Provincie Noord-Brabant Logistiek Park Moerdijk
Provinciaal inpassingsplan
Provincie Noord-Brabant Logistiek Park Moerdijk
provinciaal inpassingsplan
identificatie
planstatus
identificatiecode:
datum:
status:
NL.IMRO.9930.PIPLogistiekpark-0201
07-05-2012
voorontwerp
06-05-2013
ontwerp
projectnummer:
vastgesteld
700103.16072.00 projectleider:
R.008/04
mr.drs. J.L. Damen
conform ISO 9001: 2000
aangesloten bij:
RBOI - Rotterdam bv Delftseplein 27b Postbus 150 3000 AD Rotterdam telefoon (010) 201 85 55 E-mail:
[email protected]
c RBOI-Rotterdam bv Niets uit dit drukwerk mag door anderen dan door de opdrachtgever worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van RBOI-Rotterdam bv, behoudens voorzover dit drukwerk wettelijk een openbaar karakter heeft gekregen. Dit drukwerk mag zonder genoemde toestemming niet worden gebruikt voor enig ander doel dan waarvoor het is vervaardigd.
toelichting
Inleiding
Adviesbureau RBOI
2
Inleiding
3
Inhoudsopgave toelichting 1. Inleiding 1.1. 1.2. 1.3. 1.4. 1.5.
Logistiek Park Moerdijk Provinciaal inpassingsplan Achtergrond en context Logistiek Park Moerdijk Ligging plangebied Leeswijzer
2. Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma 2.1. 2.2.
2.3.
Rijksbeleid Provinciaal beleid Beleid Waterschap Brabantse Delta Gemeentelijk beleid Conclusie
4. Onderzoek 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6.
4.7. 4.8. 4.9. 4.10. 4.11. 4.12. 4.13. 4.14. 4.15.
Afweging alternatieven, varianten en maatregelen MER Bodem (en explosieven) Water Natuur Landschap en cultureel erfgoed Verkeer en vervoer 4.6.1. Gevolgen op het hoofdwegennet 4.6.2. Gevolgen op het onderliggend wegennet 4.6.3. Gevolgen op het Logistiek Park Moerdijk 4.6.4. Mitigerende maatregelen Milieuzonering Geluid Logistiek Park Moerdijk, wegverkeerslawaai en cumulatie Geluid Haven- en industrieterrein Moerdijk Luchtkwaliteit Externe veiligheid Brandveiligheid Leidingen die niet risicorelevant zijn Energie en duurzaamheid Kwaliteit van de leefomgeving
5. Juridische planbeschrijving 5.1. 5.2. 5.3.
Planvorm Plansystematiek Uitleg van de regels
6. Uitvoerbaarheid 6.1. 6.2.
5 7 9 11 12
13
Bestaande situatie 13 Beoogde situatie 14 2.2.1. Algemene uitgangspunten 14 2.2.2. Duurzaamheid 15 2.2.3. Stedenbouwkundig ontwerp 16 2.2.4. Beeldregieplan 24 2.2.5. Ontwikkelstrategie 25 Nut en noodzaak 28 2.3.1. Logistiek motor van Nederlandse economie 28 2.3.2. Ontwikkeling Value added Logistics (VAL) 30 2.3.3. Locatieafweging ontwikkeling bovenregionaal logistiek park in Midden- en West-Brabant 32 2.3.4. Ruimtevraag Logistiek Park Moerdijk 34
3. Ruimtelijk beleidskader 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
5
Economische uitvoerbaarheid Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Adviesbureau RBOI
41 41 43 51 51 55
57 57 59 60 64 70 71 72 74 75 78 80 82 87 87 88 91 92 93 99
101 101 101 103
115 115 116
Inleiding
4
Bijlagen bij de toelichting: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Intentieovereenkomst 2007. Bestuursovereenkomst realisatie gebiedsontwikkeling Moerdijk 2009. Publiek Programma van Eisen. Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Verantwoording groepsrisico. Provincie Noord-Brabant. Nota van inspraak. Voorontwerp inpassingplan LPM en concept MER, versie 1 oktober 2012.
Separate bijlagen: 1. Marco Vermeulen. Ruimtelijk Ontwerp Logistiek Park Moerdijk, februari 2011. 2. Studio Marco Vermeulen i.s.m. RBOI Rotterdam B.V. Beeldregieplan Logistiek Park Moerdijk. 3. Onderzoek Marktvraag Logistiek Park Moerdijk, Stec Groep, april 2013. 4. Samenvatting planMER bovenregionaal logistiek park Midden- en West-Brabant, bijhorend bij de Interimstructuurvisie Noord Brabant Deel C Ontwikkelingsprojecten West-Brabant, juli 2008. 5. Witteveen+Bos. Samenvatting Milieueffectrapport Logistiek Park Moerdijk, eindconcept 02. 6. Witteveen+Bos. Milieueffectrapport inrichtingsalternatieven Logistiek Park Moerdijk. 7. Witteveen+Bos. Milieueffectrapport inrichtingsalternatieven Logistiek Park Moerdijk. Separate bijlagen, geraadpleegde literatuur. 8. Witteveen+Bos. PlanMER windturbines Logistiek Park Moerdijk. 9. Witteveen+Bos. Milieueffecten voorkeursalternatief Logistiek Park Moerdijk. 10. Witteveen+Bos. Passende beoordeling Logistiek Park Moerdijk. 11. Witteveen+Bos. Ontwerprapportage VO+3.0. 12. Witteveen+Bos. Mitigatie- en compensatieplan Logistiek Park Moerdijk.
Adviesbureau RBOI
Inleiding
5
1. Inleiding
Dit is het ontwerp inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk. Dit eerste hoofdstuk bevat een toelichting op de ontwikkeling en achtergronden van het Logistiek Park Moerdijk en op het doel en de uitgangspunten van dit inpassingsplan. Daarnaast wordt inzichtelijk gemaakt op welke locatie dit inpassingsplan betrekking heeft.
1.1. Logistiek Park Moerdijk De kwalitatief hoogwaardige infrastructuur van Nederland heeft van ons land een logistiek centrum voor Noordwest-Europa gemaakt. Mede dankzij de aanwezigheid van de haven van Rotterdam en luchthaven Schiphol is Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats voor buitenlandse ondernemingen die hun goederen van hieruit verder distribueren. Binnen Nederland is er een grote behoefte aan relatief grote, kwalitatief hoogwaardige locaties voor logistiek met een uitstekende multimodale ontsluiting. De regio West-Brabant biedt volop kansen voor deze doelgroep. Om de economische structuur van (West-)Brabant te versterken, en te voorzien in de bovenregionale ruimtevraag naar logistiek, wil de provincie Noord-Brabant grootschalige en havengerelateerde Value Added Logistics (VAL) bedrijven een plek kunnen bieden op een daarvoor geschikte, grootschalige, multimodaal ontsloten locatie in West-Brabant. De locatie van Logistiek Park Moerdijk is in dit kader uniek: gelegen tussen de belangrijkste toegangspoorten van West-Europa: de grote havengebieden van Rotterdam en Antwerpen; de locatie is goed bereikbaar over de weg en biedt volop kansen voor een multimodale afwikkeling van de goederenstroom, vanwege de strategische ligging tussen snelwegen, waterwegen en spoor (voorzieningen op industrieterrein Moerdijk); er zijn kansen voor synergie en schaal- en milieuvoordelen door clustering van de bedrijvigheid in de nabijheid van het bestaande Haven- en Industrieterrein Moerdijk. Logistiek Park Moerdijk beslaat een oppervlakte van circa 142,2 hectare netto uitgeefbaar logistiek terrein. Het gebied wordt globaal ingekaderd door de snelwegen A16 en A17 en een cultuurhistorische dijk, de Lapdijk. Een interne baan zorgt voor een directe verbinding met het bestaande Haven- en Industrieterrein Moerdijk. Logistiek Park Moerdijk is bedoeld voor grootschalige VAL-bedrijven groter dan 5 hectare en VAL-bedrijven die ongeacht hun omvang havengerelateerd zijn.
Adviesbureau RBOI
Moerdijk
A16 A17
Lapdijk
Inleiding
7
1.2. Provinciaal inpassingsplan Doel inpassingsplan Het Provinciale inpassingsplan (hierna: inpassingsplan) biedt de juridisch-planologische regeling voor de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. Het inpassingsplan is een bestemmingsplan op provinciaal niveau. Dit betekent dat op grond van dit inpassingsplan – net als bij een bestemmingsplan - bouwtitels kunnen worden verkregen en het plan tot uitvoering kan worden gebracht. Een belangrijke basis voor dit inpassingsplan is het Ruimtelijk Ontwerp van Studio Marco Vermeulen. De specifieke stedenbouwkundige kwaliteit van het Ruimtelijk Ontwerp is in dit inpassingsplan geborgd. Op grond van artikel 3.26 van de Wet ruimtelijke ordening zijn Provinciale Staten bevoegd om door middel van een inpassingsplan zelf projecten uit voeren en/of te ontwikkelen indien sprake is van een provinciaal belang. Ontwikkeling van het logistiek park is in de provinciale structuurvisie vastgelegd. Door de vaststelling van dit inpassingsplan behartigen provinciale staten het belang van de regio West- en Midden-Brabant door te voorzien in de ruimtebehoefte van grootschalige VAL-activiteiten en daarmee versterking van de economie van de regio op provinciaal niveau. De gemeente Moerdijk heeft zich aan dit provinciale beleid gecommitteerd via de bestuursovereenkomst tussen de provincie en de gemeente. Inpassingplan en bijbehorende onderzoeksdocumenten Uitgangspunten voor dit inpassingsplan zijn ontleend aan het Ruimtelijk Ontwerp, het milieuonderzoek, het civieltechnisch ontwerp en het Beeldregieplan. In onderstaande afbeelding is de relatie tussen dit inpassingsplan en het milieueffectrapport (hierna: MER) aangegeven. In het MER is een effectenstudie van drie inrichtingsalternatieven voor het Logistiek Park Moerdijk verricht. Op basis daarvan is het Meest Milieuvriendelijk Alternatief opgesteld. Vervolgens zijn in het rapport ‘Effecten Voorkeursalternatief Logistiek Park Moerdijk’ de milieu- en omgevingseffecten van het voorkeursalternatief onderzocht. De resultaten van dit rapport zijn verwerkt in dit inpassingsplan.
Adviesbureau RBOI
Moerdijk
A16 A17
Logistiek Park Moerdijk Haven- en industrieterrein Moerdijk
Inleiding
9
Proces inpassingplan Dit inpassingsplan heeft de status van ‘ontwerp’. In de vorige fase van het ‘voorontwerp’ heeft het inpassingsplan met het eindconcept MER ter inzage gelegen. Overleginstanties en andere insprekers zijn in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie op het voorontwerp inpassingsplan in te dienen. In de Nota van inspraak1) zijn de reacties en de beantwoording opgenomen. Het ontwerp inpassingsplan wordt samen met het definitieve MER ter inzage gelegd. Op dit ontwerp kunnen zienswijzen worden ingediend. Hierna stellen Provinciale Staten het inpassingsplan vast. In paragraaf 6.2 van dit inpassingsplan wordt nader ingegaan op het proces van dit inpassingplan.
1.3. Achtergrond en context Logistiek Park Moerdijk Plannen vanaf 1992 Al vanaf 1992 bestaan plannen om nabij het bestaande Haven- en Industrieterrein Moerdijk een nieuw bedrijventerrein te realiseren. Oorspronkelijk was de locatie in de oksel van de A16 en de A17 in beeld als grootschalig en duurzaam vernieuwend bovenregionaal bedrijventerrein ten behoeve van bedrijven die, gelet op bijvoorbeeld hun omvang, milieuhinder of hun behoefte aan diep vaarwater, bijzondere vestigingseisen stellen. Deze ontwikkeling kreeg destijds de naam Moerdijkse Hoek. Moerdijkse Hoek zou een omvang krijgen van circa 600 hectare (ha), in combinatie met de ontwikkeling van een vestigingsgebied voor glastuinbouw van circa 150 ha. In het Streekplan Noord-Brabant 2002 hebben Provinciale Staten een planologische basis gelegd voor de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek. Na de vaststelling van het Streekplan 2002 heeft de provincie de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek ter hand genomen. Zo is een milieueffectrapportage afgerond, is een ruimtelijk ontwerp gemaakt en was een concrete beleidsbeslissing eind 2005 in concept gereed. Gaande het proces is de combinatie van het grootschalig bedrijventerrein met een grootschalige glastuinbouwlocatie vervallen. Aanpassing plannen 2005 Eind 2005 hebben nieuwe ontwikkelingen geleid tot aanpassing van de plannen voor Moerdijkse Hoek. Zo bleek dat Shell grondreserves beschikbaar kon stellen en dat op het bestaande Haven- en Industrieterrein Moerdijk meer ruimte beschikbaar was dan aanvankelijk voorzien. In combinatie met lagere behoefteprognoses, betekende dit dat het bestaande industrieterrein Moerdijk (inclusief Shell) al in een groot deel van de vraag waarvoor Moerdijkse Hoek bedoeld was, zou kunnen voorzien. Het betreft hier de ruimtevraag van bedrijven in de zwaardere milieucategorieën. Echter, de ruimtevraag naar logistiek terrein kon op het bestaande industrieterrein Moerdijk niet voldoende worden geaccommodeerd2. Daarom werd als alternatief voor het oorspronkelijke Moerdijkse Hoek een plan gelanceerd voor de realisatie van een bovenregionaal logistiek park van netto 150 ha in combinatie met intensivering van het bestaande Haven- en Industrieterrein Moerdijk (inclusief Shell terrein).
1
Provincie Noord-Brabant. Nota van inspraak. Voorontwerp inpassingplan LPM en concept MER, versie 1 oktober 2012. 2 Zo blijkt o.a. uit ‘Perspectief economische ruimtebehoefte West-Brabant. Onderzoek naar vraag en aanbod.’, DHV, juni 2006.
Adviesbureau RBOI
Kern Moerdijk
Knooppunt Klaverpolder
St
ee
nw
eg
an
Locatie Kanters A59
A59
e
nn
Bi
Afrit 27 Moerdijk Mo
lintbebouwing met gemengd functiepatroon
er
A17
dij
A16
ks
Station Lage Zwaluwe
ew
eg
Camping Lansen
Ba
di
er
o nm
e jks
De Gouden Leeuw Afrit 18 Zevenbergschen Hoek
Pe
rg
rim
sd i
jk
La
pd
ijk
Lapdijk
Inleiding
11
Op 2 februari 2007 besluiten Provinciale Staten om de ruimtevraag voor Moerdijkse Hoek te accommoderen door: 1. de benutting van de Shell-grondreserve, circa 130 ha netto; 2. de intensivering van de overige gronden op het bestaand industrieterrein Moerdijk; 3. de aanleg van het grootschalig logistiek park van 150 ha netto. Ten behoeve van de locatiekeuze voor dit bovenregionaal logistiek park is in 2007 een planMER opgesteld. Mede op basis van deze plan-MER hebben PS gekozen voor de ontwikkeling van een hoogwaardig vernieuwend duurzaam logistiek park van 150 ha op de locatie in de oksel van de A16/A17: Logistiek Park Moerdijk. Bestuursafspraken 2009 Het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk hebben onderzocht of met de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk en de intensivering van het bestaande industrieterrein Moerdijk, ook de kwaliteit van de leefomgeving in de gemeente Moerdijk verbeterd kan worden. Dit heeft geresulteerd in bestuursafspraken over een brede gebiedsontwikkeling in de gemeente Moerdijk, gericht op versterking van de economie én verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. Deze dubbele doelstelling is in eerste instantie vastgelegd in de Intentieovereenkomst Gebiedsontwikkeling Moerdijk d.d. 8 oktober 2007 en later in de Bestuursovereenkomst Realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk d.d. 3 juli 2009 (zie bijlage 2). In het kader van deze bestuursovereenkomst wordt onder verantwoordelijkheid en regie van provincie Noord-Brabant het Logistiek Park Moerdijk gerealiseerd. In hoofdstuk 2 is uitleg gegeven aan de wijze waarop voorgaande bij de voorbereiding van dit inpassingsplan is meegenomen. Publiek Programma van Eisen Een onderdeel van de Bestuursovereenkomst Realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk is het Publiek Programma van Eisen (PPvE) waarin de eisen en ambities zijn opgenomen waaronder Logistiek Park Moerdijk moet worden ontwikkeld. Het duurzame en hoogwaardige karakter van Logistiek Park Moerdijk is een doelstelling en een ambitie die gedurende het gehele proces van planvorming tot en met beheer gewaarborgd zal moeten worden. Het PPvE is in bijlage 3 toegevoegd en verder toegelicht in paragraaf 2.2.
1.4. Ligging plangebied Logistiek Park Moerdijk ligt in de oksel van de A16 en de A17 nabij het knooppunt Klaverpolder in de gemeente Moerdijk. Het plangebied wordt globaal begrensd door: de A17 aan de noordwestzijde; de Binnenmoerdijkse Baan aan de noordzijde; de A16 aan de noordoostzijde; de Lapdijk aan de oost- en zuidzijde. In het oostelijke gedeelte van het plangebied liggen de Moerdijkseweg en de Steenweg. Aan deze wegen bevinden zich thans woningen en enkele bedrijfsvestigingen, welke zullen verdwijnen bij het realiseren van dit plan. Het netto uitgeefbaar logistiek terrein bedraagt circa 142,2 ha. Binnen de plangrens zijn ook de gronden ten behoeve van de interne baan tussen Logistiek Park Moerdijk en het Haven- en Industrieterrein Moerdijk opgenomen en de natuurcompensatie nabij de Appelzak.
Adviesbureau RBOI
Inleiding
12
Luchtfoto plangebied
1.5. Leeswijzer Het inpassingsplan bestaat uit de verbeelding, de regels en een onderbouwing van het plan: deze toelichting. Hoofdstuk 2 bevat de onderbouwing van het nut en de noodzaak van de voorgenomen ontwikkeling, de gebiedsvisie waarin wordt ingegaan op de bestaande en beoogde situatie, het programma, de vestigingsvoorwaarden en de manier waarop de gestelde ambities kunnen worden gerealiseerd (ontwikkelingsstrategie). Hoofdstuk 3 beschrijft de beleidsmatige (ruimtelijke) onderbouwing van de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. Hoofdstuk 4 geeft de resultaten weer van het milieuonderzoek (MER) én de milieuonderzoeken voor het voorkeursalternatief dat is uitgevoerd voor dit inpassingsplan. Hier wordt een samenvatting gegeven van de conclusies bij de milieuaspecten die van belang zijn voor het inpassingsplan. Hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de keuzes bij de juridische regeling. Hoofdstuk 6 bevat de beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en procedure.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
13
2. Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
Dit hoofdstuk beschrijft de bestaande kenmerken van het plangebied en de beoogde situatie. Hierin komen de algemene uitgangspunten van het plan, de duurzaamheidaspecten en de beschrijving van het stedenbouwkundig ontwerp aan bod. In paragraaf 2.3 wordt de nut en noodzaak van het Logistiek Park Moerdijk beschreven.
2.1. Bestaande situatie Landschap en dijken De locatie van Logistiek Park Moerdijk ligt in de Nieuwe Moerdijkpolder en de Blokpolder, beide winningen aan het oude eiland van Moerdijk. Het is een open gebied waar akkerbouw plaatsvindt en dat wordt begrensd door de Lapdijk en de snelwegen A16 en A17. De Lapdijk, die de polders aan de zuid- en oostzijde beschermt, is nog in het landschap zichtbaar en bepaalt een deel van de buitenomtrek van het plangebied. De Lapdijk bestaat in feite uit drie dijkvakken: de polderdijk van de Nassaupolder (nabij de A17, omzoomd met bos), de Arenbergsche Polder (het 'rechte stuk') en de Bredasche Polder (nabij de A16). De knikken in de dijk laten de vroegere aansluitingen zien. De dijk heeft aan weerszijden bomenrijen en is geschikt voor recreatief gebruik. Van een andere oude dijk zijn nog relicten in het plangebied aanwezig: de oude Steenweg naar Moerdijk. De noordelijke en oostelijke begrenzing brengen een geheel ander landschapstype in het plangebied: het stedelijke snelweglandschap. In dat landschap heeft de omgeving de rol van decor. Huidige verkeerssituatie Ter hoogte van het knooppunt Klaverpolder sluiten de A16 en de A17 op elkaar aan. Het plangebied wordt via aansluiting 27 (Moerdijk) aangesloten op de A17 en via aansluiting 18 (Zevenbergschen Hoek) op de A16. De lokale wegen in en rond het plangebied zijn de Steenweg, de Moerdijkseweg en de Binnenmoerdijkse Baan. Deze wegen kennen een belangrijke functie voor de ontsluiting van de kern Moerdijk en de bestemmingen binnen en direct rond het plangebied, waaronder het NS-station Lage Zwaluwe. Huidige functie plangebied Het plangebied heeft een agrarische functie (akkerbouw). Alleen de Moerdijkseweg, tussen afrit 18 op de A16 en de locatie Kanters (horeca, gelegen buiten het plangebied), kent een grote diversiteit van bebouwing ter weerszijden van de weg. In totaal staan hier 21 woningen en liggen er 2 bedrijfsvestigingen. Het gebied met deze bebouwing beslaat een zone van circa 35 m ter weerszijden van de Moerdijkseweg. De Moerdijkseweg zelf ligt op een afstand van 100 tot 200 m vanaf de A16. Bij de reconstructie heeft de A16 een half transparant geluidsscherm (onder andere ten behoeve van de woningen) gekregen over een lengte van 1.200 m, met een hoogte van 5 m.
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
14
In de zuidoosthoek is de locatie De Gouden Leeuw gelegen. Deze locatie heeft een oppervlakte van circa 4,4 ha en bevat, naast het hotel/restaurant, een tankstation en een parkeerterrein. Ten zuiden en oosten van de Lapdijk zijn – buiten het plangebied – 3 agrarische bedrijven gevestigd bestaande uit een woonboerderij en opstallen, 6 burgerwoningen en een bedrijfspand.
2.2. Beoogde situatie 2.2.1. Algemene uitgangspunten Voor de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk gelden de volgende uitgangspunten, die opgenomen zijn in het Publiek Programma van Eisen.
algemene
Bestemming: Logistiek Park Moerdijk is bestemd voor de specifieke doelgroep van verladers en logistieke bedrijven die bekend zijn onder de term Value Added Logistics (VAL). Logistiek Park Moerdijk richt zich daarbij bij voorkeur op de grotere internationale spelers die een grote ruimtebehoefte hebben en elders in Nederland niet of nauwelijks te accommoderen zijn. Voor deze partijen moet ruimte op het terrein gereserveerd worden, zodat als de vraag van dit soort bedrijven naar ruimte zich voordoet, men te allen tijde in Nederland en meer specifiek in Moerdijk terecht kan. Kavelgrootte: om voor de accommodatie van de hiervoor genoemde categorie van bedrijven voldoende waarborgen te scheppen is de minimale kavelgrootte 5 ha. Door een combinatie van kavels dienen ook oppervlakten van 20-30 ha gecreëerd te kunnen worden. Een ruimtebeslag van minder dan 5 ha is alleen toelaatbaar, voor zover het gaat om logistieke bedrijven die vanwege de aard van hun bedrijfsvoering aangewezen zijn op de nabijheid van kadefaciliteiten langs diep vaarwater. Ontsluiting: vervoersstromen dienen zoveel mogelijk multimodaal afgewikkeld te kunnen worden, bij voorkeur door gebruikmaking van andere vervoersmodaliteiten dan per as, namelijk vervoer over water of per spoor. Voor de ontsluiting van het gebied op het hoofdwegennet zijn aansluitingen nodig op zowel de A16 als de A17. Relatie met bestaande Haven- en Industrieterrein Moerdijk: de aanleg van een zogenoemde interne baan, afgescheiden van het openbare wegennet, in combinatie met een eventueel toekomstig railservicecentrum op het bestaande industriegebied, is vereist. Uitgangspunt hierbij is: geen belasting van het onderliggende, lokale wegennet. Werkgelegenheid: als normgetal voor de werkgelegenheid in combinatie met kantoren buiten het plangebied (in samenhang met elkaar), geldt een streefwaarde van 45 fte per ha uit te geven terrein. Bedrijven: bedrijven moeten behoren tot milieucategorie 3.1-3.2 van de VNG-lijst milieuzonering. Uitgifte voor kantoordoeleinden die niet rechtstreeks in verband staat met deze bedrijven, wordt niet toegestaan. Gebouwen: er wordt een verbod ingesteld op toepassing van uitloogbare bouwmaterialen. Als doelstelling wordt opgenomen dat alle te bouwen gebouwen een verwarmings/koelsysteem zullen kennen op basis van lage temperatuursystemen. De gebouwen dienen toekomstvast te zijn inzake (energie)ontwikkelingen op technisch gebied.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
15
Landschappelijke inpassing: aan de zuidkant van de Lapdijk (buiten het plangebied met de bestemming Logistiek Park Moerdijk) wordt het bedrijventerrein door een groene omlijsting in het landschap duurzaam ingepast op een zodanige wijze dat de zichtbaarheid vanuit het open, agrarische cultuurlandschap zoveel mogelijk wordt weggenomen. De randen langs de A16 en A17 zijn zichtlocaties. De vormgeving van gebouwen en landschap langs de hoofdwegenstructuur moet kwaliteit en samenhang vertonen; daartoe is een beeldkwaliteitsplan (hierna: Beeldregieplan) opgesteld. Dit plan zal richtinggevend zijn voor de architectuur en de vorm van gebouwen, alsmede voor de aanleg van groenvoorzieningen. Bouwhoogte: ten behoeve van een doelmatig gebruik van de schaarse ruimte bedraagt de minimale bouwhoogte 111 m boven het peil. In het PPvE staat dat er verder geen beperkingen zouden worden opgelegd aan de maximale bouwhoogte, maar dat wel de bouwhoogte aan de zuidzijde zodanig zou moeten zijn dat voldaan wordt aan de eisen van een goede landschappelijke inpassing. Dit standpunt is in het kader van het MER onderzoek bijgesteld. De maximum bouwhoogte voor het hele terrein is bepaald op 20 m boven peil. Uitgifte: het netto uitgeefbare gebied bedraagt circa 150 ha met een afwijking van maximaal 5%. Het uitgiftetempo wordt afgestemd op de specifieke doelgroep van bedrijven. Prioriteit wordt toegekend aan grote internationale spelers die elders niet of nauwelijks te accommoderen zijn. Hiervoor wordt in de tijd voortdurend ruimte gereserveerd. Het adagium 'het juiste bedrijf op de juiste plek' is leidend boven een hoger uitgiftetempo. Uitgifte aan minder grote, regionale- en nationale spelers is mogelijk, maar heeft een lagere prioriteit. Overige activiteiten: op beperkte schaal – maximaal 5% – van de netto uitgeefbare oppervlakte worden activiteiten toegestaan die rechtstreeks dienstbaar zijn aan de logistieke activiteiten zoals toeleverings- en/of servicegerichte bedrijven, bijvoorbeeld wasstraat, bandenmontagebedrijf, reparatiebedrijf en dergelijke. Deze activiteiten zijn alleen toegestaan in het gebied rondom de Gouden Leeuw.
2.2.2. Duurzaamheid In het PPvE zijn voor Logistiek Park Moerdijk gewenste duurzaamheidsambities op gebiedsniveau en op gebouwniveau vastgelegd. Concretisering en realisatie van deze duurzaamheidsambities moeten er voor zorgen dat Logistiek Park Moerdijk een hoogwaardig, vernieuwend en innovatief bedrijventerrein wordt. Duurzaamheidsambities op gebiedsniveau conform het PPvE Energie: Logistiek Park Moerdijk wordt zo mogelijk energie- en CO2 neutraal ontwikkeld door gebruikmaking van wind- en zonne-energie, rest- en afvalwarmte. Duurzame koppelingen dienen te zorgen voor de uitwisseling van reststromen door een utilitycentre en multicore ringleiding. Kwaliteit water: Logistiek Park Moerdijk wordt zo mogelijk afvalwaterneutraal ontwikkeld door gebruikmaking van helofytenfilters in de bermen langs de wegen. Water dat in het gebied valt zal schoon in de bodem infiltreren. Waterbalans: de totale waterbalans van Logistiek Park Moerdijk moet zo mogelijk neutraal zijn. Waterberging zal in het gebied plaatsvinden en waar mogelijk zullen functies worden gekoppeld.
1
In het PPvE is een hoogte van 7 m opgenomen. In het daarna vastgestelde Ruimtelijk Ontwerp is de
nieuwe minimum hoogte bepaald op 11 m: deze maat is in het inpassingsplan opgenomen.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
16
Natuur en landschap: waar mogelijk behoud, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en aanwezige cultuurhistorische waarden in de omgeving van Logistiek Park Moerdijk. Multifunctioneel ruimtegebruik: de ambitie is te streven naar een multifunctioneel ruimtegebruik, waarbij een zuinig en doelmatig gebruik van de schaarse ruimte in ons land het uitgangspunt is. Duurzaamheidsambities op gebouwniveau conform het PPvE De ambities op het gebied van innovatie en duurzaamheid op gebouwniveau, dienen in goede verhouding te staan met de economische haalbaarheid. De markt moet het immers realiseren en dat zal sterk afhangen van de kosten, terugverdientijd en dergelijke. De precieze invulling is daarom op voorhand dan ook niet te geven. De ambities betreffen de volgende duurzaamheidaspecten: Energie: bij de bouw wordt specifiek aandacht besteed aan isolatie en warmte/koudeopslag en het gebruik van energiezuinige en herbruikbare bouwmaterialen. Kwaliteit water: bij de bouw wordt speciaal aandacht besteed aan de sedumdaken op gebouwen met name op plaatsen waar dit landschappelijk gewenst is (randzones). Vervuiling door bedrijfsprocessen moet zoveel mogelijk uitgesloten worden. Multifunctioneel ruimtegebruik: het bouwen in meerdere lagen zowel boven- als ondergronds wordt uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik gestimuleerd.
2.2.3. Stedenbouwkundig ontwerp Ruimtelijk Ontwerp StudioMarcoVermeulen heeft het Ruimtelijk Ontwerp voor Logistiek Park Moerdijk in samenwerking tussen de provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk opgesteld. In het ontwerpproces zijn diverse andere partijen geconsulteerd, zoals het Havenschap Moerdijk, het Waterschap Brabantse Delta, het Rijk, de projectontwikkelaars in het plangebied, partijen uit de logistieke sector en de klankbordgroep. Dit Ruimtelijk Ontwerp is op 22 februari 2011 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Met het Ruimtelijk Ontwerp is de eerste stap gezet om de duurzaamheidsambities uit het PPvE te kunnen realiseren en borgen. In het Ruimtelijk Ontwerp worden keuzes en maatregelen voorgesteld die het mogelijk moeten maken om de ambities op het vlak van landschappelijke inpassing, energie, water en ruimte te kunnen realiseren. Het Ruimtelijk Ontwerp vormt als het ware de drager voor verdere uitwerkingen. De milieu-effecten van het Ruimtelijk Ontwerp zijn in het Milieueffectrapport Voorkeursalternatief Logistiek Park Moerdijk nader onderzocht. Het Ruimtelijk ontwerp is nader uitgewerkt waarbij een optimalisatie heeft plaatsgevonden van de wegenstructuur, de omvang en positie van de ontwikkelcellen, en de gevelband. Onderstaand worden de belangrijkste thema’s uit het Ruimtelijk Ontwerp voor het inpassingsplan samengevat. Zorgvuldig ruimtegebruik Grote robuuste ontwikkeleenheden In het PPvE is vastgelegd dat Logistiek Park Moerdijk specifiek ruimte moet bieden aan VALbedrijven, met een minimale kavelgrootte van 5 ha. Alleen onder voorwaarden zijn ook bedrijven met een kavelgrootte kleiner dan 5 ha toelaatbaar. Door een combinatie van kavels dienen ook oppervlakten van ca. 29-41 ha gecreëerd te worden, zonder dat dit een nadelige weerslag heeft op de ruimtelijke kwaliteit van Logistiek Park Moerdijk. Gelet hierop is in het Ruimtelijk Ontwerp de grootste afmeting als vertrekpunt genomen, omdat het opdelen van grote kavels in kleinere kavels eenvoudiger is dan het opschalen van de kavelgrootte.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
17
Het Ruimtelijk Ontwerp is 'stedenbouwkundig duurzaam' en kenmerkt zich door een eenvoudige, robuuste structuur van grootschalige ontwikkeleenheden waardoor er veel flexibiliteit is bij de verkaveling ervan.
Bron: Beeldregieplan Logistiek Park Moerdijk Studio Marco Vermeulen/RBOI-Rotterdam
Het plangebied is verdeeld in vier grote robuuste ontwikkeleenheden, met een dieptemaat die uitermate geschikt is voor het ontwikkelen van logistieke kavels (kaveldiepte circa 160 meter). De ontwikkeleenheden hebben een grootte variërend van ca. 29 ha tot 41 ha. De ontwikkeleenheden bieden ruimte aan maximaal 6 tot 8 bedrijven op kavels van minimaal 5 ha groot. Er kunnen ook minder, maar grotere bedrijven worden gehuisvest tot een maximale omvang van een volledige ontwikkeleenheid. Het gebied rondom de Gouden Leeuw (circa 4,2 ha) kan ontwikkeld worden voor faciliteiten die gerelateerd zijn aan de activiteiten op Logistiek Park Moerdijk. Het netto uitgeefbaar logistiek terrein bedraagt circa 142,2 ha en voldoet daarmee aan de bestuurlijke opgave. De drie grootste ontwikkeleenheden voor logistieke kavels zijn parallel aan de randen van het gebied gelegen. Gestreefd is naar een ruimtelijke indeling van het gebied met een zoveel mogelijk rechthoekige grondvorm. De driehoekige geometrie van het gebied is opgevangen in de centrale ontwikkeleenheid en aan de westzijde van de ontwikkeleenheid langs de Lapdijk. Hierdoor wordt het aantal overhoeken beperkt en kan de beschikbare ruimte optimaal worden benut. Het is dan ook mogelijk om hier een hoog bebouwingspercentage van 70% te halen. Een ontwikkeleenheid vormt de basis voor samenwerking en synergie op vele vlakken. Bepaalde voorzieningen zouden mogelijk, mede vanuit efficiëntie en kostenperspectief, beter op het niveau van de ontwikkeleenheid gerealiseerd kunnen worden, dan door iedere onderneming afzonderlijk.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
18
In iedere ontwikkeleenheid wordt zo compact mogelijk gebouwd. De bedrijven oriënteren zich op de randen van de ontwikkeleenheid en daarmee op de openbare ruimte. Alle laad- en losruimten, evenals kantoorfuncties, bevinden zich aan de randen van de bebouwing, terwijl de bebouwing zoveel mogelijk aaneengesloten (rug-aan-rug, zij-aan-zij) gerealiseerd, danwel ervaren wordt, als één bouwvolume. Aan de buitenzijde van de ontwikkeleenheden, tussen de perceelsgrens en de bebouwing bevinden zich de truckcourts (ruimte voor truckgerelateerde activiteiten zoals manoeuvreren, kort parkeren, opstellen en laden en lossen). Iedere ontwikkeleenheid wordt apart ontsloten via een ‘binnenstraat’: de ontsluiting en het parkeren van personenauto’s vindt plaats door deze binnenstraat die centraal is gelegen in de ontwikkeleenheden. Door deze stedenbouwkundige opzet wordt zorgvuldig omgegaan met het beschikbare grondoppervlak. Bouwhoogte In dit inpassingsplan is ter borging van intensief ruimtegebruik door bedrijven een minimum bouwhoogte van 11 meter opgenomen. De bouwhoogte is tevens gemaximeerd. Deze bedraagt voor bedrijven 20 meter, waarbij in de eerste 16 meter achter de bouwgrens, de bouwhoogte maximaal 15 meter mag zijn. Bij het bepalen van de maximale bouwhoogte zijn de aspecten marktoverwegingen, zicht en verkeer betrokken. Hierna wordt dit toegelicht. Markt Bij de voorbereidingen van dit plan zijn marktpartijen uit de logistieke sector geconsulteerd. Hieruit is gebleken dat bedrijven in de logistieke sector op dit moment goed uit de voeten kunnen met een bouwhoogte van 15 meter. Dit is een gangbare bouwhoogte voor grootschalige logistiek en wordt bepaald door de technische mogelijkheden van heftrucks. Het stapelen van twee of meer warehouses wordt door marktpartijen als onhaalbaar gezien, vanwege de aanzienlijke extra kosten ten behoeve van het verzwaren van de constructie. Vanuit de overweging van intensief ruimtegebruik en om in te kunnen spelen op eventuele toekomstige marktontwikkelingen in de planperiode, is deze 15 meter met 5 meter verhoogd tot de maximum bouwhoogte van 20 meter. Dit is een duurzame bouwhoogte die voldoet aan de wensen van de markt, ook voor langere termijn. Voorts zijn de effecten van deze bouwhoogte op de omgeving onderzocht. Zicht Bij het tot stand komen van het ruimtelijke ontwerp is aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing van Logistiek Park Moerdijk. De mate van zichtbaarheid van de nieuw geprojecteerde bebouwing is beoordeeld zowel vanuit het perspectief van de woningen in de omgeving als ook de weggebruiker van Lapdijk, Pelgrimsdijk en Achterdijk. Met een (foto-)beeldanalyse is bovendien de nabije situatie vanaf de Lapdijk beoordeeld. Dit is gedaan omdat de visuele waarneming van de bebouwing op Logistiek Park Moerdijk vanaf grotere afstand (vanaf de Achterdijk en de Pelgrimsdijk) verschilt van die vanaf een korte afstand. Uitgaande van twee dubbele bomenrijen ter weerszijden van de Lapdijk wordt de huidige visuele begrenzing van de polder ten zuiden van de Lapdijk (zie onderstaande foto vanaf de Achterdijk) versterkt. De dubbele bomenrij zal ook ’s winters zorgen voor een bijna ondoorzichtige natuurlijke ‘wand’. De hoogte ervan is die van de kruinhoogte van de bomen: circa 15 meter op het niveau van de Lapdijk.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
19
Zicht vanaf Achterdijk bij verdubbeling bomenrij Lapdijk Dit betekent dat het zicht op circa 1200 meter vanaf de Achterdijk en op circa 650 meter vanaf de Pelgrimsdijk in hoofdzaak wordt bepaald door de beplanting op de Lapdijk. De bewoner in dat gebied en de weggebruiker zal dit als een natuurlijke begrenzing van de open polder blijven ervaren. De visuele uitstraling van de bebouwing op Logistiek Park Moerdijk zal dus in hoofdzaak niet verder reiken dan de noordzijde van de Lapdijk. Er is een aparte beeldanalyse gemaakt om de beleving van Logistiek Park Moerdijk vanaf de Lapdijk zelf te kunnen beoordelen. De Lapdijk geldt als een van de authentieke polderdijken en zal voor langzaam verkeer gebruikt blijven worden.
Zicht vanaf Lapdijk op Logistiek Park Moerdijk met dubbele bomenrij, landschappelijke inpassingszone en bedrijfsbebouwing Het bovenstaande beeld toont aan dat de afstand tussen de bebouwing op Logistiek Park Moerdijk en de Lapdijk, die meer dan 100 meter bedraagt, voldoende is om een interessante, natuurlijk ingerichte zone langs de dijk tot stand te brengen waarin een extra bomenrij komt. De bebouwing en de bedrijfsactiviteiten blijven daardoor op voldoende afstand. De Lapdijk behoudt zijn zelfstandige karakter als polderdijk. De bouwhoogte van 20 meter (15 meter in de eerste bouwzone aan de gevelband) past bij de grote horizontale afmeting van de ontwikkeleenheid. Aan de zijde van de A16 en de A17 is sprake van het snelweglandschap. Hier zal de eerste bouwzone van 15 meter met de gevelband (die zelf 16 meter hoog wordt) zorgen voor een horizontale en met de weg meegaand beeld. Van grotere afstand, bijvoorbeeld vanaf het dorp Moerdijk en de Steenweg zal wel een deel van de bebouwing zichtbaar worden. Een groot gedeelte zal echter aan het zicht worden onttrokken vanwege het bestaande bos ten
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
20
noorden van de A17 en de taluds met begroeiing van het viaduct van de A17 ter hoogte van de Steenweg.
Bestaande zicht vanaf de zuidelijke dorpsrand van Moerdijk met bos als oriëntatiepunt
Zichtlijnen vanaf de zuidelijke dorpsrand van Moerdijk met bos als oriëntatiepunt Verkeer en milieu In de (milieu-)onderzoeken in het MER is een koppeling gemaakt tussen het type bedrijven waarvoor Logistiek Park Moerdijk bedoeld is en de te verwachten verkeersbewegingen. Dit is gedaan conform landelijk gebruikte CROW-systematiek. De verkeersintensiteiten en milieueffecten die behoren bij een maximale bouwhoogte van 20 meter komen in hoofdstuk 4, het MER en de daarbij behorende onderzoeken uitgebreid aan de orde. Meervoudig ruimtegebruik Naast intensief ruimtegebruik zijn er ook mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik. Uitgangspunt van het ruimtelijk ontwerp is dat conform de huidige praktijk de kantoren boven de inpandige laad- en losruimte worden gesitueerd. Ook VAL-activiteiten kunnen hier een plek krijgen. Deze ruimte is niet goed te gebruiken voor opslag en er kunnen,
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
21
constructief gezien, relatief eenvoudig ‘entresolvloeren’ worden toegevoegd. Bij logistieke bedrijventerreinen biedt daarnaast vooral het grote oppervlak aan daken een enorme potentie voor meervoudig ruimtegebruik. Hierbij kan vooral gedacht worden aan de toepassing van photovoltaïsche systemen en groene daken. Duurzaam verkeersontwerp Verkeersstructuur Er is ten behoeve van de verkeersveiligheid en de doorstroming gekozen voor het zoveel mogelijk scheiden van verkeersstromen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen vrachtverkeer en personenverkeer (personenauto's en fietsers). De buitenzijde van de ontwikkeleenheden kunnen overal benaderd worden door het vrachtverkeer. Per ontwikkeleenheid komt één ontsluitingspunt voor het overige verkeer. Ook kan winst worden behaald op de aspecten duurzaamheid en beveiliging. Tweezijdige bereikbaarheid is nodig vanwege het aspect brandveiligheid en brandbestrijding en wordt gerealiseerd middels de calamiteitenontsluiting. Bij deze verkeersstructuur is op een aantal plaatsen een kruising tussen personenverkeer en vrachtverkeer nodig (zie onderstaande afbeelding). Deze kruisingen zijn vormgegeven als gelijkvloerse ongeregelde kruisingen.
Impressie verkeersstructuur Interne baan De locatie van Logistiek Park Moerdijk is onder andere gekozen vanwege de potentie die deze biedt voor een multimodale afwikkeling van de goederenstroom. Dit bepaalt het onderscheidend vermogen van Logistiek Park Moerdijk en is de sleutel voor een duurzame ontwikkeling van een logistiek terrein. Het terrein van Logistiek Park Moerdijk is op twee plaatsen rechtstreeks aangesloten op het snelwegennet, doch de voorzieningen voor overslag op water en spoor bevinden zich niet op terrein zelf, maar op het aangrenzende Haven- en Industrieterrein Moerdijk. Ook het mogelijk te ontwikkelen railservice-centrum zal
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
22
op het Haven- en Industrieterrein gerealiseerd worden. De realisatie van een rechtstreekse verbinding tussen Logistiek Park Moerdijk en het Haven- en Industrieterrein Moerdijk, de zogenaamde ‘interne baan’ is dan ook cruciaal voor de gewenste modal-shift en is daarmee randvoorwaardelijk voor de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. Bij het tracé van de interne baan is rekening gehouden met de bestaande infrastructuur, de waterkeringen en de Roode Vaart (met bijbehorende doorvaarhoogte), maar ook met eventuele toekomstige (infrastructurele) ontwikkelingen in het gebied. Het tracé van de interne baan maakt de realisatie van andere (infrastructurele) ontwikkelingen in het gebied nog steeds mogelijk. De interne baan, komt via een viaduct over de A17 op het terrein Logistiek Park Moerdijk en sluit aan op de verkeerstructuur voor vrachtwagens op het Logistiek Park Moerdijk. De keuze voor een viaduct over de A17 in plaats van een tunnel zal de mogelijkheden voor een multimodale benutting van de interne baan niet blokkeren. Op grond van het huidige civieltechnische ontwerp van de interne baan is het in ieder geval mogelijk om onbemande TEU1) trekkers en TEU vervoer over rail (enkelspoor, 5 á 10 wagons) te realiseren. Hiermee is het ontwerp van de interne baan toekomstbestendig. De interne baan zal in eerste instantie gebruikt worden door diverse (niet-geautomatiseerde) vervoerssoorten op wielen, waaronder terminal trekkers, vrachtwagens, 3-TEU trucks, auto’s etc. Op dit moment worden andere modaliteiten (bijvoorbeeld op rails) en geautomatiseerde systemen niet haalbaar geacht. Het profiel van de interne baan is wel breed genoeg om in de toekomst eventueel innovatieve(re) vervoerssystemen te realiseren, indien deze wel haalbaar blijken te zijn. Ruimtelijke kwaliteit Ontwikkeleenheid en gevelband Het doel van het stedenbouwkundig concept is meerledig. Enerzijds worden de stedenbouwkundig geoptimaliseerde kavels ook daadwerkelijk maximaal gebruikt. Dit past goed bij de gedachte dat er anno 2013 geen nieuwe bedrijventerreinen gerealiseerd kunnen worden zonder daarbij uiterst zorgvuldig met de ruimte om te gaan. Het stedenbouwkundig concept breekt daarnaast ook met het beeld van een bedrijventerrein als optelsom van losse gebouwen zonder samenhang en met een verrommeling van het landschap. Het ruimtelijke benadering voor het Logistiek Park Moerdijk is dat bedrijfsgebouwen worden gezien als waarneembare eenheden. De gevelbanden die over een grote lengte een lijn vormen geven de ontwikkeleenheid een samenhangend ruimtelijk kader. Hierdoor worden ook de vier afzonderlijke ontwikkeleenheden als zodanig herkenbaar. De continuïteit van vormgeving van de gevelbanden over de verschillende percelen en ontwikkeleenheden bepaalt het hoofdbeeld van het Logistiek Park Moerdijk. In het Beeldregieplan is de vormgeving van de gevelband nader uitgewerkt. De realisatie van de gevelband is in de regels van het inpassingsplan opgenomen als een verplichting bij het bouwen in de ontwikkeleenheden (voorwaardelijke bepaling). Door de clustering van gebouwen en doordat de voorterreinen (truckcourts) grenzen aan de openbare ruimte, zal Logistiek Park Moerdijk, ondanks de hoge bebouwingsdichtheid, ruim van opzet ogen. In dit plan wordt gestuurd op een eenduidige en kwalitatieve vormgeving van de voorzijde van de gebouwen waarbij de gevelbanden beeldbepalend zijn. Visueel moeten de individuele gevelbanden van de bedrijven in een rij een ruimtelijk doorgaande gevel vormen die de ontwikkeleenheid tot een geheel samenbindt. Hierdoor ontstaat een gestileerd beeld waarbij 1 TEU is een aanduiding voor de afmetingen van containers. De afkorting staat voor Twenty feet Equivalent Unit. De bestaande afmetingen TEU zijn gehanteerd als uitgangspunt.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
23
het horizontale karakter van de bebouwing wordt benadrukt. Dit sluit goed aan bij de schaal en het karakter van het omliggende landschap en op deze wijze kan ook de bebouwing een bijdrage leveren aan de landschappelijke inpassing van Logistiek Park Moerdijk.
Indicatief beeld vanaf de A16
Impressie doorsnede logistieke kavel Landschappelijke inpassing Logistiek Park Moerdijk wordt landschappelijk ingepast door middel van vier elementen: a. beeldkwaliteit van de bebouwing (ruimtelijke eenheden om een rustig en coherent beeld te creëren); b. grondwallen aan de randen (door wallen worden de truckcourts voor een deel aan het zicht ontrokken); c. versterking van de lijnvormige groenstructuur van de Lapdijk door middel van extra bomenrijen en een groenzone van circa 25 meter breed ten zuiden van de Lapdijk; d. groene entrees met retentievijvers tot het gebied.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
24
Landschappelijke inpassing
Doorsnede ontwikkeleenheid - A17
2.2.4. Beeldregieplan Om het Ruimtelijk Ontwerp van Logistiek Park Moerdijk goed van papier tot realisatie te laten komen is een Beeldregieplan1) opgesteld. Het Beeldregieplan is een aanvulling op het inpassingsplan. De fine-tuning van het ontwerp van de gebouwen en de openbare ruimte vindt plaats in het Beeldregieplan. Het Beeldregieplan is een bijlage van het inpassingsplan, maar heeft zelf geen directe publiekrechtelijke status. Wel zullen op gemeentelijk niveau de welstandscriteria die op basis van het Beeldregieplan zijn geformuleerd worden vastgesteld en daarna in werking treden. Deze criteria dienen als toetsingskader bij de beoordeling van de omgevingsvergunningen.
1
Studio Marco Vermeulen i.s.m. RBOI Rotterdam B.V. Beeldregieplan Logistiek Park Moerdijk.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
25
2.2.5. Ontwikkelstrategie Fasering De fasering van de uitvoering van de werken is gebaseerd op marktinzichten, planologische en planeconomische afwegingen. Uitgangspunt is realisatie van het gehele plangebied binnen de planperiode van 10 jaar. Door de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk in één juridisch kader (dit inpassingsplan) vast te leggen, wordt de ruimtelijke en landschappelijke inpassing conform het beeldregieplan en het ruimtelijk ontwerp in één keer mogelijk gemaakt. In het kader van het MER is in het MMA als mitigerende maatregel voorgesteld om bij de aanleg van het Logistiek Park Moerdijk ‘van buiten naar binnen’ te werken. Deze aanbevelingen voor de fasering van het terrein zijn overgenomen in het VKA. Met dit inpassingsplan voor de gehele ontwikkeling wordt deze fasering mogelijk gemaakt. Ook voor de financiële uitvoerbaarheid en voor de realisatie en investeringen in infrastructuur en openbare ruimte (wegen, groen, water) is één juridisch kader praktisch, omdat hiermee kosten en baten binnen hetzelfde plangebied worden gerealiseerd en hiermee het tempo (binnen de planperiode) eenvoudig kan meebewegen met de ontwikkelingen in de markt. De realisatie zal in fasen plaatsvinden per ontwikkelcel. Door het plan in fasen per ontwikkelcel uit te voeren, wordt het plangebied geleidelijk aan bezet door bedrijven waardoor de beschikbare ruimte optimaal benut wordt en het vestigingsklimaat tot en met de laatste fase aantrekkelijk blijft. Fasering per ontwikkelcel is ook van belang voor een zorgvuldig ruimtegebruik en efficiënte verkaveling. Daarnaast wordt door de fasering voorkomen dat bij de aanvang van de exploitatie direct hoge kosten voor de voorzieningen gemaakt moeten worden. De voorzieningen worden immers grotendeels per fase aangelegd in plaats van ineens. Overigens zal tussen de fasen een zekere overlap sprake zijn, waarbij aan de uitgifte van een volgende fase wordt begonnen terwijl een de voorgaande fase nog niet 100% is uitgegeven. Dit is van belang om steeds een breed aanbod te hebben van beschikbare kavels voor potentiele bedrijven. Het uitgewerkte VKA en het exploitatieplan gaan uit van de volgende fasering: fase 1: ontwikkelcel langs de A17; fase 2: ontwikkelcel langs de Lapdijk; fase 3: ontwikkelcel langs de A16; fase 4: binnenste ontwikkelcel. De ontwikkelcel langs de A17 is een logische eerste fase, omdat deze cel een zichtlocatie betreft en daarmee de toon kan zetten voor de gehele ontwikkeling. Voorts is deze ontwikkelcel relatief eenvoudig te ontsluiten. Door de ontwikkelcel langs de Lapdijk als 2 e fase te nemen, wordt de inpassing aan deze landschappelijke kant van het plangebied in een relatief vroeg stadium gerealiseerd. Dit sluit aan bij het VKA. De interne baan met het bestaande Haven en- Industrieterrein Moerdijk zal aan het begin van fase 2 worden gerealiseerd. De ontwikkelcel langs de A16 wordt als 3 e fase ontwikkeld. Conform het VKA komt de binnenste cel als laatste fase aan de orde. Commissie Vestiging Huidige functioneren in relatie tot het Haven en- Industrieterrein Moerdijk Overheid en bedrijfsleven werken op het Haven en- Industrieterrein Moerdijk samen binnen de Commissie Vestiging. Aan deze commissie nemen de volgende partijen deel: Havenschap Moerdijk; Bedrijvenkring Industrieterrein Moerdijk (BIM);
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
-
26
Provincie Noord-Brabant; Gemeente Moerdijk; Brandweer Midden en West-Brabant; Rijkswaterstaat Zuid-Holland; Waterschap Brabantse Delta.
De Commissie Vestiging vindt zijn oorsprong in de samenwerking ‘Duurzame Verbindingen Moerdijk’. In dat kader werken genoemde partijen op het Haven en- Industrieterrein Moerdijk samen aan de verduurzaming van het terrein. Deze samenwerking is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst, die in 1999 door alle deelnemers is ondertekend. In eerste instantie was de Commissie Vestiging onderdeel van de samenwerking ‘Duurzame Verbindingen Moerdijk’, maar inmiddels valt de commissie direct onder het Havenschap Moerdijk. De Commissie Vestiging heeft de volgende doelstellingen: Duidelijkheid verschaffen over de vestigingsmogelijkheden voordat grondtransacties/ erfpacht contracten worden gesloten; Voorkomen van ongewenste ontwikkelingen met betrekking tot bedrijfsvestiging/veranderingen; Afstemming tussen diverse betrokken instanties. Eén loketfunctie voor aanvragers; Realiseren van synergie tussen bedrijven; Betere afstemming met de aanvrager. Om invulling te kunnen geven aan deze doelstellingen beoordeelt de commissie alle nieuw op het Haven en- Industrieterrein Moerdijk te vestigen bedrijven of majeure uitbreidingen van een bestaand bedrijf op een aantal concrete aspecten. Deze aspecten zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Ruimtelijke Ordening; Beeldkwaliteit en welstand; Vaarwatergebondenheid; Geluidproductie; lucht emissie; afvalwater; externe veiligheid; natuurbescherming; juridische aspecten.
Daarnaast wordt duurzaamheid in de beoordeling meegenomen door de te beoordelen op de aspecten clustervorming en uitwisseling van reststroom. Zodra zich een bedrijf aanmeldt voor vestiging op het Haven en- Industrieterrein Moerdijk of een bestaand bedrijf zich meldt voor een grootschalige uitbreiding, zal eerst de commissie de betreffende aanvraag op bovenstaande aspecten beoordelen. De commissie brengt vervolgens een pre-advies uit aan de directeur van het Havenschap Moerdijk. Op basis van dit advies wordt beslist over de verkoop en/of huur van grond dan wel uitgifte in erfpacht. Deze beslissing betreft een privaatrechtelijke rechtshandeling, waartegen geen publiekrechtelijke rechtsbescherming openstaat. Bij een negatief vestigingsadvies worden de bedrijven doorverwezen, zodat gezocht kan worden naar een andere vestigingsplaats. Na een positief advies ten aanzien van de vestiging dan wel uitbreiding van het betreffende bedrijf, start de publiekrechtelijke fase voor de aanvraag van de benodigde vergunningen.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
27
De verantwoordelijkheid voor het afgeven van de vergunning ligt bij het daarvoor bevoegde gezag. Uitbreiding functioneren Commissie Vestiging naar Logistiek Park Moerdijk De Commissie Vestiging zal ook bij de ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk een rol vervullen bij de uitgifte van kavels. Hier zal op eenzelfde wijze als op het Haven enIndustrieterrein Moerdijk invulling aan gegeven worden. Wat betreft de aspecten ruimtelijke ordening, beeldkwaliteit en welstand betekent dit dat de Commissie Vestiging toetst aan het inpassingsplan, het beeldregieplan en de bij het beeldregieplan opgestelde welstandscriteria. Voor het Logistiek Park Moerdijk, dat een bijzondere en uitdagend ruimtelijk ontwerp kent, is ruimtelijke kwaliteit van groot belang. Als extra borging van deze ruimtelijke kwaliteit is ervoor gekozen om bij een aantal wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden in het inpassingsplan de rol van de Commissie Vestiging publiekrechtelijk vast te leggen. Dit betekent dat bij het toepassen van deze wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden expliciet als voorwaarde is opgenomen dat advies moet worden ingewonnen bij de Commissie Vestiging. In deze situaties heeft het advies dan ook een meer publiekrechtelijke status. Om de toetsing aan de ruimtelijke kwaliteit een duidelijke positie te geven in de werkzaamheden van de Commissie Vestiging, zal in deze commissie een supervisor beeldregie zitting nemen. Deze zal specifiek toetsen aan inrichtingsaspecten en beeldkwaliteitrichtlijnen. Deze supervisor is een stedenbouwkundige of architect. Overigens betekent het verplicht stellen van een advies van de Commissie Vestiging in het inpassingsplan niet dat de commissie over een te vestigen bedrijf twee keer moet adviseren. Uitgaande van de gangbare werkwijze zal de Commissie Vestiging een advies uitbrengen bij een te vestigen bedrijf. Mocht daarbij ook een wijzigings- of afwijkingsbevoegdheid aan de orde zijn is aan de voorwaarde voor het inwinnen van advies al voldaan. Het complete advies van de Commissie Vestiging wordt doorgezonden aan het betrokken bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning. Dit zal in de meeste gevallen het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Moerdijk zijn. Hierdoor vindt er inhoudelijk afstemming plaats tussen de publiekrechtelijke besluitvorming bij de gemeente en de privaatrechtelijke besluitvorming bij het Havenschap Moerdijk. Voorzover de commissie in dit inpassingsplan een expliciete adviesbevoegdheid heeft (bij een aantal wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden), heeft het advies ook een formele status. Voor het overige heeft het advies een informele status. Het advies komt daarbij niet in de plaats van adviezen van adviesorganen zoals de welstandscommissie.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
28
2.3. Nut en noodzaak 2.3.1. Logistiek motor van Nederlandse economie De kwalitatief hoogwaardige infrastructuur (weg, spoor en water) van Nederland en de geografisch gunstige ligging ten opzichte van de Europese markten heeft van ons land een Europees logistiek centrum gemaakt. Circa 10% van het nationaal product komt direct voor rekening van de logistiek. De Nederlandse export is omvangrijk en belangrijk voor de economie. In de voorbije twee decennia heeft de export voor bijna de helft bijgedragen aan de economische groei.1 Mede dankzij de aanwezigheid van de haven van Rotterdam en luchthaven Schiphol is Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats voor buitenlandse ondernemingen die hun goederen van hieruit verder Europa in distribueren of vanuit Europa naar de rest van de wereld. Nederland goed voor 40% van alle vestigingen van VAL EDC’s in Europa In de afgelopen decennia heeft de strategische ligging van Nederland geleid tot de vestiging van vele Europese distributiecentra (EDC’s). Het betreft grootschalige vestigingen van vele hectares, soms tot wel meer dan 20 ha netto groot. In toenemende mate gaat het daarbij om zogenaamde Value Added Logistics: alle logistieke bedrijven die zich naast reguliere opslag- en distributieactiviteiten richten op activiteiten die toegevoegde waarde opleveren, zoals assemblage, om- en verpakking, montage, reparatie, marktspecifieke toevoegingen en bedrukken van producten. Circa 40% van alle VAL EDC’s vestigt zich op dit moment in Nederland2. Ook België, Duitsland en Frankrijk zijn in trek. 65-70% vestigt zich op de as Rotterdam-Brabant-Venlo/Venray West-Brabant, de regio Tilburg en Venlo-Venray blijken tot op heden de topregio’s voor vestiging van nieuwe distributievestigingen, VAL in het bijzonder. 65-70% van de locatiedynamiek in de logistiek in Nederland vestigt zich op de as Rotterdam-BrabantVenlo/Venray, zo blijkt uit de Database Bovenregionale Locatiebeslissingen (DLN) van de Stec Groep (2000-2013). Daarnaast is de as Rotterdam-Antwerpen heel belangrijk. Locaties in deze assen hebben de voorkeur boven locaties rond de mainports Rotterdam en Schiphol, vanwege het gebrek aan (betaalbare) ruimte in deze gebieden. Zeker wanneer de distributieactiviteiten niet direct (lucht)havengebonden zijn, dan is de corridor een heel aantrekkelijk alternatief. Bovendien: goed bereikbare en ruime locaties waren hier tot op heden in voldoende mate voorhanden en de regio’s langs deze assen hebben de logistiek de laatste decennia positief ontvangen.
1 2
Centraal Bureau voor Statistiek, 2012 en ABN-Amro (Nederlandse Economie in Zicht), 2013. Commissie van Laarhoven: Logistiek en Supply Chains: visie en ambitie voor Nederland, 2009.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
29
Figuur. Bovenregionale locatiebeslissingen in de logistiek, aantal beslissingen en daar mee gemoeide arbeidsplaatsen per Coropgebied (Bron: DLN, Stec Groep)
Midden- en West-Brabant zijn met circa 40% van alle vestigers logistieke hotspots Het grootste aantal vestigingen van distributiebedrijven vond in de afgelopen 13 jaar plaats in Midden- en West-Brabant. 46 van de 125 (37%) logistieke distributiecentra vestigden zich op locaties in Midden- en West-Brabant, zo blijkt uit onderzoek van Stec Groep. De afgelopen jaren is dit aandeel gegroeid van 30% (periode 2000-2006) naar ruim 40% (periode 20072012). Met name Borchwerf, Moerdijk en Tilburg waren daarbij de brandpunten. De uiterst strategisch ligging van West-Brabant tussen de grote havengebieden Rotterdam en Antwerpen heeft ertoe geleid dat 3 op 4 locatiebeslissingen die in Midden- of West-Brabant landen, in het voordeel van West-Brabant uitvallen (75%). Beide havens zijn en blijven de komende decennia de belangrijkste toegangspoorten van West-Europa. Tussen deze wereldhavens vindt voortdurend interactie van goederen plaats. Dit heeft grote weerslag op de economische activiteit en het ruimtegebruik in West-Brabant. In toenemende mate trekt de logistieke dienstverlening vanuit deze havencomplexen naar het achterland, waarbij West-Brabant interessant is vanwege haar strategische ligging, goede bereikbaarheid en arbeidsmentaliteit. Midden-Brabant profiteert hier minder van, maar heeft ook een uitstekende naam op gebied van logistiek en daarmee ook een behoorlijk aantal nieuwe vestigingen mogen verwelkomen, zo blijkt uit Database Bovenregionale Locatiebeslissingen (DLN) van de Stec Groep (2000-2013).
