Internationalisering in beeld Uitgaande mobiliteit, overzicht 2013
Inhoudsopgave
■■1
Introductie
3
■■2
Uitgaande diplomamobiliteit
5
2.1
Ontwikkelingen uitgaande mobiliteit
2.2 Bestemmingslanden
5
7
■■3
Uitgaande studiepuntmobiliteit
10
3.1
Ontwikkelingen uitgaande studiepuntmobiliteit
10
3.2
Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten
13
3.3 Vakgebieden
14
3.4
Instellingen
17
3.5
Stage of studie, of allebei
3.6
Uitgaande studiepuntmobiliteit via het Erasmusprogramma
18
■■4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
22
4.1 Diplomamobiliteit
22
4.1.1 Wereldwijde mobiliteitspatronen
18
22
4.1.2 De positie van Nederland
27
4.2 Studiepuntmobiliteit
32
■■ Colofon
35
1
Introductie
Mobiliteit in beeld verscheen altijd als fysiek boekwerk, en naast het Nederlands ook in het Engels als pdf op Nuffic.nl. Dit was ook de beste manier om de vaak complexe informatie overzichtelijk te presenteren. Het had echter als beperking dat het aantal vragen dat beantwoord kon worden, vooral ten aanzien van specifieke hogeronderwijsinstellingen, specifieke herkomstlanden, maar ook over diploma- en studiepuntmobiliteit, beperkt bleef. Door de opkomst van handzame tabletcomputers werd consultatie via het computerscherm snel verbeterd. Interactieve consultatie is nu de standaard, en daarmee onze doelstelling.
Dit jaar wordt er dan ook een interactieve website ontwikkeld. Naast mobiliteitsgegevens gaat de website ook over de meetbare voortgang van internationalisering in het hoger onderwijs in het algemeen. Hierbij zullen grafieken en tabellen centraal staan en zal de analytische tekst op het medium worden toegesneden. Vandaar de nieuwe titel: Internationalisering in beeld!
Ondertussen staat onze dienstverlening niet stil. Om die reden volgen hierna
■■ S inds 2010 stelt de Nuffic jaarlijks de publicatie
mobiliteitsgegevens zoals u die van ons gewend was, in een format dat u
Mobiliteit in beeld op. Daarmee informeren wij u over
bekend zal voorkomen, zij het dit keer alleen over Nederlandse studenten naar
recente ontwikkelingen in de internationalisering van het
en in het buitenland. Data over buitenlandse studenten in Nederland is dit jaar
Nederlandse hoger onderwijs.
namelijk vertraagd. Daarom volgen die gegevens later dit jaar.
Wat ook centraal blijft staan is de doelstelling om internationalisering in het onderwijs te specificeren, te stimuleren en verder te ontwikkelen.
3
1
Introductie
Internationalisering is nieuw en een belangrijk innovatieproces in het onderwijs,
Highlights uitgaande studiepuntmobiliteit
maar we doen het eigenlijk al lang. Door een betere definitie van internationali-
§§ Het verschil in studiepuntmobiliteit tussen het hbo en het wo wordt steeds
sering kunnen we het proces inzichtelijk maken. En door betere duiding van de
kleiner, zowel wat betreft het percentage mobiele studenten, als wat betreft
resultaten kunnen we de effectiviteit en de efficiëntie vergroten. Dataontwikke-
de tijdsbesteding in het buitenland (stage, studie, of allebei).
ling blijft daarbij belangrijk.
§§ 22% van de afgestudeerden is gedurende de studie en in het kader hiervan naar het buitenland geweest. Dit percentage lijkt zich te stabiliseren.
In deze publicatie wordt als vanouds allereerst onderscheid gemaakt tussen
§§ Studenten gaan vaker naar het buitenland voor stage dan voor studie.
diplomamobiliteit, het naar het buitenland gaan met het doel er een gehele aca-
§§ Goede afstemming tussen de wo- en hbo-onderzoeken onder afgestudeer-
demische opleiding te voltooien, en studiepuntmobiliteit, het naar het buitenland
den van respectievelijk de VSNU en de Vereniging Hogescholen blijft nodig.
gaan ter verrijking van de studie in Nederland via een buitenlandse stage of deelstudie.
§§ Meting van het aantal maanden in het buitenland en/of van het aantal gehaalde studiepunten is nodig om het resultaat te kunnen vergelijken met nieuwe Bolognadoelstellingen.
Highlights uitgaande diplomamobiliteit §§ Het aantal Nederlanders dat zich in het buitenland inschrijft – uitgedrukt als
Internationaal zien we dat:
percentage van de eigen onderwijspopulatie – ligt nog steeds onder het
§§ het aantal diplomamobiele studenten nog steeds toeneemt;
Europees gemiddelde, ondanks een doorgaande stijging. Dit is verrassend
§§ het aandeel van de mobiele studentenpopulatie naar de belangrijkste
gezien de bovengemiddeld internationale oriëntatie van de Nederlandse eco-
bestemmingslanden afneemt, ten gunste van overige bestemmingslanden
nomie.
(met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Australië);
§§ In vrijwel alle bestemmingslanden neemt het aantal Nederlandse inschrij vingen toe, vooral in België (Vlaanderen) en het Verenigd Koninkrijk. Alleen in Italië, Duitsland en de Verenigde Staten neemt het aantal Nederlandse inschrijvingen af. §§ Steeds meer studenten maken gebruik van de meeneembare studiefinancie-
§§ er veel Duitse studenten in het buitenland studeren; §§ in wereldwijde studentenstromen het belang van Oost-Azië/Pacific niet verder toeneemt; §§ Nederland het relatief beter is gaan doen dan Denemarken wat uitgaande diplomamobiliteit betreft.
ring, vooral studenten die zich inschrijven in België (Vlaanderen), het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zweden en (wellicht verrassend) Portugal.
4
2
Uitgaande diplomamobiliteit
■■ 2.1 Ontwikkelingen uitgaande mobiliteit Tussen 2008-09 en 2009-10 steeg het aantal Nederlanders dat zich in het buitenland inschreef verder, tot bijna 19.700. Ook uitgedrukt als percentage van de Nederlandse studentenpopulatie zet de stijgende trend zich nu voort, zij het langzamer dan vorig jaar. De vrijgave van studiefinanciering, in 2007, heeft wellicht bijgedragen tot de stijging tussen 2006-07 en 2008-09. Er was, zoals hierna beschreven, zeker meer belangstelling om gebruik te maken van Nederlandse studiefinanciering voor een studie in het buitenland, maar het is onduidelijk in hoeverre deze groep is meegenomen in de OESO- cijfers. Een deel van hen kan bijvoorbeeld studeren aan instellingen die niet in de statistiek zijn opgenomen. Grafiek 1 Grafiek 1 Nederlandse
studenten in het buitenland voor een diploma, 2005-2010
Aantal studenten
19.683
20.000
3,5%
18.115
inschrijving in
16.018
15.000
14.182
Als % van totale Nederland
14.725 3,02% 2,93%
3,0%
2,66%
10.000 2,45%
2,50%
2,5%
5.000
0
2005-06 2006-07 2007-08 2008-09 2009-10
2,0%
Bron: OESO, 2013
5
2
Uitgaande diplomamobiliteit
Meeneembare studiefinanciering
Grafiek 2 Aantallen
studenten gefinancierd in het buitenland, 2008-2013
Hoewel meeneembare studiefinanciering al jaren een optie was voor een beperkt aantal vakgebieden en gastlanden, is dit sinds september 2007 een
10.000 8.622
algemene mogelijkheid. De enige beperking is dat de buitenlandse opleiding van voldoende kwaliteit moet zijn.
