Beleidsplan Internationalisering
2005-2010
1
Hoofdstuk 1 Beleid Ministerie van O C en W In de notitie BVE Koers heeft het ministerie OC en W de uitgangspunten en beleidsvoornemens geformuleerd op het beleidsterrein internationalisering. Europa wordt richtinggevend Steeds meer functies die vroeger door de nationale overheid werden vervuld, liggen nu bij Europa. Dit geldt voor alle terreinen van overheidsbeleid.: onder andere voor het mededingingsbeleid en andere economische regels: voor vrij verkeer van personen, informatie geld en goederen; voor Europees burgerschap; voor veiligheid enz. Niet alleen regelgeving heeft een sturende invloed op het beleid. Minder formele vormen van sturing zijn minstens zo belangrijk. Zo is voor bijvoorbeeld de Lissabon-doelstellingen de zogenaamde “open coördinatiemethode” ontwikkeld: naleving van afspraken wordt niet afgedwongen door regelgeving maar door periodieke rapportages over de voortgang (benchmarks). De gevolgen van deze trend voor de BVE-sector Voor onderwijsinstellingen blijft deze trend niet zonder gevolgen. Niet alleen vanwege het toegenomen belang van de regio op bestuurlijk terrein, maar ook omdat, bijvoorbeeld, zaken als arbeidsmarkt, beroepsvereisten en diploma’s vaker door een Europese bril worden bekeken. Werken aan internationale netwerken De grensoverschrijdende ontwikkelingen betekenen voor de BVE een sterke focus op samenwerking met allereerst de grenslanden en vervolgens met de andere Europese landen. Zo kan effectief worden omgegaan met de toenemende mobiliteit van deelnemers, werknemers, bedrijven en kapitaal. Maar zo kunnen ook de Europese eisen aan de bedrijfsvoering (zoals veiligheidseisen) en de beroepseisen worden gestroomlijnd. Actieve bijdrage aan EU-agenda In Lissabon en Kopenhagen zijn afspraken gemaakt over de doelstellingen die het onderwijs raken: • versterking van Een leven lang leren en van de kenniseconomie; • terugdringing van voortijdig schoolverlaten; • transparantie van beroepskwalificatie. In de verklaring van Kopenhagen is vastgelegd dat de Europese dimensie in het beroepsonderwijs versterkt moet worden, onder meer door grotere transparantie in en betere informatie over kwalificaties, wederzijdse erkenning van competenties en kwalificaties, en Europese samenwerking op het gebied van kwaliteitszorg. Europese benchmarks Een aantal afgesproken Europese benchmarks raakt het beroepsonderwijs, dat een belangrijke rol moet vervullen bij: • het verhogen van het aandeel jongeren dat de hoogste trap van secundair onderwijs haalt; • het terugdringen van het percentage voortijdig schoolverlaten in 2010 tot 10 procent of minder; • het laten deelnemen aan onderwijs- en trainingsactiviteiten van 12,5 procent van de leeftijdsgroep van 25-64 jarigen.
2
Het beroepsonderwijs speelt een belangrijke rol als het erom gaat deze concrete doelstellingen te bereiken. De nota Koers BVE staat in dit teken. Op korte termijn wordt de nieuwe Europass gelanceerd: het nieuwe Europese raamwerk voor transparantie van kwalificaties en competenties.
