ONDERZOEK ASBESTEMISSIE Reinigen van asbesthoudende grond op locatie Provincie Noord Brabant
Datum:
1 juli 2004
Projectnummer:
53.304.004
Opdrachtgever:
Provincie Noord Brabant Mr. A.W.H.F. Minneboo Postbus 90151 5200 MC ’s-Hertogenbosch
Opdrachtnemers:
BME Ingenieurs b.v. Postbus 565 3200 AM Spijkenisse ir. A.J. Kraayeveld
Contactpersoon:
TNO-MEP Postbus 342 7300 AH Apeldoorn drs. P.C. Tromp
INHOUDSOPGAVE
1. INLEIDING 2. DOELSTELLING ONDERZOEK 3. ONDERZOEKSOPZET 4. MEETMETHODEN EN ANALYSES 5. FASE 1 : DESKSTUDIE 6. FASE 2 : VERGELIJKEND ONDERZOEK ZEEFMETHODEN 7. FASE 3 : ONDERZOEK INVLOED VOCHTGEHALTE 8. FASE 4 : ONDERZOEK WORST-CASE ASBESTVEZELEMISSIE EN BRONSTERKTE 9. FASE 5 : EENVOUDIGE VERSPREIDINGSMODELLERING 10. BETROUWBAARHEID EN REPRESENTATIVITEIT 11. CONCLUSIES 12. AANBEVELINGEN Bijlagen: Nr. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Omschrijving Fase 2 : Overzichtstekening met meetpunten Fase 2 : Foto's Fase 2 : Meetrapport luchtmetingen totaal- en fijn stof Fase 2 : Overzicht samenstelling grondstoffen en zeeffracties Fase 3 : Overzichtstekening Fase 3 : Foto's Fase 3 : Meetgegevens vochtgehalten Fase 3 : Meetrapport luchtmetingen totaal- en fijn stof Fase 4 : Overzichtstekening Fase 4 : Foto's Fase 4 : Meetrapport luchtmetingen, asbest-, totaal- en fijn stof Fase 4 : Analysecertificaten luchtmetingen asbest
DEFINITIES EN TERMEN In onderhavig rapport worden een aantal termen en definities gehanteerd. Deze zijn:
Term PM10 Fijn stof
Totaal stof
Asbestgehalte
VR
Nadere omschrijving De stofconcentratie in de lucht, waarbij de deeltjesgrootte niet groter is dan 10 µm. Uitgedrukt in µg/m3. De gemeten waarden betreffen in alle gevallen een tijdgewogen gemiddelde. De betreffende meetduur is afhankelijk van de stofbelasting en varieërde tussen 6 en 180 minuten. De stofconcentratie in de lucht, waarbij het totaal aan stof (onafhankelijk van de deeltjesgrootte, wordt meegewogen, uitgedrukt in µg/m3. De gemeten waarden betreffen in alle gevallen een tijdgewogen gemiddelde. Asbestgehalte in de grond uitgedrukt in mg/kg, waarbij het amfiboolgehalte met een factor 10 wordt meegewogen. Het gehalte wordt bepaald volgens NEN 5707 en o-NEN 5897 Verwaarloosbaar Risico niveau aan asbestvezels in de lucht. VR = 1000 Vezelequivalenten/ m3
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 1
1. INLEIDING Binnen de Provincie Noord-Brabant komt het regelmatig voor dat asbesthoudende grond tijdens een bodemsaneringsproject ter plaatse met een mobiele zeefinstallatie wordt gereinigd. Hierbij moeten maatregelen worden getroffen, die in het kader van de Arbowet noodzakelijk zijn. Er wordt gedacht aan het uitvoeren van enkele luchtmetingen en het vochtig houden van de grond. Het vermoeden bestaat dat deze maatregelen niet met zekerheid resulteren in verwaarloosbare emissie van asbestvezels naar de omgeving. BME Ingenieurs en TNO-MEP hebben van Provincie Noord Brabant opdracht ontvangen voor het uitvoeren van onderzoek naar de emissie van asbest bij het reinigen van asbesthoudende grond op locatie. Het onderzoek is opgezet in vijf fasen : 1. Deskstudie 2. Vergelijkend onderzoek zeefmethoden 3. Onderzoek invloed vochtgehalte 4. Onderzoek worst-case asbestvezelemissie en bronsterkte 5. Eenvoudige verspreidingsmodellering Met de onderzoeksopzet wordt bewerkstelligd dat de belangrijkste emissiefactoren in kaart worden gebracht en gekwantificeerd. Noot : Dit rapport omvat enkel de resultaten die van belang zijn voor het bereiken van de doelstelling. Alle nevenzaken, zoals het veiligheidsplan, weegbonnen, afvoerbewijzen afval en overige zaken worden seperaat gerapporteerd.
Het gehele onderzoek heeft plaatsgevonden in 2003 en begin 2004. Aan het onderzoek hebben onderstaande partijen bijgedragen: Deelnemer BME Ingenieurs
TNO MEP
Theo Pouw
Nienhuis ASP / Berendsen Aksys Weerts & Zn
Milieutec
Taakstelling Projectleiding en organisatie Onderzoeksopzet Rapportage Onderzoeksopzet Metingen Gegevens verwerking Interpretatie gegevens Rapportage Grondstoffen Gebruik locatie Reinigen reststoffen Leveren schudzeef Leveren asbestvrij plaatmateriaal Leveren trommelzeef met afzuiging Metingen ten behoeve veiligheid Grondstoffen Gebruik locatie Afvoer asbesthoudend materiaal Leveren sterren- en trommelzeef
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 2
2. DOELSTELLING ONDERZOEK De doelstelling van onderzoek is het vaststellen van randvoorwaarden voor het reinigen van asbesthoudende grond op locatie, zodat geen normoverschrijdende emissie van asbestvezels (en PM10-stof) naar de omgeving optreedt. Hierbij is het van belang dat er een dekkend beeld ontstaat van de emissiefactoren die van invloed zijn op de bovengenoemde asbestvezelemissie. De onderstaande aspecten komen aan de orde: -
de verschillende mobiele zeefinstallaties, die gebruikelijk worden toegepast in de GWW-praktijk; de verschillende soorten grond (zandig tot kleiig); de verschillende typen verontreinigingen asbest; de verschillende gehalten aan asbest; het vochtgehalte van de grond.
In het onderzoek is uitgegaan van worst-case en/of geconditioneerde omstandigheden, zodat de invloed van omgevingsaspecten zoals weersomstandigheden geen effect hebben op het onderzoeksresultaat. Een belangrijk uitgangspunt is het verschenen SKB-rapport SV-515 “Asbest in de bodem” d.d. mei 2002. Bij het uitwerken van de onderzoeksopzet is zoveel mogelijk uitgegaan van reeds beschikbare gegevens over blootstellingrisico’s van asbest in bodem. In het RIVM/TNO-rapport 711701034/2003 “Beoordeling van de risico’s van bodemverontreiniging met asbest” is reeds een uitgebreide deskstudie uitgevoerd naar de blootstellingsrisico’s.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 3
3. ONDERZOEKSOPZET Op basis van ervaring en onderzoeken uit het verleden, blijken een aantal facetten van belang te zijn. Het onderzoek heeft als doel deze facetten te identificeren en zo mogelijk te kwantificeren. Het onderzoek is dusdanig opgezet dat op basis van een deskstudie de belangrijkste facetten worden geïdentificeerd, waarna de invloed hiervan in de navolgende onderzoeksfasen verder wordt gekwantificeerd. In onderstaand overzicht is de onderzoeksopzet met de tussenliggende doelen weergegeven. Fase 1
Doelstelling Deskstudie historische gegevens
Werkwijze Verzamelen van bestaande onderzoekgegevens voor de detailinvulling van de opzet van het veldonderzoek. Vaststellen welke zeefmethoden worden toegepast. Vaststellen welke soorten grond met welke gehalten aan asbest worden gezeefd. Vaststellen welk vochtgehalte gebruikelijk is.
2
3
4
Resultaat : verzameling randvoorwaarden te gebruiken bij de praktijkproeven Per zeefmethode beoordeling van de mechanische invloed op het Vergelijkend gezeefde materiaal door het vaststellen van de stofemissie praktijkonderzoek zeefmethoden Per zeefmethode beoordeling van de zeefeffectiviteit door het vaststellen van het terugwin-rendement
Resultaat : stofemissie en zeefrendement per zeefmethode Beoordeling van de invloed van vocht door het vaststellen van de Vergelijkend stofemissie bij verschillende vochtgehalten onderzoek vochtgehalte Resultaat : stofemissie bij verschillende vochtgehalten Beoordeling van de bronsterktede asbestvezelemissie in een worstOnderzoek case-situatiezoals vastgesteld in fase 2 en 3, door het vaststellen asbestemissie worst van de stofemissie en de asbestvezelemissie case
Resultaat : bronsterkte en asbestvezelemissie (in een worst-case situatie) Totaal resultaat fase 1 t/m 4 Resultaat : asbestvezelemissie / ton verwerkt materiaal / 1000 (mg/kg) asbest per zeefmethode bij verschillende vochtgehalten 5 Eenvoudige Op grond van de gegevens van fase 2, 3 en 4 modelleren van de modellering asbestvezelconcentraties op toenemende afstand van de zeeflocatie op basis van bestaande nationale verspreidingsmodellen (o.a. toegepast bij modellering "asbestbrand")
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 4
Ten gevolge van de onderzoeksopzet is het mogelijke een dekkende beeld te verkrijgen over vezelemissie bij het zeven op locatie, aangezien: 1)
2)
3) 4)
fase 1 een beeld geeft van de voorkomende zeefmethoden, de typen grond, de voorkomende asbestgehalten en vochtgehalten. Fase 1 geeft een definitie van een proefpartij voor de opvolgende fasen, waarbij een worstcase partij wordt gedefinieerd; fase 2 inzicht geeft welke zeefmethode de hoogste emissie ten gevolge van de mechanische invloed zal geven. De mechanische invloed is een maat voor bewerkingsintensiteit. Hoe hoger de mechanische invloed, hoe sterker de bewerkingsgraad van de zeef en hoe hoger de asbestvezelemissie. De zeef met de hoogste mechanische invloed, zal de hoogste asbestvezelemissie met zich meebrengen. Daarnaast geeft fase 2 een verhouding tussen de emissies van de verschillende zeefmethoden. Indien een zeef de helft stofemissie geeft van de worst-case zeefmethode, zal deze bij het zeven van asbesthoudende grond tevens de helft van de vezelemissie geven. fase 3 inzicht geeft in de relatieve afname van de emissie bij hogere vochtgehalten. fase 4 inzicht geeft in de relatie tussen de stofemissie en de asbestvezelemissie, waarbij het gehalte asbest rechtevenredig van invloed is op deze relatie.