7.500
Aantal studenten Als % van totale inschrijving in
7.440
Nederland
6.431 1,37%
1,5%
1,29%
5.000
1,17%
1,21%
1,07%
aantal van 14 in 2006-07, liep op tot 84 landen in 2012-13. 86% van de gefinancierde studenten gaat echter naar België, het Verenigd Koninkrijk, de Ver-
2,0%
7.938
Zoals uit de grafieken 2 en 3 blijkt, is sinds de algemene meeneembaarheid van kracht werd vooral het aantal landen waar men heengaat gestegen. Het
9.052
1,0% 2.500
enigde Staten, Duitsland, Zweden en Portugal (zie 2.2). Grafiek 2, Grafiek 3
0
2008-09 2009-10 2010-11 2011-12 2012-13
0,5%
Bron: DUO-IB-Groep, DUO-CFI, 2013; meetmoment: jaarlijks op 1 maart
Grafiek 3 Aantal
landen waar men met Nederlandse financiering studeert, 2008-2013
10.000 8.622
9.052
100
Aantal studenten Aantal landen
7.938 7.440
7.500
90
6.431
84 82 78
5.000
69
2.500
80
70
65
0
2008-09 2009-10 2010-11 2011-12 2012-13
60
Bron: DUO-IB-Groep, 2013; meetmoment: jaarlijks op 1 maart
6
Uitgaande diplomamobiliteit
■ 2.2 Bestemmingslanden ■
Grafiek 4 Bestemmingslanden,
aantallen studenten 2005-2011
Wanneer Nederlanders zich voor een complete
Verenigd Koninkrijk België
studie in het buitenland inschrijven, is hun gast-
Duitsland
7.000
2009-10 en 2010-11 zijn de meeste Nederlandse
3.984
4.000
2008-09 en 2010-11 (2 jaar) een toename was van respectievelijk 817 en 710 Nederlandse stu-
3.462
België en het Verenigd Koninkrijk, waar tussen
Duitslan
4.056
In vrijwel alle landen neemt het aantal Nederlandse inschrijvingen toe. Dit geldt vooral voor
4.877
5.000
Frankrijk
4.464
Duitsland.
4.975
gevolgd door België, de Verenigde Staten en
5.499
5.577
6.000
Nieuw Z
Nieuw-Zeeland
5.694
5.934
EU-land (volgens data over 2008-09). Ook in
studenten te vinden in het Verenigd Koninkrijk,
Frankrijk
6.287
land in bijna 80% van de gevallen een ander
Verenigde Staten
3.273
Verenigd
3.000
denten. Aangezien in België alleen al tussen 1.798 1.549
1.814 1.589
1.682 1.544
2.000
1.622 1.558
denten plaatsvond, neemt de toename naar dit
België
1.839 1.593
2007-08 en 2008-09 een toename van 820 stu1.623 1.607
Verenigd
0
2005-06
712 496
673 485
399
2006-07
n.d. n.d.
Spanje (+98%). Het aantal studenten naar Italië, Duitsland en de Verenigde Staten nam daaren
626
naar Ierland (+125 ofwel +179%), en, wederom,
57
1.000
603
gingen opmerkelijk meer Nederlandse studenten
652
land kennelijk af. Tussen 2008-09 en 2009-10
49
2
2007-08
2008-09
2009-10
2010-11
tegen af. Grafiek 4 Bron: OESO, 2013
7
2
Uitgaande diplomamobiliteit
Bestemmingslanden meeneembare studiefinanciering
Westfälische Technische Hochschule, de Westfälische Wilhelms-Universität en
De meeste door Nederland gefinancierde studenten vonden we in België
de Freie Universität Berlin. De overige 72% studeerde aan 98 andere instellin-
(volgens data over 2012-13). Het Verenigd Koninkrijk komt hier op de tweede
gen. In Zweden werd aan 25 instellingen gestudeerd en door 42% van de door
plaats, gevolgd door de Verenigde Staten, Duitsland, Zweden en Portugal.
Nederland gefinancierde studenten bij de universiteiten van Uppsala, Lund en
Terwijl België zich mocht verheugen op een stijging met 467 studenten
Jönköping. In Portugal, ten slotte, werd aan 23 instellingen gestudeerd en vooral
(+10,1%), is er nu sprake van een opvallende afname naar het Verenigd Konink-
aan de Universidade Lusófona de Humanidades e Technologias en de Universi-
rijk (-9,5%). Dit laatste zal ongetwijfeld te maken hebben met de collegegeldver-
dade Autónoma Lisboa, beiden te Lissabon, en aan de Universidade Lusófona
hoging die daar in september 2012 werd ingevoerd. Dit heeft zijn weerslag
do Porto, in Porto. 72% van de studenten in Portugal schreven zich hier in.
gehad op de algemene instroom in dat land, zoals zal blijken uit de OESO-cijfers
Door de jaren heen volgt ongeveer 70% van de gefinancierde studenten een
wanneer deze worden gepubliceerd. Ook gingen er minder studenten naar de
bacheloropleiding en 30% een masteropleiding. Helaas zijn de gegevens niet op
Verenigde Staten – in tegenstelling tot vorig jaar, zoals bleek uit geactualiseerde
studierichting te sorteren, omdat op studienaam werd geregistreerd. Wel valt op
cijfers. Opvallend is de groeiende belangstelling voor studie in Portugal (+34%).
dat in 2013 van de 9.052 studenten, 376 studenten een bacheloropleiding Dier-
Het verschil tussen het aantal door Nederland gefinancierde studenten in Portu-
geneeskunde volgden, 231 een bacheloropleiding Geneeskunde, 229 een
gal en in de daarop volgende landen (Spanje, Denemarken, Frankrijk, etc.) is
bachelor Vroedkunde, 179 een masteropleiding Geneeskunde en 176 een
overigens klein.
bacheloropleiding Biomedische wetenschappen. Dit zijn de meest voorko-
In België werd aan 63 verschillende instellingen gestudeerd. De 3 belangrijkste instel-
mende studienamen. Vervolgens gaat het om opleidingen als Interieurvormge-
lingen waren de Katholieke Universiteit Leuven en de universiteiten van Antwerpen
ving, Psychologie, Bedrijfsmanagement en Beeldende kunsten.
en Gent. 50% van de gefinancierde studenten in België ging naar deze 3 universitei-
Dat de meeneembaarheid van de studiefinanciering een brede internationale
ten. In het Verenigd Koninkrijk schreef men zich in aan 188 instellingen. De universi-
ervaring ondersteunt, blijkt wel uit het feit dat men op de laatste peildatum
teiten van Edinburgh, Oxford en University College London waren de belangrijkste
(1 maart 2013) in de genoemde 84 landen ingeschreven stond bij 1.219 instel-
drie: 12% van de gefinancierde studenten in het Verenigd Koninkrijk studeerde hier.
lingen. In de periode 2007-2013 bedroeg het totaal aantal landen waar men
De spreiding is nog groter in de Verenigde Staten, waar aan maar liefst 271 instellin-
ingeschreven was 92, en het totaal aantal instellingen zelfs 1.867.
