Onderzoek asbestvondst Kanaleneiland Bijlagen
De Commissie Onderzoek asbestvondst Kanaleneiland Mr. G.J. Jansen Mr. Dr. H.K. Fernandes Mendes M. Rook MBA Mr. Drs. A.M.E. Stordiau-van Egmond Ing. P.J. van Zanten MPA
Utrecht, 4 december 2012
Onderzoek asbestvondst Kanaleneiland Bijlagen
Inhoud
Pagina
1. Juridisch kader 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7 1.8
Inleiding Voorbereiding werkzaamheden Regels rondom sanering asbest/ werken met asbest na vondst Vergunning/ meldingtraject Saneringswerkzaamheden Na afronding sanering Certificering asbestsanering Toezicht en handhaving
2 2 2 3 4 8 8 9 11
2. Samenwerking tussen woningcorporaties en gemeenten/ hulpdiensten 18 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Inleiding Woonvisie en prestatieafspraken Uitvoering Prestatieafspraken in de gemeente Utrecht Relatie Mitros en crisisbeheersing
18 18 18 19 20
3. Theoretisch kader GRIP
22
4. Overzicht gesprekspartners
26
5. Documentatie
28
6. Instellingsbesluit
34
bijlagen
1
1. Juridisch kader
1.1 Inleiding Rond asbest bestaat een omvangrijk wettelijk kader. Van dit kader wordt alleen dat gedeelte onder de loep genomen dat voor de situatie op Kanaleneiland van belang is. Voor een helder overzicht wordt de regelgeving behandeld in volgorde van het ‘asbestproces’, dus van (wettelijk) vermoeden van aanwezigheid tot aan het verwijderen van asbest. 1.2 Voorbereiding werkzaamheden Artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet (hierna Arbowet) bepaalt dat de werkgever verplicht is een zogenaamde risico-inventarisatie en -evaluatie op te stellen waarin de risico’s worden gedocumenteerd die het werk met zich mee kan brengen, inclusief een plan van aanpak voor de bestrijding van deze risico’s. Dit plan dient bij vernieuwde kennis te worden aangepast. Het gaat hier om een algemeen plan voor het bedrijf. Deze algemene plicht is uitgewerkt in het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit). In algemene zin is rondom het werken met gevaarlijke stoffen in artikel 4.2 bepaald dat ‘indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, ongeacht of met deze stoffen daadwerkelijk arbeid wordt of zal worden verricht, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, de mate en de duur van die blootstelling worden beoordeeld teneinde de gevaren voor de werknemers te bepalen’. Deze plicht wordt vervolgens verder uitgewerkt, ook specifiek waar het asbest betreft in onder meer artikel 4.45a van voornoemd besluit. Het eerste lid, onder a, bepaalt dat indien sprake is van het voorgenomen (gedeeltelijk) afbreken van een bouwwerk of een ander object waarin asbest of asbesthoudende producten zijn verwerkt,1 er een volledige inventarisatie van de aanwezige asbest dient te worden gemaakt alvorens eventueel met de voorgenomen arbeid kan worden gestart. Deze resultaten worden opgenomen in een zogenaamd inventarisatierapport.
1
Op deze plicht bestaan uitzonderingen namelijk op (1) handelingen die worden uitgevoerd in of aan
bouwwerken of objecten die op of na 1 januari 1994 zijn vervaardigd; (2) het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbestcementhoudende waterleidingbuizen, gasleidingbuizen, rioolleidingbuizen en mantelbuizen of delen daarvan, voor zover zij deel uitmaken van het ondergrondse openbare gas-, water- en rioolleidingnet; (3) het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende rem- en frictiematerialen; (4) het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende geklemde vloerplaten onder verwarmingstoestellen; (5) het als een geheel verwijderen van asbesthoudende verwarmingstoestellen; (6) het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende beglazingskit dat is verwerkt in de constructie van kassen; (7) het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende pakkingen uit verbrandingsmotoren; (8) het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbesthoudende pakkingen dan wel delen daarvan uit procesinstallaties dan wel verwarmingstoestellen met een nominaal vermogen lager dan 2250 kilowatt; (8) het geheel of gedeeltelijk verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit wegen als bedoeld in het Besluit asbestwegen milieubeheer.
bijlagen
2
De gevonden asbest wordt hierin geclassificeerd. De inventarisatie en het opstellen van het rapport dient, conform artikel 4.54a, vierde lid, Arbobesluit plaats te vinden door een gecertificeerd bedrijf. De regels rondom het procescertificaat voor asbestinventarisatie zijn neergelegd in het certificatieschema SC-540. De werknemers van het gecertificeerde bedrijf die asbest inventariseren dienen elk te beschikken over een persoonscertificaat (SC-560). Naast de verplichte certificering voor de bedrijven en werknemers die met asbest werken, gelden ook algemene regels voor werknemers die blootgesteld worden aan asbest. Dit hoeven niet noodzakelijkerwijs werknemers te zijn die werkzaam zijn bij asbestinventarisatie of –verwijderingsbedrijven, zo volgt uit de artikelen 4.45a en 4.45b Arbobesluit. Deze artikelen verplichten dat dergelijke werknemers zowel voorlichting als onderricht genoten te hebben. De wet schrijft voor dat onderricht dient te bestaan uit onder meer de volgende onderdelen:
Algemene kennis over asbest.
Herkenning van asbesthoudende materialen.
Veilige werkwijzen.
Gebruik van adembeschermingsmiddelen.
Noodprocedures.
Persoonlijke hygiëne.
Verwijdering van afvalstoffen.
Kennis over het arbeidsgezondheidskundig onderzoek.
1.3 Regels rondom sanering asbest/ werken met asbest na vondst 1.3.1 Aanwezigheid asbest die niet hoeft te worden gesaneerd In geval aanwezigheid van asbest wordt geconstateerd, hangt de verdere handelswijze af van het type asbest dat wordt aangetroffen. Artikelen 4.43 t/m 4.47van het Arbobesluit bepalen de handelswijze als de aanwezigheid van asbest binnen de gedefinieerde 0,01 vezel per kubieke centimeter blijft, berekend over een referentieperiode van acht uur (artikel 4.46 Arbobesluit). Dit is de lichtste risicoklasse. In dat geval dienen de waarden te worden gemonitord en kan met aanvullende maatregelen worden doorgewerkt. 1.3.2 Aanwezigheid asbest die dient te worden gesaneerd In geval een van de twee zwaardere typen asbest wordt geconstateerd in het rapport gelden aanvullende voorschriften bovenop hetgeen hiervoor is beschreven. In die gevallen dient het asbest eerst te worden gesaneerd alvorens met andere werkzaamheden kan worden gestart (art. 4.48, derde lid, Arbobesluit). Bij die verwijdering van asbest moet een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf worden ingeschakeld (artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit). Dat dient een ander bedrijf te zijn dan het bedrijf dat de asbestinventarisatie heeft gedaan (artikel 4.54d, derde lid Arbobesluit).
bijlagen
3
De regels rondom het procescertificaat voor asbestsanering zijn neergelegd in het certificatieschema SC-530. De werknemers die de asbestsanering uitvoeren, dienen elk te beschikken over een persoonscertificaat (SC-520). De vereiste deskundigheid voor het werken met asbest komt ook terug in artikel 4.54d, vijfde lid, Arbobesluit. Dit artikel vereist dat de werkzaamheden die in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit worden genoemd (onder meer de inventarisatie en verwijdering van asbest), verricht worden door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest. Een dergelijke toezichthouder wordt een Deskundig Toezichthouder Asbestloop genoemd (DTA). Indien deze persoon de werkzaamheden niet zelf uitvoert, dient de uitvoerder in het bezit van het certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest te zijn (artikel 4.54d, zesde lid, Arbobesluit). 1.3.3 De rol van bewoners In de asbestwetgeving staan geen regels over de verhouding verhuurder-huurder, zoals een informatieplicht van de zijde van de verhuurder. Wel volgt uit de asbestwetgeving dat bij renovatie de opdrachtgever over een asbestinventarisatierapport beschikt. Een inventarisatierapport dient immers opgesteld te worden wanneer redelijkerwijs verondersteld kan worden dat zich in het bouwwerk asbest bevindt. Hoewel in de wetgeving niet bepaald is dat dit inventarisatierapport moet worden doorgestuurd aan eventuele huurders van het bouwwerk, lijkt dit wel logisch, of in elk geval een abstract daarvan. Als verhuurder draagt de woningcorporatie de verantwoordelijkheid om de huurder op de hoogte te brengen van de aanwezigheid van risico’s, in dit geval asbest. Bovendien kan een verhuurder aansprakelijk gesteld worden, zo blijkt uit een arrest van de Hoge Raad. In dit arrest (3 september 2010, LJN BM3980) is bepaald dat de verhuurder de gebruiker had moeten informeren over de aanwezige asbesttoepassingen. De verhuurder was hiervan op de hoogte, maar heeft verzuimd hierover te informeren, waardoor de gebruiker tijdens verbouwwerkzaamheden de asbesttoepassing bewerkte. De verhuurder is vervolgens aansprakelijk gesteld. 1.4 Vergunning/ meldingtraject Ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) jo Bouwbesluit kan er een vergunningsplicht of meldingsplicht op het uitvoeren van werk rusten. Het kan hierbij zowel gaan om de bouwwerkzaamheden als de asbestverwijderingswerkzaamheden. Dit onderscheid dient nader te worden gepreciseerd aan de hand van de situatie voor april 2012 en de situatie na april 2012. Vanaf die laatste datum is er namelijk voor de activiteit slopen als er asbest wordt verwijderd/gesloopt/ gedemonteerd in voorkomende gevallen geen omgevingsvergunning meer benodigd, maar kan worden volstaan met een melding. In het geval van de asbestsanering op Kanaleneiland zijn beide wettelijke regimes van belang.