Samengevat is het mogelijk door het beschreven onderzoek een relatie te leggen tussen de asbestvezelemissie en: -
de zeefmethode; het vochtgehalte; het asbestgehalte; de grondsoort.
Bijkomende resultaten zijn: -
de (fijn)stofemissie bij het zeven; het zeefrendement per zeefmethode.
Deze laatste resultaten vormen niet het hoofddoel van het onderzoek, doch zijn tevens een resultaat van het onderzoek. Facetten, die van belang zijn voor het vaststellen van een compleet beeld van het zeefrendement (zoals bijvoorbeeld de deeltjesgrootte) zijn echter niet nader onderzocht.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 5
4. MEETMETHODEN EN ANALYSES Tijdens het onderzoek hebben diversen metingen en analyses plaatsgevonden. De toegepaste meet- en analysemethoden zijn samengevat in onderstaande tabel. Verder is per methode een korte beschrijving gegeven. Toegepaste meetmethoden en analyses Parameter PM10
Norm NEN-EN 12341
Totaal stof
NEN-EN 12341
Asbest in lucht
ISO 14966
Vochtgehalte
NEN 5747
Asbestgelijkend NEN 5707 plaatmateriaal in O-NEN 5897 grond Asbest in bulkmateriaal Luchtsnelheid
NEN 5896 n.v.t.
Korte omschrijving (norm)methoden Luchtkwaliteit - Bepaling van de PM10 fractie van zwevend stof Refentiemethode en veldonderzoek om de referentiegelijkwaardigheid aan te tonen van meetmethoden Luchtkwaliteit - Bepaling van de PM10 fractie van zwevend stof Refentiemethode en veldonderzoek om de referentiegelijkwaardigheid aan te tonen van meetmethoden Ambient air – Determination of numerical concentration of inorganic fibrous particles – Scanning electron microscopy method Bodem – Bepaling van het vochtgehalte en het gehalte aan droge stof van veldvochtige grond Bodem – Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem en partijen grond Monsterneming en analyse van asbest in bouw- en sloopafval en puingranulaat Kwalitatieve analyse van asbest in materialen met polarisatiemicroscopie Anemometer
4.1 Monsterneming Luchtmonsters asbest De asbestmetingen zijn uitgevoerd conform ISO 14966, deze is nader uitgewerkt in werkvoorschrift M&M-045. Voor metingen in de omgeving (fase 2) is bemonsterd door gedurende de gehele zeefproef lucht aan te zuigen over goudgecoate Nuclepore-filters, op een hoogte van 1,5 meter met een debiet van ca. 8 liter per minuut. Voor metingen in de afgezogen luchtstroom (fase 4) is bemonsterd door gedurende een korte periode (5-10 minuten) lucht aan te zuigen over goudgecoate Nucleporefilters. Deze metingen zijn isokinetisch uitgevoerd, dat wil zeggen dat de luchtsnelheid (m/sec) in de aanzuigopening van de filtersonde zodanig is dat deze gelijk aan de stroomsnelheid van de afgezogen lucht. Afhankelijk van de afmetingen van de isokinetische filterkop is een debiet van 9 – 13,5 liter per minuut gehanteerd. De stroomsnelheid van de afgezogen lucht wordt voorafgaand aan de proef ingesteld en wordt gedurende de proef gecontroleerd met een anemometer. De filterkop bevindt zich direct in de afgezogen luchtstroom. Apparatuur:
-
monsterpompen SKC type MCS 10 en JD en monsterpompen Neuberger type N035.1.2 AN.18 filtercassettes Nuclepore, met filters met een poriëngrootte van 0,8 um, die van een goudcoating zijn voorzien.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 6
Luchtmonsters totaal stof en fijn stof De totaal- en fijn stofmetingen zijn gebaseerd op NEN-EN 12341. De massa aan totaal stof en fijn stof zijn bepaald met zogenaamde “off-line” weging van beladen filters. Monstername gebeurt door met behulp van een pomp en een kritische opening (capillair) lucht aan te zuigen over een teflon-filter met een debiet van ca. 16 liter per minuut. Het meetprincipe is vervolgens gebaseerd op een verschil weging van het beladen filter (voor en na monstername). De massa meting van fijn stof wordt gedefinieerd naar deeltjes grootte fracties die worden bemonsterd. In dit geval is PM10 genomen en betreft de monstername van “deeltjes kleiner dan 10 µm, die bemonsterd worden door een instrument met een vangstrendement van 50% bij deeltjes van 10 µm”. Voor PM10 metingen is gebruik gemaakt van een PM10 cycloon die voor het filter wordt geplaatst. De methode is conform EPA-methode 201A. Metingen in fase 2 zijn uitgevoerd op de zeefinstallatie zelf en in de directe omgeving (binnen een straal van 5 meter) van de zeefinstallatie. De omgevingsmetingen zijn uitgevoerd op een hoogte van 1,5 meter. Voor totaal stof en fijn stof -metingen in de afgezogen luchtstroom (fase 4) is op dezelfde wijze bemonsterd als bij de monsterneming van asbest. Gedurende een periode van 20 minuten is lucht aangezogen over een teflonfilter met een debiet van 11,5 – 16 liter per minuut. Deze metingen zijn isokinetisch uitgevoerd. Apparatuur:
-
monsterpompen Neuberger type N035.1.2 AN.18 en Gast type 1 VBF-10-M 104X Teflonfilters met een diameter van 20 en 47 mm en poriëngrootte van 0,45 um CAE PM10 Cyclone package met isokinetic nozzle set
Monsters grond / granulaat Monsterneming van grond / granulaat is uitgevoerd conform NEN5707 en O-NEN 5897. Monsterneming is uitgevoerd door van de uitgangspartijen en, na zeefproeven, van de gescheiden deelpartijen (grove fractie en fijne fractie) 20 grepen te nemen van ca. 3 kg die per partij bij elkaar zijn gevoegd tot een mengmonster van ca. 60 kg. Monsterneming van het uitgangsmateriaal is uitgevoerd tijdens het verplaatsen van de partij naar de zeefinstallaties. Monsterneming van de gescheiden fracties is uitgevoerd vanuit de stortstroom.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 7
4.2 Analyse Luchtmonsters asbest De goudgecoate Nucleporefilters zijn geanalyseerd met behulp van REM/RMA volgens ISO 14966 die nader uitgewerkt is in werkvoorschrift M&M-005. Dit houdt het volgende in: bij een vergroting van 2000x en een versnellingsspanning van 20 kV is het bemonsterde filter systematisch afgezocht naar vezels. Van de aangetroffen vezels is met behulp van röntgenmicroanalyse een elementspectrum opgenomen. Aan de hand van hun kenmerkende morfologie en elementsamenstelling zijn de vezels geïdentificeerd. Vezels tot een minimum diameter van ca. 0,2 µm kunnen op deze wijze worden herkend. Apparatuur:
- Camscan 4 DV scanning electronen microscoop - Noran Voyager systeem voor röntgenmicroanalyse
Luchtmonsters fijn stof en totaal stof De totaal- en fijn stofanalyses zijn gebaseerd op NEN-EN 12341. De massa aan fijn stof en totaal stof is bepaald door middel van verschilweging van onbeladen en beladen filters. Voorafgaand aan weging zijn de onbeladen en beladen teflonfilters gedurende 2 dagen geconditioneerd onder dezelfde omstandigheden: relatief vochtgehalte 50% en temperatuur 20 °C. Wegingen zijn in duplo uitgevoerd. Materiaalmonsters Een aantal materialen die als “asbestverdacht” werden aangemerkt, zijn met behulp van polarisatiemicroscopie onderzocht op de aanwezigheid van asbest conform NEN 5896. Apparatuur:
- Zeis polarisatie microscoop - Stereomicroscoop
Monsters grond / granulaat De monsters grond / granulaat zijn geanalyseerd conform NEN 5707. De monsters zijn gedurende minimaal 24 uur gedroogd bij 105 °C waarbij het vochtgehalte is bepaald conform NEN 5747. Daarna is het materiaal met zes zeven verdeeld in zeven zeeffracties: >16 mm, 8-16 mm, 4-8 mm, 2-4 mm, 1-2 mm, 0,5-1 mm en <0,5 mm. De fractie < 0,5 mm van het uitgangsmateriaal is verder verdeeld in 6 zeeffracties: 250500 µm, 125-250 µm, 63-125 µm, 38-63 µm en < 38 µm. Na weging van de afzonderlijke fracties is de massaconcentratie aan asbestvrij plaatmateriaal bepaald. De zeeffracties 8-16 mm en > 16 mm zijn in een dunne laag uitgespreid en met het ongewapende oog afgezocht naar “asbestvrije” stukjes plaatmateriaal. De zeeffracties < 8 mm zijn niet onderzocht op aanwezigheid van “asbestvrije” stukjes plaatmateriaal In de zeeffractie <38 µm is de concentratie aan PM10 stof bepaald. Van de betreffende fractie is ca. 2 gram afgewogen en is door middel van bezinking in water met behulp van een z.g. Andreasen-pipet de fractie < 10 µm kwantitatief gescheiden van de overige deeltjes. Er is afgescheiden bij een Stokes' diameter van 10 µm. Van de in water gesuspendeerde fijne fractie is een hoeveelheid van ca 100 µg gefiltreerd over Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 8
een teflon-filter met een poriegrootte van 0,45 µm. De massa aan PM10 stof is bepaald door middel van verschilweging van het onbeladen en beladen filter na droging. Apparatuur:
- Stereomicroscoop
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 9
5. FASE 1 : DESKSTUDIE Werkwijze De deskstudie heeft plaatsgevonden om een realistische proef uit te voeren op een realistisch proefpartij. Hiertoe is informatie gebruikt: -
beschikbaar bij een aantal gemeenten binnen de Provincie Noord Brabant; projectinformatie beschikbaar bij TNO van het SKB-project “asbest in de bodem”; projectinformatie beschikbaar bij TNO/RIVM van het VROM-project “beoordeling van de risico’s van bodemverontreiniging met asbest”; een aantal bekende projecten binnen de referenties van BME (aannemers) ingewonnen; op basis van een kort overleg met SCG, aangaande de bruikbaarheid van SCG-aanvragen; beschikbaar bij diverse leveranciers en gebruikers van zeven.
