Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 1
Armoede in Limburg in beeld STEUNPUNT SOCIALE PLANNING PROGRAMMACEL DIRECTIE MENS | PROVINCIE LIMBURG SEPTEMBER 2010
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 2
Inhoudstafel Inleiding
1.
2.
5
Armoede: een structureel en multidimensioneel probleem
5
We werken met cijfers op gemeentelijk niveau
6
Mensen met een inkomen onder de armoedegrens
7
1.1
15.115 Limburgers hebben te weinig om van te leven, te veel om te sterven
7
1.1.1
De leefloners
8
1.1.2
Ouderen met een inkomensgarantie
1.1.3
Personen met een handicap met recht op een inkomensvervangende tegemoetkoming
10
1.2
104.646 Limburgers met te weinig om een normaal leven te leiden
12
1.2.1
Hoe reëel is de Europese armoedegrens?
12
1.2.2
104.646 Limburgers die recht hebben op een Verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering of op het Omnio-statuut
12
1.2.3
Ouderen met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden
13
9
Mensen die een verhoogd risico lopen om in armoede te leven
16
2.1
Werklozen
17
2.1.1
Werk, een dam tegen armoede?
17
2.1.2
Wat vertellen de cijfers?
18
2.2
Kwetsbare gezinnen en kinderen
20
2.2.1
Huishoudens met kinderen extra kwetsbaar
20
2.2.2
Kinderen in armoede
20
2.2.3
Wat vertellen de cijfers?
21
2.3
Personen in problematische schuldsituaties
23
2.3.1
Consumptieschulden
24
2.3.2
Betalingsachterstand
24
2.3.3
Schuldhulpverlening
24
2.4
Personen met een sociaal contract voor elektriciteit
25
2.5
Kandidaat-huurders sociale woningen
25
2 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
3.
16:53
Pagina 3
2.6
Asielzoekers, mensen zonder wettig verblijf en ambtshalve geschrapten
26
2.6.1
Asielzoekers
26
2.6.2
Mensen zonder wettig verblijf: recht op dringende medische hulp
27
2.6.3
Ambtshalve geschrapten
28
Deelname aan maatregelen om sociale uitsluiting te bestrijden
31
3.1
Maatregelen rond wonen
31
3.1.1
Energiemaatregelen
31
3.1.2
Woonmaatregelen: Sociale huurders
32
3.2
Maatregelen rond werken
32
3.2.1
Sociale tewerkstelling via OCMW
32
3.2.2
Tewerkstelling in sociale werkplaatsen
33
Eindbeschouwing: Signalen voor het beleid
35
Is meten weten?
35
Armoede, een structureel gegeven
35
Onrustbarende maatschappelijke ontwikkelingen
36
De voordelen van ons onderwijssysteem zijn niet voor iedereen in dezelfde mate toegankelijk
36
Uitsluiting van de meest kwetsbaren gebeurt vaak vanuit een automatisme
36
Zonder voldoende financiële middelen is het niet mogelijk om aan de samenleving te participeren Suggesties voor maatregelen
36 37
Collectieve schuldenregeling, het belang van het leefgeld
37
Automatische toekenning van premies en voordelen zou een belangrijke stap vooruit zijn
37
Arbeid, een merkwaardig medicijn tegen armoede
37
Wie kinderen een warm hart toedraagt, moet hun ouders koesteren
37
Kwalitatieve woningen voor een betaalbare prijs
37
Een LAC voor het vermijden van uithuiszetting?
38
Ambtshalve schrapping, meer dan een administratief detail
38
Een aparte aanpak van armoede werkt niet
39
Colofon
40
Armoede in Limburg in beeld 3
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 5
Inleiding “Is er nog armoede?” “Hoeveel armen zijn er in Limburg?” “Neemt het aantal armen toe?” “Wie zijn de armen?”
Armoede: een structureel en multidimensioneel probleem Deze vragen lijken eenvoudig maar zijn moeilijk te beantwoorden.
In het huidige sociaal wetenschappelijk discours over armoede
Want: wanneer spreken we over armoede? En: Wat is armoede eigen-
bestaat er echter unanimiteit over de ‘relativiteit’ van het armoedebe-
lijk?
grip. Met andere woorden: de norm van waaraf we over armoede spre-
Dat armoede te maken heeft met “te weinig”, met een tekort is van-
ken, is afhankelijk van de levensstandaard die in een samenleving als
zelfsprekend. Maar als gevraagd wordt precies te beschrijven waarom
normaal wordt gezien. Wie niet kan deelnemen aan alle facetten van
de ene persoon wel en de andere niet arm kan genoemd worden,
het ‘maatschappelijke leven’ is arm. Er is nog veel discussie mogelijk
wordt de discussie moeilijker. De ene heeft het dan over ‘achterstel-
over waar die norm dan precies ligt maar alleszins is het principe aan-
ling’ en ‘uitsluiting’, de andere over ‘individuele verantwoordelijk-
vaard dat ‘wat minimaal nodig is om aan de Vlaamse samenleving te
heid’. Dat heeft alles te maken met het feit dat wie over armoede praat,
participeren’ verder gaat dan materiële aspecten. Deelnemen aan de
dat altijd doet vanuit een visie op de mens en de samenleving.
samenleving betekent de mogelijkheden hebben om, al dan niet met
Arme gezinnen hebben te weinig geld om onmisbare diensten en goe-
ondersteuning, te worden wie men wil zijn. Het gaat over vormen van
deren te kopen. Maar dat niet alleen, ze worden ook uitgesloten van
hebben, van zijn, van kennen en kunnen en betekenis hebben en
tal van maatschappelijke voorzieningen (onderwijs, arbeidsvoorzie-
geven.
ning, gezondheidszorg…). Ze hebben het gevoel dat ze er niet bij mogen horen, dat ze onvoldoende worden gerespecteerd en dat er
Als we op zoek gaan naar cijfers om armoede in beeld te brengen, dan
weinig rekening met hen wordt gehouden. We spreken dus van
doen we dat vanuit een structurele visie op armoede. Armoede bestaat
armoede als mensen op bijna alle domeinen van het maatschappelijk
omdat onze samenleving door de manier waarop haar voorzieningen
leven uitgesloten worden. Armoede is daarmee een multidimensio-
en instituties werken, mensen uitsluit. Dit betekent niet dat mensen
neel probleem. Het is een probleem dat diep ingrijpt op de persoon-
geen eigen verantwoordelijkheid hebben om hun leven uit te bouwen.
lijkheid van mensen.
Maar mensen hebben ook middelen nodig om die mogelijkheden te realiseren. Zorgen dat niemand uitgesloten wordt en in staat wordt
Het begrip bestaansonzekerheid dateert uit de periode dat armoede
gesteld zijn mogelijkheden optimaal te gebruiken, overstijgt de indi-
eerder beperkt werd gedefinieerd in termen van ‘niet het nodige heb-
viduele verantwoordelijkheid en is een maatschappelijke opdracht.
ben om te kunnen overleven’. Gezinnen die een inkomen hebben
Het logisch gevolg daarvan is ook dat armoede alleen kan bestreden
waarbij de minste tegenslag of onvoorziene omstandigheid hen in de
worden als wie uitgesloten wordt, wordt ondersteund om eigen keu-
armoede kan doen belanden omdat ze met het voorhanden zijnde
zes te maken en te realiseren.
inkomen geen reserves kunnen opbouwen, werden bestaansonzeker genoemd.
Armoede in Limburg in beeld 5
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 6
We werken met cijfers op gemeentelijk niveau
De indicatoren zijn gebundeld in drie rubrieken: •
Rubriek 1: lage inkomensgroepen Deze rubriek bevat gegevens die iets vertellen over het aantal men-
Het is onze taak als provincie lokale besturen te ondersteunen bij het
sen dat moet rondkomen met een laag inkomen. Om recht te heb-
vormgeven van hun lokaal sociaal beleid. Daarom presenteren wij
ben op een aantal uitkeringen of statuten, wordt een inkomens-
gegevens op gemeentelijk niveau. Dat houdt meteen een beperking
grens gehanteerd. De meeste van deze gegevens zijn gebaseerd op
in. Want niet alle belangrijke aspecten van armoede zijn tot het loka-
ambtelijke data. We bespreken deze gegevens in het eerste hoofd-
le niveau terug te voeren. Heel wat aspecten vragen een beleid op
stuk van dit rapport.
gewestelijk, federaal of internationaal niveau. Voor het bredere beeld verwijzen we graag naar de inter-federale armoedebarometer1 en naar
•
de site van Oases (Universiteit Antwerpen)2.
Rubriek 2: risicogroepen In deze rubriek vind je cijfers over het aantal mensen dat statistisch een verhoogd risico loopt om in armoede terecht te komen. Deze
De cijferkorf bestaansonzekerheid bevat gegevens (op gemeentelijk
cijfers komen in het tweede hoofdstuk van dit rapport aan bod.
niveau) die helpen de armoedemechanismen bloot te leggen. In deze cijferkorf vind je zowel absolute aantallen (basisdatafiches) als indi-
•
Rubriek 3: deelname aan sociale maatregelen
catoren (indicatorfiches). Een indicator is een hulpmiddel om een
Hier verzamelen we gegevens over mensen die gebruik maken van
fenomeen dat niet rechtstreeks gemeten kan worden, te situeren.
sociale maatregelen die worden genomen om uitsluiting te voorko-
Onze indicatoren meten het fenomeen armoede dus niet rechtstreeks,
men. Het derde hoofdstuk van dit rapport behandelt deze gege-
maar geven enkel een indicatie van de omvang van de armoedeproble-
vens.
matiek en van de risicogroepen die ermee te maken hebben.3 Naast de gegevens van de 44 Limburgse gemeenten, presenteren we ook cijfers over Limburg in zijn geheel, de vijf Limburgse streken en – waar mogelijk – van Vlaanderen en België. De indicatoren uit de cijferkorf bestaansonzekeren vormen de leidraad voor dit rapport. U kan deze cijferkorf consulteren op www.limburg.be/socialeplanning.
1.
http://www.mi-is.be/Webapplicatie%20Armoedebarometer/index.html
2.
http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=*OASES&n=21965
3.
Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn Afdeling Inspectie en Toezicht Welzijn. (2002). Strategische planning voor het lokaal sociaal beleid: een handleiding. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
6 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 7
1. Mensen met een inkomen onder de armoedegrens Vanaf welke grens spreken we van armoede? Deze vraag heeft een
grens wordt vastgelegd op een percentage van het “gewone inkomen”
ethisch karakter: het is een vraag naar hoeveel ongelijkheid een
of het “mediaan equivalent gezinsinkomen”. “Equivalent” betekent
samenleving toelaatbaar acht. Sociale ongelijkheid lijkt in onze geglo-
dat het aantal leden van een huishouden in rekening gebracht wordt.
baliseerde samenleving meer aanvaard dan een halve eeuw geleden;
Volgens de EU zijn inwoners van een bepaalde lidstaat arm als ze
in het onderwijs, op de arbeidsmarkt, in de huisvesting, in de gezond-
beschikken over een inkomen beneden 60% van het mediaan equiva-
heidszorg. Met de ineenstorting van de financiële markten, blijkt
lent inkomen van die lidstaat.4 De relatieve armoedegrens wordt daar-
plots dat er maatschappelijk toch vragen worden gesteld bij de aan-
om ook de Europese armoedegrens genoemd.
vaardbaarheid van torenhoge inkomens en ontslagpremies. Armoedebestrijding kan dus niet los worden gezien van de ontwikkelingen
De budgetmethode is de oudste, en in zekere zin ook de meest voor de
in de samenleving als geheel.
hand liggende methode om inkomensgrenzen vast te stellen. De budgetmethode begint met de opstelling van een ‘korf’ van noodzakelijke
De vraag naar de armoedegrens hangt af van de vraag wat het minimale
goederen en diensten voor een gezin. Van alle items in deze korven
niveau is dat een samenleving aan zijn leden moet garanderen. Je kan dat
wordt de kostprijs berekend. Per korf wordt de optelsom gemaakt. De
minimale niveau laag invullen (de wettelijke armoedegrens) of je kan de
optelling van de totale kostprijs per korf resulteert in het totaal budget.5
lat hoger leggen (de Europese armoedegrens; de budgetstandaard). Uiteraard heeft die keuze consequenties voor het politieke niveau, bijvoorbeeld wat betreft het budget dat nodig is om armoede te bestrijden. Hoe armoedegrens bepalen?
1.1 15.115 Limburgers hebben te weinig om van te leven, te veel om te sterven
We kunnen de armoedegrens op drie manieren bepalen: volgens de wettelijke methode, de relatieve methode of de budgetmethode.
Het bedrag van het leefloon bepaalt de wettelijke armoedegrens. De wettelijke armoedegrens is er niet gekomen op basis van een ernstig
Volgens de wettelijke methode is men arm als men minder heeft dan
onderzoek naar wat iemand nodig heeft om in zijn basisbehoeften te
een vastgelegd absoluut minimum. Dat minimum komt overeen met
voldoen, maar is het resultaat van politieke onderhandelingen. Het is
de uitkering waarop iedere inwoner van België wettelijk recht heeft als
een bedrag waarover op een bepaald moment een politiek compromis
er onvoldoende ander inkomen is, het leefloon. Het bedrag van die
is bereikt.
uitkering is het resultaat van politieke besluitvorming.
Indien inkomsten uit loon, werkloosheidsvergoeding, pensioen, ziekte- of invaliditeitsuitkering, ... lager liggen dan de bedragen in
De meest gebruikte methode is de relatieve methode: men is arm als
Tabel 1, heeft men recht op een aanvulling tot aan het bedrag van het
men minder heeft dan de anderen in de samenleving. De armoede-
leefloon.
Tabel 1: Bedrag van het leefloon sinds 1 juni 2009 Per maand
Per jaar
Persoon die met één of meerdere personen samenwoont
483,86 €
5.806,30 €
Alleenstaand persoon
725,79 €
8.709,45 €
Persoon die uitsluitend samen-woont met een gezin te zijnen laste
967,72 €
11.612,61 €
Bron: POD Maatschappelijke Integratie: Omzendbrief 2009-05-25: Aanpassing van de basisbedragen van het leefloon vanaf 1 juni 2009
4.
Rys, B. (2004). Hoe vrouwelijk is armoede in België en Vlaanderen? In: RoSa Factsheet. (nr. 33). Brussel: RoSa.
5.
Storms, B. Van den Bosch, K. (2009). CSB-Bericht. Wat heeft een gezin minimaal nodig? Antwerpen: Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck.
Armoede in Limburg in beeld 7
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 8
Bijstandsuitkeringen, net zoals het leefloon, vullen het inkomen aan
lokale beleid, de lokale middelen en noden. Niet alle lokale besturen
tot aan de wettelijke armoedegrens. De InkomensGarantie voor
zijn bereid om hierin te investeren. Dat leidt tot een ondoorzichtige
Ouderen (IGO), het Gewaarborgd Inkomen voor Bejaarden (GIB) en
situatie, waarbij in de ene gemeente meer of andere dingen mogelijk
de inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een
zijn dan in de andere. Bij mensen in armoede kan dit leiden tot wan-
handicap zijn bijstandsuitkeringen. Ze vormen het laagste vangnet: ze
trouwen en het gevoel onrechtvaardig te worden behandeld.
worden pas aangesproken als mensen uit het systeem van de sociale zekerheid vallen.
Minstens 15.115 Limburgers moesten in 2009 rondkomen met een inkomen ter hoogte van het leefloon. Dat komt neer op 2,8% van alle
We hanteren deze armoedegrens enkel omwille van de beschikbaar-
meerderjarige Limburgers. In het Vlaams Gewest is deze verhouding
heid van gegevens op gemeentelijk niveau. Want deze grens ligt erg
3,5%. Deze raming is altijd een onderschatting van het reëel aantal
laag: wie moet rondkomen van een leefloon kan nauwelijks overleven.
arme mensen. Ten eerste maakt niet iedereen die recht heeft op zo’n
Het is onmogelijk om hiermee een leven te leiden dat aansluit bij de
bijstandsuitkeringen daar ook effectief gebruik van. Ten tweede zitten
levensstijl van de rest van onze consumptiesamenleving. De ondraag-
alleen de rechthebbenden in de statistieken en niet de personen die
lijke lichtheid van deze wettelijke armoedegrens is al dikwijls aange-
eventueel ten laste zijn van deze rechthebbenden. En ten derde ligt de
klaagd, niet in het minst door OCMW’s zelf, de verenigingen waar
wettelijke armoedegrens veel lager dan het bedrag dat algemeen
armen het woord nemen en het welzijnsveld.
wordt aanvaard als armoedegrens.
OCMW’s spelen een belangrijke rol in het toekennen van deze uitkeringen aan rechthebbenden. Ze onderzoeken of de aanvrager aan alle
1.1.1 De leefloners
voorwaarden voldoet. De middelen voor het betalen van deze bijstandsuitkeringen worden rechtstreeks uitbetaald door de federale overheid
Het recht op een leefloon kan ontstaan uit het Recht op Maatschappe-
of worden, in het geval van het leefloon, voorgeschoten door het plaat-
lijke Integratie of uit het Recht op Maatschappelijke Hulp. In het laatste
selijk OCMW die de bedragen (gedeeltelijk) kan terugvorderen.
geval, spreken we ook over een equivalent leefloon. Als we in deze tekst
OCMW’s kunnen beslissen aanvullende steun te geven (hoger dan de
spreken over leefloon gaat het om beide vormen. Alleen wanneer men
wettelijke armoedegrens) als ze van oordeel zijn dat het inkomen
geen eigen toereikend inkomen en/of andere bestaansmiddelen heeft,
mensen niet toelaat in hun basisbehoeften te voorzien. Zo is de
komt men in aanmerking voor een leefloon. Het leefloon vult dat inko-
OCMW-tussenkomst in de huur van 2003 tot 2008 met maar liefst
men aan tot de wettelijke armoedegrens. Een leefloon wordt slechts
40% gestegen. Die aanvullende steun valt echter ten laste van de loka-
toegekend na een intensief sociaal onderzoek waarvan een inkomens-
le gemeenschap. Welke tussenkomsten gegeven worden, in welke
en vermogensonderzoek een belangrijk deel van uitmaakt.
situaties en onder welke voorwaarden is sterk afhankelijk van het Tabel 2: Aantal mensen dat leeft op de wettelijke armoedegrens, per categorie van bijstandsuitkering Limburg januari 2009
Vlaanderen januari 2009
aantal
%
aantal
%
Leefloon
2.537
16,8%
30.910
23,0%
Ouderen met inkomensgarantie of gewaarborgd inkomen bejaarden
5.749
38,0%
55.407
41,3%
Personen met een handicap met recht op een inkomensvervangende tegemoetkoming
6.829
45,2%
47.937
35,7%
Totaal
15.115
100,0%
134.254
100,0%
Bron: POD Maatschappelijke integratie, Armoedebestrijding, Sociale Economie en Grootstedenbeleid & FOD Sociale Zekerheid - RVP &: FOD Sociale Zekerheid - Dienst Statistiek en Begroting - DG Personen met een handicap
8 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 9
Mensen met een inkomen onder de armoedegrens
Uit tabel 2 leren we dat 16,8% van de groep mensen die leven op de
Jongeren en leefloon
wettelijke armoedegrens bestaat uit de leefloners. In januari 2009
625 jongeren onder de 25 jaar ontvingen in januari 2009 een leefloon.
waren er 2.537 Limburgers die recht hadden op een leefloon oftewel
Dat is 0,90 % van alle Limburgse jongeren van die leeftijdsgroep. In
0,48% van de Limburgse bevolking op actieve leeftijd. In Vlaanderen
Vlaanderen ontving 1,64% van de jongeren een leefloon. Deze jongeren
ligt dat aandeel op 0,80%. Het aandeel Limburgse en Vlaamse leeflo-
komen in een zeer zwakke positie aan de start van hun levensloopbaan.
ners daalde sinds 2004 licht.
