlandervaring, naar geslacht, afgestudeerden 2012-2013
studenten per studiejaar. Bij even grote mobiliteit zou sprake zijn van ongeveer 9.100 mobiele studenten per cohort. Enigszins arbitrair komen we op (5.250 +
Man Vrouw
9.100) ÷ 2 = afgerond 7.150 mobiele studenten per cohort. Dit aantal maal het aantal studiejaren (4) komt op 28.600 studiepuntmobiele studenten per jaar. De totale jaarlijkse uitgaande mobiliteit zou hiermee uitkomen op ongeveer 20.650 (diplomamobiliteit) plus 28.600 (studiepuntmobiliteit), dus in totaal 49.250
25%
4.2.1 Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten Uit het onderzoek onder afgestudeerden blijkt dat het verschil tussen hbo en
20%
24%
24%
24%
studenten.
21%
4
wo-afgestudeerden afneemt. In het hbo zijn vrouwelijke studenten nog steeds mobieler dan mannelijke, maar wordt het verschil kleiner. In het wo zijn vrouwelijke studenten nu vrijwel net zo mobiel als mannelijke studenten.
15%
Grafiek 38
10%
5%
0% Hbo
Wo*
* data 2010-2011 Bron: ROA, 2015; VSNU/IVA, 2015
60
4
Uitgaande Mobiliteit
Omdat er in zowel het hbo als het wo meer vrouwen dan mannen afstudeerden, was het aantal vrouwen dat mobiel was hoger dan het aantal mannen. In 20122013 was in het hbo 61% van het aantal afgestudeerden dat mobiel was vrouw, en in het wo was dit in 2011-2012 58%.
4.2.2 Vakgebieden Van de wo-afgestudeerden in 2011-2012 was in de CROHO-onderdelen Landbouw & natuurlijke omgeving en Gezondheidszorg meer dan 50% mobiel gedurende de studie. Dit gold voor 20-30% van de wo-afgestudeerden in Techniek en Natuur en voor minder dan 20% van de afgestudeerden in Taal & cultuur, Economie, Rechten en Gedrag & maatschappij.
Net als in het wo in 2009-2010 waren hbo-afgestudeerden in 2012-2013 in Landbouw & natuurlijke omgeving, met meer dan 60%, zeer mobiel gedurende de studie. De mobiliteit van de hbo-afgestudeerden in Economie was toegenomen tot 30%. Die van afgestudeerden in Taal & cultuur kwam uit op 23,1%, Gezondheidszorg op 19,8% en Techniek, Onderwijs en Gedrag & maatschappij tussen de 12% en 16,5%. Grafiek 39, Grafiek 40
61
Uitgaande Mobiliteit
Grafiek 39 Percentage
studiepuntmobiliteit, naar vakgebied, wo, afgestudeerden 2005-2013 2005-06 2006-07 2007-08 2008-09** 2009-10 2010-11*** 2011-12 2012-13****
28,8%
8,7% 8,7%
20%
17,0% 17,0% 17,4% 17,4% 16,1% 16,1% 17,8% 20,4% 16,0% 16,0% 15,5% 15,5% 15,2% 15,2% 18,5% 16,7% 12,0% 12,0% 13,1% 13,1% 12,1% 12,1%
22,0% 22,0% 18,7% 18,7% 19,5% 19,5%
22,8%
30%
26,4%
29,4% 29,0% 29,0% 26,6,0% 26,6%
40%
34,2%
37,3% 37,3% 34,4%
41,3% 41,2% 43,0% 43,0% 41,6% 41,6%
50%
42,3% 42,7% 45,0% 45,0% 39,0% 39,0% 39,4% 39,4%
50,2% 50,2%
60%
58,0% 59,5% 58,0% 58,0% 54,9% 54,9% 52,4% 52,4%
4
10%
0%
Landbouw
Gezondheidszorg
Techniek
Natuur
Taal & cultuur
Economie
Rechten
Gedrag & maatschappij
Onderwijs*
* Onderwijssteekproef te klein ** data 2007-2008 *** data 2009-2010 **** data 2011-2012 Bron: ROA, 2015; VSNU/IVA, 2015
62
Uitgaande Mobiliteit
Grafiek 40 Percentage
studiepuntmobiliteit, naar vakgebied, hbo, afgestudeerden 2005-2013 2005-06 2006-07 2007-08 2008-09 2009-10 2010-11
59,3% 61,1%
2011-12
65%
2012-13
52,3% 52,4% 53,2% 53,0% 52,1% 53,2% 52%
0%
Landbouw
Economie
Taal & cultuur
Gezondheidszorg
Techniek
Onderwijs
8,5% 11,3% 9,3% 11,9% 12,0% 11,9% 13,4% 12,5%
13%
11,9% 12,7% 14,8% 12,8% 15,2% 13,7% 15,4% 13,9%
15,2% 15,3% 14,3% 13,8% 13,7% 14,3% 15,2% 16,5%
19,7% 21,5% 21,9% 21,2% 21,3% 20,2% 19,8% 14,9%
26%
20,2% 19,7% 20,1% 22,5% 23,1% 21,3% 23,7% 23,1%
39%
25,1% 25,8% 28,5% 25,3% 26,3% 29,5% 30,3% 30,1%
4
Gedrag & maatschappij
Bron: ROA, 2006-2015
63
Uitgaande Mobiliteit
4.2.3 Instellingen
Grafiek 41 Top 10 instellingen: uitgaande studiepuntmobiliteit, afgestudeerden 2012-2013
Top 10 instellingen Op basis van de bovengenoemde afgestudeerdenonderzoeken is een top 10
zien we wederom de drie specialistische universiteiten terug in de top: Wageningen Universiteit (52%, plaats 5), de Technische Universiteit Eindhoven (42%,
100%
93,2%
van instellingen met de meeste mobiele studenten samengesteld. Bij het wo
98,4%
plaats 6) en de Technische Universiteit Delft (38%, plaats 10). De Universiteit Maastricht is nieuw in de top (39%, plaats 7) en verdringt daarmee Zuyd Hoge80%
stein en Stenden, ten slotte, houden hun niveau vast.
40%
37,6%
Hogeschool stijgt fors naar de derde plek met 65%. De NHTV, Van Hall Laren-
38,0%
42,0%
school Den Haag blijven ruim koplopers met 98% en 93%. Vilentum
38,3%
60%
38,6%
lingen uit 2012-2013 nogmaals voor in de top 10. HAS Den Bosch en de Hotel-
53,0%
Bij het hbo zien we veel stabiliteit. Behalve Zuyd Hogeschool komen alle instel-
52,4%
school uit de top 10.
64,4%
4
Stenden
Technische Universiteit Delft*
Grafiek 41
20%
0%
HAS Den Bosch
Hotelschool Den Haag
Vilentum (CAH STOAS)
NHTV Wageningen Technische Universiteit Van Hall InterUniversiteit* Universiteit Maastricht* Larenstein nationale Eindhoven* HS Breda
* data 2011-2012 Bron: ROA, 2015; VSNU/IVA, 2015
64
4
Uitgaande Mobiliteit
4.2.4 Stage of studie, of allebei De meeste studenten gaan naar het buitenland voor een stage, eventueel
Grafiek 42 Studiepuntmobiliteit,
soort buitenlandervaring, afgestudeerden
wo, hbo, ho 2011-2012
gecombineerd met studie. Het gaat hierbij om respectievelijk 60% en 15% van
% Stage % Onderwijs
de afgestudeerden in het hoger onderwijs met buitenlandervaring. Wo-afgestu-
% Stage en onderwijs
12%
deerden gingen meer voor alleen stage of alleen studie, hbo-afgestudeerden meer voor een combinatie van stage en studie.
26%
Grafiek 42
62%
Wo
18% 57%
25%
Hbo
15% 25%
60%
Ho
Bron: ROA, 2015: VSNU/IVA, 2015
65
4
Uitgaande Mobiliteit
4.2.5 Uitgaande studiepuntmobiliteit via het Erasmusprogramma Uit de resultaten van de Studentenmonitor van 2014 blijkt dat 50% van de mobiele studenten gebruikmaakt van programmasubsidie. De mobiliteit in programma’s wordt in hoge mate bepaald door de specifieke eigenschappen en voorwaarden van deze programma’s. Programmamobiliteit is daarom slechts in beperkte mate indicatief voor algemene mobiliteitstendensen. De Europese programma’s zijn wat programmamobiliteit betreft het meest interessant. Zij maken vergelijking tussen landen mogelijk.
Het aantal Nederlandse studenten dat via het Erasmusprogramma een deel van de studie in het buitenland volgt, neemt toe. Dit aantal steeg van 5.946 in 20102011 tot 6.449 in 2011-2012 en tot 6.853 in 2012-2013 (zie grafiek 45). Ook in 2012-2013 ging deze groep studenten weer in groten getale naar Spanje, al vlakt de groei naar dat land af. Het Verenigd Koninkrijk versterkte zijn positie op de tweede plaats, gevolgd door Frankrijk en Zweden (beide met afnemende aantallen). Bij bestemmingslanden waar ten minste 100 studenten heengingen, was de grootste toename van studenten zichtbaar in Hongarije (+34%), Ierland (+20%), Turkije (+13%) en Duitsland (+11%). Er was minder belangstelling voor een deel van een studie in Zweden (-11%), en Zwitserland (-6%).