Hoofdstuk 2 Belang en perspectieven internationalisering
Belang internationalisering De Europese Unie wil de communicatie en integratie tussen lidstaten stimuleren door deelnemers levens- en beroepservaring op te laten doen in buitenlandse instellingen en uitwisselingen tussen beroepsopleidingen op gang te brengen. De erkenning van de buitenlandse bpv wordt gestimuleerd door het uitreiken van de “Europass”. Deelnemers vragen zelf steeds vaker naar de mogelijkheid van een buitenlandse bpv. Perspectieven Voor deelnemers Internationalisering levert een grote bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling van deelnemers tot mondiale burgers en bereidt hen voor op het beroepsmatige functioneren in een internationale samenleving. Verbreding van kwalificaties door middel van aangepaste curricula, versterkte taalcompetenties en een buitenlandse bpv zijn voor de hand liggende instrumenten. Deelnemers worden in de talencentra voorbereid op de buitenlandse bpv. Tevens wordt aandacht besteed in de voorbereiding aan interculturele aspecten: kennis van het land en de cultuur van dat land plus aandacht voor de bedrijfscultuur in dat land. Deltion College heeft de keuze gemaakt 7 opleidingen tweetalig aan te bieden. Dit betekent dat deelnemers vanuit deze opleidingen vragen om een buitenlandse bpv. Deltion College beschikt al over een netwerk in het MBO- en HBO-veld om deelnemers in het buitenland een gedeelte van het curriculum te laten uitvoeren. Er wordt naar gestreefd om het netwerk in het HBO-veld de komende jaren te gaan uitbreiden om het aantal opleidingsmogelijkheden in het buitenland te vergroten. Voor medewerkers Participatie in internationaliseringsactiviteiten versterken de vakinhoudelijke en didactische competenties van docenten. Het deelnemen aan internationale activiteiten biedt docenten andere perspectieven en zij worden erdoor gemotiveerd en gevitaliseerd. Te denken valt aan een studiereis, taalcursus of bedrijfsstages in het buitenland. Van docenten mag verwacht worden dat zij deelnemers kunnen begeleiden in het buitenland. Onderwijsinnovatie Samenwerking met buitenlandse partnerinstituten en deelname aan internationale projecten bieden kansen om het onderwijsaanbod van Deltion College te vernieuwen in internationaal perspectief. Het biedt de mogelijkheid om kennis te nemen van nieuwe didactische en methodische inzichten. Deltion College beschikt inmiddels over een netwerk van betrouwbare Europese partners.
3
Imago/PR Internationalisering is een belangrijk PR-instrument. Het aanbieden van tweetalige opleidingen en een buitenlandse bpv komt het image van Deltion ten goede. Door ons te profileren als een instelling die zich internationaal oriënteert en moderne vreemde talen als prioriteit inhoudelijk vernieuwt, maken we zichtbaar dat we onderdeel zijn van de Europese Unie en onze deelnemers daarop voorbereiden.
Hoofdstuk 3 Beleidsdoelstellingen Internationalisering Deltion College
Binnen Deltion College is er commitment op strategisch, op tactisch en op uitvoerend niveau. Internationalisering levert een wezenlijke bijdrage aan de reikwijdte van Deltion College als toonaangevend kenniscentrum. Werken aan taalcompetenties in de talencentra wordt gekoppeld aan de buitenlandse bpv. Aan interculturele aspecten wordt in de voorbereiding op de buitenlandse bpv aandacht besteed. Deelname aan internationale activiteiten levert een bijdrage aan horizonverruiming voor docenten. Deltion College onderhoudt contacten met leerbedrijven en onderwijsinstellingen in het buitenland en biedt leerarrangementen die aansluiten op de Europese arbeidsmarkt. Deltion College wil stappen zetten om bedrijfstrainingen te gaan verzorgen in het buitenland en de mogelijkheden te onderzoeken om scholen op te starten in Derde Wereld landen.
Speerpunt Inhoudelijke vernieuwing van moderne vreemde talen en tweetalig onderwijs gekoppeld aan buitenlandse bpv’s zijn speerpunt van beleid binnen Deltion College.
Hoofdstuk 4 Aansturing beleidsterrein internationalisering
Het College van Bestuur geeft aan de clusterdirecteur van Horeca & Reizen het mandaat als portefeuillehouder internationalisering op te treden alsook naar externe relaties. Het College van Bestuur verwacht in deze van hem: - dat er gewerkt wordt binnen Deltionbrede kaders; -
-
dat er samenhang wordt aangebracht op dit beleidsterrein; dat alle clusters de portefeuillehouder informeren over nieuwe initiatieven; dat de portefeuillehouder de jaarplannen van de clusters beoordeelt en het CvB adviseert op welke wijze de middelen over de clusters worden verdeeld uitgaande van de beleidsdoelstellingen; dat hij de budgetten bewaakt en dat er toezicht is op een efficiënte inzet van de middelen; dat hij de beleidsmedewerker internationalisering aanstuurt die gedurende vier dagen per week activiteiten ontplooit op dit beleidsterrein; dat hij twee keer jaar rapporteert over de voortgang aan het College van Bestuur.