Je moet minstens 18 jaar zijn om recht te hebben op een leefloon. Het OCMW moet met alle jongeren onder de 25 jaar die onder de voor-
Niet-Europeanen en leefloon
waarden voor recht op maatschappelijke integratie vallen een geïndi-
16,2% van de leefloners in Limburg heeft een niet-Europese nationa-
vidualiseerde project afsluiten. Dat geïndividualiseerd project kan
liteit. Dit percentage betreft alleen de leefloners op basis van het
gericht zijn op arbeid, opleiding of vorming.
Recht op Maatschappelijke Integratie en niet de leefloners op basis van het Recht op Maatschappelijke Hulp (equivalent leefloon). Ter
Op 1 januari 2008 waren er in Limburg 620 jongeren afhankelijk van
vergelijking: 0,9% van de bevolking op actieve leeftijd heeft een niet-
een leefloon. Als we de evolutie 2004-2008 bekijken, zien we dat in
Europese nationaliteit. Mensen met een niet-Europese nationaliteit
Limburg het aandeel jongeren met een leefloon daalde van 0,97%
zijn dus oververtegenwoordigd onder de leefloners. Ons sociaal
naar 0,89%. Ook het Vlaamse cijfer daalde in diezelfde periode.
zekerheidsstelsel slaagt er blijkbaar onvoldoende in om niet-Europeanen tegen armoede te beschermen.
1.1.2 Ouderen met een inkomensgarantie Vrouwen en leefloon In januari 2009 ontvingen 1.117 Limburgse mannen en 1.417 Lim-
De inkomensgarantie voor ouderen (IGO) is een uitkering voor ouderen
burgse vrouwen een leefloon. 0,54% van de Limburgse vrouwen op
van 65 jaar of ouder die pensioengerechtigd zijn maar van wie het inko-
actieve leeftijd krijgt daarmee een leefloon, tegenover 0,41% van de
men onder de wettelijke armoedegrens valt. Via de inkomensgarantie
Limburgse mannen op actieve leeftijd.
wordt hun pensioen aangevuld tot dat niveau. Degenen die genoten van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden (GIB) vóór 01.06.2001 kun-
Op 1 januari 2008 waren er in Limburg 1.135 mannen en 1.451 vrou-
nen ervan blijven genieten, indien dit voordeliger is dan de IGO.
wen afhankelijk van een leefloon. Als we de evolutie 2004-2008 bekijken, zien we dat in Limburg en Vlaanderen het aandeel mannen met
Op 01.01.2009 waren er in Limburg 5.749 personen die een IGO (of
een leefloon daalde. Het aandeel vrouwen met een leefloon daalde in
GIB) ontvingen. Dat is 4,3 % van alle mensen vanaf 65 jaar. In Vlaan-
dezelfde periode ook maar minder sterk.
deren ligt die verhouding op 5,0%. Op basis van tabel 2 kunnen we
Tabel 3: De maximum maandelijkse uitkeringen IGO, vanaf 1.01.2010 Maandelijks bedrag Hoofdverblijfplaats delend
598,90 €
Hoofdverblijfplaats niet delend
898,35 €
Bron: Rijksdienst voor Pensioenen
Armoede in Limburg in beeld 9
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 10
besluiten dat 38% van alle Limburgers die moeten leven met een inkomen ter hoogte van de wettelijke armoedegrens ouder is dan 65 jaar.
Is armoede vrouwelijk?
In Vlaanderen ligt dat aandeel op 41,3%. De cijfers in de cijferkorf bestaansonzekeren tonen aan dat armoede Als we de evolutie tussen 2004 en 2008 van het aandeel IGO’s bekij-
niet genderneutraal is. Van de 2.537 Limburgers die een leefloon trek-
ken, zien we een gelijklopend patroon voor Vlaanderen en Limburg.
ken, is 55,9% een vrouw. Van de titularissen voor de verhoogde tege-
Het aandeel neemt van 2004 tot en met 2006 af. Tussen 2006 en 2007
moetkoming in de ziekteverzekering is 53,8% een vrouw. Wat de per-
stabiliseert het zich of verkleint nog lichtjes. Het jaar daarna zien we
sonen ten laste van deze tegemoetkoming betreft, zien we dat drie
opnieuw een toename. Over de ganse periode noteren we een afname
vierde van hen een vrouw is.
met 0,50 procentpunten in Limburg en Vlaanderen. Het grote aandeel vrouwen dat aangewezen is op bijstandsuitkeringen is te verklaren door een cumulatie van verschillende achterstands-
1.1.3 Personen met een handicap met recht op een inkomensvervangende tegemoetkoming
kenmerken.7
De inkomensvervangende tegemoetkoming wordt toegekend aan
Zwakkere positie op de arbeidsmarkt
personen met een handicap (tussen de 21 en de 65 jaar) van wie de lichamelijke of psychische toestand zijn verdienvermogen heeft ver-
Minder vrouwen dan mannen werken. De werkzaamheidsgraad van
minderd tot een derde of minder van wat een gezonde persoon op de
Limburgse vrouwen ligt anno 2008 op 57,2%, die van Vlaamse vrou-
arbeidsmarkt kan verdienen.6 Ook hier gelden bedragen die aanleu-
wen op 60,9%. Die van mannen bedraagt respectievelijk 70,9% en
nen bij de wettelijke armoedegrens als referentiepunt. De inkomens
72,3%. De werkloosheidsgraad van mannen is in dezelfde periode
van de personen met wie de gehandicapte een huishouden vormt,
ongeveer 5%. Die van vrouwen 8% in Limburg en 6,7% in Vlaanderen.
worden hier ook mee in rekening gebracht. Vrouwen nemen alsmaar meer deel aan het hoger onderwijs, meer In Limburg waren er op 01/01/2009 6.829 personen met een handicap
dan de helft van de universiteitsstudenten is een vrouw. Dat doet ons
die een inkomensvervangende tegemoetkoming ontvingen. Dat is
wel eens vergeten dat er ook een grote groep lagergeschoolde vrou-
1,28% van de totale bevolking op actieve leeftijd. In Vlaanderen ligt
wen is. Het onderwijsniveau dat men behaalde, speelt een grote rol in
dat aandeel op 1,25%. Zowel in Limburg als in Vlaanderen groeide het
het al dan niet toetreden tot de arbeidsmarkt. Lagergeschoolde vrou-
aandeel personen met een handicap met een inkomensvervangende
wen zijn nog minder vaak werkzaam dan vrouwen in het algemeen.
tegemoetkoming in de periode 2004-2008 met ongeveer 0,40 pro-
Maar het behaalde diploma is ook relevanter voor de latere tewerkstel-
centpunten.
ling voor vrouwen dan voor mannen. Lagergeschoolde vrouwen zijn nog minder vaak werkzaam dan lagergeschoolde mannen. En de
Op 5 oktober 2010 stellen de organisaties van mensen met een handi-
kloof in tewerkstellingsgraad tussen hooggeschoolde vrouwen en
cap, de Vereniging personen met een handicap en de Katholieke Ver-
lagergeschoolde vrouwen is groter dan die tussen hooggeschoolde
eniging Gehandicapten de resultaten voor van een onderzoek naar de
mannen en lagergeschoolde mannen.8
inkomenssituatie van mensen met een handicap. Teveel mensen met een handicap leven in armoede en kennen sociale uitsluiting. Meer
Door de veralgemening van het tweeverdienerschap worden dubbele
informatie over dit onderzoek vindt u op www.kvg.be.
inkomens de gemiddelde welvaartsnorm. Maar daarnaast bestaat er een krimpende groep van thuiswerkende vrouwen zonder eigen inkomen of uitkering. Deze groep concentreert zich onder de laaggeschoolde vrouwen met meerdere kinderen.
6.
Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, Vademecum van de financiële en statistische gegevens over de sociale bescherming in België, 2009.
7.
Rys, B. (2004). Hoe vrouwelijk is armoede in België en Vlaanderen? Rosa: Brussel.
8.
Mertens, T., Steegmans, N. (2006). Waar zijn al die kapsters naartoe? De positie van lagergeschoolde vrouwen op de arbeidsmarkt. Antwerpen: Steunpunt Gelijkekansenbeleid.
10 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 11
Mensen met een inkomen onder de armoedegrens
Voor die vrouwen wegen de voordelen van een beroepsactiviteit niet
De tweede en meest omvangrijke groep omvat de 30- tot 44-jarige
op tegen de nadelen van het cumuleren van arbeid en zorgtaken.
alleenstaande ouders, vooral moeders, die uit de echt gescheiden zijn
Bovendien maakt hun gebrek aan scholing en werkervaring en hun
of feitelijk gescheiden leven van hun huwelijkspartner. Zij leven vaak
economische afhankelijkheid van een partner hen tot een bijzonder
samen met twee of meer afhankelijke kinderen.
kwetsbare groep. De 45- tot 59-jarige alleenstaande ouders vertonen kenmerken van Het zijn echter niet alleen de thuisblijfmoeders die kwetsbaar zijn. Er
zowel het tweede als het vierde type. Echtscheiding of feitelijke schei-
is daarnaast een grote groep van werkende vrouwen die deeltijds
ding blijft de belangrijkste oorzaak van het leven zonder partner. Hun
werkt: 36,8% van de Belgische werkende vrouwen heeft een deeltijd-
kinderen zijn vaak ouder dan 19 jaar en het aantal thuiswonende kin-
se job. De belangrijkste redenen voor deeltijdse tewerkstelling bij
deren vermindert in vergelijking met de alleenstaande ouders van 30
vrouwen zijn de zorg voor kinderen of andere afhankelijke personen
tot 44 jaar.
en gezinsverantwoordelijkheden. In een huishoudelijke context waarin de andere partner wel voltijds werk, is dit niet problematisch. Maar
Onder het vierde type vallen de alleenstaande ouders van 60 jaar en
als de relatie tussen beide partners wijzigt, houdt dit deeltijdse wer-
ouder. Zij hebben bijna allemaal hun partner verloren ten gevolge van
ken wel een verhoogd risico in.
een overlijden. Zij wonen meestal met één volwassen zoon of dochter samen. Vanuit sociaaleconomisch oogpunt zijn zij niet vergelijkbaar met de twee eerste types. Het gaat om gezinnen waar er doorgaans
Alleenstaande vrouwen
meerdere inkomens zijn. Oudere alleenstaande vrouwen worden benadeeld door het op inkomsten gebaseerde pensioenstelsel. Door
‘Alleenstaande ouder’ is bijna synoniem met alleenstaande moeders:
de loonkloof ten nadele van vrouwen op de arbeidsmarkt en door een
in 2007 was 81% van de alleenstaande ouders een vrouw. Alleenstaan-
onvolledige loopbaan als gevolg van de zorg voor kinderen en verwan-
de moeders cumuleren de problemen waarmee gezinnen met één
ten, komen vele vrouwen in de pensioenleeftijd nauwelijks aan het
kostwinner te kampen hebben met de zwakkere sociaaleconomische
wettelijke minimum.10
positie van vrouwen. Alleenstaande moeders zijn nog minder dan moeders in een koppel werkzaam. De werkzaamheidsgraad van alleenstaande moeders is kleiner dan die van alleenstaande vaders en kleiner dan die van moeders in een koppel. Van de alleenstaande vaders slaagt 82% erin om werkzaam te blijven, bij de alleenstaande moeders is dat 65,5%. 9 Dé alleenstaande ouder bestaat niet. Er kunnen meerdere types worden onderscheiden. Eerst is er een relatief kleine groep van jonge alleenstaande ouders (< 30 jaar) die vaak nooit gehuwd zijn geweest. Het zijn overwegend alleenstaande moeders die samenleven met één kind jonger dan zes jaar.
9.
Valgaeren, E. (2008), De loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders. Antwerpen: Steunpunt Gelijkekansenbeleid.
10. Lodweijckx, E. (2008). SVR-rapport Veranderende leefvormen in het Vlaamse gewest (1990-2007). Studiedienst Vlaamse Regering: Brussel.
Armoede in Limburg in beeld 11
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 12
1.2 104.646 Limburgers met te weinig om een normaal leven te leiden
gemeentelijk niveau voorhanden. We nemen daarom onze toevlucht tot het aantal Limburgers dat recht heeft op uitkeringen of tegemoetkomingen die de Europese armoedegrens als inkomensgrens hanteren:
De Europese armoedegrens is een relatieve grens die is bepaald als 60
de verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering, het Omnio-
% van het nationaal mediaan equivalent gezinsinkomen. Dat betekent
statuut en de Tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden (THAB).
dus dat de armoedegrenzen per land anders liggen. In tabel 4 geven we de Europese armoedegrens weer voor België.
1.2.1 Hoe reëel is de Europese armoedegrens?
1.2.2 104.646 Limburgers die recht hebben op een Verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering of op het Omnio-statuut
De Europese Armoedegrens is het resultaat van een ‘droge’ statisti-
Als we de gegevens over de verhoogde tegemoetkoming in de ziekte-
sche berekening en niet van een wetenschappelijk onderbouwde over-
verzekering en het Omnio-statuut samen nemen, dan kunnen we een
weging over wat iemand nodig heeft om op een menswaardige
raming maken van het aantal mensen dat moet leven van een inko-
manier te kunnen participeren aan de samenleving. Het Centrum voor
men onder de Europese armoedegrens. Het betreft hier zowel de titu-
Sociaal Beleid Herman Deleeck van de Universiteit van Antwerpen en
larissen als de personen ten laste van beide uitkeringen.
de Katholieke Hogeschool Kempen ontwikkelden een budgetstandaard. Na studie, interviews en focusgroepen berekenden ze per
Op 1 januari 2009 kregen 104.646 Limburgers en 735.338 Vlamingen
gezinstype welk bedrag nodig is om volwaardig te kunnen participe-
de verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering of het Omnio-
ren aan de Vlaamse samenleving. De budgetstandaard weerspiegelt
statuut (als titularis of als persoon ten laste). Dit betekent dat min-
dus het bedrag dat nodig is om in Vlaanderen een ‘normaal’ leven te
stens 12,7% van de Limburgers en 11,9% van de Vlamingen een inko-
leiden. De bedragen zijn gebaseerd op een pakket goederen en dien-
men heeft onder de Europese armoedegrens. Deze cijfers zijn nog een
sten die onmisbaar zijn voor het vervullen van bepaalde sociale rollen.
onderschatting: deze statuten worden (tot op heden) niet automatisch toegekend. Niet alle personen met een laag inkomen worden
De wettelijke armoedegrens ligt – zo wordt aangetoond in het kader-
dus door deze statuten beschermd. Zonder deze statuten zouden de
stuk over de budgetstandaard - ver onder de budgetstandaard. Het
kosten voor gezondheidszorg echter (nog) problematischer zijn voor
wettelijke minimum is volstrekt onvoldoende om de materiële voor-
een grote groep mensen.
waarden voor een goede gezondheid en autonomie te realiseren. De Europese armoedegrens ligt nog onder de budgetstandaard maar benadert haar wel.
“Altijd langs de spoedgevallen binnengaan is mijn besparingstruc op ziektekosten. Anders willen ze me niet verzorgen omdat ik daar nog schulden
Het aantal inwoners dat onder de Europese armoedegrens leeft, is een
heb en niet direct 1000 frank kan afgeven. En nog een voordeel is dat ge dan
goede armoede-indicator. Er zijn echter geen cijfers op provinciaal of
ook maar drie maanden later de rekening in uw bus krijgt.” 11
Tabel 4: Bedragen van de Europese armoedegrens voor België Per maand Alleenstaand persoon
Per jaar
860,00 €
10.316,00 €
Koppel
1.290,00 €
15.474,00 €
Gezin: 2 volwassenen en 2 kinderen (<14j)
1.805,00 €
21.664,00 €
11. Dierckx, D. (2005). Moeder waarvan leven wij. Cera foundation.
12 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 13
Mensen met een inkomen onder de armoedegrens
De Verhoogde Tegemoetkoming in de ziekteverzekering
de cijfers een onderschatting van het aantal mensen met een beschikbaar inkomen onder de Europese armoedegrens. Het Omnio-statuut
De verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering heeft als
wordt immers niet automatisch toegekend aan diegenen die er recht
bedoeling de gezondheidszorg toegankelijker te maken. Wie komt er
op hebben. Men moet een aanvraag doen. De mutualiteiten stellen
voor deze tegemoetkoming in aanmerking? Mensen die genieten van
vast dat veel mensen niet weten dat ze recht hebben op dit statuut of
een leefloon, IGO, tegemoetkoming voor personen met een handicap
het statuut om andere redenen niet aanvragen. De Limburgse mutua-
en WIGW’s (voor zover de inkomensgrens niet wordt overschreden).
liteiten zijn daarom in 2009 een actie gestart om rechthebbenden op te sporen. Basisdatafiche 01.16 is in dat verband misschien extra inte-
Titularissen
ressant omdat we vaststellen dat er verhoudingsgewijs in een aantal
In januari 2009 waren er 65.472 Limburgse titularissen van de ver-
gemeenten minder (As, Bree, Diepenbeek, Hechtel-Eksel, Herk De
hoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering. Zij maken 8% van
Stad, Lommel, Lummen, Maaseik, Nieuwerkerken, Overpelt, Riemst)
de totale Limburgse bevolking uit. Hiervan zijn 30.279 mannen (7,4 %
tot veel minder mensen (Halen, Opglabbeek, Peer, Tessenderlo, Voe-
van de mannelijke bevolking) en 35.193 vrouwen (8,6% van de vrou-
ren, Zutendaal) met een Omnio-statuut geregistreerd staan.
welijke bevolking). Tussen 2004 en 2008 bleef het aandeel Limburgers en Vlamingen dat titularis was van de verhoogde tegemoetko-
1.2.3 Ouderen met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden
ming in de ziekteverzekering min of meer stabiel. Personen ten laste Als we ook rekening houden met de personen die ten laste vallen van
Het aandeel senioren met een tegemoetkoming voor hulp aan bejaar-
deze titularissen, krijgen we een betere indicator. We tellen dan
den wordt gebruikt als indicator voor armoede bij ouderen. De oude-
93.936 Limburgers. Dat komt voor Limburg overeen met 11,5 % van
ren aan wie deze tegemoetkoming wordt toegekend, hebben wellicht
de totale bevolking, in Vlaanderen bedraagt dat aandeel 10,8%.
ook recht op de verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering
Ook dit cijfer is een onderschatting. Gezinnen die moeten leven van
of het Omnio-statuut. We kunnen de aantallen rechthebbenden dus
een minimumloon bijvoorbeeld zijn niet in deze cijfers opgenomen,
niet zomaar optellen.
evenmin de werkzoekenden jonger dan 50 jaar die als gezinshoofd De tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden wordt toegekend aan de
worden uitbetaald.
persoon met een handicap van 65 jaar of ouder die vanwege een vermindering van de zelfredzaamheid bijkomende kosten te dragen heeft. Bij de berekening van de tegemoetkoming wordt er rekening
Het Omnio-statuut: Titularissen én personen ten laste
gehouden met de inkomsten van de persoon met een handicap, alsMensen die een laag inkomen hebben, maar niet tot een bepaalde
ook van de persoon met wie de persoon met een handicap een huis-
categorie behoren, vinden we wel terug in het Omnio-statuut. Het
houden vormt. Bepaalde vrijstellingen worden evenwel toegepast op
Omnio-statuut
een
die inkomsten. De inkomensgrenzen liggen lichtjes hoger dan de
(brutogezins)inkomen heeft van niet meer dan 14.057,18 euro per jaar
wordt
toegekend
aan
iedereen
die
Europese armoedegrens: 11.037,47 € op jaarbasis voor een alleen-
(vermeerderd met 2.602,36 euro per persoon te laste). Er zijn geen
staande en voor een samenwonende, 13.792,25 € voor een oudere met
andere voorwaarden. Het Omnio-statuut moet er voor zorgen dat
een persoon ten laste.
iedereen met een laag inkomen toegang heeft tot het systeem van de voorkeursregeling inzake medische verzorging. Onder dat Omnio-
Op 01.01.2009 waren er in Limburg 14.296 ouderen die een tegemoet-
statuut tellen we op 01/01/2009 10.710 Limburgers. Hierin zitten
koming hulp aan bejaarden (THAB) ontvingen. Het percentage ont-
zowel de titularissen als de personen die ten hunner laste zijn.
vangende ouderen groeide van 6,4% in 2004 naar 10,7% in 2009. Meer dan één op tien van de Limburgse ouderen ontvangt daarmee
Maar zelfs als we ook deze gegevens mee in rekening brengen, blijven
deze tegemoetkoming. Limburg scoort hiermee hoger dan Vlaande-
Armoede in Limburg in beeld 13
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 14
ren: in het Vlaams Gewest maakt 8,2% van de senioren gebruik van deze uitkering. Het aandeel ouderen afkomstig van lage-inkomenslanden of EU-exmigratielanden onder de rechthebbenden is klein. In Limburg ontving 8,6% en in Vlaanderen 5,6% van de ouderen uit lage-inkomens-
Wat een gezin nodig heeft om te overleven: de Budgetstandaard
landen of EU-ex-migratielanden hulp, tegenover 10,7% in Limburg en 8,2% in Vlaanderen van de grote groep van senioren. Voor Limburg gaat het om een beperkt absoluut aantal, namelijk 392 allochtone
Een onderzoeksteam van de Katholieke Hogeschool Kempen en het
ouderen van 65 jaar en meer, waarvan er 186 in Genk wonen.
Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck van de Universiteit Antwerpen maakte in 2009 een budgetstandaard op voor Vlaamse gezinnen. De budgetstandaard wordt aan de hand van de budgetmethode opgemaakt. Uitgangsbasis bij de uitwerking hiervan waren de behoeften die moeten vervuld zijn opdat mensen menswaardig kunnen participeren aan onze samenleving. Om minimaal te kunnen participeren aan de samenleving moeten mensen beschikken over: -
voldoende en kwaliteitsvolle voeding,
-
kwaliteitsvolle huisvesting,
-
voldoende en kwaliteitsvolle gezondheidszorg en persoonlijke verzorging,
-
voldoende en kwaliteitsvolle kleding,
-
voldoende en kwaliteitsvolle rust en ontspanning
-
een veilige kindertijd,
-
de mogelijkheden om betekenisvolle sociale relaties te onderhouden,
-
de mogelijkheden om de verwachtingen die verbonden zijn aan hun sociale positie in te vullen,
-
gevoel van veiligheid
-
voldoende mobiliteit.
Deze tien behoeften vormen de korven waaruit de budgetstandaard is opgebouwd. Drie criteria werden gehanteerd bij het bepalen van de aard, de hoeveelheid en de prijs van de noodzakelijke goederen en diensten in deze korven. Ten eerste moeten ze personen in staat stellen gezond te leven. Ten tweede moeten ze personen in staat stellen autonome keuzes te maken en ten derde moeten ze aanvaard worden door hen die ervan moeten leven. De budgetstandaard is dus het inkomen dat noodzakelijk is om menswaardig te kunnen leven in onze samenleving. Er werd een budgetstandaard berekend voor zestien verschillende gezinstypes.
14 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 15
Mensen met een inkomen onder de armoedegrens
De budgetstandaard is het resultaat van een optelsom van goederen
Uit de vergelijking tussen het noodzakelijke budget van een gezin met
en diensten verspreid over tien korven. Het relatieve gewicht van iede-
en een gezin zonder kinderen leren we dat de meerkost van een kind
re korf in het totale budget vindt u niet terug in de tabel. We geven
kan oplopen tot 563,6 euro. De kostprijs van een kind stijgt met de
mee dat voor alle typegezinnen de huisvestingskosten het belangrijk-
leeftijd en meisjes van 15 jaar blijken duurder te zijn dan jongens. De
ste budgetaandeel vormen. Gemiddeld nemen deze kosten 45% van
meerkost voor kinderen valt bovendien hoger uit voor éénoudergezin-
het totaalbudget voor hun rekening. De tweede belangrijkste post in
nen dan voor twee-oudergezinnen.
de budgetstandaard is voeding. Omdat voor deze korf weinig schaalvoordelen gelden, loopt de kostprijs op met het aantal gezinsleden.
De budgetstandaard en de Europese armoedegrens zijn vergelijkbaar.
Zo spenderen alleenstaanden ongeveer 15% van hun budget aan voe-
Voor alleenstaanden en éénoudergezinnen ligt de budgetstandaard
ding en koppels met twee oudere kinderen 24%. Kleding en het
iets boven de Europese armoedegrens, terwijl voor koppels de bud-
onderhouden van relaties hebben elk een budgetaandeel van rond
getstandaard net onder de Europese armoedegrens ligt. De wettelijke
8%. De korven “gezondheidszorg en persoonlijke verzorging” en
armoedegrens ligt echter voor alle gezinstypen ver beneden de bud-
“rust en ontspanning” hebben een budgetaandeel van gemiddeld 5%.
getstandaard. Een alleenstaande moeder met kinderen heeft 35 à 46% meer nodig om rond te komen, een koppel met twee jonge kinderen
In onderstaande tabel geven we de budgetstandaard voor enkele
60%. De Europese armoedegrens leunt dus dicht aan bij wat een gezin
gezinstypen weer. In de derde en vierde kolom drukken we uit hoeveel
nodig heeft om menswaardig te leven. Het leefloon – de wettelijke
hoger of lager de budgetstandaard ligt ten opzichte van de wettelijke
armoedegrens – ligt er ver onder. De wettelijke armoedegrens houdt
en Europese armoedegrens. Percentages groter dan 100% duiden op
geen rekening met welk inkomen minimaal nodig is om menswaar-
een armoedegrens die lager ligt dan de budgetstandaard, percentages
dig te leven; het is het resultaat van een politiek onderhandeld com-
kleiner dan 100% geven aan dat de armoedegrens voor dat gezinstype
promis.
hoger ligt dan de budgetstandaard. De budgetstandaard voor een alleenstaande vrouw bedraagt 976,2 euro. Wanneer twee alleenstaanden samen gaan wonen stijgt het budget niet tot het dubbele bedrag. Heel wat vaste kosten kunnen immers gedeeld worden. Een koppel blijkt 1.295,5 euro nodig te hebben, wat slechts 33% meer is dan een alleenstaande.
Gezinstype
Budget-standaard (€)
% van wettelijke armoede-grens
% van Europese armoede-grens
976,2
140%
104%
Alleenstaande man
978,9
140%
104%
Alleenstaande vrouw + jongen 8j
1403,1
135%
115%
Alleenstaande vrouw + meisje 15j
1539,8
146%
109%
Alleenstaande vrouw + meisje 4j en jongen 8j
1637,0
137%
109%
Koppel
1295,5
139%
92%
Koppel+jongen 8j
1682,7
162%
100%
Koppel + meisje 15j
1823,2
173%
97%
Koppel+ meisje 4j en jongen 8j
1905,9
160%
97%
Alleenstaande vrouw
Armoede in Limburg in beeld 15
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 16
2. Mensen die een verhoogd risico lopen om in armoede te leven De Sociale Zekerheid12 en bijstand13 spelen een belangrijke rol in
De Interfederale Armoedebarometer 2010 rekent werklozen, invaliden
armoedebestrijding. Een gemiddeld Vlaams gezin haalde in 2006 26
en zieken, personen in een gezin zonder werk, alleenstaanden, perso-
% van zijn inkomen uit sociale uitkeringen. Zonder die sociale trans-
nen met een laag opleidingsniveau en personen met een niet-Europe-
fers zou 36 % van de bevolking onder de armoededrempel terecht
se nationaliteit tot de bevolkingscategorieën met een sterk verhoogd
komen.14
Ondanks die herverdelingsmechanismen zijn er in onze
armoederisico. Doorheen de decennia bleven de risicogroepen op het
samenleving groepen die een groter dan gemiddeld risico lopen om
vlak van armoede veelal dezelfde. Het armoedebeleid is er dus nog niet
in de armoede terecht te komen.
in geslaagd het armoederisico van deze groepen terug te dringen. Dit beleid was tot op heden gedeeltelijk gericht op doelgroepen, met wis-
België behoort tot de pioniers in Europa inzake de meting van armoede
selende aandacht voor deze of gene risicogroep. De vaststelling dat dit
op basis van het inkomen. In 1976 bracht het ‘Centrum voor Sociaal
beleid gefaald heeft, toont nog eens aan dat armoede een structureel
Beleid’ (CSB) van de Universiteit Antwerpen de armoede in Vlaanderen
probleem is dat een structureel beleid vraagt. Het armoederisico van
al in kaart op basis van een eigen survey. De armoedemetingen van het
deze groepen, wordt in onderstaande tabel weergegeven.
CSB hebben in de loop der jaren toegelaten de evoluties in armoede en inkomensongelijkheid te begrijpen en risicogroepen inzake armoede af
In de tweede rubriek van de cijferkorf geven we - in de eerste plaats -
te bakenen. In 1999 schreven zij over de geobserveerde periode 1976-
aandacht aan deze risicogroepen, die door wetenschappelijke instel-
1997: “Het structuurbeeld van de armoede bleef globaal over de ganse
lingen op basis van cijfermatige analyses geïdentificeerd werden. Ten-
observatieperiode relatief ongewijzigd. Groepen met een zeer hoog
minste, aan diegene die we op gemeentelijk en provinciaal niveau
risico zijn huishoudens waarvan het gezinshoofd jonger is dan 25 jaar,
kunnen monitoren. We bespreken de situatie van werklozen, kwets-
geen EU-burger is, werkloos of arbeidsongeschikt is. Ook het risico bij
bare gezinnen en kinderen en personen met schulden.
gezinnen waar niemand tewerkgesteld is, is hoog. In mindere mate
In de tweede plaats bespreken we de situatie van personen met een
moeten ook bejaardengezinnen, gezinnen met een laaggeschoold
sociaal contract voor elektriciteit, kandidaat-huurders van sociale
gezinshoofd, ééninkomensgezinnen, alleenstaanden en huurders tot
woningen en asielzoekers, mensen zonder wettig verblijf en ambts-
de risicogroepen worden
gerekend.”15
halve geschrapten. Deze worden niet geïdentificeerd op basis van statistische analyses. Wij namen ze wel op omdat zij een groot risico op bestaansonzekerheid hebben.
Tabel 5: De armoederisicograad (% personen met een huishoudingkomen onder de Europese armoedegrens), naar categorie van Belgen. % Alle Belgen
14,7%
Werklozen
34,8%
Invaliden/zieken
22,7%
Personen in een gezin zonder kinderen en zonder werk
32,0%
Personen in een gezin met kinderen en zonder werk
74,4%
Alleenstaande ouders
39,5%
Personen met een laag opleidingsniveau
23,0%
Personen met een niet-Europese nationaliteit
48,7%
Bron: EU-Silc 2008/inkomens 2007
12. pensioenen, werkloosheidsvergoeding, arbeidsongeschiktheid, ziekte-en invaliditeitsuitkering, kinderbijslag. 13. leefloon, inkomensvervangende tegemoetkoming voor personen met een handicap, tegemoetkoming hulp aan bejaarden,… 14. Studiedienst Vlaamse Regering. (2009). Gezinnen versterken, zorgen voor mekaar. In: Vlaamse Regionale Indicatoren 2009. Brussel: Studiedienst Vlaamse Regering. 15. Cantillon, B., De Lathouwer, L., Marx, I., van Dam, R., Van den Bosch, K. (1999). CSB-Bericht. Sociale indicatoren 1976-1997. Antwerpen. 16. Vranken, J. & Van Steenberge, J. Atelier Solidariteit tegen Armoede en Sociale Uitsluiting 27.04.2009 Workshop 1 Werk en Activering, 2009. 16 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 17
2.1 Werklozen
re kenmerken werpen geen dam op tegen armoede. In de aanloop naar een duurzame kwalitatieve job voor mensen in armoede moet er
2.1.1 Werk, een dam tegen armoede?
bovendien aandacht zijn voor de geschiedenis van deze mensen. De gekwetste binnenkant van mensen in armoede blijft een valkuil.
Arbeid is een belangrijk instrument in de strijd tegen armoede. Arbeid zorgt in de eerste plaats voor een inkomen, maar geeft daarnaast ook
“Ik werk nu met dienstencheques. Ik poets bij mensen. Maar als die vakantie
zin aan het bestaan, verhoogt de eigenwaarde en levert status en iden-
hebben en ik moet niet gaan, heb ik geen inkomen. Ik ga niet graag naar een
titeit. Arbeid biedt bovendien mogelijkheden tot het uitdrukken van
andere post in de plaats omdat ik daar dan alles voor de eerste keer weer
competenties en bevordert sociale contacten.
moet poetsen en ik weet ook niet hoe ik het ga kunnen regelen met het vervoer. Ik verdien ? 1200 bruto. Als ik minder werk heb, krijg ik geen dop in
De veronderstelling dat werk beschermt tegen armoede is een deels
de plaats omdat mijn inkomen te hoog is. Ik heb elke euro nodig!” 18
terechte aanname: het armoederisico van Belgische werkenden is veel lager dan dat van niet-werkenden. Het armoederisico hangt sterk
Een derde groep armen zou in principe wel kunnen werken maar staat
samen met het aantal werkenden in een huishouden. Uit de resulta-
in de praktijk zeer ver van de arbeidsmarkt af: mensen met ernstige
ten van onderzoeken blijkt telkens weer het belang van betaald werk
psychische aandoeningen, verslavingen, een complexe armoedepro-
als buffer tegen inkomensarmoede en de beperkte bescherming van
blematiek, ... Klassieke activering van dit aandeel mensen in armoede
vervangingsinkomens voor wie werken niet (meer) mogelijk is. Maar
kan alleen mits constante aandacht voor hun problemen en psy-
dit is slechts een stuk van het verhaal. Arbeidsparticipatie is niet altijd
chisch-emotioneel welbevinden. De ondersteuningsbehoeften bij
en voor iedereen een hefboom om uit armoede te
geraken.16
deze doelgroep zijn erg groot. Deze ondersteuningsbehoeften laten zich structureren in vijf aandachtsvelden:
Niet alle armen zijn immers activeerbaar voor de arbeidsmarkt. Een
•
eerste groep is niet te activeren wegens jonger dan 18 jaar, in oplei-
dacht voor arbeidsgerelateerde problemen als aandacht voor het
ding, ziek, invalide of gepensioneerd. Deze groep telt 63% van de mensen in armoede (op basis van de SILC-enquête 2006). Deze vast-
Welzijn: constante aandacht voor welzijn. Dit betreft zowel aanpsychisch-emotioneel welbevinden.
•
Basisvorming en -ervaring: basiskennis en -competenties bijscha-
stelling geeft aan dat armoedebestrijding geen zaak van activering
ven in een basisvorming. Een lage scholingsgraad, een instel-
alleen kan zijn.
lingsverleden, langdurige werkloosheid, beperkte sociale netwer-
Een tweede groep is al aan het werk: 20% van de volwassenen die in
ken en/of beperkte mentale vermogens zorgen voor een drempel
armoede leven is eigenlijk al aan het werk. Dit aanzienlijke aandeel
naar de arbeidsmarkt en de trajectbegeleiding.
‘working poor’ geeft aan dat niet alle arbeidsparticipatie beschermt
•
Motivatie.
tegen armoede. Er is een relatie tussen armoede en flexibele jobs;
•
De sociale en culturele context: trajectbegeleiding dient rekening
deeltijds en tijdelijk werk brengen een verhoogd armoederisico met
te houden met de verbondenheid van de cliënt met zijn of haar
zich mee. Naast de flexibele jobs zijn er de jobs die een loon onder de
sociale en culturele context. De context kan een aanmoedigende
armoedegrens genereren, deze jobs verkleinen vanzelfsprekend het armoederisico niet.17
of belastende rol spelen in de zoektocht naar werk. •
Randvoorwaarden: Kinderopvang en mobiliteit worden vaak als
Hieruit volgt automatisch de waarschuwing dat een armoedebeleid
belangrijkste ondersteuningsbehoeften genoemd. Met betrek-
niet alleen mag gericht zijn op kwantitatieve jobcreatie om tot een
king tot de doelgroep die ver van de arbeidsmarkt staat, komen
hogere werkzaamheidsgraad te komen. Als deze hogere werkzaam-
deze ‘klassiekers’ als laatste in het vizier. 19
heidsgraad een gevolg is van een toename van flexibele jobs met ontoereikende arbeidsinkomens, is dit een maat voor niets. Jobs met precai-
Dit neemt niet weg dat mensen in armoede een job wensen. Zij heb-
17. Steenssens, K., Demeyer, B., Van regenmortel, T. (2009). Conceptnota empowerment en activering in armoedesituaties. Leuven: HIVA/KULeuven. 18. D’Hondt, B. (2009). Werk Armoede weg. Achtergronddossier Welzijnszorg. 19. Steenssens, K., Demeyer, B., Van regenmortel, T. (2009). Conceptnota empowerment en activering in armoedesituaties. Leuven: HIVA/KULeuven.
Armoede in Limburg in beeld 17
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 18
ben, zoals iedereen, nood aan een duurzame job. Deze tewerkstelling
Limburg telde in juli 2010 7.392 langdurige werklozen. In december
moet echter wel een expressieve als een instrumentele functie vervul-
2009 telde Limburg iets minder langdurige werklozen, namelijk
len. De expressieve component heeft betrekking op een subjectieve,
7.079. Dit zijn NWWZ die al twee jaar of langer werkloos zijn. Vlaan-
positieve beleving. De instrumentele component slaat op tewerkstel-
deren telde er op datzelfde moment 50.595 (52.407 in juli 2010). Dit
ling met voldoende inkomen voor het garanderen van een menswaar-
maakt dat 1,26% van de Limburgse bevolking op actieve leeftijd lang-
dig bestaan.20
durig werkloos is, ten opzichte van 1,24% in Vlaanderen. In Midden-Limburg is het aandeel langdurige werklozen het grootst (1,48%), in Noord-Limburg het kleinst (1,01%). We zien ook veel varia-
2.1.2 Wat vertellen de cijfers?
tie op gemeentelijk niveau. In As, Genk, Heers en Maasmechelen is het aandeel langdurige werklozen heel groot. In Peer en Bree is het aandeel
Indicatoren 02.03 tot en met 02.07 van de cijferkorf bestaansonzeker-
langdurige werklozen veel kleiner dan gemiddeld in Limburg.
heid brengen de niet-werkende werkzoekenden (NWWZ) in kaart. Voor deze groep komt het recht op werk in gedrang. Het belang van een diplo-
Laaggeschoolde werkzoekenden
ma loopt als een rode draad doorheen dit verhaal. Een lage scholingsgraad vormt immers een belangrijk obstakel bij het vinden van werk.