Het aandeel van de Nederlandse uitgaande mobiliteit van de totale uitgaande Erasmusstudiemobiliteit steeg tussen 2011-2012 en 2012-2013 van 3,1% naar 3,2%. Grafiek 43
66
Uitgaande Mobiliteit
Grafiek 43 Erasmusbestemmingslanden,
studie (100 of meer Erasmusstudenten), 2007-2013 2007-08 2008-09 2009-10 2010-11 2011-12 2012-13
1.019 1.066 1.066
1.200 1.100
930 871
893
806 740
800
551
100 0
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Zweden
Duitsland
Turkije
Finland
Denemarken
Italië
Noorwegen
België
Oostenrijk
Ierland
Portugal
Hongarije
109 103
134 123 125 166 186 203 107 110 139 147 159 192 90 110 149 157 154 164 83 98 102 125 135 182
182 209 175 231 233 245
258 264 260 275 219
299 308
251 266 257 280 293 307
168
200
190 171 227 239
155 181
225
300
304 271 304 296 310 339
349 273
400
393
364 357 367 400
500
495
485 515 512
600
565 537 510 577 604 539 573
603 631
700
643 636
900
939
1.000
825
4
Zwitserland
Bron: EP-Nuffic, 2015
67
4
Uitgaande Mobiliteit
In 2007-2008 is het oude Leonardo da Vinciprogramma als Erasmus Stages ondergebracht in het toenmalige Leven Lang Leren Programma (nu het programma Erasmus+). Na een aanloopjaar bestaat daarom sinds 2008-2009 een redelijk beeld van de door de EU gesponsorde studiepuntmobiliteit voor stages.
In het algemeen is er sprake van groeiende belangstelling voor een buitenlandse stage via het Erasmusprogramma.
De belangrijkste doellanden waren opnieuw het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Spanje en België. Bij bestemmingslanden waar ten minste 50 studenten heengingen, bleven de meeste aantallen nagenoeg stabiel. Het Verenigd Koninkrijk liet een toename zien van 63 stagiairs, en Spanje van 24. Het aandeel van de Nederlandse uitgaande mobiliteit van de totale uitgaande Erasmusstagemobiliteit bleef gelijk tussen 2010-2011 en 2011-2012 (6,5%). Grafiek 44
68
Uitgaande Mobiliteit
Grafiek 44 Erasmusbestemmingslanden,
stage (50 of meer Erasmusstudenten), 2007-2013 2007-08 2008-09 2009-10 2010-11 2011-12 2012-13
675
629
643 628
691
750
531
509 533
600
364 337 346
427 428
411 439
317
375
373
410
450
416
452
463
525
300
0
Verenigd Koninkrijk
Duitsland
Spanje
België
Frankrijk
Turkije
Zweden
54 78
80 83 87
113 108
Italië
50 64 78 98 81 113
75
57
45 66 76
150
103 87 86
113 149 142 133 120 142
225
200
199
223
238
4
Zwitserland
Bron: EP-Nuffic, 2015
69
4
Uitgaande Mobiliteit
Tussen 2010-2011 en 2011-2012 steeg het Nederlandse aandeel van de totale uitgaande Erasmusmobiliteit van 3,7% naar 3,8% en bleef het Nederlandse
Grafiek 45 Erasmusuitstroom
en -instroom, totalen, voor studie en stage,
2007-2013
aandeel van de totale inkomende Erasmusmobiliteit gelijk (4,0%). Langzamerhand lijkt er een balans te ontstaan tussen uitstroom en instroom.
Uitstroom Erasmus
Instroom Erasmus
(studies)
(studies)
Uitstroom Erasmus
Instroom Erasmus
(stages)
(stages)
Grafiek 45
4.699
1.287
2007-08*
7.002
710 4.902
2.103
2008-09
6.894
1.187 5.358
2.320
2009-10
7.239
1.355 2.644
2010-11
5.946 7.620
1.569 6.449
2.861
2011-12
8.222
1.670 6.853
3.208
2012-13
8.468
1.830 0
2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
* Inschatting. Bron: EP-Nuffic, 2015
70
5
Mobiliteit opgeteld
Hoeveel buitenlandse studenten zijn er in Nederland en hoeveel Nederlandse studenten zijn er in het buitenland? Deze simpele vragen zijn niet eenvoudig te beantwoorden. Aan de hand van verschillende bronnen is hiervan alleen een inschatting te maken. Door het ontbreken van adequate visagegevens over 2014 valt er over het totaal aantal studenten dat naar Nederland komt geen definitieve uitspraak te doen. Voor deze berekening verwijzen wij u vanaf oktober 2015 graag door naar onze website. Hieronder zullen we ons vooral richten op de totale uitgaande mobiliteit.
■ ■ 5.1 Buitenlandse studenten in Nederland Het aantal buitenlandse studenten dat voor een hogeronderwijsdiploma of voor studiepunten in Nederland is, kunnen we alleen inschatten op basis van zeer uiteenlopende gegevensbronnen8.
Wanneer de inkomende stroom van studiepuntmobiele studenten 85% bedraagt van de uitgaande groep9, dan bedraagt de hele groep mogelijk ca. 87.000 studenten. Het gaat hierbij dan om ongeveer 62.653 buitenlandse studenten die voor een diploma in Nederland verblijven en om ca. 24.400 inkomende studiepuntmobiele studenten.
Zie voor de methodologische achtergrond van de cijfers appendix 8.2, in het bijzonder de noot op pagina 97. 9 Zie paragraaf 3.2.1 en, voor het aantal uitgaande studiepuntmobiele studenten paragraaf 4.2, pagina 56. 8
71
5
Mobiliteit opgeteld
■ ■ 5.2 Nederlandse studenten in het buitenland Uit gegevens van de OESO en uit jaarlijkse onderzoeken onder afgestudeerden blijkt dat er in 2011-2012 wellicht 51.500 studenten in het buitenland waren: 22.800 Nederlanders die zich voor een diploma inschreven bij een buitenlandse hogeronderwijsinstelling en 28.700 studiepuntmobiele studenten10. 9.300 van de studiepuntmobiele studenten namen deel aan het Europese Erasmusprogramma. Samen met de 22.800 diplomamobiele studenten vormen zij een groep van 32.100 studenten waarover meer bekend is. Van de 32.100 verbleven 28.000 in Europa (26.200 in de EU) en 4.100 daarbuiten. Van de 22.800 waren er 19.300 ingeschreven bij een hogeronderwijsinstelling in een ander Europees land (18.500 in de EU). Studenten buiten het centraal geregistreerde onderwijs zijn niet meegeteld, net als diplomamobiele studenten naar niet-OESO-landen. Kaart 01, Grafiek 46, Grafiek 47
10
Zie ook paragraaf 4.2, pagina 56.
72
5
Mobiliteit opgeteld
Kaart 01 Nederlandse
studenten in het buitenland, 2011-2012* Europa** Azië Latijns-Amerika
2.350
Europa**
Noord-Amerika
Azië
Afrika nd
Latijns-Amerika
Australië/Pacific
Noord-Amerika Afrika Australië/Pacific
28.000 700
n.d. 50 750
* OESO plus Erasmus, exclusief overige studiepuntmobiliteit (20.100), afgerond op vijftigtallen. ** Statistisch. Bron: OESO, EP-Nuffic, 2015
73
5
Mobiliteit opgeteld
Grafiek 46 Nederlandse
studenten in het buitenland, per land, 2010-2012* Diplomamobiliteit 24.468 totaal
18.480 Ingeschreven in de EU
5.988 Ingeschreven buiten de EU
= 500 studenten
Verenigd Koninkrijk
8.400
België
7.200
Duitsland
2.700
Spanje
2.000
Verenigde Staten
1.900
Frankrijk
1.700
Zweden
1.000
Denemarken
750
Noorwegen
600
Turkije
600
Italië
550
Nieuw-Zeeland
500
Zwitserland
500
Oostenrijk
500
Finland
450
Ierland
450
Canada
400
Portugal
400
Australië
250
Japan
250
Hongarije
200
Tsjechië
200
Polen
150
Griekenland
100
* OESO plus Erasmus, exclusief overige studiepuntmobiliteit (20.100), meer dan 100 studenten, afgerond op vijftigtallen.