4
Hoofdstuk 5 Financieel kader 2005
Financieel overzicht per 1 juni 2005 Inzake internationalisering gelden momenteel 2 budgetten nl.: -
Intern project (in principe voor medewerkers)
-
Extern project Leonardo da Vinci (deelnemers)
75 Deelnemers van het Cluster Horeca & Reizen voeren een buitenlandse bpv uit waarbij zij het cao loon ontvangen van het te bezoeken land. Voor deze bpv’s stelt Deltion College geen middelen beschikbaar. De buitenlandse bpv-bedrijven betalen een bedrag aan dit cluster om de begeleidingskosten van de deelnemers te faciliteren. Dit cluster maakt geen gebruik van de inzet van Leonardo da Vinci middelen. Naast het toegekende Leonardo da Vinci bedrag voor de periode van 1 juni 2003 tot en met 31 maart 2005 van € heeft Deltion College de toezegging gekregen van het agentschap € extra te ontvangen vanwege onderbesteding bij een ander ROC. Om het beleid voor buitenlandse stages van deelnemers in Europa in de periode van 1 januari tot en met 31 juli 2005 te continueren is een intern budget van € euro beschikbaar gesteld. Van dit budget is € ingezet voor buitenlandse bpv’s. Er is dan voor de periode van 1 juni 2005 tot en met 31 juli 2006 € beschikbaar om in te zetten. Op 22 april is voor de periode van 1 juni 2005 tot en met 31 juli 2006 € Leonardo da Vinci subsidie beschikbaar gesteld voor deelnemers die een buitenlandse bpv uitvoeren. De clusters hebben € aangevraagd om 250 Deltion deelnemers een buitenlandse bpv te laten uitvoeren. Hiervoor zijn in eerste instantie onvoldoende middelen beschikbaar. Deltion College wil alle deelnemers de kans bieden een buitenlandse bpv uit te voeren. Dit zou kunnen onder de volgende 2 voorwaarden: * de deelnemer betaalt zelf de reiskosten; * het tabelbedrag van Leonardo da Vinci (bedrag voor verblijfskosten) wordt verminderd met de door de deelnemer aan te vragen uitwonende (basis)beurs ad € 170 per maand. Met bovenstaand voorstel kunnen we 250 Deltion deelnemers een buitenlandse bpv aanbieden. De volgende budgetten zijn dan beschikbaar: Economie
€ (133 deelnemers)
Welzijn
€ ( 34 deelnemers)
Grafimedia, Kunst& Cultuur
€ (23 deelnemers)
ICT Lyceum
€ (17 deelnemers)
Verkeer & vervoer
€ (2 deelnemers)
Gezondheidszorg
€ (27 deelnemers)
Handel, Mode&Beauty
€ (7 deelnemers)
Metalektro&Instalektro
€ (1 deelnemer)
Luchtvaartdienstverlening
€ (6 deelnemers)
Totaalbedrag
€ (250 deelnemers)
5
Financiele dekking: Leonardo da Vinci
€
Restantbedrag (intern)
€
Materieel budget cluster Bouw,
€
Metalektro&Instalektro (intern) PM
Personele inzet Clusters
€
Budget
Budget
1-08=31-12 2005
2006
Bouw Economie Handel & Mode Horeca & Reizen Gezondheidszorg Grafimedia, Kunst & Cultuur Metalektro & Instalektro Verkeer, Vervoer ICT Welzijn Sport & Veiligheid Totaal Deltion College dient begin februari 2006 een Leonardo da Vinci mobiliteitsaanvraag in bij het Agentschap in ’s-Hertogenbosch.