We tellen 16.963 laaggeschoolde NWWZ in Limburg en 111.043 in Vlaanderen. Dat laaggeschoolden kwetsbaar zijn op de arbeidsmarkt,
Werklozen
blijkt uit de vaststelling dat zij de helft van de NWWZ uitmaken. Laaggeschoolden – zo blijkt uit Vlaamse studies – hebben niet alleen een
Limburg telde in juli 2010 34.396 niet-werkende werkzoekenden
groter risico op werkloosheid, ze hebben ook een groter risico op lang-
(NWWZ). In december 2009 telde Limburg iets minder NWWZ,
durige werkloosheid. De algemene werkloosheidsgraad van laagge-
namelijk 33.254. 61% van hen is minder dan 1 jaar werkloos, 18% tus-
schoolden ligt ruim drie maal hoger dan die van hooggeschoolden.22
sen 1 en 2 jaar en 21% 2 jaar of langer. Net iets meer dan de helft van de NWWZ is laaggeschoold (geen hoger secundair onderwijs), een
Limburg telde in december 2009 4.654 laaggeschoolde langdurige
derde middengeschoold (derde of vierde graad secundair onderwijs)
werklozen. 27% van de Limburgse laaggeschoolde NWWZ is langdu-
en ongeveer 12% hooggeschoold (hoger onderwijs). De NWWZ zijn
rig werkloos, tegenover 21% bij de grote groep van NWWZ.
ongeveer gelijk verdeeld over de seksen. Wat leeftijd betreft, merken
0,8% van de bevolking op actieve leeftijd in Limburg en Vlaanderen is
we op dat meer dan de helft tussen 24 en 50 jaar oud is. 16% van de
laaggeschoold, langdurig werkloos. Dit percentage ligt veel lager in het
NWWZ is afkomstig van een Maghrebland of Turkije.
noorden van Limburg en veel hoger in Midden-Limburg en het Maasland.
Langdurige werklozen Jonge laaggeschoolde werkzoekenden Voor heel wat mensen is de werkloosheid niet tijdelijk, maar een situatie die langere tijd duurt. Naarmate de periode van inactiviteit langer
Onze samenleving stelt alsmaar hogere eisen aan de beroepsbevol-
duurt, wordt de afstand tot de arbeidsmarkt groter en wordt de werk-
king. De evolutie naar een diensten- en kenniseconomie, toenemende
loze moeilijker bemiddelbaar. De beste predictor voor iemands kans
globalisering en technologische ontwikkeling vragen meer en meer
op blijvende werkloosheid is de duur van zijn of haar werkloosheids-
hoger opgeleiden. Laaggeschoolden hebben het in deze economische
periode. Naarmate men langer werkloos is, wordt het dus moeilijker
context steeds moeilijker een job te vinden of te behouden en lopen
om her in te treden. Gelukkig zegt de werkloosheidsduur niet alles.
een hoger risico op (langdurige) werkloosheid. Jongeren die onge-
Werkervaring, bijvoorbeeld, is ook belangrijk.
kwalificeerd de schoolbanken verlaten en onvoldoende praktijkerva-
21
ring hebben opgedaan, hebben het zeer moeilijk.23
20. Raeymaeckers, P., Nisen, L., Dierckx, D., Casman, M. (2009). Activering binnen de Belgische OCMW’s. Opzoek naar duurzame trajecten en goede praktijken. Antwerpen: OASES & Luik: ULG 21. Struyven, L., Heylen, V., Van hemel, L. (2010). De (nog) niet bemiddelbaren: een verloren groep op de Antwerpse arbeidsmarkt?. Leuven: HIVA. 22. VDAB Studiedienst. (2010). Kansengroepen in kaart. Laaggeschoolden op de Vlaamse arbeidsmarkt. 23. Idem 18 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 19
Mensen die een verhoogd risico lopen om in armoede te leven
Op de totale groep Limburgse NWWZ is in december 2009 11,7% jon-
De werkloosheid wordt, weliswaar met enige vertraging, sterk beïn-
ger dan 25 en zonder diploma hoger secundair onderwijs. Dit is iets
vloed door de conjunctuur. In tijden van crisis stijgt de allochtone
meer dan het cijfer van het Vlaams Gewest (11,5%). Voor Limburg
werkloosheid echter sterker dan de autochtone. Dat was ook zo tij-
gaat het in totaal over 3.903 jongeren. We zien binnen Limburg ster-
dens de recente crisis. Vooral de kloof tussen autochtone NWWZ en
ke regionale verschillen. Het hoogste aandeel werkzoekende jonge-
Marokkaanse en Turkse NWWZ is frappant. Allochtonen zijn vaker
ren zonder diploma hoger onderwijs vinden we in Midden-Limburg
tewerkgesteld in traditionele industriële sectoren die het moeilijk
(13,0%). Ook West-Limburg scoort met een aandeel van 12,3% hoger
hebben om het hoofd boven water te houden en zitten veel meer in tij-
dan het Limburgse gemiddelde. Het laagste aandeel zien we in Zuid-
delijke jobs en uitzendwerk. In Limburg, dat traditioneel zeer con-
Limburg, waar slechts 10,3% van de NWWZ jong en laaggeschoold is.
junctuurgevoelig is, speelt dit sterk. Daar is de werkloosheid onder de allochtonen bijzonder sterk gestegen (+40,8%) in de periode maart
Hoeveel jongeren zijn er laaggeschoold en werkloos? Op de totale
2008-maart 2009 en is het verschil met de autochtonen het meest uit-
Limburgse bevolking van 18 tot en met 24 jaar was in december 2008
gesproken.26
4,1% werkzoekend zonder een diploma hoger secundair onderwijs gehaald te hebben. Dit was iets meer dan het cijfer van het Vlaams
De NWWZ met een nationaliteit van een EU-ex-migratieland of lage-
Gewest (4,0%).
inkomensland zijn in de cijferkorf bestaansonzekeren opgenomen. Deze indicator betreft dus enkel de werklozen met een vreemde nati-
Jongeren die langdurig werkloos zijn, vormen een zeer kwetsbare
onaliteit en niet diegenen met een vreemde origine.
groep: op jonge leeftijd vinden zij al lange tijd de aansluiting met de
8,8% van de Limburgse NWWZ had in december 2008 een nationali-
arbeidsmarkt niet. In december 2008 is 1,41% van alle 18- tot en met 24-
teit van een EU-ex-migratieland of lage-inkomensland. Ter vergelij-
jarigen in Limburg langer dan één jaar werkzoekend. Hiermee scoort
king: ongeveer 3% van de Limburgse en Vlaamse inwoners heeft een
de provincie Limburg iets lager dan het Vlaamse gemiddelde (1,45%).
nationaliteit van een EU-ex-migratieland of lage-inkomensland. De
Ook op vlak van het aandeel langdurig werkloze jongeren onder de
aanwezigheid van deze groep allochtonen onder de NWWZ is dus
18-24jarigen stoten we op regionale verschillen: Midden-Limburg
bijna drie keer groter dan hun aanwezigheid in de populatie. We kun-
scoort hoger (1,83%) dan het Limburgse gemiddelde van 1,41%.
nen dus stellen dat personen afkomstig van een EU-ex-migratieland
Noord-Limburg (0,77%) scoort daarentegen veel lager. De gemeen-
of lage-inkomensland oververtegenwoordigd zijn onder de werkloze
ten met het hoogste aandeel langdurig werkloze jongeren zijn Genk
werkzoekenden.
(2,58%), Tongeren (2,36%) en Maasmechelen (2,26%). Allochtone werkzoekenden De Vlaamse werkloosheidsgraad toont de sterke achterstand van allochtonen op de arbeidsmarkt onomstotelijk aan. In maart 2009 lag deze in Vlaanderen bij personen afkomstig van buiten de Europese Unie (28,1%) meer dan vijf maal hoger dan die bij personen van Belgische origine (5,2%)!24 Belgische cijfers tonen dan weer aan dat, ongeacht hun scholingsniveau, de werkloosheid van allochtonen hoger blijft dan die van autochtonen. De hogere werkloosheidsgraad bij allochtonen kan dus niet volledig verklaard worden door hun gemiddeld lagere scholing. Allochtonen zijn niet alleen meer werkloos, ze zijn ook in verhouding meer langdurig werkloos dan autochtonen.25
24. VDAB Studiedienst. (2009). Kansengroepen in kaart. Allochtonen op de Vlaamse arbeidsmarkt. 25. Federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg. (2009). De immigratie in België. Aantallen, stromen en arbeidsmarkt. Brussel. 26. VDAB Studiedienst. (2009). Kansengroepen in kaart. Allochtonen op de Vlaamse arbeidsmarkt.
Armoede in Limburg in beeld 19
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 20
Allochtonen lopen meer risico op armoede
2.2 Kwetsbare gezinnen en kinderen 2.2.1 Huishoudens met kinderen extra kwetsbaar Tweeverdienerschap is de norm in onze samenleving. Analyses op
Een zwakkere positie op de arbeidsmarkt en het ontbreken van een
Europees niveau geven aan dat het armoederisico bij kinderen signifi-
vast inkomen doen minderheden meer risico lopen op armoede.
cant kleiner is indien beide ouders betaald werken. Daarom wordt
Vooral voor personen van Turkse en Marokkaanse herkomst is er een
arbeidsparticipatie van beide ouders gestimuleerd in de strijd tegen
zeer groot armoederisico. Zo blijkt uit een analyse van de onderzoeks-
het armoederisico bij kinderen. Maar arbeidsparticipatie is niet altijd
groep Oases (2007) dat in België 12,7% van de bevolking onder de
en voor iedereen een hefboom om uit armoede te geraken. Precaire
armoedegrens leeft. Maar er zijn grote verschillen tussen de verschil-
jobs met slechte arbeidsvoorwaarden bijvoorbeeld verkleinen het
lende etnische groepen. Bij de autochtone Belgen leeft ‘slechts’ 10,2%
armoederisico niet. Een beleid ter bestrijding van armoede bij kinde-
(2007) onder de armoedegrens. Dit aantal ligt aanzienlijk hoger bij
ren dat enkel gericht is op ‘jobs voor de ouders’ zal zijn doel voorbij
inwoners van Europese herkomst (15% in 2007) of van niet-Europese
schieten zonder aandacht voor de kwaliteit van deze jobs.
herkomst
(29,9%).27 Eenoudergezinnen zijn een zeer kwetsbare groep. Waar, op basis van
Bij de drie traditionele groepen arbeidsmigranten (Italië, Turkije en
EU-SILC 2005, het globaal verhoogd armoederisico in België 14,7%
Marokko) zijn de cijfers nog schokkender. 55,6% van de personen van
bedraagt, gaat het bij éénoudergezinnen om 35,1%. Er zijn regionale
Marokkaanse herkomst en 58,9% van de personen met Turkse roots
verschillen: in Vlaanderen valt 22,1% van de éénoudergezinnen met
bevinden zich onder de armoedegrens. Personen van Italiaanse her-
minstens één afhankelijk kind onder de Europese armoededrempel,
komst nemen met 21,5% een middenpositie in tussen de Belgen en de
in Wallonië loopt dit aandeel op tot 42,7%. 28 De lagere arbeidsparti-
personen van Turkse of Marokkaanse herkomst. Toch hebben ze nog
cipatie van alleenstaande ouders is hier niet vreemd aan. De arbeids-
dubbel zoveel kans als de Belgen om in armoede te leven.
participatie van alleenstaande ouders is beduidend lager dan die van koppels en het aandeel niet-actieve alleenstaande ouders is de laatste
Maar hoe voelen mensen zelf hun armoede aan? Personen van Itali-
jaren nog toegenomen. De kwetsbaarheid is dus nog vergroot. 29
aanse, Turkse en Marokkaanse herkomst geven meer aan te kampen met armoede dan de autochtone Belgen. Zo geeft bijna één op drie personen van Turkse herkomst aan moeilijk tot zeer moeilijk rond te
2.2.2 Kinderen in armoede
komen met het beschikbare inkomen. Bij degenen van Marokkaanse herkomst ligt dit nog een stuk hoger (37,7%). Bij de Belgen ligt dit
België behoort tot de groep van rijkste landen in de wereld. Studies
percentage drie keer lager. Uit diepte-interviews blijkt wel dat oude-
wijzen echter op een hoog aantal kinderen met een verhoogd risico op
ren en jongeren andere vergelijkingspunten hanteren. De eerste gene-
armoede, dit is: kinderen die leven in een gezin met een laag inko-
ratie vergelijkt de huidige situatie met de situatie in het herkomstland
men. 11,7% van de Vlaamse kinderen heeft een groter dan gemiddeld
terwijl de tweede en derde generatie de huidige samenleving als refe-
risico op armoede.
rentiepunt nemen.
We schreven het al: geringe arbeidsparticipatie op gezinsniveau is een indicatie van een verhoogd armoederisico. Op basis van Europees onderzoek wordt vastgesteld dat in België het aandeel kinderen dat leeft in een huishouden zonder betaald werk alarmerend hoog is.30 In België leefden in 2008 11,3% van de kinderen (0-17 jaar) in een huishouden zonder betaald werk. Alleen Bulgarije en Groot-Brittannië
27. Daemen, B., Janssens, D., Kuipers, A., Quintens, M. (2009). Provinciaal integratiecentrum Limburg. Jaarboek 2009. Migratie en integratie in Limburg. Hasselt: Provinciaal Integratiecentrum. 28. Steenssens, K., Aguilar, L., Demeyer, B., Fontaine, P. (2008). Kinderen in armoede. Status quaestionis van het wetenschappelijk onderzoek voor België. Leuven: HIVA. 29. Valgaeren, E. (2008). De loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders. Antwerpen: Steunpunt Gelijkekansenbeleid. 30. Steenssens, K., Aguilar, L., Demeyer, B., Fontaine, P. (2008). Kinderen in armoede. Status quaestionis van het wetenschappelijk onderzoek voor België. Leuven: HIVA.
20 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 21
Mensen die een verhoogd risico lopen om in armoede te leven
scoren hoger. In Vlaanderen bedraagt dit percentage 5,9%. 31
2.2.3 Wat vertellen de cijfers?
Armoede kan een ernstige spelbreker in het opvoedingsproces zijn.32
Eenoudergezinnen
Stresserende levensomstandigheden zoals armoede of vroege moeilijke gehechtheidservaringen van de ouder kunnen het gehechtheids-
We beschouwen éénoudergezinnen met minderjarige kinderen als
proces tussen ouder en kind bemoeilijken. Dit maakt een kind kwets-
een mogelijke kwetsbare gezinsgroep. Onder meer door de moeilijke
baar want een veilige gehechtheid biedt meer kans op een gezonde
combinatie van ouderschap en inschakeling op de arbeidsmarkt
ontwikkeling.33
lopen ze een groter risico op inkomensarmoede. Daardoor kan de
Opdat kinderen hun kindertijd kunnen doormaken in liefde, vriend-
economische functie van het gezin in het gedrang komen. Leven in
schap en veiligheid, nieuwe ervaringen kunnen opdoen, erkend en
een éénoudergezin heeft niet alleen een impact op het leven van de
aangemoedigd worden, hebben gezinnen materiële middelen nodig.
ouder, ook op de kinderen.36
Een minimum aan materiële middelen is één van de noodzakelijke voorwaarden voor een veilig gezinsklimaat. Daarom vormt het budget
We tellen op 1 januari 2007 23.590 éénoudergezinnen met minderja-
‘veilige kindertijd’ een onderdeel van de budgetstandaard, zoals bere-
rige kinderen in Limburg en 213.373 in Vlaanderen. Ten opzichte van
kend door de Katholieke Hogeschool Kempen en het Centrum voor
alle gezinnen met minderjarige kinderen is dit respectievelijk 25,6%
Sociaal Beleid van de UA.
en 31,2%. Het aandeel éénoudergezinnen is in Limburg dus kleiner dan in Vlaanderen.
Het risico op intergenerationele bestendiging van armoede bij kinde-
Het grootste percentage éénoudergezinnen vinden we in Zuid-Lim-
ren in arme gezinnen is niet gering. De bestrijding ervan moet een
burg (28,5%), het kleinste in Noord-Limburg (22,8%). Gingelom,
prioriteit zijn en blijven.34 Factoren die een beschermende invloed uit-
Hasselt, Sint-Truiden en Tongeren kennen – in vergelijking met het
oefenen op het ogenblik dat contextuele stress het opvoedingsproces
Limburgse gemiddelde – veel éénoudergezinnen.
bemoeilijkt, zijn35: •
•
een solidaire en toegewijde gemeenschap, geconcretiseerd in
“Ik ben alleenstaand met twee kinderen, in die tijd had ik nog invaliditeit en
lokale diensten en gepersonaliseerd in hulpverleners en andere
moest ik langs bij verschillende therapeuten. Uiteindelijk heb ik werk
professionelen;
gevonden, maar toen kwam de reorganisatie, en moest ik terug aan de dop
een eerlijke verdeling van het opvoedingswerk, zoals de beschikbaar-
met mijn twee kinderen. Dat is niet haalbaar. Nu werk ik voor het OCMW,
heid van toegankelijke diensten en informele steunende relaties;
maar het is zwaar. Ik kuis twee huizen per dag, maar je moet content zijn dat
•
het kunnen innemen van een metapositie;
je mag werken.
•
de ervaring van ‘goede ouder’ – momenten.
Het kuisen is heel zwaar, en dan nog kom ik niet toe om alles te betalen. De
De overheid kan deze factoren hanteren als uitgangspunten in haar maat-
school vraagt ook veel geld om lessen te betalen, soms komen de
regelen om de stressvolle omstandigheden waarin mensen in armoede
leerkrachten zelfs mee naar huis om me om geld te vragen. Zoals voor de
leven te milderen en de nodige ondersteuningsstructuren te creëren.
computer- en dactylocursus: € 190. Ik liet mijn zoon inschrijven voor een gratis informatiemoment en nu moet ik zoveel betalen. Wat kan ik dan doen? Als het voor de kinderen is doe ik mijzelf tekort om het toch te kunnen betalen. Ze kennen mijn situatie, maar blijven me toch lastig vallen. De Sint is dit jaar niet geweest … Ik had al te veel moeten betalen aan de school. Mijn kinderen wisten dat ze niets gingen krijgen omdat ik in de plaats de kosten voor de school had betaald.” 37
31. Observatorium voor gezondheid en welzijn Brussel, 2009, Welzijnsbarometer Brussels armoederapport 2009. 32. Steenssens, K., Aguilar, L., Demeyer, B., Fontaine, P. (2008). Kinderen in armoede. Status quaestionis van het wetenschappelijk onderzoek voor België. Leuven: HIVA. 33. Geenen, G., Corveleyn, J. (2010). Helpende handen: Gehechtheid bij kwetsbare ouders en kinderen. Leuven: Lannoo. 34. Steenssens, K., Aguilar, L., Demeyer, B., Fontaine, P. (2008). Kinderen in armoede. Status quaestionis van het wetenschappelijk onderzoek voor België. Leuven: HIVA. 35. Storms, B. Van den Bosch, K. (2009). Wat heeft een gezin minimaal nodig? Een budgetstandaard voor Vlaanderen. Leuven: Acco. 36. Geurts, K. (2006). De arbeidsmarktpositie van alleenstaande ouders Nieuwe bevindingen uit het Datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming. Leuven: Steunpunt WAV. 37. D’Hondt, B. (2009). Werk Armoede weg. Achtergronddossier Welzijnszorg.