bijlagen
4
1.4.1 Tot 1 april 2012 Vóór de inwerkingtreding van het Bouwbesluit, op 1 april 2012, werden de regels omtrent het verwijderen van asbest bepaald door de gemeentelijke Bouwverordening/artikel 2.2 lid 1 onder a Wabo. Ingevolge de Bouwvergunning van de gemeente Utrecht was het tot 1 april 2012 verplicht om een omgevingsvergunning voor de activiteit slopen aan te vragen als asbest werd verwijderd, gesloopt of gedemonteerd tijdens werkzaamheden (artikel 8.1.1 bouwvergunning). Daarbij gold geen volumeondergrens voor de hoeveelheid asbest. In enkele gevallen konden particulieren volstaan met een sloopmelding (artikel 8.2.1 bouwvergunning) of was de sloopactiviteit van asbestmateriaal vergunningvrij (artikel 8.2.2 bouwvergunning). In het laatste geval diende het bij het slopen vrijkomend afval te worden gescheiden op de manier zoals in artikel 8.4.1 bouwvergunning beschreven. Indien geen sprake was van een van de uitzonderingssituaties en zodoende een omgevingsvergunning vereist was, diende die vergunning ingevolge artikel 8.3.2 bouwvergunning aanwezig te zijn op het sloopterrein. Daarnaast moest de vergunning op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven. De Bouwverordening van de gemeente Utrecht bevatte verder enkele verplichtingen voor de bij de asbestverwijdering betrokken partijen. Artikel 8.3.3 bouwvergunning verplicht de houder van de omgevingsvergunning het slopen op te dragen aan een gecertificeerd bedrijf. Daarnaast diende diegene een afschrift van de vergunning ter hand stellen aan het deskundig bedrijf dat de verwijderingswerkzaamheden zou gaan uitvoeren. Ten slotte was de vergunninghouder verplicht om binnen twee weken na de uitvoering van de werkzaamheden het bevoegd gezag een afschrift van de resultaten van de eindbeoordeling, zoals bedoeld in artikel 9 Asbestverwijderingsbesluit, te sturen. Artikel 8.3.4 bouwvergunning bevat verplichtingen voor degene die de sloopwerkzaamheden uitvoert, de ‘sloper’. Indien wordt gesloopt zonder dat een omgevingsvergunning voor het slopen is verleend voor het slopen van asbest en tijdens het slopen asbest wordt ontdekt, is de sloper verplicht dit direct te melden bij het bouw- en woningtoezicht. Daarnaast dient de sloper ten minste twee dagen voor de aanvang van de sloopwerkzaamheden van deze aanvang melding te maken aan het bouwtoezicht. Tevens dient het einde van de werkzaamheden aan het bouwtoezicht gemeld te worden uiterlijk op de dag van de beëindiging van de sloopwerkzaamheden. Desgewenst kan het bouwtoezicht bepalen dat deze meldingen schriftelijk moeten geschieden. Ten slotte bevatte de Utrechtse Bouwverordening een bepaling over de wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest (artikel 8.3.5). Voor zover redelijkerwijs uitvoerbaar diende het aanwezige asbest eerst te worden verwijderd voordat het bouwwerk wordt gesloopt. Daarnaast verplichtte deze bepaling tot het toepassen van de beste technieken bij de verwijdering van het asbest om verontreiniging van het milieu met asbest te voorkomen.
bijlagen
5
1.4.2 Na 1 april 2012 Met de komst van het Bouwbesluit 2012 is de vergunningplicht komen te vervallen. Op grond van artikel 1.26 Bouwbesluit kan worden volstaan met een sloopmelding. Daarbij geldt geen volumeondergrens voor de hoeveelheid sloopafval of de hoeveelheid asbest die vrijkomt. Het voornemen tot het verwijderen van asbest moet ingevolge artikel 1.26, eerste lid, Bouwbesluit, ten minste vier weken voor de voorgenomen aanvang van het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden schriftelijk gemeld worden aan het bevoegd gezag, in dit geval het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht. Op grond van artikel 1.26, derde lid, van het Bouwbesluit is een sloopmelding is niet verplicht wanneer sprake is van een voornemen tot slopen dat uitsluitend bestaat uit beroeps- of bedrijfsmatig verwijdering de in dat lid genoemde asbesthoudende toepassingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het verwijderen van geklemde vloerplaten onder verwarmingstoestellen en pakkingen uit verbrandingsmotoren. Op grond van art. 1.26, derde lid, Bouwbesluit, geldt de meldingsplicht evenmin voor het slopen van seizoensgebonden bouwwerk en sloopwerk als gevolg van een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet (verbetering en energiebesparende voorzieningen) dan wel als gevolg van toepassing van bestuursdwang of een last onder dwangsom. Uitzondering hierop is wanneer het slopen een monument of een beschermd dorps- of stadsgezicht betreft of wanneer een sloopregeling in het bestemmingsplan, beheersverordening of voorbereidingsbesluit is opgenomen. Dan blijft de vergunningplicht in stand (artikel 2.1, eerste lid, onder f tot en met h en 2.2 lid 1 onder b en c van de Wabo). In afwijking van het hiervoor gemelde, kan worden volstaan met een sloopmelding ten minste vijf werkdagen voor voorgenomen aanvang sloopwerkzaamheden indien die sloopwerkzaamheden in het kader van reparatie- of mutatieonderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd aan een asbesthoudende toepassing in een gebouw en handhaving van de termijn tot onnodige leegstand van het gebouw/gedeelte gebouw zou leiden of het gebruiksgenot daarvan ernstig zou belemmeren (art. 1.25 vijfde lid, Bouwbesluit). Ook kan worden afgeweken als het bevoegd gezag dit aangeeft. Artikel 1.26, zevende lid van het Bouwbesluit geeft aanvullende bepalingen voor de inhoud van voornoemde melding. Artikel 1.26, achtste lid, Bouwbesluit bepaalt ten slotte dat het bevoegd gezag er direct van in kennis wordt gesteld als het aangetroffen asbest afwijkt van het inventarisatierapport. De sloopmelding wordt langs elektronische weg gedaan via een daartoe opengestelde landelijke voorziening (art. 1.27, eerste lid, Bouwbesluit, dit is het Omgevingsloket Online, bedoeld in artikel 7.6 van de Wabo). Ingevolge de artikelen 1.29 en 1.30 Bouwbesluit kan het bevoegd gezag nadere voorwaarden na sloopmelding stellen of de nadere voorwaarden voor de sloopmelding wijzigen.
bijlagen
6
Mededeling aanvang sloopwerkzaamheden De aanvang van de sloopwerkzaamheden dient door verschillende bij de asbestverwijdering betrokken personen gemeld te worden aan verschillende instanties. Ingevolge artikel 1.33 Bouwbesluit dient het bevoegd gezag ten minste twee dagen voor de feitelijke aanvang van de sloopwerkzaamheden geïnformeerd te worden over de aanvang. Dit moet gedaan worden door degene die de sloopwerkzaamheden gaat uitvoeren. Deze mededeling staat los van de sloopmelding. De Inspectie SZW dient als toezichthouder ook op de hoogte gebracht te worden van de aanvang van de sloopwerkzaamheden (artikel 4.47c Arbobesluit). Deze melding dient ten minste twee dagen voor de feitelijke aanvang door de werkgever gedaan te worden. Meldingen aan de Inspectie dienen in beginsel langs digitaal gedaan te worden (artikel 2.1 Arbobesluit). De melding bevat in elk geval een beknopte beschrijving van de plaats waar de werkzaamheden plaatsvinden, de soorten asbest, de werkzaamheden en werkmethoden, het aantal betrokken werknemers, de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur ervan en de te nemen maatregelen om blootstelling van werknemers aan asbest te beperken. Verder dient bij de melding de indeling van de asbestconcentratie naar risicoklasse te worden opgegeven voor het te voeren inspectiebeleid. Telkens wanneer een verandering in de arbeidsomstandigheden kan leiden tot een aanzienlijke toename van de blootstelling aan asbeststof en asbesthoudende producten, wordt een nieuwe melding gedaan. Het vierde lid van artikel 4.47c Arbobesluit bepaalt dat voor de in artikel 4.54b Arbobesluit opgenomen handelingen de meldingsplicht niet geldt. Het gaat dan om de uitzonderingen op de asbestinventarisatieplicht. Artikel 4.47c , vierde lid, Arbobesluit, geldt echter niet voor handelingen die worden uitgevoerd in of aan bouwwerken of objecten die op of na 1 januari 1994 zijn vervaardigd; hiervoor blijft de meldingsplicht dus gelden.
bijlagen
7
1.5 Saneringswerkzaamheden Afdeling 5 van hoofdstuk 4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (artikel 4.44 e.v.) bevat diverse voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende producten. Indien sprake is van risicoklasse 2 of 3 gelden aanvullende voorschriften ter bescherming van de betrokken werknemers. Risicoklasse 1
Concentratie asbest (over 8 uur) < 0,01 vezel per cm
3
Maatregelen
2
3
> 0,01 vezel per cm en < 1 vezel 3 per cm
3
> 1 vezel per cm
3
Concentratie zo laag mogelijk houden door preventieve maatregelen: werkmethoden reiniging en onderhoud verpakken afvoeren Voorlichting Opleiding Meten en monsterneming Extra maatregelen bij overschrijding grenswaarde Visuele inspectie aan het eind van het werk Melding Maatregelen risicoklasse 1 plus: Aanvullende maatregelen: passende beschermingsmiddelen waarschuwingsborden containment werkvolgorde Werkplan Hygiënische beschermingsmaatregelen Eindbeoordeling Arbeidsgezondheidskundig onderzoek Registratie
Maatregelen risicoklassen 1 en 2 plus: Verzwaarde eindbeoordeling
Mededeling beëindiging sloopwerkzaamheden De uitvoerder van de sloopwerkzaamheden dient het college van B&W als zijnde het bevoegd gezag uiterlijk op de eerste werkdag na beëindiging van de werkzaamheden te informeren over de beëindiging (artikel 1.33 Bouwbesluit). 1.6 Na afronding sanering Na afronding van de werkzaamheden met asbest wordt, voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats een eindbeoordeling uitgevoerd (artikel 4.47b lid 1 Arbobesluit). De intensiteit van deze eindbeoordeling is afhankelijk van de risicoklasse waarin het verwijderde asbest is ingedeeld.