Relevante aspecten Aspecten van invloed op de vezelemissie tijdens het zeven van asbesthoudende grond zijn onder te verdelen in 4 groepen: 1. samenstelling grond; 2. typen asbesthoudend materiaal; 3. type zeefinstallatie; 4. weersomstandigheden In onderstaand overzicht zijn alle facetten per groep benoemd: Grond vochtgehalte; type (klei, zand, veen, etc.) in combinatie met lutum/humus gehalte; fractie puin (puingehalte) Asbesthoudend materiaal hechtgebondenheid van het materiaal; zeeffractie-verdeling en aanwezigheid vrije vezels asbestsoorten: chrysotiel of amfibole soorten Zeefinstallatie gebruik van middelen ter beperking van stofemissie (vochttoevoer, afzuiging, gesloten systeem); mechanische impact van de scheidingsmethode / zeef maaswijdte(n) van de zeef Weersomstandigheden neerslag, luchtvochtigheid, wind, vorst en zon
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 10
In het veldonderzoek zijn drie van de vier belangrijkste aspecten meegenomen ( vetgedrukt in bovenstaand overzicht). Om de invloed van weersomstandigheden geen rol te laten spelen is in het onderzoek steeds uitgegaan van worst-case en/of geconditioneerde omstandigheden. Resultaten Uit de deskstudie blijkt dat het zeven van asbesthoudende grond een tweetal doelen dient: 1)
2)
het uitzeven van asbesthoudend grof puin uit de grond, zodat dit separaat door middel van handpicking gereinigd kan worden en de grondfractie visueel schoon is. Het zeven vindt plaats met asbesthoudende grond, waarbij het asbest in de grove fractie aanwezig is. Het doel van deze methode is het “asbestvrij” (geen zichtbare restanten asbesthoudend materiaal) maken van de grond. het uitzeven van puin uit asbesthoudende grond. Hierbij wordt het puin verwijderd, waardoor een reductie op het stortvolume van de grond ontstaat. Deze methodiek wordt met name toegepast bij sterk puinhoudende grond. De vrijgekomen puinstroom wordt vaak nog door handpicking asbestvrij gemaakt. De grond wordt als asbesthoudend (terug)gestort of gereinigd bij een grondreiniger. Het doel van deze methode is het reduceren van het stortvolume aan asbesthoudende grond.
Aangaande de soorten grond en type asbestverontreiniging is een beeld ontstaan voor de proefpartij voor de zeefproeven. Het blijkt dat de betreffende partijen tot 75 % puin kunnen bevatten en bestaan uit humeus zandige gronden. Aangaande het gehalte asbest en het type asbest is een beeld ontstaan over het asbestgehalte voor de proefpartij. In de praktijk worden gehalten aangetroffen van maximaal 5000 mg/kg. Incidenteel worden hogere gehalten aangetroffen, doch dit betreft puur product dat eerder door handpicking wordt gereinigd dan door middel van zeven. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de informatie over asbestconcentraties in de lucht tijdens bewerken gebrekkig is. De traceerbaarheid van meetlocaties, reproduceerbaarheid en de omschrijving van de meetomstandigheden leveren weinig tot geen nuttige informatie, te meer daar er nooit daadwerkelijk asbest(gelijkende)vezels zijn vastgesteld in de lucht. De uitgevoerde luchtmetingen hadden daarnaast altijd betrekking op grond/puin, waarbij het gehalte lager was dan 1000 mg/kg, terwijl in de praktijk tevens hogere gehalten bewerkt worden. Verder is uit de lopende onderzoeken van TNO [RIVM/TNO-rapport 711701034/2003] gebleken dat een emissie pas te verwachten is boven de 1000 mg/kg hechtgebonden asbest in de grond. Op basis van de volgende grafiek is de verwachting dat het VR–niveau overschreden zal worden bij gehalten in orde grootte van 5.000-10.000 mg/kg. Het vochtgehalte van het materiaal is hierbij de bepalende factor. Ten opzichte van droog materiaal kan een vochtgehalte van 510% de vezelemissie met een factor 10-20 terug brengen. Het vochtgehalte is op basis van bestaande onderzoeken vastgesteld op 5-20 gew%. Het gemiddelde ligt op ca. 10 gew%.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 11
1000000
praktijkmetingen
100000 MTR
10000 1000 VR
100 10
Asbestvezelconcentratie (vezels/m3)
1000000
simulatiemetingen (onder 'worst case' omstandigheden)
1 1
10
100
1000
10000
100000 1000000
Gehalte asbest (mg/kg)
Schematische voorstelling van de asbestvezelconcentratie (in vezels met lengte > 5 µm, per m3 lucht) als functie van het gehalte aan asbest, in mg asbest per kg grond- en of puinmateriaal, op basis van uitgevoerde metingen in vnl Nederland tot en met 2003 [bron: RIVM/TNO-rapport 711701034/2003]. {in de grafiek is de nauwkeurigheid aangegeven m.b.v. een "-"} In vergelijking met het vochtgehalte blijkt het type grond van ondergeschikte invloed te zijn op de vezelemissie. Het verschil is het sterkst bij droge grond; door het ontbreken van lutum en humus in zandgrond worden asbestvezels in een droge situatie totaal niet geadsorbeerd. Echter, een gering percentage vocht draagt sterk bij aan de verhoging van de adhesiekracht en vermindering van de vezelemissie. In de praktijk worden de trommelzeef, sterrenzeef, vingerzeef en schudzeef toegepast. Deze typen zeven zijn daarom geselecteerd voor dit onderzoek. De werking van de verschillende zeven wordt hierna omschreven. Trommelzeef Bij de trommelzeef wordt gebruik gemaakt van een draaiende trommel met zeefgaten. De trommel is licht hellend geplaatst, waardoor de grond in de trommel vanzelf in één richting loopt. Door het draaien van de trommel wordt de grond intensief beroerd en kan fijn materiaal door de zeefgaten afgevoerd worden. Door middel van een lopende band wordt het fijne materiaal afgevoerd. Het grove materiaal wordt door de trommel naar buiten gewerkt. Bij de trommelzeef bepaalt de zeefgatdiameter het scheidend vermogen. Bij het zeven is de trommeldraaisnelheid afhankelijk van de structuur van de te zeven grond. Bij de proeven bedroeg de draaisnelheid ongeveer 40-50 omwentelingen per minuut. Sterrenzeef Bij de sterrenzeef wordt het materiaal gescheiden door middel van een rollenbaan met ster-vormige rubbers. Door het ronddraaien van de rollen wordt de grond uit elkaar getrokken (beroerd) en valt fijn materiaal tussen de sterren naar beneden. Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 12
Het grove materiaal wordt door de sterren zijwaarts (over de rollenbaan) verplaatst. Het scheidend vermogen wordt bepaald door de afstand tussen de sterren en de draaisnelheid van de rollen. Het vooraf fixeren van de zeefdiameter is niet mogelijk. Enkel door proefdraaien kan de mate van scheiding worden geoptimaliseerd. Vingerzeef De vingerzeef wordt toegepast voor grove scheiding van grond en puin. De scheiding vindt plaats door aflopend geplaatste stalen pennen. Door grond op de pennen te gooien wordt grof materiaal zijwaarts verplaatst en valt fijn materiaal door de pennen. Bij de vingerzeef wordt vaak een combinatie met een schudzeef toegepast. Deze schudzeef zit onder de genoemde pennen en zorgt voor verdere scheiding van de fijne fractie in twee stromen. Op deze wijze wordt de originele grondstroom gescheiden in grof puin, fijn puin en grond/zand (bijvoorbeeld > 60 mm, 10-60 mm en < 10 mm). Door variatie van de afstanden tussen de pennen en het zeefdek kunnen de verschillende fracties worden gevariëerd. Schudzeef Bij de schudzeef wordt de grond op een trilplaat met gaten gegooid. Door de trilling wordt de grondstroom gescheiden in een grove en fijne fractie. De grove fractie blijft op het zeefdek en wordt zijwaarts afgevoerd. De fijne fractie trilt door het zeefdek en wordt onderlangs verwijderd. Bij de schudzeef bepaalt de zeefgatdiameter het scheidend vermogen. Noot : Bij het zeven van asbesthoudende grond, waarin plaatmateriaal aanwezig is, bestaat de kans dat langwerpig plaatmateriaal alsnog door het zeefdek glipt. De praktijk leert dat na zeving van grond over een 1 cm zeefdek, waarbij enkel materiaal > 16 mm aanwezig was, toch asbesthoudend materiaal in de fijne fractie terecht kwam. Het betrof hier langwerpige stukjes plaatmateriaal. Op basis van het werkingsprincipe van de schudzeef en vingerzeef kan gesteld worden dat deze een gelijkend principe hebben en kan volstaan worden met beproevingen met een drietal zeven (trommel, sterren en schudzeef). De doorvoer van de betreffende zeven kunnen oplopen tot respectievelijk 100, 600 en 200 m3/dag, een en ander afhankelijk van vochtgehalte, grondtype en maasdiameter.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 13