Armoede in Limburg in beeld 21
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 22
Werkloze gezinshoofden
tengewoon onderwijs, niet beëindigd lager secundair onderwijs en/of analfabeet,
11,3% van de Belgische minderjarigen en 12% van de Belgische vol-
•
wassenen op actieve leeftijd leefden in 2008 een huishouden zonder betaald werk. In de periode 2004-2008 daalden deze percentages
huisvesting: verkrotte, ongezonde en/of onveilige woning; te klein en/of te weinig nutsvoorzieningen,
•
ontwikkeling van de kinderen en/of gezondheid: laag stimulatie-
lichtjes. In de context van bestaansonzekerheid, vormen deze gezin-
niveau kinderen, niet of onregelmatig volgen van kleuteronder-
nen een risicogroep.
wijs en/of moeilijkheden verzorging kinderen, zwakke gezondheid van de gezinsleden, gebrek aan kennis en deelname aan de
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA) bezorgde ons het aan-
gezondheidszorg, chronische ziektes en/of handicaps in het
tal werkloze gezinshoofden in Vlaanderen en Limburg anno decem-
gezin.
ber 2009. De RVA telt hiertoe alleen de werklozen wiens werkloosheidsvergoeding de enig bron van inkomsten is in dat gezin. Indien
Bij 79,6% van de kinderen geboren in 2007 in een kansarm gezin
bijvoorbeeld beide partners werkloos zijn, wordt geen van beiden als
wordt een laag maandinkomen aangekruist. Een lage opleiding en
gezinshoofd geteld omdat er twee inkomens zijn. Uit deze cijfers
een zwakke arbeidssituatie van de ouders worden respectievelijk bij
leren we dat 0,71% van de Limburgse en 0,86% van de Vlaamse bevol-
78,8% en 76,0% van de kinderen in een kansarm gezin aangekruist.
king op actieve leeftijd op dat moment een werkloos gezinshoofd
Slechte huisvesting komt voor bij bijna 51% van de kansarme gezin-
was. In aantallen vertaald, betekent dit: 4.030 voor Limburg en
nen. Bij bijna 30% van de kinderen is er sprake van problemen in de
35.027 voor Vlaanderen.
ontwikkeling. Uit de registratie blijkt ook dat bij 50,6% van de kinde-
In Midden-Limburg en het Maasland is 0,91% en 0,84% van de bevol-
ren geboren in een kansarm gezin, het gezin tegelijkertijd zwak
king op actieve leeftijd een werkloos gezinshoofd, in Noord-Limburg
scoort op het vlak van inkomen, opleiding en arbeidssituatie. Verder
slechts 0,43%. Genk en Maasmechelen kennen, procentueel gezien,
bevestigen deze gegevens dat ook bij kinderen armoede gekleurd is.
de grootste groep werkloze gezinshoofden.
Van bijna 6 op de 10 kinderen geboren in een kansarm gezin had de moeder bij haar geboorte niet de Belgische nationaliteit.39
Geboorten in kansarme gezinnen Het percentage kansarme gezinnen verschilt naargelang de provincie. Zicht krijgen op het aantal kansarme gezinnen is geen eenvoudige
In Antwerpen ligt het percentage kansarme gezinnen met jonge kin-
zaak. In de literatuur vindt men uiteenlopende cijfers over kansar-
deren het hoogst, namelijk 10,5%; in Vlaams-Brabant en West-Vlaan-
moede, die sterk variëren naargelang de onderzoeksmethode en de
deren het laagst met 5,2%. In de provincies Limburg en Oost-Vlaan-
Kind & Gezin
deren werden respectievelijk 9,0% en 6,6% kansarme gezinnen gere-
screent jaarlijks de gezinnen waarin een kind geboren werd. Op basis
gistreerd.40 7,3% van de geboorten in Vlaanderen wordt door Kind en
van die screening wordt een gezin als kansarm beschouwd indien er
gezin gesitueerd in een kansarm gezin.
problemen zijn op minstens drie van de volgende domeinen:
Het Limburgse percentage ligt hoger dan dat van Vlaanderen en
•
definitie van kansarmoede die wordt
•
•
gehanteerd.38
maandinkomen: onregelmatig maandinkomen, beschikbaar
neemt in de rangschikking van de provincies een tweede plaats in.
inkomen lager dan het leefloon, leven van werkloosheidsuitke-
Binnen Limburg zien we ook regionale verschillen. Het aandeel
ring en/of leefloon,
geboorten in kansarme gezinnen is in West-Limburg met 13,3% gro-
arbeidssituatie van de ouders: precaire tewerkstelling, werkloos-
ter dan het Limburgse gemiddelde, groter nog dan het Antwerpse
heid van beide ouders of van de alleenstaande ouder en/of werk-
gemiddelde. Het percentage van Heusden-Zolder weegt hierin sterk
zaam in beschutte werkplaats,
door. In Heusden-Zolder werd in de loop van 2007 een vierde van de
opleiding van de ouders: lager onderwijs, beroepsonderwijs, bui-
baby’s geboren in een kansarm gezin. In Tongeren en Genk was dit ongeveer een vijfde van de geboorten.
38. Kind en Gezin. (1999). Kansarmoede-atlas van gezinnen met jonge kinderen 1999. Brussel: Kind en Gezin. 39. Buyse, B. (2008). Het kind in Vlaanderen 2008. Brussel: Kind en Gezin. 40. Idem.
22 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 23
Mensen die een verhoogd risico lopen om in armoede te leven
2.3 Personen in problematische schuldsituaties
Het gaat hier om een typologie waarmee duidelijk wordt gemaakt dat de ene schuld de andere niet is en dat voor de onderscheiden typen verschillende oorzaken een rol spelen. Bij problematische schulden
Schulden leiden niet per definitie tot armoede. Als je inkomen hoog
gaat het om complexe situaties, waarin meerdere factoren tegelijker-
genoeg is om de gemaakte schulden af te betalen, is er geen probleem.
tijd van invloed zijn. Een schuldsituatie is vaak verweven met diverse
Pas wanneer schulden niet kunnen worden terugbetaald, komt men in
financiële en psychosociale oorzaken. Mensen in armoede hebben
moeilijkheden. Er is sprake van schuldoverlast als de schuldenlast over-
vooral overlevingsschulden.42
matig wordt in verhouding tot het beschikbaar inkomen. Schuldoverlast kan zowel gevolg als oorzaak van armoede zijn.
Leven met schulden is allesbehalve aangenaam. Zo vraagt het afbetalen van schulden veel inspanningen, doorzettingsvermogen en ontbe-
Om meer inzicht te krijgen in de schuldenproblematiek is het zinvol om
ring.44 Schulden ontwrichten de levenssituatie van mensen en belem-
een indeling te maken naar verschillende soorten schulden. We maken
meren hen in hun deelname aan belangrijke domeinen van het maat-
een onderscheid tussen de volgende vier typen schuldsituaties41:
schappelijke leven, zoals aan onderwijs en vrije tijd.45
• overlevingsschulden: de vaste lasten zijn structureel te hoog voor het inkomen, schulden worden veroorzaakt door een gebrek aan inkomsten; • aanpassingsschulden: gevolg van een aanzienlijke verandering aan de inkomens- of uitgavenkant door echtscheiding, ontslag, ziekte, ongeval, ...; • overbestedingsschulden: huishouden heeft op zich voldoende inkomen om rond te kunnen komen, maar geeft te veel uit. Het gezin gaat dus teveel kredieten aan waardoor problemen ontstaan; • compensatieschulden: ontstaan door psychologische problemen zoals drugs- of koopverslaving.
“De miserie is begonnen toen ik acht jaar geleden met mijn fiets werd
“Ik ben Frans, vijfenveertig, en woon alleen in een bescheiden huurwoning.
omvergereden door een auto die door het rood licht reed. Ik werkte ondertussen
Mijn stempelgeld gaat rechtstreeks naar het OCMW dat mijn budget beheert.
in een fabriek en fietste naar huis van mijn werk. Maanden lag ik in het
Na aftrek van de vaste kosten en de afbetaling van schulden, rest er nog een
ziekenhuis. Ik had een schedelbreuk, gebroken ribben, mijn voet was zwaar
vijftienhonderd frank ‘leefgeld’ die ik elke week op het OCMW mag gaan
toegetakeld. Daarna ben ik nooit meer dezelfde geweest als voorheen. Ik verloor
afhalen. Jaarlijks krijg ik ook nog een invaliditeitsuitkering van elfduizend
mijn job, begon zwaar te drinken en maakte schulden.” 43
frank. Als ik van het OCMW mijn geld gekregen heb, koop ik dadelijk voldoende eetwaren om een week rond te komen. Wat er dan nog rest is voor de kleine extraatjes die ik me af en toe kan permitteren. Nu ja, veel rest er meestal niet. Kijk, ik heb een dak boven mijn hoofd en elke dag te eten, maar vraag me alstublieft geen honderd frank, want zoveel heb ik niet. Je beseft niet hoe pijnlijk het voor mij is als er iemand uit de buurt aanbelt voor een gift voor een bloemenkrans bij een sterfgeval, dikwijls iemand die ik goed gekend heb, en dan lieg ik om niks te moeten geven, want er is niks te geven. Ik ben een clochard de luxe: een dak boven mijn kop, maar geen nagel om mijn gat te krabben.” 46
41. De Greef, M.H.G. (1992). Het oplossen van problematische schulden. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. 42. Centrum Kauwenberg vzw. (2008). Schuldbemiddeling ontoereikend?! Antwerpen. 43. Dynamo Limburg (2009). Armoedekoffer 44. RIMO Limburg (2009). Postbuslogeurs – Onderzoek naar de motieven van adreshuurders in Genk. Heusden-Zolder. 45. Centrum Kauwenberg vzw. (2008). Schuldbemiddeling ontoereikend?! Antwerpen. 46. Dynamo Limburg (2009). Armoedekoffer Armoede in Limburg in beeld 23
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 24
2.3.1 Consumptieschulden
Dat betekent dat andere soorten schulden zoals voor huur, gezondheidszorg, alimentatie, belastingen, energie en water, … niet worden
Het aantal huishoudens met consumptieschulden is geen onderdeel
geregistreerd.48
van de cijferkorf bestaansonzekeren om de simpele reden dat er geen cijfers beschikbaar zijn op provinciaal of gemeentelijk niveau. We
We nemen daarom ook Belgische gegevens op over het percentage
nemen daarom in onze bespreking een Belgische indicator op. Deze
personen dat leeft in een gezin met een achterstallige betaling op
indicator werd berekend op gegevens van 2006. Hij betreft het percen-
twee basisgoederen of twee achterstallen op één van de basisgoede-
tage huishoudens waarvan het beschikbaar inkomen (verder) onder de
ren. Tot deze basisgoederen worden elektriciteit, water, gas, huur,
armoedegrens zakt ten gevolge van de afbetaling van consumentenkre-
hypothecaire lening en gezondheidszorgen gerekend. 5,7% van de
dieten. Het gaat dus zowel om huishoudens die zich vóór de afbetaling
totale Belgische bevolking leeft in een gezin met minstens twee ach-
van de consumptieschulden reeds onder de armoedegrens bevinden als
terstallen wat betreft de kosten gerelateerd aan basisvoorzieningen.
om huishoudens waarvan het inkomen na afbetaling van de consump-
Nemen we alleen de groep met 20% van de laagste inkomens, dan
tieschulden onder de armoedegrens terecht komt.
zien we dat 14,6% van hen in zo een gezin leeft. 49
In 2006 had 5,2% van de Belgische huishoudens consumptieschulden die hen (verder) onder de armoedegrens duwden. In het Vlaamse
2.3.3 Schuldhulpverlening
Gewest is dit 3,3%. De kans dat een huishouden bestaansonzeker wordt door consumptiekredieten is groter naarmate het gezinshoofd
In 2007 waren er in Limburg 8.251 dossiers in het kader van de
jonger is, een vrouw is, werkloos, ongehuwd of gescheiden of laagge-
schuldhulpverlening bij de erkende diensten voor schuldbemidde-
schoold is.
ling. In 2008 telde het Vlaams centrum voor Schuldbemiddeling er al
Meer dan 10% van de huishoudens die arm(er) zijn door consumptie-
8.546. Dit is een toename met 3,6%. In Vlaanderen nam het aantal
kredieten zijn éénoudergezinnen en koppels met drie of meer kinde-
dossiers in dezelfde periode toe met 5,7%.
ren. Voor alle gezinnen met kinderen is het armoederisico door consumptieschulden groter dan voor huishoudens zonder afhankelijke
De collectieve schuldenregeling is relatief het meest toegenomen in
kinderen. Werkintensiteit speelt ook een rol in het armoederisico van
Vlaanderen: van 5.736 dossiers in 2007 naar 7.225 in 2008 (+26%). In
huishoudens met consumptieschulden: gezinnen met een werkloos
Limburg groeide het aantal dossiers over collectieve schuldenregeling
gezinshoofd en consumptieschulden hebben een armoederisico van
met 10,6%. Dit zijn alleen de dossiers die bekend zijn bij OCMW en
16,8%, tegenover 4,6% van de gezinnen met een werkend gezins-
CAW’s en niet de dossiers die bij een advocaat, deurwaarder of notaris
hoofd.
lopen.
47
Uit indicator 2.02 van de cijferkorf bestaansonzekerheid blijkt dat
2.3.2 Betalingsachterstand
4.657 Limburgers in juni 2009 beroep deden op de procedure collectieve schuldenregeling (0.56 % van alle Limburgers). In juni 2008 waren
Uit de cijferkorf bestaansonzekeren leren we dat 19.016 Limburgers
dat er nog maar 4.283. Dit betekent een toename van 8,7% van het aan-
(2,3 % van alle Limburgers). in juni 2009 moeilijkheden hadden om
tal Limburgers dat beroep doet op deze procedure. De collectieve schul-
hun afbetalingen na te komen. Ze hebben een betalingsachterstand
denregeling wordt enkel gehanteerd als kan bewezen worden dat de
van minstens 4 maanden. Dit aandeel is te vergelijken met het Vlaam-
schuldenlast zo groot is in verhouding tot het inkomen dat de schuld
se: 137.851 Vlamingen, oftewel 2,2%, hebben een betalingsachter-
zeer moeilijk of nooit zal kunnen afbetaald worden. De beslagrechter
stand. Het percentage inwoners met betalingsachterstand ligt het
bepaalt of een collectieve schuldenregeling kan worden opgestart. De
hoogst in het Maasland en het laagst in het noorden van Limburg.
rechter duidt dan ook een schuldbemiddelaar aan. Dit kan het OCMW,
Deze indicator omvat enkel schulden inzake consumentenkrediet.
advocaat of een andere erkende instelling zijn. Op dat moment stoppen
47. Carpentier, S., Van den Bosch, K. (2008). Problematische schulden in België. Indicaoren op basis van SILC 2004 en profiel van de bevolking in (problematische) schuldsituaties. In: Working Paper Sociale Zekerheid, n°7. Brussel: FOD Sociale Zekerheid. 48. Observatorium voor gezondheid en welzijn Brussel, 2009, Welzijnsbarometer Brussels armoederapport 2009. 49. Steenssens, K., Aguilar, L., Demeyer, B., Fontaine, P. (2008). Kinderen in armoede. Status quaestionis van het wetenschappelijk onderzoek voor België. Leuven: HIVA.
24 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 25
Mensen die een verhoogd risico lopen om in armoede te leven
alle intresten, loonbeslagen of uitvoeringen van de deurwaarder, enz...
“De schuldenberg groeide en duwde me steeds dieper in de put. Tot het
Er wordt dan een afbetalingsplan opgesteld: dat betekent dat dan ook
OCMW ter hulp kwam. Sedert een paar jaar beheert het OCMW mijn
wordt vastgelegd welk deel van het inkomen van het gezin nog over-
inkomsten. Nog een goed jaar en mijn schulden zijn afbetaald. Maar dan kan
blijft om te leven (=leefgeld). De hoogte van het leefgeld is bepalend
ik beginnen betalen aan schulden ten aanzien van het OCMW, want ooit
voor de slaagkans van de procedure. Bij het bepalen van de hoogte van
hebben zij mij tijdelijk financieel onderhouden. Ik zou nog een paar
het leefgeld, wordt best rekening gehouden met de budgetstandaard
honderdduizend frank moeten terugbetalen aan het OCMW. Dat betekent dat
(zie kaderstuk). De volledige procedure van de collectieve schuldenre-
ik zeker nog de eerstvolgende jaren zal moeten rondkomen met mijn
geling loopt meestal tussen vijf à tien jaar. Dit is een lange tijd om rond
vijftienhonderd frank per week.” 50
te komen met een leefgeld waarop men amper kan overleven.
2.4 Personen met een sociaal contract voor elektriciteit
2.5 Kandidaat-huurders sociale woningen
Klanten met een sociaal contract zijn diegene die ‘gedropt’ werden door een leverancier op de vrije markt. Naar schatting de helft van
Door het tekort aan sociale huisvesting komen kandidaat sociale
deze klanten heeft een budgetmeter of stroombegrenzer. Maar ook
huurders op een wachtlijst terecht. Voor hen komt het recht op betaal-
‘vervelende’ klanten of klanten die bij een vrije leverancier een vraag
baar wonen op de helling te staan.
stelden tot het verkrijgen van een betalingsregeling worden gedropt en komen zo terecht bij de sociale leverancier.
De betaalbaarheid van wonen komt in het gedrang. Uit de Woonsurvey 2005 bleek dat de woonquote – dit is het aandeel van het huis-
De sociale energieleverancier hanteert tarieven die hoger liggen dan
houdinkomen dat aan de naakte woonuitgaven wordt gespendeerd –
de tarieven op de vrije markt. Dit om te vermijden dat klanten zich bij
voor huurders uit de private huursector gemiddeld 30% van hun tota-
hen ‘settelen’. Infrax is de sociale leverancier voor alle Limburgse
le inkomen bedraagt. Bij mensen met een beperkt budget is dit
gemeenten, uitgezonderd Voeren.
gemiddeld 45%, zo leren we uit de budgetstandaard. Dat is een zware hap uit het gezinsbudget en niets wijst er op dat dit aandeel in tussen-
Indicator 1.12 uit de cijferkorf bestaansonzekeren gaat over het aantal
tijd verkleind is. Sociale huisvesting zou een antwoord kunnen bie-
sociale contracten in de Limburgse gemeenten. Deze cijfers betreffen
den, maar de hele sociale huisvestingssector vertegenwoordigt nog
enkel de sociale contracten voor elektriciteit en niet die van gas, om
geen 6% van het woningenbestand in Vlaanderen.
dubbeltellingen te vermijden. Voeren werd niet mee opgenomen, we schetsen hier dus een beeld dat niet 100% volledig is. We hebben ook
Medio 2007 is 4,8% van de Limburgse huishoudens kandidaat-huur-
geen Vlaamse vergelijkingsgegevens.
der van een sociale woning. In absolute aantallen gaat het om 11.036 Limburgse kandidaat-huurders van sociale woningen. Midden-Lim-
In januari 2010 telde Infrax 13.411 sociale contracten voor elektriciteit.
burg (6,5%) en West-Limburg (5,7%) hebben verhoudingsgewijs
Ten opzichte van januari 2009, is dit aantal met 20,5% toegenomen.
meer kandidaat-huurders dan Limburg, terwijl Noord-Limburg
Dit aantal betekent een aandeel van 3,4% ten opzichte van het totale
(3,2%) en Zuid-Limburg (3,4%) er minder hebben.
aantal aansluitingen voor elektriciteit in Limburg. Het aandeel socia-
In Noord-Limburg en Zuid-Limburg is de vraag naar sociale huisves-
le contracten is het grootst in het Maasland (4,1%) en het kleinst in
ting klein, ondanks het feit dat ook het aanbod er klein is. Het omge-
het noorden van Limburg (2,6%). Maasmechelen, Genk en Leopolds-
keerde geldt voor Midden-Limburg: het aanbod naar sociale huurwo-
burg – niet toevallig alle drie mijngemeenten – kennen de grootste
ningen en huurappartementen is er groter dan gemiddeld, net als de
groepen sociale contracten voor elektriciteit.
vraag ernaar.