6
Hoofdstuk 6 Beleidsuitgangspunten Deltionkader buitenlandse bpv
De volgende uitgangspunten worden gehanteerd: • •
•
• • •
•
• •
De bpv-periode beslaat een periode tussen 3 weken en maximaal 4 maanden voor deelnemers die met een Leonardo da Vinci subsidie een buitenlandse bpv uitvoeren. Er wordt een beleid ingezet om stagebedrijven te zoeken die het geheel of een deel van de kosten willen vergoeden. Twee weken voor aanvang van de buitenlandse bpv wordt een formulier ingediend met daarin opgenomen de inkomsten en uitgaven van de buitenlandse bpv ; Bij het beschikbaar stellen van een vergoeding wordt rekening gehouden met het maandbedrag van uitwonende studenten; bij het vergoeden van de verblijfskosten wordt uitgegaan van de Leonardo da Vinci tabel. De deelnemer betaalt zelf de reiskosten. Elk cluster geeft in het beleidsplan voor het volgende kalenderjaar aan hoeveel buitenlandse bpv’s ze willen gaan uitvoeren in dat jaar. Dit levert inzicht in het aantal te verwachten buitenlandse bpv’s en het daarmee gemoeide budget. in geval een bpv wordt uitgevoerd in het kader van Leonardo da Vinci dienen zowel de deelnemer als de begeleider zich te houden aan de voorwaarden van deze regeling. in geval de deelnemer niet voldoet aan de voorwaarden, zal Deltion College de verstrekte vergoeding terugvorderen. Twee weken voor vertrek ondertekent de deelnemer een verklaring waarin deze passage is opgenomen. In geval de deelnemer jonger dan 18 jaar is, tekenen ook ouders/of voogd; Deltion College gaat de begeleiding onderbrengen bij docenten (coaches)die deelnemers van verschillende clusters in een stad of regio (bpv-vlek) bezoeken. De collega kent het account in de bpv-vlek en onderhoudt de contacten daar. Dit zal leiden tot een vermindering van begeleidingskosten. twee weken voor aanvang van de buitenland stage wordt een verzekering aangevraagd volgens de procedure van Financiën & Beheer in geval er een vergoeding wordt verstrekt voor de bpv, wordt gebruik gemaakt van het formulier IB 47 . Er bestaat de mogelijkheid om werkelijk gemaakte kosten (bijvoorbeeld de huur van woonruimte of het verblijf in buitenlandse gastgezinnen) over te maken naar het buitenland.
7
Hoofdstuk 7 Structurele inbedding buitenlandse bpv’s
Tot 1 augustus 2006 worden de kosten van buitenlandse bpv’s bekostigd via de regeling Leonardo da Vinci. Uitgangspunt in dit voorstel is per maand per deelnemer 200 euro vanuit Deltion College beschikbaar te stellen. De deelnemer betaalt zelf de reiskosten naar het buitenlandse bpv-bedrijf. Om te komen tot een structurele oplossing wordt voorgesteld: de volgende Deltionbijdragen beschikbaar te stellen voor een buitenlandse bpv: 1 maand euro x 100 deelnemers= € 2 maanden euro x 100 deelnemers= € 3 maanden euro x 100 deelnemers= € 4 maanden euro x 100 deelnemers= € -----------De kosten bedragen op jaarbasis € Dit betekent voor het schooljaar 2006-2007: Periode 1-08-2006- 31-12 2006 Periode 1-01-2007- 31-07-2007
€ €
Met behulp van de Leonardo da Vinci tabel verblijfskosten wordt inzichtelijk gemaakt wat dit voorstel betekent voor de Deltion deelnemer en ons college. De Leonardo tabel werkt met 3 groepen landen met verschillende bedragen voor verblijfskosten. Landengroep A Denemarken, Finland, Frankrijk, Groot-Brittannië, IJsland, Italië, Noorwegen, Oostenrijk en Zweden. Tabelbedrag Leonardo da Vinci 1 maand 2 maanden 3 maanden 4 maanden € 640 € 1440 € 2080 € 2720 basisbedrag uitwonende beurs € 229 € 458 € 687 € 916 --------------------------------------------------------------€ 411 € 982 € 1393 € 1804 eigen bijdrage deelnemer € € € € en/of buitenlands bpv-bedrijf ----------------------------------------------------------------Deltion bijdrage per deelnemer € € € € Landengroep B België, Cyprus, Duitsland, Estland, Ierland, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta en Tsjechië. Tabelbedrag Leonardo da Vinci 1 maand 2 maanden 3 maanden 4 maanden € 540 € 1215 € 1755 € 2295 basisbedrag uitwonende beurs € 229 € 458 € 687 € 916 --------------------------------------------------------------€ 311 € 757 € 1068 € 1379 eigen bijdrage deelnemer en/of buitenlands bpv-bedrijf € € € € ---------------------------------------------------------------Deltion bijdrage per deelnemer € € € €