Gebruikte gegevens ten behoeve van de proeven Resumerend kan op basis van de deskstudie gesteld worden dat onderstaande variaties voorkomen: Parameter Zeefmethode
Vochtgehalte Asbestgehalte Puingehalte Grondtype
Variatie Trommelzeef Schudzeef Sterrenzeef 5 - 20 Gew% 1000 - 5000 mg/kg Tot 75% Zandig licht humeus
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 14
6. FASE 2 : VERGELIJKEND ONDERZOEK ZEEFMETHODEN Doelstelling De doelstelling van het vergelijkend onderzoek is het beoordelen van de mechanische invloed van de zeefmethode op het gezeefde materiaal. Nevendoel is het vaststellen van het terugwinrendement. Het resultaat van fase 2 is de vaststelling van de zeefmethode, welke de hoogste stofemissie produceert. Deze worst-case zeefmethode zal verder worden toegepast in de opvolgende fasen. Omschrijving In fase 2 van het onderzoek is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd tussen de drie veel toegepaste zeefmethoden, te weten de schudzeef, trommelzeef en sterrenzeef. Bij het vergelijkend onderzoek wordt beoordeeld welke zeefmethode de sterkste mechanische invloed heeft op het gezeefde materiaal. Immers hoe meer mechanische energie wordt overgedragen aan het materiaal, hoe meer fijnere deeltjes ontstaan, zoals asbestvezels. Aangezien het hier een vergelijkend onderzoek betreft is het van belang om zo veel als mogelijk alle parameters, die van invloed zijn op de emissie, gelijk te houden. Daarom is gekozen de drie zeven gelijktijdig te laten zeven met dezelfde proefpartij. Hierdoor worden de invloeden van onderstaande parameters tegengegaan: -
vochtgehalte (is gelijk voor de drie zeven); klimaat en windvariaties (is gelijk voor de drie zeven); grondsoort (is gelijk voor de drie zeven);
Bij het vergelijkend onderzoek is een vooraf samengestelde proefpartij (zie onder) gelijktijdig aan de drie zeven gevoerd en zijn benedenwinds stofmetingen uitgevoerd. De drie zeven hebben op hun normale optimale doorvoersnelheid gewerkt om de betreffende proefpartij te kunnen zeven. Op de dag van de proefneming stond er een matige wind en viel regelmatig een lichte motregen. Proefpartij Bij de simulatieproeven is het van belang een proefpartij te definiëren, die in de praktijk voorkomt en waarvan een hoge stofbelasting is te verwachten. Hierbij dient het stof vrij te komen door middel van mechanische inwerking en niet enkel door beroering van de grond. De uiteindelijk doelstelling van de proef is door mechanische inwerking (wrijving) bij asbestcement plaatmateriaal een vezelemissie te veroorzaken die gemeten kan worden. De stofemissie ten gevolge van het beroeren en verwaaiing van fijn stof (van bijvoorbeeld fijn zand) is geen doelstelling van de proef. Sterk puinhoudende grond kan dan ook als worst-case proefgrond worden beschouwd, aangezien hier de kans op beschadiging van asbestcementplaat het grootst is. Andere soorten partijen zullen uiteindelijk minder vezels emitteren. Als worst-case proefpartij voor de simulatieproeven (fase 2 en 3) is gebruik gemaakt van een partij grond, die bestaat uit: -
50% puingranulaat; 50% zandige humeuze grond;
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 15
-
laag vochtgehalte (< 10gew%); 40.000 mg/kg asbestVRIJ cementplaat (gebroken tot globaal maximaal 4 cm).
De hoeveelheid grond wordt bepaald door de zeefcapaciteit en de benodigde meetperiode. De meetperiode bestaat uit 4 uur per zeef. De totale hoeveelheid te zeven materiaal komt hierbij op 0,5 x 100 + 0,5 x 600 + 0,5 x 200 m3 = 450 m3. In verband met het opstarten van de zeefproef zal totaal 600 m3 van de proefpartij worden samengesteld. Per deelstroom is noodzakelijk: -
300 m3 puingranulaat; 300 m3 grof zand; 40 ton asbestVRIJ cementplaat
Puingranulaat Het puingranulaat bestaat uit gecertificeerd gebroken puin van 0-40 mm. Het granulaat is verkregen van een puinbreker. Hierdoor wordt een representatieve puinfractie in de proefpartij vastgelegd. Zand Het zand dient te bestaan uit grof zand (1-2 mm). Toepassen van fijn zand, zou reeds veel emissie van fijn stof veroorzaken. Er worden verder geen bijzondere eisen gesteld aan het zand. De exacte korrelgrootteverdeling is nader vastgesteld bij de proef. Asbestvrij cementplaat Het asbestvrij cementplaat is verkregen van Eternit te Goor via de firma Nienhuis. Het genoemde percentage van 40.000 mg/kg, komt overeen met een theoretisch asbestgehalte van 5.000 mg/kg asbest, indien het plaatmateriaal asbest ZOU bevatten. Dit gehalte komt overeen met het gehalte volgend uit de deskstudie. Bij deze proef hebben de drie zeven simultaan gedraaid met dezelfde voeding. De relevante gegevens van de proef zijn opgenomen in onderstaande tabel. Meetmethode Tijdens de zeefproef hebben per zeef een drietal metingen plaatsgevonden: 1) 2) 3)
op of zeer nabij de zeef, PM10 stofmeting; op ca. 5 meter benedenwinds van de zeef, PM10 stofmeting; op ca. 5 meter benedenwinds van de zeef, totaal stofmeting.
Zie bijlage 1 voor de opstelling van de betreffende zeven en luchtmeetlocaties. Het uitvoeren van een achtergrondmeting is niet uitgevoerd. Het betreft hier een vergelijkend onderzoek tussen de zeefmethoden en niet een absolute vaststelling van de stofemissie.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 16
Omstandigheden en uitgangspunten proef Gegeven Maaswijdte zeef Opstelling zeven en meetpunten Basis materiaal
Vochtgehalte Meetresultaten Duur van de proef Weersomstandigheden
Capaciteit schudzeef Capaciteit sterrenzeef Capaciteit trommelzeef
Omvang 2 cm Zie bijlage 1 en bijlage 2 2 % asbestvrij plaatmateriaal (grove fractie) [komt overeen met 2600-3600 mg/kg asbest] 49 % puin (> 2 mm) 51 % zand (<2 mm) 8,2 gew% Zie bijlage 3 3 uur Windkracht 1-2 een enkele keer een zeer korte bui met lichte motregen (< 20 minuten) 50 m3/uur (op basis van inschatting zeeffracties) 100 m3/uur (op basis van inschatting zeeffracties) 35 m3/uur (op basis van inschatting zeeffracties)
Meetresultaten lucht De gedetailleerde meetgegevens van totaal stof- en PM10 stof zijn opgenomen in bijlage 3. In onderstaande tabel is een samenvatting van de resultaten weergegeven. Overzicht analyseresultaten totaal stof en fijn stof, fase 2 Plaats van meting Op sterrenzeef 5 mtr benedenwinds sterrenzeef Op trommelzeef 5 mtr benedenwinds trommelzeef Vlak achter schudzeef 5 mtr. benedenwinds schudzeef
Concentratie (µg/m3) 136 93 219 402 431 437 119 126 260
Soort meting PM10 PM10 Totaal stof PM10 PM10 Totaal stof PM10 PM10 Totaal stof
Op basis van de meetresultaten en de doorvoercapaciteit van de betreffende zeven kan een emissie-index worden bepaald per zeefmethode. Deze index is een maat voor de emissie per capaciteit, immers indien meer materiaal gezeefd zal worden, zal de emissie toenemen. De emissie-index is de gemeten stofconcentratie per verwerkte m3 per uur. Noot : De index dient enkel toegepast te worden ter vergelijking tussen de gebruikte zeefmethode. Toepassing van deze index om de concentratie in de lucht te berekenen bij andere capaciteiten is niet mogelijk.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 17
Overzicht gemiddelde concentraties fijn stof en totaal stof, fase 2 Zeefmethode Capaciteit tijdens proef (m3/uur)
Totaal stof (µg/m3)
Fijn stof (PM10) (µg/m3)
Trommelzeef Schudzeef Sterrenzeef
440 260 220
420 120 115
35 50 35
Emissie-index (µg/m3 lucht)/(m3 grond/uur) totaal stof fijn stof 13 5 6
12 2 3
Conclusie De conclusie van fase 2 van het onderzoek is dat de trommelzeef ca. twee maal zoveel totaal stof emitteert als de overige zeefmethoden. Daarnaast emitteert de trommelzeef 4 en 6 maal zo veel fijn stof als de andere twee zeefmethoden (sterrenzeef respectievelijk schudzeef). Resultaten samenstelling en rendement De gedetailleerde gegevens met betrekking tot de samenstelling van de partij en de zeefrendementen zijn opgenomen in bijlage 4. In onderstaande tabel zijn de samenstellingsgegevens van de proefpartij weergegeven en in de grafiek staan de zeefrendementen vermeld. Samenstellingsgegevens proefpartij, fase 2 Zeeffractie (mm) >16 8-16 4-8 2-4 1-2 0.5-1 <0.5 totaal