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
30
Trek van logistieke dienstverlening uit de havens naar de corridors in het achterland Logistieke dienstverleners vormen een belangrijke schakel in de afhandeling en het transport van aanen afgevoerde goederen in de Rotterdamse en Antwerpse haven. De laatste 10 jaar vestigen deze dienstverleners zich in toenemende mate op goed bereikbare locaties buiten het havengebied, omdat ze steeds meer activiteiten naar zich toe trekken en steeds groter worden. De havengebieden van Rotterdam en Antwerpen ‘an sich’ zijn hierdoor als vestigingslocatie minder aantrekkelijk. Immers, er is weinig ruimte en veel congestie, wat een snelle levering in de weg staat. Bovendien worden steeds meer goederen per container aangevoerd, waardoor het ook niet meer nodig is om in de haven gevestigd te zijn. Immers, als een lading eenmaal van het zeeschip is overgeladen op een truck of binnenvaartschip, maakt het niet veel uit waar deze heen gaat om de lading te verwerken. Havengerelateerde logistieke bedrijven, vooral bedrijven met een fijnmazig distributienetwerk, vestigen zich dan ook veel liever op goed bereikbare en strategisch gelegen locaties buiten de havens van Rotterdam en Antwerpen, in de logistieke corridor. Locaties die zowel via weg als het water te bereiken zijn, zijn daarbij het meest in trek bij logistieke dienstverleners en verladers. Ook weert het Rotterdamse havenbedrijf (net als Antwerpen overigens) de vestiging van distributiecentra en logistieke centra met de gedachte dat dit beperkend is voor de op- en overslag van containers en overige bulkproducten. Veel van deze goederen worden direct over water, weg en spoor verder getransporteerd naar inland-hubs. Hierdoor zijn multimodale logistieke locaties (gelegen aan diep vaarwater) extra aantrekkelijk voor de vestiging van deze activiteiten. De haven van Rotterdam koerst daarmee ook specifiek op een modal shift van wegvervoer naar binnenvaart (en in mindere mate spoorvervoer)
2.3.2. Ontwikkeling Value added Logistics (VAL) Van pure op- en overslag naar Value Added Logistics en Services De logistieke sector is onderhevig aan snelle modernisering en schaalvergroting. Logistieke partijen zijn voortdurend op zoek naar een efficiëntere organisatie van hun logistieke ketens (supply chains). De groei van de Value Added Logistics is daarbij één van de opvallendste en snelst opkomende ontwikkelingen van de laatste jaren. Was logistiek voorheen vooral de open overslag en het transport van goederen, de laatste jaren vinden in de distributiecentra in toenemende mate activiteiten met een hoge(re) toegevoegde waarde plaats zoals assemblage, om- en verpakking, montage, reparatie, marktspecifieke producttoevoegingen en bedrukking van producten. In het kielzog daarvan groeit het aantal Value Addes Services (VAS) voor de logistiek, denk aan partijen die zich bezighouden met de logistieke ketenregie. 50 tot 55% van de nieuwe logistieke vestigingen is op dit moment ‘VAL’ Op dit moment maakt VAL/VAS landelijk tussen de 50 en 55 procent van de totale vraag naar logistieke bedrijventerreinen uit1. Het aandeel VAL in de logistiek is al jaren groeiende en gezien de hiervoor geschetste ontwikkelingen is de verwachting dat dit de komende 15 tot 20 jaar verder doorzet2. Belangrijke redenen voor de groei van deze hoogwaardige logistiek zijn: De splitsing van industriële productie – een van de belangrijkste schakels in de logistieke keten – in primaire productie (componenten, onderdelen halffabrikaten) en secundaire productie (assemblage en/of verdere klantspecifieke afwerking van een eindproduct). Bij Value Added Logistics worden de secundaire productieprocessen gecombineerd met distributieactiviteiten. De crisis van de laatste jaren, waardoor bedrijven op zoek zijn (moeten) naar activiteiten die meer waarde genereren om zo winstgevend te blijven. Logistieke bedrijven die erin slagen om voldoende onderscheidend te zijn, hebben meer kans op overleven. Onderscheidend moet hier dan gelezen worden als waarde toevoegend en niet eenvoudig te kopiëren. Dit is ook de reden dat value added logistics en services (VAL/VAS) activiteiten relatief het minste last hebben van de crisis (dit in tegenstelling tot pure 1 2
Bron: Onderzoek Marktvraag Logistiek Park Moerdijk, Stec Groep, april 2013. Bron: Onderzoek Marktvraag Logistiek Park Moerdijk, Stec Groep, april 2013.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
31
transport en overslag bedrijven). Om dit zo te houden investeren logistiek bedrijven extra in specifieke verpakkings- of bewerkingsmachines, ICT en slimme organisatie, waardoor het aandeel VAL/VAS in de logistiek toeneemt. Figuur. Logistieke keten en positie VAL/VAS
Groei van VAL zorgt voor verdere schaalvergroting in de logistiek De logistiek wordt gekenmerkt door grote bedrijven. Op dit moment bovenregionale VAL-bedrijven een kavel van 5 ha en groter.1 De logistieke bedrijven steeds groter geworden en de verwachting is verder doorzet. Immers, doordat logistieke bedrijven steeds activiteiten naar zich toetrekken worden ze steeds groter.
zoekt circa 40% van de afgelopen 10 jaar zijn dat deze tendens zich meer (hoogwaardige)
Vraag naar gespecialiseerde terreinen Vanwege hun (toenemende) omvang hebben grootschalige VAL-bedrijven een belangrijk aandeel in de logistieke ruimtevraag. De groei van Value Added Logistics betekent daarnaast ook dat de logistieke vraag kwalitatief verandert. In toenemende mate is onder logistieke dienstverleners behoefte aan vestiging op één omvangrijke locatie met ruime
1
Perspectief economische ruimtebehoefte West-Brabant, DHV, juni 2006 en database Bovenregionale Locatiebeslissingen Nederland – Stec Groep 2000-2012
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
32
bebouwingsmogelijkheden om zo bedrijfseconomische voordelen (‘economies of scale’) te realiseren. De voordelen doen zich onder meer voor bij het: kostenefficiënt delen van basisfaciliteiten (security, tank- en wasvoorziening, restaurant, etc.); creëren en benutten van pools van werknemers; uitwisselen van goederen/stromen (verminderen ‘leeg’ rijden); het rendabel maken van investeringen in infrastructuur. Een specifiek voordeel van logistieke clustering is de mogelijkheid tot samenwerking in de vorm van ladingbundeling en uitwisseling van materieel. Overigens weerhoudt onderlinge concurrentie branchegenoten nog vaak van deze vorm van samenwerking. Zichtbaar is echter dat de belangstelling hiervoor toeneemt. De stijgende transportkosten met name in het wegvervoer nopen logistieke dienstverleners om hun vrachtwagenpark efficiënter in te zetten. De motivatie voor samenwerking wordt zodoende sterker. Logistieke dienstverleners kunnen ook profijt hebben van intermodale1 aanvoer van hun goederen. Hun collectieve vraag naar intermodaal vervoer creëert draagvlak voor intermodale diensten en kan resulteren in lagere kosten en betere kwaliteit (i.c. hogere frequenties). Daarnaast zijn er ook voorzieningen die specifiek interessant worden bij clustering, zoals een bewaakt parkeerterrein voor vrachtauto’s. Kortom, op meer gespecialiseerde locaties kunnen schaalvoordelen bereikt worden, waarmee het rendement van ruimtelijke investeringen en investeringen in infrastructuur hoger is en ook de economische prestatie (bedrijfseconomisch rendement) van de gevestigde logistieke bedrijven positief wordt gestimuleerd. Bovendien kan er een onderscheidende en herkenbare ‘brand’ worden gecreëerd. Hierdoor zijn dergelijke dedicated locaties aantrekkelijkere vestigingsplaatsen voor logistieke eindgebruikers, maar ook voor logistieke investeerders (ontwikkelaars en beleggers).
2.3.3. Locatieafweging ontwikkeling Midden- en West-Brabant
bovenregionaal
logistiek
park
in
De provincie Noord-Brabant wil grootschalige en havengerelateerde VAL-bedrijven een plek kunnen bieden op een daarvoor geschikte, grootschalige, multimodale locatie in WestBrabant. Vanuit het beleidsprincipe concentratie van verstedelijking wil de provincie Noord-Brabant de bedrijvigheid concentreren op één locatie in plaats van op verschillende kleinere bedrijventerreinen verspreid over West-Brabant. De provincie Noord-Brabant kiest in haar ruimtelijk beleid consequent voor concentratie van verstedelijking. Door concentratie wordt recht gedaan aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast biedt concentratie voorwaarden voor het ontstaan van symbiose en voordelen op sociaal maatschappelijk vlak en leefbaarheid. Bovendien biedt het kansen voor de intensivering van het ruimtegebruik en vermindert het de landschappelijke aantasting. In de Structuurvisie Ruimtelijk Ordening is dit beleid vastgelegd.
1
Intermodaal goederenvervoer is vervoer waarbij meerdere modaliteiten (vervoersmiddelen) gebruikt worden, zoals vervoer van containers en wissellaadbakken. Bij multimodaal goederenvervoer wisselen de goederen van modaliteit (vervoersmiddel) en worden in geheel overgestort naar de andere modaliteit. De goederen wordt dus herverpakt of gestort (bulk). Bij intermodaal goederenvervoer daarentegen wisselen de goederen van modaliteit, maar blijven in dezelfde "verpakking" (container, wissellaadbak, oplegger).
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
33
Voor grootschalige logistieke bedrijven is de bereikbaarheid over de weg de belangrijkste vestigingsplaatsfactor. Het ruimtelijk beleid van de provincie is erop gericht om de ontwikkeling van nieuwe werklocaties te concentreren op goed ontsloten, multimodale locaties. Om een verschuiving van de vervoersmodaliteit weg naar een andere (spoor en/of water) te bevorderen (modal shift), wil de provincie de ruimte rond goederenknooppunten vooral reserveren voor bedrijven die daarvan afhankelijk zijn. Voor grootschalige logistieke bedrijven met een internationale oriëntatie heeft een locatie met een wateraansluiting (en eventueel spoor) in veel gevallen ook een meerwaarde. Overigens is een directe ligging aan de kade voor een groot deel van deze bedrijven echter niet nodig (e.e.a. hangt samen met de mogelijke inzet van terminaltrekkers die lading vervoeren tussen de kade en verlader). De locatie voor Logistiek Park Moerdijk in de oksel van de A16/A17 is in dit kader uniek: gelegen tussen de belangrijkste toegangspoorten van West-Europa: de grote havengebieden van Rotterdam en Antwerpen de locatie is goed bereikbaar over de weg en biedt volop kansen voor een multimodale afwikkeling van de goederenstroom, vanwege de strategische ligging tussen snelwegen, waterwegen en spoor (voorzieningen op industrieterrein Moerdijk) -
kansen voor synergie en schaal- en milieuvoordelen door clustering van de bedrijvigheid in de nabijheid van het bestaande zeehaven- en industrieterrein Moerdijk.
Plan-MER en locatiekeuze Om een verantwoorde keuze te maken voor de ontwikkeling van een bovenregionaal logistiek park in Midden- en West-Brabant, is een plan-MER verricht. In het plan-MER zijn locaties in Midden- en West-Brabant onderzocht die aan de volgende vier kritieke geschiktheidseisen voor een bovenregionaal logistiek park voldoen: 1. de locatie heeft een multimodale ontsluiting; 2. de locatie is geschikt voor de realisatie van kavels groter dan 5 hectare; 3. de locatie moet geschikt zijn voor vestiging van logistieke bedrijven in de milieucategorieën 3.1 en 3.2; 4. de locatie heeft een minimale omvang van 50 hectare, zodat clustering en synergievoordelen bereikt kunnen worden. De unieke mogelijkheden van de locatie in de oksel van de A16/A17 worden bevestigd in de plan-MER. Uit de plan-MER blijkt dat de locatie in de oksel van de A16/A17 de beste invulling geeft aan de belangrijkste locatie-eisen en –wensen voor een bovenregionaal logistiek park, zoals multimodaliteit en een goede ontsluiting en bereikbaarheid. Ook uit milieuoogpunt blijkt de locatie het beste te scoren. Op grond van de conclusies van de plan-MER hebben Provinciale Staten dan ook gekozen voor de ontwikkeling van een hoogwaardig vernieuwend duurzaam logistiek park van 150 hectare op de locatie in de oksel van de A16/A17: Logistiek Park Moerdijk. De plan-MER is opgenomen in Deel C ‘Ontwikkelingsprojecten West-Brabant’ van de Interimstructuurvisie Noord-Brabant (2008). Deel C is het deel van de Interimstructuurvisie (2008) dat vanaf 1 januari 2011 van kracht is gebleven met de inwerkingtreding van de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant (dat de delen A en B van de Interimstructuurvisie Noord-Brabant vervangt). Deel C van de Interimstructuurvisie vormt het planologisch kader voor het inpassingsplan.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
34
2.3.4. Ruimtevraag Logistiek Park Moerdijk Doelgroepen LPM Met de locatiekeuze van Logistiek Park Moerdijk hebben Provinciale Staten uitgangspunten geformuleerd voor de doelgroep(en) van Logistiek Park Moerdijk. Deze uitgangspunten zijn bekrachtigd in het Publiek Programma van Eisen (PPvE), behorende bij de bestuursovereenkomst ‘Realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk’, en zijn juridisch vertaald in dit inpassingsplan. Logistiek Park Moerdijk is specifiek bedoeld voor grootschalige VAL-bedrijven met een omvang van meer dan 5 hectare en VAL-bedrijven die ongeacht hun omvang havengerelateerd zijn. De logistieke bedrijven moeten behoren tot milieucategorie 3.1 en 3.2 van de VNG-lijst milieuzonering. Niet havengerelateerde VAL-bedrijven met een omvang van minder dan 5 hectare kunnen zich vestigen op meer kleinschalige terreinen in Midden- en West-Brabant en de rest van de provincie. Gelet op de keuze van Provinciale Staten voor de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk, zijn op grond van artikel 12.4, lid c. van de Verordening ruimte Noord-Brabant, in de Ruimtelijk Regionale Overleggen (RRO’s) van West- en Midden-Brabant afspraken1 gemaakt over de vestigingsmogelijkheden van grootschalige logistieke bedrijven met een omvang van meer dan 5 hectare. In bestemmingsplannen voor nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen in Midden- en West-Brabant, wordt de vestiging van logistieke bedrijven groter dan 5 hectare niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. Onderhavig provinciaal inpassingsplan voorziet in de ontwikkeling van in totaal 142,2 hectare netto uitgeefbaar terrein. Het grootste deel van het uitgeefbaar terrein (ca. 138 hectare netto) is specifiek bestemd voor de beoogde doelgroepen. De rest van het uitgeefbaar terrein is bestemd voor vrachtwagenparkeerterrein en bedrijven van verzorgende, ondersteunende en/of facilitaire aard, ten dienste van de binnen het plangebied gevestigde bedrijven. Ruimtevraag bepalen op basis van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking De provincie Noord-Brabant heeft in de afgelopen jaren diverse onderzoeken laten uitvoeren naar de marktvraag van Logistiek Park Moerdijk. Het meest recente onderzoek is uitgevoerd door Stec Groep in 2013. In de studie “Onderzoek Marktvraag Logistiek Park Moerdijk” maakt Stec Groep voor het bepalen van de ruimtevraag van Logistiek Park Moerdijk gebruik van de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’2 (zie figuur). Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt immers dat de treden van deze ladder doorlopen moeten worden om door te kunnen gaan met de planvorming. De drie treden zijn als volgt samen te vatten: trede 1: Bepalen van (boven)regionale vraag naar ruimte.
trede 2: Is de (boven)regionale ruimtevraag (deels) op te vangen in bestaand stedelijk gebied?
1
Het nakomen van de afspraken bij bestemmingsplannen is voorgeschreven in artikel 3.6, lid 1 onder a. van de Verordening ruimte Noord-Brabant. 2 De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is geïntroduceerd voor een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk probeert zo overprogrammering te voorkomen. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
35
trede 3: Zoek een locatie buiten bestaand stedelijk gebied die multimodaal ontsloten is of kan worden, om de resterende ruimtevraag te accommoderen.
Figuur. Schematisch overzicht Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Bron: Ministerie van I&M, 2012 Trede 1: Bepalen ruimtevraag LPM-doelgroep In de vraagraming heeft Stec Groep vanuit twee invalshoeken naar de vraag vanuit de LPMdoelgroep gekeken, namelijk regionaal en bovenregionaal. Regionale ruimtevraag LPM-doelgroep in Midden- en West-Brabant 2013 t/m 2024 Op regionaal niveau gaat het om de ruimtevraag van bedrijven die nu al in de regio gevestigd zijn en zoeken naar een nieuwe, grotere of betere vestigingsplaats. Bron hiervoor is de Bedrijfslocatiemonitor (BLM) en de Monitor Werklocaties van de provincie NoordBrabant.1 De regionale ruimtevraag2 naar bedrijventerreinen in Midden- en West-Brabant bedraagt circa 540 hectare netto van 2013 tot en met 2024. Hiervan is circa 30% logistiek zo blijkt uit analyses van Stec Groep (= 160 hectare netto). Van deze totale regionale ruimtevraag naar logistiek is het aandeel van de LPM-doelgroep 45 tot 60 hectare netto van 2013 tot en met 2024.
1
Landelijk prognosemodel voor de behoefte aan bedrijventerreinen. Het model is ontwikkeld door het Centraal Planbureau (CPB) en is in 2006 overgenomen door het Ruimtelijk Planbureau (RPB). De BLM geldt als het meest betrouwbare model voor de raming van de lange termijn bedrijventerreinbehoefte tot op heden. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Convenant Bedrijventerreinen afgesproken het BLM model, in het bijzonder het Transatlantic Market (TM) scenario, te hanteren als startpunt voor het ramen van de ruimtebehoefte voor bedrijventerreinen. De behoefteraming van de provincie NoordBrabant is ook gebaseerd op de BLM prognoses. Hier is een regionale vertaling op gemaakt. 2 Het betreft de zogenaamde uitbreidingsvraag. Uitbreidingsvraag is exclusief eventuele vervangingsvraag (door transformatie of herprofilering van bedrijventerreinen) en vraag door beleidsinspanningen (zoals de bovenregionale vraag).
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
36
Bovenregionale ruimtevraag LPM-doelgroep in Midden- en West-Brabant 2013 t/m 2024 Logistiek Park Moerdijk heeft nadrukkelijk ook een bovenregionale functie. Het terrein is bedoeld voor (inter)nationale VAL-bedrijven die een kavel zoeken van 5 hectare of meer en elders in Nederland niet of nauwelijks te accommoderen zijn. Een deel van deze internationale VAL-bedrijven is nu al in Midden- en West-Brabant gevestigd (en wordt in de prognoses van de BLM meegenomen), maar voor het overgrote deel gaat het hierbij om bedrijven afkomstig van elders in Nederland of vanuit het buitenland. Deze zogenaamde bovenregionale ruimtevraag, is dan ook de tweede component in de vraagraming van Stec Groep. Het betreft de ruimtevraag van buiten de regio die zich in Midden- en West-Brabant manifesteert en waar de regionale raming op basis van de BLM onvoldoende rekening mee houdt1. Deze bovenregionale ruimtevraag is ingeschat op basis van de Database Locatiebeslissingen Nederland van de Stec Groep. Elk jaar zijn circa 9 logistieke bedrijven op zoek naar een (nieuwe) vestigingslocatie in Nederland. Omdat het over relatief grote bedrijven gaat is de totale ruimtevraag van deze bovenregionale doelgroep 500 tot 550 hectare netto van 2013 tot en met 2024. Analyses van Stec Groep wijzen uit dat circa 40% van deze ruimtevraag terecht komt in Midden- en West-Brabant (200 tot 220 hectare netto) en dat West-Brabant een voorkeur geniet boven Midden-Brabant (verhouding 75%/25%). Van deze totale bovenregionale ruimtevraag naar logistiek is het aandeel van de LPM-doelgroep circa 55%, ofwel circa 110-125 hectare netto van 2013 tot en met 2024. Conclusie trede 1: Uit de analyses van Stec Groep blijkt van 2013 tot en met 2024 circa 360 tot 380 hectare netto ruimtevraag voor logistiek in Midden- en West-Brabant. Hiervan is de netto ruimtevraag vanuit de LPM-doelgroep 155 tot 185 hectare. Stec Groep heeft hierbij het effect van de economische crisis (en de vraaguitval die daarmee gepaard gaat) meegenomen. Per saldo concludeert de Stec Groep dat het effect van de recessie op de logistieke ruimtevraag in Nederland, en de ruimtevraag vanuit de LPMdoelgroep in het bijzonder, beperkt is op de lange termijn. De analyse van de ruimtevraag van de LPM-doelgroep is uitgebreid terug te lezen in de studie ”Onderzoek Marktvraag Logistiek Park Moerdijk”, dat als bijlage is opgenomen bij dit inpassingsplan. Trede 2: Hoeveel ruimtevraag van de LPM-doelgroep kan door bestaand (leegstaand) vastgoed, bestaande bedrijventerreinen en nieuw te onwikkelen bedrijventerreinen opgevangen worden? In Midden- en West-Brabant zijn (of komen) een aantal bedrijventerreinen op de markt die in potentie de ruimtevraag naar logistiek in het algemeen, en de ruimtevraag van de LPMdoelgroep in het bijzonder, zouden kunnen huisvesten. Met een uitgebreide concurrentieanalyse heeft Stec Groep in de studie “Onderzoek marktvraag Logistiek Park Moerdijk” onderzocht in welke mate deze bedrijventerreinen de LPM-doelgroep kunnen faciliteren. De totaal geraamde netto ruimtevraag voor logistiek bedraagt 360 tot 380 hectare van 2013 tot en met 2024 in Midden- en West-Brabant. Hiervan komt 155 tot 185 hectare netto voor rekening van de LPM-doelgroep. Het merendeel van het beschikbaar aanbod 1
De BLM is beleidsarm en gaat uit van ongewijzigde vraag/aanbodverhoudingen. Concreet betekent dit dat de BLM grotendeels een autonome ontwikkeling van de ruimtebehoefte raamt voor Midden- en WestBrabant. Het effect van een nieuwe, significante ontwikkeling met bovenregionale functie en aantrekkingskracht als LPM zit dus niet in het model vervat.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
37
bedrijventerreinen in Midden- en West-Brabant zal zich richten op het accommoderen van de 195 tot 205 hectare logistieke ruimtevraag die niet tot de LPM-doelgroep behoort. De reden hiervoor is dat het beschikbare aanbod, mede vanwege de aard, omvang en geschiktheid, de LPM-doelgroep niet kan faciliteren. Om deze vraag te ordenen en structureren zijn in de RRO’s afspraken gemaakt over planning, fasering en segmentering van bedrijventerreinen in de regio’s. Ten aanzien van de geraamde ruimtevraag van de LPM-doelgroep, concurreren er drie bedrijventerreinen (Vossenberg West II, Borchwerf II en Noordland). Deze bedrijventerreinen richten zich overigens niet uitsluitend op de LPM-doelgroep. Andere logistiek, maar ook andere bedrijvigheid kunnen zich ook op deze bedrijventerreinen vestigen. Stec Groep schat in dat het bestaand vastgoed en deze bedrijventerreinen maximaal 50 hectare van de LPM-doelgroep zouden kunnen accommoderen. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat Logistiek Park Moerdijk in 2015 op de markt komt en dat de vraag die zich in de periode hiervoor aandient op deze terreinen geaccommodeerd wordt. Conclusie trede 2: Het beschikbaar aanbod van bedrijventerreinen kan de ruimtevraag van de LPM-doelgroep onvoldoende accommoderen. De netto ruimtevraag van de LPM-doelgroep in Midden- en West-Brabant is namelijk 155 tot 185 hectare van 2013 tot en met 2024. Op basis van een concurrentieanalyse verwacht Stec Groep dat maximaal 50 hectare op andere bedrijventerreinen in Midden- en West-Brabant geaccommodeerd kan worden. Trede 3: In hoeverre is de resterende ruimtevraag te ontwikkelen op een multimodale locatie? Al jaren is het ruimtelijk beleid van de provincie erop gericht om de ontwikkeling van nieuwe werklocaties te concentreren op goed ontsloten, multimodale locaties. Een multimodale bereikbaarheid is bovendien een belangrijk vestigingscriterium voor de LPM-doelgroep. Om een verantwoorde keuze te maken voor de ontwikkeling van een bovenregionaal logistiek park, zijn in het plan-MER verschillende locaties in Midden- en West-Brabant onderzocht die voldoen aan vier kritieke geschiktheidseisen. Één van deze geschiktheidseisen is een multimale ontsluiting. Uit de plan-MER blijkt dat de locatie van Logistiek Park Moerdijk de beste invulling geeft aan de belangrijkste locatie-eisen en –wensen voor een bovenregionaal logistiek park, zoals multimodaliteit en een goede ontsluiting en bereikbaarheid. Deze conclusie is nog steeds actueel, zo blijkt ook uit de concurrentieanalyse in de studie “Onderzoek marktvraag Logistiek Park Moerdijk” van Stec Groep. De twee snelwegafslagen en de directe verbinding (via een interne baan) met de beschikbare modaliteiten op zeehaven- en industrieterrein Moerdijk (zee- en binnenhaven en spoor), zijn locatiekwaliteiten die elders in de regio niet geëvenaard worden. Conclusie trede 3: Na het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking concludeert Stec Groep dat de ruimtevraag van de LPM-doelgroep in Midden- en West-Brabant in de periode 2013 tot en met 2024 155 tot 185 ha. netto bedraagt. Maximaal 50 ha. kan op andere terreinen in Midden- en West-Brabant worden geaccommodeerd. De netto ruimtevraag voor Logistiek Park Moerdijk bedraagt minimaal 105 tot 135 hectare in de periode 2015 tot en met 2024. Inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
38
Het inpassingsplan maakt 138 hectare netto uitgeefbaar gebied voor de LPM-doelgroep mogelijk. De marktvraag van de LPM-doelgroep voor Logistiek Park Moerdijk bedraagt minimaal 105 tot 135 hectare netto in de periode 2015 tot en met 2024. Naast deze marktvraag hangt in deze periode nog 50 hectare netto ruimtevraag van de LPM-doelgroep boven de markt die zich of op Logistiek Park Moerdijk, danwel op een andere locatie in Midden- en West-Brabant zal vestigen. Uit de analyse van Stec Groep blijkt dat de LPM-doelgroep een voorkeur heeft voor West-Brabant boven Midden-Brabant (verhouding 75%/25%). Locatiekwaliteiten en voorkeuren van bedrijven zullen uiteindelijk bepalend zijn waar deze vraag zal landen. Hoewel de markt zich niet laat sturen, zijn de locatiekwaliteiten van het LPM goed en daarmee bestaat een reële kans dat een deel van de 50 hectare netto ruimtevraag zich ook op Logistiek Park Moerdijk vestigt. In ieder geval kan geconcludeerd worden dat er binnen de planperiode vanuit de LPM-doelgroep voldoende markt is voor de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. Daarnaast stopt de logistieke wereld niet na 2024. Ook dan draait de economie door en zullen logistieke activiteiten zoeken naar vestigingslocaties. Zo verwacht de Rotterdamse Haven tot 2040 nog een significante groei van de goederenvolumes. Een belangrijk deel van de hiermee gepaard gaande ruimtevraag zal zich manifesteren in Midden- en West-Brabant. Er is gekozen voor een rechtstreekse bestemming van Logistiek Park Moerdijk in één provinciaal inpassingsplan. Om een aantal redenen dient de totale ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk veilig gesteld te worden in één inpassingsplan: De geprognosticeerde ruimtevraag (minimaal 105 tot 135 hectare netto in de periode 2015 t/m 2024, met mogelijk een deel van de 50 hectare extra ruimtevraag van de LPMdoelgroep) rechtvaardigt een rechtstreekse bestemming van Logistiek Park Moerdijk. De stedenbouwkundige opzet van het plan wordt gekenmerkt door vier grote ontwikkeleenheden. De ontwikkeleenheden hebben voor de logistieke sector optimale verkavelingsmogelijkheden, zo is gebleken uit- en het resultaat van diverse marktconsultaties. Deze grote ontwikkeleenheden worden gefaseerd in de tijd bouwrijp gemaakt en ontwikkeld. Gelet op de marktvraag en de stedenbouwkundige opzet zullen binnen de planperiode alle ontwikkeleenheden in ontwikkeling én nodig zijn. Gelet op de aard van de LPM-doelgroep zouden ook zeer grote VAL-bedrijven (10 hectare en groter) zich kunnen melden voor vestiging op Logistiek Park Moerdijk. Op grond van het PpvE dient Logistiek Park Moerdijk te allen tijde ruimte te bieden aan dergelijke bedrijven, ook in de laatste jaren van de planperiode. Logistiek Park Moerdijk is goed zichtbaar vanaf de weg, vanwege de natuurlijke begrenzing (A16, A17 en Lapdijk) van het plangebied. Een duurzame landschappelijke inpassing van het terrein is daarom belangrijk. De landschappelijke inpassing van Logistiek Park Moerdijk is om die reden specifiek gericht op de randen van het plangebied. Om de landschappelijke inpassing van het terrein te kunnen borgen, worden de ontwikkeleenheden aan de randen van het plangebied als eerste ontwikkeld. De planfasering is hierop afgestemd. De keuze voor een rechtstreeks bestemming van het hele plangebied in één inpassingsplan sluit ook het beste aan op het MER, omdat zowel in het VKA als in het MMA als mitigerende maatregel is voorgesteld om bij de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk ‘van buiten naar binnen’ te werken. De beoogde omvang van Logistiek Park Moerdijk wordt ook nodig geacht om de doelgroep goed te kunnen faciliteren en om te zorgen voor een goede concurrentiepositie van Logistiek Park Moerdijk. Zo is massa nodig om clustervorming te kunnen realiseren en te zorgen voor een locatie met maximaal economisch rendement voor de logistieke sector. Succesvolle logistieke locaties op de as Rotterdam-Noord-Brabant-Venray/Venlo hebben een gemiddelde omvang van circa 125 tot 200 hectare netto. De omvang van
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
39
Logistiek Park Moerdijk sluit hier goed op aan. Met het Logistiek Park Moerdijk kan de regionale en bovenregionale vraag naar ruimte voor grootschalige VAL-bedrijven goed worden geaccommodeerd.
Adviesbureau RBOI
Gebiedsvisie, nut en noodzaak, programma
Adviesbureau RBOI
40
Ruimtelijk beleidskader
41
3. Ruimtelijk beleidskader
Op Rijks, provinciaal en op gemeentelijk niveau is beleid geformuleerd en zijn uitgangspunten genoemd die betrekking hebben op de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk op deze locatie. Dit hoofdstuk beschrijft hoe deze beleidskaders zijn opgenomen en uitgewerkt in het voorliggende inpassingsplan.
3.1. Rijksbeleid Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro) Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 2.3 en 3.2 van dit inpassingsplan is een onderbouwing opgenomen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012) In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028): het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Het Rijk streeft naar een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Nationale ruimtelijke hoofdstructuur De Nationale ruimtelijke hoofdstructuur geeft de nationale belangen geografisch weer. Op deze kaart is op hoofdlijnen aangegeven welke gebieden en structuren van nationaal belang zijn bij de geformuleerde rijksdoelen rond concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid, zodat een samenhangende ruimtelijke hoofdstructuur zichtbaar wordt.
Ruimtelijk beleidskader
42
Fragment van de kaart (inter)nationale bereikbaarheid van stedelijke regio's met topsectoren Voor het goederenvervoer over water zijn de havens van Rotterdam, Amsterdam en Moerdijk van nationale betekenis. Om optimaal te profiteren van de kansen en voor een sterke internationale positie kunnen aanpassingen en vernieuwingen nodig zijn. Tevens vereist groei van goederenstromen ruimte voor de havens zelf, goede doorstroming op de achterlandverbindingen en het borgen van de veiligheid op vaarwegen. Op de kaart van de ruimtelijke hoofdstructuur is de haven van Moerdijk aangewezen als 'zeehaven van nationaal belang'. Deze haven raakt steeds verder geïntegreerd in mainport Rotterdam, als deelhaven en belangrijk knooppunt in de corridor Rotterdam-Antwerpen. De opgave is hier om logistieke ontwikkelingen goed te koppelen aan deze corridorontwikkeling. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (december 2011) De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit besluit omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmings- en inpassingsplannen. Met het Barro maakt het Rijk vooraf duidelijk waar provinciale verordeningen, inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het gaat om kaders voor onder meer rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, grote rivieren, buisleidingen van nationaal belang, ecologische hoofdstructuur en erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde. Op basis van de regels en de bijhorende kaarten zijn de onderwerpen 'grote rivieren' en 'buisleidingen' relevant. Het plangebied van dit inpassingsplan ligt nabij de aanduiding 'grote rivieren', zie onderstaande figuur. De beoogde ontwikkeling belemmert de functie van het Hollands Diep niet omdat het plan geen invloed heeft op de afvoercapaciteit van de rivier en veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft (zie artikel 2.4.3 van het AMvB).
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
43
Grote rivieren – Rivierbed (bron ruimtelijkeplannen.nl) Structuurvisie buisleidingen 2011-2035 (2012) Op 12 oktober 2012 is de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft aan langs welke hoofdverbindingen in de toekomst nog nieuwe buisleidingen van nationaal belang voor gevaarlijke stoffen gelegd kunnen worden. Ten zuiden van het plangebied is het tracé opgenomen. In overleg met betrokken bedrijfsleven en de gemeente Moerdijk is voor dit tracé gekozen om de ontwikkeling van een logistiek park niet te belemmeren. Het tracé loopt voor een deel parallel aan het hoogspanningstracé (bestaand en nieuw tracé 380 kV). Dit tracé zal geen directe gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk.
3.2. Provinciaal beleid Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (2011) De Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (SVRO) is op 1 oktober 2010 door Provinciale Staten vastgesteld en is op 1 januari 2011 in werking getreden. De hoofdlijnen van het provinciale beleid worden hierin weergegeven. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie. Het is de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt. De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals het economisch-, mobiliteits-, sociaal-, cultureel-, milieu- en natuurbeleid. Op de structurenkaart die bij de structuurvisie hoort is Logistiek Park Moerdijk specifiek aangeduid en heeft de locatie de aanduiding “stedelijk concentratiegebied”. Het merendeel van de verstedelijkingsopgave in Noord-Brabant wordt opgevangen in het stedelijk concentratiegebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking. De provincie zorgt voor ruimte voor de opvang van grootschalige logistieke bedrijven door de ontwikkeling en realisatie van Logistiek Park Moerdijk (circa 150 ha conform de afspraken uit de bestuursovereenkomst 'Realisatie gebiedsontwikkeling Moerdijk').
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
44
Voor Logistiek Park Moerdijk is overigens nog een aparte structuurvisie van kracht ter onderbouwing van de locatiekeuze van de ontwikkeling, de inrichting van een bepaald gebied en de visie op de ontwikkeling. Dit is deel C van de Interimstructuurvisie uit 2008. Interimstructuurvisie - Deelstructuurvisie C voor Logistiek Park Moerdijk (2008) Voor de onderwerpen Logistiek Park Moerdijk, Agro & Food Cluster West-Brabant, De Levende Beerze en Brainport Oost, heeft de provincie een aparte structuurvisie opgesteld. De Deelstructuurvisie C voor Logistiek Park Moerdijk is het onderdeel van de Interimstructuurvisie (2008) dat vanaf 1 januari 2011 van kracht blijft. Deze structuurvisie bevat de onderbouwing van de locatieafweging voor het Logistiek Park Moerdijk. Aan de locatieafweging ligt een plan-MER ten grondslag. Hierop wordt in paragraaf 2.3 nader ingegaan.
Uitsnede uit structurenkaart structuurvisie Noord-Brabant
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
45
Verordening ruimte (2012) Eén van de uitvoeringsinstrumenten die de provincie inzet bij de realisatie van haar ruimtelijke doelen en het borgen van haar ruimtelijke belangen is de verordening. Een verordening is het instrument voor de provincie dat vooraf aangeeft waarmee gemeenten bij hun planvorming rekening moeten houden. De nu geldende “Verordening ruimte NoordBrabant 2012” (verder Verordening ruimte) is op 11 mei 2012 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 juni 2012 in werking getreden. De verordening bestaat uit regels, bijbehorende kaarten en een toelichting. In essentie richt de Verordening ruimte zich op de Brabantse gemeenten. Zoals aangegeven in artikel 1.2 zal bij de voorbereiding en vaststelling van een provinciaal inpassingsplan hoofdstuk 2 van de Verordening ruimte op overeenkomstige wijze toegepast worden. Hierna zijn de regels uit de Verordening ruimte toegepast op en gelegd naast het nu voorliggende inpassingsplan voor Logistiek Park Moerdijk. Daarbij is verder gekeken dan alleen hoofdstuk 2 van de Verordening ruimte. Hoofdstuk 3. Stedelijke ontwikkeling Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van verstedelijking. Dit betekent dat het overgrote deel van stedelijke ontwikkelingen (woningen, bedrijven, voorzieningen en wegen) plaats vindt in de stedelijke concentratiegebieden. Daarbij dient voor deze ontwikkelingen in eerste instantie ruimte gezocht te worden in het bestaand stedelijk gebied. Mits gemotiveerd en verantwoord kan voor een stedelijke ontwikkeling uitgeweken worden naar zogenaamde zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling. Dit is zo bepaald in de artikelen 3.2 en 3.3 van de Verordening ruimte. De stedelijke concentratiegebieden en de bijbehorende zoekgebieden zijn aangeduid op de kaarten behorende bij de Verordening ruimte. In artikel 3.6 zijn vervolgens regels opgenomen voor zover het bij de stedelijke ontwikkelingen gaat om de aanleg of uitbreiding van bedrijventerreinen, zoals Logistiek Park Moerdijk.
Kaart zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Artikel 3.3 Stedelijke ontwikkeling in zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling Logistiek Park Moerdijk ligt in een gebied dat in de Verordening ruimte is aangeduid als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling – stedelijk concentratiegebied. Aan de keuze voor deze locatie is uitgebreid onderzoek vooraf gegaan, waaronder het uitvoeren van een planMER en het uitvoeren van een onderzoek naar nut en noodzaak. Uit deze onderzoeken is
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
46
naar voren gekomen dat binnen het bestaande stedelijk gebied niet voorzien kan worden in de ruimtevraag van Logistiek Park Moerdijk. In paragraaf 2.3 van dit inpassingsplan is daar nader op ingegaan. Zoals ook gevraagd wordt bij gemeentelijke bestemmingsplannen, sluit Logistiek Park Moerdijk aan bij bestaand en nieuw stedelijk gebied. Logistiek Park Moerdijk ligt in de directe nabijheid van het Haven- en Industrieterrein Moerdijk. Aan de oostzijde grenst het Logistiek Park Moerdijk aan het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, grenzend aan stationsgebied Lage Zwaluwe. Bij de stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting van Logistiek Park Moerdijk is aandacht besteed aan een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Daarbij is nadrukkelijk rekening gehouden met en aangesloten bij de bestaande ruimtelijke kwaliteiten en structuren. In paragraaf 2.2.3 is ingegaan op het Ruimtelijk Ontwerp en de wijze waarop dit zijn vertaling heeft gekregen in het inpassingsplan voor Logistiek Park Moerdijk. Nadat het inpassingsplan voor Logistiek Park Moerdijk in werking is getreden zal de kaart bij de Verordening ruimte worden aangepast en ter plaatse van Logistiek Park Moerdijk de aanduiding bestaand stedelijk gebied - stedelijk concentratiegebied worden opgenomen. Artikel 3.6 Regels voor aan te leggen bedrijventerreinen De provincie hecht eraan dat de ontwikkeling van werklocaties zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin, wordt afgestemd. Om hierin sturing te geven worden op regionale schaal afspraken gemaakt in het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO). Belangrijk doel van de afspraken is het voorkomen van een overcapaciteit in ruimtelijke plannen en daarmee het ondermijnen van het nut en de noodzaak van die plannen. In de regionale agenda’s werken van Midden- en West-Brabant is rekening gehouden met de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. Daarnaast zijn specifieke afspraken gemaakt over de vestigingsmogelijkheden van grootschalige logistieke bedrijven met een omvang van meer dan 5 ha. In bestemmingsplannen voor nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen in Midden- en WestBrabant, wordt de vestiging van logistieke bedrijven > 5 ha niet rechtstreeks mogelijk gemaakt. De gemaakte afspraken zijn openbaar en kunnen via de provinciale website (www.brabant.nl/rro) geraadpleegd worden. Met de regels bij dit inpassingsplan is een zorgvuldig en een op de beoogde VAL-bedrijven gericht gebruik bevorderd. In het bijzonder kan daarbij het volgende genoemd worden: De omvang van het netto uitgeefbaar logistiek terrein van het Logistiek Park Moerdijk bedraagt circa 142,2 ha. Het bebouwingspercentage van het netto uitgeefbaar terrein bedraagt minimaal 70%, waardoor intensieve bebouwing van het perceel wordt geborgd. In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik is sprake van een gunstige verhouding tussen bruto en netto ruimtebeslag en het uiteindelijk bebouwd percentage; In hoofdzaak zijn alleen grootschalige VAL-bedrijven toegestaan, groter dan 5 ha, en alleen in de milieucategorieën 3.1 en 3.2. Alleen bij uitzondering en onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken ten behoeve van havengerelateerde VAL-bedrijven en/of ketenbedrijven; Het plan kent grote ontwikkeleenheden met flexibele en voor de logistieke sector optimale verkavelingsmogelijkheden; Een minimale- en maximale bouwhoogte van respectievelijk 11 en 20 m; Oneigenlijk gebruik zoals bedrijfswoningen, zelfstandige kantoren en detailhandel zijn op basis van de regels in dit inpassingsplan niet toegestaan.
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
47
In paragraaf 2.2.3 van dit inpassingsplan komen de onderliggende gedachten om tot het zorgvuldig ruimtegebruik te komen nader aan bod. In paragraaf 5.4 van dit inpassingsplan is een uitleg gegeven over de planregels, waarin het zorgvuldig ruimtegebruik is vastgelegd. Hoofdstuk 2. Bevordering van ruimtelijke kwaliteit De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant. De artikelen 2.1 en 2.2 van de Verordening ruimte bepalen op welke wijze de ruimtelijke kwaliteit van een ontwikkeling in een ruimtelijk plan dient te worden verantwoord en te worden veilig gesteld. Artikel 2.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit omvat in het bijzonder het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Voor zover het daarbij gaat om nieuwe bedrijventerreinen in zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling stellen ook de artikelen 3.3 en 3.6 vergelijkbare eisen aan een zorgvuldig ruimtegebruik. Voor de beschouwing van de wijze waarop hieraan invulling is gegeven wordt dan ook verwezen naar de hiervoor gegeven toelichting bij deze artikelen. De ruimtelijke kwaliteit op het vlak van landschappelijke inpassing, energie, water en ruimte en de duurzaamheidsambities, is onderdeel van het Ruimtelijk Ontwerp voor Logistiek Park Moerdijk. Het ruimtelijk ontwerp heeft een ruimtelijk-juridische borging gekregen in het nu voorliggende plan. Voor Logistiek Park Moerdijk is een Beeldregieplan opgesteld. Het Beeldregieplan zal onder meer concrete welstandscriteria bevatten, conform het gemeentelijk welstandsbeleid. Voor het plangebied van Logistiek Park Moerdijk zullen de thans geldende welstandcriteria aangepast moeten worden door de gemeente Moerdijk. In paragraaf 2.2 van dit inpassingsplan is hier op in gegaan. Ten behoeve van het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit (artikel 2.1.3), dient een verantwoording te zijn opgenomen waaruit blijkt dat dit inpassingsplan rekening houdt met gevolgen van het plan. Dit wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden, evenals de op grond van deze verordening toegelaten ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Deze aspecten zijn in het milieuonderzoek (MER) onderzocht. De resultaten hiervan zijn samengevat in hoofdstuk 4 van dit inpassingsplan. Artikel 2.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient de kwaliteit van het landschap te worden verbeterd en verzekerd om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. De verbetering van het landschap kan uitgevoerd worden door bijvoorbeeld het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen of het slopen van bebouwing. In het kader van de planvorming en ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk is invulling gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap door financieel bij te dragen aan de verplaatsing van Caldic Chemie. Door de komst van Logistiek Park Moerdijk komt de leefbaarheid van het omliggende gebied onder druk te staan. Voorkomen moet worden dat leefbaarheid, milieu en kwaliteit van de leefomgeving onder een aanvaardbaar peil komen. De ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk kan hierin voorzien door financieel bij te dragen aan de verplaatsing van de bedrijven Caldic Chemie en Wolst. Door verplaatsing van deze bedrijven, in het bijzonder van het bedrijf Caldic Chemie, treedt een kwaliteitsverbetering van het landschap op. Voorkomen moet worden dat er op de betreffende bedrijfslocaties opnieuw bedrijvigheid ontstaat. Doordat de betreffende gronden bij aankoop in eigendom komen van de provincie,
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
48
is dit voorlopig voorkomen. Bij een volgende herziening van de Verordening ruimte zal dit verder zeker gesteld worden door een aanpassing van de verordeningkaart. In de Structuurvisie van de gemeente Moerdijk zijn -op basis van de bestuursovereenkomst en de plannen die vallen onder MoerdijkMeerMogelijk- afspraken gemaakt over de relatie tussen de verschillende plannen in de gemeente. Daarin is ook de verplaatsing van Caldic Chemie en Wolst benoemd. Hoofdstuk 4. Ecologische hoofdstructuur en zoekgebied voor ecologische verbindingzone en artikel 5.7 Bescherming van zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen De gebieden die zijn aangewezen als EHS-gebieden strekken tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken. Een ruimtelijk plan dat geheel of gedeeltelijk in EHS-gebied ligt, dient regels te stellen om deze waarden te beschermen. Aanvullend geldt voor plannen die liggen buiten de EHS, maar die een negatieve invloed hebben op de EHS, dat de negatieve effecten gecompenseerd dienen te worden. Een vergelijkbare verplichting geldt ten aanzien van zoekgebieden voor ecologische verbindingszones (artikel 4.3) en zoekgebieden voor behoud en herstel van watersystemen (artikel 5.7). Een ruimtelijk plan dat is gelegen in een zoekgebied strekt tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van ecologische verbindingszones dan wel watersystemen.
Kaart Zoekgebied voor ecologische verbindingzone (groene lijn), zoekgebied voor behoud en herstel watersystemen (rode arcering) en EHS (licht groene gebieden). (bron: ruimtelijkeplannen.nl) In het rapport “Effecten Voorkeursalternatief Logistiek Park Moerdijk” en in hoofdstuk 4.4 van deze toelichting is ingegaan op de gevolgen die de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk heeft voor de EHS en de zoekgebieden voor ecologische verbindingszone (EVZ). Aangezien sprake is van aantasting van EHS-gebieden en gezien de ligging van de interne baan binnen zoekgebieden voor ecologische verbindingszones is met het inpassingsplan ook een natuurcompensatieplan opgesteld.
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
49
Planologisch wordt de natuurcompensatie zeker gesteld door de gronden ten zuiden van de bestaande natuurgebied ‘Appelzak’ te bestemmen als ‘Natuur’. Deze grond maakt deel uit van het inpassingsplan voor Logistiek Park Moerdijk. Logistiek Park Moerdijk zal met het Haven- en Industrieterrein Moerdijk worden verbonden door de interne baan die met een brug de Roode Vaart zal passeren. De Roode Vaart en de oevers zijn ter hoogte van de interne baan aangeduid als 'zoekgebied voor ecologische verbindingszone’ en ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’. Zoals hiervoor aangegeven strekt een ontwikkeling die is gelegen in deze gebieden tot de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de betreffende functies. Vanwege de brug zullen de ecologische functies van de Roode Vaart behouden blijven. Ter hoogte van de zoekgebieden is de dubbelbestemming “Waarde-Ecologie” opgenomen. Deze bestemming strekt tot behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden en de hydrologische betekenis (zie artikel 12 van de planregels). Verder is in de regels een aanlegstelsel opgenomen om de ecologische kwaliteiten en het watersysteem te waarborgen. Het ‘zoekgebied voor ecologische verbindingszone’ en ‘zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen’ loopt ten westen van de Roode Vaart en ten zuiden van de Zuidelijk randweg door (zie bovenstaande figuur met uitsnede uit de verordeningskaart). Ook hier geldt de dubbelbestemming “Waarde-Ecologie” met bijbehorend aanlegstelsel. Nadat het inpassingsplan in werking is getreden zal de kaart bij de Verordening ruimte aangepast worden overeenkomstig de nieuwe begrenzing van de EHS en de EVZ. Conform de verordening zijn op de verbeelding van dit plan gebiedsaanduidingen voor deze nieuwe begrenzingen opgenomen. Bescherming reserveringsgebieden voor waterberging (artikel 5.1, 5.3 en 5.12) Het plangebied is deels gelegen in het reserveringsgebied voor waterberging. Deze gebieden hebben als doel om het waterbergend vermogen van het gebied te waarborgen en behouden. Indien er ontwikkelingen zijn, dient het plan te verantwoorden in hoeverre de waterbergingsfunctie behouden blijft. Een reserveringsgebied voor waterberging kan ook gewijzigd worden voor zover er kennelijk geen behoefte is om de in de Verordening ruimte aangegeven omvang te handhaven. Met het waterschap heeft afstemming plaats gevonden over het reserveringsgebied en de consequenties hiervan voor de inrichting van de waterberging. Het waterschap heeft aangegeven dat er vanuit het regionale watersysteem gezien naast de binnenplanse waterberging geen noodzaak is voor aanvullende waterberging. Nadat het inpassingsplan in werking is getreden is er geen noodzaak meer om binnen het plangebied een reservering voor waterberging te handhaven. Ten die tijd zal de Verordening ruimte hierop worden aangepast.
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
Kaart reserveringsgebieden voor waterberging. (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Adviesbureau RBOI
50
Ruimtelijk beleidskader
51
3.3. Beleid Waterschap Brabantse Delta Waterbeheersplan Brabantse Delta 2010-2015 Het ‘Waterbeheerplan Brabantse Delta 2010-2015’ beschrijft op hoofdlijnen het beleid van het Waterschap. Het plan vormt het operationele kader voor het waterschap en beschrijft de doelen en maatregelen voor de planperiode. Als beleidskader voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn vooral de beleidsregels van het Waterschap van belang: in de beleidsregel ‘Waterlopen op orde’1 van het Waterschap Brabantse Delta worden onder andere technische eisen gesteld aan waterlopen categorie A (voorheen leggerwatergangen genaamd) ten behoeve van het onderhoud aan deze waterlopen door het waterschap; in de beleidsregel ‘Hoogtecriteria voor waterkeringen’2 zijn de normen voor het dimensioneren van waterkeringen opgenomen; in de beleidsregel 'Hydraulische randvoorwaarden 2009'3 zijn de technische voorwaarden vastgelegd die gehanteerd worden bij de beoordeling van ingrepen in het watersysteem. De regel bevat bijvoorbeeld eisen voor de compensatie van verhard oppervlak en eisen voor de afmetingen van kunstwerken en waterlopen. Tot slot vormt de ‘Keur Waterschap Brabantse Delta’ uit 2009 de basis voor de wettelijke voorschriften die gelden voor de rivieren, beken, sloten en waterkeringen die in beheer zijn bij het waterschap. Met het beleid van het waterschap is in dit plan rekening gehouden door onder meer beschermende regels voor waterkeringen op te nemen en bebouwingsafstanden ten opzichte waterlopen ten behoeve van het onderhoud.
3.4. Gemeentelijk beleid Structuurvisie Moerdijk 2030 (2011) Op 9 juni 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Moerdijk 2030 vastgesteld. Deze Structuurvisie vervangt de StructuurvisiePlus uit 1999. De structuurvisie is van toepassing op het gehele grondgebied van de gemeente Moerdijk. De visie (het wensbeeld) loopt tot 2030. In de Structuurvisie zijn de belangrijkste opgaven en plannen vermeld. De realisatie van Logistiek Park Moerdijk is een van deze onderdelen. Met de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk wordt de economische positie van het Haven- en Industrieterrein Moerdijk op (inter)nationaal niveau versterkt. De locatie in de oksel van de A16 en de A17 is de meest logische locatie gezien de uitstekende bereikbaarheid en de uitstekende koppelingsmogelijkheden met het bestaande Haven- en Industrieterrein Moerdijk.
1
Waterschap Brabantse Delta, Beleidsregel Waterlopen op orde. Breda, 16 augustus 2005. Waterschap Brabantse Delta, Beleidsregel Hoogtecriteria voor waterkeringen. Breda, 16 december 2008. 3 Waterschap Brabantse Delta, Beleidsregel hydraulische randvoorwaarden 2009. Breda, 8 april 2009. 2
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
52
Fragment Kaart Structuurvisie Moerdijk 2030
Daarnaast is de gemeente Moerdijk een voorkeurslocatie voor logistieke activiteiten gezien de strategische ligging tussen de havens van Antwerpen en Rotterdam en met toegangswegen via water, weg, spoor en buisleiding. De 'interne baan' tussen Logistiek Park Moerdijk en het Haven- en Industrieterrein Moerdijk zorgt voor de interne ontsluiting zonder extra belasting op het bestaande wegennet. Logistiek Park Moerdijk zal zorgen voor een impuls van de economie en werkgelegenheid in de gemeente Moerdijk en West-Brabant. Er komt een flink aantal extra arbeidsplaatsen bij. Door de toename van bedrijvigheid, waaronder de komst van Logistiek Park Moerdijk, komt echter de leefbaarheid onder druk te staan. Het is daarom zaak te voorkomen dat leefbaarheid, milieu en kwaliteit van de leefomgeving onder een aanvaardbaar peil komen. Met de realisatie van Logistiek Park Moerdijk is daarom een aantal belangrijke projecten in de gemeente Moerdijk in gang gebracht om de leefbaarheid, het milieu en de kwaliteit van de leefomgeving op een aanvaardbaar peil te houden. Deze projecten staan onder de noemer 'Moerdijk MeerMogelijk' en omvatten onder andere de volgende onderdelen:
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
-
53
de realisatie van Logistiek Park Moerdijk; de herontwikkeling van de Noordrand Zevenbergen; de herontwikkeling van het Waterfront Moerdijk; de ontwikkeling van het stationsgebied Lage Zwaluwe; de herstructurering van het bedrijventerrein Vlietweg/ Schansweg te Klundert; de herstructurering van de locatie Huizersdijk-Zuid bij Zevenbergen; de herstructurering van het bedrijventerrein Bloemendaalse Zeedijk te Zevenbergschen Hoek; de intensievere benutting van het Haven- en Industrieterrein Moerdijk; de realisatie van 825 extra woningen.
Door de Ontwikkeling Noordrand Zevenbergen treedt een kwaliteitsverbetering van het landschap op met de verplaatsing van de bedrijven Caldic Chemie en Wolst, terwijl door de Herontwikkeling Waterfront Moerdijk de leefbaarheid in de kern Moerdijk toeneemt vanwege de uitplaatsing van grootschalige bedrijvigheid en het verdwijnen van bijbehorende verkeersen geluidsoverlast. Logistiek Park Moerdijk is gebaat bij deze beide projecten, omdat daarmee een aantrekkelijker vestigingsklimaat ontstaat voor (potentiële werknemers van) bedrijven in het gebied. Vigerende bestemmingsplannen Dit inpassingsplan vervangt delen van de volgende bestemmingsplannen die binnen de begrenzing van dit bestemmingsplan zijn gelegen: 1. Moerdijk Buitengebied (vastgesteld 13-12-2004); 2. Moerdijk Buitengebied 1e herziening (vastgesteld 18-12-2008); 3. 1e herziening Bestemmingsplan industrieterrein Moerdijk; 4. 6e herziening Bestemmingsplan industrieterrein Moerdijk (vastgesteld 25-01-2007); 5. Parapluherziening zone industrielawaai industrie- en haventerrein Moerdijk (hernieuwd vastgesteld 29-03-2007); 6. Stationsgebied Lage Zwaluwe en omgeving (vastgesteld 19-07-2005, goedgekeurd 1804-2006).
Adviesbureau RBOI
6 5
3
4
6 1 4
2
1. Moerdijk Buitengebied (vastgesteld 13-12-2004); 2. Moerdijk Buitengebied 1e herziening (vastgesteld 1 8-12-2008); 3. 1e herziening Bestemmingsplan industrieterrein Moerdijk; 4. 6e herziening Bestemmingsplan industrieterrein Moerdijk (vastgesteld 25-01-2007); 5. Parapluherziening zone industrielawaai industrie- en haventerrein Moerdijk (hernieuwd vastgesteld 29-03-2007); 6. Stationsgebied Lage Zwaluwe en omgeving (vastgesteld 19_07_2005, goedgekeurd 18-04-2006).
Ruimtelijk beleidskader
55
De gronden hebben thans de volgende bestemmingen: bestemming
aanduiding
locatie
Agrarische doeleinden
geen
agrarische gronden in plangebied
Woondoeleinden
geen
Steenweg, Moerdijkseweg en Lapdijk
Agrarische woondoeleinden
bouwstede
vier percelen aan de Lapdijk en vier percelen aan de Moerdijkseweg
Bedrijfsdoeleinden
met lpg
Gouden Leeuw
benzineservicestation
Kanters
autosloperij
Moerdijkseweg 1
werkterrein wegenonderhoud en opslag
terrein Rijkswaterstaat
Ágrarisch aanverwante doeleinden
hulp- en nevenbedrijf/ agrarisch loonbedrijf
Moerdijkseweg 40
Horecadoeleinden
hotel-restaurant
Gouden Leeuw, Holiday-Inn, Kanters
seksinrichting
Club A16
dijk (aan de Lapdijk)
Steenweg, Moerdijkseweg en Lapdijk
Verkeersdoeleinden en parkeerterrein
Binnen deze bestemmingen en de bouwregels passen de beoogde plannen voor Logistiek Park Moerdijk niet en is zodoende een wijziging van het planologische regime noodzakelijk om de ontwikkeling juridisch mogelijk te maken. Dit inpassingsplan voorziet hierin.
3.5. Conclusie In het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente, is de doelstelling verwoord om Logistiek Park Moerdijk te ontwikkelen ter versterking van de economische positie van de regio West-Brabant en Moerdijk in het bijzonder. Dit beleid is bekrachtigd in de bestuursovereenkomst ‘realisatie gebiedsontwikkeling Moerdijk’, waarin nadere afspraken zijn opgenomen om Logistiek Park Moerdijk te realiseren. Om het plan mogelijk te maken is dit inpassingsplan opgesteld.
Adviesbureau RBOI
Ruimtelijk beleidskader
Adviesbureau RBOI
56
Onderzoek
57
4. Onderzoek
De resultaten van het milieuonderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van dit inpassingsplan zijn weergegeven in het MER1, de bijbehorende bijlagenrapporten en het rapport ‘Milieueffecten Voorkeursalternatief Logistiek Park Moerdijk’. In dit hoofdstuk worden de milieuaspecten beschreven die van belang zijn voor het inpassingsplan. Per aspect wordt ingegaan op de conclusies van het onderzoek en de wijze waarop deze zijn vertaald in het inpassingsplan. Voor een nadere onderbouwing en het uitgebreide geldende toetsingkader per aspect wordt verwezen naar het MER en de bijbehorende bijlagen en rapporten. Bij het behandelen van de milieuaspecten is zo veel mogelijk aangesloten bij de volgorde uit het MER.
4.1. Afweging alternatieven, varianten en maatregelen MER In deze paragraaf wordt ingegaan op het voorkeursalternatief (VKA) voor het Logistiek Park Moerdijk. Er wordt toegelicht hoe het VKA tot stand is gekomen, welke keuzes zijn gemaakt en hoe deze keuzes uitpakken in relatie tot het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA). Verantwoording ontwerpproces VKA Bij de totstandkoming van het VKA, zoals neergelegd in het ruimtelijk ontwerp van februari 2011, heeft de provincie Noord-Brabant nauw samengewerkt met de gemeente Moerdijk. Andere belangrijke publieke stakeholders waren vertegenwoordigd in een ambtelijke werkgroep. Tijdens het ontwerpproces zijn diverse (andere) belangrijke stakeholders geconsulteerd. Geraadpleegd zijn onder andere de provinciale Statencommissie Ruimte&Milieu en EMG (Economie, Milieu en Grote Steden Beleid), de gemeenteraad van Moerdijk, het Rijk/College van Rijksadviseurs (CRA), Havenschap Moerdijk, Waterschap Brabantse Delta, de projectontwikkelaars binnen het plangebied, ProLogis en Goodman en de Klankbordgroep. In figuur 4.1 is het ontwerpproces dat is doorlopen bij de totstandkoming van het VKA schematisch weergegeven.
1
Witteveen+Bos. Milieueffectrapport inrichtingsalternatieven Logistiek Park Moerdijk.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
58
Figuur 4.1. Verantwoording ontwerpproces VKA Logistiek Park Moerdijk In augustus 2009 is een workshop gehouden met diverse publieke stakeholders met als doel het ontwikkelen van de inrichtingsalternatieven. Op basis van het Publiek Programma van Eisen zijn daarbij bouwstenen benoemd op drie ambitieniveaus qua duurzaamheid. Deze bouwstenen hebben geleid tot drie inrichtingsalternatieven: ‘Basis’, ‘Fort’ en ‘Stapelen’ 1. De drie alternatieven kunnen als volgt worden gekenschetst: alternatief ‘Basis’: een heldere groen-blauwe dooradering verkavelt het plangebied in efficiënte rechthoekige kavels met lange zichtlijnen door het gebied; alternatief ‘Fort’: een groot aaneengesloten volume wordt van een robuuste groene rand voorzien; -
alternatief ‘Stapelen’: meervoudig ruimtegebruik zorgt ervoor dat er meer ruimte is voor landschap, de bebouwing wordt gestapeld en geclusterd.