8
Landengroep C Bulgarije, Griekenland, Hongarije, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Spanje en Turkije Tabelbedrag Leonardo da Vinci 1 maand 2 maanden 3 maanden 4 maanden € 420 € 945 € 1365 € 1785 basisbedrag uitwonende beurs € 229 € 458 € 687 € 916 ---------------------------------------------------------€ 191 € 487 € 678 € 869 eigen bijdrage deelnemer € € € € en/of buitenlands bpv-bedrijf -----------------------------------------------------------Deltion bijdrage per deelnemer € € € €
9
Bijlagen: 1 Internationaliseringsagenda 2006-2011 Deze memo geeft een weergave van de voor de BVE sector relevant zijnde onderdelen van het advies van de Onderwijsraad van september 2005 betreffende het Nederlandse internationaliseringsbeleid van het Nederlandse onderwijs. Advies Onderwijsraad: Internationaliseringsagenda voor het onderwijs, 2006-2011 De samenleving wordt steeds internationaler. We hebben steeds meer contact met andere bevolkingsgroepen en Nederland concurreert met andere landen op de onderwijsmarkt. Vanuit sociaal-cultureel en economisch oogpunt is het belangrijk dat het onderwijs mee internationaliseert. Na vijftien jaar internationaliseringsbeleid blijkt internationalisering nog geen integraal onderdeel van het onderwijs. Het proces kan zowel inhoudelijk als organisatorisch sneller en beter verlopen. De agendapunten zijn onderverdeeld in vier clusters. De (bij een aantal agendapunten genoemde) concretiseringen illustreren hoe de agendapunten volgens de Onderwijsraad zou kunnen worden uitgewerkt. Tot slot is een weergave van de door de Onderwijsraad voorgestelde taakverdeling opgenomen. Internationalisering van het curriculum Agendapunt 1: internationale kennis en vaardigheden in het reguliere curriculum opnemen. Elke leerinhoud en elk curriculumonderdeel zou op zijn mogelijke ‘internationaliseerbaarheid’ moeten worden bezien. Naast deze internationalisering van het curriculum zijn er inhoudelijke internationale referentiepunten die specifieke aandacht in het onderwijs verdienen, waaronder een ‘verhaal van Europa (Europese canon) en de ontwikkeling van een Europa-competentie. De Onderwijsraad beveelt in dit kader aan om meer aandacht te besteden aan de relaties, met inbegrip van de spanningen, tussen Nederland en Europa. Concreet voor de Bve sector betekent dit: • Structurele aandacht voor internationale aspecten van de beroepsuitoefening en interculturele vorming. • Aandacht voor Europa, voor internationaal ondernemerschap en voor kennis van internationale markten en culturen. • Mogelijkheid onderzoeken van een internationale kerncompetentie als onderdeel van de kwalificatiestructuur. Agendapunt 2: ict benutten voor internationalisering. Internationalisering zonder internet is nauwelijks denkbaar. Internet zal meer en meer moeten worden ingezet als ontmoetingsplek tussen scholen, leerlingen en studenten of als voorbereiding op een fysieke uitwisseling. Internet kan daarnaast worden ingezet om goede Nederlandse en internationale voorbeelden van internationalisering van het onderwijs toegankelijk te maken voor een groter publiek. Concreet voor de Bve sector betekent dit: • Ict inzetten om contacten te leggen tussen leerlingen via internettelefonie, email of webcams. • Elektronische uitwisseling tussen docenten van contacten en lesmateriaal. • Uitbreiding aantal scholen dat meewerkt aan e-twinning.43 • Uitbreiding van het internationale plein van kennisnet met bijvoorbeeld goede voorbeelden van voorhoede-instellingen, en dit ook bijvoorbeeld internationaal onder de aandacht brengen.