gen werd gestudeerd en door slechts 7% van de studenten aan de belangrijkste 3:
Grafiek 5, Tabel 6
New York University, Santa Barbara City College en Boston University. In Duitsland ging 28% van de gefinancierde studenten naar de Rheinisch-
8
Uitgaande diplomamobiliteit
Grafiek 5 Bestemmingslanden,
aantallen gefinancierde studenten, 2008-2013
Tabel 6 Bestemmingsdetails
gefinancierde studenten, 2013
Gefinancierde studenten
Aantal instellingen 2012-13
België
5.099
63
Groot-Brittannië
1.684
188
Verenigde Staten
427
271
Duitsland
322
101
Zweden
169
25
Portugal
121
23
België Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten
7.822
Duitsland
7.470
Zweden Portugal
6.364
6.874
Totaal 6 landen
5.541
7.000
4.632
5.099
6.000
4.069
3.786
4.000
4.286
5.000
1.684
1.769
1.549
2.000
1.861
3.000
1.163
2008-09
2009-10
Bron: DUO-IB-Groep, 2013, meetmoment: jaarlijks op 1 maart
2010-11
2011-12
427 322 169 121
444 302 141 90
87 47
61 34
371 280 58 13
0
415 270
1.000 293 228
2
Drie belangrijkste % van aantal instellingen gefinancierde studenten in het land KU Leuven, 50% Universiteit Antwerpen, Universiteit Gent University of Edin- 12% burgh, University of Oxford, University College London New York Univer- 7% sity, Santa Barbara City College, Boston University Rhein Westfal 28% Tech Hochschule, Westfälische Wilhelms-Universität, Freie Universität Berlin Uppsala Universi- 42% tet, Lund University, Jönköping University Uni Lusofona de 72% Human. E Tecnol, Universidade Autonoma Lisboa, Universidade Lusofona do Porto
2012-13
Bron: DUO-IB-Groep, 2013, meetmoment: jaarlijks op 1 maart
9
3
Uitgaande studiepuntmobiliteit
■■ 3.1 Ontwikkelingen uitgaande studiepuntmobiliteit Grafiek 7 geeft de resultaten weer van de Studentenmonitor vanaf 2004. In 2011 bleek het percentage studenten met buitenlandervaring opvallend te zijn gestegen, met wel 6 procentpunt bij het hbo en 2 procentpunt bij het wo. In totaal gaf 20% van de studenten aan naar het buitenland te zijn geweest. De plotselinge stijging wordt tenminste voor een deel veroorzaakt door een veranderde vraagstelling.
Grafiek 8 geeft de resultaten uit onderzoek onder afgestudeerden weer. Tot 2009 werden de afgestudeerden van zowel hbo als wo door het Researchcentrum Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit van Maastricht onderzocht. Sinds 2009 wordt het onderzoek onder wo-studenten verzorgd door IVA Beleidsonderzoek en Advies (IVA), dat gelieerd is aan de Universiteit van Tilburg. Deze onderzoeken gebeuren in opdracht van de Vereniging Hogescholen (voorheen HBO-raad) en de VSNU. Het ROA-onderzoek onder hbo-afgestudeerden wordt jaarlijks uitgevoerd, dat onder wo-afgestudeerden tweejaarlijks. Over de vergelijkbaarheid van de gegevens bestaat onzekerheid. Grafiek 7, Grafiek 8
10
Uitgaande studiepuntmobiliteit
Grafiek 7 Percentage
uitgaande studiepuntmobiliteit, gemeten onder studenten, 2004-2011
Grafiek 8 Percentage
uitgaande studiepuntmobiliteit, gemeten onder afgestudeerden, 2003-2011
Wo Ouderejaars
Wo
Ho Ouderejaars
Ho
Hbo Ouderejaars
Hbo
Wo Totaal Ho Totaal Hbo Totaal
25 25 25
40%
25% 22
22
19
19
20
20
19
19
35% 17
16
31,3
15
14
14
15
31,6
29,1
30%
12
26,6*
26,6* **
10
12
12
13
14
15
12
13
15%
15 14
15
16
14
16
16
17 16
17
17
17
17
17
17
18
19
19
20%
20
20
36,0 20
14
3
25%
10%
24,2 22,8
23,1
23,7*
23,2
22,0
22,0 21,5 20,2
20%
5%
21,6
19,9
19,4
23,7* *** 22,2
21,4 20,5
18,3 17,2
0%
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
15%
2003-04
2004-05
2005-06
2006-07
Noot: De ouderejaarspopulatie is de studentenpopulatie minus de eerstejaarspopulatie
* Bron VSNU/IVA ** 2007-08-data ***2009-10-data
Bron: ResearchNed, 2005-2013
Bron: ROA, 2003-2013; VSNU/IVA, 2010-2013
2007-08
2008-09
2009-10
2010-11
11
3
Uitgaande studiepuntmobiliteit
Tijdens de Bolognaconferentie in Leuven (2009) werd het mobiliteitsdoel gesteld
In tegenstelling tot de percentages genoemd onder diplomamobiliteit, die een
dat in 2020 ten minste 20% van de studenten die afstuderen internationaal
jaarlijks beeld verschaffen, gaat het hier om mobiliteit gedurende de hele oplei-
mobiel moet zijn geweest. In november 2011 werd hieraan toegevoegd dat
ding. Het is daarbij niet duidelijk in welk jaar de mobiliteit heeft plaatsgevonden,
deze periode beloond moet zijn met ten minste 15 ECTS-studiepunten of ten
hoewel dit vaak in het voorlaatste of laatste jaar van de opleiding gebeurt. Om
minste 3 maanden geduurd moet hebben. Uiteraard sluiten de uitkomsten van
een vergelijking te maken met de percentages die uitdrukking geven aan de
een onderzoek onder afgestudeerden het best aan bij deze vraagstelling.
mobiliteit in een bepaald jaar, zou het percentage van mobiliteit gedurende de
Bij de wo-cohort die in 2009-10 afstudeerde werd een doorgaande daling van
opleiding gedeeld moeten worden door de duur ervan in jaren. Duurt de oplei-
de uitgaande studiepuntmobiliteit geconstateerd. Wat het hbo betreft werd de
ding gemiddeld 4 jaar en zou 22,2% van de studenten in die periode internatio-
daling tot -19,9%, in 2008-09, in de laatste 2 jaar weer geheel ingelopen. Van
naal mobiel zijn, dan zou dit neerkomen op een jaarlijks percentage van 5,6%.
de afgestudeerden in 2010-11 gaf 21,4% aan gedurende de studie naar het
Voor een indruk van het aantal studiepuntmobiele studenten moet dit percen-
buitenland te zijn geweest.
tage worden vermenigvuldigd met het aantal afgestudeerden in 2010-11:
De wo- en hbo-gemiddelden, respectievelijk 23,7% en 21,4%, betekenen dat
94.319 (CBS, 2013).1 Het resultaat komt neer op ongeveer 5.250 studenten.
gemiddeld genomen 22,2% van de afgestudeerden in 2010-11 mobiel was
Ook studenten die niet afstudeerden waren internationaal mobiel, maar waar-
gedurende de studie. Helaas is niet bekend hoelang deze studenten in het bui-
schijnlijk minder dan zij die wel afstudeerden. Er waren in 2009-10 in totaal
tenland waren en of zij daarmee aan het criterium voor 2020 voldoen. Als we de
656.655 studenten, wat neerkomt op 164.164 studenten per studiejaar. Bij
resultaten uit de Studentenmonitor vergelijken met de resultaten van de onder-
even grote mobiliteit zou sprake zijn van ongeveer 9.100 mobiele studenten per
zoeken onder afgestudeerden, dan valt op dat bij de resultaten uit de Studen-
cohort. Enigszins arbitrair komen we op (5.250 + 9.100) ÷ 2 = afgerond 7.150
tenmonitor minder sprake is van stijgende of dalende trends, met uitzondering
mobiele studenten per cohort. Dit aantal maal het aantal studiejaren (4) komt op
van de laatste meting.
28.700 studiepuntmobiele studenten per jaar. De totale jaarlijkse uitgaande
Meer duidelijkheid over dit verschil in uitkomsten tussen beide onderzoeken, en
mobiliteit zou hiermee uitkomen op ongeveer 19.700 (diplomamobiliteit) plus
over de vergelijkbaarheid ervan, is wenselijk. Het moment van onderzoek –
28.700 (studiepuntmobiliteit): 48.400 studenten.
tijdens of na de studie, tijdens afwezigheid door verblijf in buitenland of niet – 1
kan in beide onderzoeken verschillend uitwerken in de resultaten.
In eerdere publicaties werd uitgegaan van het totaal aantal afgestudeerden in hbo en wo. Dit stemt niet meer overeen met de onderzochte populaties in de afgestudeerdenonderzoeken. Hierbij gaat het hoofdzakelijk om bachelorafgestudeerden van het hbo en doctoraal-/masterafgestudeerden van het wo. In de tekst verwijzen we nu naar deze totalen. Uiteindelijk zullen voor een juist beeld de bachelor- en masterafgestudeerden bij zowel het hbo als het wo afzonderlijk onderzocht moeten worden.