bijlagen
8
Indien sprake is van risicoklasse 1 betreft de eindbeoordeling een visuele inspectie waarbij wordt vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is (artikel 4.47b, eerste lid, Arbobesluit). Valt de concentratie asbeststof in de lucht in risicoklasse 2, dan geldt in elk geval dat de arbeidsplaats gereinigd moet worden. Vervolgens dient een eindbeoordeling plaats te vinden. Artikel 9, eerste lid, Asbestverwijderingsbesluit bepaalt dat dit direct na de werkzaamheden met asbest plaats dient te vinden. De inhoud van de eindbeoordeling (zoals bepaald in artikel 4.51a Arbobesluit) hangt af van het antwoord op de vraag of de arbeidsplaats zich in een binnenruimte of in de buitenlucht bevond. Wordt de eindbeoordeling van een binnenruimte gedaan, dan betreft de eindbeoordeling een visuele inspectie gevolgd door een eindmeting waaruit moet blijken of de concentratie asbeststof in de lucht lager is dan 0,01 vezel per kubieke centimeter, uitgaande van een referentieperiode van twee uur. Daarbij moet de monsterneming worden uitgevoerd door een persoon als bedoeld in artikel 4.47, zevende lid, Asbestverwijderingsbesluit en de monsteranalyse door een laboratorium als bedoeld in artikel 4.47, achtste lid, Asbestverwijderingsbesluit. Voor asbestwerkzaamheden in de buitenlucht geldt dat dit moet worden uitgevoerd door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust. Bij deze eindbeoordeling dient te worden vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel is. Indien de werkzaamheden in de buitenlucht betrekking hebben op asbesthoudende grond, wordt na het beëindigen van die werkzaamheden door een bedrijf dat daartoe adequaat is uitgerust, een visuele inspectie uitgevoerd op de aanwezigheid van asbest, teneinde vast te stellen dat de concentratie asbest niet hoger is dan 100 milligram per kilogram droge stof als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van het Productenbesluit asbest. Wanneer sprake is van risicoklasse 3, geldt een verzwaarde eindbeoordeling. In aanvulling op de eindbeoordeling zoals deze verplicht is in geval van asbest van risicoklasse 2, wordt er tevens een eindbeoordeling (in de zin van artikel 4.51a Arbobesluit) uitgevoerd in de naast de arbeidsplaats gelegen ruimten (artikel 4.54 Arbobesluit). Een afschrift van de resultaten van de eindbeoordeling, bedoeld in artikel 9 Asbestverwijderingsbesluit moet binnen twee weken na beëindiging van de sloopwerkzaamheden door de sloper verstrekt worden aan (artikel 1.33 Arbobesluit). 1.7 Certificering asbestsanering Artikel 20 Arbowet bepaalt dat nadere regels worden gesteld omtrent certificering, waaruit blijkt dat voldaan wordt aan voorschriften gesteld bij of krachtens deze wet. Dit artikel is uitgewerkt in afdeling 1A van het Arbobesluit. De certificering van asbest-inventariseerders en –saneerders wordt gedaan door zogenaamde certificerende en keurende instellingen (CKI’s). Deze CKI’s zijn zelfstandige bestuursorganen. Zij moeten zich veel meer dan voorheen met het toezicht op certificaathouders gaan bezighouden. Het feit dat zij voor de keurende en certificerende taak als zelfstandig bestuursorgaan worden gekwalificeerd, betekent voor hun handelen dat zij de regels uit de Algemene wet bestuursrecht in acht moeten nemen, omdat zij voor dat deel van hun handelen als overheid worden gezien.
bijlagen
9
CKI’s mogen certificaten verstrekken, zolang zij daartoe zijn aangewezen door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), zo volgt uit artikel 1.5f Arbobesluit. In artikel 1.5a Arbobesluit staan de criteria voor aanwijzing als certificerende instelling opgesomd, waaronder het beschikken over de deskundigheid en outillage die nodig zijn om de uitvoering van de taken naar behoren te kunnen vervullen. Tevens dient voldaan te zijn aan de eisen die zijn opgenomen in artikel 4.28 Arbeidsomstandighedenregeling. Artikel 1.5b, tweede lid, Arboregeling bepaalt dat de beoordeling van een aanvraag tot (hernieuwde) aanwijzing geschiedt door de Raad voor Accreditatie (RvA). De minister kan op grond van gronden genoemd in artikel 1.5c Arbobesluit een aanvraag tot aanwijzing als CKI weigeren en hij kan bovendien een eerder gegeven aanwijzing schorsen, wijzigen of intrekken (artikel 1.5c Arbobesluit). Zoals voornoemd, worden certificaten afgegeven door een certificerende instelling. Daarvoor dient wel voldaan te zijn aan de bij of krachtens het Arbobesluit met betrekking tot het certificaat gestelde eisen (artikel 1.5f Arbobesluit jo artikel 4.27 Arbeidsomstandighedenregeling). De certificerende instelling kan de afgifte van een certificaat weigeren. Tevens kan een certificaat worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken (artikel 1.5 Arbobesluit). In het dossier ‘Register’ op de website van de Stichting Certificatie Asbest (Ascert) is na te gaan of een bedrijf en/of een persoon over een geldig certificaat beschikt. Ascert is een beheerstichting die een convenant met de minister van SZW heeft afgesloten op basis waarvan zij certificatieschema’s voor het werkveld asbest opstelt en beheert. De certificatieschema’s worden door Ascert voorgesteld en door de minister van SZW vastgesteld door middel van een verwijzing in de Arboregeling. Uit de certificatieschema’s blijkt dat binnen Ascert met name de volgende partijen actief zijn:
Centraal College van Deskundigen Asbest.
Werkkamer Asbest.
Ascert Centrale Examencommissie.
Certificatie-instellingen, vermeld op www.ascert.nl onder CKI’s.
Certificatiehouders, vermeld in het Ascert Register.
Voor elk certificaat gelden vanzelfsprekend verschillende eisen. Hierna worden de verschillende eisen van de meest relevante certificatieschema’s kort benoemd. Procescertificaat SC-540 asbestinventarisering. De beoordeling van de kandidaat certificaathouder bestaat uit diverse onderdelen: A) beoordeling van de documentatie, B) beoordeling van de implementatie, B.1) beoordeling op de vestiging(en) en B.2) beoordeling op projectlocaties (artikel 4.3.5).
bijlagen
10
Persoonscertificaat SC-560 asbestinventariseerder. De kandidaat dient te beschikken over bouwkundige kennis en kennis van asbestinventarisatie (artikel 9.1). Dit wordt getoetst door middel van een bouwkundig examen, een theorie-examen asbestinventarisatie en een asbestexamen praktijk (artikel 5.4.4 e.v.). Procescertificaat SC-530 asbestverwijdering. De beoordeling van de kandidaat certificaathouder bestaat uit diverse onderdelen: A) beoordeling van de documentatie, B) beoordeling van de implementatie, B.1) beoordeling op de vestiging(en) en B.2) beoordeling op projectlocaties (artikel 4.3.5). Persoonscertificaat SC-520 asbestverwijderaar. De kandidaat dient te beschikken over bouwkundige kennis en kennis van asbestinventarisatie (artikel 9.1). Dit wordt getoetst door middel van een bouwkundig examen, een theorie-examen asbestinventarisatie en een asbestexamen praktijk (artikel 5.4.4 e.v.). Een certificaat is, behoudens tussentijdse intrekking, drie jaar geldig. Dit is bepaald in het certificatiereglement in de certificatieschema’s. In Nederland zijn ruim honderd gecertificeerde inventarisatiebedrijven actief. Zij zijn georganiseerd in de branchevereniging Vereniging voor Kwaliteitsborging Asbestonderzoek (VOAM-VKBA). Wat de asbestverwijdering betreft, zijn ongeveer driehonderd gecertificeerde bedrijven actief. Bij deze bedrijven werken circa 1.800 DTA’ers (Deskundig Toezichthouder Asbestloop) en circa 3.400 asbestverwijderaars. Een deel van deze bedrijven is georganiseerd in de brancheverenigingen Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen (VVTB) en Vereniging voor Aannemers in de Sloop (VERAS). 1.8 Toezicht en handhaving 1.8.1 Inspectie SZW Op grond van artikel 24 Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Arbowet belast de bij besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) ressorterende ambtenaren. Dit is nader uitgewerkt in artikel 1.1 Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving (Aanwijzingsregeling), waarin het toezicht specifiek neergelegd wordt bij de ambtenaren van de Inspectie SZW. De Inspectie SZW is sinds 1 januari 2012 een samenvoeging van de organisaties en activiteiten van de voormalige Arbeidsinspectie, de Inspectie Werk en Inkomen. Naast het toezicht op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en de daarop gebaseerde regelgeving, ziet de minister ook toe op de rechtmatige en doeltreffende uitoefening van het bepaalde bij en krachtens deze wet door de certificerend instellingen (artikel 25 Arbowet). De minister is aldus uiteindelijk verantwoordelijk voor het toezicht op zowel de asbestsaneerders en -inventariseerders als op de CKI’s.
bijlagen
11
Op grond van artikel 1.5d controleert de minister van SZW periodiek of de certificerende instelling nog voldoet aan de criteria voor aanwijzing als CKI en of zij haar wettelijke taken naar behoren nakomt en de taken waarvoor zij is aangewezen naar behoren uitvoert. De minister laat daartoe de Raad voor Accreditatie beoordelingen ter zake doen. Daarvoor verstrekt de certificerende instelling aan de RvA desgevraagd kosteloos alle informatie die de RvA daarvoor nodig heeft (artikel 1.5e lid 2 Arbobesluit). Jaarlijks voor 1 maart dient elke certificerende instelling een verslag op te stellen van de door haar in verband met haar taak verricht werkzaamheden, de rechtmatigheid en de doeltreffendheid van haar werkzaamheden en werkwijze in het afgelopen kalenderjaar (artikel 1.5e Arbobesluit). Artikel 5.1 Arbeidsregeling behandelt de onderwerpen die ten minste in deze schriftelijke verantwoording moeten worden behandeld. De CKI verstrekt deze informatie aan het Team Certificatie (AI/TC), dat onderdeel uitmaakt van de Inspectie SZW (artikel 5.1 sub e Arbeidsregeling). De belangrijkste taken van AI/TC zijn risicogericht onderzoek en steekproefsgewijs toezicht. Dit steekproefsgewijze toezicht is een aanvulling op risicogericht onderzoek en kan dienen als input voor een risicoanalyse. Het toezicht van AI/TC is specifiek gericht op bepaalde werkvelden, risico’s of certificerende instellingen.2 De Raad van Accreditatie (RvA) doet schaduwonderzoek op dossiers van certificaathouders, controleert de CKI en woont beoordelingen op de kantoorvestiging en projectlocatie bij (artikel 5 Arbeidsregeling). De RvA is instantie die de periodieke controles uitvoert. In de regel zal niet gecontroleerd worden of de certificaathouder voldoet aan de certificatie-eisen. Die verantwoordelijkheid ligt bij de certificerende instelling. Mocht er echter een ongeval gebeuren, dan kan de Inspectie SZW besluiten om ook de lift of de hijskraan te onderzoeken en na te gaan of het certificaat terecht was verstrekt3. De in de Aanwijzingsregeling genoemde toezichthoudende ambtenaren hebben verplichtingen en bevoegdheden die volgen uit hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb) dat ziet op toezicht en handhaving. Daarnaast volgen uit de Arbowet nadere verplichtingen en bevoegdheden. Met betrekking tot onderhavige problematiek zijn in elk geval van belang:
2
De toezichthouder dient een identiteitsbewijs bij zich te dragen dat is uitgegeven door het bestuursorgaan onder verantwoordelijkheid waarvan hij werkzaam is. Deze dient bij op verzoek te tonen (artikel 5:12 Awb). Overigens is de toezichthouder ook bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden (artikel 5:17 Awb). Voor de toezichthouders van de Inspectie SZW geldt meer specifiek dat zij ten dienste van een onderzoek naar een overtreding bevoegd ieder staande te houden en te vorderen dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum en geboortejaar en adres opgeeft (artikel 24 lid 8 Arbowet).