De drie bovengenoemde inrichtingsalternatieven zijn in het rapport ‘MER Inrichtingsalternatieven Logistiek Park Moerdijk’ beoordeeld op hun milieueffecten. Uit de vergelijking van de drie inrichtingsalternatieven is het alternatief ‘Stapelen’ naar voren gekomen als het alternatief met de minst nadelige milieugevolgen. Aangevuld met mitigerende en compenserende maatregelen is dit alternatief in het MER aangeduid als het 1
Bij de toedeling van bouwstenen is rekening gehouden met het onderscheidend vermogen van de alternatieven. Dat wil zeggen dat is gestreefd naar onderscheidende alternatieven die de bandbreedte aan effecten inzichtelijk maken.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
59
MMA (Meest Milieuvriendelijke Alternatief, zie paragraaf 13.7 van het rapport ‘MER Inrichtingsalternatieven Logistiek Park Moerdijk’). Het in februari 2011 bestuurlijk vastgestelde ruimtelijk ontwerp van StudioMarcoVermeulen, dat de basis vormt voor het VKA, vertoont veel overeenkomsten met het MMA, zoals het MER dit aanbeveelt. Echter, het VKA wijkt hier op onderdelen van af. In paragraaf 2.3 van het rapport ‘Effecten voorkeursalternatief Logistiek Park Moerdijk’ worden de verschilpunten tussen het VKA en MMA toegelicht. Kenschets voorkeursalternatief Logistiek Park Moerdijk Het VKA is gebaseerd op Ruimtelijk Ontwerp van Logistiek Park Moerdijk dat op 22 februari 2011 is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Gedurende het planvormingsproces is dit ontwerp geoptimaliseerd, zoals beschreven in paragraaf 2.2.3.
4.2. Bodem (en explosieven) Relevant toetsingskader Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening dient inzicht te bestaan in de bodemkwaliteit ten einde de geschiktheid voor de beoogde (nieuwe) bestemming te kunnen aantonen, alsmede de consequenties voor de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen. Bij een bestemmingswijziging is het van belang dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Een optimale afstemming tussen bodemkwaliteit en functie is belangrijk om het opleggen van gebruiksbeperkingen te voorkomen. Tijdens werkzaamheden in de bodem (vanwege ontwikkelingen) moet worden voorkomen dat de aanwezigheid van explosieven in de bodem kunnen leiden tot veiligheidsproblemen. Aanwezige explosieven dienen voor uitvoering van werkzaamheden geruimd te worden. Conclusies onderzoek In het kader van de realisering van Logistiek Park Moerdijk zal op grote schaal grondverzet plaatsvinden, wat gevolgen heeft voor de bodemopbouw. Er worden geen bijzondere bodemtypen verstoord (de aanwezige bodemtypen zijn vrij algemeen voorkomend in de regio West-Brabant). Wel treedt verlies op van het microreliëf. Afhankelijk van de methode bouwrijp maken (cunettenmethode of integraal ophogen) moet circa 900.000 tot 1.100.000 m³ zand worden aangevoerd. Bij de realisatie van Logistiek Park Moerdijk worden enkele bodemsaneringen uitgevoerd, waardoor de bodemkwaliteit verbetert. Gelet op het type bedrijvigheid dat zich op Logistiek Park Moerdijk gaat vestigen, is de kans op nieuwe bodemverontreinigingen gering. Bovendien is wettelijk geregeld dat nieuw ontstane bodemverontreinigingen meteen opgeruimd moeten worden door de veroorzaker. Op basis van een uitgevoerd explosievenonderzoek (probleeminventarisatie en probleemanalyse) wordt geconcludeerd dat het gehele plangebied verdacht is op het aantreffen van conventionele explosieven in de bodem. Voorafgaand aan het uitvoeren van graafwerkzaamheden op het terrein, zal dan ook detectieonderzoek moeten worden uitgevoerd. Gevolgen voor het inpassingsplan Dit aspect heeft geen gevolgen voor de verbeelding en de planregels. Het aspect bodemkwaliteit en explosieven verzet zich niet tegen de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
60
4.3. Water Relevant toetsingskader Op dit inpassingsplan is de watertoets van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer, in dit geval de provincie Noord-Brabant, in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Dit overleg heeft plaatsgevonden. Ten behoeve van het plan is in dat kader onderzoek vereist naar de gevolgen van de beoogde functiewijziging voor het watersysteem. Uitgangspunt is daarbij dat negatieve effecten voor het watersysteem zoveel mogelijk moeten worden vermeden. In bijlage I van het rapport ‘Effecten Voorkeursalternatief Logistiek Park Moerdijk’ zijn de relevante watertoets uitgangspunten opgenomen en de consequenties voor het inpassingsplan. Nationaal Waterplan 2010-2015 Het ‘Nationaal Waterplan 2010-2015’ beschrijft de hoofdlijnen van het rijksbeleid voor de waterhuishouding. Belangrijke thema’s zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en het gebruik van water. Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015 De provincie heeft in het ‘Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015’ het beleid met betrekking tot de waterhuishouding vastgelegd. Dit plan valt onder de in 2009 ingevoerde Waterwet. De maatschappelijke doelstellingen uit dit plan zijn als volgt: schoon grond- en oppervlaktewater voor iedereen; adequate bescherming van Noord-Brabant tegen overstroming; Noord-Brabant heeft de juiste hoeveelheden water (niet te veel en niet te weinig). Peilbesluit Gat van den Ham Het Logistiek Park Moerdijk en omstreken valt onder het Peilbesluit Gat van den Ham uit 2010. Met dit besluit zijn de zomer- en winterpeilen voor de polders vastgelegd. Bij het ontwerp van het Logistieke Park dient rekening te worden gehouden met het Peilbesluit. Beleid buitendijks bouwen Waterschap Brabantse Delta heeft op 19 februari 2008 de beleidsnota Buitendijks bouwen vastgesteld. Op 17 maart 2009 is een beleidswijziging vastgesteld, omdat bijstelling van het beleid wenselijk was. Deze beleidswijziging wordt toegelicht in de notitie ‘Aangepast beleid buitendijks bouwen waterschap Brabantse Delta’. Het beleid buitendijks bouwen is van toepassing op de ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk, omdat de interne baan deels in buitendijkse gebied ligt, in verband met een brug over de Roode Vaart Noord. Het algemene beleid van het waterschap komt op het volgende neer: vanwege de veiligheid, afname van de bergingscapaciteit en vermindering van de doorstroming is het waterschap geen voorstander van buitendijks bouwen en probeert zij het bouwen tussen de waterloop en de kering zoveel mogelijk te voorkomen. Het bieden van voldoende veiligheid tegen overstromingen is een wettelijke taak en een regionale maatschappelijke verantwoordelijkheid van het waterschap. Het waterschap heeft momenteel niet de bevoegdheid om buitendijks te bouwen te verbieden (uitzondering zijn buitendijks gelegen bergingsgebieden, waarop de Keur van het waterschap van toepassing is). Het waterschap neemt buitendijks bouwen als aspect mee bij het wateradvies in het kader van de watertoets. Het beleid van het waterschap is dat plannen voor nieuwe ontwikkelingen in buitendijks gebied beoordeeld dienen te worden op hun effecten. Indien er geen negatieve
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
61
effecten ontstaan voor de voor de taken en verantwoordelijkheden van het waterschap volgt er een positief wateradvies van het waterschap. Het waterschap vindt het verdedigbaar om buitendijks bouwen toe te staan, als: de voorgenomen buitendijkse ontwikkelingen geen risico’s of negatieve effecten veroorzaken voor de taken en verantwoordelijkheden van het waterschap. Onder taken en verantwoordelijkheden wordt het volgende verstaan: zorg voor voldoende doorstromingscapaciteit, zorg voor veilige keringen en behoud en realisatie van voldoende bergingsmogelijkheden. Indien een ontwikkeling wel risico’s of negatieve effecten met zich meebrengt, maar deze door middel van compenserende maatregelen volledig teniet worden gedaan, wordt er tevens een positief wateradvies afgegeven; of, het een activiteit betreft die onlosmakelijk met het watersysteem is verbonden (bijvoorbeeld een scheepswerf);of, het dagelijks bestuur besluit dat er een dermate zwaarwegend maatschappelijk belang gediend is bij het buitendijks bouwen dat dit opweegt tegen het belang van het vrijhouden van ruimte voor water.’ Voornoemde voorwaarden dienen in de opgesomde volgorde te worden doorlopen. Indien voorwaarde a. niet van toepassing is, maar voorwaarde b. of c. wel, dienen de afgenomen bergingscapaciteit, doorstromingscapaciteit en/of veiligheid tot het maximaal haalbare niveau gecompenseerd te worden. Maatregelen worden in overleg met de waterbeheerder vastgesteld. Waterplan Moerdijk 2009-2015 De gemeente Moerdijk heeft in november 2008 het ‘Waterplan Moerdijk 2009-2015’ vastgesteld. In het waterplan zijn het beleid, de ambities, uitgangspunten en benodigde maatregelen met betrekking tot de verschillende onderdelen van het watersysteem en waterketen benoemd. De voor dit plan relevantie onderdelen zijn hieronder benoemd. Relevante uitgangspunten uit het Waterplan Moerdijk zijn de volgende: bij planontwikkeling en/of functiewijziging is het uitgangspunt dat het huidige functioneren van het watersysteem niet mag verslechteren, zowel kwantitatief als kwalitatief. conform de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) het water en de daarvan afhankelijke ecosystemen beschermen tegen verontreinigingen, door lozingen van gevaarlijke stoffen te verminderen of te beëindigen. Binnen het plangebied is geen zogenaamd waterlichaam aangewezen. Het dichtstbijzijnde waterlichaam betreft de Rode Vaart, die ten westen van het plangebied ligt; bij nieuwbouw bedraagt de minimale ontwateringsdiepte voor primaire wegen 1,0 m- as van de weg, voor secundaire wegen 0,70 m- as van de weg, voor bebouwing met kruipruimte 0,70 m- onderkant vloer en voor tuinen en plantsoenen 0,50 m- maaiveld. Maatwerk is mogelijk. In bestaand gebied moet hier doelmatig mee worden omgegaan. Conclusies onderzoek Grondwater De grondwaterstand onder de wegen dient voldoende diep te liggen, zodat er geen schade bij de wegen optreedt tijdens vorst (een grondwaterstand tot ca. 80 cm onder wegpeil is daarbij toegestaan). Uit het MER blijkt dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) te hoog is om zonder maatregelen de minimale ontwateringsdiepten te kunnen garanderen. In het voorkeursalternatief wordt nog geen uitsluitsel gegeven over het integraal of partieel (gedeeltelijk) ophogen of de toepassing van drainage (of een combinatie van deze): deze keuze wordt gemaakt bij de verdere uitwerking van het voorkeursalternatief naar definitief ontwerp.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
62
Grondwateraanvulling Het plangebied is gelegen in een kleigebied met een lage doorlatendheid en hoge grondwaterstanden. Neerslag infiltreert in dergelijke gebieden zeer traag en zal grotendeels verdampen en worden opgenomen door gewassen of via het oppervlaktewater worden afgevoerd. Het grondwater wordt voornamelijk aangevuld met kwelwater. De grondwateraanvulling wordt daarom niet of nauwelijks gewijzigd. Er worden daarom als gevolg van de planontwikkeling niet of nauwelijks effecten verwacht door een toename van het verhard oppervlak. Er hoeven daarom geen compenserende maatregelen plaats te vinden. Grondwaterstromingen, kwel en infiltratie De beïnvloeding van grondwaterstromingen, kwel en infiltratie zal beperkt zijn en zullen er naar verwachting niet of nauwelijks effecten in de omgeving van het plangebied optreden. Grondwaterkwaliteit en oppervlaktewater Het hemel- en afvalwater op Logistiek Park Moerdijk worden gescheiden ingezameld en afgevoerd. De opslag van goederen op het buitenterrein kan onoverdekt plaats vinden. Voor neerslag die afstroomt van potentieel verontreinigde oppervlakken (wegen, parkeerplaatsen, terreinverharding bedrijfskavels) worden, conform het beleid van het waterschap, zuiveringsmaatregelen getroffen, zoals het toepassen van een standaard verbeterd gescheiden stelsel (VGS) of vergelijkbaar. De ontwikkeling niet zal leiden tot verontreiniging van het grondwater. Waterstelsel Het uitgangspunt voor het waterstelsel is dat de bestaande waterberging voor 100% wordt gecompenseerd en de toename van verharding in de vorm van retentie wordt gecompenseerd. Het nieuwe waterstelsel bestaat uit een ringsloot rondom Logistiek Park Moerdijk met een totale lengte van circa 5.500 m, retentiewatergangen en vijvers binnen het plangebied langs de primaire wegenstructuur en retentiebassins in de zones langs de A16 en A17. Aangezien het plangebied in kleigebied is gelegen (waar de doorlatendheid zeer laag is) en gezien de hoge grondwaterstanden, zullen infiltratievoorzieningen niet effectief zijn en worden dan ook bovengrondse retentievoorzieningen gerealiseerd. Aangezien de retentie volledig binnen het plangebied wordt gerealiseerd zijn er geen negatieve effecten op het milieu. Uitgangspunt is dat de benodigde waterretentie van 604 m 3 per ha verhard oppervlak volledig binnen de grenzen van het plangebied wordt opgelost. Uitgaande van verharding van het uitgeefbaar terrein (circa 142,2 ha plus circa 15 ha infrastructurele verharding) betekent dit een retentieopgave van ca. 94.000 m3 vanwege de toename van het verhard oppervlak. De exacte hoeveelheid te compenseren oppervlaktewater dient nader te worden ingemeten. Voor de infrastructurele verharding geldt dat retentie niet overal nodig zal zijn, omdat het hemelwater op delen richting de berm kan afvloeien. Bij bijvoorbeeld de kruispunten en parallelrijbanen is inzameling van afvloeiend hemelwater wel benodigd en zal wel retentie toegepast moeten worden. De ringsloot rondom Logistiek Park Moerdijk is bedoeld voor de 100% compensatie van waterberging en aan- en afvoer van de te dempen waterlopen. Deze ringsloot heeft aan weerszijde een onderhoudsstrook van 4 m en obstakel- en bebouwingsvrije zone van 5 m. De afstand insteek-insteek bedraagt maximaal 14 m in verband met bereik van het onderhoudsmaterieel. Indien er na inmeting van de te dempen waterlopen er meer compensatie benodigd is dan de indicatieve hoeveelheid van 49.000 m3 zal er gekoppeld aan de ringsloot worden gecompenseerd in de vorm van waterpartijen.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
63
Naast voldoende waterberging is een gecontroleerde waterafvoer van belang. Met hydraulische berekeningen kan de afvoer in relatie tot de waterberging en het voorkomen van indundatie verder worden geoptimaliseerd. Door het ophogen van het gebied neemt het risico op inundatie af. Op nagenoeg alle werkzaamheden in-, op of nabij waterlopen en waterkeringen is de Keur Waterschap Brabantse Delta van toepassing. Beïnvloeding beschermde gebieden In het plangebied zijn geen beschermde gebieden aanwezig, met uitzondering van een klein bosperceel in de zuidwesthoek van het plangebied. Dit bosperceel is in de Keur aangemerkt als ‘beschermingsgebied waterhuishouding’ met als doel ‘multifunctioneel bos’. In aansluiting op het gebied de ‘Appelzak’ wordt de noodzakelijke natuurcompensatie als gevolg van de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk gerealiseerd (zie het Mitigatie- en compensatieplan ecologie). De natuurcompensatie in aansluiting op het gebied ‘de Appelzak’ heeft geen fysiek raakvlak met het plangebied van Logistiek Park Moerdijk. Bij de natuurcompensatie dient rekening te worden gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten. Langs het gebied de Appelzak ligt namelijk een primaire waterkering. Bosbouw is hier beperkt mogelijk. Regionale waterkering en primaire waterkering In het plan is rekening gehouden met de regionale waterkeringen in en nabij het plangebied. Het betreft hier de boezemkering langs de Roode Vaart en de compartimenteringskeringen (Blokdijk en Lapdijk) langs het plangebied. De zone van 2,5 m vanaf de bepaalde teenlijn van de compartimenteringskering wordt de waterkeringszone genoemd, de daaropvolgende 2,5 m betreft de beschermingszone van de kering. Voor de werkzaamheden binnen de waterkeringszone en beschermingszone van de compartimenteringskering is een watervergunning van het waterschap nodig op grond van de Keur. Aan de westzijde van de Roode Vaart is een primaire waterkering gelegen. De interne baan kruist en loopt deels parallel aan deze primaire waterkering. Ook bij de Appelzak ligt de primaire waterkering. Voor de primaire waterkeringen een dubbelbestemming opgenomen. De interne baan kruist een regionale waterkering op drie locaties, namelijk twee maal de boezemkade en één maal de compartimenteringskering van het waterschap. De Roode Vaart Noord wordt tevens gekruist, deze heeft een scheepvaartklasse en vormt een belangrijke aan- en afvoer. Het buitendijks ontwikkelen van de brug over de Roode Vaart Noord valt daarnaast onder het ‘beleid buitendijks bouwen’ van het waterschap Brabantse Delta. Middels invloedzone berekeningen wordt aangetoond dat de interne baan geen negatieve invloed heeft op de veiligheid en stabiliteit van zowel de primaire als de regionale waterkeringen (boezemkades en compartimenteringskeringen). Voor de werkzaamheden in, op of nabij de waterkeringen wordt een watervergunning aangevraagd. Verder dient bij het planvoornemen rekening te worden gehouden met het beleid Buitendijks bouwen van waterschap Brabantse Delta. Dit vanwege de Interne Baan die door buitendijks gebied loopt. Dit is tevens beschermd gebied op grond van de Keur van waterschap Brabantse Delta. In het kader van de ontwikkeling van de Interne Baan dienen de effecten op het buitendijks gebied (effecten op de doorvoercapaciteit, waterberging, keringen) nader te worden berekend. Indien nodig dienen compenserende maatregelen te worden uitgewerkt.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
64
Gevolgen voor ontwikkeling Voornoemde conclusies uit het milieuonderzoek hebben voor het thema water verschillende gevolgen. Een deel daarvan kan in het inpassingsplan worden vertaald. Een deel wordt via ander instrumentarium geborgd. Voor de werkzaamheden binnen de waterkeringszone en beschermingszone van de compartimenteringskeringen is een watervergunning van het waterschap nodig op grond van de Keur. Een dergelijke vergunningsprocedure staat los van het inpassingsplan. De waterkeringszone betreft de waterkering plus een 2,5 m brede zone vanaf de bepaalde teenlijn van de compartimenteringskering. De daaropvolgende zone van 2,5 m betreft de beschermingszone van de kering. bij ontwikkelingen in buitendijks gebied dient te worden aangetoond dat er geen negatieve effecten zijn op de doorvoercapaciteit, waterberging en keringen. Indien dit wel het geval is dienen compenserende maatregelen te worden uitgewerkt. de toename van het verhard oppervlak als gevolg van de planontwikkeling dient gecompenseerd te worden in de vorm van waterretentie. Hierbij geldt een eis van 604 m3 per hectare toenemend verhard oppervlak. te dempen watergangen dienen voor 100% gecompenseerd te worden, zowel in aan- en afvoercapaciteit als in waterbergingscapaciteit. bij de ontwikkeling worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast met het oog op beïnvloeding van de oppervlaktewater- en grondwaterkwaliteit. de ringsloot heeft aan weerszijde een obstakelvrije zone van 5 m. De afstand insteekinsteek bedraagt maximaal 14 m. Gevolgen voor het inpassingsplan Binnen de bestemming Groen - 2 wordt de aanleg van de ringsloot mogelijk gemaakt. Hierbij is in de regels geborgd dat bebouwing niet binnen een afstand van 5 m vanaf de ringsloot mag worden gerealiseerd. De ringsloot die gedeeltelijk langs locatie van de Gouden Leeuw loopt is bestemd binnen de bestemming Gemengd – 2 met de aanduiding ‘water’. De positie van deze waterloop is afhankelijk van de terreininrichting. Op de verbeelding is de beschermingszone van de primaire waterkeringen bestemd als Waterstaat - Waterkering. In de regels is geborgd dat de bedrijfspercelen pas in gebruik kunnen worden genomen als 604 m³ per hectare berging is gerealiseerd. Het watersysteem voldoet aan de gestelde eisen en randvoorwaarden van de waterbeheerder. Hiermee is voldoende rekening gehouden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de waterhuishouding.
4.4. Natuur Relevant toetsingskader Bij de voorbereiding van dit ruimtelijk plan is onderzocht of de uitvoering van het plan mogelijk is binnen de kaders van de Flora- en faunawet (Ffw), de Natuurbeschermingswet 1998 of het beleid van de provincie over de Ecologische Hoofdstructuur. Conclusies onderzoek beschermde gebieden Natuurbeschermingswet/ Passende beoordeling Voor het project Logistiek Park Moerdijk is een Passende beoordeling opgesteld. Hierin is onderzocht welke effecten het project kan hebben op de Natura 2000-gebieden die in de invloedsfeer van het project liggen (zoals de Biesbosch, Hollands Diep en Brabantse Wal). Relevante effecten betreffen geluidsverstoring en atmosferische stikstofdepositie als gevolg van de verkeersproductie van het gebied. In de Passende beoordeling is onderzocht of de effecten van Logistiek Park Moerdijk op de betreffende Natura 2000-gebieden het behalen van de instandhoudingsdoelen voor de desbetreffende Natura 2000-gebieden zal
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
65
beïnvloeden. Deze doelen zijn vastgelegd in de (concept)aanwijzingsbesluiten voor de Natura 2000-gebieden. De Passende beoordeling is samengevat in het rapport ‘Effecten Voorkeursalternatief Logistiek Park Moerdijk’. Stikstofdepositie Uit de Passende beoordeling blijkt dat de effecten van atmosferische stikstofdepositie nergens leiden tot een significante verslechtering van de instandhoudingsdoelen van de aangewezen soorten of habitats. Dit is met name te verklaren doordat ter plaatse van een toename van stikstofdepositie geen stikstofgevoelige habitats aanwezig zijn. Het Natura 2000-gebied Brabantse Wal herbergt stikstofgevoelig leefgebied van 4 kwalificerende vogelsoorten (zwarte specht, boomleeuwerik, dodaars, nachtzwaluw). De instandhoudingsdoelen voor deze soorten betreffen behoud van de oppervlakte en kwaliteit van het leefgebied en behoud van de populatieomvang. Alleen voor de dodaars geldt een verbeterdoelstelling met betrekking tot de omvang van de populatie. Deze instandhoudingsdoelen zullen door atmosferische stikstofdepositie als gevolg van extra verkeer van en naar Logistiek Park Moerdijk in de toekomst niet in gevaar komen. Dit omdat de extra depositie zeer gering is en het aangetaste deel van het leefgebied slechts een klein deel is van het totale leefgebied van de betreffende soorten. De Natura 2000-gebieden Zoommeer, Krammer-Volkerak, Oosterschelde, Westerschelde, Haringvliet en Markiezaat kennen twee stikstofgevoelige kwalificerende broedvogelsoorten; bontbek- en strandplevier. Beide soorten verkeren in deze gebieden in een (zeer) ongunstige staat van instandhouding. De rol van stikstofdepositie hierin is echter zeer beperkt. Het broedbiotoop van bontbek- en strandplevier bestaat uit kale of schaars begroeide terreinen, meestal in de omgeving van ondiepe (vaak zoute) wateren met slikken. Stikstofdepositie kan verruiging van de platen en slikken versnellen. Het is echter zeker geen primaire factor voor de negatieve trend van beide soorten; verzoeting en verruiging zijn de primair verklarende factoren voor de negatieve trend. Het extra effect van stikstofdepositie op de kwaliteit als leefgebied voor beide soorten is bij afwezigheid van andere inspanningen om de andere factoren tegen te gaan verwaarloosbaar. Er is geen sprake van een causale relatie tussen stikstofdepositie en de trend. Stikstofdepositie zal in de toekomst dan ook geen afbreuk doen aan het halen van de instandhoudingdoelstellingen voor beide soorten (bron: Alterra-rapport 2359). De ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk betekent evenmin een significante verslechtering voor de overige Natura 2000-gebieden in de regio (o.a. Hollands Diep, Krammer-Volkerak, Zoommeer, Markiezaat en Biesbosch). Geluidsverstoring De geluidsverstoring als gevolg van het Logistiek Park Moerdijk (industrielawaai en wegverkeerslawaai) geeft geen toename in het geluidsbelast oppervlak binnen Natura-2000, aangezien de geluidsbelasting van het plangebied en de omgeving reeds boven de 42 en 47 dB(A)-contour ligt. Ten opzichte van de autonome situatie neemt de geluidsverstoring in de Biesbosch en het Hollands Diep niet toe. Ook verder weg gelegen Natura 2000-gebieden zullen geen toename in geluidsbelast oppervlak ondervinden, aangezien het effect van geluidsverstoring als gevolg van Logistiek Park Moerdijk nabij het plangebied het grootst is. Ecologische Hoofdstructuur (EHS) De interne baan kruist de EHS ter plaatse van de Roode Vaart, waar de natuurbeheertypen bloemdijk en kruiden- en faunarijk grasland zullen worden aangetast. De aangetaste EHS ter hoogte van de Roode Vaart betreft 550 m² kruiden- en faunarijk grasland en 1.100 m² bloemdijk. Bovendien wordt 1,4 ha vochtig bos met productie aangetast. Van een toename
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
66
in de geluidsverstoring is geen sprake, aangezien het gehele plangebied en de directe omgeving reeds volledig binnen de 45 dB(A)-contour liggen. Er kan dan geen sprake zijn van verstoring van extra areaal. De aantasting van de EHS wordt gerealiseerd in het natuurcompensatiegebied aansluitend op de Appelzak. Compensatie op grond van de Boswet Op een groot deel van de te kappen bomen is de Boswet van toepassing. Dit geldt voor de te kappen bomen aan bijvoorbeeld de Moerdijkseweg, maar ook langs de A16 en A17. Deze zullen worden gecompenseerd. Dit is uitgewerkt in het Mitigatie- en compensatieplan ecologie. Conclusies onderzoek natuurwaarden en beschermde soorten Natuurwaarden en beschermde soorten plangebied Plantensoorten Er vindt geen aantasting plaats van standplaatsen van beschermde plantensoorten waarvoor ontheffing van de Flora- en faunawet nodig is. Niet-broedvogels: ganzen Het gebied tussen Moerdijk en Lage Zwaluwe fungeert als een belangrijk overwinteringsgebied voor wintervogels, met name voor ganzen. Het gebied tussen de A16 en het station Lage Zwaluwe, nabij Zevenbergschen Hoek, is momenteel braakliggend en derhalve niet geschikt als ganzengebied. In de ruime omgeving zijn echter diverse soorten ganzen waargenomen. In het kader van de Passende beoordeling wordt op deze soortgroep dieper ingegaan (voor soorten met een instandhoudingsdoel). Hieruit blijkt dat er geen negatieve effecten verwacht worden ten opzichte van de instandhoudingdoeleinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Het plangebied zelf is slechts incidenteel in gebruik als ganzenfoerageergebied en niet voor grote aantallen. Deze soorten vinden in de omgeving van het plangebied voldoende alternatief winterfoerageergebied, er is geen sprake van een significant negatief effect op ganzen. De instandhoudingsdoelen van deze ganzensoorten zijn niet in het geding. Broedvogels met een vaste verblijfplaats: ransuil, buizerd en huismus De aanwezigheid van de buizerd is vastgesteld is tijdens het veldbezoek in 2009 waargenomen in het bosje in het zuidelijke deel van het plangebied, nabij de Lapdijk. Dit bosje en de laanbeplanting worden echter niet aangetast. Daarnaast zijn in het bosje ter hoogte van de camping aan de noordzijde van de A17 aanwijzingen voor de aanwezigheid van vaste rust- en verblijfplaatsen en foerageergebied van de ransuil, hoewel dit in latere inventarisaties niet meer is bevestigd. Dit bos (nabij de camping) is ook een vaste rust- en verblijfplaats en een foerageergebied van de buizerd. Tijdens een veldbezoek half maart 2013 zijn er echter geen verblijfplaatsen van ransuil of buizerd waargenomen in het bosje. Zes woningen aan de Moerdijkseweg vormen een leefgebied voor de huismus. Deze zes woningen zullen verdwijnen, waardoor ook het broed- en leefgebied verdwijnt. Voorafgaand aan het verwijderen van de huidige nestplaatsen van de huismus, zullen alternatieve broedgelegenheden worden aangeboden. Deze nestgelegenheden zullen liggen in nabijheid van foerageergebied, zoals ruige bermen of grasland en andere delen van het leefgebied. In 2013 wordt in de omgeving van het plangebied gecontroleerd of er voldoende mogelijkheden voor alternatieve nestplaatsen aanwezig zijn. Om de hoeveelheid nestgelegenheid voor de populatie huismussen in de directe omgeving niet te laten dalen,
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
zullen daarom meer alternatieve nestgelegenheden worden aangeboden nestplaatsen die nu verloren gaan, conform de Soortenstandaard Huismus [lit.].
dan
67
de
6
Zodra er voldoende alternatief broed- en leefgebied voorhanden is, zullen - buiten het broedseizoen - de daken bij de huidige nestplaatsen ongeschikt worden gemaakt, zodat het onaantrekkelijk is om nog gebruik te maken van de nesten in de 6 woningen aan de Moerdijkseweg. Tevens zijn dan reeds nieuwe geschikte nestplaatsen in de omgeving aangebracht die dan naar verwachting door de vogels in gebruik worden genomen. Als gecontroleerd is of de huidige nesten inderdaad niet meer worden gebruikt, kunnen de zes woningen worden verwijderd. In het mitigatie- en compensatieplan1 wordt dit verder uitgewerkt. De gunstige staat van instandhouding van de lokale populatie huismus nabij het plangebied noch van de soort in zijn geheel zal dan door het voornemen in het geding komen. Broedvogels zonder vaste verblijfplaats In het plangebied zijn diverse soorten aangetroffen die karakteristiek zijn voor natte of open agrarische gebieden (onder andere blauwborst, bosrietzanger, buizerd, kneu, patrijs, spotvogel, veldleeuwerik). Ter hoogte van de Roode Vaart wordt de zone waar de interne baan is gepland, gekenmerkt door rietkragen en wilgenstruweel en daarmee de aanwezigheid van diverse soorten oever- en watervogels. Voor de broedvogelsoorten zónder vaste verblijfplaats geldt dat de nesten enkel beschermd zijn tijdens het broedseizoen (ongeveer 15 maart tot ongeveer 15 juli). Als gevolg van de veranderingen van het grondgebruik in het plangebied van ‘agrarisch gebied’ naar ‘bedrijventerrein’ zullen de leefomstandigheden voor broedvogels, en vogels die het gebied gebruiken om te overwinteren, verslechteren. Belangrijke oorzaken hiervan zijn de afname van bouw- en graslanden ten koste van verharde terreinen en toename van de verstoring door de aanwezigheid van mensen en verkeer. Ter plaatse van de nieuwe natuur, zoals de landschappelijke inpassingszone langs de Lapdijk, zal de samenstelling van de (broed)vogelstand wijzigen, waarbij soorten van agrarisch gebied worden vervangen door bos- en struweelvogels. Op het bedrijventerrein ontstaan nieuwe leefgebieden voor vogels van stedelijke milieus als zwarte roodstaart, scholekster en visdief (broedend op grinddaken) en verschillende soorten die zich kunnen vestigen in nestkasten aan gebouwen. Vleermuizen Door de sloop van gebouwen of het kappen van bomen of bosschages langs de Moerdijkseweg, maar ook door het verdwijnen van het foerageergebied in de spie langs de A16, zullen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Langs de A17 wordt het foerageergebied van gewone en ruige dwergvleermuis en laatvlieger langs het bosje aan de Lapdijk aangetast en bovendien foerageergebied en vliegroute langs het bosje ten noorden van de A17. De situatie voor vleermuizen in het plangebied zal tijdelijk verslechteren (aanlegfase), maar zal zich op termijn naar verwachting weer kunnen herstellen na passende maatregelen te hebben genomen. Hiernaar wordt momenteel nog nader onderzoek gedaan in het kader van het mitigatie- en compensatieplan. Belangrijk uitgangspunt hierbij is dat het plangebied en de omgeving als één geheel moeten worden bezien wat betreft leefgebied voor populaties vleermuizen. Er wordt minimaal evenveel leefgebied gerealiseerd en er moeten vliegroutes
1
Witteveen+Bos. Mitigatie- en compensatieplan ecologie Logistiek Park Moerdijk.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
68
aanwezig zijn om de verschillende leefgebiedonderdelen met elkaar te verbinden. Hierbij wordt rekening gehouden met de biotoopeisen van verschillende soorten vleermuizen. In het plangebied en de omgeving komt dit bijvoorbeeld tot uiting door: het gebruiken van speciale amberkleurige verlichting langs de interne baan; en het afschermen van verlichtingsarmaturen nabij foerageergebied en vliegroutes (zoals langs de interne baan); de aanleg van nieuw foerageergebied in de landschappelijke inpassingszone langs de Lapdijk en/of in het compensatiegebied aansluitend op de Appelzak; het (over)compenseren van verblijfplaatsen (baltsplaatsen en kraamkolonie) conform de soortenstandaards; het leggen van migratieroutes middels beplanting op de juiste plaats. Ook het viaduct van de interne baan over de A17 wordt met kleine aanpassingen gebruikt als vleermuispassage (hop-over), waardoor migratie tussen het bos aan de Lapdijk en het bosje ten noorden van de A17 mogelijk blijft. In het gehele terrein zullen bovendien vele nieuwe verblijfplaatsen voor vleermuizen worden gecreëerd in en aan nieuwe gebouwen. Daarnaast zullen bermen en oevers bloemrijk worden ingericht en beheerd waardoor ook het insectenaanbod voor vleermuizen zal worden vergroot ten opzichte van de uitgangssituatie. In het vast te stellen, definitieve inpassingsplan en het natuurcompensatieplan zullen deze ambities worden uitgewerkt en vastgelegd. In totaal gaat 2,88 ha (foerageergebied en baltsplaatsen) verloren. De functies in dat gebied zullen in de omgeving worden gecompenseerd. Deze compensatie vindt niet per definitie plaats nabij de Appelzak of in de landschappelijke inpassingszone langs de Lapdijk, maar zal in overleg met de Provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk ontwikkeld worden waar dat voor vleermuizen het meest effectief is. Compensatie en mitigatie voor vleermuizen worden in het mitigatie- en compensatieplan verder uitgewerkt. Voor de gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger en de rosse vleermuis zal ontheffing worden aangevraagd. Het verkrijgen van deze ontheffing mag in alle redelijkheid worden verwacht. Dit zal in het vast te stellen inpassingsplan en in het definitieve Natuurcompensatieplan verder worden gemotiveerd. Overige zoogdieren Voor de overige aanwezige zoogdieren in het gebied geldt dat deze zijn opgenomen in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor deze soorten geldt ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling voor de relevante verbodsbepalingen van de wet. Amfibieën en reptielen Door aanleg van Logistiek Park Moerdijk zullen mogelijk voortplantingswateren van amfibieën verloren gaan. Daarnaast is het waarschijnlijk dat delen van het landbiotoop verloren gaan als gevolg van de toename van verharding en bebouwing. Het gaat hier om soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling geldt voor de relevante verbodsbepalingen van de wet. Voor een deel van het plangebied waar Logistiek Park Moerdijk is voorzien, geldt bovendien dat als gevolg van de aanleg van de landschappelijke inpassingszone langs de Lapdijk de kwaliteit voor amfibieën verbetert. Vissen In het plangebied zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen. Kansen voor nieuwe natuurwaarden De ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk kan mogelijkheden bieden voor de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden in het gebied. Onderstaand worden hiervoor globaal mogelijkheden beschreven, omdat de precieze inrichting en het beheer nog niet bekend zijn.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
69
De ruimte voor natuur is voornamelijk geconcentreerd in de landschappelijke inpassingszone langs de Lapdijk. In het hele gebied zullen bermen en oevers bloemrijk worden ingericht en beheerd waardoor de rijkdom aan insecten en insecteneters (vogels, vleermuizen) zal toenemen. Daarnaast zal een oeverzwaluwwand worden gerealiseerd. De landschappelijke inpassingszone langs de Lapdijk heeft de grootste meerwaarde voor beschermde vissen, amfibieën, vogels, vleermuizen en algemene grondgebonden zoogdieren (zwaar/zwaarder beschermd). Ook kunnen er diverse soorten (bijzondere) planten voorkomen. Met name door de gradiënt van nat naar droog en de ontstane ruigte zal het gebied geschikter worden voor bepaalde soorten, dan in de huidige situatie. Door het viaduct over de A17 voor de interne baan geschikt te maken als passage van de A17 (met begeleidende beplanting), kan de migratie van vleermuizen in noordelijke richting langs de Lapdijk en het bosje ten noorden van de A17 (bij de camping) verbeteren. Mitigerende, compenserende en duurzaamheidsmaatregelen De volgende maatregelen worden genomen: Mitigatie de verlichting langs de interne baan wordt afgeschermd van het bosje langs de Lapdijk en het bos nabij de camping om verstoring van vleermuizen te voorkomen. Bovendien wordt gebruik gemaakt van amberkleurige verlichting; Compensatie het voorkomen/beperken van aantasting van de aanwezige EHS gebieden door middel van compensatie. Het aangetaste gebied wordt gecompenseerd. De mogelijkheid voor EHS-compensatie wordt geboden in het compensatiegebied aansluitend op het gebied de Appelzak; met beplanting/inrichting van het compensatiegebied rekening houden met beplantingselementen die voor vleermuizen en huismussen aantrekkelijk zijn; het verlies van leefgebied voor vleermuizen wordt gecompenseerd. Belangrijk is dat het bestaande en het gecompenseerde leefgebied (verblijfplaatsen en foerageergebied) met elkaar in verbinding staan. De daarvoor benodigde vliegroutes worden aangelegd. Onderdeel daarvan is het versterken van de vliegroute over de A17 tussen de Lapdijk en het bosje aan de noordzijde van de A17 (‘bosje bij de camping’). De omgeving van het plangebied biedt na de mitigatie en compensatie ruimte aan minimaal dezelfde hoeveelheid vleermuizen. In het compensatieplan wordt dit verder uitgewerkt; het garanderen van het functioneel leefgebied voor de huismus is mogelijk door het inzaaien van kruidenrijke bermen en het toepassen van extensief maaibeheer, maar ook door het realiseren van kruiden- en structuurrijk grasland, zoals bijvoorbeeld in het natuurcompensatiegebied of in de landschappelijke inpassingszone aan de Lapdijk. De vaste verblijfplaatsen worden gecompenseerd door vooraf meer dan voldoende alternatieve verblijfplaatsen aan te bieden. In het natuurcompensatieplan wordt daar dieper op ingegaan. Wanneer de huidige verblijfplaatsen niet meer in gebruik zijn, kunnen de woningen aan de Moerdijkseweg worden verwijderd. Een ontheffing is daar dan niet voor nodig; Duurzaamheidsmaatregelen door water en groen te combineren kan de leefomgeving voor amfibieën, vissen en moerasvogels, maar ook voor diverse kleine zoogdieren verbeterd worden. Te denken valt ook aan natuurvriendelijke oevers. Gelijktijdig met het ontwerp-inpassingsplan wordt het ontwerp natuurcompensatieplan ter inzage gelegd.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
70
Gevolgen voor het inpassingsplan De gronden ten zuiden van het bestaande EHS-gebied Appelzak worden bestemd als 'Natuur' ter compensatie van de verstoorde EHS-waarden (compensatiegebied de Appelzak). In de lijnvormige groenstructuren langs de randen en de landschappelijke inpassingszone binnen het plangebied kunnen volwaardige biotopen voor tal van soorten worden gecreëerd, om bestaande natuurwaarden te compenseren en nieuwe natuurwaarden te creëren. Deze gronden worden bestemd als Groen - 1 en Groen - 2. De ecologische inrichting en beheer van het hele plangebied zullen worden uitgewerkt in het natuurcompensatieplan. Voor het aantasten of vernietigen van vaste rust en verblijfsplaatsen en daarmee samenhangend foerageergebied van vleermuizen (gewone en ruige dwergvleermuis en laatvlieger) zal ontheffing op grond van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Om ten aanzien van de nestgelegenheden van de huismus overtreding van de Flora- en faunawet te voorkomen, zullen de beschreven maatregelen worden getroffen Met inachtneming van genoemde maatregelen staan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet de uitvoering van het inpassingsplan niet in de weg.
4.5. Landschap en cultureel erfgoed Relevant toetsingskader Het besluit ruimtelijke ordening en de Monumentenwet 1988 bepalen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten of andere archeologische waarden. Hiertoe is het onder meer noodzakelijk om -voor gebieden waar archeologische waarden voorkomenvoorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek uit te voeren. In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze met voornoemde waarden rekening is gehouden in dit inpassingsplan. Conclusies onderzoek Landschap Het landschapsbeeld ter plaatse van het plangebied zal als gevolg van de realisering van Logistiek Park Moerdijk wijzigen. Het huidige open karakter van het nagenoeg volledig agrarisch landschap wordt een gesloten bedrijven/werklandschap. Doordat de locatie van Logistiek Park Moerdijk duidelijk ingekaderd wordt, zowel fysiek als visueel, door de rijkswegen A16 en A17 en de Lapdijk, ontstaat er een terrein met een duidelijke ruimtelijke begrenzing. Door bestaande randen te verstevigen of juist te verzachten wordt een aansluiting gecreëerd met het omliggende open polderlandschap. De Lapdijk met haar karakteristieke dijkbeplanting van essen en iepen blijft gehandhaafd en wordt versterkt door toevoeging van een extra bomenrij aan weerszijden van de dijk. De Lapdijk vormt een duidelijke begrenzing voor de bedrijvigheid. Dit is belangrijk voor de beleving van omwonenden. Wel verandert de herkenbaarheid van het dijklichaam door de relatieve nabijheid van de bedrijfsbebouwing en de hoge bouwblokken die de aandacht van de dijk afleiden. Ook voor de wijdere omgeving geldt dat de in het gebied aanwezige groenstructuren het zicht op de hoge bedrijfsgebouwen op Logistiek Park Moerdijk maar gedeeltelijk kunnen wegnemen. Cultuurhistorie De Steenweg/Moerdijkseweg zal als cultuurhistorische structuur verdwijnen, aangezien de hoofdontsluitingsas (tussen de aansluitingen op de snelwegen) aan de westzijde van restaurant De Gouden Leeuw is voorzien.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
71
Naast negatieve effecten op bestaande cultuurhistorisch waardevolle structuren en elementen, kan een ontwikkeling ook mogelijkheden bieden om cultuurhistorische waarden te versterken of verdwenen cultuurhistorische waarden weer herkenbaar te maken in het landschap. Bij de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk wordt de cultuurhistorisch waardevolle Lapdijk enigszins versterkt door toevoeging van een extra bomenrij aan weerszijden van de dijk. De Lapdijk behoud daardoor qua beleving zijn zelfstandige karakter als polderdijk. Bij de planontwikkeling is geen voor de hand liggende mogelijkheid aanwezig om de in het verleden (door ruilverkaveling) grotendeels verloren gegane Blokpolderdijk, die dwars door het plangebied heeft gelopen, te herstellen. Naast het vrachtwagenparkeerterrein van hotel-restaurant De Gouden Leeuw staat een kapel met Mariabeeld dat van historische waarde is voor de bewoners (de kapel heeft geen monumentale status o.i.d.). Dit Mariakapelletje werd omstreeks 1967 langs de Rijksweg A17 gebouwd. Het beeld stelt de Heilige Maagd Maria en haar kind Jezus voor. Het werd gebouwd in plaats van een soortgelijk nabijgelegen kapelletje met hetzelfde beeld. Het oorspronkelijke kapelletje werd opgericht aan de oostkant van de rijksweg A17 na opening van de Moerdijkbrug in 1936. In 1967 moest de kapel van de oostkant van de A17 naar de westkant worden verplaatst, in verband met de verlegging van de snelweg. Door de aanleg van de HSL-Zuid moest de kapel in 2002 voor de tweede keer wijken. De realisatie van het Logistiek Park Moerdijk heeft geen effecten op het Mariabeeld en de kapel. Archeologie Tijdens het archeologische veldonderzoek zijn geen archeologische indicatoren of archeologisch interessante bodemlagen aangetroffen. Het gebied heeft een lage verwachtingswaarde. De provincie heeft ingestemd met het uitgevoerde onderzoek, waarbij verder onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. Mochten tijdens de uitvoering van eventuele graafwerkzaamheden alsnog archeologische of cultuurhistorische waarden, vondsten en/of sporen worden aangetroffen, dan dient direct contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag in het kader van de wettelijke meldingsplicht (Monumentenwet 1988, artikel 53 en 54). Conclusies voor het inpassingsplan Door het behouden en versterken van de beplanting op Lapdijk wordt de structuur en karakteristiek van het dijklichaam versterkt. De gronden langs de Lapdijk zijn bestemd als 'Groen - 1' en kent strikte gebruiksregels om landschappelijk waarden te beschermen. De Lapdijk zelf heeft een verkeersbestemming gekregen. De negatieve aspecten van het verdwijnen van de Steenweg/Moerdijkseweg wordt gecompenseerd door de cultuurhistorisch waardevolle Lapdijk enigszins te versterken door toevoeging van een extra bomenrij aan weerszijden van de dijk. Het aspect cultuurhistorie verzet zich niet tegen de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.
4.6. Verkeer en vervoer Relevant toetsingskader In het kader van de bestemminglegging voor een ruimtelijke ontwikkeling is het van belang aandacht te besteden aan de wijze waarop de verkeersafwikkeling op het omliggende wegennet is gewaarborgd nadat de ontwikkeling is gerealiseerd. Onderzoek dient te worden verricht naar de effecten van de ontwikkeling op de verkeersintensiteit in relatie tot de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen. De bereikbaarheid van Logistiek Park Moerdijk in relatie tot mogelijke verkeersknelpunten is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Het gaat
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
72
dan met name om de afwikkeling op de autosnelwegen A16 en A17 en aansluitingen van het onderliggend wegennet op deze snelwegen. Verder dient aandacht te worden besteed aan de verkeersveiligheid. Leeswijzer Het studiegebied voor het onderzoek naar verkeer bestaat uit de wegen op het Logistiek Park Moerdijk en omliggende wegen. Zowel wegen op het hoofdwegennet bestaande uit de A16, A17 en A59, als wegen op het onderliggende wegennet zijn meegenomen in dit onderzoek. De voorgenomen ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk heeft gevolgen voor de wegenstructuur en het verkeerssysteem in en rondom het plangebied. Bestaande verkeersstromen zullen wijzigen en er zal verkeer worden gegenereerd als gevolg van het nieuwe bedrijventerrein. De resultaten van het onderzoek verkeer en vervoer worden beoordeeld op de volgende criteria: gevolgen voor de wegenstructuur; gevolgen voor de verkeersintensiteiten en verkeersafwikkeling; gevolgen voor de verkeersveiligheid; gevolgen voor langzaam en recreatief verkeer. In onderstaande paragrafen worden de effecten met betrekking tot bovenstaande criteria beschreven. Daarbij wordt afzonderlijk ingegaan op de gevolgen voor het hoofdwegennet, het onderliggend wegennet en de gevolgen binnen het Logistiek Park Moerdijk. Bij de beschrijving van de gevolgen binnen het Logistiek Park Moerdijk zal ook aandacht worden besteed aan het aspect parkeren.
4.6.1. Gevolgen op het hoofdwegennet Gevolgen voor de wegenstructuur De voorgenomen ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk heeft beperkte gevolgen voor de bestaande verkeersstructuur rondom Logistiek Park Moerdijk. De locaties van de toe- en afritten naar de A16 en A17 blijven ongewijzigd en zijn er geen nieuwe of extra aansluitingen op de beide rijkswegen noodzakelijk. Daarnaast kan lokaal vrachtverkeer gebruik maken van de interne baan om bij het Industrieterrein Moerdijk te komen. De hoofdontsluiting van het Logistiek Park Moerdijk kan sluipverkeer tussen de A16 en de A17 aantrekken. Bij een normale verkeersafwikkeling op de rijkswegen is hier geen sprake van, maar bij grootschalige congestie is de kans op sluipverkeer niet ondenkbeeldig.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
73
Figuur verkeerstructuur Logistiek Park Moerdijk Gevolgen voor de verkeersintensiteiten en verkeersafwikkeling De doorstroming op een wegvak kan worden weergegeven met een zogenaamde I/Cverhouding. Dit is de verhouding tussen de intensiteit en de capaciteit van een wegvak. De I/C-verhoudingen zijn zowel voor de ochtend- als de avondspits bepaald voor de autonome situatie als voor de situatie met het Logistiek Park Moerdijk. Op het hoofdwegennet (A16 en A17) wordt de situatie met Logistiek Park Moerdijk ongunstiger op de wegvakken A17 Moerdijk – knooppunt Klaverpolder en de A16 Zevenbergschen Hoek – knooppunt Zonzeel. Dit is een logisch gevolg van de verkeersaantrekkende werking van het Logistiek Park Moerdijk. Op basis van de I/C-verhoudingen en de verkeersintensiteiten wordt geconcludeerd dat de realisatie van het Logistiek Park Moerdijk een verkeersaantrekkende werking zal hebben voor zowel vracht- als personenverkeer van en naar het Logistiek Park Moerdijk. Echter, het is de autonome groei van het autoverkeer dat de grootste toename van het verkeer rondom het Logistiek Park Moerdijk in de toekomst veroorzaakt. De invloed van de realisatie van het Logistiek Park Moerdijk op de toename van het verkeer is beperkt. Afhankelijk van het specifieke wegvak loopt de toename van verkeer op het hoofdwegennet als gevolg van het Logistiek Park Moerdijk uiteen van 1 tot 7 %. Op onderliggend wegennet zijn de procentuele toenames veel groter, maar de absolute aantallen zijn relatief klein. Omdat de I/C-verhoudingen alleen een beeld geven van de verkeersafwikkeling op (relatief korte) wegvakken, is het relevant om daarbij tevens te kijken naar de reistijden op trajectniveau. In bijlage III van het VKA zijn voor verschillende trajecten op de A16 en de A17 de reistijden voor de referentiesituatie en voor het Logistiek Park Moerdijk doorgerekend. Met name op de wegvakken richting de Moerdijkbrug ontstaan knelpunten in de verkeersafwikkeling. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de beperkte capaciteit van de Moerdijkbrug. In het VKA is op deze wegvakken sprake van een toename, maar de reistijdfactor ligt in de referentiesituatie reeds hoger dan de norm. Op de overige trajecten,
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
74
welke geen effect ondervinden van de Moerdijkbrug, ligt de reistijdfactor zowel in de referentiesituatie als het VKA lager dan 1,5. Geconcludeerd wordt dat de verkeersgeneratie van het Logistiek Park Moerdijk op sommige wegvakken leidt tot een verslechtering van de doorstroming. Dit hangt direct samen met de beperkte capaciteit van de Moerdijkbrug. Echter, op deze trajecten zijn in de referentiesituatie ook reeds doorstromingsproblemen. Gevolgen voor de verkeersveiligheid Als gevolg van de ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk vinden geen aanpassingen plaats aan het hoofdwegennet. Een aandachtspunt is de toegenomen congestie op het hoofdwegennet in het VKA. Als gevolg hiervan wordt de kans op kop-staart ongevallen groter. Indien uit monitoring blijkt dat maatregelen noodzakelijk zijn, zal de provincie in overleg treden met Rijkswaterstaat om te bespreken welke maatregelen mogelijk zijn. Gevolgen voor langzaam en recreatief verkeer Ten aanzien van het hoofdwegennet kent de ontwikkeling geen gevolgen voor het langzaam en recreatief verkeer.
4.6.2. Gevolgen op het onderliggend wegennet Gevolgen voor de wegenstructuur De voorgenomen ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk heeft beperkte gevolgen voor de bestaande wegenstructuur rondom Logistiek Park Moerdijk. De Binnenmoerdijksebaan ten oosten van de A17 is de ontsluitingsweg van het Logistiek Park Moerdijk. Deze weg krijgt deels een andere functie. Het gaat hier om een relatief kort wegvak van circa 300 m. Het overige deel van de Binnenmoerdijksebaan blijft qua inrichting ongewijzigd. De Moerdijkseweg zal verdwijnen, maar de verbinding tussen de A16 en de A17 blijft mogelijk via de hoofdontsluiting van het Logistiek Park Moerdijk. Regionale en lokale wegen, zoals Achterdijk en Steenweg behouden in principe alle huidige aansluitingen en functies. Er is geen aanleiding om hierin verandering te brengen. Het eerste deel van de Lapdijk (ca. 75 m), ter plaatse van de Gouden Leeuw, krijgt vanaf de aansluiting op de A16 de functie als hoofdentree van het Logistiek Park Moerdijk en zal geschikt worden gemaakt voor het afwikkelen van grotere verkeersstromen. Het overige deel van de Lapdijk blijft ongewijzigd. Het kan voorkomen dat sommige wegvakken van het onderliggend wegennet gebruikt worden door Logistiek Park Moerdijk gerelateerd verkeer dat eigenlijk via het hoofdwegennet zou moeten rijden. Ontsluitingsweg camping Lansen Ter plaatste van de kruising met de A17 wordt de Blokdijk gekruist. Deze weg is een erftoegangsweg en tevens de ontsluitingsweg voor de camping Lansen. Aangezien de interne baan de A17 bovenlangs kruist is er hier de mogelijkheid om ook de Blokdijk bovenlangs te kruisen. Omdat de interne baan nog niet op hoogte is ter plaatste van de huidige Blokdijk is in het ontwerp gekozen om de weg Blokdijk iets om te leggen, zodat de brug over de rijksweg niet verlengt en op hoogte gehouden hoeft te worden. De hoogte en stabiliteit van de compartimenteringskering blijft in stand.
Gevolgen voor de verkeersintensiteiten en verkeersafwikkeling Als gevolg van het Logistiek Park Moerdijk neemt de intensiteit toe op het eerste deel van de Lapdijk (ca. 75 m) -ter hoogte van de Gouden Leeuw- tussen het Logistiek Park Moerdijk en de A16. Deze entree wordt één van de hoofdontsluitingen van het Logistiek Park Moerdijk en
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
75
ingericht om grotere verkeersstromen te verwerken. Op het overige deel van de Lapdijk is nauwelijks sprake van verkeerstoenames. Daarnaast neemt de intensiteit op De Entree toe (dit is het wegvak tussen afritnummer 26 op de A17 en industrieterrein Moerdijk). Dit hangt samen met vrachtverkeer dat via de interne baan naar het Logistiek Park Moerdijk rijdt en gebruik maakt van deze afrit. De Binnenmoerdijksebaan ten oosten van de A17 is de ontsluitingsweg van het Logistiek Park Moerdijk vanaf de A17, waardoor ook hier de intensiteiten stijgen. Verder is er sprake van een toename van het vrachtverkeer. Deze toename is het grootst op de A17 rondom de aansluitingen Moerdijk en Industrieterrein Moerdijk. Ook op de Binnenmoerdijksebaan en de hoofdentree van het Logistiek Park Moerdijk ter hoogte van de Gouden Leeuw (invalswegen van het Logistiek Park Moerdijk) neemt de hoeveelheid vrachtverkeer fors toe. Op basis van het categoriseringsplan van de gemeente Moerdijk zijn per wegcategorie maximale verkeersintensiteiten (grenswaarden) gedefinieerd. Als het Logistiek Park Moerdijk is gerealiseerd neemt de intensiteit in absolute zin op de Koekoeksedijk en Achterdijk het meeste toe (toename van circa 1.000 motorvoertuigen per etmaal). Ook zijn er toenames op de Johan Willem Frisostraat, Hoge Zeedijk en N285 (ten oosten van Zevenbergen richting Langeweg en Zevenbergschen Hoek) te verwachten. De totale intensiteit op deze wegen blijft echter onder de grenswaarden volgens het categoriseringsplan. Wel zijn er enkele wegvakken waarbij de grenswaarde wordt overschreden. Dit betreft de Steenweg, Hoofdstraat en Westelijke Parallelweg. Op de Steenweg is de intensiteit in de situatie met Logistiek Park Moerdijk ongeveer gelijk aan de referentiesituatie. In beide situaties zijn de intensiteiten hoger dan de grenswaarde. Op de Hoofdstraat ligt de intensiteit in de referentiesituatie en de huidige situatie al hoger dan de grenswaarde. Op de Westelijke Parallelweg is in de referentiesituatie ook sprake van een overschrijding. Geconcludeerd wordt dan ook dat de overschrijding van de grenswaarden niet alleen toe te schrijven is aan het Logistiek Park Moerdijk, maar reeds in de referentiesituatie optreedt. Gevolgen voor de verkeersveiligheid De wegen binnen het plangebied worden ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Bovendien wordt grotendeels een scheiding aangebracht tussen verschillende modaliteiten, zoals auto- en vrachtverkeer. De toename van verkeer op het onderliggend wegennet leidt wel tot een statistisch grotere kans op ongevallen. Het Logistiek Park Moerdijk wordt echter op korte afstand aangesloten op het omliggende hoofdwegennet, waardoor de verkeerstoename op het onderliggend wegennet over het algemeen beperkt is. Daarnaast wordt vrachtverkeer voor een groot deel via de interne baan afgewikkeld. Dit vrachtverkeer belast het onderliggend wegennet rondom het Logistiek Park Moerdijk niet. Dit is positief voor de verkeersveiligheid. Gevolgen voor langzaam en recreatief verkeer Het huidige wegennet rondom het Logistiek Park Moerdijk is voorzien van een goed fietsnetwerk. De langzaam verkeerroutes bevinden zich op dit moment langs de randen van het plangebied (de Lapdijk en de Binnenmoerdijksebaan). Deze wegen blijven ook na realisering gehandhaafd. De Moerdijkseweg komt te vervallen. Ter vervanging van deze weg wordt een nieuw fietspad voorzien langs de nieuwe hoofdontsluiting,
4.6.3. Gevolgen op het Logistiek Park Moerdijk Gevolgen voor de wegenstructuur In de verkeersstructuur op het Logistiek Park Moerdijk worden de routes voor personenautoverkeer voor een groot deel gescheiden van het vrachtverkeer. De routes voor
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
76
personenverkeer worden alleen incidenteel gebruikt door vrachtauto’s, zoals vuilnisauto’s, leveranciers van kantoorartikelen en dergelijke. Van de vrachtverkeerstructuur mogen ook directieleden en bezoekers van de bedrijven gebruik maken. Door de gedeeltelijke scheiding van vrachtverkeer en personenverkeer kunnen de kruispunten compact blijven en zijn de conflictpunten eenvoudig. Het aantal conflictpunten tussen het fiets- en vrachtverkeer is beperkt. Het Logistiek Park Moerdijk wordt rechtstreeks verbonden met het Haven- en Industrieterrein Moerdijk via de interne baan. Deze interne baan sluit in het gebied van het Logistiek Park aan op de interne verkeerstructuur voor vrachtverkeer. Dat betekent dat de interne baan in principe uitsluitend toegankelijk is voor goederenverkeer. Voor het Logistiek Park Moerdijk zijn er goede kansen voor openbaar vervoer vanwege de ligging van het NS station Lage Zwaluwe in de directe nabijheid van het terrein. Gelet op de dubbele ontsluiting van het terrein (noord- en zuidzijde), is sprake van een effectieve en directe verbinding tussen NS station Lage Zwaluwe en het Logistiek Park Moerdijk, waardoor er goede mogelijkheden zijn voor pendelbussen, OV en fiets. Gevolgen voor de verkeersintensiteiten en verkeersafwikkeling Op basis van kruispuntintensiteiten zijn capaciteitsberekeningen uitgevoerd voor de kruispunten op het Logistiek Park Moerdijk. Er is uitgegaan van met verkeerslichten geregelde kruispunten. Uit de kruispuntberekeningen is gebleken dat het verkeer op het Logistiek Park Moerdijk goed afgewikkeld kan worden. Er zijn geen overbelaste kruispunten. Effect interne baan Specifiek voor het thema verkeer en vervoer is het effect van de interne baan bestudeerd. De interne baan betekent een extra ontsluiting van het Logistiek park Moerdijk voor vrachtverkeer en daarnaast een modal shift van goederenvervoer van vracht naar rail en scheepvaart. De conclusie ten aanzien van de interne baan is dat het aantal voertuigkilometers voor vrachtverkeer afneemt en dat deze baan met name een positief effect heeft op de intensiteiten op het onderliggende wegennet. De baan wordt vooral gebruikt door pendelend verkeer tussen het Logistiek Park Moerdijk en het industrieterrein Moerdijk, maar ook door vrachtverkeer vanaf de A17 richting het Logistiek Park Moerdijk. Er is ook vrachtverkeer vanaf het Logistiek Park Moerdijk dat via de A17 naar het bestaande industrieterrein Moerdijk rijdt en dus de interne baan daarvoor niet gebruikt. Afhankelijk van de exacte locatie van de bedrijven op het Logistiek Park Moerdijk is de route via de A17, zeker buiten de spitsen, een snellere route dan de route via de interne baan. Dit blijkt ook uit de verkeersmodelcijfers. Per etmaal rijden circa 800 vrachtauto’s via de interne baan tussen het Logistiek Park Moerdijk en het industrieterrein Moerdijk. Het overige pendelverkeer (circa 2.000 vrachtauto’s) rijdt via de A17. Uit het verkeersmodel blijkt voorts dat doordat de reistijd tussen industrieterrein Moerdijk en het Logistiek Park Moerdijk buiten de spitsperioden bij een route via de A17 (90 km/uur) hoger ligt dan via de interne baan (50/80 km/uur). Dat wil zeggen dat buiten de spits de route over de A17 sneller is dan de interne baan. Vrachtverkeer dat in de spitsperioden gebruik maakt van de interne baan rijdt op de restdag dus (deels) via de A17 en De Entree. De conclusie ten aanzien van de interne baan is dat het aantal voertuigkilometers voor vrachtverkeer afneemt en dat deze baan met name een positief effect heeft op de intensiteiten van het vrachtverkeer op het onderliggende wegennet. Gevolgen voor de verkeersveiligheid Aandachtspunt voor de verkeersveiligheid is het toenemend gebruik van het onderliggend wegennet in het VKA. Dit wordt met name veroorzaakt doordat de wegen op het Logistiek Park Moerdijk ook onderdeel zijn van het onderliggende wegennet. De optimale situatie wordt verkregen door bij de inrichting van het Logistiek Park Moerdijk en de wegenstructuur,
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
77
de richtlijnen vanuit het principe van Duurzaam Veilig zo goed mogelijk toe te passen. Hiermee wordt op voorhand een zo veilig mogelijke verkeerssituatie gecreëerd. Bij de uitwerking van het voorkeursalternatief is een scheiding aangebracht tussen de verschillende verkeersstromen. Vrachtverkeer, autoverkeer en fietsverkeer hebben grotendeels eigen infrastructuur waardoor conflicten tussen deze verkeersstromen tot een minimum beperkt worden. Dit heeft een gunstig effect op de verkeersveiligheid. Gevolgen voor langzaam en recreatief verkeer De gevolgen voor het langzaam en recreatief verkeer zijn beperkt, omdat de belangrijkste routes zich aan de randen van het gebied bevinden en behouden blijven. Verder wordt een gescheiden fietspad gerealiseerd langs de infrastructuur voor personenvervoer. Hierdoor zijn alle kavels in het Logistiek Park Moerdijk te bereiken met de fiets. Het fietspad op het Logistiek Park Moerdijk sluit op twee locaties aan op de Lapdijk. Daarnaast voorziet het plan in de aanleg van een fietspad langs de nieuwe hoofdontsluiting, ter vervanging van de fietsroute via de Moerdijkseweg. Parkeren en logistiek Parkeren van personenauto’s vindt zo veel mogelijk plaats (op maaiveld of als meerlaagse garage) tussen en aan de achterzijde van de bebouwing. Het is eventueel (voor bepaalde doelgroepen) ook mogelijk om geclusterd te parkeren op de voorterreinen (de truckcourts). Daarnaast is het mogelijk dat parkeerruimte wordt gecreëerd op het dak van het kantoordeel van de bedrijfsbebouwing. Om te kunnen borgen dat de bedrijven op het terrein voldoende parkeerplaatsen realiseren, is in het plan een minimum parkeernorm opgenomen. Het laden en lossen van vrachtwagens vindt plaats op de voorterreinen (de truckcourt). De maatvoering van deze voorterreinen (ca. 41 m) biedt hiervoor voldoende ruimte. Parkeernorm Het huidige parkeerbeleid van de gemeente Moerdijk, zoals opgenomen in het Parkeerbeleidsplan Moerdijk 2010-2013, voorziet niet in parkeernormen voor VAL-bedrijven. Daarom is voor dit plan een nieuwe parkeernorm bepaald specifiek voor dit type bedrijven. De parkeerbehoefte op Logistiek Park Moerdijk is berekend op basis van de beoordeling van de kernactiviteit: Value Added Logistics-bedrijven en uitgangspunt van 45 arbeidsplaatsen per hectare (circa 1 arbeidsplaats per 222 m² uitgeefbaar gebied). Daarmee is dit type bedrijvigheid als arbeidsextensief te bestempelen. Bedrijven in de categorie Value Added Logistics leveren doorgaans niet rechtstreeks aan consumenten, maar aan andere bedrijven in de logistieke keten. Daarmee valt dit type bedrijven in de categorie bezoekersextensief. De parkeernormen van de gemeente Moerdijk (Parkeerbeleidsplan 2010-2013) geven voor arbeidsextensieve en bezoekersextensieve bedrijven een parkeernorm van 0,7 parkeerplaatsen per 100 m² bvo. Deze parkeernorm is gebaseerd op CROW-publicatie 182 waarbij de maxima aangehouden zijn. Er is daarbij uitgegaan van de stedelijke zone schil/ overloopgebied. Recent is een nieuwe CROW-publicatie verschenen met nieuwe kengetallen ten aanzien van parkeren, CROW-publicatie 317. Deze kengetallen uit deze nieuwe publicatie zijn gebruikt bij het bepalen van een parkeernorm voor Logistiek Park Moerdijk. In CROW-publicatie 317 is geen specificatie aangegeven van aantallen arbeidsplaatsen per m² bvo, zoals het geval was in CROW-publicatie 182. Voor de aantallen arbeidsplaatsen per m² bvo wordt daarom aangesloten bij CROW-publicatie 182, mede omdat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat die getallen substantieel gewijzigd zijn.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
78
Voor Logistiek Park Moerdijk dient uitgegaan te worden van de stedelijke zone ‘rest bebouwde kom’ met een parkeernorm van 1,3 per 100 m² (conform CROW-publicatie 317). In CROW-publicatie 182 wordt als richtlijn 1 arbeidsplaats per 30 – 50 m² bvo gehanteerd. Voor de beoogde gebruiksfunctie van Logistiek Park Moerdijk ligt het aantal arbeidsplaatsen per m² bvo echter beduidend lager vanwege het specifieke bedrijfstype Value Added Logistics, dat in vergelijking met andere arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven een lager aantal arbeidsplaatsen per m² bvo heeft. Conform het bebouwingspercentage in dit inpassingsplan bedraagt het bebouwbare terrein minimaal 70% van het uitgeefbare gebied. Deze factor wordt eveneens gebruikt om het aantal m² bvo per arbeidsplaats te berekenen. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat vanwege de zeer grote bedrijfsomvang de bruto/nettofactor van het gebouw verwaarloosbaar zal zijn. Dit leidt tot 1 arbeidsplaats per 0,70*222=155 m² bvo. De parkeernorm voor VAL-bedrijven op Logistiek Park Moerdijk wordt afgeleid van de CROWcijfers voor arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven en gereduceerd voor het feit dat het aantal arbeidsplaatsen per m² bvo lager is dan waar de CROW-cijfers op gebaseerd zijn. Hiervoor wordt de volgende berekening gehanteerd: (Maximale oppervlakte bvo per arbeidsplaats conform CROW 182 / oppervlakte bvo per arbeidsplaats Logistiek Park Moerdijk) x parkeerkencijfer CROW 317 arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven rest bebouwde kom. Dit resulteert voor VAL-bedrijven in een minimale parkeernorm van (50 / 155) x 1,3 = 0,4 parkeerplaats per 100 m² bvo. Overige bedrijven en gemengde doeleinden Naast VAL-bedrijven worden enkele andere typen bedrijven en voorzieningen mogelijk gemaakt in dit plan, namelijk ketenbedrijven en gemengde doeleinden. Voor de bedrijven en voorzieningen die daaronder vallen, kan wel aansluiting worden gezocht bij de parkeernormen in het huidige gemeentelijke parkeerbeleidsplan (Parkeerbeleidsplan Moerdijk 2010-2013) en voor die bedrijven en voorzieningen worden die normen dan ook gehanteerd. In het PIP worden onder voorwaarden ook havengerelateerde bedrijven mogelijk gemaakt. Dit betreffen echter sowieso VAL-bedrijven. Hiervoor wordt dan ook bovenstaande parkeernorm van minimaal 0,4 parkeerplaatsen per 100 m² bvo gehanteerd.