= 100 studenten
OESO, EP-Nuffic, 2015
74
Mobiliteit opgeteld
Grafiek 47 Nederlandse
studenten in het buitenland, 2005-2012 Voor diploma in de EU Voor diploma buiten de EU In EU-beurs programma’s
Totaal: 33.778
35.000
4.250
2007-08
2008-09
2009-10
2010-11
9.310 5.988
8.600
16.400 7.700
7.000
6.000
4.000
2006-07
3.800
2.900
2005-06
3.400
2.900
7.000
5.700
5.750
10.500
15.700
Totaal: 25.100 14.300
12.600
Totaal: 20.450
14.000
11.850
17.500
Totaal: 19.900
21.000
Totaal: 22.000
24.500
Totaal: 27.400
28.000
18.480
Totaal: 29.250
31.500
11.250
5
3.500
0
2011-12
Bron: OESO, EP-Nuffic, 2015
75
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
■ ■ 6.1 Diplomamobiliteit 6.1.1 Wereldwijde mobiliteitspatronen Het aantal studenten dat in het buitenland studeert, is in de laatste 2 decennia sterk toegenomen: van 1,7 miljoen in 1994-1995 via 2,1 miljoen in 1999-2000 naar 4,5 miljoen in 2011-2012, volgens de OESO. Dit laatste komt neer op 2,5% van alle hogeronderwijsstudenten in de wereld. Een van de belangrijkste redenen voor deze groei is de opkomst van de kenniseconomie, met een globale competitie voor kennis en hoogopgeleid personeel als gevolg. Veel landen hebben beleidsstrategieën ontwikkeld om kenniswerkers en buitenlandse studenten te werven, om zo de internationale concurrentiepositie van hun economie te verbeteren.
De groei in internationale studentenmobiliteit zal zich in de komende jaren wereldwijd voortzetten. Dit gebeurt ondanks de geleidelijke uitbreiding en stijgende kwaliteit van het hogeronderwijsaanbod in veel opkomende kenniseconomieën, waardoor meer studenten goed onderwijs in eigen land kunnen volgen. Ook de recente economische crisis in delen van de wereld remt de groei niet, aangezien lokale overheden op korte termijn niet aan de vraag kunnen voldoen.
In 2011-2012 ging bijna de helft van alle diplomamobiele studenten in de wereld naar 5 landen. De Verenigde Staten ontvingen de meeste, met 16,4% van alle buitenlandse studenten wereldwijd, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk (12,6%), Duitsland (6,4%), Frankrijk (6,0%) en Australië (5,5%). Ook waren aan-
76
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
zienlijke aantallen buitenlandse studenten ingeschreven in Canada (4,9%), Rusland (3,9%) en Japan (3,3%).
Grafiek 48 Distributie
van buitenlandse studenten in het hoger onderwijs per bestemmingsland, in 1999-2000 en 2011-2012 2000 2012
Doordat steeds meer landen actief buitenlandse studenten werven, neemt het aantal studiebestemmingslanden toe. Dit ging voor zover bekend ten koste van het aandeel van de mobiele studentenpopulatie dat naar de traditioneel belangrijkste gastlanden – de Verenigde Staten, Duitsland en Frankrijk – ging. Overigens was ook hier wel sprake van een stijging in absolute aantallen. In 2006-2007 ging de helft van de populatie nog naar vier gastlanden, in plaats van vijf. Grafiek 48
Verenigde Staten Verenigd Koninkrijk Duitsland Frankrijk Australië Canada 2,0%
Rusland Japan Spanje China Italië Oostenrijk Nieuw-Zeeland Zuid-Afrika Zwitserland
Nederland Zuid-Korea België
6,3% 6,6% 6,0% 5,1% 5,5% 4,6% 4,9%
9,0%
10,8% 12,6%
22,9%
16,4%
3,9% 3,2% 3,3%
1,2% 2,2% 1,8% 2,0% 1,2% 1,7% 1,5% 1,7% 0,4% 1,6% 1,5% 1,6% 1,2% 1,4% 0,7% 1,4% 0,2% 1,3% 1,9% 1,2%
0%
5%
10%
15%
20%
25%
Percentage van het totaal aantal buitenlandse studenten mondiaal. Bron: OESO, EAG 2014, C4.3
77
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
In 2011-2012 kwamen wereldwijd de meeste buitenlandse studenten uit China (16,8% van alle uitgaande internationale hogeronderwijsstudenten), India (4,8%)
Grafiek 49 Belangrijkste
herkomstlanden van buitenlandse studenten in de wereld en in Nederland, 2011-2012
en, als verrassende derde, uit Duitsland (3,1%). Twee opvallende stijgers zijn Iran en Nigeria op plaats 8 en 9, die in 2012 met 1,5% meer uitgaande studenten hadden dan de Verenigde Staten. Grafiek 49
16,9%
China
4,8%
India Duitsland
3,1%
Zuid-Korea
3,0%
Frankrijk
1,9%
Turkije
1,9%
Italië
1,6%
Iran
1,6%
Nigeria
1,5%
Verenigde Staten
1,5%
Nederland 0%
0,5% 5%
10%
15%
20%
Percentage van alle studenten wereldwijd. Bron: OESO, 2015
78
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
In grafiek 50 wordt het aandeel weergegeven van de totale mobiele populatie in het betreffende jaar. Allereerst valt op dat ruim 41% van de totale studentenmobiliteit in de wereld aan de EU te relateren is als uitgaande, inkomende of interne mobiliteit. Verder valt op dat de EU en Noord-Amerika als regio’s van bestemming verreweg het meest populair zijn; samen ontvangen deze regio’s ruim dubbel zoveel studenten als alle andere regio’s in de wereld bij elkaar opgeteld. Tot slot vindt er binnen de EU en binnen Oost-Azië veel intraregionale mobiliteit plaats, en komen de meeste uitgaande studenten per saldo uit OostAzië. Grafiek 50
79
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
Grafiek 50 Inkomende,
interne en uitgaande mobiliteit per regio, in 2011-2012* Instroom Interne mobiliteit
17,0%
Uitstroom Totaal
8,6% 6,0% 3,7%
5,8%
4,9%
5,1%
3,4%
1,8%
11,9%
11,4%
1,0%
2,8%
2,0%
40,3%
36,6%
23,4%
16,0%
12,2%
EU27**
Oost-Azië/Pacific
Noord-Amerika***
Europa (niet-EU)
Arabische Staten
0,4%
9,5% Zuid- en West-Azië
0,5%
2,0%
8,4%
0,9%
7,2%
0,5%
4,5%
Sub-Sahara Afrika Latijns-Amerika en de Caraïben Centraal-Azië
1,2%
1,4%
0,6%
4,4% 7,2%
8,2%
20,6% 24,7%
Noot: in deze grafiek gaat het om internationale studenten, gedefinieerd op basis van hun (buitenlandse) vooropleiding * Exclusief 465.836 studenten van onbekende oorsprong, op een totaal van 3.832.337 studenten. ** Feitelijk stroomde in 2011-2012 24,7% van de 3,83 miljoen mobiele studenten de EU binnen, verliet 3,7% de EU en was 11,9% mobiel in de EU zelf: totaal 40,3%. *** Verenigde Staten en Canada.
Bron: UNESCO, EP-Nuffic, 2015
80
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
6.1.2 De positie van Nederland In dit hoofdstuk wordt de positie van Nederland binnen de hierboven
Grafiek 51 Diplomamobiliteit
naar en uit verschillende landen, in relatie tot de totale studentenpopulatie, per land, 2011-2012
geschetste wereldwijde mobiliteitspatronen kort beschreven.
% instroom Studentenpopulatie % uitstroom
Hierboven worden percentages van de totale wereldwijde diplomamobiliteit genoemd. Bij de vergelijking tussen landen wordt meestal gekeken naar inkomende en uitgaande mobiliteit in relatie tot de eigen studentenpopulatie. Hier-
11,7%
onder gaat het daarbij om de totale studentenpopulatie inclusief de
Denemarken
275.009
2,9%
buitenlandse studenten. (In sommige publicaties wordt de buitenlandse studenBelgië
tenpopulatie van de totale populatie afgetrokken).
11,7%
477.712
3,0%
Zowel wat betreft buitenlandse studenten in Nederland (9% van de eigen studentenpopulatie) als wat betreft Nederlandse studenten in het buitenland (2,9%
9,3%
van de eigen studentenpopulatie), scoorde Nederland in 2011-2012 onder het
Zweden
453.328
4,7%
Duitsland
gemiddelde van 28 EU-landen (met respectievelijk 9,6% en 3,7%).
9,8%
4,8% 2.939.463
Grafiek 51 laat zien dat Nederland een lager percentage buitenlandse studen-
Totaal van 28 EU-landen
ten ontvangt dan bijvoorbeeld Denemarken, België en Zweden. Omdat Dene-
9,6%
marken en Zweden een kleinere onderwijspopulatie hebben, trekt Nederland
20.245.895
3,7%
ondanks dit lagere percentage toch meer buitenlandse studenten aan dan deze Nederland
twee landen.
9,0%
Grafiek 51
699.648 Finland
5,7%
308.924
2,9%
3,5%
Bron: OESO, Eurostat, EP-Nuffic, 2015
81
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
Uitgaande diplomamobiliteit
■ ■ 6.2 Studiepuntmobiliteit
Het aantal Nederlandse studenten dat een volledige opleiding in het buitenland volgt, is volgens de OESO tussen 2006-2007 en 2010-2011 toegenomen met
Over studiepuntmobiliteit zijn geen reguliere, jaarlijks geactualiseerde kerngetal-
5.950. Als percentage van alle Nederlandse studenten uitgedrukt, gaat het om
len beschikbaar die Nederland in een breder perspectief kunnen plaatsen. Wel
een stijging van 2,5% naar 2,9%. Er is sprake van een aanhoudende groei. Met
vinden zo nu en dan internationaal vergelijkende onderzoeken plaats, die als
2,9% bleef Nederland voor op België, maar bijvoorbeeld Duitsland (4,7%),
referentie kunnen dienen.