12
Uitgaande studiepuntmobiliteit
afgestudeerden met buitenlandervaring, naar geslacht, afgestudeerden 2010-11
wo-afgestudeerden afneemt. In het hbo zijn vrouwelijke studenten nog steeds mobieler dan mannelijke, maar wordt het verschil kleiner. In het wo zijn vrouwe-
25%
22%
Uit het onderzoek onder afgestudeerden blijkt dat het verschil tussen hbo- en
24%
Grafiek 9 Percentage
24%
■ ■ 3.2 Verhouding mannelijke/vrouwelijke studenten
20%
3
Man Vrouw
20%
lijke studenten nu vrijwel net zo mobiel als mannelijke studenten. 15%
Grafiek 9 10%
5%
0%
Hbo
Wo*
* 2009-10-data Bron: ROA, 2013; VSNU/IVA, 2013
13
3
Uitgaande studiepuntmobiliteit
Omdat er in zowel het hbo als het wo meer vrouwen dan mannen afstudeerden, was het aantal vrouwen dat mobiel was hoger dan het aantal mannen. In 2010-11 was in het hbo 61% van het aantal afgestudeerden dat mobiel was vrouw, en in het wo was dit in 2009-10 58%.
■ ■ 3.3 Vakgebieden Van de wo-afgestudeerden in 2009-10 was in de CROHO-onderdelen Landbouw & Natuurlijke omgeving en Gezondheidszorg meer dan 40% mobiel gedurende de studie. Dit gold voor 20-30% van de wo-afgestudeerden in Techniek, Natuur en Taal & Cultuur en voor minder dan 20% van de afgestudeerden in Economie, Rechten en Gedrag & Maatschappij. Alleen afgestudeerden in Gedrag & Maatschappij en Economie vertoonden meer mobiliteit. Net als in het wo in 2009-10 waren hbo-afgestudeerden in 2010-11 in de Landbouw & Natuurlijke omgeving, met meer dan 50%, relatief zeer mobiel gedurende de studie. De mobiliteit van de hbo-afgestudeerden in Economie was toegenomen tot bijna 30%. Die van afgestudeerden in Taal & Cultuur en Gezondheidszorg kwam uit op 21,3%, in Techniek, Onderwijs en Gedrag & Maatschappij rond de 13,5%. Alleen hbo-afgestudeerden in Onderwijs, Taal & Cultuur en Gedrag & Maatschappij vertoonden minder mobiliteit. Grafiek 10, Grafiek 11
14
Uitgaande studiepuntmobiliteit
Grafiek 10 Percentage
studiepuntmobiliteit, naar vakgebied, wo, afgestudeerden 2005-2011
2005-06 2007-08
60%
54,9 54,9
2006-07
58,0 59,5 58,0 58,0
2008-09** 2009-10 2010-11***
50% 41,3 41,2 43,0 43,0 41,6 41,6 42,3 42,7 45,0 45,0 39,0 39,0
12,0 12,0 13,1 13,1
18,5 16,7
20,4 16,0 16,0 15,5 15,5
20%
17,0 17,0 17,4 17,4 17,8
18,7 18,7
22,0 22,0
26,4
26,6 26,6
30%
28,8
29,4 29,0 29,0
34,2
34,4
40%
22,8
3
10%
0%
Landbouw
Gezondheidszorg
Techniek
Natuur
Taal & Cultuur
Economie
Rechten
Gedrag & Maatschappij
Onderwijs*
*Onderwijs steekproef te klein ** 2007-08-data ***2009-10-data Bron: ROA, 2006-2013; VSNU/IVA, 2010-2013
15
Uitgaande studiepuntmobiliteit
Grafiek 11 Percentage
studiepuntmobiliteit, naar vakgebied, hbo, afgestudeerden 2005-2011
2005-06 2006-07 2007-08
60%
2
2008-09
52,3 52,4 53,2 53,0 52,1 53,2
2009-10 2010-11
50%
2
2
2 19,7 21,5 21,9 21,2 21,3
20,2 19,7 20,1 22,5 23,1 21,3
30%
28,5 25,3 26,3 29,5
40%
25,1 25,8
2
Landbouw
Economie
Taal & Cultuur
Gezondheidszorg
Techniek
Onderwijs
11,9 12,0 11,9
2
9,3
8,5
10%
0%
11,3
11,9 12,7 14,8 12,8 15,2 13,7
15,2 15,3 14,3 13,8 13,7 14,3
20% 14,9
3
Gedrag & Maatschappij
Bron: ROA, 2006-2013
16
Uitgaande studiepuntmobiliteit
■ ■ 3.4 Instellingen 92,1 91,2 54,9 52,6 41,6 40,9 39,9 39,3 37,3 32,6
10 instellingen: uitgaande studiepuntmobiliteit, afgestudeerden 2010-11
100%
Uit de bovengenoemde afgestudeerdenonderzoeken is een top 10 van instellin-
91,2%
Instellingen-top 10
Grafiek 12 Top
92,1% HAS Den Bosch
Hotelschool Den Haag
90%
gen met de meeste mobiele studenten samengesteld. Bij het wo zien we een
Zuyd drongen door in de top 10, de Design Academy Eindhoven en Codarts verdwenen uit de lijst. Forse fluctuaties kunnen het gevolg zijn van onregelmatige datavoorziening. Grafiek 12
Technische Universiteit Delft*
Vilentum (CAH STOAS)
Van Hall Larenstein
Stenden
40%
32,6%
verloor 3,0%. Vilentum (voorheen CAH en STOAS), Stenden en de Hogeschool
37,3%
Den Bosch (+3,6%) en de Haagse Hotelschool (+0,6%). Van Hall Larenstein
50%
39,3%
Bij het hbo zien we een fors herstel bij de NHTV (+28,8%), en stijgingen bij HAS
60%
39,9%
Wageningen Universiteit (-5,4%) en de Technische Universiteit Delft (-1,1%).
40,9%
70%
41,6%
forse daling bij de Technische Universiteit Eindhoven (-24,0%) en dalingen bij
52,6%
80%
54,9%
3
30%
20%
10%
0
Wageningen NHTV Universiteit* Internationale HS Breda
Technische Universiteit Eindhoven*
Hogeschool Zuyd
* 2009-10-data Bron: ROA, 2013; VSNU/IVA, 2013
■ ■ 3.5 Stage of studie, of allebei Grafiek 13 Studiepuntmobiliteit,
soort buitenlandervaring, afgestudeerden wo,
hbo, ho 2010-11
De meeste studenten gaan naar het buitenland voor een stage, eventueel gecombineerd met studie. Het gaat hierbij om respectievelijk 60% en 16% van
% Stage % Onderwijs
de ho-afgestudeerden met buitenlandervaring. Wo-afgestudeerden gingen meer
% Stage en onderwijs
voor alleen stage of alleen studie, hbo-afgestudeerden meer voor een combinatie van stage en studie.