4.6.4. Mitigerende maatregelen Hierboven zijn de verkeerseffecten van het Logistiek Park Moerdijk op de omliggende wegenstructuur beschreven. De verkeersaantrekkende werking van bedrijven is erg afhankelijk van het soort bedrijf en de omvang van het bedrijf. Bepaalde bedrijven zullen een grotere verkeersaantrekkende werking hebben dan anderen terwijl ze wel in dezelfde categorie van Value Added Logistics vallen. Het is daarom in dit stadium nog niet precies te bepalen wat het effect van het Logistiek Park Moerdijk op de wegen zal zijn. Mitigerende maatregelen op het hoofdwegennet Het verkeer op het hoofdwegennet zal gemonitord worden om te onderzoeken welke effecten daadwerkelijk optreden en of er aanvullende maatregelen als gevolg van Logistiek Park Moerdijk nodig zijn. De provincie Noord-Brabant en de ontwikkelentiteit zullen op korte termijn samen met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) en Rijkswaterstaat
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
79
Noord-Brabant onderzoeken welke maatregelen op het hoofdwegennet getroffen kunnen worden. Op grond van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van I&M (maart 2012) is de ambitie uitgesproken dat de A16 in 2040 overal 2x3 rijstroken moet hebben en dat er op het gedeelte tussen knooppunt Klaverpolder en knooppunt Ridderkerk 2x4 rijstroken beschikbaar zijn (inclusief Moerdijkbrug1). Benadrukt wordt dat het hier om een ambitie gaat en dat er nog geen zekerheid bestaat over de realisatie. Verruiming van de capaciteit van de A16 ter hoogte van de Moerdijkbrug, zal tevens een positief effect hebben op de doorstroming op de A16 en de A17 ter hoogte van het Logistiek Park Moerdijk. Mitigerende maatregelen op het onderliggend wegennet In het Publiek Programma van Eisen (PPvE), behorende bij de bestuursovereenkomst realisatie gebiedsontwikkeling Moerdijk, is opgenomen dat tussen het bestaande Haven- en Industrieterrein Moerdijk en het Logistiek Park Moerdijk een interne baan, afgescheiden van het openbare wegennet, moet worden gerealiseerd. Met de interne baan kunnen goederen multimodaal worden afgewikkeld, omdat er een directe verbinding is met de voorzieningen op het huidige Haven- en Industrieterrein Moerdijk voor overslag op water en spoor. Tevens wordt met de realisatie van de interne baan beoogd het onderliggend, lokale wegennet niet extra te belasten met vrachtverkeer. Realisatie van de interne baan kan in dit verband voor deze doelgroep dan ook als maatregel vooraf worden beschouwd. De gemeente Moerdijk heeft voor het gemeentelijke wegennet een categoriseringsplan opgesteld waarin is aangegeven wat de maximale intensiteit op erftoegangswegen mag zijn binnen en buiten de bebouwde kom. De verkeersmodelresultaten wijzen uit dat de intensiteit op de Steenweg, Westelijke Parallelweg en de Hoofdstraat in zowel de autonome situatie als de situatie met het Logistiek Park Moerdijk boven de maximale intensiteit uit het categoriseringsplan uitkomt. De tellingen op de Hoofdstraat zijn in de huidige situatie ook al hoger dan de maximale toegestane intensiteit uit het categoriseringsplan. Als het Logistiek Park Moerdijk is gerealiseerd neemt de intensiteit in absolute zin op de Koekoeksedijk en Achterdijk het meeste toe (toename van circa 1.000 motorvoertuigen per etmaal). Ook zijn er toenames op de Johan Willem Frisostraat, Hoge Zeedijk en N285 (ten oosten van Zevenbergen richting Langeweg en Zevenbergschen Hoek) te verwachten. De totale intensiteit op deze wegen blijft echter onder de maximaal toegestane intensiteit volgens het categoriseringsplan. Het is van belang om de aantallen voertuigen van en naar Logistiek Park Moerdijk te monitoren zodra het Logistiek Park Moerdijk wordt gerealiseerd en bedrijven zich daar gaan vestigen. Als uit de monitoring blijkt dat er knelpunten optreden ten aanzien van doorstroming en/of verkeersveiligheid, moeten mogelijk maatregelen getroffen worden op het onderliggende wegennet. De provincie gaat op korte termijn samen met de gemeente Moerdijk en de ontwikkelentiteit nadenken over mogelijke maatregelen. Om de toename van intensiteit op het onderliggende wegennet te beperken worden de volgende mitigerende maatregelen aanbevolen: de wegen op het Logistiek Park Moerdijk alleen openstellen voor bestemmingsverkeer (hiermee wordt mogelijk sluipverkeer tussen bijvoorbeeld de A16 en A17 beperkt); mobiliteitsmanagement voor bedrijven die zich op het Logistiek Park Moerdijk gaan vestigen (hiermee kan het aantal personenautobewegingen op het hoofdwegennet en het
1
In de programmering tot 2028 heeft de minister van I&M geen maatregelen op de A16 ter hoogte van de Moerdijkbrug opgenomen. In haar brief van 13 februari 2013 (met kenmerk IENM/BSK-2013/23008) aan de Tweede kamer is over de invulling van de bezuinigingen op het Infrastructuurfonds aangegeven dat de doelen en ambities uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) met de beschikbare financiële ruimte niet haalbaar zijn.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
80
onderliggende wegennet mogelijk beperkt en/of verspreid over de dag worden door alternatieve vervoerswijzen zoals collectief bedrijfsvervoer en spreiding van werktijden). Conclusies mitigerende maatregelen Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het Logistiek Park Moerdijk leidt tot een toename van het verkeer op de omliggende wegen. De grootste toename treedt echter reeds op in de referentiesituatie. De betrokken overheden en ontwikkelentiteit zullen de verkeersintensiteiten blijven monitoren en een plan opstellen op in de toekomst capaciteitsverruimende maatregelen te treffen. Tevens zijn er mitigerende maatregelen opgesteld om eventuele knelpunten op het onderliggend wegennet op te lossen. De interne baan leidt verder tot een afname van vrachtverkeer op het onderliggend wegennet. Een voldoende verkeersveiligheidsniveau is gewaarborgd door grotendeels een scheiding van de verschillende verkeersmodaliteiten aan te brengen. Bovendien wordt de infrastructuur ontworpen en ingericht conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig. Voor parkeren dient aangesloten te worden bij de genoemde normen. Het aspect verkeer staat de planontwikkeling niet in de weg. Conclusies voor het inpassingsplan In het inpassingsplan is de verkeerstructuur voor vrachtauto’s, personenauto’s en de interne baan bestemd als Verkeer. Verder wordt in het inpassingsplan geregeld dat parkeren hoofdzakelijk binnen de bouwvlakken wordt opgelost en biedt het plan de mogelijkheid voor de realisatie van collectieve parkeervoorzieningen. De binnenstraat voor personenvervoer kan als verkeersontsluiting worden gerealiseerd binnen de bestemming Bedrijventerrein. In de regels is bepaald dat de binnenstraat een minimum breedte heeft van 10 meter en de bedrijven in de betreffende ontwikkeleenheid vanaf een nader te kiezen punt moet ontsluiten. Dit punt dient te liggen binnen de zone op de verbeelding met de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer’.
4.7. Milieuzonering Relevant toetsingskader Normstelling In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies: ter plaatse van woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd; rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven. Beleid Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit inpassingsplan gebruikgemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De SvB is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). In dit plan wordt voor de milieuzonering gebruikgemaakt van de 'standaard SvB´. Deze SvB gaat uit van het aanhouden van richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' (of
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
81
'rustig buitengebied') Voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd1). Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de 'standaard SvB' wordt verwezen naar bijlage 4. Conclusies milieuonderzoek: uitgangspunten milieuzonering In de huidige situatie bestaat het plangebied uit voornamelijk agrarisch gebied, waarop voor een klein deel al bedrijfsbebouwing mogelijk is. Met het voorliggende inpassingsplan wordt een functiewijziging naar 'bedrijventerrein' mogelijk gemaakt. Omgevingstypen in de nabijheid van het plangebied In de milieuzonering van Logistiek Park Moerdijk moet rekening worden gehouden met de aanwezige woningen in de omgeving. Langs de Lapdijk ten zuiden en westen van het plangebied liggen enkele woningen. De woningen liggen momenteel nog in een overwegend agrarisch gebied. Een enkele woning (Lapdijk 1) ligt binnen de onderzoekszone van de A16 of A17 vanwege wegverkeerslawaai. Gelet op de huidige ligging in overwegend agrarisch gebied, wordt voor de milieuzonering ten opzichte van de aanwezige burgerwoningen (nietagrarische woningen) uitgegaan van het omgevingstype 'rustig buitengebied'. In de milieuzonering worden ten opzichte van deze burgerwoningen dan ook de richtafstanden volgens het omgevingstype 'rustig buitengebied' gehanteerd. Voor agrarische bedrijfswoningen geldt dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd van 100 m naar 50 m. Ter plaatse van deze bedrijfswoningen is immers al sprake van een verhoogde geluidbelasting door de eigen bedrijfsmatige activiteiten. Functies in het plangebied waar rekening mee wordt gehouden De aanwezige woningen in het plangebied zullen als gevolg van de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk verdwijnen. In het plangebied worden geen bedrijfswoningen mogelijk gemaakt. Voor zover andere enigszins ondersteunende 'gevoelige' functies worden toegestaan, maken deze deel uit van de in Logistiek Park Moerdijk toegelaten bedrijven. Bovendien is het bedrijventerrein specifiek bedoeld voor de logistieke sector (middelzware bedrijven, zware bedrijvigheid is dan ook niet toegestaan). Bij de milieuzonering hoeft dan ook geen verdere rekening te worden gehouden met huidige of toekomstige enigszins 'gevoelige' functies in het plangebied zelf. Uitwerking milieuzonering De uitwerking van de milieuzonering heeft plaatsgevonden op grond van de boven genoemde milieu-uitgangspunten, het uitgevoerde akoestisch onderzoek in het MER en de milieuonderzoeken in het VKA. De milieuzonering is in de regeling van dit inpassingsplan opgenomen. De woningen in de omgeving van het plangebied met een woonbestemming op basis van het vigerende bestemmingsplan zijn op een afstand van circa 100 m ten opzichte van de bestemming Bedrijventerrein in dit inpassingsplan gelegen (gemeten vanaf de bestemmingsgrenzen). De agrarische woningen met een richtafstand van 50 m zijn tevens niet binnen de bestemming Bedrijventerrein gelegen. In het plangebied zijn dan ook bedrijven tot en met categorie 3.2 toegestaan. Voor de bedrijven uit categorie 3.2 geldt een richtafstand van 100 m ten opzichte van een rustig buitengebied. De milieuzonering ten opzichte van de burgerwoningen is maatgevend voor de toelaatbaarheid van categorieën bedrijven, de richtafstanden ten opzichte van de (agrarische)bedrijfswoningen zijn niet van invloed op de algemene toelaatbaarheid.
1
Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
82
Conclusies voor het inpassingsplan De maximale milieucategorie 3.2 is opgenomen in de regels. Het plan voldoet daarmee ten aan zien van het aspect bedrijven en milieuzonering aan een goede ruimtelijke ordening.
4.8. Geluid Logistiek cumulatie
Park
Moerdijk,
wegverkeerslawaai
en
Relevant toetsingskader In het onderzoek naar geluidhinder is onderscheid gemaakt tussen verschillende geluidbronnen. Voor Logistiek Park Moerdijk is onderzoek gedaan naar wegverkeer, railverkeer en de mogelijke geluidproductie van de bedrijven die zich gaan vestigen op Logistiek Park Moerdijk. Tevens is de cumulatieve geluidsbelasting in beeld gebracht. Industrielawaai/lawaai Logistiek Park Moerdijk De ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk kan leiden tot een toename van geluidproductie vanwege de bedrijfsactiviteiten. Voor het aspect industrielawaai wordt in de milieuwetgeving onderscheid gemaakt in twee typen bedrijfsterreinen: wettelijk gezoneerde industrieterreinen en niet gezoneerde industrieterreinen. Bij gezoneerde industrieterreinen (waarbij de Wet geluidhinder van toepassing is) speelt cumulatie van de verschillende bedrijven een belangrijke rol bij vergunningverlening. Bij niet gezoneerde terreinen (de Wet geluidhinder is niet van toepassing) is dit niet verplicht gesteld vanuit de milieuwetgeving. Voor het Logistiek Park Moerdijk wordt geen geluidzone vastgesteld: er wordt namelijk alleen de vestiging van bedrijven uit maximaal categorie 3.2 mogelijk gemaakt 1. Toch speelt cumulatie een belangrijke rol bij de afweging van industrielawaai, en wel in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk kan namelijk negatieve effecten hebben op het woon- en leefklimaat in de directe omgeving. De activiteiten gaan immers gepaard met de een geluidimmissie ter plaatse van woningen en dat kan hinder veroorzaken. De criteria waaraan getoetst kan worden zijn: het langtijd gemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) van 50 dB(A) cumulatief, naar analogie met de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) die voor gezoneerde industrieterreinen geldt2. Overigens geldt bij gezoneerde industrieterreinen een ontheffing tot maximaal 55 dB(A) voor nieuwe woningen. 50 dB(A) geldt als richtwaarde voor de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. Indien niet aan deze richtwaarde wordt voldaan, dient onderbouwd te worden of maatregelen mogelijk zijn om eraan te voldoen, of dat ondanks het niet voldoen aan de richtwaarde sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat; maximale geluidniveaus (LAmax), ook wel piekbelasting genoemd. Dit is 70 dB(A) voor de dagperiode, 65 dB(A) voor de avondperiode en 60 dB(A) voor de nachtperiode; indirecte hinder. Dit is niet aan de orde voor Logistiek Park Moerdijk3.
1
Voor het Logistiek Park Moerdijk geldt geen noodzaak voor het vaststellen van een geluidzone omdat
het Logistiek Park Moerdijk niet voorziet in de vestiging van soorten bedrijvigheid als omschreven in het Besluit Omgevingsrecht (BOR). 2 3
Dit is 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) voor de avondperiode en 40 dB(A) voor de nachtperiode. Indirecte hinder betreft de nadelige gevolgen voor het milieu, veroorzaakt door activiteiten die
plaatsvinden buiten het terrein van de inrichting, maar toch aan de inrichting zijn toe te rekenen. Dit zijn in dit geval de transportbewegingen van en naar het Logistiek Park Moerdijk. Hierbij is het van belang dat de bronnen akoestisch herkenbaar zijn, dat wil zeggen behoren tot een bepaalde inrichting. Gezien de vele gelijksoortige bedrijven op Logistiek Park Moerdijk is dit voor de bedrijvigheid in dit plan niet het
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
83
Wegverkeerslawaai Voor nieuwe wegen moet de berekende geluidsbelasting worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (Wgh) voor de aanleg van een nieuwe weg, dit is 48 dB. Voor de wijziging van de bestaande infrastructuur moet getoetst worden of er sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Voor de gevallen waar sprake is van een overschrijding (nieuwe wegaanleg) of reconstructie (bestaande weg) wordt onderzocht of geluidreducerende maatregelen mogelijk zijn. Indien na eventuele maatregelen nog steeds sprake is van een overschrijding of reconstructie dient voor de bestemmingen een hogere waarde te worden aangevraagd. Een hogere waarde kan alleen worden aangevraagd indien: de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden; de toename maximaal 5 dB bedraagt voor bestemmingen waar sprake is van reconstructie; maatregelen zijn afgewogen om de geluidsbelasting te verlagen; er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Conclusies milieuonderzoek Geluid Logistiek Park Moerdijk Als gevolg van het geluid afkomstig van bedrijven van het Logistiek Park Moerdijk blijkt dat de waarde van 50 dB(A) - etmaalwaarde ter plaatse van maximaal 6 woningen overschreden wordt, uitgaande van de opgenomen milieuzonering, zoals beschreven in paragraaf 4.7. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 54 dB(A). Hiermee wordt niet voldaan aan de richtwaarde, maar wel aan de maximale geluidsbelasting van 55 dB(A) die voor gezoneerde industrieterreinen geldt. Bij de niet gevoelige functies waar wel mensen verblijven bedraagt de hoogste geluidsbelasting 60 dB(A) (bij hotel De Gouden Leeuw). Naast een beoordeling op basis van de toegestane milieucategorieën heeft tevens een beoordeling plaatsgevonden uitgaande van een akoestische invulling op basis van fictieve representatieve bedrijfssituaties. Dit is dus gebaseerd op kenmerken voor de soorten bedrijven die op het Logistiek Park Moerdijk worden verwacht. Uit deze berekeningen blijkt dat er sprake is van een beperkter aantal overschrijdingen: de streefwaarde van 50 dB(A) – etmaalwaarde wordt ter plaatse van maximaal 3 woningen overschreden. De hoogst berekende geluidsbelasting bedraagt 52 dB(A) etmaalwaarde. Als gevolg van piekgeluiden wordt de grenswaarde van 70/65/60 dB(A) in respectievelijk de dag-/avond-/nachtperiode ter plaatse van de geluidgevoelige bestemmingen in geen enkel geval overschreden. De maximale berekende waarde bedraagt 57 dB(A) in alle perioden 1. Het maximale geluidniveau op niet geluidgevoelige bestemmingen (zoals hotel en camping) bedraagt 69 dB(A) in alle perioden.
geval, zodat van indirecte hinder geen sprake is. De bewegingen buiten de grens van de inrichting zijn overigens wel meegenomen en beoordeeld in het onderzoek met betrekking tot verkeerslawaai. 1
Opgemerkt wordt dat in de berekeningsresultaten van de piekbelasting nog geen rekening is gehouden
met containerhandeling, omdat er op dit moment niet bekend is of en waar op het Logistiek Park Moerdijk containerhandeling plaats zal vinden. Hiervoor dient een hogere bronemissie te worden gehanteerd. Indien blijkt dat als gevolg van containerhandeling de piekbelasting te hoog is zullen aanvullende maatregelen worden uitgewerkt. Daarbij kan gedacht worden aan: -
een verbod op containerhandeling in de avond- en/of nachtperiode;
-
een verbod op containerhandeling op het buitenterrein van een bedrijf;
-
lokale afscherming.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
84
Opgemerkt wordt dat in de berekeningsresultaten van de piekbelasting nog geen rekening is gehouden met containerverhandeling, omdat er op dit moment nog niet bekend is of en waar op Logistiek Park Moerdijk containerverhandeling plaats gaat vinden (en of dit binnen of buiten een gebouw plaatsvindt). Maatregelen kunnen dan ook nog niet worden geconcretiseerd. Bij de vergunningverlening voor milieu of melding vanwege het Activiteitenbesluit zal dit wel bekend zijn en is dit een extra aandachtspunt. Mitigerende maatregelen geluid van Logistiek Park Moerdijk In deze fase is de concrete invulling van het bedrijventerrein nog niet bekend. Uitgaande van de emissies gebaseerd op de milieuzonering en VNG-uitgave blijkt dat niet voldaan kan worden aan de richtwaarde en zullen mitigerende maatregelen moeten worden genomen. In beginsel zijn meerdere typen maatregelen mogelijk om te kunnen voldoen aan de richtwaarde van 50 dB(A) cumulatief: -
bronmaatregelen; overdrachtsmaatregelen; gevelmaatregelen.
De toepassing van bronmaatregelen (het verlagen van de toegestane milieucategorieën) is in strijd met de wens om te komen tot een exploitabel bedrijventerrein voor logistieke bedrijvigheid: voor logistieke bedrijvigheid in grote eenheden is milieucategorie 3.2 noodzakelijk. Dit blijkt uit het akoestisch onderzoek. Overdrachtsmaatregelen (afscherming) ontmoeten overwegende bezwaren van financiële aard. De hoogst berekende geluidbelasting zonder aanvullende maatregelen (uitgaande van de emissies gebaseerd op de VNG-publicatie) bedraagt 54 dB(A) ter plaatse van de woning aan de Lapdijk 15. Het is mogelijk een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te realiseren boven de 50 dB(A). Dit is mede afhankelijk van het heersende akoestische klimaat. Bij gezoneerde industrieterreinen – waar hier geen sprake van is - kan onder omstandigheden een maximale geluidbelasting van 55 dB(A) worden toegestaan. Ook al is Logistiek Park Moerdijk niet gezoneerd, wel wordt voldaan aan deze maximale geluidsbelasting. Bovendien betreft het een beperkt aantal woningen waar sprake is van een hogere geluidsbelasting. Bij de overwegingen om een gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van het bedrijventerrein toe te laten, kan (in analogie met een gezoneerd terrein) worden gekeken naar het binnenniveau (in de woningen). In overleg met de bewoners/eigenaren van de woningen waarvoor een hogere geluidsbelasting dan 50 dB(A) is berekend, wordt door middel van een gedetailleerde bouwakoestische inventarisatie per afzonderlijke woning het binnenniveau bepaald en worden - indien noodzakelijk aanvullende gevelmaatregelen getroffen. Wegverkeerslawaai Vanwege de effecten van wegverkeer (nieuwe wegen en reconstructie bestaande wegen) wordt bij maximaal 2 woningen een overschrijding verwacht van de wettelijke voorkeursgrenswaarde. De geluidsbelasting ten gevolge van het railverkeer blijft ruim onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde. Binnen de onderzoeksgebieden zijn geen woningen waarvoor de toename bij reconstructie van een bestaande weg meer dan 5 dB bedraagt. Voor de woning waar sprake is van reconstructie (de woning Sebastiaansweg 2A) zijn bronen overdrachtsmaatregelen afgewogen. Maatregelen zijn financieel niet doelmatig. Omdat maatregelen financieel niet doelmatig zijn zal voor deze woning een hogere waarde worden
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
85
vastgesteld. De cumulatieve geluidstoename van alle geluidsbronnen als gevolg van Logistiek Park Moerdijk op deze woning ten opzichte van de autonome situatie bedraagt 3 dB. Voor de woning waar sprake is van een overschrijding van de grenswaarde ten gevolge van de nieuwe ontsluitingswegen (de woning Lapdijk 22) zijn bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen. Het verlagen van de snelheid naar 30 km/uur is onvoldoende om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde en is niet handhaafbaar. Maatregelen zoals stil asfalt en geluidschermen ontmoeten overwegende bezwaren van technische aard, de inpassingsmogelijkheden zijn financieel niet doelmatig. Daarom zal voor deze woning een hogere waarde worden vastgesteld. Overigens is de cumulatieve geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling van Logistiek Park op deze woning gelijk aan de cumulatieve geluidsbelasting in de autonome situatie. Een hogere waarde kan alleen worden vastgesteld indien de gecumuleerde geluidsbelasting voor de woning acceptabel wordt geacht. Na het vaststellen van een hogere waarde voor de woningen dient nog een binnenniveautoets te worden uitgevoerd. Aangenomen wordt dat kan worden voldaan aan het wettelijk binnenniveau. Samengevat is sprake van in totaal 2 vast te stellen hogere waarden. Voor de woning met adres Lapdijk 22 geldt een hogere waarde vanwege de aanleg van een nieuwe weg. Voor de woning met adres Sebastiaansweg 2A geldt een hogere waarde vanwege reconstructie. Cumulatie De cumulatie van de verschillende geluidsbronnen is in het kader van een goede ruimtelijke ordening onderzocht. Dit is niet alleen gedaan voor de woningen waarvoor wettelijke een hogere waarde moet worden vastgesteld: ook voor andere woningen en relevante niet gevoelige functies die in het onderzoek voor wegverkeerslawaai of industrielawaai zijn opgenomen is de cumulatie van geluid in beeld gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat met name de autonome ontwikkeling (toename wegverkeer rijkswegen zonder ontwikkeling Logistiek Park Moerdijk) de gecumuleerde geluidbelasting bepaald. Voor twee bestaande woningen wordt verwacht dat de gecumuleerde geluidbelasting hoger kan worden dan 69 dB. Dit is evenwel niet het gevolg van de realisatie van het Logistiek Park Moerdijk maar is het gevolg van de toename op de rijksinfrastructuur: in de autonome situatie – dus zonder ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk – bedraagt deze geluidsbelasting eveneens 69 dB. Voor de woningen waarvoor een hogere grenswaarde vanwege wegverkeerslawaai wordt vastgesteld geldt op het gebied van cumulatieve geluidbelasting het volgende: Voor de woning waar sprake is van reconstructie (de woning Sebastiaansweg 2A) is de cumulatieve geluidsbelasting van alle geluidsbronnen na ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk 3 dB hoger ten opzichte van de autonome situatie. De geluidsbelasting bedraagt na ontwikkeling Logistiek Park Moerdijk 63 dB. In beide situaties is volgens de methode Miedema sprake van een tamelijk slecht geluidsklimaat. Voor de woning waar sprake is van een overschrijding van de grenswaarde als gevolg van de nieuwe ontsluitingswegen (de woning Lapdijk 22) is de cumulatieve geluidsbelasting na ontwikkeling van Logistiek Park gelijk aan de cumulatieve geluidsbelasting in de autonome situatie. De geluidsbelasting bedraagt 60 dB (tamelijk slecht geluidsklimaat volgens de methode Miedema).
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
86
Voor de woningen waar niet voldaan wordt aan de richtwaarde van 50 dB(A) vanwege het geluid van Logistiek Park Moerdijk is de cumulatieve geluidsbelasting als volgt: Voor de woning Lapdijk 15 bedraagt de cumulatieve geluidsbelasting van alle geluidsbronnen na ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk 56 dB (ten opzichte van 54 dB in de autonome situatie). In beide situaties betreft dit volgens de methode Miedema een matig geluidsklimaat. Voor de woning Lapdijk 16 is de cumulatieve geluidsbelasting na ontwikkeling van Logistiek Park 2 dB hoger ten opzichte van de autonome situatie. De geluidsbelasting na ontwikkeling Logistiek Park Moerdijk bedraagt 55 dB. Dit betreft een matig geluidsklimaat. Voor de woning Lapdijk 20 is de cumulatieve geluidsbelasting na ontwikkeling van Logistiek Park maximaal 3 dB hoger ten opzichte van de autonome situatie. De geluidsbelasting na ontwikkeling Logistiek Park Moerdijk bedraagt 56 dB. In beide situaties betreft dit volgens de methode Miedema een matig geluidsklimaat. Voor de woning Lapdijk 21 bedraagt de cumulatieve geluidsbelasting van alle geluidsbronnen na ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk 59 dB (ten opzichte van 57 dB in de autonome situatie). Hierbij is sprake van een tamelijk slecht geluidsklimaat. Voor de woning Lapdijk 22 bedraagt de cumulatieve geluidsbelasting van alle geluidsbronnen na ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk maximaal 60 dB (ten opzichte van 55 dB in de autonome situatie). Hierbij is sprake van een tamelijk slecht geluidsklimaat. Voor deze woningen zal nog een binnenniveautoets worden uitgevoerd. Aangenomen wordt dat kan worden voldaan aan het wettelijk binnenniveau.Voor nadere informatie over cumulatie van geluid en de geluidsbelasting per woning wordt verwezen naar het deelonderzoek cumulatie van geluid bij het MER. In het hogere waardenbesluit wordt exact aangegeven bij welke woningen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarden wordt verwacht, wat de gecumuleerde geluidsbelasting is en welke maatregelen genomen kunnen worden om te komen tot een afgewogen eindsituatie. Daarbij zijn de volgende maatregelen afgewogen:
-
bronmaatregelen; geluidschermen; gevelisolatie.
Gelet de hoogte van de toekomstige geluidbelastingen (in relatie tot de huidige geluidbelasting) en het uitgangspunt dat in de woningen wordt voldaan aan de wettelijke binnenwaarde van 35 dB(A)-etmaalwaarde (rekeninghoudend met cumulatieve effecten)1 kan worden gesteld dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het onderzoek naar het binnenniveau en het treffen van eventueel noodzakelijk maatregelen maakt onderdeel uit van de verdere planuitwerking. Uit onderzoek naar de geluidsbelasting bij rekenpunten in verderop gelegen kernen blijkt dat de cumulatieve geluidstoename ten gevolge van de realisatie van het Logistiek Park Moerdijk (veel) minder dan 1 dB bedraagt. Voor de bewoners in de woonkernen betekent dit dat zij het akoestisch effect van de realisatie van Logistiek Park Moerdijk met het gehoor niet kunnen waarnemen. Vertaling naar het inpassingsplan Dit aspect behoeft geen rechtstreekse vertaling naar verbeelding en regels. Milieuzonering en akoestisch onderzoek zijn op elkaar afgestemd. Voor twee woningen zal voorafgaand aan de 1
Dit houdt in dat in de nachtperiode een waarde van LA.eq van 25 dB(A) niet wordt overschreden.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
87
vaststelling van het inpassingsplan een hogere grenswaarde voor wegverkeerslawaai worden vastgesteld.
4.9. Geluid Haven- en industrieterrein Moerdijk Relevant toetsingskader Een geluidszone wordt vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Dergelijke bedrijven worden in de volksmond ook wel 'grote lawaaimakers' genoemd. In dat kader is in het verleden voor Haven- en Industrieterrein Moerdijk een geluidszone vastgesteld. Deze geluidszone is enkele jaren geleden met het vigerende bestemmingsplan 6e herziening industrieterrein Moerdijk aangepast. Op grond van de Wgh behoort tot de geluidszone het gebied tussen het industrieterrein zelf en de buitengrens van de zone. Buiten een geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van het betreffende industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Voor het gezoneerde industrieterrein zelf en daarop aanwezige bedrijfswoningen gelden geen geluidsnormen. Conclusies milieuonderzoek De geluidzone reikt over een deel van het plangebied. In het plangebied worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies gerealiseerd. De beoogde ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk is daarom niet van invloed op de geluidzone van het industrieterrein Moerdijk en op de gebruiksmogelijkheden van de bedrijven die op het bedrijventerrein Moerdijk zijn bevestigd. De ligging van een deel van het plangebied binnen de geluidszone heeft tevens geen gevolgen voor de uitvoering van het inpassingsplan. Conclusies voor het inpassingsplan De geluidszone is op de verbeelding en in de bestemmingsregeling opgenomen. De geluidszone heeft geen gevolgen voor de uitvoering van het inpassingsplan.
4.10. Luchtkwaliteit Relevant toetsingskader Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. Er wordt voldaan aan de Wlk indien de grenswaarden niet worden overschreden, dan wel indien de toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen (bij een overschrijding) niet in betekenende mate (nibm) is of het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Conclusies milieuonderzoek Uit het luchtkwaliteitsonderzoek, dat naar aanleiding van inspraakreacties is aangevuld, blijkt dat de beoogde ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt nergens leidt tot een overschrijding van de wettelijke grenswaarden. In het plangebied wordt ruimschoots voldaan aan de grenswaarden uit de luchtkwaliteitswetgeving voor de maatgevende stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Er is dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
88
Het project ‘Logistiek Park Moerdijk’ (IB-nummer 520) is opgenomen in het NSL. Ten opzichte van het NSL is een aantal aspecten van het project veranderd, onder meer vanwege wijzigingen en door voortschrijdend inzicht. Het gaat om: omvang van het project: de omvang die in het inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt is kleiner dan in het NSL is opgenomen (in NSL staat 210 ha). Dit heeft naar verwachting uitsluitend positieve gevolgen voor de verkeersgegevens en/of capaciteit waarmee is gerekend voor bepaling van de luchtkwaliteit ten behoeve van het NSL; interne baan: In het NSL is nog geen sprake van een interne baan. De effecten hiervan zijn lokaal, over de directe ontsluitingswegen van Logistiek Park Moerdijk. Het betreft een verschuiving van de intensiteiten over de verschillende wegvakken. De verkeerskundige voordelen van een interne baan, zoals kortere rijafstand en betere doorstroming kunnen positief uitpakken voor luchtkwaliteit. Er zijn dan ook geen strijdigheden met het NSL, er is zelfs een verbetering te verwachten; effecten scheepvaart en spoor: Dit effect is gezamenlijk berekend met het effect van het wegverkeer dat zich over de regio verspreidt (netwerkverkeer). De concentratietoename (waarvan de invloed van netwerkverkeer al is opgenomen in het NSL) bedraagt maximaal 1,3 μg NO2 /m3 en 0,4 μg PM10 /m3. Dit betreft de locatie ten noorden van het Hollands Diep (Willemsdorp), waar het scheepvaart-, trein- en wegverkeer samenkomen. De totale concentraties NO2 en PM10 bedragen op deze locatie 32,7 μg NO2 /m3 en 22,3 μg PM10 /m3 (na zeezoutcorrectie) en blijven ruimschoots onder de grenswaarden. De effecten van scheepvaart en spoor leveren hiermee geen strijdigheden op met het NSL. Uit voorgaande blijkt dat het Logistiek Park Moerdijk past binnen het NSL. Overigens is in het NSL de verplichting opgenomen om jaarlijks te controleren of grenswaarden niet worden overschreden. Deze monitoring, die van groot gewicht is binnen het programma, biedt daarmee een extra waarborg dat tijdig aan de grenswaarden voor PM10 en NO2 wordt voldaan. Conclusies voor het inpassingsplan Dit aspect heeft geen gevolgen voor de verbeelding en de planregels. Het plan voldoet aan de luchtkwaliteitswetgeving. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
4.11. Externe veiligheid Relevant toetsingskader Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende bronnen gekeken, namelijk: bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Daarbij geldt een kans van 10-6 als de grenswaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Inrichtingen Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
89
op een niveau van 10-6 per jaar1. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10 -6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR. Wegen, vaarwegen en spoorwegen Vigerende circulaire In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor nieuwe situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt PR 10-6 als richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht2). De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het water- of wegtracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (in ontwikkeling) In 2012 / begin 2013 zal naar verwachting het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) worden vastgesteld. In dat Besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd (en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrandaandachtsgebieden). In bestemmingsplannen en inpassingsplannen wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met deze nog in ontwikkeling zijnde wetgeving. De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen. Leidingen -AMvB buisleidingen Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. De normstelling van het Bevb is in lijn met het eerder genoemde Bevi. Het Revb heeft vooralsnog alleen betrekking op aardgastransportleidingen en leidingen voor het transport van brandbare vloeistoffen K1. Conclusies milieuonderzoek Voor het Logistiek Park Moerdijk zijn in het kader van de externe veiligheid met name de A16 en A17 relevant. 1
Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige redenen worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn (zoals kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object). Voorbeelden van beperkt kwetsbare objecten zijn kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van maximaal 1.500 m² per object en winkels/winkelcomplexen die niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt. 2
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: - 10-4 voor een ongeval met ten minste 10 dodelijke slachtoffers; - 10-6 voor een ongeval met ten minste 100 dodelijke slachtoffers; - 10-8 voor een ongeval met ten minste 1.000 dodelijke slachtoffers; - enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de oriëntatiewaarde).
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
90
Bestaande risicobronnen waarbij Logistiek Park Moerdijk geen invloed heeft op de externe veiligheidssituatie (PR en GR) De risicobronnen, Rotterdam-Rijn Pijpleiding en bedrijf Caldic Chemie Productie B.V. te Zevenbergen, liggen op dusdanige afstand van het Logistiek Park Moerdijk dat hun invloedsgebieden niet tot in het plangebied reiken. Het Logistiek Park Moerdijk ligt ook buiten het invloedsgebied van het LPG tankstation aan de A16, waardoor het LPG tankstation geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico. Wel reikt de 1 % letaliteitsgrens van het tankstation tot in het plangebied van het Logistiek Park Moerdijk. Dit kan van invloed zijn voor de zelfredzaamheid en hulpverlening en daar wordt in de verantwoording van het groepsrisico aandacht aan besteed. Volgens onderzoek leidt de afstand van het Logistiek Park Moerdijk ten opzichte van de emplacementen Moerdijk en Lage Zwaluwe (ten minste 500 m) niet tot een significante toename van het groepsrisico. Wel dient aandacht te worden besteed aan zelfredzaamheid en hulpverlening, omdat de invloedsgebieden tot in het plangebied reiken. In de verantwoording van het groepsrisico wordt hier aandacht aan besteed. A16/A17 Voor de A16 en A17 geldt dat voldaan wordt aan de normen voor het PR: de locatie van Logistiek Park Moerdijk bevindt zich buiten de veiligheidszones van beide wegen (deze zijn 33 m voor de A16 en 27 m voor de A17). Ook ligt de bebouwing van Logistiek Park Moerdijk buiten het plasbrandaandachtsgebied (30 m vanaf de rand van de buitenste rijstrook). Het GR ligt in de huidige situatie, voor zowel de A16 als de A17, onder de oriëntatiewaarde. Als gevolg van Logistiek Park Moerdijk neemt het GR toe ten opzichte van de bestaande situatie. Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A17 neemt het GR toe van 0,0 naar 0,046. Het GR van de A16 neemt toe van overschrijdingsfactor 0,038 naar 0,083. Het groepsrisico neemt na realisatie van het Logistiek Park Moerdijk toe ten opzichte van de huidige situatie. Dit is volledig toe te schrijven aan de toename van de bevolkingsdichtheid binnen het plangebied. Het GR blijft bij zowel de A16 als A17 ruimschoots onder de oriëntatiewaarde. Vanwege de toename van het groepsrisico is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 5. Reservering buisleidingenstrook In de Structuurvisie Buisleidingen reserveert het Rijk ruimte voor buisleidingen van nationaal belang (hoofdtransport gevaarlijke stoffen). Eén van deze reserveringen is gelegen ten zuiden van het plangebied. Dit tracé zal geen gevolgen hebben voor de ruimtelijke ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. Tankstation Gouden Leeuw Nabij het hotel De Gouden Leeuw is het tankstation met de verkoop van LPG in de vigerende planologische regeling reeds toegestaan. In het inpassingsplan wordt rekening gehouden met de PR 10-6 contour vanaf het vulpunt, reservoir en afleverzuil ten opzichte van het hotel en de bestemmingen waar kantoren mogelijk zijn, waarbij zo veel mogelijk flexibiliteit blijft behouden. In de worst-case situatie (waarbij vulpunt en reservoir zo dicht mogelijk bij het hotel zijn gesitueerd) ligt het groepsrisico een fractie hoger dan de oriëntatiewaarde. Door bij de invulling een grotere afstand aan te houden, zal het groepsrisico kleiner zijn. De bedrijfsbebouwing van het Logistiek Pak Moerdijk heeft geen significant effect op de hoogte van het groepsrisico, omdat de afstand ten opzichte van het LPG tankstation relatief groot is. De hoogte van het groepsrisico wordt veroorzaakt door het aantal aanwezigen in het hotel. Vanwege de hoogte van het groepsrisico is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 5.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
91
Nieuwe risicovolle inrichtingen In het plangebied worden voor de rest geen zelfstandige risicovolle inrichtingen toegestaan die onder het Registratiebesluit externe veiligheid vallen. Het kan echter voorkomen dat een VAL bedrijf ten behoeve van zijn activiteiten bijvoorbeeld koel/vriesinstallaties nodig heeft, waardoor deze toch als risicovolle inrichting moet worden aangemerkt. Deze bedrijven worden via planafwijking toegelaten. Voorwaarden zijn dat de PR 10-6-contour van de inrichting niet buiten zijn eigen perceel mag komen te liggen (of buiten gronden met een openbare bestemming) en dat er een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt. Verantwoording GR Een stijging van het GR wordt voor deze situatie verantwoord geacht aangezien: voor de risicorelevante bronnen na ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk nog steeds ruimschoots wordt voldaan aan de oriënterende waarde voor het GR; het gebied ontwikkeld wordt als Logistiek Park Moerdijk, met mensen die in het algemeen een hoge mate van zelfredzaamheid hebben; de provincie de maximale ontwikkelingsmogelijkheden voor Logistiek Park Moerdijk open wil houden; het hotel Gouden Leeuw en de geplande uitbreiding op enige afstand van de A16 ligt; binnen de bouwvlakken geen aanvullende ruimtelijke maatregelen zijn opgenomen ter beperking van het GR. Verwezen wordt naar bijlage 5 voor de verantwoording van het groepsrisico. Conclusies voor het inpassingsplan In het plangebied worden in principe geen risicovolle inrichtingen toegestaan. Via een afwijkingsbevoegdheid is dit wel mogelijk. De enige uitzondering hierop vormt de mogelijk toekomstige verkoop van LPG nabij het hotel de Gouden Leeuw. In de planregels wordt vastgelegd dat vulpunt, reservoir en afleverzuil op voldoende afstand van het hotel en de bestemmingen met vestigingsmogelijkheden voor kantoren zijn gelegen. Voor de A16 en A17 wordt gelet op de bestemmingslegging ruimschoots voldaan aan de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied.
4.12. Brandveiligheid Net als bij andere ruimtelijke ontwikkelingen geldt ook voor het Logistiek Park Moerdijk dat het plan moet voldoen aan de gangbare vereisten ten aanzien van brandveiligheid. Hierbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de vereisten op gebouwniveau en anderzijds op gebiedsniveau. Dit provinciaal inpassingsplan maakt binnen de aangegeven kaders de ontwikkeling van bebouwing mogelijk, maar stelt geen detaileisen aan de bebouwing zelf. Dit gebeurt op het moment dat een bedrijf een bouwaanvraag indient en er getoetst wordt aan het bouwbesluit en andere relevante regelgeving op het gebied van milieu, veiligheid, etc. Voor bepaalde aspecten van brandveiligheid is dit inpassingsplan wel relevant. Dit betreft de aspecten: bereikbaarheid en blusvoorzieningen. In overleg met de regionale brandweer, de gemeente Moerdijk en andere betrokkenen zijn deze beide onderwerpen nader uitgewerkt. Deze uitwerking vormt de basis voor hetgeen in dit inpassingsplan is vastgelegd in de regels.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
92
Bereikbaarheid Het ruimtelijk ontwerp voor het Logistiek Park Moerdijk is voor een belangrijk deel gebaseerd op de ontwikkeling van vier ontwikkeleenheden. Deze ontwikkeleenheden en de bebouwing die daarin gerealiseerd kan worden, zijn in principe dermate groot van omvang dat ten behoeve van de bestrijding van een eventuele brand tweezijdige bereikbaarheid van de bebouwing noodzakelijk is. De binnenstraat, die in de ontwikkeleenheden wordt gerealiseerd vanuit het oogpunt van bereikbaarheid, garandeert deze tweezijdige bereikbaarheid van de bebouwing op de uit te geven bedrijfskavels. De binnenstraten halveren in principe de ‘diepte’ van de uit te geven kavels in de ontwikkeleenheden. De kavels hebben hierdoor ook een maatvoering, die overeenkomt met de mogelijkheden van de brandweer om een eventuele brand effectief te kunnen bestrijden. De exacte ligging van de binnenstraat is niet vastgelegd. Zo wordt maximaal invulling gegeven aan de gewenste flexibiliteit bij de uitgifte van de kavels. Om de tweezijdige bereikbaarheid toch te garanderen is in de bestemming Bedrijventerrein opgenomen dat gebouwen binnen deze bestemming “ten minste aan twee zijden bereikbaar zijn”. Bij de kaveluitgifte aan bedrijven is dit zodoende een sturend element geworden. Blusvoorzieningen Bij de bestrijding van een eventuele brand op het Logistiek Park Moerdijk is het cruciaal dat de brandweer op de juiste plekken beschikt over voldoende bluswater. Belangrijke uitgangspunten hiervoor zijn vastgelegd in de algemene Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Deze handleiding maakt onderscheid tussen primaire, secundaire en tertiaire blusvoorzieningen. Voor al deze voorzieningen geldt dat ze niet ruimtelijk relevant zijn, maar wel van groot belang zijn voor de mogelijkheden om een eventuele brand te bestrijden. De uiteindelijke realisatie van de blusvoorzieningen is een taak van de ontwikkelentiteit (in de openbare ruimte) en van de bedrijven (op de kavels en in de gebouwen). Om de zekerheid te hebben dat de noodzakelijke blusvoorzieningen ook daadwerkelijk gerealiseerd worden, is in de regels van dit inpassingsplan aan het bevoegd gezag de mogelijkheid gegeven tot het stellen van nadere eisen. Deze nadere eisen hebben betrekking op type, minimum omvang, minimum capaciteit en beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen ten behoeve van bebouwing vanwege het aspect brandveiligheid ter plaatse van de bouwvlakken. Conclusies voor het inpassingsplan In de regels van het plan is bepaald dat gebouwen aan twee zijden bereikbaar moeten zijn vanuit het oogpunt van brandveiligheid en is een nadere eisenregeling opgenomen ten behoeve van de brandbluscapaciteit. Daarnaast is vastgelegd dat per ontwikkelcel een binnenstraat moet worden aangelegd.
4.13. Leidingen die niet risicorelevant zijn Relevant toetsingskader Belemmeringenstrook Voor planologisch relevante leidingen geldt, afhankelijk van het soort en de aard van de leiding, een belemmeringenstrook waarmee in het inpassingsplan rekening moet worden gehouden. Conclusies milieuonderzoek Dwars door het plangebied loopt een planologisch relevante watertransportleiding. Ten behoeve van de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk zal deze worden verlegd. Het
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
93
nieuwe tracé (inclusief bijbehorende belemmeringenstrook) wordt geprojecteerd in de bermen langs de wegen en ligt in de nieuwe kabels- en leidingenstrook. In deze strook zullen voor het overige niet-planologisch relevante leidingen gerealiseerd worden. Conclusies voor het inpassingsplan Het nieuwe tracé van de planologisch relevante watertransportleiding is (inclusief belemmeringenstrook) op de verbeelding opgenomen en van een passende juridischplanologische regeling voorzien.