Deze informatie is afkomstig van de website van het Ministerie van SZW,
http://certificatie.arboportaal.nl/onderwerpen/actoren-in-het-stelsel/inspectie-szw.html. 3
Idem.
bijlagen
12
De toezichthouder is bevoegd om alle locaties te betreden, eventueel vergezeld door personen die hij hiertoe heeft aangewezen. In beginsel geldt voor het betreden van een woning dat de bewoner hier toestemming voor dient te verlenen (artikel 5:15 Awb). Voor de toezichthouders van de Inspectie SZW geldt echter geen toestemmingsvereiste voor het binnen treden van een woning (artikel 25 lid 3 Arbowet).
De toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen. Bijvoorbeeld door het stellen van vragen over de wijze waarop asbestsanering heeft plaatsgevonden dan wel plaatsvindt (artikel 5:16 Awb).
De toezichthouder is bevoegd om inzage te vorderen in zakelijke gegevens. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het inventarisatierapport. Hij mag hierbij ook kopieën maken (artikel 5:17 Awb).
De toezichthouder is bevoegd zaken te onderzoeken, bijvoorbeeld door het (laten) nemen van monsters. Op zijn verzoek wordt de belanghebbende van de onderzoeksresultaten in kennis gesteld (artikel 5:18 Awb). Daartoe stelt de toezichthouder een rapport op, dat hij aan de werkgever, ondernemingsraad of personeelsvereniging zendt (artikel 24 lid 5 Arbowet).
De toezichthouder is bevoegd aan een werkgever een eis te stellen betreffende de wijze waarop een of meer bepalingen gesteld bij of krachtens de Arbowet moeten worden nageleefd (artikel 27 Arbowet).
De toezichthouder is bevoegd mondeling of bij gedagtekend schrijven te bevelen dat personen niet mogen blijven in door hem aangewezen plaatsen of dat door hem aangewezen werkzaamheden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen, indien naar zijn redelijk oordeel dat verblijf of die werkzaamheden ernstig gevaar opleveren voor personen (artikel 28 Arbowet). De toezichthouder is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang zoals bedoeld in artikel 5:20 Awb, voor zover het de verplichting betreft tot het verlenen van medewerking aan de toezichthouder (artikel 28a Arbowet). Hiermee kan de toezichthouder op kosten van de overtreder datgene ongedaan maken of beëindigen, dat in strijd is met de voorschriften.
1.8.2 Certificerende instellingen Zoals genoemd, hebben de certificerende instellingen ook een toezichthoudende taak. Conform artikel 1.5i Arbobesluit houden zij periodiek toezicht op de certificaathouders. In de certificatieschema’s is ook een en ander bepaald over het te houden toezicht. Hieronder worden de belangrijkste bepalingen met betrekking tot het toezicht uit de meest relevante certificatieschema’s kort benoemd. Procescertificaat SC-540 asbestinventarisering. De CKI is verplicht de certificaathouder blijvend te toetsen aan de eisen van het certificatieschema (artikel 5). Daartoe voert het CKI periodieke beoordelingen bij de certificaathouder uit. Er vindt ten minste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats (artikel 5.2.1). Daarnaast vindt periodieke beoordeling op projectlocaties plaats (artikel 5.2.2).
bijlagen
13
Persoonscertificaat SC-560 asbestinventariseerder. Er vindt geen direct toezicht plaats op de certificaathouder (artikel 6.1). Wel kunnen tijdens projectaudits van een CKI-proces constateringen gedaan worden waaruit moet worden geconcludeerd dat de gecertificeerde DAV niet competent is (artikel 6.3). Procescertificaat SC-530 asbestverwijdering. De CKI voert periodieke beoordelingen uit (artikel 5.2). Er vindt ten minste één beoordeling op de vestiging per jaar plaats (artikel 5.2.1). Daarnaast vindt periodieke beoordeling op projectlocaties plaats (artikel 5.2.2). Persoonscertificaat SC-520 asbestverwijderaar. Er vindt geen direct toezicht plaats op de certificaathouder (artikel 6.1). Wel kunnen tijdens projectaudits van een CKI-proces constateringen gedaan worden waaruit moet worden geconcludeerd dat de gecertificeerde DAV niet competent is (artikel 6.3). 1.8.3 College B&W Artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat hoofdstuk 5 Wabo van toepassing is met betrekking tot de handhaving van de Woningwet of hierop gebaseerde regelgeving. Het Bouwbesluit van 2012 en de gemeentelijke bouwverordening zijn gebaseerd op de Woningwet en vallen derhalve onder de werking van hoofdstuk 5 Wabo. Voor de Woningwet en andere wet- en regelgeving waarop hoofdstuk 5 van de Wabo van toepassing is, heeft het bevoegd gezag (college van B&W) op grond van artikel 5.1. Wabo tot taak om zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de voorschriften die uit deze wet- en regelgeving volgen. Het college van B&W is het bevoegd gezag voor de handhaving van voorschriften uit het Asbestverwijderingsbesluit 2005, de gemeentelijke bouwvergunning (gebaseerd op het bouwbesluit) en voorwaarden die verbonden zijn aan een door het college afgegeven bouwvergunning op basis van artikel 56 Woningwet. Hiertoe wijst het college toezichthouders in de zin van artikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan. Deze toezichthouders hebben verplichtingen en bevoegdheden die volgen uit hoofdstuk 5 van de Awb en die eerder zijn opgesomd voor de inspectie V&W. Ook voor de toezichthouders van gemeenten geldt het toestemmingsvereiste met betrekking tot het binnentreden van een woning niet (art. 5.13 Wabo). Op de locatie waar asbest wordt verwijderd is in principe geen rol weggelegd voor de gemeentelijk toezichthouder. Op dat moment is de Arbeidsomstandighedenwet- en regelgeving van toepassing. Het toezicht hierop berust niet bij de gemeente, maar bij een toezichthouder asbestverwijdering.
bijlagen
14
1.8.4 Handhaving Wanneer een toezichthouder overtredingen constateert dient hij op basis van voornoemde bevoegdheden informatie te verzamelen. Op basis van deze informatie kan ervoor gekozen worden om handhavingsinstrumenten in te zetten. Een van de wijzigingen die per 1 januari 2012 is ingegaan, is het beperken van via omwegen alsnog verkrijgen van een aanwijzing als certificerende instelling. Na een weigering of intrekking van een aanwijzing(saanvraag) als certificerende instelling kan pas na twaalf maanden opnieuw een aanwijzing aangevraagd worden (artikel 1.5c lid 1 Arbobesluit). Een soortgelijke regeling geldt ook voor certificaathouders. Na een weigering of intrekking van een certificaat(aanvraag) kan niet naar een andere certificerende instelling gestapt worden om daar alsnog te proberen een certificaat te bemachtigen. Pas na twaalf maanden na de weigering of intrekking kan opnieuw een certificaat aangevraagd worden (artikel 1.5g lid 1 Arbobesluit). Het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of juist na te laten in strijd met de Arbowet of daarop gebaseerde regelgeving, terwijl daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is (artikel 32 Arbowet). Wanneer een werkgever zich hier niet aan houdt, pleegt hij een misdrijf in de zin van artikel 2, derde lid, Wet op de economische delicten. Ter zake het niet-naleven van diverse voorschriften en verboden kan een bestuurlijke boete worden opgelegd (artikel 33 Arbowet).4 Een boete van de eerste categorie kan worden opgelegd voor het overtreden van:
artikel 3: arbobeleid
artikel 4, eerste lid: aanpassing arbeidsplaats werknemer met structurele functionele beperking
artikel 5: inventarisatie en evaluatie van risico’s
artikel 8: voorlichting en onderricht
artikel 9, eerste en tweede lid: melding en registratie van arbeidsongevallen en beroepsziekten
artikel 11: algemene verplichtingen van de werknemers
artikel 13, eerste tot en met vierde lid, negende en tiende lid: bijstand deskundige werknemers op het gebied van preventie en veiligheid
artikel 14, eerste, tweede en zevende lid: maatwerkregeling aanvullende deskundige bijstand bij specifieke taken op het gebied van preventie en veiligheid
artikel 14a, tweede, derde en vierde lid: vangnetregeling aanvullende deskundige bijstand op het gebied van preventie en veiligheid
4
Nader uitgewerkt in beleidsregel 33 van de Arbowet.
bijlagen
15
artikel 15, eerste en derde lid: deskundige bijstand op het gebied van bedrijfshulpverlening
artikel 18: arbeidsgezondheidskundig onderzoek
artikel 19: samenwerking verschillende werkgevers.
Een boete van de eerste of tweede categorie kan worden opgelegd voor het overtreden van:
artikel 16, tiende lid: naleving specifieke regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden, waaronder artikel 20 Arbowet inzake certificering.