Zweden (4,1%) en Finland (3,2%) scoorden nog steeds hoger. Het Europees gemiddelde is eveneens hoger (3,7%).
Een van deze onderzoeken is het Eurostudent-project, dat in 2000 is opgestart. Dit onderzoek coördineert en/of bundelt nationale onderzoeken naar met name
Er zouden meer Nederlanders in het buitenland moeten studeren. De Neder-
de sociaal-economische achtergrond van studenten. Nederland draagt bij met
landse economie is immers bovengemiddeld afhankelijk van het buitenland. De
gegevens uit de Studentenmonitor.
vraag rijst echter hoever het Nederlandse percentage boven het gemiddelde zou moeten liggen. Daarbij moeten we opmerken dat een hogere uitgaande
De vierde projectronde, Eurostudent IV, liep van 2008 tot 2011. Hier deden 25
diplomamobiliteit niet per se beter is dan een lagere: een hoge uitgaande mobi-
landen aan mee. Als onderdeel van de onderzoeken wordt studenten ook
liteit kan immers wijzen op tekortkomingen in het eigen onderwijsaanbod. Ver-
gevraagd naar hun buitenlandervaring tijdens hun studie. Eurostudent interpre-
schillende landen, waaronder Nederland, België (Vlaanderen), Noorwegen,
teert de uitkomsten uit deelnemende landen en vat deze onder de meest fre-
Zweden en Finland, staan studenten onder bepaalde voorwaarden toe om hun
quent voorkomende noemers samen. Hierdoor ontstaan vaak nieuwe criteria
‘nationale’ studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland. Deze maatre-
die niet altijd terug te vertalen zijn naar nationale criteria. Wel wordt een vergelij-
gel maakt de stap om in het buitenland te gaan studeren in principe makkelijker.
king tussen landen mogelijk. Volgens Eurostudent IV doen relatief veel Neder-
Zie voor een overzicht van de aantallen studenten die gefinancierd door de
landse studenten buitenlandervaring op gedurende de studie. Nederland scoort
Nederlandse overheid in het buitenland studeren paragraaf 4.1 vanaf pagina 50.
namelijk samen met Finland en Noorwegen het hoogst ten aanzien van buitenlandse ‘inschrijvingen voor studie’ (14% van de ondervraagde studenten), en na
Het is helaas nog te vroeg om een vergelijking te maken van de effecten van de
Hongarije het hoogst ten aanzien van ‘stage’ (Hongarije: 11%, Nederland: 9%).
meeneembare studiefinanciering tussen Nederland en andere landen.
82
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
Erasmus: in- en uitstroom
instroom. Wat de Erasmusinstroom betreft, scoren – net als in vorige jaren – de
In 2012-2013 is het aantal Erasmusstudenten in alle 31 landen die deelnamen
Denen het hoogst in relatie tot hun studentenpopulatie, en de Duitsers het
aan het Erasmusprogramma met 6% toegenomen ten opzichte van 2011-2012.
laagst. Bij de uitstroom scoren de Finnen opnieuw het hoogst en de Zweden
Spanje, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Italië en Polen ontvingen
het laagst.
de grootste aantallen Erasmusstudenten (met Nederland op de zevende plek).
Grafiek 52
De uitgaande Erasmusstudenten-mobiliteit was ook het hoogst in Spanje, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Turkije en Polen, met Nederland op de achtste plek.
Grafiek 52 toont aan in hoeverre de inkomende en uitgaande Erasmuspopulaties afwijken van wat we vanwege de totale onderwijspopulatie in het land zouden mogen verwachten. De in Grafiek 52 genoemde landen nemen actief deel aan het Erasmusprogramma en over het algemeen is hun Erasmus instroom en -uitstroom groter dan op basis van hun studentenpopulatie verwacht mag worden (groter dan 1). Dit is niet het geval bij de Zweedse uitstroom, die lager is dan verwacht zou mogen worden, gezien het aandeel van de Zweedse onderwijspopulatie van de totale onderwijspopulatie in Erasmuslanden. We zien trouwens, behalve in Denemarken, dat het overmatige aandeel van de instroom afneemt en dat dit, behalve in Denemarken, Finland en Nederland, ook het geval is aan de uitstroomkant. Anders gezegd versterken de Denen hun positie zowel wat instroom als uitstroom betreft, terwijl de Nederlanders en de Finnen dit doen wat de uitgaande Erasmusmobiliteit betreft.
In het algemeen is de instroom in de in Grafiek 52 genoemde landen groter dan de uitstroom. Uitzondering is Duitsland, waar de uitstroom groter is dan de
83
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
Grafiek 52 Aandeel
uitstromende en instromende Erasmuspopulatie van de totale Erasmuspopulatie in relatie tot aandeel studentenpopulatie van de totale studentenpopulatie (van Erasmuslanden), 2012-2013
■ ■ 6.3 Mobiliteit van docenten en onderzoekers 6.3.1 Mobiliteit naar Nederland
Erasmusinstroom Erasmusuitstroom
Net als studentenmobiliteit speelt mobiliteit van docenten en onderzoekers volgens het Europese London Communiqué (2007) een belangrijke rol in de ontwikkeling van de Europese hogeronderwijsruimte. Helaas zijn er weinig data beschikbaar over stafmobiliteit, in het algemeen en ten aanzien van Nederland.
1,9
België
1,6 Van de beschikbare gegevens tonen algemene VSNU-data aan dat 45% van de promovendi die in 2014-2015 in dienst waren van Nederlandse universiteiten
2,3
Finland
1,7
een buitenlandse nationaliteit bezat (dit komt neer op 4.061 buitenlandse promovendi). Dit is 7 procentpunt meer dan in 2007-2008 (zie grafiek 53). Grafiek 53
1,0
Duitsland
1,2
1,3
Nederland
1,3
2,3
Denemarken
1,3
2,4
Zweden
0,8
Bron: OESO, EP-Nuffic, 2015
84
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
Grafiek 53 Promovendi
in dienst van de universiteiten, in aantallen personen en procentuele verdeling naar Nederlandse en niet-Nederlandse nationaliteit, 2008-2015 Totaal promovendi % Nederlandse nationaliteit % Niet-Nederlandse nationaliteit
8.017
8.320
8.567
9.009
38% 62%
41% 59%
42% 58%
43% 57%
2008-09
2009-10
2010-11
2011-12
9.026
9.018
9.031
44% 56%
45% 55%
45% 55%
2012-13
2013-14
2014-15
Bron: VSNU/WOPI2015
85
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
De VSNU maakt geen gedetailleerde cijfers bekend over de herkomstlanden
ten zit Nederland met een 17e plaats in de lage middenmoot van de Erasmuslan-
van de buitenlandse promovendi in Nederland. Een onderzoek naar promovendi
den. De populairste herkomstlanden waren Duitsland, Spanje, Italië en Frankrijk.
aan vier Nederlandse universiteiten, dat in 2010 is gepubliceerd door de Universiteit Utrecht en de Erasmus Universiteit Rotterdam, schat echter dat de meeste
De totale docentenmobiliteit die plaatsvond via het Erasmusprogramma betrof
buitenlandse promovendi in Nederland afkomstig zijn uit West-Europa, Azië en
52.627 personen en groeide in het laatste jaar met 13,1%.12
Oost-Europa.11
In 2012-2013 kwam de grootste groep buitenlandse Erasmusdocenten in Nederland uit België, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Spanje,
De goede reputatie van universiteiten en professoren was voor buitenlanders
Turkije en Finland.
vaak de reden om voor Nederland te kiezen. Buitenlandse promovendi in Nederland zijn volgens het onderzoek voornamelijk te vinden in de landbouw-,
6.3.2 Mobiliteit vanuit Nederland
natuur- en technische wetenschappen. Uit door de IND aan Eurostat verschafte
Universitaire onderzoekers zijn traditioneel relatief internationaal mobiel, door als
data over nieuw verleende verblijfsvergunningen voor betaalde onderzoekers,
visiting staff een periode in het buitenland te werken of deel te nemen aan
blijkt dat in 2012 1.689 van dergelijke vergunningen werden verstrekt, tegen
buitenlandse conferenties en seminars. De precieze internationale mobiliteit van
864 in 2008. Van deze van buiten de EU (en EFTA) komende onderzoekers
onderzoekers is echter moeilijk te meten. Helaas zijn er ook geen gegevens
kwamen in 2012 de meeste uit China (32%), gevolgd door Brazilië (7%), Iran en
beschikbaar over het aantal Nederlanders dat in het buitenland promoveert en
Indonesië (6%), de Verenigde Staten (5%) en India (4%).
in welke landen zij promoveren. In andere landen worden dergelijke data meestal niet centraal verzameld.