Totale partij (gew%)
Fractie puin + zand (gew%)
Fractie vrijAC (gew%)
24,8 10,6 8,6 6,0 3,9 13,8 32,3 100
23,7 10,4 8,4 5,7 3,8 13,7 32,1 97,9
1,1 0,2 0,1 0,3 0,1 0,1 0,2 2,1
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 18
Zeefrendementen trommelzeef, sterrenzeef en schudzeef, fase 2
Percentage afgescheiden deeltjes (in grove deelstroom)
100,0%
trommel zeef (20mm)
90,0% 80,0%
sterren zeef (10-15mm)
70,0% 60,0%
schud zeef (10mm)
50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0%
0
5
10
15
20
25
30
Diameter afgescheiden deeltjes (mm)
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 19
7. FASE 3 : VERGELIJKEND ONDERZOEK VOCHTGEHALTEN Doelstelling In fase 3 wordt de relatie tussen het vochtgehalte en de stofemissie bepaald. Omschrijving proef Bij fase 3 is gebruik gemaakt van dezelfde partij grondstof als bij fase 2 (zie hoofdstuk 6). Aangezien de trommelzeef in fase 2 de hoogste emissie veroorzaakt is in fase 3 gebruik gemaakt van de trommelzeef (worst case benadering). Fase 2 betrof een relatief onderzoek, terwijl in fase 3 inzicht verkregen dient te worden in de absolute waarde van de emissie. Daarnaast zal ten gevolge van variaties in de windkracht en -richting het risico bestaan dat een verkeerde relatie wordt vastgelegd. Daarom is gekozen voor het gebruik van een trommelzeef met bronafzuiging. Hierbij is een bestaande trommelzeef toegepast, waarbij de trommel omgeven met een gesloten bekisting en waarbij bij de toevoer en afvoer rubberen flappen zijn aangebracht. Hierdoor krijgt de wind geen grip op de trommel. Vanuit de omkasting wordt door middel van een afzuigingventilator de lucht afgezogen. In de afgezogen lucht is het totaal- en fijn-stofgehalte gemeten. Bij de proef is bij een aantal vochtgehalten bij eenzelfde proefpartij het stofgehalte gemeten. Het materiaal is tussen de proeven door bevochtigd en gemengd. In bijlage 5 is een schematische afbeelding van de zeefinstallatie weergegeven. In bijlage 6 zijn foto's opgenomen. Afzuigcapaciteit en representativiteit De afzuigcapaciteit van de ventilator ligt in de orde van 3000 m3/uur. De vraag is in hoeverre deze afzuiging resulteert in een te sterke verdunning van de werkelijk stofemissie. Genoemde capaciteit komt overeen met een ventilatie van 0,8 m3/seconde. De betreffende trommelzeef heeft een zijwaardse doorsnedeoppervlak van ongeveer 10 m2. Dit betekent dat de afzuiging overeenkomt met een windbelasting van 0,8/10 = 0,08 meter per seconde. Volgens de schaalverdeling van de KNMI komt dit overeen met windstil weer. In het geval de doorstroming van de trommelzeef in de lengterichting zou worden berekend, komt het neer op 0,8/2 = 0,4 meter per seconde. Dit komt overeen met een zwakke wind. Bovenstaande geeft aan dat de toegepaste afzuiging geen significante invloed heeft op de bronsterkte, immers de ventilatie kan als mild bestempeld worden. De ventilatiecapaciteit is van dien aard dat deze vergeleken kan worden met een zwakke wind. Eventuele nadelige invloeden van de ventilatie wegen niet op tegen de nadelen bij benedenwindse metingen, waarbij weersomstandigheden de benedenwindse "pluim" doen variëren. Meetmethode Het is van belang om bij de experimenten met verschillende vochtgehalten de overige omstandigheden gelijk te houden. Het gaat hierbij om de zeefinstellingen waaronder de doorvoer van het materiaal, weersomstandigheden en samenstelling van de partij. Daarnaast is voor emissiebepalingen van belang te weten wat de totale massavracht is van de emissie (mg/uur) in plaats van (mg/m3). Daartoe is een trommelzeef gekozen, waarbij de trommel is afgeschermd en wordt afgezogen door een ventilator met filtersysteem. Al het vrijkomend stof wordt hierdoor afgevangen en via een ventilatiekanaal afgevoerd.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 20
De metingen zijn in de afgezogen luchtstroom uitgevoerd, waardoor het mogelijk werd om de totale massavracht te bepalen. Het bijkomende voordeel is dat deze metingen onafhankelijk zijn van de weersomstandigheden. In de afgezogen luchtstroom hebben zowel PM10- als totaal stofmetingen plaatsgevonden. De metingen zijn isokinetisch uitgevoerd. Bij deze proef zijn geen achtergrondmetingen uitgevoerd. De gemeten stofgehalten in fase 2 waren van dien aard dat een significante bijdrage van de een achtergrondwaarde niet te verwachten was. Uit de resultaten van fase 3 blijkt het gemeten stofgehalte in de orde grootte ligt van 1000-2000 (µg/m3) voor fijn stof (zie verderop). Deze waarden liggen significant ver boven bekende landelijke achtergrondwaarden voor fijn stof (30-50 µg/m3). Omstandigheden en uitgangspunten proef Gegeven Maaswijdte zeef Opstelling zeef en meetpunt Basis materiaal
Vochtgehalten Meetresultaten Weersomstandigheden Capaciteit afzuiging Capaciteit trommelzeef
Omvang 1 cm Zie bijlage 5 en bijlage 6 2 % asbestvrij plaatmateriaal (grove fractie) [komt overeen met 2600-3600 mg/kg asbest] 49 % puin (> 2 mm) 51 % zand (<2 mm) Zie bijlage 7 (tussen 9,5 en 14 gew%) Zie bijlage 8 Windkracht 1-2 Af en toe lichte regenval 3500 m3/uur 12 ton/uur (op basis van inschatting voeding)
Meetresultaten De resultaten van totaal stof- en PM10 stof-metingen zijn opgenomen in bijlage 8. In onderstaande tabel is een samenvatting van de resultaten weergegeven. In de tabel is tevens de massavracht weergegeven gecorrigeerd per verwerkte ton. De resultaten zijn grafiek uitgezet als de stofemissie in µg/m3 tegen het vochtgehalte in procenten. Overzicht meetresultaten bij verschillend vochtgehalte, fase 3
vochtgehalte(%) 9,5 11,0 12,0 14,0
(µg/m3) PM10 1700 1480 1880 2010
(µg/m3) meetduur hoeveelheid (mg/ton) totaal stof (min) gezeefd (ton) PM10 5060 29 5,80 490 4710 24,5 4,90 430 5770 23,5 4,70 540 6460 25 5,00 580
(mg/ton) totaal stof 1460 1360 1660 1860
De stofemissie (totaal en PM10) in relatie met het vochtgehalte van de partij
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 21
8000
Stofemissie (µg/m3)
7000 6000 5000
PM10 totaal stof
4000 3000 2000 1000 0 5,0
7,5
10,0
12,5
15,0
Vochtgehalte uitgangsm ateriaal (%)
Conclusie Op basis van de meetresultaten kan geconcludeerd worden dat in de range van 9,5 tot 14 gew% vocht geen duidelijk afnemend verband waarneembaar is. De stofconcentratie in lucht neemt eerder toe bij een hoger vochtgehalte. Doordat het niet mogelijk bleek om een lager vochtgehalte te realiseren dan 9,5%, zijn aan de experimenten in fase 3 echter geen verdergaande conclusies te verbinden. De toenemende stofemissie bij vochtgehalten boven de ca. 11% kan (gedeeltelijk) verklaard worden uit de werking van de trommelzeef en de afzuiginstallatie. Doordat vochtige grond aan de trommelzeef blijft kleven zal deze grond niet direkt door de zeefmazen vallen maar gedurende langere tijd in de trommel blijven, waardoor deze grond meer stof kan emitteren. Daarnaast zal de afzuiginstallatie, die aan de bovenkant van de trommel is gepositioneerd, ook meer stof afzuigen. De totale geëmitteerde hoeveelheid (vracht) stof bedraagt 500 mg PM10 per gezeefde ton en 1500-1900 mg totaal stof per gezeefde ton. De afgezogen lucht bevat een PM10-concentratie van 1500 - 2000 µg/m3 en een totaal stofconcentratie van 4700-6500 µg/m3. Aanbeveling fase 4 Het laagste vochtgehalte bedroeg 9,5 gew%. Teneinde de bandbreedte van het onderzoek te verbreden, zoals tevens bleek uit de deskstudie, dient in fase 4 ook een proef met een nog lager vochtgehalte opgenomen te worden.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 22
8. FASE 4 : ONDERZOEK ASBESTEMISSIE WORST CASE Doelstelling De doelstelling van fase 4 is het vastleggen van de relatie tussen de stofemissie en de asbestvezelconcentratie. Proefomschrijving In fase 4 is gebruik gemaakt van een asbesthoudende partij zodat naast de emissie van PM10 en totaal stof ook de asbestvezelemissie kon worden vastgesteld. Hierbij is gebruik gemaakt van twee samengestelde partijen: 1) 2)
een zandpartij, gemengd met asbestcementplaat; een zand/puin-partij, gemengd met asbestcementplaat.