Een overtreding wordt aangemerkt als een strafbaar feit, wanneer tweemaal binnen een bepaalde periode voorafgaande aan de dag van het constateren van de overtreding en onherroepelijk geworden bestuurlijke boete is opgelegd voor eenzelfde overtreding (artikel 33 lid 3 Arbowet). Die periode beslaat 48 maanden, met respectievelijk tussenliggende perioden van ten hoogste 24 maanden. Voor strafbare feiten kan geen bestuurlijke boete worden opgelegd (artikel 33 lid 4 Arbowet).
bijlagen
16
bijlagen
17
2. Samenwerking tussen woningcorporaties en gemeenten/ hulpdiensten
2.1 Inleiding Gemeente en woningcorporaties hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het wonen in de gemeente c.q. het werkgebied van de corporatie. Zeker daar waar het gaat om beheer en nieuwbouw van sociale huurwoningen. Gemeenten en corporaties werken hierbij samen in de vorm van een woonvisie (door de gemeente opgesteld) en daaruit voortvloeiende prestatieafspraken (gezamenlijk opgesteld). Dit proces zetten wij kort uiteen. 2.2 Woonvisie en prestatieafspraken Bij de behandeling van de Herzieningswet is benadrukt dat de gemeente haar woonbeleid helder vastlegt en daarin aangeeft wat ze van de woningcorporatie(s) verwacht 5. Ook is belangrijk dat de gemeente afrekenbare prestatieafspraken afsluit met de corporatie en jaarlijks met haar hierover spreekt. In de Herzieningswet kunnen eventuele geschillen tussen gemeente en corporatie over de bijdrage aan het gemeentelijk woonbeleid op verzoek van de gemeente of corporatie door de minister worden beslecht. Deze lokale/regionale woonvisie wordt idealiter door gemeente, woningcorporatie(s) en andere belanghouders al vanaf de tekentafel samen gemaakt. Vanzelfsprekend draagt de gemeente de eindverantwoordelijkheid. 2.3 Uitvoering De gemeente stelt, eenmaal in de vier jaar, de woonvisie vast. Hierin formuleert de gemeente het beleid op het gebied van wonen en stelt zij vast wat zij de komende jaar wil bereiken. Het opstellen van de woonvisie is een wettelijke taak. De gemeente geeft hierin de kaders weer van het woonbeleid. In de herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting (die momenteel bij de Eerste Kamer voorligt6) is het als volgt verwoord: De toegelaten instelling verzoekt jaarlijks […] om een overleg met de betrokken colleges van burgemeester en wethouders en de in het belang van de huurders van haar woongelegenheden werkzame huurdersorganisaties en bewonerscommissies als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f respectievelijk g, van de Wet op het overleg huurders verhuurder, met het oog op te maken afspraken over de uitvoering van het in de betrokken gemeenten geldende volkshuisvestingsbeleid in ten minste het kalenderjaar dat direct volgt op de in het eerste lid bedoelde datum. Het ligt in de rede dat de gemeente de Woonvisie niet solitair opstelt, maar dat zij belanghouders zoals bewoners, corporaties en andere partijen, consulteert. En dat zij de belanghouders laat zien wat zij heeft gedaan met hun input.
5
Woningcorporaties, partners in Wonen, Aedes, 2012.
6
Eerste Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 769, A.
bijlagen
18
De uitvoering van het beleid kan vervolgens uitsluitend plaatsvinden door samenwerking met de corporaties. Zij bezitten immers, in de regel, een groot deel van de woningen in gemeenten. Daarnaast beschikken corporaties vaak over een nog groter aandeel van de woningen in de wijken die beleidsmatig gezien bijzondere aandacht genieten (denk bijvoorbeeld aan ‘krachtwijken’). De uitvoering krijgt vorm door middel van prestatieafspraken die worden afgesloten tussen de gemeente en de (in de gemeente) werkzame corporaties. Die afspraken hoeven niet uitsluitend over wonen te gaan. De VNG geeft hierover bijvoorbeeld aan dat afspraken ook kunnen gaan over:
sociaal beleid (bijvoorbeeld sociale cohesie, opvang dak- en thuislozen)
beleid ten aanzien van wonen, welzijn en zorg (bijvoorbeeld afspraken over mogelijkheden tot zorgverlening in corporatiewoningen, over de ontwikkeling van maatschappelijk vastgoed, zoals ontmoetingsruimten, scholen en bibliotheken)
werkgelegenheidsbeleid (bijvoorbeeld inzet leerlingbouwplaatsen, inschakeling werkzoekende bouwvakkers).
De uitvoering van de woonvisie en prestatieafspraken vindt vervolgens plaats in concrete projecten. Gemeenten en corporaties kunnen op projectniveau aanvullende afspraken maken. 2.4 Prestatieafspraken in de gemeente Utrecht Eind 2011 zijn de nieuwe prestatieafspraken voor de periode 2011-2015, getiteld Bouwen aan de Stad, ondertekend door de gemeente Utrecht, Mitros en de andere corporaties binnen de Stichting Woningcorporaties Utrecht (STUW). Corporaties en gemeente maken hiermee duidelijk hoe zij fors willen blijven investeren in de stad ondanks de economische tegenwind. Bouwen aan de Stad bevat beleidsmatige afspraken op het gebied van bijvoorbeeld duurzaamheid en doorstroming en daaraan gekoppeld zowel fysieke als sociale investeringen door woningcorporaties. Het programma Krachtwijken wordt in de jaren 2012-2013 voortgezet. De afspraken op hoofdlijnen: Ondanks de economische crisis nemen de Utrechtse woningcorporaties zich voor om fors te investeren in de stad. In de periode 2011 tot en met 2015 willen zij 6.000 nieuwe woningen bouwen en 7.000 renovaties uitvoeren. Dat is inclusief 2.000 nieuwe woningen in Leidsche Rijn en woningen voor studenten, senioren en mensen met een beperking. Dat is althans het streven. Het verloop van de crisis maar ook toekomstige regelgeving (bijvoorbeeld de geplande heffing die corporaties moeten gaan bijdragen aan de huurtoeslag vanaf 2014) kan tot andere uitkomsten leiden. De productieprogramma's per corporatie worden ieder jaar geactualiseerd aan de hand van economische omstandigheden en de situatie in de buurten. De uitvoering van de prestatieafspraken wordt vervolgens periodiek gemonitord. De laatste monitor dateert van december 2011 en is uitgevoerd door onderzoeksbureau RIGO. De samenwerking komt daarnaast aan de orde in de visitatie van Mitros (elke corporatie die de Aedescode onderschrijft, is verplicht zich één keer in de vier jaar te laten visiteren). Met het oog op het onderwerp van dit onderzoek is het relevant te wijzen op een bijlage van de prestatieafspraken. Dit gaat om de bijlage Algemeen Sociaal Plan. Dit plan geeft inzicht in de
bijlagen
19
rechten en plichten van alle betrokken nadat het besluit tot sloop of renovatie van een woning is gevallen. De huurder kan dit plan zien als een contract met de verhuurder. De huurder kan dit contract ondertekenen, maar is hier niet toe verplicht. 2.5 Relatie Mitros en crisisbeheersing In het beleidsplan van de Veiligheidsregio Utrecht is een bijlage 7 opgenomen waarin de netwerkpartners van de Veiligheidsregio en hun ambities met betrekking tot risico- en crisisbeheersing staan opgesomd. In deze lijst wordt onderscheid gemaakt tussen kernpartners, zijnde gemeenten, politie, ziekenhuizen e.d. en de meldkamer en andere netwerkpartners, zoals cultureel erfgoed, vervoersbedrijven, milieudiensten, waterschappen, water- en energiebedrijven, enz. Op deze lijst staan geen woningcorporaties en dus ook Mitros niet. Woningcorporaties worden daarmee niet betrokken bij thema’s, zoals:
het voorkomen en beperken van risico's, met bijbehorende (nieuwe) samenwerkingsrelaties onder meer met betrekking tot externe veiligheid
verdere professionalisering van de incidentbestrijding en de regionale crisisbeheersingsorganisatie
risico- en crisiscommunicatie, zelfredzaamheid en burgerparticipatie
kennisuitwisseling en innovatie op het domein van de publieke veiligheid.
7
Bijlage bij het beleidsplan VR 2012-2015.
bijlagen
20
bijlagen
21
3. Theoretisch kader GRIP
GRIP: opschaling bij crisis Hulpverleningsdiensten moeten in geval van een crisis snel kunnen omschakelen van de dagelijkse werkzaamheden naar een organisatie die de crisis kan beheersen. Om deze reden is een landelijk uniforme opschalingsstructuur ontwikkeld: GRIP (Gecoördineerde Regionale Incidentenbestrijdings Procedure). De GRIP-procedure geldt voor alle veiligheidsregio’s en disciplines daarbinnen (brandweer, GHOR, politie en gemeenten). GRIP-opschaling in Utrecht Zodra zich een ernstig incident of crisis voordoet, of dreigt te gebeuren, wordt de crisisorganisatie opgeschaald volgens de GRIP-procedure. Hiermee ontstaat één gemeenschappelijke crisisorganisatie, waar de vier disciplines onder vallen en die eenhoofdig wordt aangestuurd. Vanuit deze opgeschaalde crisisorganisatie wordt het incident beheerst. Voor deze organisatie zijn landelijk regels en procedures opgesteld, wat het effectief optreden bevordert. Op regionale schaal kan hiervan worden afgeweken, hetgeen in de Veiligheidsregio op onderdelen het geval is. Door opschaling wordt de schaal van de crisisorganisatie en rampenbestrijding aangepast aan de behoefte aan coördinatie met betrekking tot het incident. Besluitvorming tot opschaling van de GRIP geschiedt door één van de dienstdoende leidinggevende(n) van de vier disciplines die de noodzaak voelt van gecoördineerd optreden. In de GRIP-procedure wordt onderscheid gemaakt in verschillende opschalingsstadia, ook wel GRIP-niveaus genoemd. Bij elk niveau wordt de crisisorganisatie verder opgebouwd, verandert de geografische schaal en krijgen organisatieonderdelen en functionarissen specifieke taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden toegewezen. Opschaling en alarmering van functionarissen vindt plaats via de meldkamer. Er zijn vijf stadia te onderkennen:
GRIP 0: Na melding van een incident rukken in eerste instantie de parate diensten uit. Er is in deze fase geen sprake van behoefte aan coördinatie en dus een GRIP-alarm. Dit incident blijft binnen de gemeentegrens waarbij uitstralingseffecten beperkt zijn. De operationele diensten beginnen op een routinematige wijze volgens eigen regels en procedures met de bestrijding van het incident. Mogelijkerwijs kan een GRIP 0-incident vragen om een gecoördineerde aanpak van de deelnemende operationele diensten, te weten de politie, de brandweer en de ambulancedienst. In deze situatie is sprake van collegiaal overleg en samenwerking, ook wel ‘motorkapoverleg’ genoemd. Dit overleg heeft geen vaste samenstelling en bestaat in elk geval uit functionarissen die leiding geven aan de operationele eenheden van de politie, de brandweer en de ambulancedienst.
bijlagen
22
GRIP 1: Als blijkt dat door de aard van het incident de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden met betrekking tot de bestrijding veranderen en de situatie vraagt om een multidisciplinair gecoördineerde aanpak, wordt het Commando Plaats Incident (CoPI) opgestart. Het CoPI verzorgt de coördinatie en geeft leiding aan de uitvoerende activiteiten. De oorzaken voor deze verandering kunnen zijn: de vraag om gestructureerde coördinatie (coördinatiebehoefte bij één of meerdere partijen), de behoefte aan meer materieel en de complexiteit van het incident. In deze fase blijft het incident binnen de gemeentegrens. De nadruk ligt hierbij op de aansturing en uitvoering van operationele processen ter plaatse. Het CoPI wordt gevormd door functionarissen die leiding geven aan de operationele eenheden van de politie, de brandweer en de GHOR. De functie van leider CoPI (de eenhoofdige operationele leiding) wordt in principe vervuld door de HOvD van de brandweer, tenzij de aard van het incident reden geeft om tijdens de bestrijding hiervan af te wijken.