Ho
Wo
Hbo
Grafiek 13
Bron: ROA, 2013; VSNU/IVA, 2013
17
3
Uitgaande studiepuntmobiliteit
■ ■ 3.6 Uitgaande studiepuntmobiliteit via het Erasmus programma Uit de resultaten van de Studentenmonitor van 2011 blijkt dat 20% van de mobiele studenten gebruikmaakt van programmasubsidie. De mobiliteit in programma’s wordt in hoge mate bepaald door de specifieke eigenschappen en voorwaarden van deze programma’s. Programmamobiliteit is daarom slechts in beperkte mate indicatief voor algemene mobiliteitstendensen. De Europese programma’s zijn wat dit betreft het meest interessant. Zij maken vergelijking tussen landen mogelijk. Er is sprake van groei van het aantal studenten dat via het Erasmusprogramma een studiedeel in het buitenland volgt. Het aantal steeg van 5.946 in 2010-11 tot 6.449 in 2011-12 (zie grafiek 16). Zij gingen ook in 2011-12 weer in groten getale naar Spanje, al neemt de groei naar dat land af. Het Verenigd Koninkrijk versterkte zijn positie op de tweede plaats, gevolgd door Frankrijk en Zweden (beiden met afnemende aantallen). Bij bestemmingslanden waar ten minste 100 studenten heen gingen betrof de grootste toename studenten naar Turkije (+28%), Denemarken (+25%) en Duitsland (+24%). Er was minder belangstelling voor een studiedeel in Zweden (-11%), Portugal en Noorwegen (-2%), en Frankrijk (-1%). Het aandeel van de Nederlandse uitgaande mobiliteit van de totale uitgaande Erasmusstudiemobiliteit steeg tussen 2009-10 en 2010-11 van 3,0% naar 3,1%. Grafiek 14
18
Uitgaande studiepuntmobiliteit
Grafiek 14 Erasmusbestemmingslanden,
1.066
2007-08
1.019
2008-09 2009-10
1.000
871
893
2011-12
939
2010-11
studie (100 of meer Erasmusstudenten), 2007-2012
806
825
604
631
643 636
740
800
537
495
510
400
485
515 512
600
539
577
603
349
0
Spanje
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Zweden
Duitsland
Turkije
Finland Denemarken
Italië
Noorwegen
België
Oostenrijk
Ierland
Portugal
109
83 98 102 125 135
90
110
149 157 154
139 147 159 107 110
134 123 125
166 186
231 233
209
175
182
168
190 171
219
258 264 260
299 251 266 257 280 293
227 239
271
304 273 225 181 155
200
304 296 310
400
364 357 367
3
Hongarije Zwitserland
Bron: Nuffic, 2013
19
Uitgaande studiepuntmobiliteit
Sinds 2007-08 is het oude Leonardo da Vinciprogramma als Erasmus Stages
Grafiek 15 Erasmusbestemmingslanden,
stage (50 of meer Erasmusstudenten),
2007-2012
ondergebracht in het Leven Lang Leren Programma. Na een aanloopjaar bestaat daarom sinds 2008-09 een redelijk beeld van de door de EU gespon-
2007-08 2008-09
sorde studiepuntmobiliteit voor stages.
2009-10 2010-11
In het algemeen is er sprake van groeiende belangstelling voor een buiten-
2011-12
landse stage via het Erasmusprogramma. De belangrijkste doellanden waren opnieuw het Verenigd Koninkrijk, Duitsland,
2
Spanje en België. Terwijl Zwitserland, voor het eerst op de lijst, in een keer 54 700 643 628
50 studenten heengingen het aantal vooral toe naar België, Spanje en Duitsland 600
509
531
voor een stage in Zweden, Turkije en Frankrijk (-17%, -16%, -10%). Het aandeel
2
463
439
452
411
416
400
373 317
Grafiek 15
2
300
2 223 199
200
0
Verenigd Koninkrijk
Duitsland
Spanje
België
Frankrijk
Turkije
Italië
Zweden
81
54
50
57
64
78
80 83
98
113 108
103 45
66 76
100
87
113
200 149 142 133 120
stagemobiliteit bleef gelijk tussen 2009-10 en 2010-11 (6,5%).
410
van de Nederlandse uitgaande mobiliteit van de totale uitgaande Erasmus-
500
427
(respectievelijk +23%, +16% en +15%). Afnemende belangstelling was er vooral
2
364 337 346
studenten uit Nederland ontving, nam bij bestemmingslanden waar ten minste
238
3
Zwitserland
Bron: Nuffic, 2013
20
3
Uitgaande studiepuntmobiliteit
Tussen 2009-10 en 2010-11 steeg het Nederlandse aandeel van de totale uitgaande Erasmusmobiliteit van 3,6% naar 3,7%, en bleef het Nederlandse aandeel van de totale inkomende Erasmusmobiliteit gelijk (4,0%). Langzamerhand lijkt er een balans te ontstaan tussen uitstroom en instroom. Grafiek 16
21
3
Uitgaande studiepuntmobiliteit
Grafiek 16 Erasmusuitstroom
en -instroom, totalen, voor studie en stage, 2007-2012
Uitstroom Erasmus (studies) Uitstroom Erasmus (stages) Instroom Erasmus (studies) Instroom Erasmus (stages)
1.355 7.620 1.569 7.620 1.569
5.358 2.320* 5.946 2.644*
2011-12
7.239
2010-11
1.187
4.902 2.103*
2009-10
6.894
4.699 1.287*
2008-09
710
2007-08
7.002
6.449 2.861*
* Cijfers van 2010-11 Bron: Nuffic, 2013
22
4
ederlandse N mobiliteit in internationaal perspectief
■ ■ 4.1 Diplomamobiliteit 4.1.1 Wereldwijde mobiliteitspatronen Het aantal studenten dat in het buitenland studeert is in de laatste 2 decennia sterk toegenomen: van 1,7 miljoen in 1994-95 via 2,1 miljoen in 1999-00 naar 4,1 miljoen in 2009-10, volgens de OESO. Dit laatste komt neer op 2,4% van alle hogeronderwijsstudenten in de wereld. Een van de belangrijkste redenen voor deze groei is de opkomst van de kenniseconomie, met een globale competitie voor kennis en hoogopgeleid personeel als gevolg. Veel landen hebben beleidsstrategieën ontwikkeld om kenniswerkers en buitenlandse studenten te werven, om zo de internationale concurrentiepositie van hun economie te verbeteren. De groei in internationale studentenmobiliteit zal zich in de komende jaren wereldwijd voortzetten. Dit gebeurt ondanks de geleidelijke uitbreiding en stijgende kwaliteit van het hogeronderwijsaanbod in veel opkomende kenniseconomieën, waardoor meer studenten goed onderwijs in eigen land kunnen volgen. Ook de recente economische crisis in delen van de wereld remt de groei niet, aangezien lokale overheden op korte termijn niet aan de vraag kunnen voldoen. In 2009-10 ging bijna de helft van alle diplomamobiele studenten in de wereld naar 5 landen. De Verenigde Staten ontvingen de meeste, met 16,6% van alle buitenlandse studenten wereldwijd, gevolgd door het Verenigd Koninkrijk (13,0%), Australië, Duitsland en Frankrijk (respectievelijk 6,6%, 6,4% en 6,3%). Ook waren aanzienlijke aantallen buitenlandse studenten ingeschreven in Canada (4,7%), Rusland (3,9%) en Japan (3,4%).
23
4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
Doordat steeds meer landen actief buitenlandse
Grafiek 17 Distributie
van buitenlandse studenten in het hoger onderwijs per bestemmingsland, in 1999-00 en
2009-10
studenten werven, neemt het aantal studiebestemmingslanden toe. Hierdoor wordt het aandeel van de mobiele studentenpopulatie dat naar de belangrijkste gastlanden gaat kleiner (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Australië).
22,93%
Verenigde Staten
16,63% 10,76%
Verenigd Koninkrijk
12,98% 5,10%
Australië
Vaak is er wel een stijging in absolute aantallen. In
Duitsland
2006-07 ging de helft van de populatie nog naar
Frankrijk
vier gastlanden, in plaats van vijf.