4.14. Energie en duurzaamheid Publiek Programma van Eisen In de Bestuursovereenkomst realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk en het bijbehorende Publiek Programma van Eisen (PPvE) is vastgelegd dat Logistiek Park Moerdijk een hoogwaardig, vernieuwend duurzaam en innovatief karakter moet krijgen. Dit inpassingsplan biedt de ruimtelijke kaders waarbinnen de ambities op het gebied van duurzaamheid gerealiseerd moeten gaan worden. Deze duurzaamheidsambities zijn verwoord in het PPvE, maar het besef dat Logistiek Park Moerdijk een duurzaam terrein moet worden is ouder. Al ten tijde van de eerste locatie afwegingen was duurzaamheid een belangrijk criterium. In het totale proces voorafgaand aan dit inpassingsplan is duurzaamheid niet alleen onderwerp van onderzoek en ontwerp geweest, maar is ook sprake geweest van een actieve dialoog met de omgeving. Hiervoor is onder andere gebruik gemaakt van een klankbordgroep, waarin verschillende partijen en belangen vertegenwoordigd zijn. Niet alleen met de klankbord is actief gecommuniceerd over het Logistiek park Moerdijk, dit is ook in algemene zin gebeurd door de formele inspraakmogelijkheden op het voorontwerp inpassingsplan en het ontwerp inpassingsplan. Borging van duurzaamheid Het inpassingsplan is de eerste mogelijkheid om de duurzaamheidsambities voor het Logistiek Park Moerdijk te borgen. Het inpassingsplan bepaalt namelijk de ruimtelijke randvoorwaarden waarbinnen het Logistiek Park Moerdijk wordt gerealiseerd. Omdat het inpassingplan alleen de ruimtelijke randvoorwaarden regelt, kunnen echter niet alle duurzaamheidsambities al hierin geborgd worden. Hiervoor zijn in het planproces nog andere mogelijkheden: 1. het opstellen van welstandscriteria, die worden vastgelegd in een beeldregieplan; 2. privaatrechtelijke borging in overeenkomsten, zoals gronduitgifte en parkmanagement1; 3. procesmatige borging, zoals stimulerend en inspirerend vestigingsbeleid, verkrijgen van regionaal draakvlak en enthousiasme. In het inpassingsplan is het realiseren van de duurzaamheidsambities op verschillende manieren geborgd. Zo schept het inpassingsplan de noodzakelijke ruimte voor een duurzaam watersysteem, een robuuste landschappelijke inpassing en de ontwikkeling van natuurwaarden gekoppeld aan het watersysteem. Daarnaast dwingt het inpassingsplan een intensief gebruik van de beschikbare ruimte af, door het opnemen van een minimale bouwhoogte voor bedrijven en een hoog bebouwingspercentage. Om het inzetten van duurzame energiesystemen mogelijk te maken is binnen de bestemmingen van het inpassingsplan ruimte voor de aanleg van leidingen voor de 1
De bedrijven die zich op het Logistiek Park Moerdijk zullen vestigen moeten automatisch lid worden van de parkmanagementorganisatie en dus conformeren aan de afspraken en regels die daar gelden. Parkmanagement betekent hier onder meer onderhoud en beheer van openbare infrastructuur en groen van het terrein.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
94
uitwisseling van warmte, koude en energie. De realisatie van windturbines op Logistiek Park Moerdijk is niet mogelijk gemaakt binnen het inpassingsplan. Uit onderzoek in het kader van het planMER Windturbines Logistiek Park Moerdijk blijkt dat om veiligheidsredenen voor een deel van het terrein, de omvang van kantoren beperkt moet worden tot een vloeroppervlakte van 1.500 m2. Hierdoor voldoen de gebruiksmogelijkheden van de kavels niet aan de eisen van de doelgroep van het Logistiek Park Moerdijk. Gelet op de energieambitie uit het PPvE, worden nu de mogelijkheden onderzocht voor de realisatie van windmolens in de directe nabijheid van en gekoppeld aan Logistiek Park Moerdijk. Voor de overige duurzaamheidsambities uit het PPvE, geldt dat deze door het inpassingsplan niet geblokkeerd worden. Het borgen en concreet uitwerken van deze ambities gaat op een andere wijze plaats vinden, zoals eerder al vermeld. Inhoudelijke uitwerking van duurzaamheid met behulp van BREEAM-gebied Het verder inhoudelijk uitwerken van de duurzaamheidsambities worden ondersteund door gebruik te maken van het certificeren van het Logistiek Park Moerdijk onder de vlag van BREEAM- gebied. BREEAM-nl Gebiedsontwikkeling is een objectief keurmerk voor duurzame ontwikkeling met een internationale uitstraling. Verschillende gebiedsontwikkelingen gebruiken het gebiedslabel inmiddels formeel als meetlat, voor zichzelf. De eerste gebieden hebben zich formeel aangemeld voor de procedure tot certificering. Het beoordelingskader voor gebiedsontwikkeling omvat 6 categorieën: Gebiedscategorie
Voorbeelden “credits”
1. Gebiedsmanagement
Verankering duurzaamheid participatie, beheer
2. Synergie
Analyse gebiedsaard, duurzaam rendement
18 %
3. Bronnen
Energie, water, materialen, voedsel
17%
4. Ruimtelijke ontwikkeling
Stedenbouwkundig mobiliteit
5. Welzijn & Welvaart
Sociale gebied
6. Gebiedsklimaat
Buitenklimaat (voorkomen windklimaat, lichttoetreding
veiligheid,
Weging organisatie,
programma,
erfgoed,
werkgelegenheid urban
18 %
20%
in
12%
heat),
15%
Deze onderverdeling van “Credits” vormen het kader van de toetsingscriteria BREEAM-nl Gebiedsontwikkeling. Op basis van deze methodiek kunnen voor het Logistieke Park Moerdijk duurzaamheidsmaatregelen worden getroffen. Uit een voorlopige pre-assessmentscore van Logistiek Park Moerdijk toont aan dat met de reeds bekende maatregelen zoals opgenomen in de plannen het haalbaar is om het niveau “Good” 2 sterren te bereiken. Tijdens de verdere uitwerking zal blijken of het niveau van “Very Good” wellicht ook haalbaar is. Deze inschatting is gebaseerd op een goede score op het gebied van management, ruimtelijke ontwikkeling, bronnen, welzijn & welvaart. Op het gebiedsklimaat is minder goed gescoord. Uitwerking duurzaamheid in het inpassingsplan Bij de locatiekeuze van het Logistiek Park Moerdijk is reeds geanticipeerd op de potentiële duurzaamheidaspecten van de ontwikkeling. Dit is nader beschreven in paragraaf 2.2.2 en in paragraaf 2.3.3 waar het zorgvuldig ruimtegebruik aan bod komt. Gedurende het proces van totstandkoming van het inpassingsplan zijn de duurzaamheidsambities uit het PPvE mede sturend geweest. Bij het verder ontwerpen van Logistiek Park Moerdijk zijn ontwerpoplossingen continu getoetst aan de duurzaamheidsambities. Hierdoor is er inhoud
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
95
gegeven aan een directe relatie tussen de ambities uit het PPvE en het uiteindelijke ontwerp zoals dat door middel van dit inpassingsplan mogelijk wordt gemaakt Energie In het kader van het planMER Windmolens is onderzoek gedaan naar de omvang van de energiebehoefte van de bedrijven op Logistiek Park Moerdijk en de mogelijkheden deze duurzaam op te wekken. Hierbij is onder andere gekeken naar (combinaties van) warmte/koude opslag, warmtepompen, zonnepanelen, windmolens en benutting restwarmte. De conclusie hiervan is dat de ambitie van energieneutraliteit haalbaar kan worden geacht door optimale combinatie van de inzet van zonne-energie, windmolens en benutting van restwarmte en door stevig in te zetten op energiebesparing in het ontwerp en de materiaalkeuze van de gebouwen. Voor veel van de energieambities uit het PPvE geldt dat deze zo mogelijk op een andere manier geborgd moeten worden, dan in dit inpassingsplan en dat het dus belangrijk is dat het inpassingsplan uiteindelijke borging op een andere wijze niet blokkeert. Binnen de bestemming Bedrijventerrein is het mogelijk om gebouwgebonden vormen van energieopwekking en besparing te realiseren. Dit geldt bijvoorbeeld voor zonnepanelen, koude/warmte opslag, etc. Het is echter juridisch gezien niet mogelijk om dit door middel van het inpassingsplan af te dwingen. In het ontwerp van Logistiek Park Moerdijk is een strook van 2 meter in de bestemming Verkeer beschikbaar voor de aanleg van een ondergrondse ringleiding voor de uitwisseling van koude, warmte en stroom tussen de bedrijven. Uit onderzoek in het kader van het planMER windturbines op Logistiek Park Moerdijk, blijkt dat om veiligheidsredenen voor een deel van het terrein, de omvang van kantoren beperkt moet worden tot een vloeroppervlakte van 1.500 m². Hierdoor voldoen de gebruiksmogelijkheden van de kavels niet aan de eisen van de doelgroep van Logistiek Park Moerdijk. Om die reden is besloten af te zien van de plaatsing van windmolens op Logistiek Park Moerdijk. Gelet op de energieambitie uit het PPvE, worden nu de mogelijkheden onderzocht voor de realisatie van windmolens in de directe nabijheid van en gekoppeld aan Logistiek Park Moerdijk. Hierbij wordt rekening gehouden met de regionale afspraken. Water Het waterstelsel dat nieuw ontworpen is voor Logistiek Park Moerdijk zorgt voor een volledige compensatie van het dempen van bestaande waterlopen en het toenemen van de verharding (gebouwen en wegen). De noodzakelijke berging wordt gerealiseerd in nieuwe waterlopen en in enkele retentievijvers. De omvang van deze ontworpen berging is robuust genoeg, zodat het toepassen van sedumdaken, uit het oogpunt van verminderen van de belasting van de berging, niet noodzakelijk is. Dit inpassingsplan maakt evenwel de realisatie van groene daken niet onmogelijk; immers om andere redenen dan uit een oogpunt van duurzaam waterbeheer kan toepassing van groene daken wenselijk en zinvol zijn. Het ontworpen waterstelsel maakt het ook mogelijk om het regenwater dat op potentieel verontreinigde oppervlakten (wegen, parkeerplaatsen, terreinverharding) valt, op een natuurlijke wijze te zuiveren door middel van helofytenfilters. Hierdoor wordt dit water binnen Logistiek Park Moerdijk gezuiverd en hoeft het niet afgevoerd te worden naar een waterzuivering. Omdat het eerste water dat bij een regenbui van wegen afspoelt (de zogenaamde first flush) naar verwachting te vuil is om te lozen op het oppervlakte water, wordt dit water afgevoerd via het riool. Dit riool is een verbeterd gescheiden stelsel. Het realiseren van een lokale natuurlijke zuivering voor al het afvalwater van bedrijven en het hergebruik van het water (als grijswater) is in principe mogelijk. Het inpassingsplan maakt het mogelijk om de hiervoor noodzakelijke ruimte te vinden binnen de ontwikkeleenheden. Echter in deze fase van het project is er nog geen zicht op de
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
96
hoeveelheden afvalwater en de mogelijkheden voor hergebruik van het gezuiverde water en dus op de kansrijkheid van het lokaal zuiveren van het afvalwater. Dit is ook één van de redenen dat gekozen is om een verbeterd gescheiden rioolstelsel aan te leggen, dat fungeert als back-up systeem voor het afvalwater dat niet lokaal gezuiverd kan worden. Bij de ontworpen helofytenfilters is nog ruimte beschikbaar om een deel hiervan specifiek in te richten ten behoeve van zuivering van afvalwater. Multifunctioneel ruimtegebruik In het PPvE is sprake van ambities ten aanzien van multifunctioneel ruimtegebruik op gebieds- en gebouwniveau. In het ruimtelijk ontwerp van Logistiek Park Moerdijk geldt intensief ruimtegebruik als één van de belangrijkste uitgangspunten. De grote ontwikkeleenheden zijn afgestemd op ideale verkavelingsmogelijkheden, zowel ruimtelijk als voor de doelgroep van Logistiek Park Moerdijk. In het inpassingsplan is intensief ruimtegebruik concreet gemaakt door een minimale bouwhoogte op te nemen binnen de bestemming bedrijventerrein. Deze bedraagt overal 11 meter. De maximale bouwhoogte binnen de bestemming bedrijventerrein is 20 meter. Met het vastleggen van deze bouwhoogte is nadrukkelijk gekozen voor een ontwikkeling in de hoogte om zo te zorgen voor een beperking van het totale ruimtebeslag door de VALactiviteiten. De vastgelegde (duurzame) bouwhoogte is gebaseerd op de wensen van de markt, alsmede op een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van Logistiek Park Moerdijk. Verder zijn de planregels in het inpassingsplan zodanig geformuleerd dat zij de ontwikkeling van gebouwde parkeervoorzieningen (in plaats van parkeren op maaiveld) stimuleren. Ook wordt met de planregels meervoudig ruimtegebruik in de zone direct achter de gevelband gestimuleerd. Kantoren zijn bijvoorbeeld alleen in deze zone toegestaan en daarnaast is deze zone bedoeld voor bijvoorbeeld loading docks en parkeren. Van het totale oppervlak van Logistiek Park Moerdijk is circa 142,2 ha netto uitgeefbaar. Binnen het bouwvlak geldt een minimaal bebouwingspercentage van 70% en een bebouwingshoogte van minimaal 11 meter en maximaal 20 meter. Door dit in de verbeelding en planregels vast te leggen in het inpassingsplan wordt intensief en innovatief ruimtegebruik gestimuleerd. Binnen de bedrijvenbestemming maakt het inpassingsplan ook andere functies mogelijk die noodzakelijk zijn om het bedrijventerrein te kunnen laten functioneren en de bedrijven te faciliteren. Dit betreft voorzieningen voor groen en water, wegen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en laad- en losvoorzieningen. Zo is het mogelijk om binnen de ontwikkeleenheden aanvullende waterzuivering voor afvalwater te realiseren. Natuur en landschap In het ruimtelijk ontwerp is een zorgvuldige landschappelijke inpassing tot uitgangspunt gekozen, bestaande uit vier elementen: beeldkwaliteit van de bebouwing; grondwallen aan de randen ter afscherming van de loading docks; versterking van de lijnvormige groenstructuur van de Lapdijk door middel van extra bomenrijen en een groene inpassingszone; groene entrees. De beeldkwaliteit van de bebouwing wordt in het inpassingsplan gewaarborgd middels de gevelband die om elke ontwikkeleenheid gerealiseerd moet worden. In het plan is geregeld dat gebouwen pas gebouwd mogen worden als de gevelband gerealiseerd is of gelijktijdig wordt gerealiseerd. Tevens mogen percelen niet worden gebruikt als de gevelband niet is
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
97
gebouwd. Verder zijn de minimale en maximale bouwhoogten mede gebaseerd op zichtlijnen vanuit het omliggende landschap. Ook is de zorgvuldige landschappelijke inpassing terug te vinden in de situering van de grondwallen aan de randen van Logistiek Park Moerdijk en een robuuste landschappelijke inpassingszone aan de zijde van de Lapdijk. De grondwallen zorgen voor een groene inkadering van Logistiek Park Moerdijk en een beperking van de visuele impact van de bebouwing. Deze grondwallen zijn in het inpassingsplan mogelijk gemaakt binnen de groenbestemming. De cultuurhistorische en ecologische kwaliteiten van de Lapdijk worden verder versterkt door de realisatie van een extra bomenrij aan weerszijden van de dijk. De gronden die direct grenzen aan de Lapdijk, worden in het inpassingsplan gevrijwaard van nieuwe bebouwing, door middel van een specifieke groenbestemming. Aan de zuidzijde van de Lapdijk is een zone bestemd tot groene inpassingszone. In het kader van het MER is onderzocht welke natuurwaarden beïnvloed worden door de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk en of er mogelijkheden zijn om bestaande natuurwaarden te versterken. In het MER zijn voorstellen gedaan om natuurwaarden te compenseren en te mitigeren. Het gebied nabij de Appelzak speelt hierbij een belangrijke rol, omdat hier de wettelijke compensatie voor het verlies aan EHS areaal plaatsvindt. Dit gebied is daarom in het inpassingsplan tot natuur bestemd. In het kader van dit inpassingsplan wordt ook een natuurcompensatieplan opgesteld. Ook op andere plekken worden in het kader van dit inpassingsplan maatregelen genomen, onder andere in de vorm van begeleidende beplanting langs de interne baan, waarlangs vleermuizen zich kunnen verplaatsen. Maar ook aangepaste verlichtingsarmaturen, waardoor zij niet het vleermuisfoerageergebied in stralen en het gebruik van amberkleurige verlichting. Voor andere compenserende en mitigerende maatregelen geldt dat deze nader uitgewerkt moeten worden. Binnen de groenbestemmingen in het inpassingsplan zijn mogelijkheden om door een toegesneden inrichting te komen tot de ontwikkeling van natuurwaarden. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan natuurvriendelijke oevers en natuurvriendelijk beheer. Onder andere het Beeldregieplan geeft hieraan een nadere uitwerking. Verkeer en openbare ruimte In het inpassingsplan is binnen het profiel van de interne baan voldoende ruimte gereserveerd om eventuele toekomstige innovatieve vervoerssystemen te kunnen realiseren. Duurzame inrichtingmaatregelen in de openbare ruimte zoals het toepassen van led verlichting en duurzaam asfalt worden binnen dit inpassingsplan niet geblokkeerd. Het borgen en concreet uitwerken van deze ambities zal in de uitwerkingsfase plaatsvinden. Windturbines Een van de uitgangspunten uit het PPvE is om Logistiek Park Moerdijk zo mogelijk ‘energieneutraal’ te maken. Gezien het soort bedrijvigheid op het terrein is er relatief weinig behoefte aan warmte, maar is er vooral een grote vraag naar elektriciteit. Naar aanleiding van eerste verkenningen ten tijde van het opstellen van het Ruimtelijk Ontwerp bleek dat de plaatsing van windturbines nodig is om deze ambitie te kunnen realiseren. In de Structuurvisie en de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant is opgenomen dat de provincie versnippering van meerdere kleinere initiatieven voor windenergie wil tegengaan en kiest voor geclusterde opstelling van windturbines. Gelet op het provinciaal beleid, de aard en locatie van Logistiek Park Moerdijk en de beoogde duurzaamheidsambities, is in het Ruimtelijk Ontwerp van StudioMarcoVermeulen rekening
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
98
gehouden met de plaatsing van windturbines in een zone langs de A16 en een zone langs de A17. In het PlanMER Windturbines zijn de mogelijkheden voor vestiging van windturbines op het Logistiek Park Moerdijk en de milieueffecten daarvan nader onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat om veiligheidsredenen voor een deel van het terrein, de omvang van kantoren beperkt moet worden tot een vloeroppervlakte van 1.500 m². Hierdoor voldoen de gebruiksmogelijkheden van de kavels niet aan de eisen van de doelgroep van Logistiek Park Moerdijk. Om die reden is besloten af te zien van de plaatsing van windturbines op Logistiek Park Moerdijk. Gelet op de energieambitie uit het PPvE, worden nu de mogelijkheden onderzocht voor de realisatie van windturbines in de directe nabijheid van en gekoppeld aan Logistiek Park Moerdijk. Hierbij wordt rekening gehouden met de regionale afspraken. Concreet betekent dit, dat met onderhavig inpassingsplan de plaatsing van windturbines niet mogelijk wordt gemaakt. Naar aanleiding van de resultaten van onderzoek naar alternatieve locaties voor plaatsing van windturbines zal zo nodig een aparte planologische procedure moeten worden doorlopen. Conclusies Dit inpassingsplan draagt op verschillende manieren bij aan het realiseren van de duurzaamheidsambities uit het PPvE. Zo schept het inpassingsplan de noodzakelijke ruimte voor een duurzaam watersysteem en een robuuste landschappelijke inpassing. Daarnaast dwingt het inpassingsplan een intensief gebruik van de beschikbare ruimte af, door het opnemen van een minimale bouwhoogte voor bedrijven en een hoog bebouwingspercentage. Ook is er binnen de bestemmingen van het inpassingsplan ruimte voor de aanleg van leidingen voor de uitwisseling van warmte, koude en energie en voor de ontwikkeling van natuurwaarden gekoppeld aan het watersysteem. De realisatie van windmolens op Logistiek Park Moerdijk is niet mogelijk binnen dit inpassingsplan. Op dit moment worden de mogelijkheden onderzocht van voor de realisatie van windturbines in de directe nabijheid van en gekoppeld aan Logistiek Park Moerdijk. Voor de overige duurzaamheidsambities uit het PPvE, geldt dat deze door dit inpassingsplan niet geblokkeerd worden. Het verder inhoudelijk uitwerken van de duurzaamheidsambities gaat plaatsvinden door gebruik te maken van het keurmerk de BREEAM-gebied. Hierdoor wordt de duurzaamheid van het Logistiek Park Moerdijk tevens objectief en onafhankelijk getoetst. Naast het inpassingsplan zijn ook andere instrumenten van belang om duurzaamheid vast te leggen. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor de welstandscriteria, de privaatrechtelijke borging in overeenkomsten en de procesmatige borging, dat moet bijdragen aan: draagvlak en enthousiasme binnen de regio voor een duurzaam Logistiek Park Moerdijk; een vorm van parkmanagement dat uitnodigt tot duurzaam ondernemen en onderlinge samenwerking; een vestigingsklimaat dat met name uitnodigend is voor innovatieve VAL-bedrijven die willen excelleren in duurzaamheidsprestaties en gevestigd willen zijn op een terrein met een BREEAM-certificaat.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
99
4.15. Kwaliteit van de leefomgeving Inleiding De realisatie van het Logistiek Park Moerdijk heeft invloed op de leefomgeving van bewoners in de buurt. Met name de bewoners van de huizen direct grenzend aan het park bijvoorbeeld de bewoners van de Lapdijk, hebben hier direct mee te maken. Maar ook de bewoners uit de dorpen Moerdijk en Zevenbergschen Hoek krijgen te maken met de mogelijke voor- en nadelen van het Logistiek Park Moerdijk. Uit de inspraakreacties op het voorontwerp provinciaal inpassingsplan en de bijbehorende Eindconcept MER-rapporten blijkt dat er zorgen zijn over de leefbaarheid in en rond de huizen en dorpen in de omgeving van het logistiek park. Om gehoor te geven aan deze zorgen is besloten om apart aandacht te schenken aan de gevolgen van het Logistiek Park Moerdijk voor de kwaliteit van de leefomgeving van de (directe) omgeving van het Logistiek Park Moerdijk. Onderzoek Kwaliteit van de leefomgeving is breder dan alleen de mogelijke fysieke gezondheidseffecten van bijvoorbeeld de geluidsbelasting of luchtkwaliteit. Als gedacht wordt aan kwaliteit van de leefomgeving wordt gekeken naar het gebruik, ligging en de inrichting van het logistiek Park Moerdijk. Dit hangt niet alleen samen met fysieke gezondheidseffecten maar daarnaast ook met de gezondheids- en veiligheidservaring van mensen. Kortom, het gaat ook over welzijn en welbevinden. In het MER (Milieueffecten voorkeursalternatief Logistiek Park Moerdijk, hoofdstuk 12)wordt nader ingegaan op het aspect leefbaarheid en omgevingskwaliteit. Hierbij wordt ingegaan op de volgens aspecten: gezondheidseffecten van luchtvervuiling; gezondheidseffecten van geluidsbelasting; verkeerscongestie en gebruik sluipwegen; toegankelijkheid woongebied (ook voor hulpdiensten en bij calamiteiten); effecten op landschappelijke beleving en recreatiewaarde; veiligheid (verkeersveiligheid, externe veiligheid, sociale veiligheid); lichthinder; verdeling van de gezondheidsbelasting over (kwetsbare) groepen of functies; communicatie, waaronder risicocommunicatie; mogelijkheden voor gezondheidsbevorderende, preventieve of eventueel compenserende maatregelen. De GGD heeft over de betrokken paragraaf in het MER geadviseerd. Door in het kader van het MER integraal te kijken naar de effecten op de leefomgevingskwaliteit, wil de provincie dit onderwerp een duidelijke plaats geven in de planvorming. De betrokken paragraaf treedt niet in de plaats van toetsing aan de ruimtelijk relevante aspecten in het kader van een goede ruimtelijke ordening en de diverse wettelijke toetsingskaders, waarbij ook wordt getoetst aan aspecten zoals lucht, geluid en externe veiligheid. Het integraal kijken naar leefomgevingskwaliteit vanuit het belevingsperspectief van de bewoners, is aanvullend op de omgevingsrechtelijke context van het inpassingsplan en heeft daarmee geen directe juridische status. De aanbevelingen die in het MER worden gedaan hebben de status van advies. Daar waar mogelijk, is een voorzet gedaan op welke wijze aan het advies uitvoering kan worden gegeven. Omdat dit inpassingsplan ruimtelijke randvoorwaarden bepaalt is het niet mogelijk om de adviezen te borgen in het inpassingsplan. Anderzijds worden de genoemde adviezen niet geblokkeerd door beperkingen te stellen in dit inpassingsplan.
Adviesbureau RBOI
Onderzoek
100
Conclusie De algemene conclusie is dat het Logistiek Park Moerdijk inderdaad negatieve effecten heeft op de leefbaarheid, maar dat deze effecten voor de meeste inwoners klein zullen zijn. Daarnaast is het van belang om te benadrukken dat het Logistiek Park Moerdijk ook positieve effecten met zich meebrengt. In het MER wordt aanbevolen om het bestaande monitoringsplan van het Haven- en Industrieterrein Moerdijk uit te breiden naar het Logistiek Park Moerdijk. Voorts bevat het MER concrete adviezen ten aanzien van mobiliteitsmanagement, verlichting, communicatie en recreatieve voorzieningen.
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
101
5. Juridische planbeschrijving
Dit inpassingsplan is opgesteld in een nauwe samenwerking tussen de provincie NoordBrabant en de gemeente Moerdijk. De juridische opzet is gebaseerd op het Handboek van de gemeente Moerdijk, omdat in dit stadium is afgesproken dat na vaststelling van het inpassingsplan door Provinciale Staten, de bevoegdheden voor het verlenen van omgevingsvergunningen en binnenplanse afwijkingen waar mogelijk bij de gemeente Moerdijk liggen.
5.1. Planvorm Type planvorm Het inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk betreft een ontwikkelingsgericht inpassingsplan. Er is gekozen voor een directe, globale, flexibele regeling. Hiermee kunnen de ambities ten aanzien van een duurzame ruimtelijke ontwikkeling goed worden vastgelegd. De bestemmingsregeling stelt uiterste ruimtelijke grenzen om daarmee niet beperkend te zijn voor nieuwe, op dit moment nog niet bekende invulling van de gronden. De planologische kaders, zoals de toegelaten bedrijfstypen zijn stringent in deze regeling vastgelegd omdat deze zijn gebaseerd op de bestuurlijke realiseringsopgave. De bestemmingsregeling laat efficiënt gebruik van de gronden toe, biedt mogelijkheden tot meervoudig grondgebruik en is gericht op de afgesproken segmentering van bedrijfsgroepen en een combinatie van bedrijfsactiviteiten (ketens). Kaderregeling Het kader en de grenzen voor de regeling worden bepaald door de (beleids)documenten waarin het plan zijn basis vindt en door de ruimtelijke en milieutechnische gevolgen die de ontwikkeling van dit bedrijventerrein heeft op de omgeving en uiteraard andersom. Dit heeft tot de volgende kaderstellende elementen in het plan geleid: de toelaatbaarheid van de bedrijfstypen en milieucategorieën; de bouwhoogte; de uiterste bouwgrenzen in combinatie met een verplichte 'gevelband'; de externe ontsluiting en de directe transportverbinding (interne baan) met het Havenen Industrieterrein Moerdijk; de groen- en waterzones aan de buitenranden van het gebied; de compensatie van natuur bij de Appelzak.
5.2. Plansystematiek Wettelijke vereisten De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen en inpassingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
102
worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van plannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. De wettelijke vereisten vormen de leidraad bij deze nieuwe regeling voor het plangebied. Verbeelding Bestemmingen en bouwvlak In het inpassingsplan zijn zowel enkelbestemmingen als dubbelbestemmingen opgenomen. De enkelbestemmingen betreffen bijvoorbeeld Bedrijventerrein, Verkeer en Groen - 1. De dubbelbestemmingen betreffen Leiding – Water, Waarde – Ecologie en Waterstaat Waterkering. Een dubbelbestemming wordt opgenomen op het moment dat er behoefte bestaat aan het extra waarborgen van een bepaald belang/functie die onvoldoende door de enkelbestemming wordt geborgd. Op de verbeelding worden verschillende soorten vlakken gebruikt. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan. Wanneer bouwvlakken binnen een bestemming zijn opgenomen, geldt in principe dat gebouwen binnen het bouwvlak moeten worden gebouwd. In een enkel geval wordt van deze regel afgeweken. Dit wordt dan expliciet in de regeling vermeld. Aanduidingen Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt tussen verschillende aanduidingen en figuren: gebiedsaanduidingen: deze aanduidingen verwijzen naar een gebied waarvoor specifieke regels gelden, meestal als gevolg van sectorale regelgeving. In dit plan komt o.a. de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' voor; functieaanduidingen: hiermee wordt nader gespecificeerd welk gebruik in de verschillende deelgebieden is toegestaan; de in dit plan gebruikte functieaanduiding betreft onder meer 'kantoor'; maatvoeringaanduidingen: dit zijn aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik; op de verbeelding is sprake van de maatvoeringaanduidingen ten behoeve van de (minimale en maximale) bouwhoogte; figuren: het figuur 'gevellijn' is opgenomen om de locatie van de gevelband aan te duiden en het figuur hartlijn 'leiding - water' is opgenomen op de locatie waar de nieuwe waterleiding zal worden aangelegd. Nadere uitleg bij deze aanduidingen is te lezen bij de bespreking van de betreffende bestemmingen en/of artikelen waarin de aanduidingen zijn opgenomen. Regels De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels. In de regels zijn eventuele afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen. Door middel van deze regels biedt het plan extra flexibiliteit voor toekomstige ontwikkelingen.
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
103
5.3. Uitleg van de regels 5.3.1. Inleidende regels Begrippen (artikel 1) De begrippen die het inpassingsplan gebruikt worden in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Deze begrippen sluiten zoveel mogelijk aan bij de begrippen die de gemeente Moerdijk standaard in bestemmingsplannen toepast. In een enkel geval zijn bepaalde begrippen specifiek toegesneden op de toepassing in dit plan. Ook zijn een aantal voor dit plan specifieke begrippen toegevoegd, zoals ‘Value Added Logistics bedrijf’ en ‘gevelband’. Wijze van meten (artikel 2) Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen, worden in dit artikel verklaard. Er is in dit inpassingsplan voorzien in een specifieke wijze van meten, gerelateerd aan een peil dat per ontwikkeleenheid wordt vastgesteld. Dit houdt in dat de peilmaat die wordt gebruikt voor het eerste gebouw en gevelband die binnen een bestemmingsvlak worden gebouwd, maatgevend is voor de overige gebouwen en gevelbanden binnen dat bestemmingsvlak. Dit is gedaan met het oogmerk dat er een eenheid in hoogte van de gevelband moet worden bewerkstelligd die onafhankelijk is van een eventueel wisselende terreinhoogte.
5.3.2. Bestemmingsregels Agrarisch (artikel 3) De gronden aan de Koekoekendijk 9 zijn in dit inpassingsplan opgenomen omdat de interne baan hier een agrarisch bouwblok doorsnijdt. De vigerende mogelijkheden op dit perceel zijn met de aanleg van de interne baan niet meer wenselijk en bovendien niet meer praktisch uitvoerbaar. Dit plan voorziet om die reden in een nieuwe passende bestemming, namelijk agrarisch gebruik zonder bouwmogelijkheden (met uitzondering van bouwwerken zoals terreinafscheidingen). Bedrijventerrein (artikel 4) Toegestane functies - Bedrijfsactiviteiten 1. In het plan worden alleen Value Added Logistics (VAL) bedrijven rechtstreeks toegelaten die een bedrijfsperceel hebben van ten minste 5 ha. Value Added Logistics bedrijven richten zich als onderdeel van de logistieke keten op activiteiten die een toegevoegde waarde opleveren aan producten. Hierbij kan worden gedacht aan assemblage, om- en verpakking, montage, reparatie, marktspecifieke producttoevoegingen en bedrukking van producten. 2. Alhoewel VAL-bedrijven in de meeste gevallen geen zware (milieu)hinderlijke bedrijfsactiviteiten ontplooien, is uiteraard niet uitgesloten dat met value adding ook (milieu)hinder kan ontstaan. Om ervoor te zorgen dat bedrijfsactiviteiten zijn afgestemd op de rondom het plangebied voorkomende functies (zoals wonen), is de toelaatbaarheid van bedrijven gebaseerd op de milieuzonering (zie paragraaf 4.7). Dit betekent dat aan de hand van richtafstanden tot gevoelige functies in de omgeving van het plangebied, is bepaald tot welke milieucategorie bedrijven hier zijn toegestaan.
3.
Er kan overigens worden afgeweken van de geldende regels om VAL bedrijven toe te kunnen laten uit ten hoogste één milieu(sub)categorie hoger dan is toegestaan (categorie 4.1) voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op onder andere de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de toegestane categorie. Onder dezelfde voorwaarden kunnen VAL bedrijven worden toegestaan die niet op de Lijst van Bedrijfsactiviteiten
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
4.
5.
104
voorkomen. Gelet op de – met de direct toegestane bedrijven – vergelijkbare invloed van een dergelijk bedrijf op de omgeving, is er geen (milieutechnische) reden om deze bedrijven niet binnen het plangebied toe te staan. Bij toepassing van deze bevoegdheid blijven de overige regels van toepassing (net als bij de overige afwijkingsregels geldt immers dat alleen van de regels kan worden afgeweken die expliciet worden benoemd). Risicovolle inrichtingen worden in principe op Logistiek Park Moerdijk niet toegelaten. Dit betreft inrichtingen die zijn opgesomd in het Registratiebesluit externe veiligheid, zoals bedrijven die bepaalde typen gevaarlijke (afval)stoffen opslaan of als zodanig worden aangemerkt vanwege de aanwezigheid van koel/vriesinstallaties met bijbehorende opslag van meer dan 1.500 kg ammoniak. Het kan echter voorkomen dat een VAL bedrijf ten behoeve van zijn activiteiten bijvoorbeeld koel/vriesinstallaties nodig heeft, waardoor deze als risicovolle inrichting moet worden aangemerkt. Indien hiervan sprake is, biedt dit plan de mogelijkheid een afwijkingsbesluit op te stellen, waarmee deze ‘risicovolle activiteit’ binnen het VAL bedrijf wordt toegestaan. Voorwaarden voor gebruikmaking van de afwijkingsmogelijkheid zijn dat de PR 10-6-contour van de inrichting niet buiten zijn eigen perceel mag komen te liggen (of buiten gronden met een openbare bestemming) en dat er een verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt. Geluidszoneringsplichtige inrichtingen ('grote lawaaimakers') zijn niet toegestaan. Het gebied is namelijk geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals wel het geval is met het nabijgelegen Haven- en Industrieterrein Moerdijk. Overigens is een deel van het plangebied binnen de geluidzone van het Industrieterrein Moerdijk gelegen. Vanwege de wettelijke verplichting geluidzones in bestemmingsplannen/inpassingsplannen op te nemen, is op de verbeelding de aanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen.
Overige functies 6. Bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen zijn toegestaan (zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan). Vanwege het representatieve karakter dat met de gevelbandzone is beoogd, alsook met het oog op beperking van het kantooroppervlak, zijn de kantoorvoorzieningen van de in het plangebied gevestigde bedrijven uitsluitend in de gevelbandzone toegestaan. Op de verbeelding wordt dit duidelijk met de aanduiding 'kantoor'. Voor zover de bouw van de gevelband ertoe leidt dat delen van het gebouw voorbij de aanduiding ‘kantoor’ reiken, is het in die delen uiteraard ook toegestaan kantooractiviteiten uit te oefenen. Dit is in de planregels opgenomen. Voor de middencel geldt een specifieke mogelijkheid om ook in het binnengebied kantoorvoorzieningen te realiseren. Dit is mogelijk gemaakt omdat hier ook bedrijfspercelen kunnen ontstaan die niet grenzen aan de gevelbandzone.
7.
Overige bedrijfsgebonden voorzieningen, zoals kantinevoorzieningen voor het eigen personeel, behoren tot het normale gebruik van een bedrijf en zijn dan ook op het bedrijventerrein toegestaan. Productiegebonden detailhandel wordt hier niet onder begrepen en is expliciet niet toegestaan.
8.
Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.
Bedrijven kleiner dan 5 ha 9. Omdat dit plan zich met name richt op bedrijven die een grote ruimtebehoefte hebben, geldt een minimum oppervlakte voor het bedrijfsperceel van 5 ha per bedrijf. Op deze manier wordt geborgd dat zich ook daadwerkelijk ruimtevragers op Logistiek Park Moerdijk vestigen. Op deze regel zijn twee uitzonderingen van toepassing. 10. Uitzondering 1: VAL-keten bedrijven Via een afwijkingsbesluit kunnen bedrijven worden toegelaten die, bijvoorbeeld vanwege hun specialisatie, zelf geen VAL-bedrijf zijn en die kleiner zijn dan 5 ha, maar die wel
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
105
deel uitmaken van een – al op het bedrijventerrein aanwezig – VAL-bedrijf, ten dienste van deze bedrijven opereren of deel uitmaken van een activiteitenketen binnen een specifiek VAL-bedrijf. Omdat het uitgangspunt is dat gronden in het plangebied alleen voor grootschalige logistieke bedrijven worden benut, blijft het strikte pakket aan voorwaarden bij de toelaatbaarheid intact, maar wordt ruimte geboden voor 'outsourcing' van activiteiten binnen het VAL-bedrijf. Op deze wijze is het mogelijk dat op het terrein een samenwerking tot stand komt tussen meerdere bedrijven. Dit houdt in dat efficiënter kan worden omgegaan met de mobiliteit van goederen en productstromen. Het betreffende bedrijf dient daarbij aan te tonen dat de vestiging in het plangebied voor deze samenwerking noodzakelijk is: onderbouwd zal moeten worden dat vestiging buiten Logistiek Park Moerdijk niet mogelijk is, gelet op het logistieke proces van het reeds gevestigde VAL-bedrijf. Om te voorkomen dat een kleiner bedrijfsperceel zou kunnen leiden tot een inefficiënte kavelverdeling, is bepaald dat een VAL-ketenbedrijf bij voorkeur inpandig bij het samenwerkende VAL-bedrijf wordt geplaatst. Indien deze inpandige vestiging niet mogelijk is, mag de kaveltoedeling niet tot een inefficiënte kavelindeling leiden. Met andere woorden, vestiging van een ketenbedrijf op Logistiek Park Moerdijk mag niet tot gevolg hebben dat onrendabele percelen overblijven. Voorts geldt dat voor het betreffende ketenbedrijf aan de gemeentelijke parkeernormen moet worden voldaan. In de afwijkingsregels is de verplichting opgenomen dat advies wordt gevraagd aan de Commissie Vestiging. Op die manier is geborgd dat deze afwijkingsregeling op eenduidige wijze wordt toegepast. 11. Uitzondering 2: havengerelateerde bedrijven Het plan bevat een afwijkingsmogelijkheid voor kleinere VAL-bedrijven die havengerelateerde bedrijven zijn. Deze havengerelateerde bedrijven dienen vanwege de aard van de bedrijfsvoering in hoofdzaak aangewezen te zijn op de nabijheid van kadefaciliteiten aan diep vaarwater. Bij toedeling van deze percelen dient evenwel een efficiënte kavelindeling te worden nagestreefd. Dit is dan ook als voorwaarde voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Verder geldt ook bij toepassing van deze bevoegdheid dat advies bij de Commissie Vestiging wordt ingewonnen. Bouwregels 12. De gevelband is het beeldbepalende deel van iedere ontwikkeleenheid en dus ook van het gehele Logistiek Park Moerdijk. De uitgangspunten voor de regeling van de gevelband zijn gebaseerd op het Beeldregieplan, zie onderstaande figuur.
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
106
De gevelband wordt ter afscherming van de gebouwen per bedrijfsperceel aan de voorzijde van het bouwvlak opgericht, waarbij uitsluitend ter hoogte van de zijperceelsgrenzen doorbrekingen van de gevelband aanwezig zijn. Deze doorbrekingen hebben een breedte van 10 m tot 32 m. Ter afronding van de doorbrekingen dient de gevelband over een lengte van circa 16 m te worden doorgetrokken langs de zijperceelsgrens. Deze verplichte afronding eindigt daarmee op de grens van de aanduiding ‘kantoor’. Alle bedrijven die zich in het plangebied vestigen zijn verplicht om deze gevelband op hun bedrijfsperceel te realiseren. De aanduiding 'gevellijn' op de verbeelding maakt dit op het kaartbeeld duidelijk. De gevelband zal worden uitgevoerd ofwel als gevel ofwel als een façade (of schijngevel) van het gebouw dat direct achter de gevelband wordt opgericht. De gevelband kan dan ofwel door middel van een constructie aan de gevel worden bevestigd, ofwel door middel van een eigen constructie met de grond worden verbonden. De gevelband moet verplicht worden gerealiseerd tussen 5,50 m en 16 m hoogte. De gevelband mag dus niet hoger, maar ook niet lager dan 5,50 m ten opzichte van het maaiveld worden opgericht en vervolgens ook niet tot minder, maar ook niet tot meer dan 16 m hoogte reiken. 13. Uit het Ruimtelijk Ontwerp blijkt de wijze waarop men voor ogen heeft de verschillende bedrijfspercelen in te vullen. Uitgangspunt is een zo efficiënt mogelijk grondgebruik waarbij een zo hoog mogelijk bebouwingspercentage wordt behaald. Er geldt daarom een minimum bebouwingspercentage van 70% voor bebouwing binnen het bouwvlak per bedrijfsperceel. Op moment dat bouwaanvragen worden gedaan dient uiteraard aan de voorschriften op gebied van brandveiligheid te worden voldaan. Hiertoe is in de regeling in ieder geval opgenomen dat gebouwen aan ten minste twee zijden bereikbaar dienen te zijn. Verder kan worden gedacht aan compartimentering (maximaal 15.000 m²) binnen de te realiseren bouwkundige eenheden en aan sprinkler-certificering. Voor de middencel geldt ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 2 een lager minimum bebouwingspercentage, zodat hier ruimte is om een truckcourt binnen de ontwikkelcel te realiseren. 14. Op de verbeelding is te zien welke minimale en maximale bouwhoogtes in de ontwikkelcellen gelden. Langs de randen ligt de bouwhoogte lager. Er gelden twee bijzondere regels voor de bouwhoogte in deze randen. de eerste regel ziet op de gronden met de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – 1’. Op deze gronden kan
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
107
direct tot een bouwhoogte van 20 m worden gebouwd, indien ervoor wordt gekozen geen kantoorruimten te realiseren in die rand. De tweede regel ziet op een geringe verschuiving van de maximale bouwhoogte van 20 m. Deze mag namelijk tot 2 m richting de bouwvlakgrens worden verschoven, op het moment dat de locatie en vormgeving van de gevelband ervoor zorgt dat buiten het bouwvlak een gebouw wordt gebouwd. 15. Buiten het bouwvlak is in principe geen bebouwing toegestaan. Uitzonderingen hierop vormen de portiersloges. Per bedrijf is het toegestaan om één portiersloge op het truckcourt te realiseren. Verder zijn ook lichtmasten en perceelafscheidingen buiten het bouwvlak toegestaan (en de gevelband uiteraard). Opslag en parkeren 16. Opslag is alleen toegestaan in de bouwvlakken, dus achter de gevelband. Voor opslag geldt een maximale hoogte van 10 meter. 17. Het parkeren van personenauto's bij de bedrijven dient in principe volledig binnen de bouwvlakken, dus achter de gevelband, te geschieden. Hiervoor kunnen 'slimme' collectieve oplossingen worden bedacht die binnen de bestemmingsregeling mogelijk zijn (parkeren op daken, parkeergarages etc.). In principe, omdat een uitzondering is gemaakt voor enkele doelgroepen, waaronder de directie, bezoekers en minder validen. Ten aanzien van de omvang en de hoeveelheid aan parkeerplaatsen is een voor dit plan specifieke parkeernorm geformuleerd en in de planregeling opgenomen. De regeling is zodanig opgesteld, dat deze ook als handhavingskader kan worden aangewend. Bovendien geldt de regeling niet per bedrijfsperceel, zodat bijvoorbeeld een gezamenlijk parkeerterrein kan worden gerealiseerd. In de zone tussen het gebouw en de voorste perceelsgrens vinden de vrachtwagengerelateerde activiteiten plaats (manoeuvreren, opstellen, laden en lossen en parkeren). Dit is de truckcourt. Verkeersontsluiting via een binnenstraat 18. De verkeersontsluiting voor personenauto’s en bedienend verkeer zoals vuilophaaldiensten etc. loopt via een binnenstraat. De binnenstraat dient als tweede ontsluiting voor alle bedrijven in de ontwikkeleenheid. In elke ontwikkeleenheid (elk bestemmingsvlak) dient een binnenstraat te worden gerealiseerd, waarvan de breedte ten minste 10 m bedraagt. De ontsluiting dient in ieder geval plaats te vinden op een locatie in de ontwikkelcel waardoor de beoogde gescheiden verkeersafwikkeling tussen met name personenauto’s/fietsverkeer en het vrachtverkeer tot stand wordt gebracht. Op de verbeelding zijn de zones weergegeven waar de entree van de ontsluiting van de binnenstraat plaats dient te vinden (zie aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – 1’). Wijzigingsbevoegdheden 19. De bestemming Bedrijventerrein bevat een drietal wijzigingsbevoegdheden voor Burgemeester en Wethouders om het plan op onderdelen te wijzigen binnen de uitgangspunten van het Ruimtelijk Ontwerp en het Beeldregieplan. Deze wijzigingsbevoegdheden betreffen locaties waarbij door de specifieke vorm van de bestemmingsvlakken ook andere verkavelingen mogelijk zijn dan nu zijn voorzien. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid bevat het plan hiervoor de flexibiliteit, maar wel ook voldoende procedurele waarborgen. 20. Voor de middelste ontwikkelcel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om ten behoeve van een andere verkaveling van de percelen, waarbij percelen niet direct grenzen aan de bestemming Verkeer het bebouwingspercentage te verlagen en de aanduiding ‘kantoren’ toe te voegen. Dit maakt het mogelijk om binnen deze ontwikkelcel een truckcourt en bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen te realiseren.
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
108
21. Voor de middelste ontwikkelcel is ook de mogelijkheid opgenomen om het truckcourt te verkleinen door de gevelband verder naar buiten te verplaatsen. Op de verbeelding is dit duidelijk gemaakt via een wijzigingsgebied. Op het moment dat een bedrijf op de betreffende locaties behoefte heeft aan smaller truckcourt of het truckcourt realiseert aan een andere zijde van het bedrijfsperceel, kan door middel van een wijzigingsplan het truckcourt worden verkleind naar 10 m. Zowel de bouwvlakgrens als de gevellijn worden op dat moment verlegd, zodat de gevelband nog steeds rondom het bouwvlak van het betreffende perceel moet worden opgericht. De Commissie Vestiging heeft een adviserende rol bij het toepassen van deze bevoegdheid. 22. Voor de ontwikkelcel langs de A17 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het gebied waar deze ontwikkelcel is versmald. In dit wijzigingsgebied is het mogelijk om het minimum bebouwingspercentage, de aanduidingen gevellijn, kantoren en de bouwgrens te wijzigen. Gemengd -1 (artikel 5) In verband met de ruimtelijke kwaliteit bij de entree van Logistiek Park Moerdijk aan de zijde van de Gouden Leeuw, is de locatie gesplitst in Gemengd – 1 en Gemengd -2. Deze splitsing komt overeen met de wens om binnen Gemengd – 1 een (bewaakt) vrachtwagenparkeerterrein (met ondersteunende (truckers)voorzieningen) aan de westzijde te realiseren. De nieuwe bebouwing zal dan op het westelijk terreingedeelte komen. De bestemming Gemengd -1 is in dit plangebied te vinden op de locatie van de Gouden Leeuw. Binnen de SVBP2012 is het gebruikelijk de bestemming Gemengd toe te passen voor gronden waarop een palet aan functies is toegestaan of wordt toegestaan. Op de locatie Gemengd-1 bevindt zich op dit moment het hotel-restaurant de Gouden Leeuw (zonder bedrijfswoning). De toegestane bebouwingsoppervlakte bedraagt (2.500 m²). De bouwhoogte bedraagt 12 m. Beide maten zijn conform het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Voorts is een brandstoffenverkooppunt voor diesel voor tankpashouders binnen de bestemming Gemengd – 1 aanwezig. Dit brandstoffenverkooppunt zal ten gevolge van de aanleg van de hoofdontsluitingsweg van Logistiek Park Moerdijk ten noorden van de Lapdijk worden verplaatst. Verder is op dit moment een gemeentelijk besluit in voorbereiding om een tweede tankstation (voor personenauto’s) op de locatie van de Gouden Leeuw toe te staan. Beide tankstations worden in dit plan positief bestemd. De bebouwingsoppervlakte voor het brandstoffenverkooppunt voor tankpashouders is in de regeling begrensd tot een maximum van 250 m² conform de vigerende bestemmingsregeling. Bij het bepalen van het bouwvlak is rekening gehouden met de bebouwingsvrije afstand ten opzichte van de A16. Omdat bij het tankstation voor tankpashouders het is toegestaan LPG te verkopen, zijn specifieke afstandsnormen ten opzichte van de omliggende kwetsbare objecten opgenomen. Voor de geldende parkeernormen verwijst de planregeling naar de gemeentelijke parkeernota. Binnen de bestemming wordt op grond conform het vigerende bestemmingsplan drie masten (reclamemast/prijzenbord/lichtkrant) toegestaan tot een maximumhoogte van 15 meter. Gemengd – 2 (artikel 6) De bestemmingslegging voor de locatie ten westen van de Gouden Leeuw is gebaseerd op het Publiek Programma van Eisen (PPvE). Uit dit programma blijkt dat aan deze locatie verschillende functies worden toebedacht, waaronder de vestiging van bedrijven die rechtstreeks dienstbaar zijn aan de logistieke activiteiten op Logistiek Park Moerdijk, zoals
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
109
toeleveringsen/of servicegerichte bedrijven (bijvoorbeeld wasstraat, bandenmontagebedrijf, een bandenverkooppunt, reparatiebedrijf en dergelijke). Ook hier kan aan de gronden de functie van vrachtwagenparkeerterrein worden toebedacht, hetgeen de regeling hier mogelijk maakt. Vanwege de mogelijkheid om in Gemengd – 1 een LPG tankstation te exploiteren tot op de grens van Gemengd – 2, zijn voor kwetsbare objecten binnen deze bestemming (kantoren met een oppervlak van meer dan 1.500 m²) specifieke afstandsnormen opgenomen. Dit (westelijk) gedeelte van het gebied mag tot 70% worden bebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 8 m. De ringsloot die gedeeltelijk langs locatie van de Gouden Leeuw loopt is met de aanduiding ‘water’ weergegeven. De positie van deze waterloop is afhankelijk van de terreininrichting. Bebouwing dient op ten minste 5 m afstand van deze ringsloot te worden gebouwd, uit oogpunt van onderhoud van de sloot. Voor de geldende parkeernormen verwijst de planregeling naar de gemeentelijke parkeernota. Groen – 1, Groen - 2 en Groen – 3 (artikel 7, 8 en 9) Dit plan maakt een onderscheid tussen drie groenbestemmingen. Groen - 1 is hierbij enkel bedoeld voor groenvoorzieningen en Groen - 2 voor groenvoorzieningen, water en langzaamverkeersverbindingen en Groen – 3 voor groenvoorzieningen, water langzaamverkeersverbindingen en voor wegen. Groen - 1: deze bestemming is gelegd op de gronden aan weerszijden van de Lapdijk om de realisatie van de landschappelijke inpassing te garanderen en de landschappelijke en cultuurhistorische waarden te borgen. Bebouwing is hier – met uitzondering van eventueel benodigde dijkverstevigingen of andere waterstaatkundige voorzieningen – niet aan de orde en ook niet toegestaan. Voor activiteiten die grondbewerkingen omvatten (zoals het aanbrengen van verhardingen) of het rooien van de aanwezige bomenrij geldt een uitvoeringsverbod. Dergelijke werkzaamheden zijn uitsluitend toegestaan nadat hiervoor een omgevingsvergunning is verkregen. Groen-2: dit betreffen de gronden aan de noord en noordoostzijde van de Lapdijk, als ook direct grenzend aan de A16, de A17 en de Binnen Moerdijksebaan. Naast landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing (onder andere via grondwallen) hebben deze gronden ook een functie voor watercompensatie. Hekken zijn tot een hoogte van 3 meter toegestaan in verband met de beveiliging van Logistiek Park Moerdijk. Binnen de bestemming Groen – 2 wordt de wateropgave voor het plangebied gerealiseerd. Omdat enige flexibiliteit ten aanzien van de uitvoering van open water wenselijk is - gelet op de omvang van het project – is het water niet als zodanig bestemd, maar binnen deze bestemming mogelijk gemaakt. Om te borgen dat voldoende waterberging wordt gerealiseerd is in artikel 19 de minimale waterbergingsnorm per hectare verharding opgenomen. De mogelijkheid tot onderhoud van de ringsloot die binnen deze bestemming wordt aangelegd wordt geborgd door het verbod om binnen 5 m van de boveninsteek van het talud bebouwing te realiseren. Groen-3: Deze bestemming is uit oogpunt van uitwisselbaarheid en flexibiliteit gekozen en is onder andere aanwezig bij de entree van het
Logistiek Park Moerdijk nabij de A17. Deze
bestemming waarborgt enerzijds de aanleg en instandhouding van de ringsloot en biedt anderzijds flexibiliteit voor de exacte verkeerskundige inrichting van het terrein. Ten aanzien van de mogelijkheden tot onderhoud van de ringsloot geldt binnen Groen - 3 dezelfde waarborg als binnen Groen – 2.
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
110
Natuur (artikel 10) Ter compensatie van natuur die met de aanleg van het bedrijventerrein verloren gaat, zijn agrarische gronden nabij de Appelzak in dit plan opgenomen en als Natuur bestemd. Het grootste gedeelte van deze gronden hebben volgens het nu geldende bestemmingsplan een agrarische bestemming waarmee de omzetting naar natuur niet is geborgd. Door de bestemming natuur aan deze gronden toe te kennen, is deze borging wel aanwezig. Op deze gronden zal bosbouw plaatsvinden. Op dat moment is namelijk sprake van een buffer tussen Logistiek Park Moerdijk (en impliciet ook tussen het Haven- en Industrieterrein Moerdijk) en het ten noorden en noordoosten van de Appelzak gelegen Moerdijk. Deze gronden zijn dan ook expliciet aangewezen voor bosbouw. Verkeer (artikel 11) De gehele wegenstructuur: de lus rondom de ruimtelijke ontwikkeleenheden, de kruisingen, de aansluitingen op de A16 en de A17 en de interne baan, is tot Verkeer bestemd. De begrenzing is afgestemd op de benodigde ruimte voor de afwikkeling van de verkeersbewegingen op en rondom het bedrijventerrein. Er is rekening gehouden met de (bouw)mogelijkheden die de verkeersstructuur vereist (zoals een viaduct als aansluiting van de interne baan op het bedrijventerrein en een brug over de Roode Vaart). Overigens is de interne baan mede aangewezen voor ‘water’ daar waar deze de Roode Vaart kruist. Op die manier is doorvaart van de Roode Vaart geborgd. Binnen de bestemming Verkeer is het, naast zojuist benoemde infrastructurele voorzieningen, tevens toegestaan om voorzieningen zoals groen, water en voorzieningen van algemeen nut te realiseren. Op die manier wordt het bijvoorbeeld mogelijk om een restwarmteleiding via de interne baan vanaf het Haven- en Industrieterrein Moerdijk naar Logistiek Park Moerdijk te laten lopen. Leiding - Water (artikel 12) De waterleiding die op dit moment door het plangebied loopt, zal worden verlegd voordat de bedrijfskavels worden aangelegd. Deze leiding loopt namelijk midden door een ontwikkeleenheid en legt hierdoor beperkingen op aan de bebouwingsmogelijkheden. Deze verlegging zal zodanig plaatsvinden, dat deze op gronden komt te liggen waar geen bebouwing is beoogd. Rondom de toekomstige ligging van de waterleiding geldt een beschermingsstrook. Om te voorkomen dat bouw- en of aanlegwerkzaamheden de werking van de leiding in gevaar brengen, geldt dat voor – in principe – alle werkzaamheden binnen deze zone een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Hier geldt als uitzondering dat onderhoudswerkzaamheden wel steeds zijn toegestaan. Uiteraard gelden deze beperkingen vanaf het moment dat de leiding ter plaatse is aangelegd. Waarde – Ecologie (artikel 13) Conform het provinciale beleid is voor een aantal gronden een regeling opgenomen waarmee de natuurlijke waarden worden beschermd. Deze regeling leidt ertoe dat ten behoeve van de onderliggende enkelbestemming pas werkzaamheden kunnen worden verricht nadat hiervoor een afwijkingsbesluit is genomen. Voorwaarde voor verlening van een dergelijk besluit is dat de betreffende activiteit de landschappelijke en natuurlijke waarden en de hydrologische betekenis niet onevenredig aantast. Waterstaat - Waterkering (artikel 14) Deze bestemming is toegekend aan de waterkeringen (kernzone inclusief beschermingszones) in het plangebied. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met 'Waterstaat - Waterkering' samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
111
uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming 'Waterstaat Waterkering' zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Waterschap de Brabantse Delta van toepassing is. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' en in de beschermingszones is een omgevingsvergunning vereist.
5.3.3. Algemene regels In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het inpassingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen. Anti-dubbeltelbepaling (artikel 15) De anti-dubbeltelbepaling wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens het inpassingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de anti-dubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening. Algemene bouwregels (artikel 16) In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die het mogelijk maken bouwgrenzen te overschrijden. Bouwgrenzen mogen worden overschreden door verschillende ondergeschikte delen van gebouwen/bouwwerken. Voor de bestemming Bedrijventerrein geldt dat deze ondergeschikte delen nooit voorbij de gevelband mogen reiken. Voor de bestemmingen Gemengd – 1 en Gemengd – 2 geldt dat overschrijdingen tot maximaal 1,5 m buiten de bouwvlakgrens mogen plaatsvinden, waarbij een beperking aan de bouwhoogte is gesteld van maximaal 4 m. Daarnaast wordt het mogelijk gemaakt om op daken van gebouwen in het plangebied ondergeschikte bouwdelen te plaatsen. Voorwaarde is wel dat dergelijke bouwdelen op een afstand van de gevelband worden gebouwd. Voorts is in dit artikel een algemene bouwregeling voor voorzieningen van algemeen nut opgenomen. De verwachting is dat in het plangebied enkele (omvangrijke) nutsvoorzieningen worden geplaatst. Om enige flexibiliteit te behouden ten aanzien van de locatie van deze voorzieningen, wordt met deze regeling toegestaan dat dergelijke voorzieningen (tot een bepaalde maatvoering) binnen het plangebied zijn toegestaan. Uitgezonderd van deze mogelijkheid zijn de gronden met de bestemming Natuur, Agrarisch en de Groen – 1. Algemene aanduidingsregels (artikel 17) In het plangebied komt de aanduiding 'geluidzone - industrie' voor vanwege de ligging van een deel van het terrein binnen de geluidzone van het Haven- en Industrieterrein Moerdijk. Op deze gronden zijn nieuwe geluidsgevoelige objecten niet toegestaan. Verder komen op de verbeelding de volgende twee gebiedsaanduidingen voor: ‘in verordening ruimte te verwijderen zoekgebied voor ecologische verbindingszone’ ‘in verordening ruimte toe te voegen ecologische hoofdstructuur’. Deze twee aanduidingen zijn opgenomen vanwege het bepaalde in de provinciale verordening en hebben geen consequenties voor de regeling in dit inpassingsplan. Er is dan ook geen regeling gekoppeld aan deze twee aanduidingen.
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
112
Algemene afwijkingsregels (artikel 18) In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van de bouwregels. Dit betreft bijvoorbeeld de bevoegdheid om af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. In principe geldt dat tot 10% kan worden afgeweken van de voorgeschreven maten. Uit de regeling wordt duidelijk dat deze bedoeld is voor ondergeschikte afwijkingen. Verder mag deze regel niet worden aangewend om generiek te worden toegepast. Per geval moet worden beoordeeld of de verzochte geringe afwijking noodzakelijk is en geen afbreuk doet aan de stedenbouwkundige uitgangspunten van dit plan. In dit plan is echter afwijking van een aantal maten in geen geval wenselijk. Dit betreft de minimumoppervlakte van de VALbedrijfspercelen, de hoogte van bebouwing in de ontwikkeleenheden (Bedrijventerrein, Gemengd -1 en Gemengd -2), de toegelaten bebouwingsoppervlakken op de locatie Gouden Leeuw en de hoogte en locatie van de gevelband. Overige regels (artikel 19) Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening Deze regel geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan/inpassingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende plan. Voor zover het plan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het plan anders bepaalt. De bepaling voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het plan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening. Werking wettelijke regelingen In de regels van een inpassingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het inpassingsplan door Gedeputeerde Staten. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het inpassingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het inpassingsplan met zich mee kunnen brengen. Eisen die voortvloeien uit de milieueffectrapportage Uit de milieuonderzoeken is gebleken dat vanwege de toename aan verharding in het plangebied, in het plangebied deze toename dient te worden gecompenseerd. In dit artikel is vastgelegd dat ten minste een hoeveelheid van 604 m³ aan waterberging per hectare verharding in het plangebied moet worden gerealiseerd. Het plan schrijft de wijze waarop niet voor. Aangezien alle bestemmingen de mogelijkheid bieden voor waterberging, betekent dit dat waterberging op verschillende manieren kan plaatsvinden. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan sedumdaken, watersilo's, etc.
5.3.4. Overgangs- en slotregel Overgangsrecht (artikel 20) Het overgangsrecht ziet zowel op bouwwerken als op gebruik die op het moment van vaststelling van het inpassingsplan aanwezig zijn, c.q. bestaat. Gedurende de werking van dit inpassingsplan is het toegestaan bouwwerken die legaal zijn gebouwd, of nog kunnen worden gebouwd, in stand te houden en ook gedeeltelijk te vernieuwen (mits de maatvoering gelijk blijft). Ook het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals dit bestond
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
113
op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan mag worden voortgezet, mits dit gebruik na inwerkingtreding van het plan niet meer dan een jaar wordt onderbroken. Wijziging van het gebruik is alleen toegestaan indien hierdoor de strijd met de nieuwe bestemming wordt verkleind. De bescherming van het overgangsrecht zoals hierboven beschreven vervalt op het moment dat een nieuw inpassingsplan voor de betreffende gronden wordt vastgesteld. Slotregel (artikel 21) Deze regel benoemt op welke wijze naar de regels van dit inpassingsplan dient te worden verwezen.
Adviesbureau RBOI
Juridische planbeschrijving
Adviesbureau RBOI
114
Uitvoerbaarheid
115
6. Uitvoerbaarheid
6.1. Economische uitvoerbaarheid Door de provincie is op 3 juli 1999 met het Rijk en met de gemeente Moerdijk de Bestuursovereenkomst Realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk gesloten. Deze bestuursovereenkomst kent een tweeledige doelstelling: a. b.
het creëren van ruimte voor regionale en bovenregionale economie door de realisatie van Logistiek Park Moerdijk; het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving op andere locaties binnen de gemeente Moerdijk, door daar met name in te zetten op versterking van de leefbaarheid, het milieu en de ruimtelijke kwaliteit.
Wat betreft de realisatie van de locatie Logistiek Park Moerdijk is door de betrokken overheidspartijen vastgelegd dat de ontwikkeling en realisatie geschiedt onder verantwoordelijkheid en regie van de provincie Noord-Brabant. Hieruit vloeit voort dat het provinciebestuur geldt als aangewezen bevoegd gezag voor de benodigde planologische maatregel, in de vorm van een provinciaal inpassingsplan. De taken en bevoegdheden die verband houden met de realisatie van Logistiek Park Moerdijk, zijn door de provincie overgedragen aan het Havenschap Moerdijk, zijnde een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Het Havenschap Moerdijk is reeds sinds lange tijd belast met de realisatie, de exploitatie en het beheer van het naastgelegen Industrieterrein Moerdijk. In deze gemeenschappelijke regeling wordt deelgenomen door de provincie en de gemeente Moerdijk, in de verhouding 50:50. De gemeenschappelijke regeling is zodanig gewijzigd, dat de taakstelling met betrekking tot ontwikkeling, realisatie, exploitatie en beheer van het Logistiek Park Moerdijk bij het Havenschap Moerdijk ligt. Door de gemeente Moerdijk, het Havenschap Moerdijk en de provincie Noord-Brabant is een Locatieontwikkelingsovereenkomst afgesloten. Met de Locatieontwikkelingsovereenkomst is de exploitatieopzet voor de grondexploitatie haalbaar en betrouwbaar bevonden en is ingestemd met deze grondexploitatie en een uitgevoerde risicoanalyse. De exploitatieopzet voor de grondexploitatie bevat de volgende samenvattende kengetallen: Kosten a. verwerving b. civieltechnische kosten c. compenserende en mitigerende maatregelen d. afdrachten Moerdijk e. plankosten en onderzoekskosten f. rente
: : : : : :
ca. ca. ca. ca. ca. ca.
€ € € € € €
70 miljoen 63 miljoen 2 miljoen 29 miljoen 14 miljoen 18 miljoen
Uitvoerbaarheid
Opbrengsten g. gronduitgifte
:
116
ca. € 121 miljoen.
Uit de samenvatting volgt dat er sprake is van een sluitende grondexploitatie. De exploitatieopzet voor de grondexploitatie is vastgesteld door het Havenschap Moerdijk. Het ontwikkelrisico voor de realisatie van Logistiek Park Moerdijk ligt bij het Havenschap Moerdijk. Binnen de bedrijfsvoering van het Havenschap Moerdijk is voorzien in een voldoende weerstandsvermogen voor de opvang van eventuele ontwikkelrisico’s. Hiermee is sprake van een economisch uitvoerbaar inpassingsplan. Het plangebied is deels in eigendom van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk. Deze gronden worden door provincie en gemeente overgedragen aan het Havenschap Moerdijk. Daarnaast zijn er nog gronden in eigendom van derden. Door de provincie is met het Havenschap Moerdijk een anterieure overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro gesloten, waarbij afspraken zijn gemaakt over onder meer verhaal van kosten. Omdat het kostenverhaal ten aanzien van de gronden van derden ten tijde van de vaststelling van het inpassingsplan niet is verzekerd, is gelijktijdig een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wro vastgesteld. Voor zover de gronden van derden na vaststelling van het inpassingsplan niet alsnog door het Havenschap Moerdijk, de gemeente of de provincie worden verworven, worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door middel van ofwel een posterieure overeenkomst of via betalingsvoorschriften bij omgevingsvergunningen voor het bouwen. Hiervoor wordt verwezen naar het separaat vastgestelde exploitatieplan Logistiek Park Moerdijk. Indien de betrokken particuliere eigenaren niet zelf realiseren, dan zal het Havenschap deze gronden minnelijk proberen te verwerven. Mocht deze opzet niet slagen, dan weert de provincie het gebruik van het onteigeningsinstrument niet. Dit wordt als ‘ultimum remedium’ ingezet.
6.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid Betrokken partijen en hun rol Voor de besluitvorming over het inpassingsplan is een milieueffectrapport opgesteld. Initiatiefnemer in deze procedure zijn Gedeputeerde Staten (GS) van provincie NoordBrabant. Provinciale Staten van Noord-Brabant zijn het bevoegd gezag; zij zullen het inpassingsplan uiteindelijk vaststellen. De provincie Noord-Brabant werkt voor de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk samen met de gemeente Moerdijk, het Havenschap van het bestaande Haven- en Industrieterrein Moerdijk. Ook zijn Rijkswaterstaat en het Waterschap Brabantse Delta bij de planvoorbereiding over Logistiek Park Moerdijk betrokken. Het Rijk vervult een adviserende rol in dit project. De provincie Noord-Brabant hecht er aan belanghebbenden en betrokkenen bij de realisatie van Logistiek Park Moerdijk mee te laten denken over de inrichting van het terrein. Tijdens het ontwerpproces van het Ruimtelijk Ontwerp is er een klankbordgroep actief geweest, met daarin een vertegenwoordiging vanuit de Stichting Behoud Buitengebied Moerdijk (SBBM), Stichting Hart voor Moerdijk, de Brabantse Milieufederatie (BMF), de Brabants Zeeuwse
Adviesbureau RBOI
Uitvoerbaarheid
117
Werkgeversvereniging (BZW), de Kamer van Koophandel (KvK), de bedrijvenkring Moerdijk, de Dorpsraad Zevenbergschen Hoek, Stadsraad Zevenbergen, Stadsraad Klundert en Transport en Logistiek Nederland (TLN). De klankbordgroep heeft een bijdrage geleverd aan de discussie en mee geadviseerd over de te maken keuzes voor het Ruimtelijk Ontwerp. In de komende ontwikkelingsfase zullen de stakeholders per thema benaderd worden. Omschrijving procedure Voorontwerp inpassingsplan Er is formeel vooroverleg (3.1.1 Bro) geweest met de wettelijke overlegpartners en tegelijkertijd heeft er een brede inspraak plaatsgevonden over het voorontwerp inpassingsplan en het conceptMER. Het voorontwerp van het inpassingsplan is samen met het conceptMER besproken met de betrokken overheden; de gebiedsgemeente en omliggende gemeenten, het Waterschap en de betrokken Ministeries. Daarnaast heeft het voorontwerp inpassingsplan en het conceptMER ter inzage gelegen in het provinciehuis, het gemeentehuis en is gepubliceerd op de provinciale website en digitaal raadpleegbaar gesteld op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Ook is de gemeenteraad van Moerdijk tijdens de inspraakperiode gehoord ex artikel 3.26 Wro. Gedurende de inspraakperiode zijn er diverse informatiebijeenkomsten georganiseerd. In de Nota van inspraak zijn de reacties van de overleginstanties en andere insprekers samengevat en is de beantwoording opgenomen. In de Nota van inspraak is aangegeven tot welke aanpassingen de inspraak heeft geleid in het ontwerp inpassingsplan. De Nota van inspraak is als bijlage 6 opgenomen. Ontwerp inpassingsplan Naar aanleiding van de inspraakreacties, de reacties van overlegpartners en ambtelijke aanpassingen is het ontwerp inpassingsplan opgesteld. Dit plan zal met het definitieve MER vervolgens als ontwerp ter inzage worden gelegd. Deel van dit ontwerp inpassingsplan is de Nota van horen en inspraak waarin de inspraakreacties en vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord. Vast te stellen inpassingsplan Hierna stellen Provinciale Staten het Provinciaal inpassingsplan vast. Tegen het vastgestelde inpassingsplan kunnen belanghebbenden tenslotte nog in beroep gaan bij de Raad van State. Indien de Raad van State akkoord geeft, kan de gebiedsontwikkeling daadwerkelijk beginnen. Crisis- en herstelwet Op 31 maart 2010 is de Crisis- en Herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet heeft als doel het versnellen van ruimtelijke en infrastructurele projecten met het oog op het bestrijden van de economische crisis. De Chw bevat voor aangewezen (categorieën) van projecten afwijkend procesrecht. Op grond van artikel 2 lid 1 van bijlage I behorende bij de Chw is bepaald dat alle projecten die door middel van een inpassingsplan mogelijk worden gemaakt, als ruimtelijke projecten (als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder 1 Chw) worden aangewezen. Hiermee zijn de afwijkende procesregels ook op dit inpassingsplan van toepassing. De afwijkende procesregels kunnen als volgt worden omschreven: er is sprake van een beperkte beroepsmogelijkheid voor overheden onderling om tegen elkaars besluiten in beroep te gaan, tenzij het besluit direct tot haar gericht is. Dit betekent in casu dat gemeenten en waterschappen niet in beroep kunnen tegen het vaststellingsbesluit van dit inpassingsplan door Provinciale Staten; het beroep wordt versneld behandeld: de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State doet uiterlijk zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak;
Adviesbureau RBOI
Uitvoerbaarheid
-
118
het indienen van een pro forma beroep behoort niet tot de mogelijkheden: alle beroepsgronden moeten binnen de beroepstermijn worden aangedragen, terwijl aanvulling na de beroepstermijn niet mogelijk is.