GRIP 2: Als blijkt dat het incident niet efficiënt genoeg bestreden kan worden, kan worden opgeschaald naar GRIP 2. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer er sprake is van een effectgebied, hoge complexiteit of hoge opschaling van één of meer operationele diensten. Het incident blijft wel binnen de gemeentegrens. Bij GRIP 2 wordt een Regionaal Operationeel Team (ROT) actief. De leiding over de uitvoering van de rampenbestrijding ligt bij de Operationeel Leider (OL). Bij GRIP 2 wordt in de veiligheidsregio Utrecht een kern-GBT (Gemeentelijk Beleidsteam) gevormd. Wanneer er meerdere gemeentelijke processen zijn geactiveerd wordt het Gemeentelijk Management Team (GMT) actief, behalve in de gemeente Utrecht waar de aansturing vanuit de afdeling OOV plaatsvindt.
GRIP 3: Als een incident verdere bestuurlijke besluitvorming vereist, wordt opgeschaald naar GRIP 3. In dit geval is er op basis van de Wet rampen en zware ongevallen sprake van een ramp of een zeer ernstige situatie waarin bestuurlijke besluitvorming nodig is. Vanaf GRIP 3 voert de burgemeester het opperbevel. Het incident blijft in deze fase beperkt tot de gemeentegrens en het Gemeentelijk Beleidsteam (GBT) en het Regionaal Operationeel Team (ROT) zijn volledig bemand. Op het incidentterrein is het Commando Plaats Incident (CoPI) actief. Het CoPI en het ROT hebben dezelfde samenstelling als in GRIP 2.
GRIP 4: Overschrijdt het incident door zijn omvang of impact de gemeentegrens, dan wordt opgeschaald naar GRIP 4 en wordt een Regionaal Beleidsteam (RBT) ingesteld. Ook deze opschaling vindt op bestuurlijk niveau plaats, om de afstemming tussen de verschillende teams te regelen. De samenstelling van het CoPI en het ROT zijn hetzelfde als in GRIP 3. Het GBT verandert in het RBT, waarin de betrokken burgemeesters zitting hebben. De leiding van het RBT ligt in handen van de voorzitter van de veiligheidsregio.
bijlagen
23
Schematisch ziet de opschaling er als volgt uit: Regionaal Beleidsteam (RBT)
GRIP 4
Gemeentelijk Beleidsteam (GBT)
GRIP 3
Kern-Gemeentelijk Beleidsteam (kern-GBT) GRIP 2 Regionaal Operationeel Team (ROT)
Commando Plaats Incident (CoPI)
GRIP 1
N.B.: het kern-GBT komt te vervallen bij opschaling naar GRIP 3. Crisisteams In de crisisorganisatie worden, zoals bovenstaande schema laat zien, verschillende crisisteams samengesteld. Deze teams opereren elk op een eigen niveau, met eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden: Crisisteam
Niveau
Taak
Samenstelling
CoPI
Operationeel
Uitvoering op het rampterrein (ter plaatse)
Leider CoPI (uit een van de kolommen), Officieren van Dienst (Brandweer, Politie, GHOR), voorlichter
ROT
Tactisch
Beleidsvorming en aansturing (coördinatie)
Operationeel Leider (uit een van de kolommen), Algemeen Commandant Brandweerzorg, Algemeen Commandant Politiezorg, Algemeen Commandant Gezondheidszorg, Algemeen Commandant Bevolkingszorg, Algemeen Commandant Informatie, Communicatieadviseur, verslaglegger, plotter
GBT
Strategisch
Leiding en besluitvorming
Burgemeester, Regionaal Commandant Brandweer, Districtschef Politie, Regionaal Geneeskundig Functionaris, Gemeentesecretaris, Adviseur Crisisbeheersing (gemeente), voorlichter
bijlagen
24
Crisisteam
Niveau
Taak
Samenstelling
RBT
Strategisch
Leiding en besluitvorming
Coördinerend burgemeester veiligheidsregio, burgemeesters betrokken gemeenten, Officier van Justitie, Regionaal Commandant Brandweer, Regionaal Geneeskundig Functionaris, Korpschef Politie, lid beleidsteam Gemeente, communicatieadviseur, verslaglegger
Gemeentelijke rol in crisisorganisatie Zodra opgeschaald, wordt naar GRIP 2, krijgt de gemeente een belangrijke rol in de crisisbeheersing. Naast de verschillende hulpverleningsdiensten zoals politie, brandweer en de GHOR, zijn gemeenten vaak vanaf het begin van een crisis uitvoerend betrokken. Gemeenten hebben als onderdeel van het openbaar bestuur een algemene zorgplicht voor hun bevolking, in het bijzonder tijdens rampen en crisis. Deze taak is verankerd in artikel 2 van de Wet veiligheidsregio’s. Dat artikel stelt dat het college van Burgemeester en Wethouders belast is met de organisatie van rampenbestrijding en crisisbeheersing. Echter, deze primaire taak is overgedragen aan de veiligheidsregio (als verlengd lokaal bestuur), waarbinnen de taken worden uitgevoerd door de hulpdiensten. Wel blijft het college van B & W volgens de wet verplicht om een ‘team Bevolkingszorg’ aan te wijzen dat is belast met een aantal concrete taken op het gebied van bevolkingszorg:
Het geven van voorlichting aan de bevolking.
Het voorzien in opvang en verzorging van de bevolking.
Het verzorgen van nazorg voor de bevolking.
Het registreren van slachtoffers.
Het registreren van schadegevallen.
Deze taken worden ook wel ‘gemeentelijke processen’ genoemd. Medewerkers van de gemeente vervullen deze taken vanuit zogenaamde actiecentra (bijvoorbeeld het actiecentrum opvang en verzorging). In feite is dit ten tijde van een crisis het ‘operationele niveau’ binnen de gemeente. De gemeente is verplicht om zich voor te bereiden op haar taak tijdens een crisis, door het opstellen van crisisbeheersingsplannen en het opleiden, trainen en oefenen van medewerkers die een rol zullen vervullen binnen de crisisorganisatie (actiecentra en GBT) In de meeste gemeenten worden deze gemeentelijke processen aangestuurd vanuit een coördinatieteam (zoals een Gemeentelijk Managementteam in de veiligheidsregio Utrecht). Dit team is hiërarchisch onder het Regionaal Operationeel Team gepositioneerd, en wordt van daaruit aangestuurd door de ‘Commandant Bevolkingszorg’. De gemeente Utrecht heeft er, in tegenstelling tot de veiligheidsregio Utrecht, echter voor gekozen geen GMT te hanteren. Dit betekent dat gemeentelijke processen direct door de Commandant Bevolkingszorg in het ROT worden aangestuurd. Deze functie wordt vanuit de afdeling OOV ingevuld.
bijlagen
25
4. Overzicht gesprekspartners
Tijdens het onderzoek zijn verschillende gesprekken gevoerd. De commissie heeft een onderscheid gemaakt tussen twee verschillende soorten interviews: verkennende interviews en verdiepende interviews. Van de verkennende interviews zijn geen verslagen voorgelegd aan de gesprekspartners, van de verdiepende interviews wel. De commissie heeft bepaald welke interviews verkennend zijn en welke in het kader van verdieping van de feiten zijn gehouden. Het asbestsaneringsbedrijf Oskam B.V. heeft op advies van de advocaat afgezien van deelname aan het onderzoek. Hieronder een overzicht van de gevoerde gesprekken (op alfabetische volgorde).