Centrale data over docentenmobiliteit naar (en vanuit) Nederland worden alleen geleverd door het Erasmusprogramma van de EU. Het aantal hogeronderwijsdo-
Volgens het eerder genoemde onderzoek naar promovendi aan 4 (en dus niet
centen dat via een Erasmusuitwisseling voor een korte periode naar Nederland
alle) Nederlandse universiteiten, vertrekt 19% van de promovendi in Nederland
kwam om te doceren of een training te volgen, was volgens Erasmus in 2012-2013
na hun promotie naar het buitenland voor een baan. Het gaat hier om zowel
1.169 (in 2000-2001 waren dat er 499). Met dit aantal inkomende Erasmusdocen-
Nederlandse als buitenlandse promovendi van Nederlandse universiteiten. De 12
11
Sonneveld, H., Yerkes, M. & Schoot, R. van de. (2010). Ph.D. Trajectories and labour market mobility: A survey of recent doctoral recipients at four universities in the Netherlands. Utrecht: Netherlands Centre for Graduate and Research Schools.
Eurostat. (2009). The Bologna Process in Higher Education in Europe: Key indicators on the social dimension and mobility. Luxembourg: Office for Official Publications of the European Communities. URL: http://ec.europa.eu/eurostat/documents/3217494/5713011/KS-78-09653-EN.PDF/3eb9f4ec-dc39-4e51-a18b-b61eb7c2518b.
86
6
Mobiliteit in internationaal perspectief
belangrijkste bestemmingen zijn West-Europa (9%) – met Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk als belangrijkste bestemmingslanden – gevolgd door Noord-Amerika (3%) en Azië (3%). Volgens het onderzoek is de balans tussen de zogenoemde brain drain en brain gain op het eerste gezicht positief: er komen meer buitenlandse promovendi naar Nederland dan dat er Nederlandse promovendi vertrekken. Hierbij moeten we wel opmerken dat een deel van de promovendi bij het invullen van de vragenlijst nog niet zeker wist of zij in of buiten Nederland zouden gaan werken. Daarnaast is er geen overzicht van Nederlanders die in het buitenland promoveren en die daar na hun promotie blijven werken.
Evenals het aantal inkomende Erasmusdocenten steeg in 2012-2013 ook het aantal uitgaande Erasmusdocenten. In 2012-2013 gingen 818 Nederlandse hogeronderwijsdocenten voor een periode naar het buitenland om les te geven, tegen 709 docenten in 2009-2010 (en 592 in 2000-2001). Wat uitgaande docentenmobiliteit betreft zit Nederland, met een 16e plek, in de lage middenmoot van de Erasmuslanden.
Voor de Nederlandse Erasmusdocenten waren Duitsland, België, Finland en het Verenigd Koninkrijk de populairste bestemmingslanden, gevolgd door Spanje en Frankrijk.
In het kader van Erasmusstafmobiliteit voor training gingen in 2012-2013 41 personen naar het buitenland, tegen 114 in 2009-2010. Deze mobiliteit ging vooral naar het Verenigd Koninkrijk, Finland, Denemarken, Frankrijk en Italië.
87
7
Effecten van internationalisering
Hoewel de doelstellingen van internationalisering vaak breed geformuleerd worden als ‘verbetering van het Nederlandse onderwijs’ of ‘vergroting van het financieel-economisch effect’, blijft de effectbepaling tot nu toe vaak beperkt tot een beschrijving van de voortgang bij onderdelen van internationalisering. Dit gebeurt vooral bij studentenmobiliteit maar ook ten aanzien van, bijvoorbeeld, samenwerkingsverbanden, gezamenlijke onderwijsprogramma’s, aantallen MOOC’s en dergelijke. Er wordt hierbij impliciet van uitgegaan dat als op het onderdeel maar verbetering geboekt werd, dit automatisch wel zal leiden tot de realisering van de algemene doelstellingen.13 Gaandeweg werd hierbij zo’n onderdeel, meestal studentenmobiliteit, de facto ook wel als een hoofddoel van internationalisering gemaakt. Bijvoorbeeld door hiervoor een te bereiken benchmark vast te stellen, zoals onder andere bij de Bologna-afspraken is gebeurd. Door deze ontwikkeling is het aantal numerieke feiten over de effecten op werkelijke hoofddoelstellingen vooralsnog beperkt, laat staan dat er trends bepaald kunnen worden. In dit hoofdstuk wordt kort een eerste inzicht gegeven en wordt vooral aangegeven dat verder onderzoek wenselijk is. De twee genoemde hoofddoelstellingen dienen hierbij als uitgangspunt.
■ ■ 7.1 Verbetering van onderwijskwaliteit Hoewel er verschillende onderzoeken uitgevoerd zijn naar de effecten van internationalisering op leeruitkomsten zijn de resultaten hiervan, voor zover gepubli13
Bij een derde, op zich bescheidener doelstelling van internationalisering: ‘vergroting van de onderwijscapaciteit in ontwikkelingslanden’ is veelal sprake van een projectmatige aanpak waarbij de bedoelde capaciteitsvergroting nauwkeuriger wordt omschreven en nadien veelal ook beter wordt vastgesteld.
88
7
Effecten van internationalisering
ceerd, niet eenduidig. Enerzijds kan sprake zijn van verbeterde interculturele en
Grafiek 54 Percentage
wo-studenten dat minimaal op niveau van de studie zegt te werken, met of zonder buitenlandervaring, afgestudeerden 2005-2012
internationale vaardigheden, anderzijds kan bijvoorbeeld de opinie over internationaal actief zijn juist negatief zijn beïnvloed. De behoefte aan goed en eendui-
Met buitenland ervaring
dig onderzoek blijft derhalve groot.
Zonder buitenland ervaring
Bij de reguliere afgestudeerdenonderzoeken, waar eerder in dit rapport naar werd verwezen ten aanzien van studiepuntmobiliteit, zijn wel vragen gesteld die mogelijk iets vertellen over de effecten op onderwijskwaliteit. Deze vragen richt-
100%
ten zich dan op eindexamenresultaten, niveau van eerste tewerkstelling na de studie, en aanvangssalaris. 80%
74,9%
geen buitenlandervaring hadden opgedaan. Helaas kon dit in het meest recente
75,9%
75,9%*
78,3% 70,1%** 70,1%
Zo bleek dat wo-studenten die gedurende de studie buitenlandervaring hadden
59,0%
opgedaan steeds een hoger gemiddeld afstudeercijfer hadden dan degenen die
77,2%
61,3%
61,3%
61,3%*
62,0%
2006-07
2007-08
2008-09
2009-10
57,0%
57,0%
2010-11
2011-12
60%
onderzoek niet worden bevestigd, omdat de vraag was komen te vervallen. Het percentage van studenten met buitenlandervaring dat zegt minimaal op het niveau van de studie te werken, is volgens de cijfers van afgestudeerden in
40%
2009-2010 wel nog ruim 16 procentpunten hoger dan van studenten zonder buitenlandervaring. Ook ligt volgens diezelfde cijfers het gemiddeld inkomen na afstuderen in alle gemeten jaren hoger bij studenten met buitenlandervaring. Of
20%
deze effecten (alleen) het gevolg zijn van internationale mobiliteit is niet duidelijk. Waarschijnlijk beschikten studenten die mobiel zijn al over capaciteiten die hier ook een bijdrage aan leveren.
0% 2005-06
Grafiek 54
* data 2007-2008, ** data 2011-2012 Bron: ROA, 2006-2013; VSNU/IVA, 2015
89
7
Effecten van internationalisering
Voor hbo-studenten zijn de gegevens niet eenduidig. Studenten met buitenland
studenten: zowel buitenlandse studenten die voor het behalen van een diploma
ervaring hebben door de jaren heen vaker een iets hoger gemiddeld eindcijfer,
naar Nederland komen als Nederlandse studenten die voor dit doel naar het
maar vinden iets minder vaak dat zij op het niveau van de opleiding werken en
buitenland gaan.
verdienen meestal juist iets minder, dan studenten zonder buitenlandervaring. Misschien dat hbo-studenten met een baan in het vooruitzicht minder mobiel zijn.
In grafiek 55 worden de welvaartseffecten van internationalisering in het hoger
In een eerder jaar werd wel waargenomen dat hbo-studenten die minder lang
onderwijs weergegeven
naar het buitenland gingen beter scoorden dan hen die langer wegbleven en dan
Grafiek 55
hen die niet mobiel waren. Echt eenduidig waren ook deze resultaten echter niet.
■ ■ 7.2 Vergroting van het financieel-economisch effect Met de discussie rond de General Agreement on Trade in Services (GATS) werd rond de eeuwwisseling de financieel-economische doelstelling van internationalisering ook buiten de Angelsaksische landen belangrijk. Onderwijs was niet meer alleen een publieke verantwoordelijkheid maar ook een verhandelbare dienst. En met de liberalisering van de internationale markt kon je als land en als instelling eigenlijk niet achterblijven.
Door financiële overdracht in een land kunnen de financieel-economische effecten van internationalisering op nationaal, lokaal en instellingsniveau verschillen en zelfs tegengesteld zijn.
In 2012 werd door het CPB, in opdracht van het ministerie van OCW, het rapport De economische effecten van internationalisering in het hoger onderwijs gepubliceerd. Het ging daarbij om de gevolgen van de groep diplomamobiele
90
7
Effecten van internationalisering
Grafiek 55 Welvaartseffecten
van internationalisering in het hoger onderwijs.