Canada
Grafiek 17
Rusland
6,58%
Percentage van het
9,03%
totaal aantal buiten-
6,41% 6,62% 6,31%
landse studenten mondiaal (2000)
4,56% 4,75%
Percentage van het totaal aantal buiten-
1,99%
landse studenten
3,91% 3,21% 3,44%
Japan
mondiaal (2010)
1,23% 2,39% 1,76% 1,80% 0,40% 1,72% 1,20% 1,70% 1,47% 1,66% 2,19% 1,53% 0,16% 1,44% 1,87% 1,34% 1,25% 1,31% 0,68% 1,19% 1,23% 1,09%
Spanje China Nieuw-Zeeland Italië Oostenrijk Zuid-Afrika Zuid-Korea Belgie Zwitserland Nederland Zweden 0%
5%
10%
15%
20%
25%
Noot: In deze grafiek zijn buitenlandse studenten gedefinieerd op basis van hun nationaliteit. Bron: OESO, EAG, C4.3, 2012
24
4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
In 2009-10 kwamen wereldwijd de meeste buiten-
Grafiek 18 Belangrijkste
herkomstlanden van buitenlandse studenten in de wereld, en Nederland, 2009-10
landse studenten uit China (waar 15,4% van alle internationale hogeronderwijsstudenten in de wereld vandaan komt), India (5,4%), Zuid-Korea (3,3%) en, verrassend, Duitsland (3,0%), waarvan
Percentage van alle
15,45%
China
Grafiek 18
2009-10
ten wereldwijd
5,49%
India
het aandeel vergeleken met 2008-09 zelfs toenam.
buitenlandse studen-
3,32%
Zuid-Korea
2,99%
Duitsland
Turkije
1,92%
Frankrijk
1,89% 1,67%
Rusland
Maleisië
1,47%
Italië
1,43%
Marokko
1,38% 0,48%
Nederland
0
5%
10%
15%
Bron: OESO, 2013
25
4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
In grafiek 19 wordt het aandeel weergegeven van de totale mobiele populatie in het betreffende jaar. Allereerst valt op dat nog steeds bijna 41% van de totale studentenmobiliteit in de wereld aan de EU te relateren is. Toch is er wederom sprake van een geringe afname van dit aandeel. Dit is een ontwikkeling die we ook zien bij Centraal-Azië (-4,0%), Noord-Amerika (de VS en Canada, -3,9%), Latijns-Amerika (-2,1%), niet-EU-Europa (-1,4%) en dit keer zelfs bij Oost-Azië/ Pacific (-1,1%). Deze daling komt ten goede aan Sub-Sahara Afrika (+7,3%), de Arabische Staten (+3,7%) en Zuid- en West-Azië (+1,6%). In algemene zin lijkt het erop dat er wat de 2 belangrijkste regio’s betreft, EU27 en Oost Azië/Pacific, sprake is van een zekere stabilisatie. Hoewel de laatste tien jaar meer en meer studenten in een ander land binnen de eigen regio zijn gaan studeren, laat een vergelijking tussen 2008-09 en 2009-10 een iets genuanceerder beeld zien. Inderdaad heeft de regionalisering van internationale studentenmobiliteit zich in de Arabische Staten, Oost-Azië/ Pacific, Sub-Sahara Afrika, de EU en Zuid- en West-Azië doorgezet, met in 2009-10 een groter aandeel voor de interne mobiliteit van de totale mobiele populatie in dat jaar, vergeleken met 2008-09. Dit is echter wederom niet het geval voor niet-EU-Europa, Noord-Amerika (de VS en Canada), en Centraal-Azië. Grafiek 19
26
3
Uitgaande studiepuntmobiliteit
Grafiek 19 Inkomende,
interne en uitgaande mobiliteit per regio, in 2009-10 (2008-09)*
15,5%
Instroom Totaal
(16,1%)
Interne mobiliteit
9,5%
Uitstroom
6,0% (6,1%)
3,7%
(9,4%)
5,6%
5,4%
(5,6%)
(5,4%)
1,7%
(3,8%)
4,3% (4,5%)
(2,7%)
(1,8%)
11,8% (11,7%)
12,3% (11,9%)
1,0% (1,1%)
1,9% (2,0%)
1,9% (1,4%)
0,2% (0,1%)
2,1% (1,8%)
EU27**
Oost-Azië/Pacific
Noord-Amerika***
Europa (niet-EU)
Arabische Staten
Zuid- en West-Azië
Sub-Sahara Afrika
40,6%(40,7%)
36,3%(36,7%)
23,1%(24,1%)
13,9%(14,1%)
11,7%(11,3%)
10,0% (9,8%)
0,3% (0,3%)
6,0%
8,6%
2,7%
4,1%
8,5% (7,9%)
1,1% (0,7%)
1,2% (1,2%)
0,6% (0,8%)
Latijns-Amerika en de Caraïben
Centraal-Azië
0,9%
0,6%
6,4% (6,5%)
(0,8%)
3,9% (4,1%)
(0,6%)
(4,4%)
(6,0%)
(8,7%)
20,7% (21,1%)
25,1% (25,2%)
* Exclusief 459.081 studenten van onbekende oorsprong, van een totaal van 3.645.622 ** Feitelijk stroomde in 2009-10 25,1% van de 3,65 miljoen mobiele studenten de EU binnen, verliet 3,7% de EU en was 11,8% mobiel in de EU zelf: totaal 40,6%. *** Verenigde Staten en Canada Bron: UNESCO, Nuffic, 2013
27
4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
Grafiek 20 Diplomamobiliteit
naar en uit verschillende landen, in relatie tot de totale studentenpopulatie, per land, 2009-10
4.1.2 De positie van Nederland In dit hoofdstuk wordt de positie van Nederland binnen de hierboven geschetste wereldwijde mobiliteitspatronen beschreven.2
% instroom Studentenpopulatie % uitstroom
Hierboven worden percentages van de totale wereldwijde diplomamobiliteit genoemd. Bij de vergelijking tussen landen wordt meestal gekeken naar inkomende en uitgaande mobiliteit in relatie tot de eigen studentenpopulatie. Hieronder gaat het daarbij om de totale studentenpopulatie inclusief de
België
11,1%
445.309
2,8%
buitenlandse studenten. (In sommige publicaties wordt de buitenlandse studentenpopulatie van de totale populatie afgetrokken). Zowel wat betreft buitenlandse studenten in Nederland (7,5% van de eigen stu-
Denemarken
10,9%
240.536
dentenpopulatie) als Nederlandse studenten in het buitenland (3,0% van de eigen studentenpopulatie), scoorde Nederland in 2009-10 onder het gemiddelde van 21 EU-landen (respectievelijk 9,0% en 3,3%).
Duitsland
10,3%
4,7%
3
Grafiek 20 laat zien dat Nederland een lager percentage buitenlandse studenten
2.555.559
9,9%
Zweden
3,9%
455.025
ontvangt dan bijvoorbeeld België, Denemarken en Zweden. Omdat Denemarken
Totaal van 21 EU-landen
en Zweden een kleinere onderwijspopulatie hebben, trekt Nederland ondanks dit lagere percentage toch meer buitenlandse studenten aan dan deze twee landen.
3,0%
9,0%
18.202.966
3,3%
Grafiek 20
2
Volgens de nieuwste gegevens van de OESO kwam 1,19% van alle buitenlandse studenten in 2009-10 naar Nederland (grafiek 17). Dat is iets minder dan in 2008-09, maar nog wel 0,5 procentpunt meer dan in 1999-00.
3
In ‘Mobiliteit in beeld 2012’ kon gebruik worden gemaakt van EUROSTAT-gegevens over 27 EU-landen. Helaas was tot de publicatiedatum geen update gepubliceerd. Huidige gegevens zijn, zoals bij eerdere monitors, afkomstig van de OESO.
Nederland
7,5%
650.905
4,6%
Finland 303.554
3,0%
3,3%
Bron: OESO, Nuffic, 2013
28
4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
Zoals grafieken 20 en 21 laten zien, is het gemiddelde percentage buiten-
Grafiek 21 Diplomamobiliteit
naar en uit de EU, de Verenigde Staten, China en Japan, in relatie tot de totale studentenpopulatie, per regio, 2009-10
landse studenten in 21 EU-landen in 2009-10 (9,0%) hoger dan het percentage buitenlandse studenten in de Verenigde Staten (3,4%), Japan (3,7%) en China
% instroom Studentenpopulatie
(0,2%). Ook het percentage niet-EU-21-studenten4 dat naar de EU-21 komt ligt
% uitstroom
hoger, namelijk op 6,4% (van de totale studentenpopulatie in de betrokken EU-21-landen). Het gemiddelde percentage EU-21-studenten dat in een ander (EU- of niet-EU-)
EU21 (als eenheid)
land studeert is met 3,3% ook duidelijk hoger dan de uitstroompercentages voor China, Japan en de Verenigde Staten. In absolute termen is de uitgaande mobiliteit uit 21 EU-landen ongeveer 10% groter dan die uit China, 14 keer
6,4%
18.202.966
groter dan die uit Japan en 12 maal die uit de Verenigde Staten. Procentueel
0,7 0,7%
US
gezien stromen echter minder EU-21-studenten naar landen buiten de EU-21 dan dat er Chinese en Japanse studenten naar het buitenland gaan. In absolute aantallen bedraagt deze EU-21-uitstroom een kwart van de Chinese uitstroom.