10
•
Evaluatie en eventuele voortzetting van het netwerk i-drie (in i-drie werken vijf organisaties samen op het terrein van internationalisering en ict in het basis- en voortgezet onderwijs, de lerarenopleidingen en de bve-sector).
Agendapunt 3: internationale curricula ontwikkelen en exporteren. Internationale curricula winnen terrein. Naast de volledig internationale curricula zijn er ook andere curricula met internationale aspecten in opkomst; denk aan tweetalig onderwijs. Agendapunt 4: een doorlopende internationale leerlijn tot stand brengen. De behoefte aan internationaal georiënteerd onderwijs groeit. In de verschillende onderwijssectoren zou geïnventariseerd kunnen worden of er sprake is van een internationaal deeltraject. Vervolgens kan gekeken worden of en hoe deze internationaal georiënteerde trajecten in de verschillende onderwijssectoren aan elkaar te koppelen zijn, zodat een doorlopende internationale leerlijn ontstaat. Internationale contacten Agendapunt 5: internationale partnerschappen en samenwerking stimuleren Samenwerking en partnerschappen tussen instellingen in Nederland en het buitenland zijn belangrijk voor de verdere internationalisering van het onderwijs. Concreet voor de Bve sector betekent dit: • Creëren van buitenlandse praktijkstagefaciliteiten (beroepspraktijkvorming) door samenwerking van instellingen met ondernemers in de regio en hun buitenlandse contacten. • Bijstellen van de eisen aan buitenlandse leerbedrijven tot een realistisch niveau; de buitenlandervaring (zeker in een land als Duitsland) levert wellicht minstens zo veel competenties op als een stage in Nederland. Agendapunt 6: internationale mobiliteit en leerervaringen bevorderen. Internationale leerervaringen worden gestimuleerd en ondersteund door Nederland en de EU. Gezien het belang van een buitenlandervaring kan de mobiliteit van leerlingen, studenten en docenten in alle sectoren verhoogd worden. Concreet voor de Bve sector betekent dit: • De waarde die de arbeidsmarkt hecht aan internationaal competente mbo’ers is hoog (denk aan bijvoorbeeld de sterk internationale tuinbouw- en bloemensector) en een stage in het buitenland levert een schat aan ervaringen op voor • de deelnemer; tegelijkertijd is het aantal deelnemers aan uitwisselingen in het mbo gering. Daarom is het van belang dat minstens één op de vijf of zes leerlingen in het mbo een stage (of deel van de studie) in het buitenland doorbrengt. • Hiervoor zouden de mogelijkheden om de beroepspraktijkvorming in het buitenland te volgen, kunnen worden uitgebreid. Het creëren van meer internationale stagefaciliteiten kan bovendien in bepaalde sectoren een oplossing zijn voor het huidige tekort aan stageplaatsen in Nederland. • Belangrijk is dan ook om te kijken naar de eisen die aan buitenlandse leerbedrijven gesteld worden, zoals aangegeven in agendapunt 5, en naar de meeneembaarheid van studiefinanciering. • De mobiliteit onder leraren kan ook worden uitgebreid. Agendapunt 7: erkenning van en transparantie tussen onderwijsstelsels. In Europa is er met betrekking tot het onderwijs steeds meer aandacht voor transparantie, erkenning, kwaliteitszorg en gezamenlijke standaarden. Dit speelt vooral in het beroeps- en volwassenenonderwijs, het hoger onderwijs en in het kader van een leven lang leren. Gezien de overeenkomsten tussen de beide processen, is coördinatie tussen het Kopenhagen- en het Bologna-proces en intensievere samenwerking tussen landen, instellingen en accreditatieorganen gewenst. Een actieve vertegenwoordiging van Nederland
11