Adviesbureau RBOI
bijlagen bij de toelichting
Bijlage 1
Adviesbureau RBOI
Intentieovereenkomst 2007
Bijlage 2
Adviesbureau RBOI
Bestuursovereenkomst realisatie gebiedsontwikkeling Moerdijk 2009
Bestuursovereenkomst Realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk, 2 juni 2009 1. De Minister van Economische Zaken, mw M.J.A. van der Hoeven, en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mw Dr. J.M. Cramer, beiden handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden, mede namens de Minister van Verkeer en Waterstaat en de Staatssecretaris van Financiën Hierna te noemen: het Rijk 2. Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant, rechtsgeldig vertegenwoordigd door de Commissaris van de Koningin, mw. J.R.H. Maij-Weggen, Hierna te noemen: de Provincie 3. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Moerdijk, rechtsgeldig vertegenwoordigd door de burgemeester, de heer drs. W.M.J. Denie Hierna te noemen: de Gemeente Tezamen te noemen: Partijen Achtergrond Op 8 oktober 2007 ondertekenden Partijen de Intentieovereenkomst Gebiedsontwikkeling Moerdijk. Met de ondertekening werd een gezamenlijk proces van onderzoek en visievorming ten aanzien van de noodzaak van aanleg van een bedrijventerrein voor logistieke bedrijven bekrachtigd en in afspraken vastgelegd. Tevens werden afspraken vastgelegd over verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in enkele kernen van de gemeente Moerdijk en over intensivering van het ruimtegebruik en herstructurering van het bestaande industriegebied Moerdijk. De partijen kwamen overeen de gemaakte afspraken verder uit te werken en uiterlijk 31 december 2008 in een bestuursovereenkomst de nadere afspraken ten aanzien van de realisatie van de gebiedsontwikkeling vast te leggen. Op één onderdeel van de gewenste maatregelen kon niet tijdig een afgerond resultaat worden bereikt, waardoor de bestuursovereenkomst niet voor 31 december 2008 kon worden gesloten. Partijen hadden op basis van de inmiddels bereikte resultaten het vertrouwen dat alsnog op korte termijn tot die overeenkomst kon worden gekomen en hebben tussentijds besloten de werking van de Intentieovereenkomst te verlengen tot en met 30 juni 2009. De leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit zijn in delen van de gemeente Moerdijk in de loop der jaren onder druk komen te staan door onder andere grootschalige ingrepen in de infrastructuur en de ontwikkeling van het bestaande haven- en industriegebied. De realisatie van het Logistiek Park Moerdijk maakt het mede mogelijk deze op een aantal plekken aanzienlijk te verbeteren, aangezien partijen zich in de gebiedsontwikkeling niet sec richten op het vinden van ruimte voor bedrijven maar in deelprojecten ook nadrukkelijk aandacht hebben voor leefbaarheid en kwaliteit van de omgeving. Bij de aanleg van het nieuwe terrein en de uitgifte aan bedrijven staan daarnaast kwaliteit en duurzaamheid centraal. Partijen willen daarmee zowel de economische structuur verbeteren als ook de leefbaarheid in de gemeente Moerdijk bevorderen. De realisatie van de gebiedsontwikkeling vraagt naast betrokkenheid van overheidspartijen ook om het betrekken van derden bij de realisatie. Er zijn voldoende aanknopingspunten om deze
1
belanghebbende derden bij het project te betrekken. Zo wordt met de realisatie van het nieuwe logistieke park in combinatie met de intensivering van het bestaande industriegebied voor de periode 2007-2025 voldoende ruimte gecreëerd voor de vraag van bedrijven met bijzondere vestigingscondities (grootschalige bedrijven met multimodale logistieke stromen en bedrijven in de hogere milieucategorieën). Tevens wordt de regionale economische structuur in Zuidwest Nederland versterkt op een duurzame wijze en worden kansen geboden voor transport anders dan over de weg, met positieve gevolgen voor de bereikbaarheid van de regio. Zowel de gemeente als ook omliggende gemeenten en het bedrijfsleven profiteren op deze wijze van de strategische ligging van het gebied tussen de mainports Rotterdam en Antwerpen. Partijen streven er dan ook naar regiogemeenten en het bedrijfsleven te interesseren om in de ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk te participeren en zo de realisatie van dit park te ondersteunen en te versnellen. Als gevolg van de uitbreiding van de havens van Rotterdam (Maasvlakte II) en Antwerpen biedt de ontwikkeling van Moerdijk de gelegenheid om ladingstromen van de beide havens via shortsea, binnenvaart, buisleiding en spoor op een duurzame manier te accommoderen en verstopping van het wegennet rond Rotterdam en in West-Brabant te beperken. Eén en ander sluit nauw aan bij één van de doelstellingen van het kabinet inzake de mainportfunctie van Rotterdam: “Goede achterlandverbindingen spelen hierbij een belangrijke rol. Het goederenvervoer over water en de innovatie van de binnenvaart zullen worden gestimuleerd”. De vernieuwend duurzame oplossing waarvoor in Moerdijk is gekozen, betere benutting van het bestaande industriegebied in combinatie met een hoogwaardig logistiek park, past bij de maatschappelijke wens om zorgvuldig om te gaan met ruimte en om kwalitatief hoogwaardige bedrijventerreinen te realiseren. De ontwikkeling en realisatie van bedrijventerreinen in de regio West-Brabant en Zuid-Holland Zuid heeft effect op de aard en omvang van de ruimtevraag voor bedrijven. De intensivering en herstructurering van het bestaande industriegebied Moerdijk biedt mogelijkheden om flexibel te reageren op de bovenregionale vraag uit de hogere milieucategorieën. Het gebied van het Logistiek Park Moerdijk en ook het stationsgebied Lage Zwaluwe zullen juist andere categorieën kunnen accommoderen. Met het oog hierop zal blijvend gemonitord worden op welke wijze de vraag zich qua omvang en inhoud ontwikkelt. De focus voor vestiging van bedrijven in het nieuwe Logistiek Park Moerdijk zal zich vooral richten op die logistieke activiteiten die substantiële toegevoegde waarde opleveren. De ontwikkeling is van groot belang voor de toekomstige duurzame werkgelegenheid in de regio. In een verkenning van de werkgelegenheidseffecten is eerder aangegeven1 dat deze, afhankelijk van de definitieve invulling, tussen de 6.750 en de 9.000 fulltime werkplekken kunnen bedragen. In 2008 is in nauwe samenwerking tussen partijen gewerkt aan de uitvoering van de in de intentieovereenkomst gemaakte afspraken, zowel voor het toekomstige Logistiek Park Moerdijk als voor de overige in die overeenkomst genoemde projecten en locaties in de gemeente Moerdijk. Op basis van uitwerking van het programma van eisen voor het Logistiek Park Moerdijk en voor de locaties Waterfront Moerdijk en Noordrand Zevenbergen en na uitgebreid civieltechnisch onderzoek kon een sluitende businesscase voor de gehele gebiedsontwikkeling als bedoeld in de intentieovereenkomst worden opgesteld. De herstructurering van het bestaande haven- en industriegebied is goed op gang gekomen en de verwerving van de Shell gronden is inmiddels door het Havenschap Moerdijk gerealiseerd. De langs deze weg beschikbaar gekomen en nog beschikbaar komende gronden zullen worden ingezet ten behoeve van het accommoderen van chemische, industriële en kadegebonden bedrijvigheid, die met name voor de logistieke en kadegebonden activiteiten (containeroverslag) in relatie staat tot (activiteiten op) het Logistiek Park Moerdijk, ter versterking van het 1
Rapport DHV, mei 2007: Sociaal economisch effect studie Logistiek Park Moerdijk
2
functioneren van beide gebieden.
Komen het volgende overeen, Doelstellingen Partijen stellen ten aanzien van de realisatie van de brede gebiedsontwikkeling Moerdijk de volgende doelstellingen vast: • Het creëren van ruimte voor economie (regionaal en bovenregionaal) door optimaal gebruik te maken van het bestaande industriegebied (intensivering en herstructurering) en door het realiseren van het Logistiek Park Moerdijk. • Het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving op andere locaties binnen de gemeente Moerdijk, door daar met name in te zetten op versterking van de leefbaarheid, het milieu en de ruimtelijke kwaliteit. Programma De afspraken in deze bestuursovereenkomst hebben betrekking op een programma met de volgende onderdelen: 1. De realisatie van het Logistiek Park Moerdijk 2. De herontwikkeling van de Noordrand Zevenbergen 3. De herontwikkeling van het Waterfront Moerdijk en overige locaties in de gemeente Moerdijk 4. Intensivering en herstructurering van het bestaande industriegebied Moerdijk (inclusief de Shell locatie) 5. Ontwikkeling van de Insteekhaven Oost inclusief omlegging Roode Vaart Het programma heeft een looptijd van 2007 tot 2025 met dien verstande dat de herstructurering en intensivering van het bestaande industrieterrein gestart is in 2007 en dat de vestiging van bedrijven op het Logistiek Park Moerdijk is voorzien vanaf 2013. Artikel 1 Ten aanzien van de realisatie van het Logistiek Park Moerdijk 1. De realisatie van het Logistiek Park Moerdijk, een logistiek bedrijventerrein van ca. 150 ha netto in de oksel A16/A17 wordt onder verantwoordelijkheid en regie van de Provincie voorbereid, conform het geformuleerde Publiek Programma van Eisen [bijlage 1]. Onderdeel van dit Programma van Eisen vormt de hoogwaardige verbinding, de zogenoemde Interne Baan, tussen het Logistiek Park Moerdijk en het bestaande havenen industriegebied. 2. De Provincie en de Gemeente doen in 2009 onderzoek naar en treffen voorbereidingen voor het instellen van een organisatie die, rekening houdend met het waarborgen van de publieke belangen, de verdere operationele planvoorbereiding, ontwikkeling en realisatie van het Logistiek Park Moerdijk risicodragend op zich zal nemen. Daartoe worden verkennende gesprekken gevoerd met private partijen met relevante grondposities in het gebied, het Havenschap Moerdijk en indien nodig andere partijen die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van het Logistiek Park. 3. Gemeente en Provincie, gezamenlijk deelnemer in de gemeenschappelijke regeling Havenschap Moerdijk, zijn bereid, mede vanwege de gewenste synergie-effecten tussen het bestaande zeehaven- en industrieterrein en het te ontwikkelen Logistiek Park Moerdijk, het Havenschap Moerdijk een nader te bepalen risicodragende rol te geven in
3
4.
5.
6.
7.
8.
9. 10.
de ontwikkelingsorganisatie. Tevens worden nadere procedurele en financiële afspraken gemaakt met het Havenschap Moerdijk over het tracé en de aanleg van de Interne Baan als genoemd onder lid 1. Over het beheer van het Logistiek Park Moerdijk worden nadere afspraken gemaakt tussen de ontwikkelingsorganisatie, de betrokken overheden en het Havenschap Moerdijk. Het financiële kader voor de ontwikkeling en realisatie van het Logistiek Park Moerdijk is vastgelegd in de grondexploitatieopzet Logistiek Park Moerdijk, die is opgenomen in de rapportage ‘Businesscase Gebiedsontwikkeling Moerdijk’, dd. 27 mei 2009 [vertrouwelijk], zoals nader toegelicht in Artikel 4 en die onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van deze bestuursovereenkomst. Via de positie van de gemeenschappelijke regeling Havenschap Moerdijk in de op te richten ontwikkelentiteit zijn Gemeente en Provincie ieder voor een gelijkwaardig deel aanspreekbaar op dat deel van het risico in de grondexploitatie dat voortkomt uit de extra kosten voor verwerving van de uit het plangebied Noordrand Zevenbergen te verplaatsen bedrijf Caldic Chemie. De afspraken tussen de Provincie en de Gemeente ten aanzien van de deelname aan en risico’s van de ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk zijn vastgelegd in de in lid 4 genoemde rapportage. Indien in een later stadium alsnog de realisatie van het Logistiek Park Moerdijk zou dienen te komen vervallen zijn de Provincie en Gemeente ieder voor een gelijkwaardig deel aanspreekbaar op de niet door bijdragen of inkomsten gedekte kosten die betrekking hebben op de bedoelde te verwerven bedrijven. De bestaande afspraken en aangegane financiële verplichtingen, waaronder die in deze overeenkomst, zullen bij de oprichting van de ontwikkelingsorganisatie door Provincie en Gemeente worden opgelegd aan die organisatie en vormen daarmee een integraal onderdeel van de taken en verplichtingen van die organisatie. Deelnemers in de ontwikkelingsorganisatie dienen te streven naar een goed evenwicht tussen de gewenste kwaliteit en duurzaamheid en optimalisering van kosten en opbrengsten, nodig om de ontwikkeling te zijner tijd met een positief rendement te kunnen afsluiten Het Rijk draagt de in te brengen Rijksmiddelen en de Domeingronden in het plangebied tegen de in de businesscase vastgelegde waarde en afspraken op een nader te bepalen datum maar uiterlijk bij de start van de realisatie over aan de Provincie, die ze uiterlijk bij de start van de realisatie zal inbrengen in de gebiedsontwikkeling. De Gemeente draagt de gronden in gemeentelijk eigendom in het plangebied op een nader te bepalen datum maar uiterlijk bij de start van de realisatie op basis van boekwaarde nihil over aan de Provincie, die ze uiterlijk bij de start van de realisatie zal inbrengen in de gebiedsontwikkeling. De Gemeente verleent binnen wettelijke kaders en regelgeving volledige medewerking aan de planvoorbereiding, ontwikkeling en realisatie van het Logistiek Park Moerdijk. Het Rijk verleent binnen de wettelijke kaders en regelgeving medewerking aan de aanleg van de Interne Baan en de benodigde ontsluiting van het Logistiek Park Moerdijk, i.c. de aansluiting op de bestaande rijkswegen A16 en A17.
Artikel 2 Ten aanzien van de realisatie van de herontwikkeling Noordrand Zevenbergen 1. De realisatie van de herontwikkeling van de Noordrand Zevenbergen vindt plaats onder verantwoordelijkheid en voor rekening van de gemeente Moerdijk. De Gemeente heeft
4
2.
3.
4.
5.
daartoe een ontwikkelingsvisie opgesteld2. Onderdeel van de herontwikkeling is de verplaatsing van twee in het gebied gevestigde bedrijven, Caldic en Wolst. De Provincie verleent binnen de wettelijke kaders planologische medewerking aan de herontwikkeling Noordrand Zevenbergen, voor zover deze binnen de afgesproken bestemmingen plaatsvindt. Gekoppeld aan de ontwikkeling van het Logistiek Park Moerdijk vindt onder verantwoordelijkheid en voor rekening van de Provincie de noordelijke omlegging van de provinciale weg N285 plaats, zoals vastgelegd in een tussen Provincie en Gemeente overeengekomen protocol3. Gezien het geprognosticeerde tekort op de herontwikkeling, direct samenhangend met de genoemde bedrijfsverplaatsingen, worden uit de exploitatie van het Logistiek Park Moerdijk de in Artikel 4 genoemde bedragen beschikbaar gesteld onder de daar genoemde voorwaarden. Direct na vertrek van het bedrijf Caldic Chemie vindt levering van de grond door de Provincie aan de gemeente Moerdijk plaats. Provincie en Gemeente maken bij levering samen afspraken over de noodzakelijke bodemsanering, die wordt gedekt uit de grondexploitatie van het Logistiek Park Moerdijk, waarbij wordt uitgegaan van de goedkoopste variant binnen de wettelijke kaders, als omschreven in de bij Provincie en Gemeente beschikbare onderzoeken naar de bodemverontreiniging.
Artikel 3 Ten aanzien van de herontwikkeling van Waterfront Moerdijk en overige locaties in de gemeente Moerdijk 1. De Gemeente ontwikkelt voor eigen risico het plangebied ‘Waterfront Moerdijk’, al dan niet in samenwerking met anderen, conform de ‘Haalbaarheidsstudie Waterfront Moerdijk’, d.d. 29 mei 2008. 2. Het Rijk en de Provincie geven binnen de geldende relevante wettelijke kaders en regelgeving planologische medewerking aan de gewenste ontwikkeling van het Waterfront. 3. De Provincie spant zich in om subsidiegelden beschikbaar te krijgen ten behoeve van de noodzakelijke bodemsanering binnen het plangebied van het Waterfront. 4. De Gemeente is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van overige locaties op haar grondgebied, zijnde het stationsgebied Lage Zwaluwe en de herontwikkeling van locaties in Zevenbergsche Hoek, Klundert Vlietweg/Schansweg en Zevenbergen aan de Mark. De ontwikkelingen vinden plaats voor rekening en risico van de Gemeente. De locatie Lage Zwaluwe zal ten behoeve van hoogwaardige bedrijvigheid worden ontwikkeld. 5. De Gemeente krijgt van de Provincie binnen de geldende kaders planologische medewerking bij de onder lid 4 genoemde ontwikkelingen en bij de realisatie van 825 woningen tot 2020, boven op het huidige programma. De inkomsten uit dit extra aantal woningen en de opbrengsten uit de ontwikkeling van het stationsgebied Lage Zwaluwe worden door de Gemeente naast andere gemeentelijke middelen ingezet ter dekking van de kosten van de genoemde ontwikkelingen. 6. De Gemeente kan besluiten tot herontwikkeling van andere dan de in lid 4 genoemde locaties, onder voorwaarde dat het positieve effect op de leefbaarheid vergelijkbaar is.
2
Visiedocument Herijking Noordkant Zevenbergen, vastgesteld door de gemeenteraad Moerdijk op 3 juli 2008 3 Protocol 24 november 2008: Intentieverklaring ter regeling van nadere afspraken tussen provincie en gemeente inzake de totstandkoming van de noordelijke randweg Zevenbergen met alle bijkomende werken
5
Artikel 4 Ten aanzien van het financieel kader 1. Het financiële kader voor de gehele gebiedsontwikkeling Moerdijk conform de in de Intentieovereenkomst Gebiedsontwikkeling Moerdijk gemaakte afspraken is vastgelegd in de in artikel 1, lid 5 genoemde rapportage ‘Businessscase Gebiedsontwikkeling Moerdijk’, dd. 27 mei 2009. In de rapportage zijn de in de Intentieovereenkomst bedoelde bijdragen en afdrachten alsmede de overige gemaakte bijdragen en financiële afspraken vastgelegd. Als vertrouwelijke bijlage is aan deze rapportage toegevoegd de verwervingsovereenkomst met het bedrijf Caldic Chemie. Uit het resultaat blijkt dat is voldaan aan de afspraak te komen tot een sluitende businesscase. 2. Rijk en Provincie dragen binnen de relevante wettelijke kaders uiterlijk 1 september 2009 ieder € 12,6 miljoen4 bij aan de totale gebiedsontwikkeling in Moerdijk. Het Rijk draagt in 2009 aanvullend een bedrag van € 12 miljoen bij in het kader van de gebiedsontwikkeling Noordrand Zevenbergen. 3. De Gemeente draagt uiterlijk 1 september 2009 € 6 miljoen bij aan de ontwikkeling van de Noordrand Zevenbergen als vergoeding voor de grondwaarde van de locatie Caldic Chemie. 4. De Provincie draagt zorg voor de voorfinanciering van de verwerving van het bedrijf Caldic. Het na verrekening van de bijdragen als genoemd in lid 2 en 3 resterend benodigde bedrag wordt ten laste van de grondexploitatie van het Logistiek Park Moerdijk gebracht en wordt na het operationeel worden van de grondexploitatie als eerste verrekend met de Provincie. 5. De Provincie dan wel de ontwikkelingsorganisatie draagt onder voorbehoud van een onherroepelijke planologische titel voor het Logistiek Park Moerdijk aansluitend aan de door de gemeente Moerdijk te verkrijgen onherroepelijke planologische titel voor de voorgenomen planontwikkeling Waterfront Moerdijk vanuit de dan operationele grondexploitatie een bedrag van € 10,5 miljoen (peildatum 01.07.09) af aan de Gemeente voor de kwaliteitsimpuls Moerdijk. Deze bijdrage wordt door de Gemeente geheel ingezet voor de in Artikel 3 onder lid 1 bedoelde planontwikkeling aan de oost- en westzijde van het bestaande havenbekken. 6. De Provincie dan wel de ontwikkelingsorganisatie draagt na overeenstemming met de firma Wolst over de verwerving van het bedrijf, onder voorbehoud van een onherroepelijke planologische titel voor het Logistiek Park Moerdijk, aansluitend de afgesproken bijdrage in de verwerving af aan de Gemeente. Artikel 5 Ten aanzien van de intensivering en herstructurering van het bestaande industriegebied Moerdijk (inclusief Shell) 1. Onder erkenning van de verantwoordelijkheid van het Havenschap Moerdijk voor de intensivering en herstructurering van het bestaande industriegebied blijven Provincie en Gemeente zich binnen hun bevoegdheden inspannen om extra bedrijventerrein beschikbaar te laten komen voor de bovenregionale marktvraag [bijlage 2, met stand van zaken 01.05.09]. 2. Partijen zien er door middel van jaarlijkse monitoring op toe dat door intensivering van het bestaande industrieterrein voldoende aanbod van terrein wordt gecreëerd om daarmee
4
Alle bedragen in deze bestuursovereenkomst zijn gebaseerd op prijspeil 1 juli 2009.
6
de vraag naar industriegrond te kunnen accommoderen5. Hiertoe zal het Havenschap Moerdijk worden opgedragen jaarlijks te rapporteren aan partijen. Voor de vestiging van bedrijven als bedoeld wordt met name ingezet op bedrijven in het segment milieucategorie IV en hoger en gerelateerd aan de nabijheid van kadefaciliteiten. Artikel 6 Ten aanzien van de ontwikkeling Insteekhaven Oost, inclusief omlegging Roode Vaart 1. De ontwikkeling van de insteekhaven Oost is aangemerkt als strategische reserve voor uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Moerdijk. De locatie kan op langere termijn worden ontwikkeld, indien op dat moment sprake is van voldoende belangstelling van bedrijven met kadegebonden activiteiten en deze ruimte niet elders beschikbaar is. 2. Het verleggen van de Roode Vaart, conform de gebiedsvisie Moerdijk-Oost, zal alsdan voorwaarde zijn voor het planologisch mogelijk maken van de genoemde ontwikkeling van de insteekhaven. Artikel 7 Algemene bepalingen 1. Deze bestuursovereenkomst treedt in werking met ingang van de dag na ondertekening, met dien verstande dat deze bestuursovereenkomst is aangegaan onder de ontbindende voorwaarde van goedkeuring van deze bestuursovereenkomst door Provinciale Staten van Noord-Brabant en de Gemeenteraad van Moerdijk. 2. De financiële bijdragen van het Rijk in gronden en in middelen worden ter beschikking gesteld aan de Provincie ter inbrenging in het project en verstrekt met de verplichting dat het project conform de afspraken als vastgelegd in deze overeenkomst wordt gerealiseerd. 3. Elke partij kan in geval van wezenlijk gewijzigde omstandigheden de andere partijen schriftelijk verzoeken de bestuursovereenkomst te wijzigen dan wel in overleg te treden over de (financiële) consequenties van genoemde gewijzigde omstandigheden. De wijziging behoeft de schriftelijke instemming van alle partijen. Partijen treden in overleg binnen 10 werkdagen nadat een partij de wens daartoe aan de andere partijen schriftelijk heeft meegedeeld. De wijziging en de verklaringen tot instemming worden in afschrift als bijlage aan de bestuursovereenkomst gehecht. De zakelijke inhoud van de wijziging wordt gepubliceerd in de Staatscourant. 4. Alle geschillen in verband met deze bestuursovereenkomst trachten partijen op te lossen in onderling overleg dan wel met behulp van mediation door een erkend NMI mediator overeenkomstig het reglement van de Stichting Nederlands Mediation Instituut te Rotterdam. Indien het onmogelijk is gebleken een geschil als bedoeld met behulp van mediation op te lossen wordt het geschil beslecht door de bevoegde rechter in Den Haag. Ieder der partijen draagt zijn eigen kosten van geschilbeslechting, tenzij partijen door een rechtelijke uitspraak tot vergoeding van kosten zijn veroordeeld. 5. Binnen 10 werkdagen na goedkeuring van deze bestuursovereenkomst als genoemd in lid 1 wordt de zakelijke inhoud daarvan gepubliceerd in de Staatscourant en het provinciaal blad. Hierbij wordt tevens meegedeeld, dat de bestuursovereenkomst ter inzage wordt gelegd bij elk der partijen. 6. Deze bestuursovereenkomst eindigt op het moment dat het Logistiek Park Moerdijk is gerealiseerd en de grondexploitatie formeel is afgesloten.
5
Onderzoek DHV, juni 2006: “Perspectief economische ruimtebehoefte West-Brabant; onderzoek naar vraag en aanbod “
7
Aldus overeengekomen en in viervoud ondertekend op ………… juni 2009 te Moerdijk
De Minister van Economische Zaken, M.J.A. van der Hoeven,
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Dr. J.M. Cramer,
De Commissaris van de Koningin van de provincie Noord-Brabant, J.R.H. Maij-Weggen
De burgemeester van de gemeente Moerdijk, Drs. W.M.J. Denie
(01.06.09-sf)
8
Bijlage 3
Adviesbureau RBOI
Publiek Programma van Eisen
Publiek Programma van Eisen Logistiek Park Moerdijk (LPM)
Bijlage 1 Bestuursovereenkomst realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk, 26 juni 2009
Inhoud 1.
Inleiding
2
2.
Eisen
5
3.
Hoogwaardig, vernieuwend duurzaam en innovatief bedrijventerrein-concept
7
3.1
Gewenst duurzaamheidsconcept op gebiedsniveau
7
3.2
Gewenst duurzaamheidsconcept op gebouwniveau
7
Publiek Programma van Eisen Logistiek Park Moerdijk
pagina 2
1.
Inleiding
Nederland Distributieland De kwalitatief hoogwaardige infrastructuur van Nederland heeft van ons land een logistiek centrum voor Noordwest-Europa gemaakt. Nederland is een aantrekkelijke vestigingsplaats voor buitenlandse ondernemingen die hun goederen van hieruit verder distribueren. De groei van het goederenvervoer in Nederland ontwikkelt zich over de laatste decennia sneller dan de economie als geheel. Bedrijven die produceren voor geheel Europa (of wereldwijd) vervangen in steeds meer branches de landelijke of regionale producenten. Het vervoer naar Europa vindt plaats naar een steeds beperkter aantal Europese aanlandingspunten of hubs. Hier komen vooral bedrijven die zich richten op inbound distributie: het verwerken en distribueren van goederen vanuit de hele wereld naar andere landen in Europa. De steeds specifiekere vraag van consumenten naar meer modellen of varianten van een product maakt een meer gefragmenteerde einddistributie noodzakelijk, waarbij de levertijden steeds korter moeten worden. Dit leidt per saldo altijd tot meer vervoer. Nederland is van oudsher sterk als aanlandingspunt voor de aanlevering van goederen, ook door de aanwezigheid van de haven van Rotterdam en luchthaven Schiphol. Binnen Nederland is er een grote behoefte aan relatief grote, kwalitatief hoogwaardige locaties voor logistiek met een uitstekende multimodale ontsluiting. Deze ontwikkelingen in de logistiek leiden tot grote kansen voor Nederland als logistiek knooppunt in Europa. Er ontwikkelt zich een rolverdeling tussen de zeehavens en locaties achter de havens. De zeehavens zijn in bedrijf voor grootschalige overslag. De locaties direct achter de zeehavens kennen een concentratie van activiteiten en worden logistieke hotspots voor ‘schone’ bedrijven. Deze bedrijven richten zich op Value Added Logistics en verzorgen bijvoorbeeld assemblage, ompakking, montage, reparatie en bedrukking van producten. Waarom ontwikkeling van een Logistiek Park te Moerdijk? Met name de regio Zuidwest-Nederland -gelegen midden tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen- biedt volop kansen voor de logistiek; het Logistiek Park Moerdijk (LPM) is in dit kader voorzien op een unieke plek: gelegen in de oksel van de A16 en A17, op de centrale as Rotterdam-Antwerpen met goede verbindingen naar het achterland, in de directe nabijheid van diep vaarwater (de haven van het industriegebied Moerdijk), ontsluiting via spoor met toekomstig railservicecentrum en de mogelijkheid van containeroverslag door gebruikmaking van kadefaciliteiten. Dit levert veel synergie- en milieuvoordelen op. Duurzaamheidsaspecten op hoger schaalniveau Door de unieke ligging van het LPM kunnen vervoerstromen multimodaal worden afgewikkeld, hetgeen een bijdrage kan leveren aan de economie (minder files, minder congestie en vertraging, ontlasting van Rotterdam e.o.), en het milieu (minder vervoersbewegingen, containervervoer per schip in plaats van per as, minder CO2- uitstoot). Synergie met bestaande Industrie- en havengebied Moerdijk Het nieuw aan te leggen Logistiek Park is bedoeld voor bedrijven in bestemmingsplancategorie 3; dit zijn bedrijven met geringe effecten op veiligheid en milieu. Bedrijven in de hogere bestemmingsplancategorieën, de zware industrie, zijn en worden gevestigd op het bestaande Industrieterrein Moerdijk. Deze ondernemingen moeten voldoen aan strengere wetgeving
Publiek Programma van Eisen Logistiek Park Moerdijk
pagina 3
op het gebied van veiligheid en milieu, vanwege hun effecten op de omgeving. Door de onderlinge nabijheid van het Logistiek Park Moerdijk en Industrieterrein Moerdijk sluiten productie en vervoer van goederen uitstekend op elkaar aan. Waar het om gaat is het juiste bedrijf op de juiste plaats. De nabijheid van het industrieterrein biedt tal van synergie- en milieuvoordelen. Zo kunnen bedrijven op beide terreinen de haven gebruiken voor opslag, overslag en Value-Added Logistics. Industriële restwarmte kan mogelijk – afhankelijk van de economische haalbaarheid – worden ingezet als energiebron voor andere bedrijven. Tussen beide terreinen wordt een interne baan aangelegd, afgescheiden van het openbare wegennet. Tevens komt er een railservicecentrum op het bestaande industrieterrein voor de overslag van goederen. Ook op het gebied van parkmanagement kunnen voordelen worden behaald. Publiek programma van eisen Om de voordelen te kunnen verzilveren, worden eisen gesteld aan de bestemming, het ontwerp en de inrichting van het LPM. Naast een aantal harde eisen gelden tal van ambities om het LPM daadwerkelijk op een duurzame, innovatieve manier vorm te geven.
Publiek Programma van Eisen Logistiek Park Moerdijk
pagina 4
2. -
Eisen Bestemming: het LPM is bestemd voor de specifieke doelgroep van verladers en logistieke bedrijven die bekend zijn onder de term Value Added Logistics (VAL). Dit zijn bedrijven die gebruik maken van de aan- en afvoer van grote goederenstromen per schip, per spoor en ook wel via de weg. Value Added Logistics richt zich op activiteiten die toegevoegde waarde opleveren zoals bijv. assemblage, om- en verpakking, montage, reparatie, marktspecifieke producttoevoegingen, bedrukking van producten e.d. Het LPM richt zich daarbij bij voorkeur op de grotere internationale spelers die een grote ruimtebehoefte hebben en elders in Nederland niet of nauwelijks te accommoderen zijn. Voor deze partijen moet ruimte op het terrein gereserveerd worden, zodat als de vraag van dit soort bedrijven naar ruimte zich voordoet, men te allen tijde in Nederland en meer specifiek in Moerdijk terecht kan. Dit geldt als harde eis voor de ontwikkeling van het LPM. De accommodatie van grote regionale en nationale spelers die internationaal opereren wordt evenwel niet uitgesloten. De voorwaarden voor onderlinge samenwerking en synergie tussen logistieke dienstverleners worden zoveel mogelijk benut.
-
Kavelgrootte: om voor de accommodatie van de hiervoor genoemde categorie van bedrijven voldoende waarborgen te scheppen is de minimale kavelgrootte 5 hectare. Door een combinatie van kavels dienen ook oppervlakten van 20 – 30 hectare gecreëerd te kunnen worden. Een ruimtebeslag van minder dan 5 hectare is alleen toelaatbaar, voorzover het gaat om bedrijven die vanwege de aard van hun bedrijfsvoering aangewezen zijn op de nabijheid van kadefaciliteiten langs diep vaarwater.
-
Ontsluiting: vervoersstromen dienen zoveel mogelijk multimodaal afgewikkeld te kunnen worden, bij voorkeur door gebruikmaking van andere vervoersmodaliteiten dan per as, namelijk vervoer over water of per spoor. Voor de ontsluiting van het gebied op het hoofdwegennet zijn aansluitingen nodig op zowel de A16 als de A17.
-
Relatie met bestaande industrie- en havengebied Moerdijk: de aanleg van een zogenaamde interne baan, afgescheiden van het openbare wegennet, in combinatie met een railservicecentrum op het bestaande industriegebied, is vereist. Uitgangspunt hierbij is: geen belasting van het onderliggende, lokale wegennet.
-
Werkgelegenheid: als normgetal voor de werkgelegenheid in combinatie met kantoren buiten het plangebied (in samenhang met elkaar), geldt een streefwaarde van 45 fte per ha uit te geven terrein.
-
Bedrijven: bedrijven moeten behoren tot milieucategorie 3.1-3.2 van de VNG-lijst milieuzonering. Uitgifte voor kantoordoeleinden die niet rechtstreeks in verband staat met deze bedrijven, wordt niet toegestaan.
-
Gebouwen: er wordt een verbod ingesteld op toepassing van uitloogbare bouwmaterialen. Als doelstelling wordt opgenomen dat alle te bouwen gebouwen een verwarmings/koelsysteem zullen kennen op basis van lage temperatuursystemen. De gebouwen dienen toekomstvast te zijn inzake (energie)ontwikkelingen op technisch gebied.
-
Landschappelijke inpassing: aan de zuidkant van de Lapdijk (buiten het plangebied met de bestemming LPM) wordt het bedrijventerrein door een groene omlijsting in het landschap duurzaam ingepast op een zodanige wijze dat de zichtbaarheid vanuit het
Publiek Programma van Eisen Logistiek Park Moerdijk
pagina 5
open, agrarische cultuurlandschap zoveel mogelijk wordt weggenomen. De randen langs de A16 en A17 zijn zichtlocaties. De vormgeving van gebouwen en landschap langs de hoofdwegenstructuur moet kwaliteit en samenhang vertonen; daartoe wordt vooraf een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit is maatgevend voor de situering en vorm van gebouwen, alsmede voor de aanleg van groenvoorzieningen. -
Bouwhoogte: ten behoeve van een doelmatig gebruik van de schaarse ruimte bedraagt de minimale bouwhoogte 7 meter boven het maaiveld. In principe worden geen beperkingen opgelegd aan de maximale bouwhoogte, maar de bouwhoogte aan de zuidzijde moet zodanig zijn dat voldaan wordt aan de eisen van een goede landschappelijke inpassing. Langs de randen van het gebied langs de A16 en A17 kunnen een aantal “landmarks” worden gesitueerd, voor zover passend binnen het eerder vermelde beeldkwaliteitsplan;
-
Uitgifte: het netto uitgeefbare gebied bedraagt ca. 150 ha met een afwijking van maximaal 5 %. Het uitgiftetempo wordt afgestemd op de specifieke doelgroep van bedrijven. Prioriteit wordt toegekend aan grote internationale spelers die elders niet of nauwelijks te accommoderen zijn. Hiervoor wordt in de tijd voortdurend ruimte gereserveerd. Het adagium ‘het juiste bedrijf op de juiste plek’ is leidend boven een hoger uitgiftetempo. Uitgifte aan minder grote, regionale- en nationale spelers is mogelijk, maar heeft een lagere prioriteit.
-
Overige activiteiten: op beperkte schaal - maximaal 5 % - van de netto uitgeefbare oppervlakte worden activiteiten toegestaan die rechtstreeks dienstbaar zijn aan de logistieke activiteiten zoals toeleverings- en/of servicegerichte bedrijven bijv. wasstraat, bandenmontagebedrijf, reparatiebedrijf e.d.
Publiek Programma van Eisen Logistiek Park Moerdijk
pagina 6
3. Hoogwaardig, vernieuwend duurzaam en innovatief bedrijventerrein-concept Het LPM moet een hoogwaardig, vernieuwend duurzaam en innovatief karakter krijgen. Dat hebben de bestuurders in 2007 bij de ondertekening van de Intentieovereenkomst in 2007 afgesproken. Ontwikkeling langs de lijnen van het duurzaamheidsconcept van “Cradle to Cradle (C2C)” is daarbij een belangrijk uitgangspunt. Het LPM zal een voorbeeldfunctie zijn voor andere bedrijventerreinen als het gaat om duurzaamheid. Een duurzame bedrijfsvoering zal het onderscheidend criterium zijn voor het aantrekken van nieuwe bedrijvigheid. De ontwikkelentiteit zal als opdracht meekrijgen dat het LPM hoogwaardig, vernieuwend duurzaam en innovatief moet zijn en daartoe op gebiedsniveau de noodzakelijke randvoorwaarden moet scheppen om te kunnen voldoen aan het gewenste energie-, milieu- en duurzaamheidsconcept. Het LPM zal vanuit één totaalconcept ontwikkeld dienen te worden. Dit zal als kader worden meegenomen in de verdere planologische procedures.
3.1 Gewenst duurzaamheidsconcept op gebiedsniveau -
Energie: het LPM wordt zo mogelijk energie- en CO2 neutraal ontwikkeld door gebruikmaking van wind- en zonne-energie, rest- en afvalwarmte. Duurzame koppelingen moeten zorgen voor de uitwisseling van reststromen door een utilitycentre en multicore ringleiding.
-
Kwaliteit water: het LPM wordt zo mogelijk afvalwaterneutraal ontwikkeld door gebruikmaking van heliofytenfilters in de bermen langs de wegen. Water dat in het gebied valt zal schoon in de bodem infiltreren;
-
Waterbalans: de totale waterbalans van het LPM moet zo mogelijk neutraal zijn; waterberging zal in het gebied plaatsvinden en waar mogelijk zullen functies worden gekoppeld.
-
Natuur en landschap: waar mogelijk behoud, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en eventuele aanwezige cultuurhistorische waarden in de omgeving van het LPM;
-
Multifunctioneel ruimtegebruik: de ambitie is te streven naar een multifunctioneel ruimtegebruik, waarbij een zuinig en doelmatig gebruik van de schaarse ruimte in ons land het uitgangspunt is.
3.2 Gewenst duurzaamheidsconcept op gebouwniveau De ambities op het gebied van innovatie en duurzaamheid op gebouwniveau, dienen in goede verhouding te staan met de economische haalbaarheid. De markt moet het immers realiseren en dat zal sterk afhangen van de kosten, terugverdientijd e.d. De precieze invulling is daarom op voorhand dan ook niet te geven. De ambities betreffen de volgende duurzaamheidaspecten:
Publiek Programma van Eisen Logistiek Park Moerdijk
pagina 7
-
Energie: bij de bouw wordt specifiek aandacht besteed aan isolatie en warmte-/koudeopslag en het gebruik van energiezuinige en herbruikbare bouwmaterialen;
-
Kwaliteit water: bij de bouw wordt speciaal aandacht besteed aan sedumdaken op gebouwen met name op plaatsen waar dit landschappelijk gewenst is (randzones). Vervuiling door bedrijfsprocessen moet zoveel mogelijk uitgesloten worden.
-
Multifunctioneel ruimtegebruik: het bouwen in meerdere lagen zowel boven- als ondergronds wordt uit een oogpunt van zuinig ruimtegebruik gestimuleerd.
Publiek Programma van Eisen Logistiek Park Moerdijk
pagina 8
Bijlage 4
Adviesbureau RBOI
Toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten
Toelichting op de aanpak van milieuzonering met behulp van de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten'
1. Algemeen Regeling toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten met behulp van milieuzonering Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang: geluid; geur; stof; gevaar (met name brand- en explosiegevaar). In specifieke situaties kan daarnaast de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
2. Toepassing 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' Algemeen De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' ('standaard SvB') zijn gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009), op de Voorbeeld Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen1). De 'standaard SvB' kan in verschillende situaties gehanteerd worden, bijvoorbeeld: om de milieuzonering van bedrijfsactiviteiten op een samenhangend bedrijventerrein te regelen; in buitengebieden; op losliggende relatief grootschalige bedrijfspercelen op enige afstand van burgerwoningen; om indien gewenst de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten te regelen in stedelijk gebied of (delen van) woongebieden met enige vorm van bedrijvigheid.
1) Aangezien de wijze van milieuzonering met richtafstanden reeds vele jaren de standaardmethodiek voor milieuzonering is in Nederland, wordt voor het gebruik van de daarop gebaseerde Staat van Bedrijfsactiviteiten de 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' genoemd.
In dit soort situaties zorgt de milieuzonering ervoor dat hinderlijke bedrijfsactiviteiten op voldoende afstand van woningen of andere gevoelige functies worden gesitueerd. Dit gebeurt door het aanhouden van richtafstanden tussen deze milieugevoelige en milieubelastende activiteiten. Richtafstanden bepalend voor de categorie-indeling In de 'standaard SvB' is voor elke bedrijfsactiviteit voor ieder van de ruimtelijke relevante milieuaspecten (zie hiervoor) een richtafstand ten opzichte van een 'rustige woonwijk' vermeld. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Daarnaast vermeldt de 'standaard SvB' indicaties voor verkeersaantrekkende werking. Omgevingstype bepalend voor de daadwerkelijk te hanteren afstanden De gewenste afstand tussen een bedrijfsactiviteit en woningen (of andere gevoelige functies zoals scholen) wordt mede bepaald door het type gebied waarin de gevoelige functie zich bevindt. Conform de VNG-publicatie worden daarbij twee omgevingstypen onderscheiden: rustige woonwijk en gemengd gebied. De richtafstanden die zijn vermeld in de 'standaard SvB' gelden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype). Voor een gemengd gebied (en daarmee te vergelijken gebieden) gelden kleinere afstanden. Daarnaast dient in de milieuzonering rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van eventuele bedrijfswoningen op een bedrijventerrein. Omgevingstype rustige woonwijk In een rustige woonwijk komen enkel wijkgebonden voorzieningen voor en vrijwel geen andere functies zoals kantoren of bedrijven. Langs de randen (in de overgang naar eventuele bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Als daarmee vergelijkbare omgevingstypen noemt de VNG-publicatie onder meer een rustig buitengebied (eventueel met verblijfsrecreatie) en een stilte- of natuurgebied. Omgevingstype gemengd gebied In een gemengd gebied komen naast wonen ook andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Daarmee vergelijkbare gebieden zijn lintbebouwingen in het buitengebied waarin functiemenging voorkomt en gebieden gelegen direct langs een hoofdinfrastructuur. Kenmerkend voor het omgevingstype gemengd gebied is dat sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevant andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Bedrijfswoningen Een bedrijfswoning op een bedrijventerrein is een specifiek woningtype waar minder hoge eisen aan het woon- en leefklimaat kunnen worden gesteld. Bedrijfswoningen zijn in het algemeen minder milieugevoelig dan de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Te hanteren richtafstanden De 'standaard SvB' onderscheidt een tiental milieucategorieën. De volgende tabel geeft voor beide omgevingstypen (rustige woonwijk en gemengd gebied) per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden. De richtafstand geldt tussen de grens van de bestemming die bedrijven toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan (of via vergunningvrij bouwen) mogelijk is. Daarbij gaat het nadrukkelijk om een richtafstand. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
milieucategorie
richtafstand (in meters) rustige woonwijk
gemengd gebied
1
101
0
2
30
102
3.1
50
30
3.2
100
50
4.1
200
100
4.2
300
200
5.1
500
300
5.2
700
500
5.3 6
1.000 1.500
700 1.000
Toelaatbaarheid van bedrijven die onder een specifieke regelgeving vallen In de 'standaard SvB' zijn ook aanduidingen opgenomen die aangeven dat bepaalde bedrijven onder een specifieke wettelijke regeling kunnen vallen. Het betreft: bedrijven die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken' zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (zogenoemde grote lawaaimakers); deze bedrijven zijn alleen toegestaan op industrieterreinen die in het kader van deze wet gezoneerd zijn; bedrijven die onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) kunnen vallen (nu of in de toekomst); het betreft risicovolle bedrijven waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) normen ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico; bedrijven die onder het Vuurwerkbesluit vallen; voor dergelijke bedrijven gelden (wettelijke) afstandsnormen. In de regels van dit bestemmingsplan is aangegeven of en zo ja, onder welke voorwaarden dergelijke bedrijven in het plangebied zijn toegestaan. De toegepaste 'standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten' De in dit bestemmingsplan opgenomen 'standaard SvB' komt in verregaande mate overeen met de VoorbeeldStaat van bedrijfsactiviteiten voor bedrijventerreinen uit de VNG-publicatie. Conform de aanbevelingen van de publicatie is de Staat aangepast aan de specifieke kenmerken van dit bestemmingsplan. In de toegepaste 'standaard SvB' zijn alle activiteiten opgenomen die passen binnen de definitie van bedrijf volgens de begripsbepalingen in de regels van dit bestemmingsplan. Dit heeft geleid tot een aantal aanpassingen (toevoegingen en weglatingen) ten opzichte van de activiteiten die in de VoorbeeldStaat zijn opgesomd. Onder de volgende SBI-codes 0112, 014, 05011, 05012, 0502, 2612, 63.1 en 63.21 zijn activiteiten toegevoegd die vallen onder de definitie 'bedrijf'. In de VNG-publicatie is een aparte lijst van opslagen en installaties opgenomen. Deze lijst is verwerkt in de 'standaard SvB' voor zover sprake is van activiteiten die vallen onder het begrip 'bedrijf'. Hierdoor hebben toevoegingen plaatsgevonden bij de SBI-code 51.512. Groothandels voor professioneel vuurwerk en vuurwerkfabrieken zijn vanwege strenge eisen uit het Vuurwerkbesluit nooit toegestaan op een bedrijventerrein en dus niet in de 'standaard SvB' opgenomen. Dit geldt ook voor bedrijven die kernenergie produceren.
1) Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn in woonwijken. 2) Het betreffen bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving zelfs toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing in gemengde gebieden.
Bij enkele activiteiten heeft een nadere specificatie van de activiteiten plaatsgevonden met bijbehorende categorie-indeling die is afgestemd op de verwachte milieueffecten1) van deze activiteiten. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie van de categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang het oppervlak van het bedrijf: 15.2 en 51.8. Voor de volgende SBI-codes heeft een specificatie naar categorie-indeling plaatsgevonden naar gelang sprake is van reparatie of incidenteel bouwen dan wel reguliere productie: 29 en 35.1. Voor aannemers, SBI-code 45, is een nadere indeling van diverse aannemersactiviteiten gemaakt met bijbehorende categorie-indeling.
3. Flexibiliteit De 'standaard SvB' blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De richtafstanden en inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de 'standaard SvB' is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van de 'standaard SvB' en een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de 'standaard SvB' is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal twee categorieën (dus bijvoorbeeld categorie 3.2 in plaats van 2 of categorie 4.2 in plaats van 3.2). Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie. Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de 'standaard SvB' niet zijn genoemd, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het bevoegd gezag vestiging van een dergelijk bedrijf via een omgevingsvergunning kan toestaan. Om deze omgevingsvergunning te kunnen verlenen, moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven. In de 'standaard SvB' is bij de indeling van sommige bedrijfsactiviteiten uitgegaan van een continue bedrijfsvoering, waarbij de hinderlijke activiteiten ook 's nachts plaatsvinden. Dit is in de 'standaard SvB' aangegeven met een 'C' in de laatste kolom. Het kan echter voorkomen dat een specifiek bedrijf niet continu werkt. Dit gegeven kan eveneens aanleiding zijn om het bedrijf via de bovengenoemde afwijkingsbevoegdheid een categorie lager in te delen. Voor de concrete toetsing van een verzoek om afwijking middels een omgevingsvergunning wordt verwezen naar bijlage 5 van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
SBI 93/standaard SvB oktober 2010
1) Inschatting van milieueffecten heeft plaatsgevonden op basis van dezelfde expertise die bij het opstellen van de nieuwe VNG-uitgave is gebruikt.
Bijlage 5
Verantwoording groepsrisico
Het bevoegd gezag kent een zogenaamde verantwoordingsplicht waarin ze dient aan te geven hoe met deze toename van het groepsrisico wordt omgegaan. In de verantwoording van het groepsrisico is gekeken of het groepsrisico aanvaardbaar is. Dit is het uiteindelijke resultaat van alle afwegingen, conform de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het BEVI (artikel 13). Hoogte en toename van het groepsrisico Het groepsrisico is gebaseerd op het aantal personen in het invloedsgebied van de A16 en A17. Voor het aantal personen in het invloedsgebied is uitgegaan van de maximale invulling (hoge dichtheid industrie: 80 personen per hectare). In tabel 11.3 zijn de hoogtes van de groepsrisico’s weergegeven. Tabel 11.3. Groepsrisico (factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde) bebouwingssituatie
risicobron A16
A17
huidig
0,038
0,000
toekomstig
0,083
0,046
Het groepsrisico van zowel de A16 als de A17 neemt toe als gevolg van de ontwikkelingen van Logistiek Park Moerdijk (toename bevolkingsdichtheid ter plaatse van Logistiek Park Moerdijk). Er is geen overschrijding van de oriëntatiewaarde. Volgens de cRNVGS hoeven er in principe geen beperkingen aan het ruimtegebruik te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 m van de transportroute ligt, wel wordt nagegaan of door het treffen van maatregelen de toename van het groepsrisico kan worden verminderd. Aandachtspunten van de veiligheidsregio De oriëntatiewaarde van het groepsrisico (van de A16 en A17) wordt niet overschreden. Volgens de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen zijn risicoreducerende maatregelen dan niet noodzakelijk. Wel dient er in het kader van de verantwoording van het groepsrisico aandacht te worden besteed aan de aspecten ‘zelfredzaamheid’ en ‘hulpverlening’. Op 20 juli 2011 is een overleg met de Veiligheidsregio (VR) geweest over de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Tijdens dit overleg zijn een aantal belangrijke aandachtspunten benoemd, deze waren: -
-
-
-
de VR wil geen bebouwing onder hoogspanningsleidingen. Er was ten tijde van het overleg nog sprake van dat er een hoogspanningleiding door Logistiek Park Moerdijk zou komen. De brandweer heeft toen aangegeven dat ze niet zal blussen wanneer een gebouw onder een hoogspanningleiding staat in verband met gevaar op elektrocuteren en dus de veiligheid van het brandweerpersoneel. Omdat er geen hoogspanningsleiding over Logistiek Park Moerdijk komt is de opmerking van de veiligheidsregio niet meer van toepassing; de VR wenst geen / zo weinig mogelijk personen nabij de windturbines. Bij voorkeur niet binnen de PR 10-6 contour. Ook geen beperkt kwetsbare objecten, dus ook geen bedrijven. De PR 10-6 contour van een 3MW windturbine is ongeveer 160 m. Omdat inmiddels besloten is om op Logistiek Park Moerdijk geen windturbines te plaatsen, is de opmerking van de veiligheidsregio niet meer van toepassing; bluswatervoorzieningen: primair 60m3/uur, secundair geboorde putten elke 225 m (90 m3, 4 uur); in overleg met de brandweer worden de nodige bluswatervoorzieningen aangelegd; zelfredzaamheid: vluchten: er moeten vluchtmogelijkheden dwars op de overheersende windrichting (ZW) zijn. Richting ZO lijken er geen vluchtwegen te zijn;
Adviesbureau RBOI
schuilen: binnen gebouw schuilen voor toxische wolk. Gebouw en interne organisatie moet geschikt zijn.
Uitgangspunten verantwoording groepsrisico Het inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk betreft nieuwe ontwikkelingen. Hierdoor zijn er ruimtelijk mogelijkheden om te ontwerpen waarbij externe veiligheid als een van de uitgangspunten wordt betrokken. De -
verantwoording van het groepsrisico heeft betrekking op de volgende risicobronnen: A16; A17; LPG tankstations; Emplacement Lage Zwaluwe; Emplacement Moerdijk; Het doorgaand spoor.
Relevante scenario’s voor de verantwoording van het groepsrisico Op hoofdlijnen is een onderscheid te maken in vier soorten calamiteiten op basis van de stofeigenschappen: Plasbranden ten gevolge van een calamiteit met brandbare vloeistoffen; Gasexplosies ten gevolge van een calamiteit met brandbare gassen; Fakkelbranden ten gevolge van de hogedruk aardgasleiding; Toxische gaswolken ten gevolge van een calamiteit met toxische vloeistof of toxische gassen. Bij (zeer) giftige vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de (ketel)wagen lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze (zeer) giftige vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat en dezelfde effecten als een gaswolk van giftige gassen. Op basis van de relevante risicobronnen (zie uitgangspunten) en de afstand, ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van drie van vier calamiteitenscenario's, te weten, de plasbrand, de BLEVE en het toxische scenario. Plasbrand scenario Het effect dat optreedt bij een ongeval met enkel brandbare vloeistoffen is vooral warmtestraling door een (plas)brand. Het invloedsgebied is circa 30 meter, uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele wagen- of tankinhoud vrijkomt. De omvang van het effect wordt beïnvloed door de oppervlakte van de plasbrand. Mogelijkheden bestrijdbaarheid van een plasbrand Door het opspuiten van schuim op de vloeistof wordt de zuurstoftoevoer weggenomen, waardoor de brand zal doven. Ter beperking van het effect van een plasbrand is het effectief de verspreiding tegen te gaan door het opwerpen van een dijkje of het graven van een greppel langs de A16 en A17 ter hoogte van Logistiek Park Moerdijk. Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij een plasbrand Indien bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen personen betrokken zijn moeten zij zich in veiligheid brengen op een afstand van ten minste 30 meter, buiten het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen. Personen binnen de 30 meter kunnen ernstige brandverwondingen oplopen. Logistiek Park Moerdijk bevindt zich op meer dan 30 meter van de A16 en A17. Hierdoor is het niet nodig om (extra) maatregelen te treffen om de zelfredzaamheid als gevolg van een plasbrand te verbeteren.
Adviesbureau RBOI
BLEVE (koude BLEVE) Het grootste ongevalscenario dat nog significant bijdraagt aan het groepsrisico is een BLEVE (boiling liquid expanding vapour explosion). Over de weg worden verschillende soorten gevaarlijke stof vervoerd. In 90% van de gevallen blijkt LPG bepalend te zijn voor het groepsrisico. Voor de bepaling van het risico van het LPG-transport wordt uitgegaan van een BLEVE die ontstaat bij het bezwijken van de tank door een mechanische inwerking op de tank een zogenaamde ‘koude’ BLEVE. De tank botst bijvoorbeeld tegen een massief voorwerp.
Afbeelding 11.1. BLEVE LPG transport over de weg
Bron: R. Geerts, AVIV
BLEVE (warme BLEVE) Een warme BLEVE is het bezwijken van de tank door een thermische inwerking op de tank. De tank staat in de vlammen van een brand. Het 1% letaliteitcriterium leidt voor de koude BLEVE tot een afstand van ongeveer 150 m en voor de warme BLEVE tot 300 m. De 1% letaliteitsgrens van het LPG tankstation ligt binnen het plangebied van Logistiek Park Moerdijk. Om deze reden is dit scenario relevant voor de verantwoording van het groepsrisico in het kader van de hulpverlening, de bereikbaarheid van de hulpverleningsdiensten de zelfredzaamheid van personen in het plangebied. Mogelijkheden bestrijdbaarheid van een BLEVE Belangrijk voor een ongeval met brandbare gassen (in combinatie met brandbare vloeistoffen) is dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse van de calamiteit is, zodat de gevolgen van de 'warme' BLEVE bestreden kunnen worden. Tussen de calamiteit en de expansie zit, afhankelijk van de staat van de wagen, een tijdsbestek van ongeveer 10 tot 75 minuten, waarbinnen de brandweer de tijd heeft om de wagen te koelen en de druk weggenomen kan worden. De brandweer heeft hier voor langere periode voldoende bluswatercapaciteit voor nodig (primaire, secundaire en eventueel tertiaire bluswatervoorziening). De directe effecten van een 'koude' BLEVE zijn niet te bestrijden, omdat bij een calamiteit met enkel brandbare gassen de wagon meteen expandeert, maar secundaire branden dienen wel betreden te worden. Zelfredzaamheid bij een BLEVE Binnen de 150 meter zijn personen (ook in gebouwen) onvoldoende beschermd tegen de gevolgen van een BLEVE. Voor personen binnen de 150 meter is vluchten dus de enige optie. Op een afstand groter dan 150 meter kan (onbewust) schuilen in een gebouw of woning mogelijkheden bieden om de calamiteit te overleven. Na afloop van de BLEVE dient het gebied ontvlucht te worden om effecten door de secundaire branden te vermijden.
Adviesbureau RBOI
Toxisch scenario Bij (zeer) toxische vloeistoffen is het scenario dat ten gevolge van een ongeval de wagen lek raakt en een vloeistofplas vormt. Vervolgens verdampen deze toxische vloeistoffen waardoor een gaswolk ontstaat (met dezelfde gevolgen als een gaswolk van toxisch gas). Bij een ongeval met een toxisch gas ontstaat direct een toxische gaswolk. Bij een percentage aanwezige personen zal letaal letsel optreden door blootstelling aan de gaswolk. Bij de toxische scenario's zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid op dat moment. Mogelijkheden bestrijdbaarheid van een toxisch scenario Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water. Zelfredzaamheid bij een calamiteit met toxische vloeistoffen en/of gassen Bij een calamiteit op het spoor waarbij giftige stoffen vrijkomen, is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Mensen op grotere afstand van de risicobron kunnen bij een tijdige waarschuwing het gebied op tijd ontvluchten. Bij een calamiteit met giftige stoffen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang. Hierbij speelt het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem (WAS: de sirenes) een belangrijke rol om de bewoners te waarschuwen. Mogelijkheden beheersing en beperking groepsrisico Omdat de groepsrisico’s van zowel de A16 als A17 onder de oriëntatiewaarde blijven is nagegaan of maatregelen mogelijk zijn die kostenefficiënt zijn te realiseren. Het groepsrisico van het LPG tankstation nabij hotel De Gouden Leeuw kan beperkt worden middels ruimtelijke maatregelen. Ruimtelijke maatregelen binnen het plan In het plangebied bestaan weinig mogelijkheden om door maatregelen die via het bestemmingsplan afdwingbaar zijn de nadelige gevolgen voor de hoogte van het groepsrisico zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken. Eventuele mogelijkheden bestaan uit: -
beperken van de omvang van de ontwikkeling (en daarmee het aantal potentiële slachtoffers); het meer scheiden van risicobron en ontvangers (grote afstand tussen risicobron en ontvangers).
In het inpassingsplan zijn ruimtelijk de mogelijkheden om het groepsrisico beperkt te houden gerealiseerd door risicovolle activiteiten niet rechtstreeks toe te staan op het Logistiek Park Moerdijk. Dit is alleen mogelijk via een afwijkingsbevoegdheid. Wel is de vestiging van een LPG tankstation mogelijk nabij hotel De Gouden Leeuw. Om het groepsrisico te beperken kan het beste worden ingezet op een zo groot mogelijke afstand (> 100 meter) van het vulpunt en de ondergrondse tank ten opzichte van het hotel. Wanneer dit wordt gedaan neemt het groepsrisico significant af (van 1,069 naar 0,159). Momenteel is hier in het inpassingsplan niet op ingezet, om zo veel mogelijk flexibiliteit voor de LPG-verkoop te behouden. Alternatieve locatie(s) voor het inpassingsplan Zowel economische overwegingen als overwegingen met betrekking tot duurzaamheid hebben ten grondslag gelegen aan de locatiekeuze. In het plan-MER bovenregionaal logistiek park Midden- en West-Brabant (Witteveen+Bos, 2007) is de locatiekeuze beschreven en onderbouwd. De plan-MER
Adviesbureau RBOI
is opgenomen in Deel C ‘Ontwikkelingsprojecten West-Brabant’ van de Interimstructuurvisie NoordBrabant (2008). De externe veiligheidsrisico’s in het plangebied zijn laag (GR onder de oriëntatiewaarde) waardoor het niet nodig is bevonden om alternatieve locaties af te wegen op grond van de externe veiligheid. Bouwkundige maatregelen Naast maatregelen in de ruimtelijke sfeer zijn de volgende bouwkundige maatregelen mogelijk. Maatregelen moeten (kosten)effectief zijn. Bij een BLEVE is de meest effectieve volgorde bij het treffen van bouwkundige maatregelen [bron: IPO (2010), Bouwkundige maatregelen externe veiligheid]: 1. openingen in de gevel (ventilatieopeningen); 2. glasoppervlakken (eventueel in combinatie met kozijn); 3. deuren; 4. dakvorm; 5. gevel; 6. constructie. Het toepassen van de bovenstaande bouwproducten is vooral relevant bij nieuwbouwsituaties, zoals bij Logistiek Park Moerdijk. Maar ook bij renovaties waarbij bijvoorbeeld op grootschalige wijze de beglazing wordt vervangen, kan de toepassing van de bouwproducten effectief zijn. Het met een gemeentelijk beleid beoogde beschermingsniveau en de kosten/batenverhouding kunnen hiervoor richtinggevend zijn. Overige maatregelen Er zijn ook niet-ruimtelijke-maatregelen die de veiligheid vergroten (bronmaatregelen) dan wel de effecten beperken (effectbeperkende maatregelen en maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid). Eventueel kan het bevoegd gezag deze via een separaat besluit realiseren. De veiligheidsregio maakt onderscheid in een drietal te nemen maatregelen, te weten: bronmaatregelen: bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken met als doel de beschreven scenario’s (BLEVE) niet te laten plaatsvinden; effectbeperkende maatregelen: deze kunnen getroffen worden aan de zijde van de risicobron of aan de zijde van de risico-ontvanger. Het doel van effectbeperkende maatregelen is ervoor te zorgen dat als een beschreven scenario optreedt, de effecten beperkter van omvang zullen zijn dan wanneer het scenario optreedt zonder effectmaatregelen; maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid: zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het effectgebied in staat zijn om zichzelf op eigen kracht in veiligheid te brengen. Bronmaatregelen Bronmaatregelen kunnen niet worden getroffen omdat het vervoer van gevaarlijke stoffen op de Rijkswegen plaatsvindt. Hierover heeft het provinciebestuur geen zeggenschap. Communicatie Indien zich een incident voordoet, dat effecten op de omgeving heeft of nog kan hebben, vindt afhankelijk van de aard en omvang van deze effecten communicatie plaats naar de in het effectgebied liggende bedrijven en bewoners. Bij een eenvoudig incident met geringe effecten zal de communicatie - voor zover nodig - op reguliere wijze en dus routinematig plaatsvinden door de ter plaatse aanwezige functionarissen van de hulpverleningsdiensten. Indien een incident zich ontwikkelt tot een groot incident of ramp zal binnen de regio Midden- en West Brabant, en dus ook
Adviesbureau RBOI
binnen de gemeente, zogenaamde opschaling plaatsvinden. Van een routinematige aanpak zal overgegaan worden naar een meer gecoördineerde aanpak. Deze gecoördineerde aanpak is beschreven in het Rampenplan van de gemeente. Op regionaal niveau is er een operationeel basisplan. Het rampenplan, het operationeel basisplan en de procesbeschrijvingen voorzien ondermeer in: het waarschuwen van bewoners en de naastgelegen bedrijven (het attenderen van de bevolking op een gevaar of dreigend gevaar en het daarbij geven van een eerste gedragsadvies)43; voorlichting (het vergaren, het verwerken en verstrekken van zinvolle informatie, met als doel het informeren van de betrokkenen en het beperken van de gevolgen van het incident door de betrokkenen te adviseren of te bewegen noodzakelijke maatregelen te treffen). Afweging bij het aanvaarden van het groepsrisico Het groepsrisico is en blijft onder of nabij de oriëntatiewaarde44. Er is gekeken of ruimtelijke maatregelen mogelijk zijn die de toename van het groepsrisico beperkt houden. De adviezen van de Veiligheidsregio zijn zorgvuldig in de afwegingen betrokkenen. Het voorgaande in acht nemende, het maatschappelijke belang dat door het inpassingsplan wordt gediend en het maatschappelijk en economisch belang van de risicobronnen, rechtvaardigen het aanwezige niveau van het groepsrisico. Het groepsrisico is, gelet op de generiek aanwezige veiligheidsmaatregelen voor het onderhavige besluit, maatschappelijk aanvaardbaar aangezien het groepsrisico na onder de oriëntatiewaarde blijft.