3,4%
De EU-21-uitstroom is wel ruim driemaal en ruim tweemaal de uitstroom uit res-
20.427.711
0,3% 0,3
China
pectievelijk Japan en de Verenigde Staten. Grafiek 21
0,2%
31.046.735
1,8%1,8
Japan
3,7% 4
3.836.314
1,1% 1,1
EU-21 verwijst naar de 21 EU-landen die lid zijn van de OESO. EU-20 idem, zonder Luxemburg, wanneer van dit land de data ontbreken. Bron: OESO, 2013
29
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
Het aantal diplomamobiele studenten dat vanuit de EU/EER in Nederland kwam
Grafiek 22 Ontwikkeling
instroom naar land uit andere EU-, EER- en kandidaat-EU-landen en ontwikkeling uitstroom uit land naar andere EU-, EER- en kandidaat-EU-landen, in 1999-00 en 2009-10*
studeren is tussen 1999-00 en 2009-10 in vergelijking met andere EU/EER-landen sterk toegenomen, namelijk met 362% (zie grafiek 22). Dit percentage is ruim 4 keer zo hoog als het EU-gemiddelde. In Denemarken vond ook een rela-
Instroom uit EU27, EER en kandidaat-EU
tief grote groei plaats (hoewel minder groot dan in Nederland), terwijl de
2000
instroom in Zweden juist daalde. In dezelfde periode is het aantal Nederlanders
Uitstroom naar EU27
dat een volledige studie in een ander EU/EER-land volgde met 60% toegeno-
daat-EU 2000
men. Dit groeipercentage ligt onder het EU-gemiddelde (79%). Opvallend is dat het aantal Duitse studenten dat voor een volledige studie naar
uit EU, EER en kandi-
400%
362
U
350%
een ander EU/EER-land ging, tussen 1999-00 en 2009-10 flink is toegenomen.
In
274
Waarschijnlijk is een groot gedeelte van deze groei in de uitgaande Duitse mobi-
300%
liteit in Nederland en – meer recent – in Oostenrijk terechtgekomen. In een
200%
gingen studeren: nabijheid van de onderwijsinstelling, groter studieaanbod, betere inhoudelijke inrichting, geen numerus fixus (‘clausus’), betere studieom-
150%
22
28
32
49
56
50
73
36
50%
0
Grafiek 22
100%
12
en een goede onderwijskwaliteit.5
73
standigheden (contact docent, kleinere groepen, probleemgestuurd onderwijs)
79 79
worden zes redenen aangegeven waarom Duitse studenten in Nederland
250%
170
recente brochure van het Bundesagentur für Arbeit, Nordrhein-Westfalen,
60 0%
-10
4
-50%
5
Nederland Denemarken
Finland
België
Verenigd Koninkrijk
Duitsland
Frankrijk
Zweden
EU27
Bundesagentur für Arbeit, Regionaldirektion Nordrein-Westfalen. (2010). “Kom Langs!”, Studieren in der Niederlandische Grenzregion, Ausgabe 2010. Bron: Eurostat, Nuffic, 2013
30
4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
Inkomende diplomamobiliteit
Swedish Migration Board, ‘Migrationsverket’, halveerde het aantal afgegeven
In vergelijking met andere EU-landen ontvangt Nederland een relatief hoog per-
verblijfsvergunningen voor studie tussen 2010 en 2011 en was er sindsdien
centage buitenlandse studenten uit de EU en weinig van buiten de EU (zie
sprake van een geringe verdere afname. De afname betrof vooral studenten uit
grafiek 23). In 2008-09 lag het percentage buitenlandse studenten uit de EU in
ontwikkelingslanden, zoals Pakistan, Bangladesh en Iran. De afname van het
Nederland wederom 3 procentpunten hoger dan het jaar daarvoor. Het hoge
aantal studenten uit ontwikkelde landen is minder significant.6
percentage EU-instroom in Nederland komt voornamelijk door de hoge Duitse
Grafiek 23
toestroom naar Nederland. Van de andere EU-landen ontvangen alleen Luxemburg, Slowakije en Tsjechië een hoger percentage buitenlandse EU-studenten (als percentage van alle buitenlandse studenten in het land). Het betreft hier in alle gevallen vooral studenten uit een of meerdere buurlanden. Een aantal landen, waaronder Portugal, Frankrijk, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, ontvangt relatief veel studenten van buiten de EU. Dit komt voornamelijk doordat deze landen veel studenten uit hun voormalige koloniën ontvangen, hoewel in alle gevallen ook een groot en groeiend aantal studenten uit Azië komt. Interessant is ook dat meer dan twee derde van de buitenlandse studenten in Duitsland van buiten de EU komt, vergeleken met een derde van alle buitenlandse studenten in Nederland. Duitsland is wereldwijd bekend als de belangrijkste economie in de EU, met een goede reputatie ten aanzien van onderwijskwaliteit. Daarnaast valt op dat Zweden, Finland en Denemarken, vergeleken met Nederland, meer buitenlandse studenten van buiten de EU ontvangen. Een deel van deze mobiliteit komt uit niet-EU-landen uit de buurt, zoals Noorwegen en IJsland. Ook speelt een rol dat Zweden en Finland in 2008-09 nog geen hoge, kostendekkende collegegelden voor niet-EU-studenten hadden ingevoerd. Zweden deed dat vanaf september 2011 wel. Volgens de website van het
6
http://www.migrationsverket.se/info/6445_en.html.
31
4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
Grafiek 23 Instroom
diplomamobiliteit per land, uit de EU, van buiten de EU, 2008-09
Percentage buiten-
Luxemburg
92
Slowakije
75 74
Tsjechië Nederland
68 66 66
Oostenrijk België Griekenland
59
Hongarije
55
Denemarken
45
Letland
41 41
Malta Ierland
37
Estland
34 34 33 31
EU(27) Verenigd Koninkrijk Duitsland Spanje
27 27 25 25 25
Finland Zweden Italië Polen Roemenië
18 17 16 15 14 13
Frankrijk Portugal Cyprus Bulgarije Slovenië Litouwen
10 0
20%
40%
60%
80%
8 25 26 32 34 34 41 45 55 59 59 63 66 66 67 69 73 73 75 75 75 82 83 84 85 86 87 90
landse studenten uit
EU Percentage buitenlandsedestudenten van buiten d compensatieniveau Percentage buitenlandse studenten van buiten de EU
Percentage buitenlandse studenten uit de EU Compensatieniveau
100%
Noot: bij landen waar de instroom uit andere EU-landen groter is dan de uitstroom naar andere EU-landen, wordt het compensatieniveau aangegeven. Bijvoorbeeld: van het totale aantal buitenlandse studenten in Nederland (44.409) komt 68% (30.176) uit de EU. 47% hiervan (14.307) wordt echter gecompenseerd door Nederlandse studenten die in andere EU-landen studeren. Bron: Eurostat, Nuffic, 2012
32
4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
In grafiek 23 wordt bij landen waar de instroom uit andere EU-landen groter is
Het Nederlandse aandeel in de totale uitstroom van 20 EU-landen steeg tussen
dan de uitstroom naar andere EU-landen, het compensatieniveau aangegeven.