in Brussel op het gebied van onderwijs is hiervoor noodzakelijk; gelukkig heeft de minister dit in gang gezet. Concreet voor de Bve sector betekent dit: De EU laat de nationale invulling van de Europese kwalificatiestructuur voor beroepsonderwijs die nu ontwikkeld wordt (European Qualification Framework for Vocational Education and Training, EQF) over aan de lidstaten. Nederland werkt toe naar een globale kwalificatiestructuur, gebaseerd op competenties; andere EU-landen neigen naar een meer gedetailleerde kwalificatiestructuur voor het beroepsonderwijs. Hoe vergelijkbaar zijn de opbrengsten van mbo-opleidingen hierdoor? De ontwikkeling van EQF zal moeten plaatsvinden in nauwere samenwerking in bi- en multilateraal verband tussen verschillende nationale organisaties en in afstemming met het Bologna-proces. Daarbij kan geleerd worden van de initiatieven uit het hoger onderwijs, zoals het Joint Quality Initiative. Programma’s die aan de transparantie van onderwijskwalificaties bijdragen, zullen ook aandacht moeten schenken aan de transparantie van kwalificaties op de arbeidsmarkt. Nauwe samenwerking met sociale partners en de sectoren is daarvoor een voorwaarde. De waarde van een buitenlandse kwalificatie en de waarde van een Nederlandse in het buitenland (het civiel effect) zal in de praktijk eerder door de markt worden bepaald dan door het onderwijs. Internationalisering en intersectorale aspecten Agendapunt 8: aansluiten bij andere beleidsterreinen en internationale organisaties. Internationalisering is een breed thema, dat op verschillende beleidsterreinen een rol speelt. Daarom is een goede afstemming van het onderwijsbeleid op andere beleidsterreinen van belang. Er zou meer afstemming moeten zijn met de ministeries van Economische Zaken (deelname mbo aan handelsbezoeken aan het buitenland), Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Ook is het van belang om aansluiting te zoeken bij organisaties als UNESCO, de ILO en de OESO. Agendapunt 9: Een leven lang internationaliseren bevorderen. Internationalisering is ook van belang in het kader van een leven lang leren. Postinitiële opleidingen, nascholingsactiviteiten en erkenning van informeel en formeel leren zullen in toenemende mate geïnternationaliseerd worden. ECVET (Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en opleidingen) kan interessante perspectieven bieden: een aanpassing in de studieduur en de mogelijkheid om geleidelijk credits op te bouwen kunnen leiden tot een grotere deelname aan een leven lang leren. De ontwikkeling van gezamenlijke referentiekaders voor beroepsen hoger onderwijs kan de internationale mobiliteit van arbeid vergroten. Onderwijs exporteren Agendapunt 10: onderwijs en ondersteunende diensten exporteren. De onderwijsmarkt internationaliseert. De internationale arbeidsmobiliteit neemt toe en landen concurreren onderling bij de werving van middelbaar en hoger opgeleiden. Door een toenemend vrij verkeer van goederen en diensten ontstaat ook internationale concurrentie tussen onderwijsinstellingen, vooral op hogere niveaus van het stelsel. Concreet voor de Bve sector betekent dit dat het Nederlandse beroepsonderwijs een goed exportproduct zou kunnen zijn voor landen die op dit moment hun beroepsonderwijs inrichten. Vraagstukken die in de toekomst onder andere kunnen spelen zijn: • Internationalisering kan in veel gevallen een extra inkomstenbron betekenen voor instellingen; hoe verhoudt dit zich tot de kwaliteit van het reguliere onderwijs?
12
• • •
Moet er meer ruimte komen in Nederlandse wetgeving voor toezicht en erkenning voor buitenlandse vestigingen? Is het wenselijk om te komen tot centrale, nationale afspraken voor het nieuwe beurzenprogramma met een eenduidige naam, minimale kwaliteitseisen voor studenten en een lijst van deelnemende landen? Hebben de nieuwe beperkingen ten aanzien van de bekostiging van studenten van buiten de EU nadelige effecten?