Het rapport concludeert dat het zeer aannemelijk lijkt dat de huidige internationale studentenstromen bijdragen aan de welvaart in Nederland. Naast de over-
Algemene effecten op internationaal niveau
wegend positieve effecten van studentmobiliteit op internationaal niveau kent Nederland een instroom van goede kwaliteit en dragen de studentenstromen
Efficiëntere allocatie tussen studenten en onderwijsinstellingen
+
Meer concurrentie tussen onderwijsinstellingen
+
Verwerving multiculturele vaardigheden
+
Versterking handelsrelaties
+
Grensoverschrijdende spillovers
+
positief uitpakken wanneer 2,5% van de buitenlandse studenten in Nederland
Toename van taal- en cultuurbarrières
-
zou blijven. In het rapport wordt aangegeven dat een doorgaand verblijf van
Verdelingseffecten specifiek voor Nederland Overige spillovers
+
Effect op overheidsfinanciën
+
zeer waarschijnlijk positief bij aan de overheidsfinanciën. Wat het laatste betreft, leidt de netto-instroom van studenten weliswaar tot extra kosten tijdens de studietijd, maar worden deze gecompenseerd door latere belastinginkomsten van afgestudeerde hoogopgeleiden die in Nederland blijven werken. De som zou al
19% van hen zou resulteren in een jaarlijks positief effect op de overheidsfinanciën van ongeveer € 740 miljoen.14
De 19% lijkt te worden gestaafd door recente cijfers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). IND-cijfers laten zien dat van de studenten die in 2005 voor het eerst een verblijfsvergunning voor studie kregen, eind 2013 nog 20% in het land verbleef. Geen van hen maakte toen nog gebruik van een verblijfsvergunning voor studie. Van de 2006-cohort was eind 2013 nog 23% in het land, 1% van hen was bezig met de studie en 22% van hen had een andere verblijfsstatus. Van de 2007-cohort was nog 25% in het land, 2% was bezig met een studie, en 23% had een andere verblijfsstatus. Van de 2008-cohort verbleef tot slot nog 26% in het land, 6% voor studie en 20% met een andere
14
Centraal Planbureau, 2012. CPB-Notitie: ‘De economische effecten van internationalisering in het hoger onderwijs’. Centraal Planbureau, Den Haag, Nederland.
Bron: Centraal Planbureau, 2012
91
7
Effecten van internationalisering
verblijfsstatus. Deze percentages verwijzen, zoals aangegeven, naar studenten
voor genoemde CPB-onderzoek wordt het jaarlijkse positieve saldo voor de
met een verblijfsvergunning, dat wil zeggen naar studenten uit andere dan EU-
schatkist wellicht onderschat (en de terugverdientijd dus te hoog ingeschat).15
en EFTA-landen.
Op het moment van verschijnen van deze publicatie voert het CBS in opdracht van EP-Nuffic een stayrate-meting uit, om het bovengenoemde percentage blijvers nog nauwkeuriger in kaart te brengen. In deze meting zal worden gedifferentieerd naar arbeidsmarktsector en functieniveau. Als deze stayrate van ten minste 19% wordt bevestigd en de nieuwe aantallen instromende internationale studenten in 2015-2016 in aanmerking worden genomen, zal de jaarlijkse netto-opbrengst voor de Nederlandse schatkist uitkomen op een kleine € 1 miljard.
In een recente vergelijkende studie in opdracht van de Deutscher Akademischer Austauschdienst (DAAD) wordt opnieuw het economische belang van het langere verblijf van de afgestudeerde buitenlandse student onderstreept. Ook wordt hierin een poging gedaan om een terugverdientijd te bepalen ten aanzien van de overheidskosten voor de studie. Volgens het rapport zou in het Nederlandse geval de buitenlandse afgestudeerde bijna 10 jaar in het land moeten blijven om uit belastingbijdragen de overheidskosten voor de studie te compenseren. De studiekosten voor alle buitenlandse studenten worden hierbij geraamd op € 1,62 miljard, waarvan tijdens de studie € 343 miljoen terugkomt, en na de studie € 132 miljoen per jaar indien 20% van de afgestudeerden in Nederland blijft. De € 132 miljoen wordt verhoogd tot € 198 miljoen wanneer 30% van de afgestudeerden in Nederland blijft. De terugverdientijd zou 15
daarmee worden verkort tot 6,5 jaar. Gezien de hogere uitkomsten van het hier-
DAAD, 2013. Studie: Studentische Mobilität und ihre finanziellen Effekte auf das Gastland. Prognos AG. DAAD
92
8
Appendix
■ ■ 8.1 EP-Nuffic-programmamobiliteit 8.1.1 Inkomende mobiliteit De totale inkomende programmamobiliteit ligt tegen de 14.000 deelnemers. Dit komt vooral door een toename van het aantal deelnemers aan het Erasmusprogramma dat naar Nederland komt. Ook nam het aantal uitgegeven beurzen van het ministerie van Buitenlandse Zaken toe en kwam er een groot aantal Braziliaanse studenten naar Nederland binnen het programma ‘Science without Borders’.
2007-2008 was wat betreft Erasmusstagiairs een overgangsjaar, omdat ook nog sprake was van deelname aan het voorgaande Leonardo da Vinciprogramma. De groei tussen 2007-2008 en 2008-2009 is dan ook in zekere mate administratief (na 2008-2009 is wel sprake van werkelijke groei). Bij de programma’s van het ministerie van OCW, van buitenlandse sponsors en van de International Association for Educational Assessment (IAEA) was sinds 20102011 sprake van een daling. Bij het ministerie van OCW hield het Huygensprogramma op. Bij de buitenlandse sponsors was dit het geval bij het Fordprogramma en het programma van de Higher Education Commission of Pakistan. Ook het IAEA-programma hield op te bestaan. De door EP-Nuffic beheerde inkomende mobiliteit kan volgens de nu bekende gegevens ingeschat worden op bijna 2,0% van de Nederlandse studentenpopulatie. Grafiek 56
93
Appendix
Grafiek 56 Totale
inkomende programmamobiliteit, in door EP-Nuffic beheerde programma’s, naar sponsor, 2008-2014 Europese Commissie
Diverse buitenlandse
NL ministerie van
sponsors
BuZa
Verenigde Naties
NL ministerie van
(IAEA)
OCW
8.000
10.298
Totaal: 11.819
9.189*
Totaal: 11.178
9.189*
Totaal: 11.371
9.189
Totaal: 11.545
10.000
8.594
Totaal: 10.809
12.000
Totaal: 13.925
14.000
8.081
2.585
2.358
2.428
2.560
4.000
3.067
6.000
2.311 0
2008-09
2009-10
2010-11
2011-12
2012-13
474
86
13
32
17
224
10
65
274
15
69
307
20
63
2.000
334
8
2013-14
* Inschatting Bron: EP-Nuffic, 2015
94
8
Appendix
8.1.2 Uitgaande mobiliteit
Grafiek 57 Totale
uitgaande programmamobiliteit, in door EP-Nuffic beheerde programma’s, naar sponsor, 2008-2014
De totale uitgaande mobiliteit lijkt tussen 2007-2008 en 2008-2009 fors te zijn gestegen. De grootste stijging trad echter op bij uitgaande Erasmusstagiairs en
Europese Commissie (EU)
deze stijging is grotendeels te danken aan een verbeterde administratie in
NL ministerie van OCW
Brussel. Zeker is dat in dezelfde periode in ieder geval het aantal Erasmusstu-
Particulier VSBfonds
denten dat voor een deel van de studie naar het buitenland ging, steeg. Sinds 2008-2009 is er een werkelijke stijging van zowel het aantal uitgaande Erasmusstagiairs als het aantal uitgaande Erasmusstudenten. Hoewel de meest
7.005 2008-09
210 186
recente Erasmusinstroomgegevens over 2010-2011 gaan en dus niets bekend
Totaal: 7.401
7.678
is over de ontwikkeling sinds dat jaar, lijkt het erop dat de Erasmusuitstroom steeds meer in balans komt met de Erasmusinstroom. Tussen 2011-2012 en
2009-10
194 186
2012-2013 daalde het aantal OCW-beurzen vanwege de beëindiging van het Huygensprogramma, terwijl er weer een stijging was in het aantal VSB-fonds-
Totaal: 8.058
8.590 2010-11
216 125
beurzen.
Totaal: 8.931
9.310 De door EP-Nuffic beheerde uitgaande mobiliteit wordt volgens de nu bekende
2011-12
167 153
gegevens ingeschat op ruim 1,4% van de Nederlandse studentenpopulatie.
Totaal: 9.630
10.061
Grafiek 57
2012-13
76 165
Totaal: 10.302
10.061 2013-14
27 165 0
Totaal: 10.253 2.000
4.000
6.000
8.000
10.000
12.000
* Inschatting Bron: EP-Nuffic, 2015
95
8
Appendix
■ ■ 8.2 Definities en methodes
gericht op de verrijking van de studie thuis, door het doen van een stage of het volgen van een deel van de studie, dan noemen we dit studiepuntmobiliteit
8.2.1 Mobiliteit als onderdeel van internationalisering
(credit mobility). Het resultaat wordt immers meestal uitgedrukt in studiepunten.