Verkennende gesprekken
bijlagen
Dhr. J. Bakker Dhr. P. Bosman Mw. M. Bredero Dhr. L. Dietz Mw. E. van Dijk Dhr. L. Diks Dhr. M. Fussel Dhr. P. Goos Mw. A. Hendriks Mw. M. Hoezen Dhr. G. Isabella Mw. R. Keuken Mw. S. Klatter Mw. A. Koolenbrander Dhr. W. Kramer Dhr. G.W. Krever Dhr. H. Kruisselbrink Dhr. J. Lemereis Dhr. R. Lettinga Mw. E. Louwerse Dhr. G. Van der Molen Dhr. K. Molders Dhr. J. van Neerven Dhr. J. van Renswoude Dhr. B. Rozema Dhr. J. Sonneveld Mw. M. van der Voort
Gemeente Utrecht Gemeente Utrecht Gemeente Utrecht Dietz Communicatie Gemeente Utrecht GG&GD RTV Utrecht GG&GD Gemeente Amersfoort Mitros Gemeente Utrecht GGD Gemeente Utrecht Gemeente Utrecht RTV Utrecht GHOR GHOR Politie Brandweer Brandweer Politie Gemeente Utrecht Brandweer Politie GGD Veiligheidsregio Utrecht Marion van der Voort Communicatieadvies
26
Dhr. M. Westerhof Dhr. A. Wolfsen
Bewonerscomité Stanleylaan Bewonerscomité Marco Pololaan Bewonerscomité Eigenaren Koopwoningen
Brandweer Gemeente Utrecht
Verdiepende gesprekken
bijlagen
Dhr. M. Baars Dhr. J. Kosters Dhr. A. Peek Dhr. H. Ramjiawan Dhr. U. Waltman
Search Sanitas Gemeente Utrecht Gemeente Utrecht Search
27
5. Documentatie Overzicht rapportages en documenten asbest Vergunningaanvraag voor de renovatie en de asbestsanering, 14 juli 2011 Sloopvergunning (HZ-WABO-11-06451), 22 september 2011 Werkplan voor de asbestsanering van 5 flats. (Oskam; Projectnr.A10-0308), maart 2012 Vrijgaverapporten van 2 flats per woning; Stanleylaan even nrs.; Stanleylaan oneven nrs., mei-juli 2012 Asbestinventarisatierapport Sanitas flatgebouw Stanleylaan oneven NEN2991-12.A12290, 19 juli 2012 Sanitas Rapportage NEN2991-onderzoek. Resultaten monsters woningen blok 1, 20 juli 2012 Brief gemeente aanvaarding sloopmelding (SLM-12-11373), 23 juli 2012 NEN2991-rapport. 12A 12290-06,-07 en -08. Rapportage van Sanitas betreffende de luchtmonsters en kleefmonsters in portieken, balkons, terrein rondom de flats en daken garages, 23 juli 2012 Rapportage van Search aan Veiligheidsregio Utrecht (VRU), 23 juli 2012 Overzicht besmettingsgebied en ontruimingen, 25 juli 2012 Rapportage "Indicatieve visuele inspectie en materiaalonderzoek" van BME, 27 juli 2012 Rapportage Asbestinventarisatie type A door Oesterbaai i.o.v. Mitros, 29 juli 2012 Sanitas Asbestinventarisatierapport. Flatgebouw gevels Stanleylaan oneven. "Type A bouwkundige eenheden. Projectnr. 12.A1.2990.Versie 4, 1 augustus 2012 Rapportage Verkennend bodemonderzoek van Boot, documentnr.P12-0359-019, 1 augustus 2012 Rapportages Blok 1 (Stanleylaan oneven nrs.) van de NEN2991-onderzoeken, 20 juli – eind augustus 2012 Inventarisatierapport Blok 1. Onderzoeksrapport BOOT, organiserend ingenieursbureau. Asbestinventarisatie type A/B Stanleylaan blok 1, 15 augustus 2012 Inventarisatierapport steigers en omgeving Blok 1, 22 augustus 2012 Werkplan sanering steigers e.o. Blok 1, 22 augustus 2012 Rapportages Blok 2 van de NEN2991-onderzoeken, 30 juli – 3 augustus 2012 Inventarisatierapporten Blok 2, 30 juli 2012 Werkplan sanering Blok 2, 1 augustus 2012 Vrijgaveverklaringen Blok 2, 30 en 31 juli 2012 Rapportages Blok 3 van de NEN2991-onderzoeken, 23 juli – eind augustus 2012 Inventarisatierapporten Blok 3, vanaf 10 augustus 2012 Werkplannen sanering Blok 3, vanaf 11 augustus 2012 Vrijgaveverklaringen Blok 3, vanaf 15 augustus 2012 Onderzoeks-/inventarisatierapport steiger Blok 3, 13 augustus 2012 Rapportages laagbouwwoningen van de NEN2991-onderzoeken, 20 juli – eind augustus Rapportages inkaderingen van de spotbesmettingen laagbouwwoningen, 9 en 23 augustus 2012 Rapportages nacontroles sanering spotbesmetting laagbouwwoningen, 9 en 23 augustus 2012 Onderzoeksrapport BOOT, organiserend ingenieursbureau. Asbestinventarisatie type A/B Stanleylaan blok 1, 15 augustus 2012 Samenvatting onderzoek naar de bron (AT Osborne) Stanleylaan blok 1, 15 augustus 2012 Memorandum TNO over bronnenonderzoek, 16 augustus 2012 Samenvatting asbestonderzoeken Stanleylaan blok 1 door Bureau BOOT Startmeldingen asbestverwijdering Stanleylaan en Marco Pololaan Feitenrelazen van gemeente en bewoners Feitenrelaas asbestincident Stanleylaan e.o., beschrijving 18 juli – 3 augustus 2012 Feitenrelaas Publieke Diensten, beschrijving 22 september 2011 – 24 juli 2012 Reconstructie zondag 22 juli
bijlagen
28
Tijdlijn asbestincident Kanaleneiland, beschrijven 18 juli – 3 augustus 2012, 16 augustus 2012 Feitenrelazen opgesteld door bewoners
Verslagen Uitdraai Landelijk Crisis Management Systeem (LCMS) asbestincident Stanleylaan Utrecht Uitdraai Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS) 22 – 25 juli 2012 Uitdraai Geïntegreerd Meldkamer Systeem (GMS) 26 – 29 juli 2012 Besluitenlijst GBT 23 juli 9.00u Besluitenlijst GBT 23 juli 14.00u Besluitenlijst GBT 23 juli 19.00u Besluitenlijst GBT 24 juli 12.00u Besluitenlijst GBT 25 juli 14.00u Besluitenlijst GBT 26 juli 12.00u Besluitenlijst GBT 27 juli 10.00u Besluitenlijst GBT 28 juli 12.00u Besluitenlijst GBT 29 juli 12.00u Besluitenlijst GBT 30 juli 12.00u Besluitenlijst GBT 31 juli 12.00u Verslag GBT 23 juli 9.00u Verslag GBT 23 juli 14.00u Verslag GBT 23 juli 19.00u Verslag GBT 24 juli 12.00u Verslag GBT 25 juli 14.00u Verslag GBT 26 juli 12.00u Verslag GBT 27 juli 10.00u Verslag GBT 28 juli 12.00u Verslag GBT 29 juli 12.00u Verslag GBT 30 juli 12.00u Verslag GBT 31 juli 12.00u Verslag GBT 1 augustus 12.00u Verslag GBT 2 augustus 15.00u Besluitenlijst GBT 1 augustus 12.00u Besluitenlijst GBT 2 augustus 15.00u Logboekformulier Actiecentrum Crisiscommunicatie 26 juli Logboekformulier Actiecentrum Crisiscommunicatie 27 juli Logboekformulier Actiecentrum Crisiscommunicatie 28 juli Logboekformulier Actiecentrum Crisiscommunicatie 29 juli Logboekformulier Actiecentrum Crisiscommunicatie 30 juli Logboekformulier Actiecentrum Crisiscommunicatie 31 juli Logboekformulier Actiecentrum Crisiscommunicatie 1 augustus Logboekformulier Actiecentrum Crisiscommunicatie 2 augustus Verslag crisisteam MMK asbest, 23 juli 9.30u Verslag crisisteam MMK asbest, 23 juli 11.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 23 juli 14.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 24 juli 9.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 24 juli 13.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 25 juli 9.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 25 juli 15.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 26 juli 9.00u
bijlagen
29
Verslag crisisteam MMK asbest, 26 juli 14.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 27 juli 9.30u Verslag crisisteam MMK asbest, 27 juli 15.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 30 juli 8.30u Verslag crisisteam MMK asbest, 30 juli 15.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 31 juli 9.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 31 juli 14.30u Verslag crisisteam MMK asbest, 1 augustus 14.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 2 augustus 13.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 3 augustus 12.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 6 augustus 10.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 9 augustus 10.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 13 augustus 11.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 16 augustus 8.30u Verslag crisisteam MMK asbest, 20 augustus 12.30u Verslag crisisteam MMK asbest, 23 augustus 12.00u Verslag crisisteam MMK asbest, 30 augustus 9.00u VRU First Impression Report AGS, 22 juli 2012 Verslag openbare informatiebijeenkomst voor gemeenteraadsleden dd. 25 juli 2012, 27 juli 2012 Verslag openbare informatiebijeenkomst voor gemeenteraadsleden dd. 2 augustus 2012, 6 augustus 2012 e Verslag 6 vergadering gemeenteraad Utrecht, 22 maart 2012 Verslag Project Asbest Incident Kanaleneiland; deelproject Milieuzorg, Stand van zaken d.d. 31 augustus 2012, 31 augustus 2012 Verslag Project Asbest Incident Kanaleneiland; deelproject Milieuzorg, Stand van zaken d.d. 16 augustus 2012, 16 augustus 2012
Protocollen VRU, GRIP procedure gemeente Utrecht, vastgesteld 26 maart 2008 Asbestprotocol gemeente Utrecht, vastgesteld op 1 september 2009 (wijziging a: 1 oktober 2009; wijziging b: 15 oktober 2010) Protocol asbestbranden Veiligheidsregio Utrecht, versie 15 januari 2008 Piketmap crisiscommunicatie, ‘Managing public confidence’, versie 22 november 2012 Handleiding Intern Rampenconvenant RTV Utrecht Draaiboeken gemeente Werkversie Draaiboek Milieuzorg, maart 2012 Draaiboek 18 Voorlichten en informeren Draaiboek 19 Opvangen en verzorgen Draaiboek 20 Uitvaartverzorging Draaiboek 21 CRIB Draaiboek 22 Primaire levensbehoeften Draaiboek 23 CRAS Draaiboek 24 Milieuzorg Draaiboek 25 Nazorg Adviezen/ rapporten RIVM Advies over gezondheidsonderzoek na het asbestincident Kanaleneiland, Utrecht, 31 juli 2012 RIVM Advies over psychosociale ondersteuning na het asbestincident Kanaleneiland, Utrecht, 31 juli 2012 RIVM brief inz. Definitief advies nazorg asbestincident Kanaleneiland Utrecht, 31 juli 2012
bijlagen
30
Rapportage Ketenhandhaving asbest, Ministerie I&M, 2008 Rapport Gezondheidsraad inz. Asbest: Risico’s van milieu- en beroepsmatige blootstelling, 3 juni 2010 Kamerstuk inz. Ketenaanpak asbest, Ministerie I&M, 23 maart 2012 Quick scan uitvoering asbesttaken door gemeenten, Ministerie I&M, 12 november 2010 Reactie advies Gezondheidsraad, Minister I&M aan Tweede Kamer, 15 februari 2011 RTV Utrecht Rampenconvenant IPO ‘Met beeld en beleid: De rol van de regionale publieke zender bij crises en rampen’, januari 2005 Inspectie Werk en Inkomen, ‘Handhaven door certificeren’, januari 2008 Brief Minister SZW aan voorzitter Tweede Kamer inz. Aanpak asbestverwijdering, 21 maart 2008 Tweede Kamer, ‘Ketenbesef op de werkvloer’ no. 31 394, vergaderjaar 2007/2008 Sociaal-Economische Raad, ‘Grenswaarden voor asbest’, advies 11/09, mei 2011