Voorgestelde taakverdeling Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap • Een ‘Koers internationalisering’ opstellen • Een rol blijven spelen binnen Europa • De rol van intermediaire organisaties aanscherpen • Instellingen structureel financieren en rekenschap laten afleggen • Bijdragen vanuit het bedrijfsleven stimuleren Intermediaire organisaties (voor Bve veld: Cinop) • Een centraal (virtueel) loket inrichten • Een keurmerk internationalisering voor onderwijsinstellingen ontwikkelen (gebaseerd op vrijwilligheid) • Kwaliteitsbewaking van internationale ondersteunende bureaus opzetten • Als intermediaire organisaties samenwerken en kennisdelen Onderwijsinstellingen Het is aan de onderwijsinstellingen zelf om de ruimte te nemen en de mogelijkheden in meer of in mindere mate te benutten om daadwerkelijk aan de slag te gaan met internationalisering of om hun activiteiten uit te breiden en te borgen. Voor de onderwijsinstellingen ziet de raad de volgende acties, onderscheiden naar basisstrategie (minimale inspanning), breedtestrategie(mogelijke toekomstige aanvullingen op de basisstrategie) en een dieptestrategie (hiermee kunnen instellingen zich profileren). Basisstrategie: aandacht voor internationalisering, ict inzetten en doorverwijzen Curricula behoren in voldoende mate geïnternationaliseerd te zijn, zorg hiervoor dragen in de eerste plaats de onderwijsinstellingen zelf. Daarnaast zouden instellingen ict breder kunnen inzetten om leerlingen en studenten kennis te laten maken met internationale organisaties, andere landen, talen en culturen. Instellingen zouden bij voorkeur zelf een internationaliseringsloket in kunnen stellen. Maar bij sectoren waar dit minder relevant is of bij instellingen die hier nog niet aan toe zijn, moet er in ieder geval de waarborg zijn dat instellingen leerlingen, studenten en docenten doorverwijzen naar het centrale loket van de verschillende intermediaire organisaties. Breedtestrategie: meer specifieke internationale aandachtspunten, partnerschappen en benutting van subsidies Instellingen zouden meer aandacht kunnen besteden aan specifieke internationale onderwerpen (zoals Europees burgerschap) in de curricula. Daarnaast zouden instellingen in alle sectoren meer partnerschappen en samenwerkingsverbanden kunnen aangaan met buitenlandse instellingen. Instellingen kunnen beter dan nu het geval is gebruikmaken van Europese subsidies. Voorbeelden zijn de subsidies voor ict die onvoldoende benut worden en de recente openstelling van ESF-gelden voor onderwijsinstellingen. De subsidies zijn vaak gericht op verbetering van het eigen onderwijs in samenwerking met Europese partners. Dit biedt uitgelezen kansen om de banden met buitenlandse instellingen aan te halen, samen te werken en van elkaar te leren. Het aanvragen van subsidie kan soms een tijdrovend en
13
langdurig proces zijn. Wellicht loont het voor onderwijsinstellingen zelfs om iemand in dienst te nemen, die zich specifiek hiermee bezighoudt, en aldus ook zijn eigen arbeidsplek ‘inverdient’. Internationalisering zou een gewaardeerde competentie voor docenten en onderzoekers moeten worden. Zij moeten worden gestimuleerd om voor uitwisselingen subsidies aan te vragen, maar zouden hiervoor ook aanspraak moeten kunnen maken op het scholingsbudget. Dieptestrategie: kansen benutten en zorgen voor voldoende faciliteiten Het keurmerk kan de mate waarin de instelling internationaal is, inzichtelijk maken en erkennen. Instellingen die zelf de slag maken naar een internationale dimensie in het curriculum en zoeken naar voldoende mogelijkheden voor internationale leerervaringen, kunnen zich met een keurmerk profileren. Instellingen die experimenteren met het exporteren van hun onderwijs zouden hiervoor de ruimte moeten krijgen, mits de kennis die opgebouwd wordt over het exporteren van onderwijs gedeeld wordt binnen en tussen sectoren.
14