Mobiliteit staat niet op zichzelf, maar maakt meestal onderdeel uit van een
Andere namen voor deze vorm van mobiliteit zijn ‘kortetermijnmobiliteit’ (short
bredere strategie, gericht op de internationalisering van het onderwijs. De inter-
term mobility) of ‘uitwisselingsmobiliteit’ (exchange mobility). Bij de laatste term
nationalisering van het onderwijs beoogt de onderwijskwaliteit te verhogen, een
wordt in ieder geval veel stagemobiliteit, waar meestal geen sprake is van uit-
economisch effect te creëren en/of een meer ideële doelstelling te verwezenlij-
wisseling, over het hoofd gezien.
ken, bijvoorbeeld het overbruggen van verschillen. Het onderscheid tussen diplomamobiliteit en studiepuntmobiliteit is relevant, Niet alleen via de stimulering van mobiliteit, maar ook via de internationalisering van
omdat het verschillende groepen studenten betreft met verschillende doelstel-
curricula wordt gewerkt aan verhoging van de internationale competenties van de
lingen en verschillende ondersteuningsbehoeften.
afstuderende student. De meeste studenten zijn immers niet internationaal mobiel. Programmamobiliteit 8.2.2 Soorten mobiliteit
Naast diplomamobiliteit en studiepuntmobiliteit wordt vaak verwezen naar pro-
We onderscheiden verschillende soorten mobiliteit. We hebben het vooral over
grammamobiliteit. Dit is mobiliteit die plaatsvindt binnen een subsidiepro-
mobiliteit van:
gramma. Het kan hierbij gaan om diploma- en studiepuntmobiliteit, terwijl
§§ studenten
(vooral bij programma’s die een breed onderwijsdoel nastreven) er ook sprake
§§ onderzoekers
kan zijn van bijvoorbeeld docentenmobiliteit.
§§ docenten §§ opleidingen
De term ‘programmamobiliteit’ verwijst soms ook naar de mobiliteit van hele opleidingen, hier opleidingenmobiliteit genoemd. Helaas bestaan hierover nog
8.2.3 Diplomamobiliteit en studiepuntmobiliteit
weinig gegevens.
Bij studentenmobiliteit worden twee hoofdvormen onderscheiden. Gaat de student voor een hele bachelor- of masteropleiding naar het buitenland, dan wordt dit diplomamobiliteit genoemd (diploma mobility). Is het buitenlandverblijf
96
8
Appendix
8.2.4 Brongegevens over mobiliteit
Hier komt dan nog bij dat er geen eenduidigheid bestaat over de verschillende
Twee bronsoorten worden onderscheiden: bronnen die regulier worden bijge-
categorieën. Over diplomamobiliteit is iedereen het wel ongeveer eens: hierover
houden en ad-hocbronnen. De eerste zijn meestal gericht op het weergeven
bestaan de meeste gegevens. Studiepuntmobiliteit is een relatief nieuw begrip,
van algemene trends, de tweede gaan vaak dieper in op details en worden wel
dat langzamerhand wordt aanvaard. De betrokken databestanden moeten
gebruikt voor duiding van de trends.
daarom eigenlijk nog worden ontwikkeld. Over de status van PhD-studen-
Vooral in het eerste geval gaat het om bestanden die meestal met een andere
ten/-onderzoekers wordt daarentegen verschillend gedacht, met verschillende
doelstelling zijn opgezet en worden bijgehouden (de mobiliteitsinformatie werd
registraties als gevolg.
daarom eerder wel eens ‘bijvangst’ genoemd).16 Het gaat hierbij bijvoorbeeld om administraties voor de financiering of bekostiging van onderwijs of ter
Nationaliteit, land van vooropleiding, land van permanente
ondersteuning van immigratiebeleid.
woonachtigheid Studentenmobiliteit kon tot recent alleen worden afgeleid uit informatie over
Om deze reden zijn er weinig gegevens die precies aansluiten op de bovenge-
nationaliteit. We spreken daarom nog van ‘buitenlandse studenten’. Omdat
noemde soorten en vormen van mobiliteit. Bovendien zijn ze vaak niet com-
steeds meer studenten met een andere nationaliteit voor langere tijd in het land
pleet. Wat inschrijving betreft, beperken de gegevens zich tot gefinancierd en
van registratie wonen en er soms zelfs geboren zijn, is nationaliteit echter niet
bekostigd onderwijs (hoewel langzamerhand overgegaan wordt naar geaccredi-
langer een sluitend criterium voor mobiliteit in het hoger onderwijs. Internatio-
teerd onderwijs). De verblijfsvergunningenadministratie richt zich met name op
naal is daarom afgesproken om informatie over het land van vooropleiding en/of
landen buiten de EU en de EFTA. We weten dus vrijwel niets over EU- en
het land van permanente woonachtigheid in te winnen. Het laatste criterium is
EFTA-studenten in het privaat gefinancierde onderwijs.
in tegenspraak met Europese doelstellingen en realiteit, volgens welke overal in de EU gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt, en we laten het hier verder buiten beschouwing.
16
Ook bij ad-hoconderzoek vormt mobiliteit meestal maar een onderdeel van het onderzoek. Denk hierbij aan afgestudeerdenonderzoek, dat vooral inzicht probeert te krijgen in de relatie onderwijs-arbeidsmarkt, of aan het onderzoek voor de Studentenmonitor, waar het vooral gaat om de sociaal-economische achtergrond en omstandigheden van actuele studenten. Ad-hoconderzoek kan natuurlijk ook specifiek gericht zijn op het mobiliteitsvraagstuk of op (de effecten van) internationalisering in het algemeen.
Sinds een paar jaar weten we van veel deelnemers aan het hoger onderwijs of zij het middelbareschooldiploma in Nederland of in het buitenland hebben behaald. Is de middelbare school in het buitenland doorlopen, dan wordt aangenomen dat de student specifiek voor het hoger onderwijs naar Nederland
97
8
Appendix
kwam en dat hij of zij inderdaad een bijdrage kan leveren aan internationaliseringsdoelstellingen. Interessant is dat met deze informatie ook Nederlandse studenten in beeld komen die na een buitenlandse middelbare school naar Nederland kwamen voor het hoger onderwijs. In plaats van buitenlandse studenten worden zij (die de middelbare school in een ander land doorliepen) internationale studenten genoemd. We merken op dat deze statistiek niet sluitend is: ook in 2012-2013 is er nog een grote groep van wie onbekend is waar zij hun middelbareschoolopleiding deden. Het gaat om 4,5% van de totale studentenpopulatie. Zouden zij allen een buitenlandse vooropleiding gedaan hebben, wat niet waarschijnlijk is, dan zou daarmee de werkelijke mobiliteit, gebaseerd op dit criterium, sterk toenemen. Het percentage studenten met een buitenlandse middelbareschoolopleiding bedraagt namelijk 6,3% (dit zou dan toenemen tot 10,8% van de studentenpopulatie, ofwel tot bijna 72.000 studenten).
Een meer consistente registratie is van belang. Grafiek 58, Grafiek 59
98
8
Appendix
Grafiek 58 Oorsprong
van het middelbareschooldiploma, in percentages, 2008-2015 Nederlands diploma volgend op dito opleiding Diploma door beschikking (staats-
1,8% 5,4% 4,8%
1,9% 5,9% 4,5%
88,0%
2,4% 6,3% 4,4%
87,7%
2008-09
86,9%
2009-10
2,3% 7,2% 3,7%
86,8%
2012-13
2,4% 6,6% 4,2%
87,0%
2013-14
Buitenlands diploma Diploma van onbekende oorsprong
86,7%
2010-11
2,6% 7,3% 3,1%
examen e.d.)
2011-12
2,3% 6,5% 4,0%
87,1%
2014-15
Bron: DUO-CFI, 2015
99
Appendix
Herziene cijfers geven wat betreft buitenlandse studenten met een Nederlands
Grafiek 59 Aantal
studenten met een buitenlands middelbareschooldiploma, naar nationaliteit, 2008-2015
middelbareschooldiploma een graduele stijging aan in de periode 2008-2013, van 2.945 studenten in 2008-2009 tot 4.022 studenten in 2012-2013.
Buitenlandse nationaliteit Nederlandse nationaliteit
Deze buitenlandse studenten zijn eigenlijk helemaal niet internationaal mobiel.
Onbekende
De 9.835 Nederlanders met een buitenlands middelbareschooldiploma zijn dat
nationaliteit Overig
daarentegen wel. Een en ander in aanmerking nemend zou het eerdere totaal van 58.453 diplomamobiele studenten in het bekostigde onderwijs (grafiek 4)
Totaal: 50.558
Totaal: 45.508
stijgen tot 68.288 diplomamobiele studenten.
34.071
39.183
Totaal: 47.631
36.922
Totaal: 44.236
33.596
31.097
Totaal: 37.700
27.967
30.000
Totaal: 32.444
40.000
Totaal: 41.697
50.000
23.426
10.000
UOE-tabellen Onderwijsstatistieken worden internationaal ingezameld door UNESCO, OESO en Eurostat. Hierbij wordt uitgegaan van een handboek met daarin de onderling en met ledenlanden overeengekomen criteria. De registratie gebeurt in tabellen die − vanwege de betrokken organisaties − UOE-tabellen zijn genoemd. De UOE-tabellen worden in de deelnemende landen ingevuld door nationale organisaties. Voor Nederland doet het CBS dit, vooral op basis van door het
20.000
11.267
11.240
10.629
10.563
10.532
9.661
ministerie van OCW verstrekte gegevens.