50. Dynamo Limburg (2009). Armoedekoffer
Armoede in Limburg in beeld 25
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 26
Genk (9,0%) en Maasmechelen (5,7%) springen eruit wat kandidaat
met een laag inkomen is het echter niet evident de bedragen van de
sociale huurders betreft. Beide gemeenten illustreren op gemeentelijk
huursubsidie te moeten voorschieten.53
niveau dat er de meeste kandidaat-huurders zijn waar zich het hoogste aanbod aan sociale huisvesting bevindt. Voeren, Riemst, en Wel-
De verenigingen waar armen het woord nemen geven aan dat er eer-
len, met maximaal 1,0 procent kandidaat-huurders, hebben een veel
der nood is aan een volwaardige huursubsidie, niet gekoppeld aan
lager aandeel dan Limburg.
een verhuisbeweging van een slechtere naar een goede woning en niet tijdelijk en degressief van aard. Zij pleiten voor een uitbreiding van de
In Limburg bedroeg de gemiddelde wachttijd voor het bekomen van
huursubsidie voor mensen die één jaar op de wachtlijst staan voor een
een sociale woning in de periode 2003-2007 1.190 dagen oftewel 3
sociale woning en voor alle personen met een Omnio-statuut. Er moet
jaar en 3 maanden. In verhouding tot de behoeften is het aantal soci-
over gewaakt worden dat een uitbreiding van de huursubsidie de
ale huurwoningen duidelijk onvoldoende. Veel mensen met een laag
huurprijzen niet doet stijgen.
inkomen richten zich dan ook noodgedwongen tot het secundaire segment van de private huurmarkt, waar de prijs-kwaliteitsverhouding onevenwichtig is. Het risico om terecht te komen in een woning van mindere kwaliteit is zeer groot. De negatieve gevolgen van zulke
2.6 Asielzoekers, mensen zonder wettig verblijf en ambtshalve geschrapten
woningen voor de gezondheid, de onderwijsprestaties van de kinderen en de relaties binnen het gezin kunnen groot zijn.51
Tot slot bespreken we nog enkele specifieke risicogroepen: asielzoekers, illegalen en ambtshalve geschrapten. Wat deze groepen bindt is
Mensen met een laag inkomen die verhuizen van een slechte, onaan-
dat het risico op bestaansonzekerheid inherent is aan hun (gebrek
gepaste woning naar een goede, aangepaste woning kunnen een tege-
aan) statuut.
moetkoming in de huurprijs aanvragen. De tegemoetkoming in de huurprijs bestaat uit een periodieke huursubsidie en een eenmalige installatiepremie. De huursubsidie wordt bepaald op basis van het
2.6.1 Asielzoekers
inkomen en maximaal gedurende negen jaar uitbetaald. Gedurende deze periode van negen jaar neemt de uitbetaling af. Het bedrag van
Het Provinciaal Integratiecentrum verzamelt elk jaar de gegevens van
de huursubsidie wordt om de drie maanden uitbetaald. Voor mensen
het wachtregister van de gemeenten. De cijfers duiden op het aantal asielzoekers dat in de Limburgse gemeenten aanwezig is op een welbepaalde datum. Als indicator wordt dat aantal asielzoekers bekeken in verhouding tot de totale bevolking. Aangezien hun asielprocedure nog lopende is, en er dus nog geen uitspraak is over de vraag of ze al dan niet als vluchteling erkend zullen
“In ons huis regent het op vijf plaatsen binnen en de ramen laten de kou en
worden, verkeren asielzoekers in een onzekere situatie. Deze onzekere
de wind door. Wij moeten rondkomen met een minimumuitkering en mijn
toekomstperspectieven hebben ongetwijfeld een enorme impact op het
man betaalt zeer onregelmatig het onderhoudsgeld. Daardoor kon ik de hoge
welbevinden van deze mensen. De asielprocedure kan vaak lang aansle-
rekeningen van gas en elektriciteit niet meer betalen. We werden eerst op 6
pen. Asielzoekers vormen zeker een maatschappelijk kwetsbare groep.
ampère gezet en daarna voor maanden afgesloten van elektriciteit en gas! Dit betekende ook dat de kinderen niet deftig hun schoolwerk konden doen, dat
Afgewezen asielzoekers blijven verder ingeschreven in het wachtre-
ik geen warm eten voor hen kon maken, enz.… Ik was in die periode
gister, ook als hun verblijf illegaal geworden is. Ze worden er pas
doodsbang dat ze mijn kinderen zouden plaatsen omwille van deze situatie,
ambtshalve uit geschrapt wanneer ze daadwerkelijk het grondgebied
dus zei ik dat ze er aan niemand iets mochten over zeggen.” 52
verlaten hebben. De kans dat een asielzoeker die niet terug wil op zijn
51. Dynamo Limburg vzw (2008). Waar kan een arme nog wonen? Themadossier: Huisvesting. Heusden-Zolder. 52. Van der Wilt, A. (2005). Huishouden vraagt energie. Achtergronddossier Welzijnszorg. 53. Bouwen en wonen, Huursubsidie, http://www.bouwenenwonen.be/front.cgi?s_id=1568, zoals geconsulteerd op 13 juli 2010.
26 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 27
Mensen die een verhoogd risico lopen om in armoede te leven
domicilieadres gaat zitten wachten tot men hem daar onder dwang komt halen, lijkt echter onwaarschijnlijk. Wanneer hij onderduikt, zal
2.6.2 Mensen zonder wettig verblijf: recht op dringende medische hulp
hij ambtshalve geschrapt worden omdat hij niet meer op het aangegeven adres woont. Op deze manier geeft het wachtregister geen volle-
Asielzoekers van wie de aanvraag niet ontvankelijk wordt verklaard of
dig beeld van alle asielzoekers die op het grondgebied aanwezig zijn.
wier asielprocedure niet tot erkenning leidt, krijgen het bevel om het grondgebied te verlaten en verliezen daarmee ook hun recht op maat-
Indicator 02.14 betreft het aantal asielzoekers in Limburg. Op 1 janua-
schappelijke integratie. Als ze dat bevel niet opvolgen, worden ze ‘ille-
ri 2008 verbleven er, op basis van gegevens uit het wachtregister van
gaal’. Ook mensen die nooit asiel hebben aangevraagd en dus niet
alle Limburgse gemeenten, 2.698 asielzoekers op het Limburgse
legaal op het Belgisch grondgebied verblijven, vallen hieronder. Hun
grondgebied. Dit komt neer op 0,33% van de totale Limburgse bevol-
illegale status is een gevolg van het niet kunnen voorleggen van de
king. Een vergelijkbaar cijfer voor Vlaanderen is niet beschikbaar.
juiste papieren. Zonder juridisch statuut zijn ze overgeleverd aan een leven vol uitbuiting: zwart en onbetaald werk, werken zonder verze-
Omdat asielzoekers niet weten of ze als vluchteling erkend zullen
kering, mensenhandel, huisjesmelkerij en matrassenverhuur, …
worden, leven ze in een erg onzekere situatie. Het gaat bijgevolg om één van de meest kwetsbare groepen van mensen van vreemde her-
Cijfers over de aanwezigheid van mensen zonder wettig verblijf heb-
komst. Kwetsbaarder nog zijn de uitgeprocedeerde asielzoekers die
ben we echter niet. Terwijl zij net één van de meest kwetsbare groepen
zonder juridisch statuut in het land blijven of die nooit asiel hebben
vormen. Gemeenten worden er bovendien ook mee geconfronteerd:
aangevraagd en hier dus illegaal verblijven. Maar cijfers over illegalen
scholen mogen de kinderen van mensen zonder wettig verblijf niet
zijn er niet. Ook al blijven asielzoekers in principe ingeschreven op
weigeren en mensen zonder papieren hebben recht op dringende
het wachtregister tot ze het grondgebied effectief verlaten hebben,
medische hulp. Het is de taak van het OCMW om dit recht op drin-
toch zal iemand die onderduikt in de praktijk ambtshalve geschrapt
gende medische hulpverlening concreet te organiseren. Het OCMW
worden als hij niet meer op het aangegeven adres woont. Het wacht-
staat in voor de betaling van de kosten van dringende medische hulp-
register bevat dus wellicht erg weinig afgewezen asielzoekers.
verlening aan de zorgverstrekker. Het is dus geen financiële hulp die rechtstreeks aan de persoon wordt uitgekeerd, maar die illegalen
In Zuid-Limburg is het aandeel asielzoekers ten opzichte van de
enkel de toegang tot medische zorg wil verzekeren door de zorgver-
bevolking (0,61%) veel hoger dan het Limburgse gemiddelde. Op
strekker te betalen.54
gemeentelijk niveau is het aandeel asielzoekers het hoogst in SintTruiden, Lanaken en Overpelt, niet toevallig de drie gemeenten met
Indicator 02.12 betreft diegenen die in de loop van 2007 dringende
een opvangcentrum voor asielzoekers op hun grondgebied.
medische hulpverlening kregen. Het betreft 355 personen in Limburg en 4.092 in Vlaanderen. Indien we deze aantallen tegenover het totaal
Tussen 2004 en 2008 daalde het aantal asielzoekers in Limburg met
aantal inwoners stellen, zijn heel kleine percentages het resultaat:
27,8%: van 3.736 personen in 2004 naar 2.698 personen in 2008. Het
0,04% in Limburg en 0,07% in Vlaanderen. Door de complexe en
aandeel asielzoekers onder de bevolking daalde in diezelfde periode
diepgaande problematiek waarmee de mensen zonder wettig verblijf
ook: van 0,46% naar 0,33%.
worstelen, vraagt deze groep – hoewel klein in aantal – echter veel
Deze daling was het sterkst in Midden-Limburg (-41,1%) en Noord-
aandacht van het beleid.
Limburg (-31,1%), maar ook de andere Limburgse regio’s kenden een daling van het aandeel asielzoekers onder hun bevolking: in het Maasland was er een daling met 19,1%, in West-Limburg met 24,3% en in Zuid-Limburg met 21,1%.
54. OCMW Gent, Dringende Medische Hulp aan mensen zonder wettig verblijf: een korte toelichting
Armoede in Limburg in beeld 27
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 28
2.6.3 Ambtshalve geschrapten
inwoners, het aantal ambtshalve geschrapten groot is. In de gemeenten waar het aandeel ambtshalve geschrapten groter is dan 4,5‰ -
“Ambtshalve geschrapte personen” zijn uit het bevolkingsregister van
Lanaken en Sint-Truiden – zijn niet toevallig opvangcentra voor asiel-
een bepaalde gemeente geschrapt, doordat hun vertrek officieel door
zoekers en psychiatrische ziekenhuizen gehuisvest. Asielzoekers van
het schepencollege wordt vastgesteld. De overheid weet niet of deze
wie de asielaanvraag wordt afgewezen duiken immers nogal eens in
mensen nog in leven zijn en of ze zich in binnen- of buitenland bevin-
de illegaliteit. Psychiatrische patiënten worden bij langdurige opna-
den. Ambtshalve geschrapten leven in een soort van juridisch vacuüm.
me soms ingeschreven in het bevolkingsregister van de gemeente
Hun bestaansonzekerheid bestaat eruit dat hun juridisch statuut hen
waar het ziekenhuis is gelegen, maar ‘verdwijnen van de ambtelijke
weinig zekerheid biedt. Een schrapping uit het bevolkingsregister kan
radar’ bij het verlaten van dat ziekenhuis.
voor de betrokkene verregaande consequenties hebben. Hij verliest zijn domicilie en daarmee alle rechten die daaraan verbonden zijn: het recht op sociale bijstand en sociale uitkeringen bijvoorbeeld. De identiteitskaart van een ambtshalve geschrapte persoon wordt ook ongeldig. Dat betekent dat men administratief eigenlijk niet meer bestaat. Daardoor kan men zijn stemrecht niet meer uitoefenen, wordt werk vinden moeilijk, heeft men geen toegang meer tot sociale huisvesting en ondervindt men problemen met bankinstellingen. Wie ambtshalve geschrapt wordt, zit doorgaans in een weinig benijdenswaardige positie. Als de ambtshalve schrapping een gevolg is van problematische situaties, creëert het een domino-effect van opeenvolgende uitsluitingen. Dat is de reden waarom we deze cijfers opnemen in de cijferkorf over bestaansonzekerheid. Bij regelmaat komen ambtshalve geschrapten aankloppen aan de deur van opvangcentra. Meestal hebben ze geen middelen van bestaan en wordt hen de toegang ontzegd, tenzij een OCMW bereid wordt gevonden de kosten van hun verblijf te dragen ondanks het feit dat ze er niet gedomicilieerd zijn. Indicator 02.13 van de cijferkorf bestaansonzekeren wordt berekend door het aantal ambtshalve geschrapten te delen door het totaal aantal inwoners. In de loop van 2007 waren er 1.750 ambtshalve geschrapten, oftewel 2,1‰, in Limburg. In Vlaanderen telden we er 17.750, oftewel 2,9‰. Relatief gezien zijn er in Limburg minder ambtshalve geschrapten dan in Vlaanderen. Wat de Limburgse streken betreft, zien we dat Noord- (1,13‰) en West-Limburg (1,36‰) relatief minder ambtshalve geschrapten tellen en het Maasland (2,99‰) meer. Het grootste aantal ambtshalve geschrapten vinden we terug in Hasselt (221), Genk (213) en Sint-Truiden (219): drie van de vier grootste Limburgse steden. Het aandeel ambtshalve geschrapten ligt hier echter ook hoger. Dat betekent dat zelfs in verhouding tot het aantal
28 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 29
Mensen die een verhoogd risico lopen om in armoede te leven
Thuislozen Thuislozen zijn mensen die geen dak boven hun hoofd hebben. Hun
Het aantal vrouwen in de opvangcentra van de CAW’s stijgt; deze
dakloosheid is slechts één element uit een complexe sociale proble-
trend zet zich ook voort bij de oudere thuislozen (periode 2005-2008).
matiek. Ze hebben geen verbinding meer met de ‘normale’ samenle-
Toch blijven jongeren (21 – 30 jaar) het meest kwetsbaar voor thuis-
ving; te weinig bestaansmiddelen om in hun levensonderhoud te
loosheid, en is de thuislozenpopulatie vooral mannelijk. Slechts 1/3
voorzien, nauwelijks of geen sociaal netwerk, een bedreigde gezond-
van de mannelijke thuislozen heeft kinderen. Thuisloze jongeren en
heid, geen arbeidsplaats, en doorgaans ook relatie- en psychische
mannen vormen de grootste groep wanneer we enkel naar leeftijd en
problemen. Geen dak boven het hoofd hebben moet niet altijd letter-
geslacht kijken. De meeste thuislozen zijn alleenstaanden, slechts 1/3
lijk genomen worden: als je huis geen veiligheid biedt, kan je ook
mannen heeft kinderen, bij vrouwelijke thuislozen ligt die verhouding
thuisloos zijn.
echter andersom. 2/3 van de thuisloze vrouwen hebben kinderen. Van de thuislozen in begeleiding is meer dan de helft laaggeschoold. Voor
Er is geen officiële telling van het aantal thuislozen. De weinige cijfers die
hun inkomen zijn ze hoofdzakelijk afhankelijk van socialezekerheids-
voorhanden zijn, zijn onderling niet altijd vergelijkbaar omdat ze vanuit
uitkeringen, maar er zijn ook thuislozen die werken.57
andere definities en bronnen worden verzameld. FEANTSA, het Europees Observatorium voor Thuisloosheid, schat dat het in ons land gaat
Uit “Zonder (t)huis” blijkt dat vele thuislozen opgroeiden in multi-
om 17.000 mensen. 55 Ze weerhoudt vier grote categorieën: de mensen
problemgezinnen met relationele problemen. Eén derde van de thuis-
die op straat leven, de mensen zonder huis, de mensen die in onzekere
lozen heeft een instellingsverleden (psychiatrische of penitentiaire
omstandigheden wonen (niet zeker waar ze morgen zullen slapen) en
instellingen of een instelling voor bijzondere jeugdzorg). Hun levens-
mensen die in onaangepaste huizen wonen (onveilige huizen).56
omstandigheden worden gekenmerkt door psychologische problemen, maar ook door gebrekkige hygiëne en slechte voedingsgewoon-
De cijfers van de POD Maatschappelijke Integratie (POD-Mi) tellen
tes. Hoe slechter de woonsituatie, hoe meer de gezondheidstoestand
slechts een fractie van de thuislozengroep: zij houden cijfers bij over
er op achteruit gaat. Dak- of thuislozen geraken ook moeilijk terug
het aantal voormalig daklozen die van een 100% gesubsidieerd leef-
geïntegreerd in onze samenleving. Wie ooit in een opvangcentrum of
loon hebben genoten en van het aantal daklozen dat een installatie-
begeleid wonen is opgenomen, maakt veel kans om er na verloop van
premie krijgt. In 2005 waren 1043 personen van de Belgische leef-
tijd terug in terecht te komen. Meer dan de helft van de geregistreer-
loonpopulatie voormalig dakloos. Het aantal Vlaamse daklozen dat
de thuislozen, was al ooit eerder in een opvangcentrum opgenomen.
beroep deed op de installatiepremie steeg van 810 personen (2005)
1 op 5 vindt een vaste job tijdens zijn verblijf in een opvangcentrum.58
naar 934 personen (2008). Oases voerde recent, in opdracht van de POD-Mi, een onderzoek naar De Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW’s) registreren de dak-
de OCMW-hulpverlening aan thuislozen. Hieruit blijkt dat de groot-
en thuislozen die door hen in Vlaanderen worden opgevangen. Uit
ste groep (88,9%) van de thuislozen die bij het OCMW terechtkomen
een recent onderzoek naar OCMW hulpverlening aan deze groep
door familie of vrienden worden opgevangen. De tweede meest voor-
blijkt dat slecht een klein percentage bij de CAW’s terechtkomen. De
komende groep zijn hulpvragers die uit opvang voor asielzoekers
registratiegegevens van de CAW’s leren niets over de omvang van de
komen. Op de derde plaats vinden we thuislozen die uit huis worden
problematiek, ze leveren wel informatie over het profiel en de socio-
gezet zonder een direct alternatief. De thuislozen die leven onder de
economische kenmerken van dak- en thuislozen in opvangcentra en
dreiging van huiselijk geweld vormen de vierde groep. Tot slot zijn er
dit voor Vlaanderen.
ook mensen die uit een instelling komen zonder perspectief op huisvesting. OCMW’s geven zelfs aan dat meer dan de helft van de thuis-
55. De Boyser, K., Linchet, S., Van Dijck, L. (2009). Onderzoek naar de OCMW-hulpverlening aan dak- en thuislozen. Antwerpen: Oases. 56. Europese Federatie van Organisaties die met thuisloze mensen werken. Europese typologie over thuislooosheid en sociale uitsluiting op vlak van wonen. Raadpleegbaar op www.feantasa.org 57. De Boyser, K., Linchet, S., Van Dijck, L. (2009). Onderzoek naar de OCMW-hulpverlening aan dak- en thuislozen. Antwerpen: Oases. 58. Demeyer, B., Van Damme, B., Vandenbempt, K., Van Regenmortel, T. (2006). Zonder (t)huis. Leuven: Lannoo. Armoede in Limburg in beeld 29
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 30
lozen uit de bijzondere jeugdbijstand komt. De OCMW’s zijn van oor-
daag voor crisisopvang drie telefoonnummers waar hulpverleners
deel dat de hulpverlening aan thuislozen te kort schiet en wijzen op
terechtkunnen. Eén telefoonnummer is ideaal. De CAW’s (SONAR en
een aantal
knelpunten.59
’t Verschil) nemen de overgang van drie naar nog slecht één nummer mee in hun beleidsplan 2011 - 2015. Dit wil zeggen dat dit op langere
Zo zijn de OCMW’s ervan overtuigd dat ‘vorderingen tot uithuiszet-
termijn gerealiseerd zal worden voor Limburg.
ting’ een preventieve werking kunnen hebben. Hiervoor dienen wel aanpassingen doorgevoerd te worden. De communicatie hieromtrent
Tot slot willen we hier nog even terugkomen op de winteropvang die
verloopt best telefonisch of via een huisbezoek en niet schriftelijk.