43
Waarschuwen door middel van deur aan deur aanzeggen, dan wel inzetten van geluidswagens, sirenes, smsalert in combinatie met de lokale rampenzender. 44 De hoogte van het groepsrisico van het LPG tankstation (factor 1,069) wordt voornamelijk veroorzaakt door het bestaande hotel. De bedrijvigheid van het Logistiek Park Moerdijk draagt niet significant bij aan de hoogte van het groepsrisico.
Adviesbureau RBOI
Bijlage 6
Adviesbureau RBOI
Nota van inspraak
Provincie Noord-Brabant Voorontwerp inpassingsplan LPM en concept MER
Nota van inspraak (versie 1 oktober 2012)
Pagina 1 van 60
Pagina 2 van 60
Inhoud
1. Horen, vooroverleg en inspraak 1.1. 1.2. 1.3.
Inleiding Verdere communicatie Samenvatting en beantwoording ontvangen reacties
2. Aanpassingen voorontwerp inpassingsplan en concept MER 2.1. 2.2.
Aanpassingen voorontwerp inpassingsplan op grond van reacties Aanpassingen concept MER op grond van reacties
Pagina 3 van 60
4 4 6 7 59 59 60
1. Horen, vooroverleg en inspraak
1.1. Inleiding Het voorontwerp LQSDVVLQJVSODQ µ/RJLVWLHN 3DUN 0RHUGLMN¶ YHUGHU /30 KHHIW VDPHQ PHW de bijbehorende concept MER-studies vanaf donderdag 24 mei tot en met woensdag 4 juli 2012 voor iedereen ter inzage gelegen. Binnen de gestelde termijn zijn zeventien inspraakreacties ontvangen. Gedurende de inspraakperiode heeft ook het formele vooroverleg plaatsgevonden met de besturen van de gemeente Moerdijk en het Waterschap Brabantse Delta en met de PLQLVWHULHV YDQ µ,QIUDVWUXFWXXU HQ 0LOLHX¶ µ(FRQRPLVFKH ]DNHQ /DQGERXZ HQ ,QQRYDWLH¶ µ'HIHQVLH¶, met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en met Rijkswaterstaat (directie Noord-Brabant). Naar aanleiding hiervan is een reactie ontvangen van het Waterschap Brabantse Delta en van Rijkswaterstaat (directie Noord-Brabant). Formeel dient de Gemeenteraad van Moerdijk gehoord te worden over het voornemen dat een inpassingsplan in voorbereiding is (Wet ruimtelijke ordening, artikel 3.26). Deze formele stap heeft plaats gevonden naar aanleiding van het voorontwerp inpassingsplan en het concept MER. Van de gemeenteraad van Moerdijk is een reactie ontvangen. De Brabantse Milieufederatie heeft in een brief aan de commissie Ruimtelijke Ordening en Wonen van Provinciale Staten, een reactie gegeven op het voorontwerp inpassingsplan LPM en de bijbehorende concept MER-studies. De commissie heeft de brief in de vergadering van 31 augustus 2012 voor kennisgeving aangenomen, waarmee de brief officieel is afgehandeld. In overleg met de Brabantse Milieufederatie is besloten om in deze inspraaknota een reactie te geven op de brief. Hiermee zijn in totaal eenentwintig reacties ontvangen op het voorontwerp inpassingsplan en de concept MER-studies. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van degenen die gereageerd hebben. De eenentwintig ontvangen reacties zijn onderverdeeld in deelreacties en samengevat. Daarbij zijn de reacties gebundeld en ingedeeld naar onderwerp. De volgende onderwerpen zijn onderscheiden: ¾
%HVWXXUVRYHUHHQNRPVWµ5HDOLVDWLH*HELHGVRQWZLNNHOLQJ0RHUGLMN¶ en het bijbehorende µ3XEOLHN3URJUDPPDYDQ(LVHQ/RJLVWLHN3DUN0RHUGLMN¶
¾
Regionaal Ruimtelijk overleg / Regionale afspraken.
¾
Nut en Noodzaak.
¾
Water.
¾
Verkeer.
¾
Planregels.
¾
Milieu.
¾
Diverse overige reacties.
Pagina 4 van 60
Reactie ontvangen van / inspreker
In het kader van
1
Roozen-Van Hoppe
Inspraak
2
Gemeente Tilburg
Inspraak
3
G.J.M. van Beek
Inspraak
4
Gemeenteraad van Moerdijk
Horen
5
Prodelta
Inspraak
6
ABAB namens van Steenoven
Inspraak
7
Vereniging Milieugroep Moerdijk
Inspraak
8
Gemeente Waalwijk
Inspraak
9
Gemeente Goirle namens regio Hart van Brabant
Inspraak
10
Kamer van Koophandel
Inspraak
11
Waterschap Brabantse Delta
Vooroverleg / watertoets
12
Rijkswaterstaat directie Noord-Brabant
Vooroverleg
13
Gemeente Oosterhout
Inspraak
14
Vof van Beek
Inspraak
15
Damen
Inspraak
16
Meijer
Inspraak
17
Brabants Zeeuwse Werkgeversvereniging
Inspraak
18
Stichting gezond Moerdijk
Inspraak
19
Stichting Behoud Buitengebied Moerdijk
Inspraak
20
Stichting Hart voor Moerdijk/bijlage
Inspraak
21
Brabantse Milieufederatie
Vergadering commissie ROW
Sommige deelreacties zijn meermaals naar voren gebracht. In paragraaf 1.3 zijn de samengevatte deelreacties voorzien van een antwoord. Uitgaande van de nummering uit de tabel is aangegeven op wie de betreffende deelreactie betrekking heeft. Naast het antwoord is per samengevatte deelreactie ook aangegeven welke gevolgen de betreffende deelreactie heeft voor het voorontwerp inpassingsplan en het concept MER. Er zijn een viertal opties: ¾
Het kan zijn dat een deelreactie geen aanleiding geeft tot een aanpassing van het voorontwerp inpassingsplan of de concept MER-studies.
¾
Een deelreactie kan ook aanleiding geven tot nader onderzoek. Of op grond van dit nader onderzoek het voorontwerp inpassingsplan of de concept MER-studies wordt aangepast, kan nu nog niet aangegeven worden. Dit zal in het kader van het ontwerp inpassingsplan duidelijk gemaakt worden.
¾
Op grond van een reactie wordt het voorontwerp inpassingsplan aangepast. Het kan hier gaan om een aanpassing van de planregels, de verbeelding (plankaart) en/of de toelichting.
¾
Een reactie geeft aanleiding tot aanpassing van een of meerdere van de concept MER-studies.
De aanpassingen van het voorontwerp inpassingsplan en de concept MER-studies zijn samengevat in paragraaf 2.1 en 2.2.
Pagina 5 van 60
De gemeente Moerdijk en het Havenschap Moerdijk zijn nauw betrokken geweest bij het tot stand komen van het voorontwerp inpassingsplan en de concept MER-studies. Deze samenwerking heeft en vindt nog steeds plaats op ambtelijk en op bestuurlijk niveau. Het college van B&W van de gemeente Moerdijk en het Havenschap Moerdijk hebben ingestemd met het voorontwerp inpassingsplan, de concept MER-studies en de inspraak.
1.2. Verdere communicatie Deze nota zal digitaal beschikbaar gesteld worden op de provinciale website. Degenen die gereageerd hebben op het voorontwerp inpassingsplan en de concept MER-studies worden hier per brief op gewezen. Daarnaast wordt de nota als bijlage bij het ontwerp inpassingsplan gevoegd.
Pagina 6 van 60
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Er is geen sprake van belangenverstrengeling en als gevolg daarvan nadeel voor de belangen voor Reactie leidt leefbaarheid van bewoners, natuur en milieu in de omgeving. Dit blijkt uit de afspraken die in het kader aanpassingen YDQGHEHVWXXUVRYHUHHQNRPVWµUHDOLVDWLH JHELHGVRQWZLNNHOLQJ0RHUGLMN¶0RHUGLMN0HHU0RJHOLMN JHPDDNW zijn. Met deze bestuursovereenkomst zetten Rijk, provincie en gemeente Moerdijk in op de realisatie van een brede integrale gebiedsontwikkeling in de gemeente Moerdijk, gericht op versterking van zowel de economie als de leefbaarheid. Versterking van de economie en leefomgeving gaan hand in hand, en mogen niet los van elkaar gezien worden. Mede vanwege de realisatie van Logistiek Park Moerdijk is het mogelijk om een kwaliteitsimpuls te geven aan de leefbaarheid in de gemeente Moerdijk. De plannen van Moerdijk MeerMogelijk zijn er derhalve op gericht om het wonen en leven in de gemeente Moerdijk te veraangenamen.
Antwoord
Pagina 7 van 60
De in de bestuursovereenkomst opgenomen afdrachten, zijn gelabeld aan concrete projecten van
De indirecte- en directe financiële compensatie die de gemeente Moerdijk krijgt voor de projecten van Moerdijk Meer Mogelijk bij realisatie van Logistiek Park Moerdijk, leidt tot een onaanvaardbare belangenverstrengeling die ten koste gaat van de belangen voor leefbaarheid van bewoners, natuur en milieu in de omgeving
7
Bestuursovereenkomst en Publiek Programma van Eisen Logistiek Park Moerdijk (PPvE LPM)
niet
,Q HHUVWH LQVWDQWLH NRPHQ GH UHDFWLHV DDQ ERG GLH ]LHQ RS GH EHVWXXUVRYHUHHQNRPVW µ5HDOLVDWLH GebiedsonWZLNNHOLQJ 0RHUGLMN¶ 0RHUGLMN 0HHU 0RJHOLMN¶ WXVVHQ KHW 5LMN GH SURYLQFLH HQ GH JHPHHQWH Moerdijk.
Inspreker nummer/ antwoord
1.3. Samenvatting en beantwoording ontvangen reacties
tot
het wel
De Lapdijk ligt ten noorden (langs de A17), ten westen en ten zuiden van het LPM. Uit de reactie kan niet direct afgeleid worden welk deel van de Lapdijk bedoeld wordt. Ten aanzien van de noordzijde van het plangebied van het LPM is in het Publiek Programma van Eisen LPM, behorende bij de
Antwoord
Pagina 8 van 60
De Gemeenteraad van Moerdijk meent dat er naar gestreefd moet worden om de omgeving van de Lapdijk beter af te schermen door deze aan de noordzijde te bekleden met extra bomenrijen of andere vormen van groenvoorziening, waardoor het LPM aan het oog wordt onttrokken.
In zoverre de inspraakreactie ook betrekking heeft op belangenverstrengeling voor de gemeente(raad) in relatie tot de besluitvorming over Logistiek Park Moerdijk, moet worden opgemerkt dat Provinciale Staten bevoegd zijn om een provinciaal inpassingsplan vast te stellen (en niet de gemeenteraad). Provinciale Staten dienen de gemeenteraad te horen bij het voornemen tot vaststelling van een inpassingsplan. Het horen van de gemeenteraad heeft inmiddels plaatsgevonden. Van belangenverstrengeling bij de gemeente(raad) is bij de besluitvorming over Logistiek Park Moerdijk derhalve geen sprake.
Moerdijk MeerMogelijk. Voor een kwaliteitsimpuls in de kern van Moerdijk is een bedrag opgenomen dat wordt afgedragen voor het project Waterfront Moerdijk ± de ontwikkeling van de west- en oostzijde van de haven bij het dorp Moerdijk. In het akkoord op hoofdlijnen ± waarin de provincie Noord-Brabant, gemeente Moerdijk en het Havenschap Moerdijk een akkoord hebben bereikt over de uitgangspunten voor de ontwikkeling Logistiek Park Moerdijk ± is de intentie uitgesproken dat dit bedrag breder ingezet mag worden, mits dit een leefbaarheidsimpuls voor de kern Moerdijk oplevert die gekoppeld is aan het nog op te stellen gebiedsplan voor de kern Moerdijk. Dit gebiedsplan wordt samen met de inwoners van de kern Moerdijk opgesteld, zodat de kwaliteitsimpuls ook draagvlak heeft bij de bewoners. Daarmee is investeren van het bedrag in Waterfront Moerdijk nog steeds mogelijk, maar geen verplichting meer. Het doel van deze afspraak is dat provincie en gemeente juist nadrukkelijker willen en kunnen kijken naar de wensen en belangen van de bewoners van de kern van Moerdijk, bij de inzet van het bedrag uit de bestuursovereenkomst.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
4
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
het wel
Pagina 9 van 60
Uit raadpleging van diverse bronnen (o.a. Bedrijfslocatiemonitor van het Planbureau voor de Reactie leidt Leefomgeving) blijkt dat het reëel is om 45 fte (fulltime-equivalent, een voltijdbaan) per hectare als aanpassingen uitgangspunt voor Logistiek Park Moerdijk te hanteren. ,Q KHW 3XEOLHN 3URJUDPPD YDQ (LVHQ /30 EHKRUHQGH ELM GH EHVWXXUVRYHUHHQNRPVW µUHDOLVDWLH JHELHGRQWZLNNHOLQJ 0RHUGLMN¶ MXOL LV YHUYROJHQV DOV QRUPJHWDO YRRU GH ZHUkgelegenheid een streefwaarde van 45 fte per hectare netto uit te geven terrein opgenomen. Dit normgetal wordt als basis gebruikt voor de verkeers- en milieuberekeningen in het kader van de project-MER en de onderzoeken
Antwoord
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Inspreker stelt dat er geen onderzoek ten grondslag ligt aan de aanname van de te verwachten werkgelegenheid op het LPM (fte/ha). Er wordt een veel te positieve suggestie gewekt.
Daarnaast wordt ten zuiden van de Lapdijk een ecologische zone gerealiseerd van ca. 25 meter breed. De dubbele bomenrijen aan weerszijden van de Lapdijk (kruinhoogte ca. 15 meter) en een maximale bouwhoogte van 20 meter, zorgen ervoor dat het beeld vanuit de open polder (ook in de winter) in hoofdzaak wordt bepaald door de beplanting op de Lapdijk. In het inpassingsplan is dit opgenomen door het maximeren van de bouwhoogte en het in de bestemming ter plaatse reserveren van ruimte voor deze bomenrijen.
Indien de reactie zich richt op de zuidkant van het plangebied, dan is in het Publiek Programma van Eisen LPM opgenomen dat het LPM aan de zuidkant duurzaam moet worden ingepast door een groene omlijsting in het landschap. Dit op een zodanige wijze dat de zichtbaarheid vanuit het open, agrarische cultuurlandschap zoveel mogelijk wordt weggenomen. Hieraan wordt invulling gegeven door de lijnvormige groenstructuur van de Lapdijk te versterken door middel van extra bomenrijen aan weerszijden van de dijk.
EHVWXXUVRYHUHHQNRPVW µUHDOLVDWLH JHELHGRQWZLNNHOLQJ 0RHUGLMN¶ MXOL RSJHQRPHQ GDW KHW HHQ zichtlocatie is (randen langs de A16 en A17 zijn zichtlocaties). Mocht de reactie gericht zijn op de noordzijde van het plangebied, dan sluit het uit het zicht onttrekken van het LPM niet aan bij de realisering van een zichtlocatie.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
7
Inspreker nummer/ antwoord
tot
het wel
In het Publiek Programma van Eisen LPM en de bijbehorende bestuursovereenkomst zijn de duurzaamheidambities voor het LPM vastgelegd. In het proces dat de afgelopen jaren voor het LPM is doorlopen, zijn duurzaamheidambities zichtbaar gemaakt in het ruimtelijk ontwerp. Een deel van deze ambities is en een ander deel van de ambities wordt concreet uitgewerkt en vastgelegd in het inpassingsplan, het civieltechnisch ontwerp en het beeldregieplan. Het inpassingsplan biedt de ruimtelijke kaders waarbinnen duurzaamheidambities gerealiseerd kunnen worden, omdat er fysieke ruimte gereserveerd wordt. Dit betekent nog niet dat daarmee de duurzaamheidambities ook daadwerkelijk gerealiseerd gaan worden, omdat een inpassingsplan kan toelaten maar niet kan afdwingen. Ook zijn niet alle duurzaamheidambities vast te leggen in het inpassingsplan, omdat ze geen ruimtelijke relevantie hebben. Dit betekent dat het inpassingsplan uiteindelijk de realisatie van het LPM mogelijk maakt, maar niet in alle gevallen het juiste instrument is om de geformuleerde duurzaamheidambities te borgen en tot uitvoering te brengen. Daarom worden ook andere sporen, zoals procesmatige, privaatrechtelijke en stimulerende instrumenten ingezet om ervoor te zorgen dat de duurzaamheidambities op het LPM gehaald worden tijdens de aanleg, uitgifte van kavels, bouw van het vastgoed en beheer van het LPM. Het havenschap is beoogd ontwikkelentiteit voor het LPM en zal samen met de provincie en de gemeente de duurzaamheidambities voor het LPM borgen.
Antwoord
Pagina 10 van 60
Momenteel wordt onderzocht of de beoordelingsHQ ZDDUGHULQJVV\WHPDWLHN µ%5(($0 *HELHGVRQWZLNNHOLQJ¶ WRHJHSDVW NDQ ZRUGHQ op het LPM. Deze systematiek richt zich op duurzaamheidprestaties op gebiedsniveau in zowel de ontwerp-, maak- als gebruiksfase. In het kader van het ontwerp inpassingsplan zullen we u hier verder over informeren.
Verankering van uitgangspunten en doelen uit bestuursovereenkomst: de Gemeenteraad kent voorbeelden uit de provincie waarin duurzaamheiddoelstellingen zijn verankerd in bestemmingsplannen. De Gemeenteraad wil weten welke mogelijkheden er zijn en welke rol de gemeenteraad daarin heeft.
van het inpassingsplan. Dit getal krijgt geen juridische verankering in de planregels van het inpassingsplan, ook zal dit niet als voorwaarde worden opgelegd in de uitgifteregels.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
4
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie is nog deel nader onderzoek.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
van
het wel
In heW 3XEOLHN 3URJUDPPD YDQ (LVHQ /30 EHKRUHQGH ELM GH EHVWXXUVRYHUHHQNRPVW µUHDOLVDWLH Reactie leidt JHELHGRQWZLNNHOLQJ0RHUGLMN¶MXOL LVGHDPELWLHRSJHQRPHQGDWGHWRWDOHZDWHUEDODQVzo mogelijk aanpassingen neutraal moet zijn, waarbij waterberging in het gebied zal plaatsvinden en waar mogelijk functies worden gekoppeld. Op basis van de huidige inzichten is het mogelijk om de benodigde waterberging in het gebied te realiseren en daarmee een neutrale waterbalans te realiseren. Momenteel wordt dit nader uitgewerkt in het civieltechnische voorontwerp (VO+). Hiermee wordt dus voldaan aan het beleid van het waterschap. Het waterschap Brabantse Delta is met inachtneming van haar opmerkingen akkoord met de wijze waarop dit in het inpassingsplan is vastgelegd.
Antwoord
niet
De beoogde ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk kent een lange voorgeschiedenis van onderzoek,
Antwoord
Pagina 11 van 60
De complementariteit van Logistiek Park Moerdijk ten opzichte van het bestaande netwerk van logistieke en havengerelateerde bedrijventerreinen in Brabant, is onvoldoende in beeld gebracht. De ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk is op zichzelf een goede zaak, maar zou pas concreet dienen te spelen als de bestaande havengebieden, de inmiddels geplande bedrijventerreinen en de mogelijke uitbreiding daarvan aan multi-modale knopen maximaal bezet zijn.
2, 8, 13
Regionale afspraken
Reactie
leidt
niet
Over de ontwikkeling van het LPM zijn in regionaal kader afspraken gemaakt. Het gaat hier om het ]RJHQDDPGH µ5HJLRQDDO 5XLPWHOLMN 2YHUOHJ¶ 5HDFWLHV RQWYDQJHQ QDDU DDQOHLGLQJ YDQ GH]H DIVSUDNHQ komen hierna aan bod.
De ambitie voor het /30 ]RX YROOHGLJ ZDWHUQHXWUDDO PRHWHQ ]LMQ LQ SODDWV YDQ µ]RYHHO PRJHOLMN ZDWHUQHXWUDDO¶ In mondeling overleg heeft het waterschap hierop aangevuld dat het hier gaat om ambities uit het Publiek Programma van Eisen LPM waarin het waterschap geen partij is. Het beleid van het waterschap is erop gericht dat nieuwe ontwikkelingen zoals het LPM volledig waterneutraal worden uitgevoerd.
11
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
tot
tot
het wel
Inspreker nummer/ antwoord aanpassingen
besluitvorming en afstemming op verschillende overheidsniveaus. De complementariteit van het LPM ten opzichte van de besta ande en geplande terreinen in (Midden- en West-)Brabant is één van de aspecten die vanaf het begin steeds centraal heeft gestaan.
Pagina 12 van 60
Voor de locatiekeuze van dit nieuw te ontwikkelen bovenregionaal logistiek park is een planMER opgesteld (Witteveen+Bos, 2007), waarin diverse locaties in Midden- en West-Brabant (waaronder Waalwijk) zijn beoordeeld op hun geschiktheid. Mede op basis van deze planMER besloten PS te kiezen voor de ontwikkeling van een logistiek park ten zuiden van knooppunt Klaverpolder: Logistiek Park Moerdijk. De afweging voor de locatiekeuze is opgenomen in Deel C van de Interimstructuurvisie Noord-Brabant (vastgesteld juli 2008), waarop inspraak heeft plaatsgevonden. Deel C is het deel van de Interimstructuurvisie dat vanaf 1 januari 2011 van kracht is gebleven met de inwerkingtreding van de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant. Deel C van de Interimstructuurvisie is hiermee het planologisch beleidskader voor het nu in voorbereiding zijnde m.e.r.-plichtige besluit; het provinciaal inpassingsplan.
In het Streekplan Noord-Brabant 2002 hebben PS een planologische basis gelegd voor de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek (ca. 600 ha. bovenregionaal bedrijventerrein in combinatie met een glastuinbouwvestigingsgebied van ca. 150 ha.). Gaande het proces is de combinatie van het grootschalig bedrijventerrein met een grootschalige glastuinbouwlocatie vervallen. Eind 2005 bleek dat op zeehaven- en industrieterrein Moerdijk meer ruimte beschikbaar was dan voorzien, doordat diverse bedrijven (o.a. Shell) bereid waren hun grondreserves te verkopen. In combinatie met lagere behoefteprognoses, kon het bestaande industrieterrein al in een groot deel van de vraag voorzien, waarvoor Moerdijkse Hoek bedoeld was. Het betreft hier de ruimtevraag van bedrijven in de zwaardere milieucategorieën. Echter, de ruimtevraag naar logistiek terrein kon op het bestaande industrieterrein niet voldoende worden geaccommodeerd. In 2007 besloten PS om de ruimtevraag voor Moerdijkse Hoek te accommoderen door de realisatie van een bovenregionaal logistiek park van netto 150 hectare, in combinatie met de intensivering van het bestaande zeehaven- en industrieterrein Moerdijk (incl. benutting grondreserves Shell).
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
het wel
Inspreker nummer/ antwoord
Pagina 13 van 60
De provincie stuurt al jarenlang consequent op het profiel van de beoogde doelgroepen van Logistiek Park Moerdijk. Door de vestigingsmogelijkheden in het inpassingsplan te beperken tot deze doelgroepen, en regionale afspraken te maken in GH 552¶V RYHU SURJUDPPD VHJPHQWHULQJ HQ IDVHULQJ RD GH vestigingsmogelijkheden van VAL-bedrijven > 5 ha. op andere nieuwe te ontwikkelen terreinen), is de RQWZLNNHOLQJ YDQ KHW /30 HQ UHJLRQDOH EHGULMYHQWHUUHLQHQ LQ GH UHJLR¶V :HVW- en Midden-Brabant
Met de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk wil de provincie de economische structuur van Brabant versterken en voorzien in de bovenregionale ruimtevraag van de logistieke sector. Mede omdat de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk kan voorzien in de opvang van de bovenregionale ruimtevraag YDQ GH ORJLVWLHNH VHFWRU KHHIW RRN KHW 5LMN GH EHVWXXUVRYHUHHQNRPVW µUHDOLVDWLH JHELHGRQWZLNNHOLQJ 0RHUGLMN¶ondertekend (3 juli, 2009). In de bestuursovereenkomst zijn de beoogde doelgroepen van het LPM expliciet vastgelegd (in de bijlage Publiek Programma van Eisen LPM). Logistiek Park Moerdijk is specifiek bestemd voor VAL-bedrijven groter dan 5 ha. Een ruimtebeslag van minder dan 5 ha. is alleen toelaatbaar, voor zover het gaat om VAL-bedrijven die vanwege de aard van hun bedrijfsvoering aangewezen zijn op de nabijheid van kadefaciliteiten langs diep vaarwater. In het inpassingsplan worden dit de havengerelateerde VAL-bedrijven genoemd.
(HQ EHODQJULMN RQGHUGHHO YDQ KHW EHVOXLW PEW GH ORFDWLHNHX]H LV GDW GH SURJUDPPD¶V YRRU bedrijventerreinen in Midden- en West-Brabant met de ontwikkeling van het LPM regionaal afgestemd zullen worden. Mogelijk leidt deze afstemming tot aanpassing van de regionale programma-afspraken. De afstemming moet afgerond zijn voordat het inpassingsplan voor het LPM wordt vastgesteld (p. 111 Deel C, Interimstructuurvisie). Dit is de aanleiding geweest om hierover uitvoering te spreken in de regionale planningsoverleggen in Midden- en West-%UDEDQW QX 552¶V HQ KLHURYHU VWUDWHJLVFKH SURJUDPPD-afspraken te maken (in de vastgestelde voortgangsrapportages werken 2009). In West-Brabant zijn de afspraken nog steeds van kracht. In Midden-Brabant zijn de afspraken december 2011 geactualiseerd (Regionale Agenda Werken 2012). Bij de totstandkoming van de afspraken is rekening gehouden met het regionale speerpunt logistiek en de relatie met de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
het wel
Inspreker nummer/ antwoord
Pagina 14 van 60
Op het LPM mogen zich havengerelateerde VAL-bedrijven vestigen. Deze dienen afhankelijk te zijn van de nabijheid van de kadefaciliteiten op het zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Door de realisatie van een interne baan wordt het LPM direct verbonden met de haven- (en spoor-)voorzieningen op zeehavenen industrieterrein Moerdijk. Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk heeft geen beperking t.a.v. het ontvangen van de grootte van binnenvaartschepen (maximale CEMT klasse VII b meervaart duwbakken), in afwijking van de haventerreinen elders in Brabant. De aard van de havengerelateerde bedrijvigheid op het LPM zal hierdoor ook anders zijn dan die van andere terreinen in West- en MiddenBrabant en moet om die reden als complementair worden beschouwd. Bovendien heeft zeehaven- en industrieterrein Moerdijk een andere rol dan de (andere) inland hubs (zoals vermeld in de BSVG) in de multimodale afwikkeling van goederenstromen vanaf de mainport Rotterdam. Door de positie als shortsea haven, kan Moerdijk als schakel fungeren tussen Rotterdam en het (Brabantse) achterland. Mede door de ontwikkeling van het LPM, kan Moerdijk zich verder ontwikkelen als sterk logistiek knooppunt. Moerdijk wordt nadrukkelijk genoemd in het nationaal kernnet logistiek in ontwikkeling, en aangemerkt als hub van nationaal belang.
Het onderzoek van Stec Groep uit 2012 (zie bijlagen bij het inpassingsplan) bevestigt de actuele (bovenregionale) marktvraag voor de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. De geprognosticeerde marktvraag is gerelateerd aan de specifieke doelgroepen van het LPM. In het onderzoek is rekening gehouden met de ontwikkeling van het bedrijventerrein Vossenberg West II (Tilburg) en Haven VII (Waalwijk), alsmede met een afronding van Haven I-VI (26 ha.) overeenkomstig de programmaafspraken die gemaakt zijn in het RRO van december 2011 (Regionale Agenda Werken 2012, zie KLHUYRRU¶). In aanvulling op deze terreinen is de ontwikkeling van LPM nodig, omdat deze terreinen de beoogde doelgroepen van het LPM onvoldoende kunnen faciliteren.
afgestemd.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
het wel
Op 3 juli 2009 hebben het Rijk, de provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk de Reactie leidt bestuursovereenNRPVW µUHDOLVDWLH JHELHGVRQWZLNNHOLQJ 0RHUGLMN¶ RQGHUWHNHQG 2QGHUGHHO YDQ GH aanpassingen bestuursovereenkomst is het Publiek Programma van Eisen LPM. Hierin is vastgelegd dat het LPM specifiek bestemd is voor VAL-bedrijven > 5 ha. Een ruimtebeslag van minder dan 5 ha. is alleen toelaatbaar, voor zover het gaat om VAL-bedrijven die vanwege de aard van hun bedrijfsvoering aangewezen zijn op de nabijheid van kadefaciliteiten langs diep vaarwater. In het inpassingsplan worden dit de havengerelateerde VAL-bedrijven genoemd. De grondslag voor de toelaatbaarheid van deze bedrijven ligt derhalve vast in deze bestuursovereenkomst.
Antwoord
Pagina 15 van 60
De havengerelateerde VAL-bedrijven die zich op het LPM mogen vestigen, dienen afhankelijk te zijn van de nabijheid van de kadefaciliteiten op zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. Hierdoor (mede omdat de zeehaven in Moerdijk geen beperkingen heeft t.a.v. het ontvangen van de grootte van binnenvaartschepen), zal de havengerelateerde bedrijvigheid op het LPM anders zijn dan de aard van de bedrijvigheid op de haventerreinen in West- en Midden-Brabant. Wij zien daarom geen redenen om bij iedere potentiële vestiger overleg te (moeten) voeren met de gemeenten in West- en Midden-Brabant.
De redenering achter de toelaatbaarheid van de havengerelateerde VAL-bedrijven op het LPM, is dat elders in Noord-Brabant geen (andere) vestigingsmogelijkheden zijn voor dergelijke bedrijven (alleen de zeehaven van Moerdijk heeft geen beperkingen t.a.v. het ontvangen van de grootte van binnenvaartschepen). Dit terwijl deze bedrijven wel tot de aard van de primaire doelgroep van het LPM (VAL) behoren, en bovendien hun goederen multimodaal afwikkelen. Dit laatste is een belangrijk beleidsuitgangspunt van de provincie.
Insprekers verzoeken om een procedureafspraak op te nemen in toelichting van het inpassingsplan dat in geval van vestiging van havengerelateerde logistieke bedrijvigheid < 5 ha. overleg moet plaatsvinden met o.a. de gemeenten uit Midden-Brabant. In het RRO worden afspraken gemaakt over de juridische borging van deze procedureafspraak. Midden-Brabant neemt aan dat zowel de afwijking van bedrijven < 5 ha. op het LPM als de bedrijven > 5 ha. in Midden-Brabant op dezelfde juridische wijze vorm wordt gegeven (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid danwel buitenplanse instrumentaria).
2, 8, 9
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
tot
het wel
De afspraak in het RRO Midden Brabant van december 2011 wordt opgenomen in de toelichting op het inpassingsplan.
Antwoord
Om een beeld te hebben van de actuele marktvraag van het LPM, doet de provincie tijdens het planvormingsproces voortdurend onderzoek naar nut en noodzaak van het LPM. Het meest recente onderzoek is van begin 2012 (Stec Groep). In dit laatste onderzoek zijn de effecten van de huidige economische crisis zijn beschouwd. Dit onderzoek bevestigt een actuele marktvraag voor de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. Bij het bepalen van de marktvraag is bovendien gekeken naar de mogelijkheden die bestaand, leegstaand
Antwoord
Pagina 16 van 60
Inspreker meent dat, gezien de huidige economische conjunctuur met haar malaise en toenemende leegstand van industrieterreinen in de directe omgeving, het verre van wenselijk is om LPM tot uitvoering te brengen. Economen voorspellen dat er in de eerste 20 jaar geen behoefte is aan het LPM. Het LPM mag niet leiden tot verdere leegstand van de industrieterreinen in de omgeving. Hier is te weinig onderzoek naar gedaan.
7
Nut en Noodzaak
het wel
Reactie leidt aanpassingen
niet
tot
Reactie leidt tot aanpassing van de toelichting bij het inpassingsplan.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
*H]LHQ KHW EHODQJ YDQ µQXW HQ QRRG]DDN¶ ]LMQ GH UHDFWLHV RS GLW SXQW JHEXQGHOG HQ NRPHQ GH]H DOV DSDUW onderwerp hierna aan bod.
In het RRO Midden-Brabant van december 2011 is een concrete afspraak gemaakt over de mogelijke vestiging van logistieke bedrijven groter dan 5 ha. in Midden-Brabant. Inspreker vraagt deze afspraak concreet in het inpassingsplan op te nemen.
Deze voorwaarde wordt dan ook niet toegevoegd aan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, noch wordt dit opgenomen in de toelichting van het inpassingsplan LPM.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
2, 8, 9
Inspreker nummer/ antwoord
Het principe van zorgvuldig ruimtegebruik speelt op verschillende schaalniveaus. Zo is het principe van zorgvuldig ruimtegebruik de aanleiding geweest voor het besluit van PS (2007) om de ruimtevraag voor Moerdijkse Hoek op een andere wijze te accommoderen. Nieuw beschikbaar gekomen gronden op zeehaven- en industrieterrein Moerdijk konden voor een belangrijk deel in de vraag voorzien. Alleen de ruimtevraag naar logistiek terrein kon niet voldoende op het bestaande industrieterrein worden geaccommodeerd. Hierin moet de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk voorzien. Actueel onderzoek (Stec Groep, 2012) bevestigt de marktvraag voor de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk. In dit onderzoek zijn de mogelijkheden bekeken die de bestaande markt (leegstaand vastgoed, heruitgifte en herstructurering) kan bieden om de marktvraag van de LPM-doelgroep te accommoderen. Deze mogelijkheden blijken te beperkt.
Antwoord
Pagina 17 van 60
De in het Publiek Programma van Eisen LPM geformuleerde ambitie heeft te maken met multifunctioneel ruimtegebruik op het LPM. Een belangrijk kenmerk van de stedenbouwkundige opzet van het LPM, is het zorgvuldig gebruik van de ruimte op het terrein. Het Publiek Programma van Eisen LPM kent een stevige eis ten aanzien van het uitgeefbaar gebied op een bruto plangebied van 190 ha. De grote ontwikkeleenheden met compacte bebouwing maken het mogelijk deze eis te realiseren, evenals een hoog bebouwingspercentage. Een minimaal bebouwingspercentage van 70% en een minimale
Inspreker meent dat de realisatie van Logistiek Park Moerdijk niet rijmt met de in het Publiek Programma van Eisen LPM geformuleerde gebruiksambitie met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik, aangezien op de omliggende industrieterreinen in de regio een stijgende toename is van leegstaande en braakliggende terreinen. Een gedegen feitelijk onderzoek ontbreekt.
logistiek vastgoed in de regio kan bieden om de marktvraag van de LPM-doelgroep te accommoderen. Geconcludeerd wordt dat het bestaande logistieke vastgoed ontoereikend is om de logistieke vraag op de middellange en lange termijn te kunnen faciliteren. Het geactualiseerde onderzoek van Stec Groep naar nut en noodzaak van het LPM is als bijlage opgenomen bij het voorontwerp inpassingsplan en vormt de basis voor de onderbouwing van nut en noodzaak van het LPM. Zie voor deze onderbouwing paragraaf 2.3 van het voorontwerp inpassingsplan.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
7
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
het wel
De vaststelling van het provinciaal inpassingsplan is voorzien medio 2013. Volgens de huidige planning kunnen begin 2014 de eerste kavels worden uitgegeven.
Inspreker meent dat de ontwikkeling van Logistiek Park Moerdijk niet nodig is. Het huidige industrieterrein Moerdijk kan in de vraag voorzien. Slechts 33% van de bedrijfsgrond is werkelijk in gebruik door bedrijven.
Het is niet mogelijk om de ruimtebehoefte van het LPM te realiseren op zeehaven- en industrieterrein Moerdijk.
Antwoord
20
Antwoord
Pagina 18 van 60
Vanaf 2002 heeft de provincie gewerkt aan de ontwikkeling van Moerdijkse Hoek: een bovenregionaal bedrijventerein van circa 600 hectare, in combinatie met een glastuinbouwvestigingsgebied van circa 150 hectare. Gaande het proces is de combinatie van het grootschalig bedrijventerrein met een grootschalige glastuinbouwlocatie vervallen. Eind 2005 bleek dat op zeehaven- en industrieterrein Moerdijk meer ruimte beschikbaar was dan voorzien, doordat diverse bedrijven (onder andere Shell) bereid waren hun grondreserves te verkopen. In combinatie met lagere behoefteprognoses, kon het bestaande industrieterrein al in een groot deel van de vraag voorzien, waarvoor Moerdijkse Hoek bedoeld was. Het betreft hier de ruimtevraag van bedrijven in de zwaardere milieucategorieën. Echter, de ruimtevraag naar logistiek terrein kon op het bestaande industrieterrein niet voldoende worden geaccommodeerd. In 2007 besloten PS om de ruimtevraag voor Moerdijkse Hoek te accommoderen door de realisatie van
Inspreker meent dat het vanwege de grote ruimtebehoefte van grootschalige VAL-bedrijven tot 2025 en daarna (onderzoek Stec Groep) zaak is dat zo snel mogelijk de schop de grond in gaat.
bouwhoogte van 11 meter borgen een intensief ruimtegebruik op het terrein. Daarnaast worden er functies gecombineerd, zowel in de openbare ruimte (waterberging op het terrein binnen groen, afschermende werking piekwaterbassins, kabels en leidingen in bermen) als in de gebouwen (kantoren boven laad- en losruimte, benutten dakoppervlak).
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
10
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
tot
het wel
In de planMER zijn in totaal vijf locaties in Midden- en West-Brabant beoordeeld die voldoen aan vier kritische geschiktheideisen (waaronder Moerdijk-Oost en ±West) voor de ontwikkeling van een bovenregionaal logistiek park. Uit de planMER blijkt dat de locatie Moerdijk-Oost de meest geschikte locatie is. Bovendien was er meer bestuurlijk draagvlak voor deze locatie, dan voor de andere locaties.
Antwoord
Pagina 19 van 60
Inspreker stelt dat als de nu voorliggende uitwerking betrokken zou worden bij de eerdere afweging tussen de locaties Oost- en West-Moerdijk, de locatie West-Moerdijk er als voorkeurslocatie uit zou zijn gekomen. Een heroverweging van de locatiekeuze (planMER) zou daarom gewenst zijn.
Tot slot zijn er nog bedrijven op zeehaven- en industrieterrein Moerdijk die hun grondreserves willen behouden voor toekomstige ontwikkelingen en uitbreidingen. Verwacht mag worden dat deze ruimte door deze bedrijven zelf wordt ingevuld.
De beschikbaar gekomen gronden op zeehaven- en industrieterrein Moerdijk dienen derhalve te voorzien in de vraag afkomstig van bedrijven in de zwaardere milieucategorieën en kadegebonden bedrijvigheid (behoefte aan diep vaarwater). Zeehaven- en industrieterrein Moerdijk is het enige terrein in NoordBrabant dat kavels beschikbaar heeft tot en met milieucategorie 6 en kavels aan diep vaarwater. Het beleid is erop gericht de ruimte beschikbaar te houden voor de vestiging van deze specifieke doelgroepen. De mogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan en het uitgiftebeleid zijn hierop afgestemd. Vestiging van logistieke bedrijven (milieucategorie 3) op de beschikbare gronden op zeehaven- en industrieterrein is niet voldoende mogelijk, QRFKZHQVHOLMNRSEDVLVYDQKHWSULQFLSHµKHWMXLVWHEHGULMIRS de juiste plaats'.
een bovenregionaal logistiek park van netto 150 hectare, in combinatie met de intensivering van het bestaande zeehaven- en industrieterrein Moerdijk (inclusief benutting grondreserves Shell). Mede op basis van een planMER besloten PS te kiezen voor de ontwikkeling van een logistiek park ten zuiden van knooppunt Klaverpolder: Logistiek Park Moerdijk.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
20
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
het wel
De beoordeling van de verschillende alternatieven is nog steeds actueel. Een heroverweging van de locatiekeuze is op dit moment niet nodig en niet wenselijk.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Het gestelde ten aanzien van het buitendijks bouwen is ons bekend. Met de genoemde maatvoering wordt rekening gehouden. Niet zozeer het inpassingsplan zelf is hiervoor het geëigende instrument om dit te borgen, maar eerder het civieltechnisch ontwerp en verdere uitwerkingen daarna.
Het waterschap vraagt lange overkluizingen bij slotenstelsel te voorkomen. Alleen als het verkeerstechnisch absoluut nodig is, dan is een duiker van 12 m of langer toegestaan. Verder wordt gevraagd om bij ontwerp rekening te houden met onderhoud van slotenstelsel (bereikbaarheid, in- en uitlaatplaatsen maaiboot) en merkt inspreker op dat het locaal zuiveren van afstromend hemelwater (van potentieel verontreinigende oppervlakken) de minimale ambitie zou moeten zijn.
Antwoord
11
Pagina 20 van 60
Het waterschap wijst er op dat buitendijks gebied niet beschermd is tegen hoogwater, dat zij niet verantwoordelijk zijn voor enige vorm van wateroverlast in dit gebied en het bouwen daar voor eigen risico komt. Verder is ten aanzien van het buitendijks bouwen aangegeven dat de pijlers van de aan te leggen brug op de waterlijn minimaal 34,9 meter uit elkaar dienen te staan en de brug over de bestaande kruinhoogte van de boezemkade heen dient te gaan.
wateraspecten
11
Reactie leidt aanpassingen
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Alle reacties die ontvangen zijn ten aanzien van water zijn afkomstig van Waterschap Brabantse Delta. Het waterschap is verzocht om advies in het kader van de watertoets. Met in acht neming van de naar voren gebrachte reacties, is op 4 juli een voorlopig positief advies ontvangen. Omdat het plan buitendijkse bouwactiviteiten bevat is goedkeuring van het dagelijks bestuur van het waterschap nodig. Op 24 augustus is bevestigd dat het dagelijks bestuur akkoord is met betrekking tot het buitendijks bouwen. Daarmee is met in achtneming van de naar voren gebrachte reacties het positieve advies in het kader van de watertoets definitief.
Inspreker nummer/ antwoord
tot
het wel
Hiermee wordt in het civiel technisch ontwerp voor het LPM rekening gehouden. Het waterschap is nauw betrokken bij het tot stand komen van dit civieltechnisch ontwerp. Dit vormt mede een onderdeel van het proces van de watertoets die bij dit project wordt doorlopen.
Antwoord
Onderkend wordt dat genoemde onderwerpen verdere uitwerking vragen. Het is echter de vraag wat het meest geëigende moment is om al deze wateraspecten te onderzoeken. Voorkomen moet worden dat door wijzigende inzichten onderzoeken achterhaald zijn en (steeds) opnieuw uitgevoerd moeten worden.
Antwoord
Pagina 21 van 60
Momenteel wordt gewerkt aan het ontwerp inpassingsplan en het civieltechnisch voorontwerp (VO+). In dat kader worden de volgende wateraspecten al onderzocht: nadere uitwerking afvalwaterstromen; toetsing aan inundatienormen; een indicatieve toets aan de stabiliteit van de compartimenteringskering in relatie tot de ringsloot.
Voorgesteld wordt om vóór de vaststelling van het ontwerp inpassingsplan in een nadere studie een aantal wateraspecten uit te werken. Het gaat hier onder meer om: het lokaal zuiveren van afstromend hemelwater (zie hiervoor); het toetsen van het inpassingsplan aan inundatienormen; nadere uitwerking afvalwaterstromen met de mogelijke toevoer naar zuiveringstechnische werken van het waterschap; het dimensioneren van de lozingsconstructies; voorbereiden van wijziging in waterpeilen middels peilbesluit; berekeningen aan veiligheid en stabiliteit t.a.v. de compartimenteringkering in relatie tot de ringsloot.
11
Overigens is ons bekend dat er nog een volgende stap is waarin de belangen van het waterschap nadrukkelijk aan de orde komen, te weten de verlening van de watervergunning. Dan vindt toetsing plaats aan de Waterwet en Keur van het waterschap.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord niet
tot
het wel
Reactie is deels nog onderwerp van nader onderzoek en uitwerking.
Reactie leidt aanpassingen
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
11
Binnen het plangebied, ter hoogte van de Appelzak, wordt invulling gegeven aan de vereiste natuurcompensatie. De manier waarop invulling wordt gegeven aan de natuurcompensatie, waaronder ook de inrichting van het gebied, moet nog verder worden uitgewerkt in een zogenaamd µQDWXXUFRPSHQVDWLH SODQ¶ 0HW JHQRHPGH EHODQJHQ YDQ GH NHULQJ ZRUGW UHNHQLQJ JHKRXGHQ in het natuurcompensatie plan.
Antwoord
Pagina 22 van 60
Het waterschap vraagt om in de verbeelding de zoneringen van de primaire waterkering (ter hoogte van natuurcompensatie Appelzak), de persleiding vanaf Moerdijk en de EVZ ter hoogte van de Roode Vaart
Het natuurcompensatie plan zal als bijlage bij het ontwerp inpassingsplan gevoegd worden. Daarnaast zal het waterschap direct betrokken worden bij de uitwerking van dit compensatieplan.
Er is aandacht gevraagd voor de beperkte mogelijkheden voor bosbouw bij de primaire kering bij de Appelzak, in verband met de belangen van de kering.
Naar verwachting zal het Havenschap Moerdijk straks verantwoordelijk zijn voor het definitief civieltechnische ontwerp (DO) en latere aan te vragen vergunningen. Met het Havenschap Moerdijk zal LQ GH ]RJHQDDPGH µ/RFDWLH 2QWZLNNHOingsovereenkomst¶ RYHUHHQ JHNRPHQ ZRUGHQ GDW GH andere genoemde wateraspecten voor de vaststelling van het definitief civieltechnische ontwerp (DO) dan wel in het kader van de benodigde vergunningen onderzocht worden.
Naar onze mening is het op dit moment nog te prematuur om ook de andere genoemde wateraspecten nog voor de vaststelling van het ontwerp inpassingsplan te onderzoeken. De uitwerking van het civieltechnisch voorontwerp (VO+) naar een definitief civieltechnisch ontwerp (DO) dan wel de latere vergunningverlening (zoals te verlenen watervergunningen en aanvraag stuwvergunning/peilbesluit) zijn daarvoor meer geëigende momenten.
De studie naar deze wateraspecten wordt dus uitgevoerd vóór de vaststelling van het ontwerp inpassingsplan.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
11
Inspreker nummer/ antwoord
het wel
Reactie is nog onderwerp van nader onderzoek en uitwerking.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Ook hier is gekozen voor een andere systematiek van bestemmen, omdat de exacte positie en omvang van de watergang in de toekomstige situatie nog niet bekend is. Ter hoogte van de A-waterloop is de EHVWHPPLQJµ*URHQ-¶RSJHQRPHQHQGHGXEEHOEHVWHPPLQJµ:DWHUVWDDW± :DWHUNHULQJ¶ Indien bij een volgende herziening van het ruimtelijk plan voor het LPM de ligging van de belangrijkste waterlopen vast ligt, zullen deze alsnog de enkelbestemming water krijgen.
Antwoord
Pagina 23 van 60
Het waterschap vraagt aandacht voor de categorie A-waterloop ten zuiden van de Lapdijk en verzoekt om deze waterloop de bestemming water te geven
11
Reactie leidt aanpassingen
Er is gekozen voor een andere systematiek van bestemmen. De interne baan heeft in zijn geheel de Reactie leidt EHVWHPPLQJ µ9HUNHHU¶ JHNUHJHQ HQ GDDU ZDDU GH 5RRGH 9DDUW GH LQWHUQH EDDQ NUXLVW LV GH aanpassingen IXQFWLHDDQGXLGLQJµZDWHU¶RSJHQRPHQ'DDUQDDVW]LMQGHJURQGHQELQQHQGHEHVWHPPLQJ9HUNHHUPHGH bestemd voor waterhuishoudkundige voorzieningen en waterstaatkundige voorzieningen. Op deze manier zijn de belangen van de Roode Vaart, die wij ook onderschrijven, op voldoende wijze geborgd.
Antwoord
Overigens heeft de Roode Vaart ter hoogte van andere, nabij gelegen overgangen (Johan Willem Frisostraat, spoorlijn naar zeehaven- en industrieterrein Moerdijk en de Rijksweg A17/A59) ook niet de HQNHOEHVWHPPLQJµ:DWHU¶
Het waterschap verzoekt om de Roode Vaart de bestemming water te geven ter hoogte van de kruising met de interne baan
11
niet
niet
Reactie leidt aanpassingen van verbeelding
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
De verbeelding zal hierop worden aangepast en genoemde onderwerpen zullen, voor zover van toepassing, worden toegevoegd aan de verbeelding.
en de juiste zonering van boezemkade en compartimenteringkering op te nemen.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Antwoord
Inspreker nummer/ antwoord
tot
tot
tot de
het wel
Het waterschap verzoekt om de nieuw te graven ringsloot de bestemming water te geven, met aan weerszijden de onderhoudsstrook en obstakelvrije zone van 4 à 5 m. De bestemming moet doorlopen als robuuste ring om het gebied. Vooral de vormgeving van de ringsloot ter hoogte van de Gouden Leeuw is daarbij een zorgpunt. Dat er een overkluizing nodig is ter hoogte van de twee toegangen tot het LPM is duidelijk, maar met een grote overkluizing bij de Gouden Leeuw heeft het waterschap grote problemen.
De ringsloot is nog niet concreet bestemd, aangezien de ligging nog niet vast ligt. De nieuw te graven ringsloot met onderhoudsstrook en obstakelvrije zone is mogelijk binnen alle enkelbestemmingen binnen het plangebied voor het LPM. In de regeling zal nog een borging worden opgenomen van de onderhoudsstrook en de obstakelvrije zone vanaf het moment dat deze zijn aangelegd. De verdere detaillering van de ringsloot vindt plaats in het kader van het civieltechnisch voorontwerp (VO+). Het ontwerp is dusdanig, dat er voldoende ruimte is voor genoemde zones langs de ringsloot. Ook om die reden is het dan ook niet noodzakelijk om op voorhand de locatie exact vast te leggen.
11
Antwoord
Ten behoeve van de ontwikkeling van het LPM wordt de waterleiding verlegd. Daar waar de te verleggen waterleiding de ringsloot kruist, zal de leiding voldoende diep gelegd worden om de aanleg van de ringsloot mogelijk te maken. In het civieltechnisch voorontwerp (VO+) wordt dit momenteel zo
Antwoord
Pagina 24 van 60
Het waterschap vraagt om een regeling op te nemen voor de omgang ringsloot ter hoogte van de leiding
11
Wij onderschrijven dat de ringsloot op een robuuste manier vorm gegeven moet worden. Dit heeft ook onze voorkeur. En inderdaad is vooral de inrichting van het gebied ter hoogte van de Gouden Leeuw een extra uitdaging om hieraan tegemoet te komen. Naast de twee toegangen tot het LPM voorzien wij op dit moment hooguit één extra overkluizing bij de Gouden Leeuw om toegang te bieden tot het gebied PHWGHHQNHOEHVWHPPLQJµ*HPHQJG-¶. Het uiteindelijke ontwerp van de ringsloot in het civieltechnisch voorontwerp (VO+) zal als input dienen voor het ontwerp inpassingsplan. Dan ook zal bekeken worden hoe de ringsloot ter hoogte van de Gouden Leeuw op een robuuste wijze vastgelegd en zeker gesteld kan worden. Gedacht wordt aan het op de verbeelding opnemen van de bestePPLQJµ*URHQ-¶WHUSODDWVHYDQGHULQJVORRW
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
het wel
Reactie leidt aanpassingen
niet
tot
Reactie leidt tot aanpassing van de regels bij het inpassingsplan. Daarnaast is de reactie nog onderwerp van nader onderzoek en uitwerking. Naar verwachting zal dit ook leiden tot aanpassing van de verbeelding.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
In hoofdstuk 3 van de toelichting over ruimtelijke beleidskaders zal een extra paragraaf worden toegevoegd over het ruimtelijke beleid van Waterschap Brabantse Delta
Aandacht wordt gevraagd voor de persleiding vanaf kern Moerdijk in het plangebied bij Appelzak
Voor zover de persleiding binnen het plangebied ligt en planologisch relevant is, zal deze worden toegevoegd aan de verbeelding.
Het waterschap vraagt om de benodigde compensatie voor de toename van verhard oppervlak op te nemen in de vorm van retentie (604 m3/ha). Daarnaast is aangegeven dat 78.000 m3 compensatie voor water aan- en afvoer en waterbergingscapaciteit indicatief is. De exacte hoeveelheid moet nader worden bepaald.
Om verdere onduidelijkheid te voorkomen zal in de regels geen absolute, ten minste te realiseren waterberging worden opgenomen. In artikel 19.2 zal worden opgenomen dat bij een toename van verhard oppervlakte retentie gerealiseerd dient te worden overeenkomstig de keur van de waterbeheerder. De vereiste hoeveelheid compensatie zal nader bekeken worden en daar waar nodig aangepast worden.
Antwoord
11
Antwoord
11
Antwoord
Pagina 25 van 60
Meer aandacht wordt gevraagd voor het beleid van Waterschap Brabantse Delta in beleidsparagraaf
uitgewerkt. Daarnaast geldt er een vergunningstelsel voor activiteiten in de bodem binnen de zakelijk rechtsstrook van de leiding. Dit stelsel leidt ertoe dat, alvorens een dergelijke activiteit kan plaatsvinden, een vergunning benodigd is waarbij een nader afweging van het leidingbelang dient plaats te vinden. Activiteiten in het kader van de ringsloot vallen ook binnen dit vergunningenstelsel.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
11
Inspreker nummer/ antwoord
mogelijk van
tot de
tot de
het wel
Reactie leidt tot aanpassingen van de regels en de toelichting bij het plan
Reactie leidt aanpassingen verbeelding
Reactie leidt aanpassingen van toelichting.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Het waterschap geeft aan dat er geen wateraspecten zijn meegenomen bij planMER windturbines. Windturbines mogen niet in de onderhoudsstrook en obstakelvrije zone van de ringsloot worden geplaatst. Het is belangrijk hoe wordt omgegaan met het verhard oppervlak van de opstelplaatsen van de windturbines.
Het is juist dat wateraspecten niet zijn meegenomen in het planMER voor de windturbines, omdat dit bij het LPM niet onderscheidend is bij de vergelijking van varianten. Dat windturbines niet geplaatst mogen worden in de onderhoudsstrook en obstakelvrije zone van de ringsloot is ons bekend. Uiteraard zou dit een belangrijk aandachtspunt zijn bij een verdere detaillering van de locatie van de windturbines. Dit geldt ook voor de toename aan verhard oppervlak ten gevolge van de windturbines (bij een vergelijk van de varianten is dit niet onderscheidend). Aangezien op basis van het planMER windturbines besloten is om geen windturbines op te nemen in het inpassingsplan voor het LPM, wordt deze reactie nu voor kennisgeving aangenomen.
Het waterschap wijst er op dat voor werkzaamheden op en/of in de nabijheid van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen en voor het onttrekken en/of retourneren van grondwater op basis van de Keur een melding of vergunning nodig is.
Wij bedanken het waterschap voor zijn opmerking. De benodigde vergunning zal worden aangevraagd of de benodigde melding zal worden ingediend.
Er is aandacht gevraagd voor de volledige taak van de rioolbeheerder indien dit door een andere partij dan de gemeente Moerdijk wordt uitgevoerd.
Genoemd aandachtspunt is niet zozeer aan de orde in het kader van de ruimtelijke procedure voor het inpassingsplan voor het LPM. Met de ontwikkelentiteit, naar verwachting het Havenschap Moerdijk, ]XOOHQKLHURYHUDIVSUDNHQJHPDDNWZRUGHQLQGH]RJHQDDPGHµ/RFDWLH2QWZLNNHOingsovereenkomst¶
11
Antwoord
11
Antwoord
11
Antwoord
Pagina 26 van 60
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
het wel
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
tot
tot
Reactie leidt niet tot aanpassingen van het plan
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Het waterschap vraagt aandacht voor de berekende vierkante meters verhard oppervlakte. Tussen het inpassingsplan en het MER (VKA) zijn er (kleine) verschillen. Duidelijk moet zijn waar de benodigde retentie op is gebaseerd.
Het inpassingsplan en het MER (VKA) zal hierop worden nagelopen en daar waar van toepassing aangepast en verduidelijkt worden.
Het waterschap heeft verzocht om aan artikel 7.3.3 (voorwaarden voor een omgevingsvergunning) als voorwaarde toe te voegen dat de veiligheid en stabiliteit van de waterkeringen gewaarborgd zijn.
Artikel 7.3.3 zal overeenkomstig het voorstel aangepast worden.
Het waterschap geeft in een afzonderlijke bijlage puntsgewijs een groot aantal detailopmerkingen gemaakt.
De detailopmerkingen zijn een verdere uitwerking van hiervoor behandelde reacties. Bij de beantwoording van deze reacties is al aangegeven of deze aanleiding geven tot aanpassing. Daarnaast worden in overleg met het waterschap nog een aantal kleine, veelal tekstuele aanpassingen doorgevoerd die de kwaliteit van de stukken ten goede komt. Deze aanpassingen zijn hier niet meer afzonderlijk benoemd.
11
Antwoord
11
Antwoord
11
Antwoord
Pagina 27 van 60
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
het wel
Reactie leidt tot aanpassingen van het inpassingsplan en het MER
Reactie leidt tot aanpassing van de regels bij het inpassingsplan.
Reactie leidt tot aanpassing van de toelichting bij het inpassingsplan en/of het MER (VKA).
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Inspreker pleit er voor dat wordt onderzocht hoe het multimodaal vervoer een centrale plek kan krijgen in het plan en er optimaal gebruik van gemaakt kan worden.
Parallel aan het voorontwerp inpassingsplan wordt een civieltechnisch voorontwerp opgesteld (VO+). Op grond van het huidige civieltechnische ontwerp van de interne baan en de brug (breedteprofiel, constructie en hellingspercentage) is het in ieder geval mogelijk om onbemande TEU trekkers en TEU vervoer over rail (enkelspoor, 5 á 10 wagons) te realiseren. Hiermee is het huidige ontwerp van de brug en interne baan toekomstbestendig. Ter informatie, TEU is een aanduiding voor de afmetingen van containers. De afkorting staat voor Twenty feet Equivalent Unit. De bestaande afmetingen TEU zijn gehanteerd als uitgangspunt.
21
Antwoord
Pagina 28 van 60
Gelet hierop is onderzoek naar een ongelijkvloerse realisatie van de interne baan op maaiveldniveau niet nodig. Daarnaast kent een ongelijkvloerse realisatie van de interne baan op maaiveldniveau (waarbij de
De Gemeenteraad van Moerdijk vreest dat een brug over de A17 (i.p.v. een tunnel), de mogelijkheden voor multimodale benutting van de interne baan blokkeert, dan wel sterk vermindert. Afgevraagd wordt of een brug geen belemmering gaat vormen voor de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe vervoerstechnieken. Onderzocht moet worden of de beoogde uitvoering daadwerkelijk toekomstbestendig is en tegemoet komt aan wat is opgenomen in het Publiek Programma van Eisen LPM9RRURSVWDDWGDWGHYHUYRHUVPRGDOLWHLWµVSRRU¶YDQDIKHW/30DOVPRJHOLMNDOWHUQDWLHIZRUGWJH]LHQ voor de vele vervoersbewegingen met vrachtvoertuigen. Verzocht wordt om te onderzoeken of ongelijkvloerse realisatie van de interne baan op maaiveldniveau mogelijk is.