Aangezien de trommelzeef de hoogste emissie veroorzaakt is in fase 4 gebruik gemaakt van de trommelzeef met afzuiging en filtersysteem (worst case benadering). Alvorens de proef heeft plaatsgevonden zijn de proefpartijen samengesteld. De samenstelling heeft plaatsgevonden door het wegen van de partijen asbestplaat, zand en puingranulaat via een weegbrug en het vaststellen van het asbestgehalte van het plaatmateriaal door analyse volgens NEN 5896 voor een aantal representatief uitgezochte stukken plaatmateriaal. Het gehalte asbest in de proefpartijen is uiteindelijk berekend op grond van de massabalans (conform NEN 5707). De betreffende partijen zijn gezeefd met behulp van een trommelzeef met bronafzuiging, zoals tevens gebruikt in fase 3 (zie bijlage 4 en 5). Hierbij is in de afgezogen lucht het totaal- en PM10-stof en vezelconcentratie meerdere malen gemeten. De meerdere meetresultaten zijn gezamelijk gewogen, hetgeen resulteerd in één meetwaarde (tijdgewogen waarde) per proef. Meetmethode Het is van belang om bij de twee experimenten de omstandigheden zoveel mogelijk gelijk te houden. Het gaat hierbij om de zeefinstellingen waaronder de doorvoer van het materiaal, weersomstandigheden en samenstelling van de partij. Daarnaast is voor emissiebepalingen van belang te weten wat de totale uitstoot (=massavracht) is van de emissie (mg/uur) in plaats van (mg/m3). Daartoe is dezelfde trommelzeef gekozen als in fase 3, waarbij de trommel is afgeschermd en wordt afgezogen door een ventilator met filtersysteem. Al het vrijkomend stof wordt hierdoor afgevangen en via een ventilatiekanaal afgevoerd. De metingen zijn in de afgezogen luchtstroom uitgevoerd, waardoor het mogelijk werd om de totale uitstoot te bepalen. Het bijkomende voordeel is dat deze metingen onafhankelijk zijn van de weersomstandigheden. In de afgezogen luchtstroom hebben asbestvezel-, PM10 stof- en totaalstof- metingen plaatsgevonden. De metingen zijn isokinetisch uitgevoerd. De aantallen metingen zijn weergegeven in onderstaande tabel:
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 23
Partij Asbestvezels PM10 stof Totaal stof Zand 8 (6) 2 (1) 2 (1) Zand/puin 7 (7) 2 (2) 2 (1) () metingen met goede stofbelasting van het filter; een aantal metingen zijn mislukt door te hoge stofbelasting of lekkage filter. Per partij zijn voldoende metingen verricht om een voldoende nauwkeurig resultaat te verkrijgen. Omstandigheden en uitgangspunten proef Gegeven Maaswijdte zeef Opstelling zeef en meetpunt Meetresultaten Weersomstandigheden Capaciteit afzuiging Capaciteit trommelzeef
Omvang 10 mm Zie bijlage 9 en bijlage 10 Zie bijlage 11 In een afgesloten loods 2950 m3 lucht/uur 16 ton/uur zandpartij 24 ton/uur zand/puin-partij
De samenstelling van de twee partijen is weergegeven in onderstaande tabel (zie bijlage 12). Materiaal Hoeveelheid asbestcement plaatmateriaal Hoeveelheid zand Hoeveelheid BSA-granulaat Gewogen gehalte asbest in zandpartij Gewogen gehalte asbest in zand/puin-partij Vochtgehalte zandpartij Vochtgehalte zand/puin-partij Totale droge massa zandpartij Totale droge massa zand/puin-partij
Hoeveelhei d 320 11500 3280 10000 8000 5,7 7,2 11100 14000
Eenheid kg nat kg nat kg nat mg/kg ds mg/kg ds gew% gew% kg ds kg ds
De partij asbestcement plaatmateriaal is afkomstig van een bodemsaneringslokatie en bestaat uit 4 verschillende typen plaatmateriaal. Het merendeel van het materiaal is aan de buitenkant enigszins verweerd. De partij kan, wat betreft materiaaltypen en verweringsgraad worden beschouwd als een gemiddelde partij voor de praktijk. In onderstaande tabel zijn de materiaaltypen weergegeven, inclusief percentage van voorkomen in de partij.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 24
Nr.
1 2 3 4
*
Type plaatmateriaal
Gewichtspercentag e asbest (gew%)
Percentage Gewogen van massa voorkomen (%) (kg) 26 % 10,3
Asbestcement golfplaat 10-15 % chrysotiel (7-8 mm) Asbestcement golfplaat 10-15 % chrysotiel 64 % 97,7 2-5 % crocidoliet (7-8 mm) Asbestcement vlakke 10-15% chrysotiel 5% 1,2 plaat (7-8 mm) Asbestcement vlakke 5-10% chrysotiel 5% 2,0 plaat (4-5 mm) Totaal asbestcement 111,2 Gewogen massa asbest gebaseerd op 320 kg asbestcement; gewogen massa is 1 maal de concentratie chrysotiel + 10 maal de concentratie amfibool (crocidoliet, amosiet)
Meetresultaten De resultaten van de metingen zijn weergegeven in bijlage 11. In onderstaande tabel zijn de belangrijkste gegevens weergegeven. De afzonderlijke asbestvezel concentratiemetingen zijn per proef bij elkaar opgeteld en gemiddeld volgens ISO 14966. Partij
Zand Zand/ puin
Asbestgehalte Vocht Asbestvezels uitgangsmateriaal (gew%) (veq/m3) (mg/kg gewogen) 10.000 5,7 10800 8.000
7,2
PM10 (µg/m3)
5040
26234187 19222193
Totaal stof (µg/m3) 11913
Asbestgehalte gezeefd materiaal (mg/kg gewogen) 31
5435
9,3
In relatie tot de hoeveelheid verwerkte tonnen en afgezogen hoeveelheid lucht worden onderstaande massavrachten berekend. Partij
Ton/uur grond
Afzuiging (m3/uur)
Asbestvezels (veq/m3)
Zand Zand/puin
16 24
2950 2950
10800 5040
Totale emissie asbestvezels (veq/ton) 1.991.000 620.000
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 25
De PM10- en totaal stofmetingen geven aanvullende informatie op fase 3. Het vochtgehalte is voldoende laag geweest om de bandbreedte van het onderzoek te verbreden. De resulaten van fase 3 kunnen daardoor worden aangevuld met de gegevens van fase 4. Dit is in onderstaande tabel nader weergegeven. vochtgehalte(%) 5,7 7,2 9,5 11,0 12,0 14,0
Emissie (µg/m3) Meetduur Hoeveelheid Emissie (mg/ton) PM10 stof totaal stof (min) gezeefd (ton) PM10 stof totaal stof 3410 11900 20 5,30 640 2200 2060 5440 20 8,00 250 670 1700 5060 29 5,80 490 1460 1480 4710 24,5 4,90 430 1360 1880 5770 23,5 4,70 540 1660 2010 6460 25 5,00 580 1860
De concentratie aan PM10- en totaal stof in de lucht in relatie tot het vochtgehalte in grond is weergegeven in onderstaande figuur. 14000
Stofemissie (µg/m3)
PM10 12000
totaal stof
10000 8000 6000 4000 2000 0 5,0
7,5
10,0
12,5
15,0
Vochtgehalte (gew%)
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 26
Conclusie Op basis van de resultaten van fase 3 en 4 kan geconcludeerd worden dat er direkt verband bestaat tussen het vochtgehalte en de stofemissie. Hierbij is een duidelijke afname van de stofemissie bij hogere vochtgehalten van de grond te zien.
De meetresultaten van fase 4 geven gemeten concentraties asbest in lucht van: -
10.800 veq/m3 bij 10.000 mg/kg asbest en 5,7 gew% water. De PM10-stof concentratie in lucht bedroeg 3410 µg/m3;
-
5040 veq/m3 bij 8000 mg/kg asbest en 7,2 gew% water. De PM10-stof concentratie in lucht bedroeg 2060 µg/m3.
De lucht in de trommelzeef is door middel van bronafzuiging met een capaciteit van 3000 m3/uur afgezogen. Op basis van de resultaten van fase 3 en 4 is het mogelijk een verband te leggen tussen het vochtgehalte en de asbestvezelemissie (in de zeef). In onderstaande tabel zijn de resultaten van fase 3 en 4 samengevoegd en is dit verband weergegeven. De asbestvezelconcentraties voor fase 3 zijn hierbij afgeleid op basis van de PM10 stofconcentraties. Proef
Fase 4 Zand Fase 4 zand/puin Fase 3 Fase 3 Fase 3 Fase 3
Vocht gehalte (gew%) 5,7
Concentratie asbestvezels (veq/m3) 10800
Asbestgehalte in partij (mg/kg) 10000
3410
afgeleide asbestemissie (veq/m3) per 1000 mg/kg asbest 1080
7,2
5040
8000
2060
630
1700 1480 1880 2010
530 460 590 630
9,5 11,0 12,0 14,0
PM10 stof (µg/m3)
De afgeleide asbestemissie per 1000 mg/kg asbest is de gemeten vezelemissie gedeeld door het asbestgehalte van de metingen van fase 4. Opvolgend is de asbestemissie bij andere vochtgehalten uit fase 3 bepaald door het PM10-gehalte te vermenigvuldigen met deze correctiefactor. Deze factor is bepaald door de relatie tussen het gehalte PM10-stof en de asbestvezelconcentratie uit fase 4. Deze bedraagt: fase 4 zand fase 4 zand/puin
: 3410 / 1080 = 3,15 : 2060 / 630 = 3,27
Gemiddeld bedraagt deze 3,2. Deze correctiefactor is de verhouding tussen het PM10-gehalte en de asbestvezelconcentratie per 1000 mg/kg asbest in de grond. Bovenstaande geeft aan dat onafhankelijk van de type partij (puinhoudend of nietpuinhoudend) er geen significant verschil is in de relatie tussen PM10-concentratie en de asbestvezelconcentratie. Deze is in beide gevallen ongeveer 3,2 (PM10concentratie / asbestvezelconcentratie = 3,2). Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 27
De gegevens in bovenstaande tabel zijn weergegeven in onderstaande figuur:
Uitgangsmateriaal met 1000 mg/kg asbest (gewogen)
Asbestvezelconcentratie (gemeten in de afgezogen lucht)
1400 1200
metingen 1000 800
(vezels/m3) afgeleid
600
(veq/m3) afgeleid
400 200 0 5,0
7,5
10,0
12,5
15,0
Vochtgehalte uitgangsmateriaal (%)
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 28
9. FASE 5 : EENVOUDIGE VERSPREIDINGSMODELLERING
Op basis van de resultaten van het onderzoek is het mogelijk een eenvoudig verspreidingsmodel op te stellen, waarbij de asbestvezelconcentratie benedenwinds van de zeef ingeschat kan worden. Hierbij zijn de resultaten van de verschillende onderzoeksfasen opgenomen: Resultaten fase 1 1. Er worden in de praktijk met name drie zeven toegepast, te weten de sterrenzeef, schudzeef en trommelzeef. Resultaten fase 2 2. De verhouding tussen de emissie van de onderscheidende zeefmethoden zijn 1:6:4 voor respectievelijk de trommel-, schud- en sterrenzeef. Deze verhouding is gebaseerd op de benedenwindse metingen van het stofgehalte bij gelijkblijvende omstandigheden. 3. Bij fase 2 heerste een matige wind. Ten gevolge van deze wind was er verdunning van de emissie. Benedenwinds bedroeg de PM10-stof-concentratie bij de trommelzeef ongeveer 430 µg/m3 bij een vochtgehalte van 8,2. Uit de proeven van fase 3 (en deels fase 4) blijkt de PM10-stof-concentratie IN de trommel bij dit vochtgehalte ongeveer 1900 µg/m3 te bedragen. Dit geeft aan dat de verhouding tussen de PM10-stofconcentratie in de zeef tot de PM10-stofconcentratie 5 meter benedenwinds ongeveer 4,4 bedraagt. Bij sterkere wind zal deze verhouding hoger worden, waardoor benedenwinds de concentratie afneemt. Resultaten fase 3 (en deels fase 4) 4. Er is een verband vastgelegd tussen het vochtgehalte en de stofemissie. Dit verband is geldig voor vochtgehalten van 5,7 tot 14 gew% vocht. Bij hogere gehalten zal de emissie niet significant toenemen. Daarnaast is het zo dat bij hoge vochtgehalten de werking van de zeef afneemt of zelfs verdwijnt. In de praktijk zal bij hogere vochtgehalten niet veel gezeefd worden. Lagere vochtgehalten dan 5,7 gew% komen in de praktijk weinig tot niet voor. Resultaten fase 4 5. Er is een verband gelegd tussen het gehalte PM10-stof en de asbestvezelconcentratie. Deze bedraagt : PM10-stof/asbestvezelemissie = 3,2 ([µg/m3]/[veq/m3]) Deze verhouding was voor zowel de zandhoudende partij en de puinhoudende partij (elk bij andere vochtgehalten) van toepassing.