Defensie voorziet voor dak- en thuislozen. In elke provincie stelt
Ook de wet rond uithuiszetting moet aangepast worden, wil men in
defensie een kazerne ter beschikken. Voor Limburg was dat tot van-
de toekomst onmiddellijk kunnen anticiperen op dit probleem.
daag nog de kazerne van Houthalen-Helchteren. Het lijkt een geschenk uit de hemel, maar er zit een keerzijde aan deze medaille.
OCMW’s geven aan dat intensieve woonbegeleiding verder ontwik-
De OCMW’s moeten zelf instaan voor het vervoer naar de kazerne en
keld moet worden. Intensieve woonbegeleiding kan herval voorko-
voor de begeleiding van de cliënt in de kazerne.60
men. Langdurige woonbegeleiding kan ook een oplossing zijn voor de dak- en thuislozen die niet terecht kunnen bij het reguliere hulpverleningsaanbod omwille van de complexiteit van hun situatie. Wanneer problemen tijdig bij het OCMW gemeld worden kan er een efficiënte preventieve aanpak georganiseerd worden. Hierdoor kan een dreigende uithuiszetting voorkomen worden. Een overleg lokale actoren (een LAC – sociale huisvestingsmaatschappijen als het ware) kan hierin een belangrijke rol spelen. Een LAC huisvesting is een regelmatig overleg (tussen het OCMW en de sociale huisvestingsmaatschappij) waarop probleemsituaties (zoals achterstallige huur, wangedrag, vervuiling…) aangekaart worden en waarbij het OCMW vervolgens als bemiddelaar kan optreden. Vaak gaat het om mensen die de weg naar het OCMW nog niet gevonden hebben. De drie partijen (de sociale huisvestingsmaatschappij, het OCMW en de cliënt) proberen vervolgens samen tot een regeling te komen. Momenteel worden bij dit type LAC’s alleen de sociale verhuurkantoren en de sociale huisvestingsmaatschappijen betrokken. Er moet gezocht worden naar een werkwijze om ook de private huurmarkt te betrekken. Maatschappelijk assistenten van de OCMW’s die rondbellen voor een opvangplaats voor hun cliënt worden wel eens van het kastje naar de muur gestuurd. Het kan zijn dat er bij één van de opvangcentra geen plaats is voor cliënt x, maar wel voor cliënt y. Het komt er op neer dat de cliënt die voor hen zit in de leefgroep moet passen. De OCMW’s pleiten voor een centraal dispatching systeem dat hulpverleners doorverwijst naar openstaande opvangplaatsen. In Limburg zijn er van-
59. De Boyser, K., Linchet, S., Van Dijck, L. (2009). Onderzoek naar de OCMW-hulpverlening aan dak- en thuislozen. Antwerpen: Oases. 60. De Boyser, K., Linchet, S., Van Dijck, L. (2009). Onderzoek naar de OCMW-hulpverlening aan dak- en thuislozen. Antwerpen: Oases.
30 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 31
3. Deelname aan maatregelen om sociale uitsluiting te bestrijden In dit hoofdstuk presenteren we indicatoren die het gebruik van soci-
Personen met een verhoogde tegemoetkoming van het ziekenfonds,
ale maatregelen in kaart brengen. Mensen die gebruik maken van
personen in collectieve schuldenregeling en personen in budgetbege-
sociale maatregelen zijn niet per definitie bestaansonzeker. We heb-
leiding bij het OCMW zijn dus geen beschermde afnemers. Klanten
ben deze indicatoren opgenomen in de cijferkorf bestaansonzekeren
die recht hebben op het statuut van beschermde afnemer, moesten
omdat deze maatregelen er op gericht zijn mensen die zich mogelijk
voor de nieuwe regelgeving van 1 juli 2009 hun hoedanigheid van
in een kwetsbare positie bevinden te beschermen tegen (nog meer)
rechthebbende aantonen aan de hand van een attest. Met de nieuwe
armoede.
regelgeving echter, streeft de federale overheid naar een automatische toekenning van dit statuut aan de rechthebbenden. De praktische uit-
We maken een onderscheid tussen maatregelen met betrekking tot
werking laat nog even op zich wachten.
wonen en maatregelen met betrekking tot werken, twee grondrechten die gevrijwaard moeten worden om waardig te kunnen leven.
Beschermde afnemers kunnen van eender welke energieleverancier klant zijn. Zij hoeven zich dus niet te wenden tot een sociale leverancier. Omdat de spreiding van deze categorie van klanten zo groot is,
3.1 Maatregelen rond wonen
bestaan er geen bruikbare cijfergegevens over. We hebben deze indicator bijgevolg niet kunnen opnemen in de cijferkorf.
3.1.1 Energiemaatregelen Sociaal tarief voor elektriciteit
Budgetmeters en stroombegrenzers
De overheid voorziet een aantal sociale maatregelen om mensen met
Ingeval van niet-betaling van de energiekosten mag een sociale leve-
een laag inkomen (tijdelijk) van energie te voorzien. Mensen die in
rancier overgaan tot het plaatsen van een budgetmeter of stroombe-
bepaalde categorieën vallen, kunnen beroep doen op het sociaal tarief
grenzer bij de klant. Een budgetmeter laat toe het energieverbruik op
of de sociale maximumprijs voor elektriciteit en aardgas. De term
te volgen via een systeem van voorafbetalingen. Het systeem werkt
‘beschermde afnemer’ wordt gebruikt om personen aan te duiden die
met een betaalkaart die de klant eerst voor een bepaald bedrag moet
recht hebben op dit sociaal tarief. Sinds 1 juli 2009 werd de categorie
opladen. Hij kan dan enkel voor het opgeladen bedrag energie ver-
van beschermde afnemers beperkt tot de gezinnen waarin één of
bruiken. De bedoeling van deze maatregel is klanten ertoe aan te zet-
meerdere gezinsleden geniet van:
ten energie te besparen, waardoor zij vermijden dat schulden oplo-
•
een leefloon,
pen. Wanneer het opgeladen krediet en het reservekrediet zijn opge-
•
het gewaarborgd inkomen voor bejaarden,
bruikt, valt de meter op een vermogen van 10 ampère terug. De klant
•
een tegemoetkoming aan gehandicapten ingevolge een blijvende
valt dus niet zonder stroom. 61 Hiermee kan men zich tijdelijk behel-
arbeidsongeschiktheid van ten minste 65%,
pen, maar veel toestellen tegelijk laten werken, is onmogelijk. De
•
een inkomensvervangende tegemoetkoming aan gehandicapten,
klant moet deze minimale levering ook betalen. Ook de minimale
•
een integratietegemoetkoming aan gehandicapten,
levering kan echter stopgezet worden. Hiervoor moet de leverancier
•
een tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden,
wel toestemming krijgen van de plaatselijke Lokale Adviescommissie
•
een tegemoetkoming voor hulp van derden,
(LAC). Tussen 1 december en 1 maart kan niemand afgesloten worden
•
een financiële steun verstrekt door een OCMW aan een persoon
van gas en elektriciteit.
die is ingeschreven in het vreemdelingenregister met een machtiging tot verblijf voor onbeperkte tijd en die geen recht heeft op
Sinds 1 juli 2009 is ook de plaatsing van een budgetmeter voor aard-
maatschappelijke integratie.
gas mogelijk: voordien werden alleen budgetmeters voor elektriciteit
61. Eandis, Werking budgetmeter, www.eandis.be/eandis/klant/k_budgetmeter.htm, zoals geconsulteerd op 26 april 2010.
Armoede in Limburg in beeld 31
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 32
geplaatst. De Limburgse verenigingen waar armen het woord nemen
3.1.2 Woonmaatregelen: Sociale huurders
juichen de komst van de budgetmeter voor aardgas toe. Toch waarschuwen ze voor het feit dat er geen minimumlevering is. Daarom
We nemen het aantal sociale huurders op als indicator in de cijferkorf
raden ze iedereen aan om in de zomermaanden te sparen voor koude
omdat voor deze mensen het recht op eigen woonst in gedrang zou
wintermaanden. Voor mensen met een beperkt budget is dit geen evi-
komen zonder deze maatregel.
dentie. Hierin schuilt een belangrijke taak voor netbeheerder en hulpUit het onderzoek van Storms en Van Den Bosch naar een budgetstan-
verlener om mensen goed te informeren.
daard voor Vlaanderen blijkt het belang van voldoende sociale woninLimburg telde in januari 2010 5.917 klanten voor elektriciteit met
gen voor mensen met een beperkt inkomen. Huren in de sociale sec-
stroombegrenzers of budgetmeters. Dit is een stijging van 6,5% ten
tor kan het verschil maken tussen onder en boven de armoedegrens
opzichte van het vorige jaar. Daarmee heeft 1,5% van de Limburgse
leven.
klanten voor elektriciteit een budgetmeter of stroombegrenzer. Dit
Vlaamse overheid betaalbaar wonen bevorderen. De lokale besturen
aandeel is het grootst in het Maasland en het kleinst in het noorden
moeten tegen 2020 een vierde van hun grondbezit voorbehouden voor
van Limburg.
sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of sociale kavels. Voor
65
Met het grond- en pandendecreet van maart 2009 wil de
Limburg wil dit zeggen dat er tegen 2020 5.590 sociale huurwoningen bijkomen, 3.150 sociale koopwoningen en 150 sociale kavels. LAC dossiers 7,6% van de Limburgse huishoudens huurde eind 2007 een sociale Er is een Lokale Adviescommissie (LAC) in elke gemeente. Een LAC
woning. In absolute cijfers gaat het over 17.474 sociale huurders. In
bestaat uit vertegenwoordigers van het OCMW en van distributienet-
Vlaanderen telden we er 124.202.
beheerders. De LAC moet voorkomen dat klanten omwille van socia-
Eind 2007 bedroeg het aandeel jonge huurders van een sociale
le omstandigheden afgesloten worden van elektriciteit, gas of water.
woning in Limburg 0,13%: amper één sociale huurder op 1.000 jonge-
Zij bespreken de situatie van afnemers waarvan de distributienetbe-
ren van 18 tot 24 jaar. In absolute cijfers gaat het over 91 jonge sociale
heerder heeft gevraagd om de elektriciteits- en/of aardgastoevoer of
huurders in Limburg. In Vlaanderen is 0,22% van de bevolking van 18
de minimale levering van elektriciteit op 10 ampère volledig stop te
tot 24 jaar een sociale huurder. Het Maasland (0,28%) scoort veel
zetten. Ook de klant mag zich komen verdedigen. Enkel als de LAC
hoger dan Limburg. Noord-Limburg (0,04%) en Zuid-Limburg
haar akkoord geeft, kan de distributienetbeheerder overgaan tot
(0,09%) scoren het laagst.
afsluiting of stopzetting van de minimale levering van elektriciteit
Het percentage sociale huurders bij de éénoudergezinnen in Limburg
De LAC vergadert ook wanneer een klant een verzoek
bedraagt 9,4%. In Vlaanderen (7,1%) ligt dat twee procentpunten
tot heraansluiting indient. Een groot voordeel van een LAC is de pre-
lager. Hier valt op dat West-Limburg (met een gemiddeld aanbod aan
ventieve werking. De LAC’s bieden de kans om verdoken armoede op
sociale huisvesting) toch een veel hoger aandeel éénoudergezinnen
te sporen. Via de energieproblemen kan het OCMW in contact komen
(13,4%) in de sociale huisvesting heeft dan gemiddeld.
en/of
aardgas.62
met mensen die zelf (nog) geen hulp zochten voor hun financiële problemen. Mensen met energieschulden hebben vaak ook andere schulden.63
3.2 Maatregelen rond werken In de loop van 2009 stuurde Infrax, sociale leverancier voor
Limburg64
3.895 dossiers door naar een LAC. In de loop van 2008 waren er dat
3.2.1 Sociale tewerkstelling via OCMW
3.541, een toename van bijna 10% dus. We weten niet in hoeveel dossiers effectief werd overgegaan tot afsluiting. Dit zou een goede indi-
De nieuwe reglementering aangaande het recht op maatschappelijke
cator zijn voor de beschermende werking van deze maatregel.
integratie voorziet, behalve een leefloon, de mogelijkheid om een
62. Eandis, Sociale openbaredienstverplichtingen, www.eandis.be/eandis/klant/k_sociale_openbaredienst verplichtingen.htm, zoals geconsulteerd op 26 april 2010. 63. Samenlevingsopbouw Antwerpen Provincie vzw. (2008). Bundeling problemen op de vrijgemaakte energiemarkt – Project energie en armoede. Antwerpen. 64. uitgezonderd Voeren 65. Storms, B., Van Den Bosch, K. (2009). Wat heeft een gezin minimaal nodig? Een budgetstandaard voor Vlaanderen. Leuven: Acco.
32 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 33
Deelname aan maatregelen om sociale uitsluiting te bestrijden
opleiding te volgen en tewerkgesteld te worden.66 Het OCMW bege-
indicator voor het aantal mensen dat met tussenkomst van het
leidt en ondersteunt personen die recht hebben op maatschappelijke
OCMW gereïntegreerd wordt op de arbeidsmarkt.
integratie in het zoeken naar een job. Zij beschikken daartoe over volgende activeringsmaatregelen:
We baseren ons voor deze indicator op cijfers van de Programmatori-
•
artikel 60 § 7: het OCMW bezorgt een baan aan iemand met als
sche Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie. Limburg telde op 1
doel deze terug in te schakelen in het arbeidsproces en – zodoen-
januari 2009 359 sociaal tewerkgestelden via het OCMW, Vlaanderen
de – in te schakelen in het stelsel van de sociale zekerheid. In de
telde er 4.018. Dit betekent dat respectievelijk 0,07% en 0,10% van de
meeste gevallen treedt het OCMW zelf als werkgever op;
bevolking op actieve leeftijd op dat moment tewerkgesteld was met
artikel 61: het OCMW werkt samen met een derde werkgever voor
toepassing van de bovenstaande tewerkstellingsinitiatieven. Het aan-
het realiseren van zijn tewerkstellingsopdracht,
deel sociaal tewerkgestelden via het OCMW is stabiel sinds 2004 en
andere activeringsmaatregelen waarbij het OCMW aan de werk-
dit zowel in Limburg als in Vlaanderen.
• •
gever een werkuitkering toekent indien de tewerkstelling valt onder het Activaplan, een sociaal inschakelingsinitiatief, een doorstromingsprogramma of invoeginterim.
3.2.2 Tewerkstelling in sociale werkplaatsen
De OCMW’s kunnen een belangrijke rol spelen in de begeleiding van
Sociale Werkplaatsen zijn erkende initiatieven die een bedrijfsactivi-
hun cliënten naar een duurzame activering. Deze begeleiding behoort
teit ontwikkelen met werkgelegenheid voor zeer moeilijk bemiddel-
immers tot de basisopdracht van het OCMW: het realiseren van men-
bare werkzoekenden in een beschermde werkomgeving. Sociale
selijke waardigheid en sociale grondrechten die daarmee samenhan-
Werkplaatsen worden geacht aandacht te hebben voor de specifieke
gen. OCMW’s kunnen meer dan andere diensten, zoals bijvoorbeeld
noden van de werknemers. Arbeid wordt daarbij beschouwd als
VDAB, een begeleiding aanbieden die betrekking heeft op meerdere
motor van de re-integratie van de doelgroep in de samenleving.
levensdomeinen. Een onderzoek uit 2009 door Oases naar goede
Tewerkstelling in een sociale werkplaats vormt nauwelijks een dam
praktijken voor activering binnen de Belgische OCMW’s geeft aan dat
tegen armoede. Tewerkgestelden in sociale werkplaatsen krijgen het
volgende factoren de kans op een duurzame activering verhogen:
minimumloon.
•
•
de cliënt voor het aflopen van een activeringsmaatregel begeleiden om de stap te zetten naar een volgende tewerkstelling door
De werknemers van sociale werkplaatsen vinden geen werk op de gewo-
bijvoorbeeld een stage aan te bieden;
ne arbeidsmarkt. Zij cumuleren fysieke of psychische of sociale beper-
in het geval dat een tewerkstelling via een activeringsmaatregel
kingen, langdurige werkloosheid (minstens 5 jaar inactief ) en lage
mislukt, is het belangrijk dat de cliënt niet het gevoel krijgt dat hij
scholingsgraad (een diploma van lager secundair onderwijs, buitenge-
of zij van nul moet herbeginnen. Hij mag niet terechtkomen in
woon hoger secundair onderwijs of hoger secundair beroepsonderwijs).
inactiviteit waardoor hij of zij opnieuw een leefloon of werkloos•
heidsuitkering moet aanvragen;
We baseren ons voor deze indicator op gegevens van de VDAB. De
indien de cliënt een betrekking vindt binnen de reguliere arbeids-
VDAB telde op 1 december 2007 1.896 Limburgse tewerkgestelden in
markt mogen financiële incentieven zoals een verlaagde huishuur of
sociale werkplaatsen. In Vlaanderen waren er dat 11.244. Als we het
een verhoogde kinderbijslag niet onmiddellijk worden stopgezet.67
aandeel tewerkgestelden in sociale werkplaatsen ten opzichte van de bevolking op actieve leeftijd bekijken, komen we op 0,36% in Lim-
De indicator ‘sociaal tewerkgestelden’ in de cijferkorf wordt berekend
burg en 0,29% in Vlaanderen. In Midden-Limburg en het Maasland
door het aantal mensen dat wordt tewerkgesteld met toepassing van
zijn er procentueel meer tewerkgestelden in sociale werkplaatsen dan
artikel 60 §7 of artikel 61 van de wet van 8 juli 1976 betreffende de
algemeen in Limburg. In het noorden en het westen van Limburg ligt
OCMW’s of met toepassing van activeringsmaatregelen te delen door
dit percentage lager dan algemeen in Limburg.
het aantal inwoners op actieve leeftijd. We gebruiken dit cijfer als
66. Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, Vade Mecum van de financiële en statistische gegevens over de sociale bescherming in België, 2009. 67. Raeymaeckers, P., Nisen, L., Dierckx, D., Casman, M. (2009). Activering binnen de Belgische OCMW’s. Opzoek naar duurzame trajecten en goede praktijken. Antwerpen: OASES & Luik: ULG.