9.006
Hoewel dus uitgegaan wordt van dezelfde data, worden die niet altijd op dezelfde manier gebruikt. Zo worden bijvoorbeeld op de OESO-website de
0
2008-09
2009-10
2010-11
2011-12
2012-13
2013-14
170
135
80
77
68
72
gegevens over nationaliteit, land van vooropleiding en land van permanente
12
8
2014-15
woonachtigheid integraal weergegeven, terwijl op de UNESCO-website vooral uitgegaan wordt van land van vooropleiding. Omdat geen van de reeksen compleet is, worden in rapporten de ontbrekende data vaak uit andere reeksen aan-
Bron: DUO-CFI, 2015
100
8
Appendix
gevuld voor een inschatting. Vaak genoteerde verschillen in mobiliteitscijfers
Wat diplomamobiliteit betreft, gaat het per student alleen om ontvangende
komen naast het verschillende uitgangspunt – nationaliteit of land van voorop-
instellingen waarvan de inschrijvingsgegevens meestal op landelijk niveau verza-
leiding, of van permanente woonachtigheid − vaak voort uit de mate waarin en
meld zijn. In Nederland geldt het laatste voor het bekostigde onderwijs; in het
manier waarop dit laatste gebeurt.17
buitenland vaak ook, maar niet altijd.
Vanwege de kwaliteit van de Nederlandse (en andere) data over land van voor-
Deze inschrijvingsgegevens zijn internationaal beschikbaar via de UOE-tabellen.
opleiding, gaan we in deze publicatie nog vooral uit van nationaliteit als criterium
Wat Nederland betreft, is er daarnaast sprake van verblijfsvergunningsgegevens
voor mobiliteit. Hoewel er dus sprake zal zijn van een overschatting van de
over studenten van buiten het EU- en EFTA-gebied.
mobiliteit, zijn de reeksen historisch gezien het meest consistent en het beste in staat om trends weer te geven. Beleidstechnisch gaat het vooral om de trends.
Wat studiepuntmobiliteit betreft, is per student niet alleen sprake van ontvangende maar ook van zendende instellingen. De zendende instellingen zijn altijd
8.2.5 Kortom: wat weten we en wat weten we niet?
onderwijsinstellingen, terwijl de ontvangende instellingen ook niet-onderwijsin-
In grafiek 60 wordt schematisch en in het algemeen aangegeven wat bekend is
stellingen kunnen zijn, een stagebedrijf bijvoorbeeld. In de Nederlandse context
en wat niet. Daarvoor wordt onderscheid gemaakt tussen diplomamobiliteit en
is wat onderwijsinstellingen betreft het onderscheid tussen bekostigd en
studiepuntmobiliteit uit of naar Nederland, en uit of naar andere landen. Deze
niet-bekostigd van belang, met name vanwege de toename in het laatste
laatste categorie, over uitstroom uit of instroom naar andere landen, is van
decennium van de laatste categorie (waarover verder weinig mobiliteitsgege-
belang ter vergelijking van de Nederlandse cijfers.
vens bekend zijn). Over de situatie in andere landen is weinig bekend. Grafiek 60
17
In een recente uitgave van International Higher Education (nummer 74, winter 2014), merkt Philip Altbach op dat UNESCO en de OESO zich kennelijk terugtrekken uit de beleids ontwikkelingsdiscussie over het internationale hoger onderwijs. Hij wijst op het belang van de eerdere bijdrage hieraan van deze organisaties en waarschuwt voor het vacuüm dat hier dreigt te ontstaan.
101
8
Appendix
Grafiek 60 Beschikbaarheid
van mobiliteitsgegevens
Richting
Diplomamobiliteit
Instroom
Uitstroom
Studiepuntmobiliteit
Instroom
Bestemming/oorsprong
Naar NL
Nederland
Naar andere landen Uit NL Uit andere landen
Ontvangende landen
Naar NL
Naar andere landen Uitstroom
Bron
Uit NL
Ontvangende landen Ontvangende landen (incl. NL) Ontvangende instelling (in NL) Zendende instelling/land Ontvangende instelling/land Zendende instelling/land Ontvangende instelling/land Zendende instelling (in NL)
Uit andere landen
Ontvangende instelling/land Zendende instelling/land
Betrokken onderwijs
Databeschikbaarheid m.b.t. EU+EFTA
Rest van de wereld
Bekostigd onderwijs Niet-bekostigd onderwijs Onderwijs
+++ ++
+++ ++ ++
Onderwijs Onderwijs
++ ++
++ ++
+++* +
+++* -
Bekostigd onderwijs Niet-bekostigd onderwijs Buiten het onderwijs Onderwijs Onderwijs Buiten het onderwijs Onderwijs Onderwijs Buiten het onderwijs Bekostigd onderwijs Niet-bekostigd onderwijs Onderwijs Buiten het onderwijs Onderwijs
+ Totaal aantal ++ Specificaties (land van herkomst/bestemming) +++ Specificaties (vakgebied, etc.) * Land van bestemming onbekend Bron: EP-Nuffic
102
8
Appendix
Gegevensgebruik in de kaarten en grafieken in deze publicatie
Voor uitgaande diplomamobiliteit hebben we in de genoemde grafieken alleen
In deze publicatie gaat het meestal om één gegevenssoort per grafiek. Bij diplo-
op nationaliteit gebaseerde OESO-gegevens (internationale inschrijvingsgege-
mamobiliteit gaat het bijvoorbeeld om inschrijvingsgegevens van OCW-DUO of
vens dus) gebruikt.
− internationaal − van de OESO of UNESCO, of om verblijfsvergunningsgegevens van de IND. Een uitzondering is de inschatting van de totale studenten in-
Lijst met afkortingen
en uitstroom in de kaarten 01 en 02 en in de grafieken 48 tot en met 51. Hierbij
CBS Centraal Bureau voor de Statistiek CPB Centraal Planbureau CROHO Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (DUO) DAAD Deutscher Academischer Austauschdienst DUO Dienst Uitvoering Onderwijs EFTA Engels voor EVA: Europese Vrijhandelsassociatie – Liechtenstein, IJsland, Noorwegen en Zwitserland Erasmus Europees actieprogramma voor het hoger onderwijs, is deel van Leven Lang Leren Programma (LLP) EU Europese Unie hbo Hoger beroepsonderwijs ho Hoger onderwijs IAEA International Association for Educational Assessment IND Immigratie- en Naturalisatiedienst LLP Leven Lang Leren Programma van de EU MOOC Massive open online course Neso Netherlands Education Support Office NL Nederland EP-Nuffic Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het onderwijs OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OECD) ROA Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (Universiteit Maastricht) UNESCO Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur vo Voortgezet onderwijs wo Wetenschappelijk onderwijs
werden diploma- en studiepuntmobiliteitsdata opgeteld. Wat studiepuntmobiliteit betreft, gaat het hierbij − in het kader van algemene inschattingen op basis van afgestudeerdenonderzoek − om Erasmusdata die, wat inkomende studiepuntmobiliteit betreft, aangevuld werden met IND-data over verblijfsvergunningen voor stage.
Wat inkomende diplomamobiliteit betreft, zijn we uitgegaan van IND-data over verblijfsvergunningen voor studie van studenten uit landen buiten de EU en de EFTA, en van inschrijvingsdata van studenten uit EU- en EFTA-landen.
De verblijfsvergunningendata geven in principe een beter en completer beeld van mobiliteit voor het hoger onderwijs. Buitenlandse studenten die al langer in Nederland wonen blijven hier immers buiten beschouwing, terwijl aan de andere kant studenten voor het niet (met publieke middelen) bekostigde onderwijs juist wel meegeteld worden. Helaas − alleen wat deze publicatie betreft − vallen studenten uit EU- en EFTA-landen buiten deze administratie. Voor deze studenten maken we dus gebruik van inschrijvingsgegevens op basis van nationaliteit, waarbij de net genoemde voordelen niet van toepassing zijn.
103
Auteur Daan Huberts Eindredacteur Matthijs Beeren Ontwerp
Making Waves, Den Haag
Colofon
Online publicatie
EP-Nuffic Postbus 29777 2502 LT Den Haag T 070 4260 260 F 070 4260 399 I www.epnuffic.nl
Hoewel de informatie in deze uitgave met de grootste zorg is samengesteld, kan EP-Nuffic niet instaan voor de juistheid en/of volledigheid van de gegevens. De informatie kan tussentijds gewijzigd of aangepast zijn. EP-Nuffic aanvaardt ter zake geen aansprakelijkheid. U wordt geadviseerd om in voorkomende gevallen de juistheid van de informatie zelf te verifiëren.
Op deze publicatie, met uitzondering van het beeldmateriaal, is de Creative Commons Naamsvermelding NietCommercieel 3.0 Unported-licentie van toepassing. Ga naar www.nuffic.nl/ccl voor meer informatie over het hergebruik van deze publicatie.
104