Alle resultaten kunnen in haar totaliteit als een worst-case situatie beschouwd worden.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 29
Modellering De wijze van inschatting van de benedenwindse concentratie geschiedt als volgd, waarbij de resultaten van het onderzoek worden gebruikt. Invoergegevens Als invoergegevens voor het model worden gebruikt:
-
type zeefinstallatie; vochtgehalte van de te reinigen grond; het asbestgehalte van de te reinigen grond.
Schatting vezelconcentratie in de zeef Met het vochtgehalte en het gehalte asbest in grond kan de vezelconcentratie in de lucht worden afgeleid uit onderstaande figuur.
Uitgangsmateriaal met 1000 mg/kg asbest (gewogen)
Asbestvezelconcentratie (gemeten in de afgezogen lucht)
1400 1200
metingen 1000 800
(vezels/m3) afgeleid
600
(veq/m3) afgeleid
400 200 0 5,0
7,5
10,0
12,5
15,0
Vochtgehalte uitgangsmateriaal (%)
De afgelezen concentratie is de concentratie in de zeef. Schatting vezelconcentratie benedenwinds van de zeef (5 meter) Op grond van de resultaten van fase 2 en fase 3 kan worden afgeleid dat benedenwinds bij zwakke wind (1-2 Bf) de concentratie in de lucht een factor 4,4 lager is dan IN de zeef. De afgelezen concentratie dient met deze factor verlaagd te worden en geeft de asbestvezelconcentratie op 5 meter benedenwinds van de zeef.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 30
Correctie voor zeeftype Het onderzoek is uitgevoerd met een trommelzeef, waardoor op grond van fase 2 correctie dient plaats te vinden voor de schudzeef en sterrenzeef. De correctiefactoren voor de zeef zijn als volgt:
trommelzeef : schudzeef : sterrenzeef :
1 6 4
De ingeschatte asbestvezelconcentratie dient gedeeld te worden door bovenstaande factor op grond van de gebruikte zeef. Voorbeeld Er wordt een optie gesteld om asbesthoudende grond te zeven met een gehalte van 8000 mg/kg en een vochtgehalte van 6 % door middel van een sterrenzeef. Aflezen in de grafiek geeft een asbestconcentratie van 450 veq/m3/(1000 mg/kg). Het gehalte van 8000 mg/kg levert dan een concentratie van 3600 veq/m3 (3,6 maal VR) in de trommel. Buiten de zeef benedenwinds zal de concentratie in de lucht dan 4,4 maal lager zijn bij matige wind. De asbestvezelconcentratie aldaar is 820 veq/m3. Correctie voor de sterrenzeef geeft een concentratie van 200 veq/m3 op 5 m benedenwinds van de zeef.
Verdere uitwerking van bovenstaande model voor meerdere asbest- en vochtgehalten van grond geeft een maximaal toe te staan gehalte per zeef en per vochtgehalte. Bij dit gehalte wordt het VR benedenwinds nabij de zeef overschreden bij matige wind. In onderstaande figuur zijn deze zogenaamde contourlijnen weergegeven.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 31
Toelichting figuur In de figuur is het gehalte af te lezen waarbij het Verwaarloosbaar Risico Niveau benedenwinds (1-2 Bf) wordt overschreden. Het vochtgehalte en de type zeef is hierbij maatgevend. Indien bijvoorbeeld asbesthoudende grond met een asbestgehalte van 10.000 mg/kg wordt gezeefd en het vochtgehalte bedraagt 5 % is in de grafiek af te lezen dat de VR-contour van de trommelzeef ONDER dit punt ligt. De VR-contouren voor de schud- en sterrenzeef liggen BOVEN dit punt. Dit betekent dat bij het zeven van deze grond met de trommelzeef het VR wordt overschreden. De sterrenzeef en schudzeef geven geen VR-overschrijding. VR-contourlijn vs vochtgehalte benedenwinds (5 m)
asbestgehalte waarbij VR wordt overschreden benedenwinds zeef (mg/kg)
60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 0
5
10
15
vochtgehalte trommelzeef
schudzeef
sterrenzeef
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 32
Praktijk Er is hier sprake van een worst case situatie. In de praktijk zal de emissie lager zijn. De redenen hiervoor zijn:
-
Het model gaat uit van een matige wind (1-2 Bf). Bij meer wind zal de benedenwindse vezelconcentratie afnemen en zal het VR pas bij een hogere gehalte asbest in de grond bereikt worden. Bij de proeven is gekozen voor een worst-case proefpartij (zand met puin). Bij kleiige grond zal de emissie afnemen en zal het VR pas bij hogere gehalten bereikt worden. De proeven zijn gedaan onder droge omstandigheden. Bij zware regen zal de vezelconcentratie afnemen.
In de praktijk zullen de VR-contourlijnen hoger liggen dan in bovenstaande figuur weergegeven. Hogere en lagere vochtgehalten? Indien grond met een hoger vochtgehalte dan 14% wordt gezeefd, zal de emissie niet meer of minder worden. De absorbtie van fijnstof en asbestvezels zal door meer vocht niet groter zijn en zeker geen extra positief effect opleveren. Het zeven van grond met een hoog vochtgehalte is in de praktijk niet wenselijk, aangezien de grond dan te veel gaat verkleven en niet goed te zeven is.
Bij lagere vochtgehalten dan 5 gew% zal de emissie hoger worden, doch is in de proeven niet vastgesteld. In de praktijk zal een vochtgehalte niet voorkomen. Praktijkgrond is in de regel vochtiger, zoals is gebleken uit de deskstudie. Uiteraard kan drogere zandgrond voorkomen, indien deze langdurig goed geventileerd en droog is opgeslagen. Daarnaast bevat asbesthoudende grond in de regel veel puin, waarin vocht langdurig opgesloten blijft. Noot/waarschuwing Bij dit model wordt gebruik gemaakt van de meetresultaten van de verschillende onderzoeksfasen, doch is geen sprake van modellering van emissiebronnen. Het model moet dan ook gezien worden als een resultaat van praktisch vastgestelde meetwaarden. Op basis van het onderzoek is het mogelijk de bronsterkte vast te stellen en deze in te voeren in uitgebreide emissiemodellen.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 33
Gewogen of ongewogen asbestgehalte Voor het onderzoek worden alle gehalten asbest in grond uitgedrukt volgens de gewogen norm. In de praktijk blijkt dat met name asbestcement wordt verwijderd, aangezien dit een belangrijk aandeel heeft in de vroegere asbestmarkt en het meest voorkomt in grond en puin. Sporadisch worden andere soorten asbest aangetroffen in grond, doch deze worden in de regel niet gezeefd, wegens het risico dat dit materiaal alsnog in de fijne fractie terecht komt, wegens hun niethechtgebonden karakter bij aanraking met vocht. Asbestcement heeft een asbestgehalte bestaande uit:
Chrysotiel Amosiet Crocidoliet
10-30 % (praktisch altijd) 0% 5-10 % (soms)
Dit betekent dat binnen het gehalte het voor kan komen dat het crocidolietgehalte zorgdraagt voor een 80% van het gehalte, wegens de weging met een factor 10. In het geval het ongewogen gehalte genomen zou worden, zou de betreffende proefpartijen gehalten hebben van 4200 en 3300 mg/kg (42 % van het gewogen gehalte). De vraag is nu of ten onrechte te zwaar of te licht wordt gerekend ten gevolge van deze weging. Enkel chrysotiel? De vraag is of in het geval dat enkel chrysotiel-houdend materiaal aanwezig is in de grond met een gehalte 10.000 mg/kg (gewogen) tevens 11 maal het VR gemeten zou worden (proef fase 4)? Waarschijnlijk is de gemeten asbestvezelconcentratie dan lager, aangezien het ongewogen gehalte 10.000 mg/kg bedraagt, waardoor meer vezels zouden vrijkomen (trefkans), terwijl chrysotielvezels minder wegen in de vezeltelling bij het bepalen van de vezelconcentratie in de lucht. Daarentegen weegt de trefkans niet op tegen het zwaarder wegen van blauwe vezels bij de luchtmeting. Conclusie : door de gewogen norm toe te passen zal de beoordeling van de zeefpraktijk zwaarder zijn dan noodzakelijk, indien enkel sprake is van witte asbest. Andersom is het zo dat bij een beoordeling met behulp van de ONgewogen norm de situatie, waarbij blauwe asbest is betrokken juist een onderschatting geeft. Representatief plaatmateriaal Het gebruikte materiaal is afkomstig uit een praktijksituatie en bevat een mengsel van plaatmateriaal met en zonder blauwe asbest. Op grond van ervaring met plaatmateriaal kan dit als representatief beschouwd worden. Overweging Bovenstaande afwegingen, bestaande uit:
-
een worst-case beoordeling bij de gewogen norm; het voorkomen van blauwe asbest in plaatmateriaal; het gebruik van een representatief mengsel van plaatmateriaal
samen met het feit dat de gewogen norm, sinds de introductie van de huidige streef- en interventiewaarde van 100 mg/kg, wordt toegepast, wordt voorgesteld de gewogen norm toe te passen. Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 34
10. BETROUWBAARHEID EN REPRESENTATIVITEIT Representativiteit Bij de onderzoeksopzet is gekozen voor een worst-case-situatie, gebaseerd op de praktijk. In de deskstudie is vastgesteld welke methoden, vochtgehalten , asbestgehalten en grondtypen in de praktijk voorkomen. Op basis van deze deskstudie is een proef ontwikkeld, waarbij de slechts mogelijke casus is gekozen. Zo is gekozen voor:
-
de trommelzeef, wegens haar hoge mechanische impact (hoge stofemissie); een hoog asbestgehalte; een zand/puin-mengsel; een lage windsnelheid en bronafzuigingscapaciteit.