Armoede in Limburg in beeld 33
Brochure
29-09-2010
16:53
34 Armoede in Limburg in beeld
Pagina 34
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 35
Eindbeschouwing: Signalen voor het beleid Is meten weten? Dit rapport werd opgebouwd rond de drie rubrieken van de cijferkorf bestaansonzekeren. In deze cijferkorf presenteren we indicatoren aan de hand waarvan we armoede en bestaansonzekerheid in Limburg in kaart willen brengen. Meten is weten wordt vaak gezegd. Maar de sociale werkelijkheid laat zich moeilijk vertalen in exacte cijfers. Daarom nemen we onze toevlucht tot indicatoren. Zij meten een sociale fenomeen niet rechtstreeks maar benaderen het. Ze zijn de werkelijkheid niet. We kunnen slechts een deel van de werkelijkheid meten. Cijfers brengen slechts datgene onder de aandacht wat kan worden gemeten. Dit houdt in dat slechts een gedeelte van de werkelijkheid gemeten wordt. De keuze van wat er wordt gemeten en wat niet en hoe er wordt gemeten is niet waardeneutraal. Cijfers zijn dus geen garantie voor objectiviteit. Daarom hebben we in dit rapport zoveel nadruk gelegd op de verschillende manieren waarop armoede kan gemeten worden. Hoeveel armen er zijn is afhankelijk van waar je de grens legt tussen arm en niet arm. De grote kracht van indicatoren is dat ze in een oogopslag relevante informatie kunnen weergeven. Ze hebben een signaalfunctie voor het beleid. Uit het lezen van indicatoren volgt echter niet automatisch beleid. Daartoe moeten de indicatoren eerst geanalyseerd en geïnterpreteerd worden aan de hand van bijvoorbeeld resultaten van onderzoek, sterkte- en zwakteanalyses en ervaringen vanuit het veld. Op basis daarvan moet het beleid prioriteiten stellen. Ook deze oefening is niet waardeneutraal. Pas na het stellen van de prioriteiten kan er een beleidsaanpak uitgetekend worden. Wat binnen de ene visie als oplossing wordt naar voor geschoven om armoede te wereld uit te helpen, kan vanuit een andere visie juist worden gezien als oorzaak van armoede. Indicatoren kunnen deze verschillen in visie niet neutraliseren.
Armoede, een structureel gegeven De cijferkorf bestaansonzekerheid toont aan dat onze maatschappelijke voorzieningen niet voor iedereen even goed werken. Er vallen mensen uit de boot. De groep mensen die uit de boot valt wordt bovendien groter. We zetten de meest frappante vaststellingen op een rij: •
Minstens 15.115 Limburgers (2.8 % van alle volwassen Limburgers, tov. 3,5% in Vlaanderen) hebben een inkomen ter hoogte van het leefloon, waaronder een groot aandeel personen met een handicap en bejaarden. Dit inkomen ligt ver onder de Europese armoedegrens.
•
Minstens 104.646 Limburgers (13%, tov. 12% van de Vlamingen) hebben een inkomen dat ligt onder de Europese armoedegrens.
•
Onze provincie telt 4.030 gezinnen (0,71%) met als enige inkomensbron één werkloosheidsuitkering. Vlaanderen telt er 35.027 (0,86%).
•
8.251 dossiers werden geteld bij de erkende diensten schuldbemiddeling in Limburg.
•
5.917 Limburgse gezinnen krijgen anno januari 2010 elektriciteit via een budgetmeter: een stijging met 6 % ten aanzien van januari 2009. Zo’n budgetmeter wordt geplaatst in gezinnen waar omwille van sociale redenen betalingsachterstanden werden opgebouwd.
•
Het aandeel geboorten in kansarme gezinnen bedroeg in 2007 9%, in 2008 10 % en in 2009 11%.
We moeten vaststellen dat armoede een structureel gegeven is in onze rijke samenleving. De cijfers maken duidelijk dat armoede iedereen kan overkomen. We stelden bij de opmaak van dit rapport een aantal ontwikkelingen in de samenleving vast die ons onrust baren. We willen deze nog, bij wijze van eindbeschouwing, onder de aandacht van de lezer brengen.
Armoede in Limburg in beeld 35
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 36
Onrustbarende maatschappelijke ontwikkelingen De voordelen van ons onderwijssysteem zijn niet voor iedereen in dezelfde mate toegankelijk 3.903 jongeren onder de 25 jaar behaalden geen diploma hoger secundair onderwijs en waren in december 2009 werkloos. Deze jongeren verlieten het onderwijssysteem zonder diploma. Hun kansen op de arbeidsmarkt zijn erg klein. Je onderwijsuitkomsten worden in grote mate bepaald door je sociale afkomst. Kinderen van arbeiders doen het op onderwijsvlak minder goed dan kinderen van hooggeschoolden en ook allochtone kinderen presteren minder goed op school dan autochtone kinderen. Ons onderwijs reproduceert de ongelijkheden in de maatschappij, terwijl we van onderwijs net verwachten dat het de kansen en competenties moet bieden om op te klimmen op de sociale ladder.68 Een recent onderzoek door Jean Hindriks (UCL) en Marijn Verschelde (UGent) toont aan dat kinderen uit kansarme milieus tweemaal minder slaagkansen hebben dan andere kinderen. Tot 60 % van het verschil in resultaten tussen deze twee groepen valt toe te schrijven aan het milieu waarin de leerling opgroeit. Een jongere met bescheiden achtergrond loopt vier keer meer risico om in het beroepsonderwijs terecht te komen dan andere jongeren. Ons onderwijssysteem slaagt er nog steeds niet in de voordelen ervan gelijk te verdelen over de verschillende sociaaleconomische bevolkingsgroepen. Dit moet men in het achterhoofd houden als men een verkeerde studiekeuze als oorzaak van jongerenwerkloosheid aanduidt.
Uitsluiting van de meest kwetsbaren gebeurt vaak vanuit een automatisme Als mensen lang moeten rondkomen met een beperkt inkomen, zoals een werkloosheidsvergoeding, raken de reserves op. De duur van de werkloosheid is dus mee oorzaak van inkomensarmoede. Maar hoe langer men werkloos is, hoe kleiner de kans om opnieuw werk te vinden. Werkgevers interpreteren langdurige werkloosheid immers vaak als een gebrek aan motivatie. Men kan zich de vraag stellen waarom werklozen die 2 jaar of langer werkloos zijn, niet in aanmerking komen voor een tussenkomst in de loonkost via het activaplan winwin. De overheid komt wel tussen in de loonkosten voor werklozen die nog geen twee jaar werkloos zijn. De voordelen gaan dus niet naar diegenen die er het meest nood aan hebben. Vanuit de idee van armoedebestrijding lijkt deze inzet niet efficiënt. 13.411 Limburgers werden door private energieleveranciers ‘gedropt’. Dat is een stijging van ongeveer 20% ten aanzien van januari 2009. Voor de gedropte klanten geldt de vrije keuze van leverancier niet meer. De energieleveranciers kiezen zelf aan wie ze leveren en wie ze weren. Het is een zorgwekkende ontwikkeling dat energievoorziening onderdeel is van een dienstverlening die zich afsluit voor bepaalde personen. We zien deze vormen van uitsluiting ook in andere sectoren. Er ontwikkelen zich dus vormen van exclusieve dienstverlening waartoe niet iedereen toegang heeft. Dit is een zorgwekkende ontwikkeling. Temeer het gaat om basisdienstverlening zoals water, vervoer, postbedeling en energievoorziening. Deze ontwikkeling wordt bovendien in de hand gewerkt door Europese regelgeving.
Zonder voldoende financiële middelen is het niet mogelijk om aan de samenleving te participeren De budgetstandaard is gebaseerd op een nauwkeurige wetenschappelijke studie over wat mensen minimaal nodig hebben om een menswaardig bestaan te leiden. Onze bijstandsuitkeringen liggen ver beneden die budgetstandaard. Die uitkeringen volstaan dus niet. Te lage uitkeringen vormen een rem op de maatschappelijke integratie van uitkeringstrekkers; mensen in armoede hebben aantoonbaar te weinig financiële middelen om de rollen die de samenleving van hen verwacht, te vervullen. Naast het financiële probleem waarmee mensen in armoede te maken hebben, zijn er uiteraard ook de sociaal psychologische gevolgen van een leven in armoede. 68. Hirtt, N., Nicaise, I., De Zutter, D. (2007). De School van de ongelijkheid. EPO: Berchem-Antwerpen
36 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 37
Eindbeschouwing
Suggesties voor maatregelen Er zijn ook maatregelen te nemen die de levenskwaliteit van mensen in armoede kunnen verbeteren of prangende problemen kunnen helpen voorkomen. Deze maatregelen bestaan soms uit een betere samenwerking met actoren, soms uit informatieverspreiding of uit het samenbrengen van verschillende partners.
Collectieve schuldenregeling, het belang van het leefgeld Bij elk gezin in collectieve schuldenregeling wordt een gedeelte van het inkomen gevrijwaard van het afbetalen van schulden. Dit is het leefgeld. Dit leefgeld moet het gezin in staat stellen menswaardig te leven. We pleiten ervoor om de budgetstandaard te gebruiken als inspiratiebron om de hoogte van het leefgeld te bepalen. Uiteraard moet ook het belang van de schuldeisers in rekening worden gebracht, maar wanneer het leefgeld onvoldoende is, is de collectieve schuldenregeling geen vijf jaar vol te houden en komt het gezin in een perspectiefloze situatie terecht.
Automatische toekenning van premies en voordelen zou een belangrijke stap vooruit zijn Ouderen met een beperkt inkomen kunnen een tegemoetkoming krijgen (THAB) indien hun zelfredzaamheid sterk is afgenomen. Deze tegemoetkoming wordt niet automatisch toegekend. Het is daarom belangrijk dat iedereen die recht heeft op deze tegemoetkoming voldoende geïnformeerd is en wordt ondersteund om de aanvraag daadwerkelijk te doen. Speciale aandacht voor de allochtone ouderen is hierbij wenselijk. Hetzelfde geldt voor het Omnio-statuut. Met de huidige technologische mogelijkheden moet het mogelijk zijn om meer tegemoetkomingen en premies automatisch toe te kennen aan diegenen die aan de voorwaarden voldoen. In het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding 2010-2014 zijn hierover doelstellingen opgenomen.
Arbeid, een merkwaardig medicijn tegen armoede Het huidige Vlaamse en Europese beleid legt een sterke focus op werk in het kader van armoedebestrijding. Maar niet minder dan 20% van de Belgische armen is aan het werk! Werk vormt alleen een dam tegen armoede als het gaat om duurzame en kwalitatieve jobs. Flexibele jobs, kortdurende jobs en laagbetaalde jobs brengen geen verandering in de armoedesituatie. Kwetsbare groepen leiden naar laagbetaalde jobs in slechte omstandigheden, creëert geen sociale mobiliteit en doet de sociale ongelijkheid niet afnemen. Wil werk een uitweg uit armoede bieden, dan moet het gaan om ‘actieve inclusie van personen uitgesloten uit de arbeidsmarkt’. Deze aanpak combineert drie elementen: •
een inclusieve arbeidsmarkt,
•
een toereikend inkomen,
•
toegang tot kwalitatieve diensten: een kwalitatieve sociale woning zorgt er bijvoorbeeld voor dat iemands situatie kan stabiliseren waar door de stap naar werk kleiner wordt.
Wie kinderen een warm hart toedraagt, moet hun ouders koesteren 11,7% van de Vlaamse kinderen loopt een groter dan gemiddeld risico op armoede. Het risico op intergenerationele bestendiging van armoede is bovendien niet gering.
Armoede in Limburg in beeld 37
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 38
Armoede kan een ernstige spelbreker in het opvoedingsproces zijn. Stresserende levensomstandigheden zoals armoede of verstoorde gehechtheidservaringen van de ouder kunnen het gehechtheidsproces tussen ouder en kind bemoeilijken. Dit maakt een kind kwetsbaar, want een veilige gehechtheid biedt meer kans op een gezonde ontwikkeling. Het is echter niet noodzakelijk zo dat kinderen van arme ouders arm blijven. De overheid kan wel degelijk een verschil maken door financiële middelen te voorzien en te zorgen voor voldoende beschermende factoren. Opdat kinderen hun kindertijd kunnen doormaken in liefde, vriendschap en veiligheid, nieuwe ervaringen kunnen opdoen, erkend en aangemoedigd worden, hebben gezinnen een minimum aan materiële middelen nodig. Maar op het ogenblik dat contextuele stress als gevolg van een leven in armoede het opvoedingsproces bemoeilijkt, maakt de aanwezigheid van volgende beschermfactoren een verschil69: •
een solidaire en toegewijde gemeenschap, geconcretiseerd in lokale diensten en gepersonaliseerd in hulpverleners en andere professionelen,
• •
een eerlijke verdeling van het opvoedingswerk via de beschikbaarheid van toegankelijke diensten en informele steunende relaties, het kunnen innemen van een metapositie. Een metapositie kunnen innemen verwijst onder andere naar het kunnen reflecteren over gevoelens en gedachten, naar het oog hebben voor de complexiteit van opvoeden en naar het perspectief kunnen innemen ook bij veel stress en weinig steun,
•
de ervaring van ‘goede ouder’ – momenten (wat kan gestimuleerd worden door moedergroepen etc.).
De overheid kan voor deze beschermingsfactoren zorgen zodat arme gezinnen op hun maat, respectvol en versterkend ondersteund worden. Daarom start de provincie Limburg in 2011 met een driejarig project om de levenskwaliteit van gezinnen in armoede te verhogen. Met dit project investeren we in die factoren die gezinnen in armoede beschermen tegen onwelzijn en verkleinen we de risicofactoren die verbonden zijn met het opgroeien in armoede. Dit nieuwe project werkt op drie niveaus: Afstemming van de hulpverlening: er is wel voldoende hulpverlening maar die is soms te versnipperd, blijft te verbaal of houdt te weinig rekening met de mogelijkheden van het gezin. Praktische ondersteuning: gezinsverzorgsters worden ingeschakeld om het gezin te leren het huishouden te regelen zoals ze het zelf willen. Sociale ondersteuning: het project motiveert en begeleidt vrijwilligers om als steungezin te fungeren vanuit een verbindend en versterkend kader.
Kwalitatieve woningen voor een betaalbare prijs Huisvestingskosten (woning en energie) hebben altijd al een flinke hap uit het budget genomen. Wonen is voor iedereen duur. Mensen met een laag inkomen moeten echter een veel te groot aandeel van hun budget aan huisvesting besteden indien ze huren op de private huurmarkt. Huren in de sociale sector kan het verschil maken tussen onder en boven de armoedegrens leven. Het grond- en pandendecreet van maart 2009 dat lokale besturen verplicht om tegen 2020 een vierde van hun grondbezit voor te behouden voor sociale huurwoningen, sociale koopwoningen of sociale kavels, is een stap in de goede richting. Maar het blijft onvoldoende vanuit de doelstelling armoedebestrijding.
Een LAC voor het vermijden van uithuiszetting? Wanneer problemen bij het betalen van energie tijdig bij het OCMW gemeld worden, kan er een preventieve aanpak georganiseerd wor-
69. Van der Plas, A. (2005). Eert uw Vaders en uw Moeders. Amsterdam: SWP.
38 Armoede in Limburg in beeld
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 39
Eindbeschouwing
den en uithuiszetting voorkomen worden. Een overleg met lokale actoren in een LAC kan hierin een belangrijke rol spelen. Een LAC over huisvesting is een regelmatig overleg tussen het OCMW en de sociale huisvestingsmaatschappij waarop probleemsituaties aangekaart worden. Het OCMW treedt op als bemiddelaar. De sociale huisvestingsmaatschappij, het OCMW en de cliënt proberen samen tot een regeling te komen. Uiteraard betekent dit ook dat de cliënt wordt ondersteund (woonbegeleiding) als dat aangewezen is. Er moet gezocht worden naar een werkwijze om ook de private huurmarkt in dit overleg te betrekken.
Ambtshalve schrapping, meer dan een administratief detail Elke dag worden er mensen ambtshalve geschrapt. Soms zit er achter zo’n ambtshalve schrapping een zware sociale problematiek verborgen. Bij de sanering van de logementshuizen, schrapte de gemeente Genk 129 kamerbewoners omdat werd vastgesteld dat ze niet op het aangegeven adres verbleven. RIMO Limburg ging op zoek naar de motieven van die ‘postbuslogeurs’. Daaruit blijkt dat het huren van een postbus in de meeste gevallen een overlevingsstrategie is; het enige mogelijke antwoord op een sociale problematiek van relationele en/of financiële problemen. Het administratief schrappen van mensen, waardoor zij de toegang tot alle rechten verliezen, biedt geen antwoord op de sociale problematiek die aanleiding geeft tot het zich verschaffen van een fictief verblijfadres. RIMO Limburg pleit ervoor dat ambtshalve schrapping een laatste, uitzonderlijke stap in een lang proces blijft. De overheid moet vooraf zeer goed en duidelijk communiceren met de betrokkene en een sociaal onderzoek voeren.
Een aparte aanpak van armoede werkt niet Ondanks de groei in de sociale overheidsuitgaven en ondanks de verhoogde aandacht voor armoede in het beleidsdiscours, neemt armoede niet af. Waarom is de armoede niet gedaald? Bea Cantillon wijst hiervoor naar het mattheuseffect. Tekenend is dat er beschermingsmaatregelen komen tegen nieuwe risico’s zoals kinderopvang maar dat oude sociale risico’s worden verwaarloosd. Dit komt vooral de kansrijke groepen ten goede. Steeds meer belastinggeld stroomt naar deze groep terug. Dit ondermijnt de herverdelende kracht van onze welvaartstaat. De jobkorting die enkel naar werkende Vlamingen ging, is hier een voorbeeld van. Om tot een samenleving te komen waar voorrang wordt gegeven aan mensen in een sociaal kwetsbare positie, zodat ook zij maximaal kunnen participeren, is er voldoende aandacht nodig uit álle beleidsdomeinen.70 De welzijnssector kan mensen die in armoede leven ondersteunen zodat hun levenskwaliteit stijgt. De welzijnssector is echter niet bij machte armoede te bestrijden. Armoedebestrijding vraagt een inclusief beleid. Binnen alle beleidsdomeinen moet de wil aanwezig zijn om uitsluiting te vermijden en de mechanismen die tot uitsluiting leiden aan te pakken. Om armoede te bestrijden is het nodig onze maatschappelijke structuren en instituties met een kritische bril te bekijken. Bestaande maatschappelijke voorzieningen moeten voordeel opleveren voor alle burgers. Te vaak nog monden goedbedoelde maatregelen uit in het sanctioneren van kwetsbare mensen. Armoedebestrijding vraagt creativiteit, openheid, flexibiliteit en engagement. In het huidige beleid ligt de nadruk op gelijke kansen in plaats van op gelijke uitkomsten.71 Armoedebestrijding vraagt om meer dan er voor te zorgen dat iedereen met dezelfde kansen aan de startlijn komt! Iedereen moet ook worden ondersteund om de mogelijkheden die hij in zich draagt te ontwikkelen. Daar heeft een samenleving meer baat bij. Ongelijkheid die het gevolg is van ‘sociale omstandigheden’ past niet in een duurzame samenleving. Oog hebben voor kwetsbare mensen en hun mogelijkheden moet dus een permanent werkpunt zijn binnen elk beleidsdomein.
70. Campaert, G., Dierckx, D., Vranken, J. (2009). Rapport Armoedebarometer 2009. Decenniumdoelen 2017. Antwerpen: UA-Oases. 71. Idem.
Armoede in Limburg in beeld 39
Brochure
29-09-2010
16:53
Pagina 40
Colofon Redactie Tinne Mertens, Mieja Engelen en Melissa Bosmans
Een uitgave van Steunpunt Sociale Planning & Programmacel Directie Mens – provincie Limburg Universiteitslaan 1 B-3500 HASSELT
Verantwoordelijke uitgever Rita De Boeck, adviseur Directie Mens
Wettelijk depotnummer D/2010/5857/67
De deputatie Herman Reynders, gouverneur-voorzitter; Marc Vandeput, Sylvain Sleypen, Frank Smeets, Walter Cremers, Gilbert Van Baelen, Erika Thijs, leden; Renata Camps, provinciegriffier.