Berichten aan bewoners Kanaleneiland IAC aan bewoners inz. Speciaal infobulletin over asbestonderzoek naar de bron en besmetting, 16 augustus 2012 Persbericht gemeente en Mitros aan bewoners inz. Asbestvulling verspreider van asbestvezels, 16 augustus 2012 Verslag bewonerscomités bronnenonderzoek, 29 augustus 2012 Overzicht data overleg bewonerscomités asbest Kanaleneiland, 2 oktober 2012 Brief aan bewoners, 22 juli 2012 Bewonersvragen tot 22.30, 22 juli 2012 Brief aan bewoners Stanleylaan oneven, 22 juli 2012 Veel gestelde vragen: Asbest Stanleylaan Kanaleneiland, 23, 26, 27 juli 2012 Brief aan bewoners in Hotel Biltsche Hoek, 24 juli 2012 Brief aan bewoners in Hotel Mitland, 24 juli 2012 Brief aan bewoners in Hotel Mercure, 24 juli 2012 Brief aan bewoners in Hotel Van der Valk, 24 juli 2012 Brief aan bewoners inz. Vergoeding kosten aan bewoners hotels, 26 juli 2012 Brief aan bewoners logeerwoningen, 27 juli 2012 Briefje bij bloemen, 27 juli 2012 Brief aan bewoners koopwoningen inz. Aanbod onderzoek woning, 27 juli 2012 Diverse infobulletins gericht aan bewoners, 27 juli – 11 september 2012 Diverse Wijkberichten, 22 juli – 3 augustus 2012 Brief aan bewoners op vakantie, 28 juli 2012 Brief over afzetting met hekken en bewoners worden dringend geadviseerd het gebied niet te betreden, 28 juli 2012 Briefje bij bloemstukjes bewoners tijdelijke woning, 31 juli 2012 Advertentie in Ons Utrecht ‘Zeer ingrijpende gebeurtenis vraagt om goede oplossing’, 1 augustus 2012 Brief van directeur Mitros Wonen Utrecht aan bewoners inz. Informatie terug naar eigen huis, 2 augustus 2012 Bericht inz. Openingstijden en bereikbaarheid Informatie- en Adviescentrum (IAC) Kanaleneiland, 3 augustus 2012 Brief Mitros aan bewoners inz. Daken van de garage, 6 augustus 2012 Brieven College B&W Utrecht College B&W aan gemeenteraad inz. Crisisbeheersing, 12 juni 2012 College B&W aan bewoners inz. Onkostenvergoeding Mitros, 3 augustus 2012 College B&W aan gemeenteraad inz. Asbestbesmetting Stanleylaan en omgeving, 23 juli 2012 College B&W aan gemeenteraad inz. Voortgangsbericht asbestbesmetting Stanleylaan e.o., 1 augustus 2012
bijlagen
31
College B&W aan gemeenteraad inz. Informatie over het asbestincident Kanaleneiland, 16 augustus 2012 College B&W aan gemeenteraad inz. Beantwoording raadsvragen inzake het asbestincident Kanaleneiland, 16 augustus 2012 College B&W aan Mitros inz. Aanvaarding sloopmelding, 20 juli 2012 College B&W aan bewoners inz. Asbest Stanleylaan, 23 juli 2012 College B&W aan eengezinswoningen en omwonenden inz. Asbest Stanleylaan, 24 juli 2012 College B&W aan bewoners koopwoningen inz. Asbest Stanleylaan, 26 juli 2012 College B&W aan bewoners Marco Pololaan en Afrikalaan inz. Asbest Stanleylaan, 26 juli 2012 College B&W aan bewoners inz. Onkostenvergoeding Mitros, 3 augustus 2012
E-mails Mitros aan gemeente inz. Asbest calamiteit gevels woningen Stanleylaan te Utrecht, 19 juli 2012 Gemeente aan Mitros inz. re: Asbest calamiteit gevels woningen Stanleylaan te Utrecht, 20 juli 2012 Mitros aan GGD en gemeente inz. Asbestcalamiteit Stanleylaan omgeving, 21 juli 2012 Sanitas aan Mitros inz. Stanleylaan, 22 juli 2012 Emailwisseling tussen gemeente en Mitros inz. JJ – Doorgestuurd naar John – Asbest melding aan gemeente, 15-16 augustus 2012 Diverse e-mails van burgers aan de gemeente en het antwoord van de gemeente daarop Politie Utrecht aan Commissie Onderzoek asbestvondst Kanaleneiland inz. Geluidswagens, 23 oktober 2012 Communicatieafdeling gemeente intern inz. Inzet nodig voor de asbestproblematiek Kanaleneiland, 31 juli 2012 (urgentie: hoog) Wet- en regelgeving Aanwijzingsregeling toezichthoudende ambtenaren en ambtenaren met specifieke uitvoeringstaken op grond van SZW wetgeving Algemene wet bestuursrecht Arbeidsomstandighedenwet Arbeidsomstandighedenbesluit Arbeidsregeling Asbestverwijderingsbesluit 2005 Bouwbesluit 2012 Bouwverordening Gemeente Utrecht Persoonscertificaat SC-520 Procescertificaat SC-530 Procescertificaat SC-540 Persoonscertificaat SC-560 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Woningwet Jurisprudentie Hoge Raad 3 november 2010, LJN BM3980 Media Overzicht persbijeenkomsten Kanaleneiland, beschrijving 23 juli – 2 augustus 2012 Persuitnodigingen persmomenten 23 juli – 2 augustus 2012 Persbericht inz. Persmoment Kanaleneiland zaterdag 28 juli vervalt, 28 juli 2012 Persbericht inz. Contactmoment pers asbest Kanaleneiland 29 juli, 29 juli 2012 Persbericht inz. Stand van zaken asbest Kanaleneiland, 29 juli 2012
bijlagen
32
Persbericht inz. Contactmoment pers asbest Kanaleneiland 30 juli, 30 juli 2012 Persbericht inz. Contactmoment pers ontwikkelingen Kanaleneiland 31 juli, 31 juli 2012 Persbericht inz. Contactmoment pers ontwikkelingen Kanaleneiland 1 augustus, 1 augustus 2012 Persbericht inz. Contactmoment pers ontwikkelingen Kanaleneiland 2 augustus, 2 augustus 2012
Analyse traditionele media 22 juli 23.15u Overzicht updates webpagina 'Asbest Stanleylaan', 22 juli – 3 augustus 2012 Overzicht Twitter-berichten gemeente Utrecht, 22 juli – 3 augustus 2012 Analyse online media, 22 juli – 3 augustus 2012 Analyse Twitter, 21.30u 22 juli 2012 Q&A asbest Stanleylaan, 11.53u 23 juli Q&A asbest Stanleylaan, 16.15u 23 juli Vraag en antwoord (gezondheidsrisico's) asbest Stanleylaan en omgeving, 23 juli – 2 augustus 2012 Analyse media, 23 juli 10.30u AD “Wijk ontruimd na vondst van asbest”, 23 juli 2012 Analyse papieren media, 24 juli – 3 augustus 2012 Aandacht media voor asbest Kanaleneiland, juli 2012, 17.00u, 18.00u, 21.14u 24 juli 2012 Q&A Asbest incident (input voor bewoners, pers- en publieksvoorlichting) inz. Verplaatsing inwoners van hotels naar logeerwoningen, 26 juli 22.15 uur, 27 juli 15.00 uur, 27 juli 17.30 uur, 28 juli 13.30 uur Q&A aanvulling nav persmoment 27 juli Situatierapportage Omgevingsbeeld, 27 juli – 2 augustus 2012 Vragen die binnenkomen op het Klantcontactcentrum, 28 juli 2012 8.00-12.00 uur, 15.00 – 22.00 uur Persbericht ‘Persmoment Kanaleneiland zaterdag 28 juli vervalt’, 28 juli 2012 NOS Journaal 20.00u 18 november 2012 Diverse media, 3 augustus – 4 december 2012
Overig Interne evaluatie gemeente Utrecht Projectmatige aanpak Nazorg fase GG&GD asbest Kanaleneiland 2012, Utrecht, 12 september 2012 Rol Toezicht & Handhaving en Arbeidsinspectie bij asbestsanering en nazorg (opgesteld door Publieke Diensten gemeente Utrecht), 14 augustus 2012 Interne mededeling van GG&GD crisisteam asbestincident aan IAC inz. GG&GD-inzet bij nazorg asbestincident Kanaleneiland, 9 augustus 2012 Dagelijks overzicht algemeen (inz. Adressen/ locatie/ registratie bewoners) samenvatting, 9, 14, 19 en 27 augustus 2012 Dagelijks overzicht algemeen (inz. Adressen/ locatie/ registratie bewoners) adressen koop Voorstel communicatie bewonerscomités, 4 september 2012 Activiteiten en vragen IAC t/m 8 augustus, 8 augustus 2012 Vragen SP-fractie voor de commissie S&R van 30 augustus Plan van aanpak Nazorgfase asbestincident Kanaleneiland, 23 augustus 2012 Projectmatige aanpak Nazorg fase GG&GD asbest Kanaleneiland 2012, Utrecht, 5 september 2012 Besluit College B&W inz. Voorstel tot het vragen van formeel advies voor psychosociale hulpverlening aan RIVM, 27 juli 2012 VRU aan GG&GD inz. Informatieverzoek, 13 augustus 2012 Dhr. Tempelman aan bestuur Mitros inz. Asbest Kanaleneiland: overzicht van de stand van zaken op 16 augustus 2012, 16 augustus 2012 Toelichting MItros inz. Hoe verloopt asbestonderzoek en schoonmaken van asbest? http://certificatie.arboportaal.nl/onderwerpen/actoren-in-het-stelsel/inspectie-szw.html.
bijlagen
33
6. Instellingsbesluit
Het college van burgemeester en wethouders besluit: 1
Een onafhankelijke commissie onderzoek te laten doen naar de vondst van asbest rond de Stanleylaan en Marco Pololaan in de Utrechtse wijk Kanaleneiland in juli 2012.
2
De voorzitter en de leden van de onafhankelijke commissie 'Onderzoek Asbestvondst Kanaleneiland' te installeren. De leden zijn: dhr. G. Jansen (voorzitter), mevr. A.Stordiau, dhr. M.Rook, dhr. H. Fernandes Mendes en dhr. P. van Zanten (secretaris).
3
De commissie de opdracht te geven op basis van vragen van de gemeenteraad, de fracties en bewoners de onderzoeksvragen te formuleren op het gebied van de vergunningverlening, het toezicht op nakoming van de vergunningvoorwaarden en de handhaving daarvan, en de respons op de crisis en de rol van de verschillende instanties daarbij, inclusief de (crisis)communicatie en de gevolgen voor de volksgezondheid.
4
De commissie de beschikking te geven over alle gemeentelijke documenten die zij voor het onderzoek van belang vindt en de commissie de bevoegdheid te geven met alle bestuurders en ambtenaren te spreken die naar verwachting van de commissie relevante informatie kunnen geven, voor zover dit binnen de invloedssfeer van het college ligt. Daarnaast is de commissie vrij om ook andere bronnen te raadplegen.
5
De beloning van de leden van de commissie gebeurt op basis van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, dan wel op basis van de tarieven die gelden voor de organisaties waar de leden werkzaam zijn.
6
De gemeenteraad, de leden van de commissie en andere betrokkenen te informeren middels de bijgevoegde brieven.
34
35