Aangezien de praktijkmetingen worst case zijn uitgevoerd, is deze niet representatief voor alle praktijksituaties. Door de correlaties naar andere mildere zeefmethoden en lagere asbest-gehalten, wordt het gehele resultaat van het onderzoek representatiever voor de praktijk. In de praktijk zal de vezelemissie echter lager zijn dan uit het onderzoek volgt. Dit wordt tevens bevestigd door de deskstudie, waarbij in de meeste gevallen geen asbest in de lucht wordt aangetoond. Betrouwbaarheid De betrouwbaarheid van het onderzoek wordt bepaald door een aantal factoren:
de toegepaste meetmethoden Alle metingen zijn conform gestandaardiseerde methoden uitgevoerd. De bijbehorende nauwkeurigheid is opgenomen in de bijlagen en de samengevatte grafieken. Het betrouwbaarheidsinterval is hierbij aangegeven. de toegepaste correlaties Bij het vaststellen van correlaties zijn enkel rekenkundige correlaties toegepast. Er zijn geen rekenmodellen toegepast, zoals dispersie- of andere verspreidingsmodellen ("het gele boek"). Het betreft hier enkel praktijk-vertaling van de meetgegevens van fase 2, 3 en 4 naar een eenvoudig model in fase 5. De resultaten van het eenvoudige model geeft echter aan dat voor met name de trommelzeef een betere modellering noodzakelijk is met behulp van de brongegevens van dit onderzoek. Voor de overige zeefmethoden blijkt echter dat het VR-niveau bij lange na niet wordt bereikt tegen het licht van de dagelijks praktijkgevallen en toegepaste worst-case situatie.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 35
11. CONCLUSIES
Op basis van de resultaten van het onderzoek kan onderstaande worden geconcludeerd: ¾ Er is een verschil in stofemissie aanwezig tussen de drie veel gebruikte zeefmethoden (trommel-, schud- en sterrenzeef). Hierbij is de emissie van de trommelzeef het hoogst. De schudzeef en sterrenzeef hebben een totaal-stof emissie die een factor 2 lager ligt en een fijnstof (PM10) emissie die een factor van respectievelijk 6 en 4 lager ligt. ¾ Er is een verband gelegd tussen het vochtgehalte en de stofemissie, zowel voor totaal stof als fijn stof. Hierbij is, voor vochtgehalten tot ca. 10% een duidelijke afname van de stofemissie te zien bij hogere vochtgehalten. ¾ De hoogste asbestvezelconcentratie gemeten in de afzuig ventilatiekanaal bedraagt 10.000 veq/m3, hetgeen ruwweg overeenkomt met 10 maal het Verwaarloosbaar Risiconiveau. Deze is gemeten onder relatieve slechte (conservatieve) omstandigheden : vochtgehalte van 5,7 gew% en een asbestgehalte van 10.000 mg/kg gewogen. Door een correlatie te leggen tussen fijn-stofemissies en de asbestvezelemissie uit de verschillende experimenten, is een asbestvezelconcentratie benedenwinds (binnen 5 meter) van de trommelzeef afgeleid, die een factor 4-5 lager ligt, oftewel ca. 2500 veq/m3 (2,5 maal VR). ¾ Er is geen significant verschil geconstateerd tussen de asbestemissie bij het zeven van asbesthoudend zand en het zand/puin-mengsel. De vastgestelde emissies passen binnen de vastgestelde correlatie. De emissie wordt blijkbaar niet bepaald door inwerking van puin op het asbesthoudend materiaal, maar eerder door inwerking van de machine op het asbesthoudend materiaal. ¾ Door middel van eenvoudige modellering (bij zwakke wind) van de asbestvezelconcentratie (benedenwinds op 5 meter afstand van de zeef) kan voor elk vochtgehalte en type zeef een maximaal gehalte in grond worden afgeleid, waarbij de asbestvezelemissie benedenwinds nog onder het VR blijft. Binnen de bandbreedte van het onderzoek (5-15 gew% vocht) is vastgesteld dat bijvoorbeeld de trommelzeef maximaal 3800 mg/kg asbest in grond bij een vochtgehalte van 5 gew% mag zeven alvorens het VR op 5 meter afstand wordt overschreden. De schudzeef en sterrenzeef geven pas boven een asbestgehalte in grond van 10.000 mg/kg een overschrijding een overschrijding te zien. Indien sprake is van hogere windsnelheden zal het VR bij hogere gehalten overschreden worden. ¾ Het model gaat niet uit van de heersende achtergrondwaarde. In het geval reeds een verhoogde achtergrondwaarde aan asbestvezels heerst, zal hiervoor op het model een correctie moeten worden toegepast. ¾ De trommelzeef is de enige zeef, die binnen de zeefpraktijk (rond 5000 mg/kg) een asbestemissie levert boven het VR als het vochtgehalte lager is dan 7 gew%. ¾ Tijdens het onderzoek is gebleken dat de emissie fijn stof hoog is. Binnen de zeef zijn stofconcentraties in lucht gemeten tot 3500 µg/m3. Benedenwinds zijn stofconcentraties tot 450 µg/m3 gemeten. Bij het bewerken van zandhoudend materiaal kan kwartsstof vrijkomen. De MACwaarde van kwartsstof bedraagt 0,075 mg/m3 (=75 µg/m3). In het geval het Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 36
vrijkomende stof bestaat uit kwarts is er zeker sprake van een ruime MACwaarde overschrijding. De emissie-eis zal daardoor tevens worden overschreden. ¾ Uit de deskstudie blijkt dat in de praktijk geen asbesthoudende grond wordt gezeefd, waarin sprake is van niet-hechtgebonden materiaal. In een aantal praktijkvoorbeelden blijkt achteraf dat de fijne fractie alsnog asbest bevatte. In deze voorkomende gevallen is het model niet van toepassing en dienen aanvullende maatregelen gesteld te worden of zal moeten worden vastgesteld of asbestvezels vrijkomen. De proeven hebben plaatsgevonden tussen een vochtgehalte van 5,7 en 14 gew%. Daarnaast is uitgegaan van drie veel voorkomende zeeftechnieken, te weten een schudzeef, een trommelzeef en sterrenzeef. In de praktijk kan het voorkomen dat buiten de bandbreedte van het onderzoek asbesthoudende grond wordt gezeefd. Ten aanzien van afwijkende gevallen kan het onderstaande worden vastgesteld: -
-
Bij een hoger vochtgehalte zal de emissie gelijk of lager zijn dan vastgesteld in het onderzoek. Daarnaast wordt in de praktijk zelden grond gezeefd met een hoger vochtgehalte, omdat dan de werking van de zeef afneemt en het scheidingsrendement afneemt. Bij een lager vochtgehalte zal de emissie hoger worden. Het betreffende gehalte van 5,7 gew% is bezonder laag en zal in de praktijk weinig voorkomen. Bij andere zeeftechnieken, zal gekeken moeten worden naar het basisprincipe. Een aantal zeven in de huidige praktijk zijn bijvoorbeeld gebaseerd op "schudden" doch worden anders genoemd, zoals draadzeef. Daarnaast is bijvoorbeeld de vingerzeef in principe een schudzeef.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 37
12. AANBEVELINGEN
Op grond van het onderzoek wordt het volgende aanbevolen: ¾ Toetsing uit te voeren bij zeefpraktijken op grond van onderstaande figuur. VR-contourlijn vs vochtgehalte benedenwinds (5 m)
asbestgehalte waarbij VR wordt overschreden benedenwinds zeef
50000 45000 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 0
5
10
15
vochtgehalte trommelzeef
schudzeef
sterrenzeef
¾ Indien bij de toetsing blijkt dat de VR-contour wordt overschreden, dienen aanvullende maatregelen voorgeschreven te worden, bestaande uit : o bevochtigen naar een hoger vochtgehalte, waardoor de VR-contour wordt onderschreden (richting pijl); o bronafzuiging en filteren van de lucht. Hierbij zal door middel van controlemetingen aangetoond moeten worden of dit effect heeft. Er zijn op dit moment niet voldoende goede filtersystemen voor mobiele zeven. ¾ De onderzoeksgegevens te gebruiken voor uitgebreidere verspreidingsmodellering op grotere afstanden. Het in dit rapport toegepaste eenvoudige model bestaat uit afgeleide vezelemissies op basis van stofconcentraties tot ca. 5 meter afstand van de bron. Het verloop van de asbestvezelconcentratie als funktie van de afstand is geen onderdeel geweest van het model. De bron-informatie uit het onderzoek zijn bruikbaar voor uitgebreidere modellering. De bronsterkte van het zeven is immers bepaald door deze direct te meten in de zeef. Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 38
¾ De onderzoeksgegevens te gebruiken voor modellering van de concentratie fijn stof bij het zeven. Het onderzoek geeft voldoende informatie aangaande de bronsterkte van fijn stof. Daarnaast dient nader onderzocht te worden in hoeverre het gemeten stof bestaat uit kwarts, zodat nadere toetsing aan de MAC-waarde en de NER mogelijk is.
Onderzoek asbestemissie bij reinigen van asbesthoudende grond op locatie” Projectnummer 53.304.004 Pagina 39