2008-09 en 2009-10 licht, van 3,28% naar 3,31%, en is daarmee nog steeds
Bij Nederland wordt 47% van de uit andere EU-landen komende mobiliteit
kleiner dan op basis van de omvang van de Nederlandse studentenpopulatie
gecompenseerd door Nederlanders die juist in andere EU-landen gaan stude-
verwacht mag worden, namelijk 3,58%.
ren. Bij Duitsland is die compensatie vrijwel 100%, bij het Verenigd Koninkrijk,
Er zouden meer Nederlanders in het buitenland moeten studeren. De Neder-
aan de andere kant, slechts 7%.
landse economie is immers bovengemiddeld afhankelijk van het buitenland. De
In 2012 boden Nederlandse hogeronderwijsinstellingen meer dan 1.700 Engels-
vraag rijst echter hoe ver het Nederlandse percentage boven het gemiddelde
talige programma’s aan, waaronder – volgens Studyportals.eu – 254 bachelor-
zou moeten liggen. Daarbij moeten we opmerken dat een hogere uitgaande
programma’s, 1.151 masterprogramma’s en 109 PhD-programma’s. Met dit
diplomamobiliteit niet per se beter is dan een lagere: een hoge uitgaande mobi-
aanbod van 1.514 programma’s staat Nederland na het Verenigd Koninkrijk op
liteit kan immers wijzen op tekortkomingen in het eigen onderwijsaanbod.
de tweede plaats van 39 hoofdzakelijk Europese landen. Duitsland volgt met
Verschillende landen, waaronder Nederland, België (Vlaanderen), Noorwegen,
1.017 programma’s op de derde plaats, Zweden, met 752, op de vierde.
Zweden en Finland, staan studenten onder bepaalde voorwaarden toe om hun
(Zie http://www.studyinholland.nl/study-options en h ttp://www.studyportals.eu).
‘nationale’ studiefinanciering mee te nemen naar het buitenland. Deze maatregel maakt de stap om in het buitenland te gaan studeren in principe makkelijker.
Uitgaande diplomamobiliteit
Zie voor een overzicht van de aantallen studenten die gefinancierd door de
Het aantal Nederlandse studenten dat een volledige opleiding in het buitenland
Nederlandse overheid in het buitenland studeren paragraaf 2.1 op pagina 6.
volgt is volgens de OESO tussen 2005-06 en 2009-10 met 5.500 toegenomen.
Het is helaas nog te vroeg om een vergelijking te maken van de effecten van de
Als percentage van alle Nederlandse studenten uitgedrukt, gaat het om een stij-
meeneembare studiefinanciering tussen Nederland en andere landen.
ging van 2,4% naar 3,0%. Er is sprake van een aanhoudende groei. Met 3,0% bleef Nederland voor op België en passeerde het Denemarken, maar bijvoor-
■ ■ 4.2 Studiepuntmobiliteit
beeld Duitsland (4,7%), Zweden (3,9%) en Finland (3,3%) scoorden nog steeds hoger. Het Europees gemiddelde is eveneens hoger (3,3%).
Over studiepuntmobiliteit zijn geen reguliere, jaarlijks geactualiseerde kerngetallen beschikbaar die Nederland in een breder perspectief kunnen plaatsen. Wel vinden zo nu en dan internationaal vergelijkende onderzoeken plaats, die als referentie kunnen dienen.
33
4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
Een van deze onderzoeken is het EUROSTUDENT-project, dat in 2000 is opge-
mobiliteit was ook het hoogst in Spanje, Frankrijk, Duitsland en Italië (met dit keer
start. Dit onderzoek coördineert en/of bundelt nationale onderzoeken naar met
het Verenigd Koninkrijk op de zesde, en Nederland op de achtste plek).
name de sociaal-economische achtergrond van studenten. Nederland draagt bij met gegevens uit de Studentenmonitor.
Grafiek 24 toont aan in hoeverre de inkomende en uitgaande Erasmuspopula-
De vierde projectronde, Eurostudent IV, liep van 2008 tot 2011. Hier deden 25
ties afwijken van wat we vanwege de totale onderwijspopulatie in het land
landen aan mee. Als onderdeel van de onderzoeken wordt studenten ook
zouden mogen verwachten. De in grafiek 24 genoemde landen nemen actief
gevraagd naar hun buitenlandervaring tijdens hun studie. EUROSTUDENT inter-
deel aan het Erasmusprogramma en over het algemeen is hun Erasmus
preteert de uitkomsten uit deelnemende landen en vat deze onder de meest
instroom en -uitstroom groter dan op basis van hun studentenpopulatie ver-
frequent voorkomende noemers samen. Hierdoor ontstaan vaak nieuwe criteria
wacht mag worden (groter dan 1). Dit is niet het geval bij de Zweedse
die niet altijd terug te vertalen zijn naar nationale criteria. Wel wordt een vergelij-
uitstroom, die achterblijft bij het aandeel van de Zweedse onderwijspopulatie
king tussen landen mogelijk. Volgens EUROSTUDENT IV doen relatief veel
van de totale onderwijspopulatie in Erasmuslanden. We zien trouwens, met uit-
Nederlandse studenten buitenlandervaring op gedurende de studie. Nederland
zondering van Denemarken, dat het overmatige aandeel van de instroom
scoort namelijk samen met Finland en Noorwegen het hoogst ten aanzien van
afneemt en dat dit ook het geval is aan de uitstroomkant, wederom met uitzon-
buitenlandse ‘inschrijvingen voor studie’ (14% van de ondervraagde studenten),
dering van Denemarken, en dit keer van Finland en Nederland. Anders gezegd
en na Hongarije het hoogst ten aanzien van ‘stage’ (Hongarije: 11%,
versterken de Denen hun positie zowel wat instroom als uitstroom betreft, terwijl
Nederland: 9%).
de Nederlanders en de Finnen dit doen wat de uitgaande Erasmusmobiliteit betreft.
Erasmus in- en uitstroom
In het algemeen is de instroom in de in grafiek 24 genoemde landen groter dan
In 2010-11 is het aantal Erasmusstudenten in alle 31 landen die deelnamen aan
de uitstroom. Uitzondering is Duitsland, waar de uitstroom groter is dan de
het Erasmusprogramma met 8,2% toegenomen ten opzichte van 2009-10 (daar-
instroom. Wat de Erasmusinstroom betreft, scoren – net als in vorige jaren – de
naast kwamen er twee landen bij: Zwitserland en Kroatië, met 573 uitgaande en
Denen het hoogst in relatie tot hun studentenpopulatie, en de Duitsers het
inkomende studenten). Spanje, Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en
laagst. Bij de uitstroom scoren de Finnen opnieuw het hoogst en de Zweden
Italië ontvingen de grootste aantallen Erasmusstudenten (met Nederland op de
het laagst.
zevende plek). Vergeleken met het vorige academisch jaar heeft Duitsland het
Grafiek 24
Verenigd Koninkrijk ingehaald op de ranglijst. De uitgaande Erasmusstudenten-
34
4
Nederlandse mobiliteit in internationaal perspectief
Grafiek 24 Aandeel
uitstromende en instromende Erasmuspopulatie van de totale Erasmuspopulatie in relatie tot aandeel studentenpopulatie van de totale studentenpopulatie (van Erasmuslanden), 2009-10
Erasmusinstroom Erasmusuitstroom
1,83% 2,33% 1,00% 1,46% 2,88% 2,29%
België
1,59%
Finland
1,74%
Duitsland
1,23%
Nederland
1,37%
Denemarken
1,19%
Zweden
0,72%
Bron: OESO, Nuffic, 2013
35
Auteur
Eric Richters
Eindredacteur Marijn Willemse Ontwerp
Making Waves, Den Haag
Colofon
Nuffic Postbus 29777 2502 LT Den Haag T 070 4260 260 F 070 4260 399 I www.nuffic.nl
Hoewel de informatie in deze uitgave met de grootste zorg is samengesteld, kan de Nuffic niet instaan voor het feit dat de gegevens juist en/of volledig zijn. De informatie kan tussentijds gewijzigd of aangepast zijn. De Nuffic aanvaardt ter zake geen aansprakelijkheid. U wordt geadviseerd om in voorkomende gevallen de juistheid van de informatie zelf te verifiëren.
36