4
Verkeer - Interne Baan
Reactie leidt aanpassingen
niet
+LHUQDNRPHQUHDFWLHVDDQERGGLHEHWUHNNLQJKHEEHQRSµYHUNHHU¶'DDUELMLVRQGHUVFKHLGJHPDDNWWXVVHQ reacties gericht op de interne baan, het onderliggende wegennet, de Rijkswegen A16 en A17 en tot slot de nieuwe verkeersstructuur die in ontwikkeling is.
Inspreker nummer/ antwoord
tot
het wel
De verkeersstructuur die in het voorontwerp inpassingsplan is opgenomen wordt herzien. In de nieuwe verkeersstructuur wordt de interne baan uitsluitend toegankelijk voor goederenverkeer. In het ruimtelijk ontwerp is nog uitgegaan van een hiërarchische verkeersstructuur, waarbij op de interne baan zowel vracht- als personenverkeer is toegestaan. Bij de nadere uitwerking van het ruimtelijk ontwerp is geconstateerd dat de hiërarchische verkeersstructuur op het gebied van verkeersveiligheid en doorstroming een aantal knelpunten kent. Een nieuwe verkeersstructuur, gebaseerd op scheiding van type verkeer, zal deze knelpunten wegnemen. Gevolg van de nieuwe verkeersstructuur is dat de interne baan uitsluitend toegankelijk is voor goederenverkeer.
Antwoord
Het verkeersonderzoek wordt op dit moment herzien vanwege de nieuwe verkeersstructuur voor het LPM. In het onderzoek wordt ingegaan op de verslechtering van de doorstroming van aan- en afvoerwegen. De resultaten van het onderzoek zullen duidelijkheid verschaffen over de noodzaak van maatregelen.
Antwoord
Pagina 29 van 60
Inspreker voorziet een verslechtering van de doorstroming van de aan- en afvoerwegen waar hij als plaatselijke bewoner dagelijks mee te maken krijgt. Hij vraagt om compensatie hiervoor.
3
Verkeer ± onderliggend wegennet
Insprekers vinden het belangrijk dat de interne baan alleen beschikbaar is voor het vrachtverkeer. Lokaal verkeer mag niet worden toegelaten.
A17 moet worden verhoogd) ook belangrijke knelpunten, deels dezelfde als die van een tunnel. De inpassing van de leggerwaterloop, die een belangrijke functie vervult voor de waterberging en ± afvoer, is alleen mogelijk door een sifon. Dit is voor Waterschap Brabantse Delta niet acceptabel. Daarnaast moet aan de noordzijde van de A17 een waterkering worden gekruist. Ook komt hiermee een eventuele toekomstige realisatie van de Robel-spoorlijn onder druk te staan, waarvoor nu in het ontwerp parallel aan de A17 ruimte is gereserveerd. Tot slot zijn aan de noodzakelijke verhoging van de A17, die gefaseerd uitgevoerd zal moeten worden, hoge kosten verbonden die het project niet kan dragen.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
10, 17
Inspreker nummer/ antwoord
het wel
Reactie leidt aanpassingen
niet
tot
Genoemd onderwerp is nog onderwerp van nader onderzoek.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Inspreker vraagt hoe verkeersafwikkeling bij onder andere de wegrestaurants en door de kernen Moerdijk en Zevenbergschen Hoek gegarandeerd worden, indien er geen plannen ontwikkeld worden en extra investeringen mogelijk zijn voor een duurzame interne baan en verbetering van de op- en afritten van de A16 en A17.
In het MER is inzicht gegeven in het effect van het LPM op het onderliggend wegennet. Zo is op basis van een verkeersmodel gekeken naar de hoeveelheid verkeer, de intensiteit/ capaciteitsverhoudingen, reistijden en voertuigverliesuren op een gemiddelde werkdag in het jaar 2020 en 2030 zonder LPM, voorkeursalternatief (VKA) en interne baan. Uit de berekeningen is af te leiden dat de groei van het wegverkeer door aanleg van het LPM vooral plaats vindt op de invalswegen naar het industrieterrein en niet in de kernen Moerdijk en Zevenbergschen Hoek. Overigens zal het verkeer nog onderwerp zijn van nader onderzoek. Dit mede in verband met aanpassingen aan de interne wegenstructuur op het LPM. In het kader van het ontwerp inpassingsplan voor het LPM zal hierop verder ingegaan worden.
Inspreker schetst een toename van sluipverkeer door Zevenbergschen Hoek als gevolg van de toename van de congestie op de A16 en A17 die weer het gevolg zijn van de ontwikkeling van het LPM. De huidige onveilige verkeerssituaties en schade door trillingen zullen toenemen.
In het MER is inzicht gegeven in het effect van het LPM op het hoofd- en onderliggend wegennet. Aanleg van het LPM heeft vooral effect op de aansluitingen en de toevoerwegen naar het industrieterrein. Het tegengaan van sluipverkeer wordt voorkomen door uit te gaan van duurzaam veilige inrichting van wegen, waarbij de doorgaande stromen via het hoofdwegennet worden afgewikkeld.
20
Antwoord
16
Antwoord
Pagina 30 van 60
Overigens wordt het verkeersonderzoek op dit moment nog herzien in verband met een herziening van de verkeersstructuur op het LPM. In de toelichting bij het voorontwerp inpassingsplan is hierop ingegaan.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
het wel
Reactie leidt aanpassingen
niet
tot
Genoemd onderwerp is nog onderwerp van nader onderzoek.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Verbod op vrachtverkeer in Zevenbergschen Hoek wordt genegeerd en met de komst van LPM wordt de verkeerssituatie in het dorp onhoudbaar.
Het negeren van het vrachtverbod op bepaalde wegen is ook bij de provincie bekend, maar is niet verder onderzocht in het kader van deze MER. Dit is in eerste instantie ook een zaak van de wegbeheerder en justitie en valt buiten de reikwijdte van het MER en het inpassingsplan voor het LPM. Met een duurzame en veilige inrichting van de wegen op het LPM en de aansluitingen op de snelwegen, proberen we te voorkomen dat het negeren van het vrachtverbod toeneemt. Indien de situatie ondraaglijk wordt, zullen de wegbeheerders samen met justitie naar een oplossing moeten zoeken.
De provincie moet de gemeente verplichten om een verbod op vrachtverkeer in te stellen in de Hoofdstraat te Zevenbergschenhoek, vanaf het spoorwegviaduct nabij het treinstation tot aan het Plein 1940.
De provincie kan andere partijen niet verplichten om een verbod voor vrachtverkeer in te stellen voor wegen die niet tot haar beheer horen. Wanneer er aanleiding voor is, is dit een taak en de bevoegdheid van de wegbeheerder (in deze de gemeente Moerdijk). De provincie is natuurlijk wel bereid om hier over mee te denken en hierover te adviseren.
Er zijn zorgen over de bereikbaarheid en ontsluiting van de kern Moerdijk, over het vervoer van en naar het LPM en over de effecten op onderliggend wegennet. Gevraagd wordt in het ontwerp inpassingsplan een duidelijk beeld te schetsen van de toekomstige verkeerssituatie, inclusief maatregelen.
In het MER is inzicht gegeven in het effect van het LPM op het onderliggend wegennet. Op basis van een verkeersmodel is gekeken naar de hoeveelheid verkeer, de intensiteit/ capaciteitsverhoudingen, reistijden en voertuigverliesuren op een gemiddelde werkdag in het jaar 2020 en 2030 zonder LPM, voorkeursalternatief (VKA) en interne baan. Uit de berekeningen is af te leiden dat de groei van het wegverkeer door aanleg van het LPM vooral plaats vindt op de invalswegen naar het industrieterrein en
16
Antwoord
16
Antwoord
4
Antwoord
Pagina 31 van 60
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
tot
tot
het wel
Uit het civieltechnisch ontwerpproces voor het LPM blijkt dat er voldoende fysieke ruimte is voor inpassing van de ontsluiting bij de A17. Er is daarom geen aanleiding om het oude viaduct onder de A17 open te maken.
Antwoord
In het verkeersonderzoek dat op dit moment wordt herzien vanwege de nieuwe verkeersstructuur voor het LPM komen de effecten op het hoofdwegennet aan de orde. Rijkswaterstaat heeft op dit moment voor de korte en middellange termijn geen maatregelen voorzien als gevolg van LPM.
Insprekers vragen aandacht voor congestieproblematiek op de snelwegen A16 en A17 en op aansluitingen.
Inspreker meent dat de invloed van het LPM op congestieproblematiek van de snelwegen A16 en A17 niet duidelijk is.
Antwoord
10, 17
12
Pagina 32 van 60
Inspreker vraagt om inzicht in de resultaten van het overleg met Rijkswaterstaat over aanpassingen van het wegennet. Indien geen extra investeringen mogelijk zijn, vraagt inspreker om inzicht in de wijze waarop de verkeersafwikkeling gereguleerd gaat worden.
20
Verkeer ± Rijkswegen A16 en A17
Daarnaast is uit overleg met Rijkswaterstaat gebleken dat het eenvoudig open maken van het oude viaduct onder de A17 niet volstaat om deze opnieuw in gebruik te kunnen nemen. Er moet een (vrijwel) geheel nieuw viaduct gebouwd worden.
Overweeg om oude viaduct onder A17 in het verlengde van de Steenweg open te maken voor locaal verkeer
niet in de kernen Moerdijk en Zevenbergschen Hoek.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
20
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
tot
het wel
Op basis van een verkeersmodel is gekeken naar de hoeveelheid verkeer en de intensiteit/ capaciteitsverhoudingen op een gemiddelde werkdag in het jaar 2020 en 2030 zonder LPM, volgens het voorkeursalternatief (VKA) en interne baan. Op 11 wegvakken van het hoofdwegennet is de situatie. nauwkeurig in kaart gebracht. De groei van het verkeer op de A16/17 en de aansluitingen wordt vooral veroorzaakt door autonome ontwikkelingen en niet zozeer door aanleg van het LPM. Rijkswaterstaat is nauw betrokken bij de modelberekeningen.
Antwoord
1,5
De locatie YDQKHW/30ORFDWLHµOost¶ klemt aangezien er geen geld is voor een duurzame interne baan, de verbetering van rotondes en de op- en afritten van de A16 en A17. In de huidige situatie is in de spits al sprake van congestieproblemen op A16, A17 en de Moerdijkbrug.
20
Verlies aan opslag± en bedrijfsruimte door realisatie fietsenstallingen, parkeerplekken en
Pagina 33 van 60
x Onoverzichtelijke en niet-representatieve toegang tot het bedrijf In geval van een alternatieve verkeersstructuur wordt geadviseerd niet te kiezen voor een toegang aan de achterzijde voor personenverkeer.
bijbehorende constructies aan achterzijde
Sociale onveiligheid (m.n. voor fietsers) door insluiting van de weg door hoge gebouwen
x
aangelegd.
Kavels kunnen minder efficiënt gebruikt worden, omdat aan de achterzijde een weg wordt
bouwkosten en verlies aan energie (warmte)
Gebouwen kunnen niet meer rug-aan-rug gerealiseerd worden; dit leidt tot (onnodig) hogere
x
x
x
De nieuwe verkeersstructuur, waarbij het personenverkeer (auto en fiets) via de binnenzijde van de grote bouwblokken de kavels bereikt, heeft belangrijke negatieve gevolgen:
Verkeer - Nieuwe verkeersstructuur
Zoals hiervoor al aangegeven wordt het verkeersonderzoek op dit moment nog herzien in verband met een herziening van de verkeersstructuur op het LPM. In de toelichting bij het voorontwerp inpassingsplan is hierop ingegaan.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
het wel
De informatie die in het voorontwerp PIP en concept MER is opgenomen over de verkeersstructuur, is QRJJHEDVHHUGRSGHµRXGH¶YHUNHHUVVWUXFWXXUDe effecten van de nieuwe verkeersstructuur worden nog onderzocht. Uiteraard zal ook nadrukkelijk gekeken worden naar het functioneren van de verkeersafwikkeling binnen de ontwikkeleenheden. Overigens zullen we ook de eisen die gesteld worden door de brandweer (tweezijdige bereikbaarheid van gebouwen) betrekken bij dit onderzoek. Wij zien er verder op toe dat de aspecten die u in uw inspraakreactie noemt ook worden betrokken in het onderzoek. Wij danken u voor uw suggesties.
Antwoord
De effecten van de nieuwe verkeersstructuur worden nog onderzocht. Het is nog niet bekend is of de ontsluitingswegen binnen de ontwikkeleenheden (voor personenverkeer) al dan niet op openbare grond gerealiseerd worden. Wij merken nog op dat een direct gevolg van de nieuwe verkeersstructuur is, dat de ontwikkeleenheden groter worden, doordat minder ruimte voor infrastructuur in de openbare ruimte nodig is. De verwachting is dat de effecten voor het uitgeefbaar terrein beperkt en mogelijk zelfs positief zullen zijn.
Antwoord
Pagina 34 van 60
het wel
Genoemd onderwerp is nog onderwerp van nader onderzoek.
Genoemd onderwerp is nog onderwerp van nader onderzoek.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Hierna komen reacties aan bod die betrekking hebben op de planregels. In eerste instantie meer algemene reacties en vervolgens reacties gericht op de flexibiliteit van het plan, de beoogde bedrijven op het LPM en gehanteerde maatvoeringen.
De extra ontsluitingswegen binnen de ontwikkeleenheden (voor personenverkeer) gaan, als zij niet op openbare grond worden gerealiseerd, ten koste van het mogelijk bebouwd oppervlak. De minimumnorm van 70%bebouwing komt hiermee onder druk. Als de wegen wel op openbare grond liggen, leidt dit tot een fors minder oppervlak uitgeefbaar terrein, wat de exploitatie niet ten goede komt.
1
Wij merken nog op dat een direct gevolg van de nieuwe verkeersstructuur is dat de ontwikkeleenheden groter worden, doordat minder ruimte voor infrastructuur in de openbare ruimte nodig is. De verwachting is dat de effecten voor het uitgeefbaar terrein beperkt en mogelijk zelfs positief zijn.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
Een definitie voor havengerelateerde bedrijven is opgenomen in artikel 1.31 van de planregels. Een havengerelateerd bedrijf is een bedrijf waarvan de hoofdactiviteit havengerelateerd is en de goederenstroom van de hoofdactiviteit afhankelijk is van de nabijheid van kadefaciliteiten op zeehavenen industrieterrein Moerdijk. Deze definitie moet gelezen worden in relatie tot artikel 4.5.2. Dit laatste artikel biedt een afwijkingsmogelijkheid voor de vestiging van een Value Added Logistics bedrijf (VALbedrijf) met een bedrijfsperceel dat kleiner is dan < 5 ha. Het moet dan specifiek gaan om een havengerelateerd (VAL-)bedrijf. De definitie van havengerelateerd in combinatie met de toelichting daarop achten wij voldoende duidelijk.
Inspreker meent dat de criteria ten aanzien van ketenbedrijven op langere termijn niet te handhaven zijn.
Op het moment van vestiging wordt in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning getoetst aan de voorwaarden in het inpassingsplan en, in het geval van een ketenbedrijf, aan de voorwaarden in artikel 4.5.3. Het is inderdaad niet uit te sluiten dat door ontwikkelingen in de tijd en gevestigd bedrijf niet meer voldoet aan de voorwaarden uit het inpassingsplan. Dit is echter niet een gevolg van onduidelijke regelgeving, maar een kwestie van handhaving van gestelde voorwaarden aan de betreffende bedrijvigheid.
Antwoord
1
Antwoord
Pagina 35 van 60
Overigens kunnen ketenbedrijven ook voor meerdere, andere bedrijven op het LPM werken. In dat geval zal er minder snel sprake van zijn dat ketenbedrijven niet meer voldoen aan de criteria uit de planregels.
Insprekers vinden het onduidelijk wat verstaan wordt onder de doelgroep havengerelateerde logistieke bedrijven. Zij vragen of dit bedrijven zijn die allen havengerelateerd zijn of bedrijven die havengerelateerd én logistiek zijn? Zij menen dat de definitie van havengerelateerde bedrijven in artikel 1.31 niet duidelijk is.
Planregels - Algemeen
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
1, 5
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
tot
het wel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een kleiner kavel de vestiging van de primaire Genoemd onderwerp is nog doelgroep (VAL-bedrijven groter dan 5 hectare) belemmert. Het nader specificeren van het criterium onderwerp van nader µLQHIILFLsQWH YHUNDYHOLQJ¶ KDQJW QDXZ VDPHQ PHW HHQ DDQWDO RQGHUZHUSHQ GDW QRJ QDGHU ZRUGW onderzoek. uitgewerkt, zoals de interne wegenstructuur en brandveiligheid. Zodra daarover meer duidelijkheid EHVWDDW NDQ YRRU ]RYHU QRRG]DNHOLMN RRN µLQHIILFLsQWH YHUNDYHOLQJ¶ QDGHU JHVSHFLILFHHUG ZRUGHQ ,Q KHW kader van het ontwerp inpassingsplan voor het LPM zal hierover meer duidelijkheid verschaft worden.
Antwoord
Om flexibiliteit te behouden en ongewenste bedrijven uit te sluiten die vallen binnen de doelgroep voor het LPM, is bewust gekozen voor de definitie zoals opgenomen in artikel 1.45. De opsomming in dit artikel betreft geen uitputtende lijst. Op voorhand is het immers lastig om op uitputtende wijze
Antwoord
Pagina 36 van 60
Insprekers geven aan dat de lijst in art. 1.45 is niet volledig is. Zij stellen voor om lijst aan te scherpen op basis van VNG publicatie bedrijven en milieuzonering.
2, 8
Overigens is in de toelichting bij het voorontwerp inpassingsplan nader ingegaan op efficiënte verkaveling en doelmatige kavelverdeling (zie bladzijde 83).
Inspreker stelt de randvoorwaarde dat een vestiging van een ketenbedrijf niet mag leiden tot een inefficiënte verkaveling ter discussie. Inspreker meent dat een inefficiënte verkaveling een subjectieve beoordeling is. In optiek van inspreker leidt vestiging van bijna ieder klein bedrijf tot een inefficiënte verkaveling. Inspreker is van mening dat dit niet objectief getoetst kan worden (zie art. 4.5.3.e).
Reactie leidt aanpassingen
niet
tot
tot
1
niet
Voor zover ruimtelijk relevant, kunnen in een inpassingsplan vestigingsvoorwaarden worden opgenomen die inderdaad concurrentiebelemmerend werken. Het veilig stellen van de vestiging van de beoogde doelgroep brengt dit met zich mee.
Antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Inspreker meent dat omdat het inpassingsplan een publiekrechtelijk plan is waarin geen privaatrechtelijke vestigingsvoorwaarden kunnen en mogen worden opgenomen die concurrentiebelemmerend kunnen werken.
het wel
1
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
Er is bewust voor gekozen om geen aparte locatie voor een containerbuffering op te nemen of hiervoor een afwijkingsbepaling op te nemen. Er is op dit moment te weinig zicht op de noodzaak van een dergelijke voorziening. Indien op termijn de vraag vanuit de markt zich aandient, kan hierin altijd nog door middel van een omgevingsvergunning worden voorzien. Het plangebied biedt de ruimte hiervoor.
Antwoord
Wij hebben zoveel mogelijk gekozen voor een duurzame en flexibele vorm van bestemmen. Echter ten Reactie leidt aanzien van de genoemde onderwerpen, zoals duurzaamheid, de gevelband en het parkeren gelden er aanpassingen ook duidelijke denkbeelden en randvoorwaarden. Deze komen onder meer voort uit het Publiek 3URJUDPPD YDQ (LVHQ /30 RQGHUGHHO YDQ GH EHVWXXUVRYHUHHQNRPVW µ5HDOLVDWLH *HELHGVRQWZLNNHOLQJ 0RHUGLMN¶ HQKHWUXLPWHOLMNRQWZHUS,QGLHQKHWQRGLJLVRPJHQRHPGHRQGHUZHUSHQSODQRORJLVFK]HNHU te stellen, worden hieraan regels verbonden in het inpassingsplan. Mogelijk is dit minder flexibel dan gewenst. Overigens streven wij verder naar maximale vrijheid op de bedrijfskavels, waarbij geen onnodige beperkingen worden opgelegd.
Antwoord
Pagina 37 van 60
Insprekers vragen om te strakke regels op gebied duurzaamheid, gevelband, parkeren te voorkómen. Zij geven aan maximale flexibiliteit te willen om in te kunnen spelen op marktontwikkelingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
10, 17
Planregels - Flexibiliteit
Daarnaast zal container op- en overslag primair plaatsvinden op zeehaven- en industrieterrein Moerdijk.
Inspreker mist de mogelijkheid voor containerbuffering
bedrijfsactiviteiten op te sommen die als VAL-activiteiten kunnen worden aangemerkt. Een koppeling aan specifieke categorieën opgenomen in de 91*SXEOLFDWLHµ%HGULMYHQHQmiOLHX]RQHULQJ¶is daarom niet wenselijk. Overigens is vanuit het aspect milieuzonering wel een koppeling met de VNG-bedrijvenlijst in dit plan opgenomen. Bedrijven die onder het begrip VAL-bedrijf zijn te categoriseren maar niet op de benoemde lijst voorkomen, kunnen via een binnenplanse afwijking alsnog worden toegestaan, mits dit milieutechnisch geen problemen veroorzaakt.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
5
Inspreker nummer/ antwoord
tot
tot
het wel
Pagina 38 van 60
*HOHW RS GH DIVSUDNHQ LQ GH EHVWXXUVRYHUHHQNRPVW HQ LQ GH UHJLRQDOH EHGULMYHQWHUUHLQSURJUDPPD¶V LV het belangrijk dat de provincie stuurt op het profiel van Logistiek Park Moerdijk. Het profiel voor Logistiek Park Moerdijk wordt nu ook geborgd in het inpassingsplan. Voor de vestiging van grootschalige logistieke bedrijven, niet zijnde VAL, en kleinere VAL-bedrijven, is
Al jaren stuurt de provincie sterk op de ontwikkeling van- en het profiel van Logistiek Park Moerdijk. In YHUEDQGKLHUPHH]LMQLQGHUHJLR¶V0LGGHQ- en West-%UDEDQWLQGH552¶VUHJLRQDOHDIVSUDNHQJHPDDNW LQGHUHJLRQDOHSURJUDPPD¶VYRRUEHGULMYHQWHUUHLQHQLVUHNHQLQJJHKRXGHQPHWGHRQWZLNNHOLQJYDQKHW LPM en zijn afspraken gemaakt dat de vestiging van grootschalige VAL-bedrijven met een omvang van meer dan 5 hectare niet zijn toegestaan op nog nieuw te ontwikkelen bedrijventerreinen.
Logistiek Park Moerdijk is specifiek bedoeld voor de vestiging van VAL-bedrijven (Value Added Logistics) Reactie leidt groter dan 5 ha. Een ruimtebeslag van minder dan 5 ha. is alleen toelaatbaar, voor zover het gaat om aanpassingen VAL-bedrijven die vanwege de aard van hun bedrijfsvoering aangewezen zijn op de nabijheid van kadefaciliteiten langs diep vaarwater. In het inpassingsplan worden dit de havengerelateerde VALbedrijven genoemd. Deze beoogde doelgroepen van het LPM zijn expliciet vastgelegd in het Publiek 3URJUDPPD YDQ (LVHQ /30 EHKRUHQGH ELM GH EHVWXXUVRYHUHHQNRPVW µUHDOLVDWLH JHELHGRQWZLNNHOLQJ 0RHUGLMN¶MXOL
Antwoord
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
In het inpassingsplan wordt aangegeven dat alleen specifiek VAL-bedrijven zijn toegestaan. Dit sluit een zeer ruime doelgroep gebruikers uit, die uitstekend op deze locatie zouden kunnen functioneren. Ook logistieke bedrijven logistieke bedrijven zonder VAL ± maar wel gericht op grootschalige logistiek en opslag ± moeten toegestaan worden. Daarnaast is het succesvol functioneren van een grootschalig bedrijventerrein afhankelijk van synergie/samenwerking tussen diverse ketenbedrijven in deze sector. Met de belangrijkste focus op grootschalige internationale logistieke dienstverleners blijft synergie weg. Ondersteunende (wellicht kleinere) ketenbedrijven zijn essentieel voor het langjarige succes/bezetting van LPM. Hier moet meer aandacht aan worden besteed.
Planregels ± Doelgroep, havengerelateerde bedrijven en ketenbedrijven
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
1, 5
Inspreker nummer/ antwoord
tot
het wel
1
Er is vooralsnog voor gekozen om geen apart gebied voor ketenbedrijven aan te wijzen. De noodzaak hiervoor ontbreekt tot nu toe, waarmee flexibiliteit op dit moment de voorkeur heeft.
Antwoord
Pagina 39 van 60
Inspreker stelt voor om de functionele koppeling tussen ketenbedrijven en VAL-bedrijven aan de markt over te laten
Overigens is dit aspect nog wel onderdeel van een nader onderzoek, waarbij wordt bekeken of de huidige opzet van het inpassingsplan optimaal aansluit bij de (ontwikkelingen in de) markt en de beleidsambities. De resultaten van dit onderzoek worden betrokken bij de verdere uitwerking van het inpassingsplan.
Inspreker stelt voor om een specifiek deel van terrein aan te wijzen voor ketenbedrijven.
Om de VAL-bedrijven die op het LPM gevestigd zijn optimaal te kunnen laten (blijven) functioneren, is het mogelijk om via een afwijkingsbesluit bedrijven te vestigen die ten dienste van deze bedrijven opereren of deel uitmaken van een activiteitenketen binnen een specifiek VAL-bedrijf. Hiermee wordt ruimte geboden voor outsourcing van activiteiten binnen het VAL-bedrijf. Op deze wijze is het mogelijk dat op het terrein een samenwerking tot stand komt tussen meerdere bedrijven. Dit houdt in dat efficiënter kan worden omgegaan met de mobiliteit van goederen en productstromen. Het betreffende bedrijf dient daarbij aan te tonen dat de vestiging in het plangebied voor deze samenwerking noodzakelijk is: onderbouwd zal moeten worden dat vestiging buiten het LPM niet mogelijk is, gelet op het logistieke proces van het al gevestigde VAL-bedrijf. De provincie laat nog wel onderzoeken of de huidige vestigingsmogelijkheden en ±beperkingen in inpassingsplan (profiel) leiden tot een succesvol en duurzaam functioneren van het LPM. De resultaten hiervan worden betrokken bij de verdere uitwerking van het inpassingsplan.
bovendien voldoende vestigingsruimte beschikbaar op andere bedrijventerreinen in Midden- en WestBrabant.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
1
Inspreker nummer/ antwoord
het wel
Genoemd onderwerp is nog onderwerp van nader onderzoek.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
In de toelichting bij het artikel 4.5.3 is aangegeven voor welke ketenbedrijven wij ruimte zien op het LPM. Een belangrijke voorwaarde voor vestiging is dat er een directe koppeling tussen het ketenbedrijf en één of meerdere VAL-bedrijven op het LPM moet zijn. Deze functionele koppeling kan binnen de gestelde voorwaarden door de markt tot stand gebracht worden.
Voor ketenbedrijven die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en omvang vergelijkbaar zijn, moet het ook mogelijk zijn zich te kunnen vestigen (net zoal bij de VALbedrijven in artikel 4.5.1)
Dit is een terechte opmerking, aangezien van te voren niet precies bekend is wat voor bedrijven zich zullen vestigen. Door de planregels aan te passen kan extra flexibiliteit worden geboden. Specifiek gaat het om aanpassing van artikelen 4.5.2 en 4.5.3.
Inspreker geeft aan dat een verplichting tot inpandige vestiging van ketenbedrijven niet wenselijk is
De inpandige vestiging van ketenbedrijven is niet verplicht, maar heeft onze voorkeur (zie artikel 4.5.3 onder b). Redenen hiervoor zijn onder meer een zorgvuldig ruimtegebruik, het open houden van optimale verkavelingmogelijkheden en de voorwaarde dat ketenbedrijven onderdeel moeten vormen van het logistiek proces.
Antwoord
1
Antwoord
1, 5
Antwoord
In genoemde eerste deel van het bouwvlak is een bouwhoogte toegestaan tot 15 meter in verband met de landschappelijke inpassing. Dit staat een meervoudig ruimtegebruik niet in de weg.
Antwoord
Pagina 40 van 60
Inspreker vindt het niet logisch om de bouwhoogte in het deel waar dubbel ruimtegebruik wordt beoogd te beperken.
1
Planregels ± Maatvoering / Beeldkwaliteit
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord niet
tot
het wel
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
tot
tot
Reactie leidt tot aanpassing van de regels bij het plan.
Reactie leidt aanpassingen
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Inspreker geeft aan dat de minimum hoogte van de gevelband soms leidt tot de noodzaak verdiept ODDGGRFNDDQWHOHJJHQ'LWPDDNWHHQYHUGLHSWODDGGRFNHHQµYHUSOLFKWLQJ¶
Bij de minimum hoogte van de gevelband is aansluiting gezocht bij de gebruikelijke doorgangshoogte die gehanteerd wordt bij viaducten. Wij voorzien op dit punt dan ook geen problemen en zien in de gehanteerde minimum hoogte geen verplichting tot aanleg van een verdiept laaddock.
Inspreker geeft aan dat de minimum hoogte van de gevelband wordt bepaald door het gemiddelde maaiveldpeil. Inspreker voorziet dat een groot laaddock een verlaging van het maaiveldpeil tot gevolg heeft en daarmee een lager begin van de gevelband. Dit is een ongewenste situatie
Het is niet de bedoeling dat een groot laaddock een verlaging van het maaiveld (peil) tot gevolg heeft en daarmee een lager begin van de gevelband. Terecht merkt u op dat dit een ongewenste situatie is. Artikel 2.5 zal zodanig aangepast worden dat een groot laaddock niet van invloed is op het te hanteren peil.
Inspreker geeft aan dat een bouwkundig gescheiden gevelband leidt tot ongewenst hoge bouwkosten. Voorgesteld wordt om een goed beeld/kwaliteitsplan op te stellen waarin materiaalgebruik en profilering wordt voorgeschreven. Dit heeft hetzelfde effect.
Op grond van de regels die in het inpassingsplan zijn gesteld ten aanzien van de gevelband is een bouwkundig gescheiden gevelband niet verplicht. De gevelband kan deze goed deel uit maken van (de voorgevel van) het bedrijfsgebouw of als element op de gevel. Zoals voorgesteld wordt het principe van de gevelband in het beeldregieplan nader uitgewerkt. Het beeldregieplan geeft aan op welke wijze de beoogde ruimtelijke kwaliteit van de gebouwen zal worden geborgd.
Insprekers merken op dat het Beeldregieplan input levert voor inpassingsplan, terwijl het Beeldregieplan nog moet worden gemaakt. Dit maakt een integrale beoordeling niet mogelijk.
1
Antwoord
1
Antwoord
1, 5
Antwoord
1, 5
Pagina 41 van 60
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
niet
tot
het wel
Reactie leidt aanpassingen
niet
tot
Reactie leidt tot aanpassingen van de regels bij het inpassingsplan.
Reactie leidt aanpassingen
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Zoals aangegeven in de toelichting bij het inpassingsplan is er bewust voor gekozen om het parkeren Reactie leidt YDQDXWR¶V DOOHHQWRHWHVWDDQELQQHQKHWERXZYODN+LHULVRQGHUPHHUYRRUJHNR]HQRP]RUJYXOGLJHQ aanpassingen meervoudig ruimtegebruik te stimuleren en in verband met het zo snel mogelijk scheiden van vrachtwagen- en autobewegingen.
Insprekers geven aan het minimum bebouwingspercentage van 70% niet te kunnen halen als buitenopslag binnen bouwvlak moet plaatsvinden
Het is juist de bedoeling om buitenopslag zoveel mogelijk te voorkomen en, in het verlengde daarvan, binnenopslag te stimuleren. Daarnaast is het bebouwingspercentage getoetst bij bestaande grootschalige logistieke bedrijvigheid. Hieruit is gebleken dat een bebouwingspercentage van 70 % haalbaar is.
Inspreker vraagt om onoverdekte opslag onmogelijk te maken in de regels
Antwoord
1, 5
Antwoord
11
Pagina 42 van 60
Insprekers menen dat het verbod op parkeren buiten bouwvlak dwingt tot parkeren in op of onder de gebouwen. De kosten voor parkeren zullen van de overheid (parkeren in openbare ruime), naar ondernemers (binnen het bouwvlak) verschuiven. Zij vinden dat niet wenselijk. Insprekers stellen voor om te zoeken naar oplossingen voor parkeren die duurzaam en haalbaar zijn
1, 5
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
Het Beeldregieplan is een uitwerking van het Ruimtelijk Ontwerp. Omdat ten tijde van het voorontwerp inpassingsplan alleen nog sprake was van een concept Beeldregieplan is er voor gekozen om niet dit concept ter inzage te leggen, maar het vastgestelde Ruimtelijk Ontwerp. De belangrijkste uitgangspunten uit het Ruimtelijk Ontwerp en de uitwerkingen daarvan in het concept-Beeldregieplan, zijn vertaald in het voorontwerp inpassingsplan. In de volgende fase van de procedure, bij het ter inzage leggen van het ontwerp inpassingsplan voor het LPM, zal ook het Beeldregieplan mede ter inzage gelegd worden.
Antwoord
niet
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
tot
tot
tot
het wel
In de regels is opgenomen dat opslag binnen het bouwvlak plaats moet vinden. Verder geldt binnen het bouwvlak een verplicht minimum bebouwingspercentage van 70%. Beide voorwaarden brengen met zich mee dat opslag grotendeels overdekt plaats zal vinden. Mocht daarnaast nog onoverdekte opslag plaats vinden, dan gelden daarvoor vanuit de Wet milieubeheer eisen ten aanzien van milieuvervuilende opslag. Dit om belasting van het milieu (waaronder oppervlakte- en grondwater) te voorkomen. Hiervan uitgaande achten wij het niet nodig om onoverdekte opslag in zijn geheel te verbieden.
Antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Bij de aan te houden afstand gaat het om richtafstanden uit de VNG-%RUFKXUH µ%HGULMYHQ HQ 0LOLHX]RQHULQJ¶ 9DQ GH]H ULFKWDIVWDQGHQ NDQ JHPRWLYHHUG ZRUGHQ DIJHZHNHQ Aangezien het in deze situatie gaat om marginale afwijken, een bestaande woning en nog te vestigen bedrijven, kan naar onze mening in alle redelijkheid van de richtafstanden worden afgeweken. In de toelichting bij het inpassingsplan zullen wij dit nader motiveren.
Inspreker meent dat een gedegen onderzoek naar de gevolgen voor het milieu door de toename van het verkeer, ontbreekt.
De nieuwe verkeersstructuur en de nieuwe verkeersaantallen (beoogde situatie) zijn met behulp van een verkeersmodel in beeld gebracht. Vervolgens zijn op basis daarvan de effecten op de relevante
Antwoord
7
Antwoord
Pagina 43 van 60
Inspreker vraagt om de afstand van 100 meter aan te houden vanaf het agrarisch bouwvlak (en niet YDQDIGHZRQLQJ WRWDDQEHVWHPPLQJµ*HPHQJG-¶
6
Milieu ± algemene opmerkingen
tot
het wel
Onderwerp in reactie maakt nog deel uit van nader
Reactie geeft aanleiding tot aanpassing van de toelichting bij het inpassingsplan.
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Hierna komen reacties aan bod die betrekking hebben op milieu in brede zin. In eerste instantie zijn het meer algemene reacties. Vervolgens komen reacties aan bod gericht op gezondheid/leefbaarheid, specifieke milieuonderwerpen (luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid), energie, energie-windturbines en flora- en fauna.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
In zowel het MER Inrichtingsalternatieven als het MER Voorkeursalternatief zijn de resultaten van bureaustudie naar dit onderwerp en een effectbeoordeling opgenomen. In het MER Voorkeursalternatief, het Ruimtelijk Ontwerp en het inpassingsplan wordt gerelateerd daaraan aandacht besteed aan landschappelijke inpassing.
Inspreker merkt op dat de berekeningen naar de milieueffecten veel lager uitpakken dan in de huidige situatie al daadwerkelijk aanwezig is (dus zonder LPM, zonder intensivering van het bestaande industrieterrein en zonder het te ontwikkelen project rond het station Lage Zwaluwe). Inspreker vermoedt dat er gekozen is voor een theoretische benadering of dat er fouten zijn gemaakt bij de verwerking van gegevens.
De akoestische gevolgen van het plan zijn in beeld gebracht. Er wordt voldaan aan de uitgangspunten die hiervoor gelden en er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er fouten bij verwerking van gegevens zijn gemaakt. Het milieu wordt in voldoende mate beschermd. Het is niet uit te sluiten dat door het treffen van maatregelen niet alleen een toename wordt opgeheven, maar dat tevens een verdere reductie wordt bereikt. Naar aanleiding van een gewijzigde rekensystematiek zullen de akoestische rapporten worden aangepast. Bij de beoordeling hiervan zal genoemde opmerking worden meegenomen.
Antwoord
20
Antwoord
Pagina 44 van 60
Inspreker mist onderzoek naar de effecten van het verdwijnen van het landelijk karakter en de cultuurhistorische waarden in het gebied eveneens als de impact hiervan op dorpsbewoners van kern Moerdijk niet
tot
het wel
Onderwerp in reactie maakt nog onderdeel uit van nader onderzoek.
Reactie leidt aanpassingen
onderzoek.
milieuaspecten in beeld gebracht. Hiermee is op juiste wijze invulling gegeven aan het in beeld brengen van de milieueffecten als gevolg van het verkeer.
Overigens zullen de verkeers- en milieuonderzoeken geactualiseerd en uitgebreid worden. Deze onderzoeken en de resultaten uit deze onderzoeken zullen in het MER en het ontwerp inpassingsplan verwerkt worden.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
7
Inspreker nummer/ antwoord
Voor wat betreft geluid moeten, wettelijk gezien, de verschillende bronnen separaat worden beoordeeld. Overwogen wordt nog op welke wijze de cumulatie van alle geluidaspecten het beste in beeld kan worden gebracht. Deze cumulatie zal dan ook nog plaatsvinden.
Antwoord
het wel
Inspreker spreekt zijn zorg uit over de toename sociale van onrust en de afnemende leefbaarheid in de kern Moerdijk door isolerende werking van realisatie LPM
Gezien de reacties die zijn ontvangen ten aanzien van gezondheid en leefbaarheid zal hieraan nog Reactie leidt tot aanpassing verdere aandacht worden besteed. In het MER en de toelichting bij het inpassingsplan zal in een extra van de toelichting bij het paragraaf/hoofdstuk uitgebreider ingegaan worden op leefbaarheid. Daarin zullen ook de maatregelen inpassingsplan en het MER. die getroffen worden om de leefbaarheid te verbeteren aan bod komen. De reacties over leefbaarheid en gezondheid zijn voor ons ook aanleiding geweest om de GGD te EHWUHNNHQELMKHWXLWZHUNHQYDQKHWRQGHUZHUSµ/HHIRPJHYLQJVNZDOLWHLW¶0HWGH**'LVDIJHVSURNHQGDW zij een adviserende rol zullen vervullen.
18
Antwoord
Pagina 45 van 60
Insprekers geven aan dat leefbaarheid meer is dan het verbeteren van het landschap. Gevraagd wordt welke maatregelen worden getroffen om de leefbaarheid te verbeteren
Onderwerp in reactie maakt nog deel uit van nader onderzoek.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
19, 20
Gezondheid- Leefbaarheid
Ook voor luchtkwaliteit zijn de gevolgen in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met cumulatie van meerdere emissiebronnen.
Onderzoek naar cumulatie van milieueffecten niet uitgevoerd (industrieterrein, station, LPM). Verzoek om resultaat van onderzoek
Ook wat betreft luchtkwaliteit zijn de gevolgen in beeld gebracht. Er wordt voldaan aan de grenswaarden zoals gesteld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er fouten bij verwerking van gegevens zijn gemaakt. Het milieu wordt in voldoende mate beschermd.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
20
Inspreker nummer/ antwoord
Inspreker vraag om onderzoek naar gezondheidsklachten (visuele hinder en psychische klachten, isolatie kern Moerdijk) als gevolg van de hoogte van de gebouwen (tot 20 meter).
Zoals hiervoor aangegeven zal er aan het MER en de toelichting bij het inpassingsplan een extra paragraaf worden toegevoegd ten aanzien van leefbaarheid. De hoogte van de gebouwen zal daarbij aan bod komen in relatie tot het landschap. De noodzaak voor een verdergaand onderzoek op dit onderdeel, naar gezondheidsklachten is ons nergens uit gebleken en zien wij dan ook geen aanleiding toe.
,QVSUHNHUJHHIWDDQGDWGHDIVWDQGWXVVHQGHEHVWHPPLQJVYODNNHQµ*HPHQJG-¶HQ]LMQZRQLQJPLQVWHQV 100 m moet zijn. Op de plankaart is aangegeven dat de afstand tussen de bestaande woning en het bestemmingsvlak daadwerkelijk 100 m is, maar er moet uit gegaan worden van de hoek van het bouwvlak. Immers de woning moet kunnen worden herbouwd binnen het huidige agrarische bouwvlak, zodat de woning niet binnen de 100 m van het bouwvlak gemengd 2 komt te liggen
In het inpassingsplan wordt de afstand tussen het bebouwingsvlak van bestaande omliggende woningen tot de bestemmingen van het LPM nader onderzocht. Daarnaast zal in het kader van het geluidsonderzoek nog een beoordeling plaatsvinden of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Indien de resultaten van het onderzoek daartoe aanleiding geven, worden maatregelen genomen om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen.
Inspreker is van mening dat er geen gedegen gezondheidsonderzoek is uitgevoerd in het MER.
In het richtlijnen advies van de Commissie voor de mer is opgenomen dat, indien sprake is van relatief grote groepen blootgestelden en relatief grote gevolgen voor de luchtkwaliteit, de consequenties voor de volksgezondheid in beeld gebracht moeten worden. Aangezien uit het luchtkwaliteitonderzoek en uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat er geen grote groepen blootgestelden zijn en er geen grote gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn, heeft een afzonderlijk verdergaand gezondheidsonderzoek geen toegevoegde waarde.
7
Antwoord
6
Antwoord
18
Antwoord
Pagina 46 van 60
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
niet
tot
het wel
Reactie leidt aanpassingen van toelichting bij inpassingsplan
tot de het
Onderwerp in reactie maakt nog deel uit van nader onderzoek.
Reactie leidt aanpassingen
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
De emissies op bedrijventerreinen zoals het Logistiek Park Moerdijk zullen vooral het gevolg zijn van het extra verkeer en extra emissies als gevolg van verwarming van bedrijven. Dit soort uitstoot betreft vooral de stoffen NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijnstof). Daarnaast is het zo dat in Nederland, bij de beoordeling van de luchtkwaliteit, de concentraties van NO2 en PM10 maatgevend zijn. Overschrijdingen van grenswaarden van de andere stoffen komen in Nederland slechts in uitzonderlijke gevallen voor en kunnen op het LPM redelijkerwijs worden uitgesloten. Omdat alleen extra uitstoot wordt verwacht door verkeer en verbranding (warming JHERXZHQ KHHIWHHQRQGHU]RHNQDDUGHHIIHFWHQYDQGLR[LQHVHQ3&%¶VJHHQPHHUZDDUGH
Inspreker verwacht dat omwonenden meer last van fijnstof zullen ondervinden door een toename van transportbewegingen als het LPM gerealiseerd wordt.
De gevolgen voor de immissie van fijnstof zijn in beeld gebracht. Er wordt voldaan aan de grenswaarden zoals gesteld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De omwonenden worden in voldoende mate beschermd.
De Gemeenteraad van Moerdijk constateert dat de uitstoot van fijnstof in omgeving toenemen. Het is inspreker niet duidelijk welke maatregelen worden genomen om uitstoot fijnstof te minimaliseren en op welke wijze wordt dit geborgd
Uit het onderzoek naar fijnstof komt naar voren dat wordt voldaan aan de grenswaarden zoals die gesteld zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Om die reden is er geen reden om verdergaande
Antwoord
3
Antwoord
4
Antwoord
Pagina 47 van 60
,QVSUHNHUVWHOWGDWRQGHU]RHNQDDUGHHIIHFWHQYDQGLR[LQHVHQ3&%¶VRQWEUHHNW
Luchtkwaliteit
Zoals hiervoor is aangegeven zal in het MER en de toelichting bij het inpassingsplan wel een extra paragraaf worden toegevoegd ten aanzien van GHµ/HHIRPJHYLQJVNZDOLWHLW¶0HWGH**'LVDIJHVSURNHQ dat zij een adviserende rol zullen vervullen bij het uitwerken van deze paragraaf.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
15
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
tot
tot
het wel
De gevolgen voor de immissie van fijnstof zijn in beeld gebracht. Hierbij is gebruik gemaakt van de wettelijke rekenmethodes, waarbij ook de juiste invoergegevens zijn benut. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de uitkomsten onjuist zijn. Er wordt voldaan aan de grenswaarden zoals gesteld in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Het milieu wordt in voldoende mate beschermd.
Inspreker stelt dat de gevolgen van een intensiever gebruik van spoorlijn onder Moerdijk niet betrokken is in het milieuonderzoek (luchtkwaliteit).
De gevolgen voor de luchtkwaliteit zijn bij het voorontwerp inpassingsplan een eerste keer in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met cumulatie van meerdere emissiebronnen. In een nader onderzoek zullen de gevolgen voor de luchtkwaliteit nog op een hoger detailniveau doorgerekend worden. Daarbij zal een intensiever gebruik van de spoorlijn ook aan bod komen. Bij het ontwerp inpassingsplan kunt u het nieuw geactualiseerde onderzoek naar de luchtkwaliteit tegemoet zien.
Antwoord
7
Antwoord
Ten behoeve van het voorontwerp inpassingsplan is inmiddels onderzoek naar geluid uitgevoerd. Als gevolg van de nieuwe verkeersstructuur die voor het LPM ontworpen wordt, wordt het geluidsonderzoek aangepast. Dat het onderzoek naar geluid wordt aangepast brengt niet met zich mee dat het voorontwerp inpassingsplan en het VKA prematuur is. Daarnaast is het niet ongebruikelijk dat een geluidsonderzoek gedurende het proces van planvorming aangepast wordt.
Antwoord
Pagina 48 van 60
Inspreker meent dat het voorontwerp PIP en VKA nog niet hadden kunnen worden opgesteld omdat er nog geluidsonderzoek moet worden uitgevoerd.
6
Geluid
Inspreker twijfelt aan de stelling dat de hoeveelheid fijnstof in omgeving met realisatie LPM binnen de grenswaarden blijft
maatregelen te verlangen dan die thans wettelijk genomen moeten worden. Deze wettelijke maatregelen zijn hoofdzakelijk gericht op uitstoot door verkeer en verbranding vanwege warming gebouwen).
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
16
Inspreker nummer/ antwoord
niet
tot
het wel
Reactie leidt aanpassingen
niet
tot
Genoemd onderwerp in deze reactie is nog onderwerp van nader onderzoek.
Reactie leidt aanpassingen
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Inspreker stelt dat op voorhand stellen dat hogere voorkeursgrenswaarden van geluid kunnen worden verleend prematuur is
Het is inderdaad prematuur om dit te stellen. Nader onderzoek naar geluid moet dit nog uitwijzen. In het kader van het ontwerp inpassingsplan zal hierin meer inzicht verschaft worden.
Onderzocht moet worden welke gevolgen geluidoverlast zal hebben op bewoners kernen Moerdijk en Zevenbergschen Hoek. Welke maatregelen worden genomen bij overschrijding geluidsnormen?
Het geluidsonderzoek wordt aangepast vanwege de nieuwe verkeersstructuur voor het LPM. Hierbij zullen rekenpunten worden gelegd bij de kernen. Op dit moment zijn de uitkomsten nog niet bekend en daarmee is ook nog niet bekend of en zo ja, welke maatregelen nodig zijn.
Inspreker stelt dat de gevolgen van een intensiever gebruik van spoorlijn onder Moerdijk niet betrokken is in het milieuonderzoek (geluid).
De akoestische onderzoeken worden nog geactualiseerd en aangepast. Een intensiever gebruik van de spoorlijn zal daarbij meegenomen worden. Bij het ontwerp inpassingsplan kunt u het nieuw geactualiseerde onderzoek naar de geluid tegemoet zien.
6
Antwoord
7
Antwoord
7
Antwoord
LPM leidt tot beperking van de vluchtmogelijkheden van bewoners van de kern Moerdijk in geval van calamiteiten. Hier dient onderzoek naar uitgevoerd te worden.
7
Pagina 49 van 60
(95¶V HQ %(9,¶V RS LQGXVWULHWHUUHLn Moerdijk moeten herzien worden naar impact op de omgeving. De verkeerstoename van het LPM zal invloed hebben op de vluchtmogelijkheden van mensen.
7
Externe veiligheid
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
het wel
Genoemd onderwerp in deze reactie is nog onderwerp van nader onderzoek.
Genoemd onderwerp in deze reactie is nog onderwerp van nader onderzoek.
Genoemd onderwerp in deze reactie is nog onderwerp van nader onderzoek.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Wat betreft externe veiligheid is onderzocht welke risicobronnen mogelijk invloed hebben op het plangebied. Hiertoe is vastgesteld welke risicobronnen een invloedsgebied hebben dat over het plangebied is gelegen. Voor de relevante risicobronnen is vervolgens onderzocht of de realisatie van Logistiek Park Moerdijk (LPM) resulteert in een onaanvaardbare toename van de externe YHLOLJKHLGVULVLFR¶VYRRUGHRPJHYLQJ'LWLVYRRUJHHQHQNHOHULsicobron het geval. Uit de verantwoording van het groepsrisico moet blijken in hoeverre er voldoende vluchtmogelijkheden zijn. Deze verantwoording is bij het opstellen van het voorontwerp inpassingsplan nog niet beschikbaar, maar zal beschikbaar zijn voordat het inpassingsplan wordt vastgesteld.
Antwoord
Het is correct dat het gebruik van de spoorlijn onder Moerdijk niet is betrokken in het milieuonderzoek. Reden hiervoor is dat de vestiging van risicovolle inrichtingen binnen het Logistiek Park Moerdijk (LPM) niet is toegestaan. Om die reden is er geen toename van het transport van gevaarlijke stoffen over onder andere het spoor ten gevolge van de realisatie van LPM. De realisatie van LPM geeft daarom geen aanleiding om aanvullend onderzoek te verrichten naar het risico van een calamiteit van gevaarlijke stoffen over het spoor voor de inwoners van de kern Moerdijk. Van de andere kant OHYHUHQGHH[WHUQHYHLOLJKHLGVULVLFR¶VYDQGHVSRRUlijn gezien de ligging ten opzichte van het plangebied geen ruimtelijke beperkingen voor de voorgenomen realisatie van het LPM. Dit is beschreven in de hoofdstukken die betrekking hebben op externe veiligheid.
Antwoord
Pagina 50 van 60
Inspreker stelt dat de gevolgen van een intensiever gebruik van spoorlijn onder Moerdijk niet betrokken is in het milieuonderzoek (externe veiligheid).
7
In het nog op te stellen hoofdstuk over de leefomgevingkwaliteit zal dit aspect nog nader aan bod komen.
In hoeverre de realisatie van LPM leidt tot een beperking van de vluchtmogelijkheden voor de bewoners van de kern van Moerdijk is een vraag die beantwoord dient te worden door de Veiligheidsregio. Wij stemmen dit verder af met de Veiligheidsregio.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
het wel
Reactie leidt aanpassingen
niet
tot
Genoemd onderwerp in deze reactie is nog onderwerp van nader onderzoek.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Inspreker vraagt zich af of voor het deel van het LPM dat binnen de risicogrens valt niet de kantoorruimte beperkt kan worden tot 1.500 m2 om zo windmolens wel mogelijk te maken?
De wettelijke systematiek ten aanzien van externe veiligheid brengt met zich mee dat de op te leggen beperkingen verstrekkender zijn dan geschetst door inspreker. Externe veiligheid richt zich namelijk niet op het onderdeel van een gebouw dat binnen een risicocontour ligt, maar op het betreffende gebouw in zijn geheel. Windturbines hebben daardoor tot gevolg dat voor de gebouwen langs de A16 en de A17 de voorwaarde moet worden opgenomen dat kwetsbare objecten niet zijn toegestaan.
21
Antwoord
Inspreker vraagt zich af of de ontwikkeling van het LPM wel genoeg rekening houdt met de duurzaamheidambities, zoals opgesteld in het Publiek Programma van Eisen LPM? Inspreker pleit er voor dat een nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein van deze grootte moet voorzien in zijn eigen energie op eigenterrein.
,Q KHW 3XEOLHN 3URJUDPPD YDQ (LVHQ /30 EHKRUHQGH ELM GH EHVWXXUVRYHUHHQNRPVW µUHDOLVDWLH Reactie leidt JHELHGRQWZLNNHOLQJ 0RHUGLMN¶ MXOL LVGe ambitie opgenomen dat het LPM zo mogelijk energie en aanpassingen
21
Antwoord
Pagina 51 van 60
De gemeenteraad van Moerdijk JDDW HU YDQXLW GDW YDQXLW GH LQWHQWLH µGXXU]DDPKHLG¶ KHW /30 energieneutraal of zelfs energieleverancier wordt i.p.v. energieverbruiker. Daarom vraagt inspreker dat eisen over energieverbruik en energieopwekking op te nemen in PIP.
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
4
Energie
Dit betekent dat de omvang van de kantoren binnen de gebouwen langs de A16 en A17 beperkt moet worden tot 1.500 m2 bruto vloeroppervlakte. Het gaat hier om ongeveer 35 tot 70 hectare van de in totaal ongeveer 142 hectare uitgeefbaar terrein op het LPM. Daarnaast is niet uit te sluiten dat windturbines ook consequenties hebben voor de andere bedrijfsonderdelen van de gebouwen langs de A16 en A17. Indien namelijk gedurende een groot deel van de dag doorgaans grote aantallen personen aanwezig zijn in een gebouw, wordt dit aangemerkt als kwetsbaar. De grens ligt daarbij op meer dan 50 personen.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
tot
tot
het wel
Een discussie en nader onderzoek naar alternatieve vormen van duurzame energie in plaats van windturbines op het LPM vindt plaats in het kader van de planontwikkeling. Daarnaast wordt een afzonderlijk onderzoekstraject doorlopen om inzicht te krijgen in de mogelijkheden voor realisatie van windturbines in de nabijheid van en gekoppeld aan Logistiek Park Moerdijk. Dit afzonderlijke traject richt zich expliciet op de windenergie. Deze vorm van duurzame energie blijft nodig naast andere vormen van duurzame energie om op termijn te kunnen voldoen aan de landelijke en Europese doelstellingen op dit gebied.
Antwoord
Pagina 52 van 60
De Gemeenteraad van Moerdijk vraagt om een principiële discussie over duurzame energie om te compenseren voor het feit dat windmolens niet mogelijk zijn op LPM. Dit moet onderdeel uitmaken van de discussie over de locatie voor windturbines.
Energie - windturbines
Daarnaast vindt een gezamenlijk proces met provincie, gemeente en havenschap plaats om de borging van duurzaamheidsambities voor het LPM verder vorm te geven.
Overigens kan niet alles in een inpassingsplan worden geregeld. Conform de Wet ruimtelijke ordening dient dit plan steeds toe te zien op aspecten die ruimtelijk relevant zijn. Het verplichten van duurzaamheidsmaatregelen wordt in de praktijk niet als zodanig aangemerkt. Daarentegen kan het inpassingsplan wel de ruimte bieden om de wenselijke duurzaamheidsmaatregelen te kunnen uitvoeren. In het geval van het inpassingsplan is dit ook gebeurd. De regeling biedt alle ruimte om tot een neutrale ontwikkeling van het LPM te komen.
CO2 neutraal ontwikkeld wordt, door gebruikmaking van wind- en zonne-energie, rest- en afvalwarmte. De provincie houdt vast aan deze ambitie in de bestuursovereenkomst. Omdat wordt afgezien van de realisatie van windturbines op Logistiek Park Moerdijk, wordt nu gekeken naar de mogelijkheden voor realisatie van windturbines in de nabijheid van en gekoppeld aan Logistiek Park Moerdijk (rekening houdend met de regionale afspraken), en andere vormen van duurzame energieopwekking (op het LPM).
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
4
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
het wel
De plaatsing van windturbines heeft consequenties voor de omvang van de kantoren op het LPM. Inspreker vraagt zich af of het daadwerkelijk nodig is dat de kantoren daadwerkelijk groter dan 1500 m2 dienen te zijn, aangezien er logistieke bedrijven en value-added activiteiten op het terrein plaats dienen te vinden en er genoeg leegstand is van bestaande kantoorruimte.
Om inzicht te krijgen in de noodzaak tot kantoren groter dan 1.500 m 2 als onderdeel van de beoogde VAL-bedrijven op het LPM zijn een aantal marktpartijen geconsulteerd. Hieruit is naar voren gekomen dat de benodigde kantoorruimte standaard ongeveer 5% bedraagt en bij een (regionaal) hoofdkantoor toe kan nemen tot 15%. Daarmee volstaat een kantooromvang van maximaal 1.500 m 2 voor het merendeel van de beoogde bedrijven niet. Afzonderlijke kantoorruimten buiten het LPM zijn daarbij geen reële optie.
In het verlengde van de reactie hiervoor vraagt inspreker welke spelers in de markt beweren dat een kantooromvang van minimaal 1500 m2 noodzakelijk is voor deze vorm van logistiek en wat hun belangen zijn? Wil de provincie logistieke bedrijven of logistiek regiokantoren op het LPM?
Zowel investeerders op de logistieke markt als projectontwikkelaars en branchevertegenwoordigende organisaties zijn benaderd om informatie in te winnen over de benodigde omvang in kantoorruimte. Daarbij gaat het nadrukkelijk niet om de vestiging van zelfstandige logistieke regio-kantoren. Deze zijn in de planregels uitgesloten. Alleen kantoren die onderdeel uitmaken van een VAL-bedrijf zijn toegestaan.
Inspreker vraagt zich af waarom LPM op zoek zou gaan naar andere locaties om windenergie op te wekken aangezien de windmolens prima binnen de randvoorwaarden van het gevestigde beleid valt en bijdraagt aan het behalen van de duurzaamheidambities.
Niet alleen de randvoorwaarden van het provinciaal ruimtelijke beleid, zoals vertaald in de Verordening ruimte, zijn bepalend voor de vestigingsmogelijkheden van windmolens. Zo dient ook rekening gehouden te worden met de milieueisen die gesteld worden ten aanzien van windturbines.
21
Antwoord
21
Antwoord
21
Antwoord
Pagina 53 van 60
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
tot
tot
het wel
Het aanbod van inspreker wordt meegenomen bij het onderzoek naar de realisatie van windturbines in de nabijheid van het LPM. Zie ook het voorgaande antwoord.
Antwoord
Er is gekozen voor deze locatie omdat deze aansluit op een grotere natuureenheid in de directe omgeving van het aangetaste gebied.
Inspreker stelt dat door de geplande extra bomenrijen er meer vogels kunnen nestelen (kraaien en kauwen). Hierdoor kan er meer schade aan het fruit in de omgeving ontstaan door pikken. Wie vergoedt deze ontstane schade?
De Flora en Fauna wet regelt in het Faunafonds eventuele schade door wild aan gewassen. Overigens verwachten wij niet dat de genoemde vorm van schade op zal treden ten gevolge van de ontwikkeling van het LPM.
Inspreker vraagt naar aandacht voor de ecologische verbindingszone bij de kruising van de interne baan met Roode Vaart in de rapporten MER inrichtingsalternatieven en Effecten VKA.
Antwoord
3
Antwoord
11
Pagina 54 van 60
Inspreker vraagt waarom natuurcompensatie ten behoeve van het LPM tussen de kern Moerdijk en de toegang tot de Appelweg wordt gerealiseerd.
20
Natuur ± Flora en fauna
Inspreker biedt grond aan voor vestiging windmolens.
Eerder, bij het onderwerp externe veiligheid (bladzijde 50), is hierop ingegaan.
Uit het planMER Windturbines is naar voren gekomen dat juist de milieueisen ten aanzien van externe veiligheid te verstrekkende gevolgen hebben voor de doelgroep van het LPM, waarvoor dit specifieke terrein wordt gerealiseerd.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
14
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
tot
tot
het wel
Wij onderkennen dat de ecologische verbindingszone ter hoogte van de Roode Vaart nu nog niet voldoende aan bod komt in het voorontwerp inpassingsplan en bijbehorende bijlagen (waaronder de uitgevoerde MER-studies). Hierin zal alsnog voorzien worden.
Antwoord
Inspreker geeft aan dat een te kleine oppervlakte fruit een kleine opbrengst geeft. Hierdoor is inspreker niet meer interessant als marktpartij voor de handel i.v.m. uniformiteit van de partij
Inspreker geeft aan dat de prijs van agrarische grondprijs zal opdrijven als gevolg van het schaarser worden van grond
Inspreker is bang voor problemen in de bedrijfsvoering als gevolg van water en vorst ten tijde van realisatie 1e fase LPM
Inspreker geeft te verwachten dat zijn boomgaard goed bereikbaar moet blijven ten tijde van realisatie 1e fase LPM
Voor de start van de aanleg van het LPM worden met alle betrokkenen in het plangebied afspraken gemaakt en wordt getracht om tot minnelijke oplossingen te komen. Genoemde problemen zullen zich
3
3
3
3
Antwoord
Pagina 55 van 60
Insprekers vrezen beperking in de agrarische bedrijfsvoering door verlies/verkoop van een groot deel van het bedrijf
Beperkingen/gevolgen bedrijfsvoering door LPM
14, 3
het wel
Reactie leidt aanpassingen
niet
tot
Reactie leidt tot aanpassingen van het inpassingsplan (verbeelding), de toelichting en de MER-studies.
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
Hierna volgen reacties van diverse aard die niet onder te brengen zijn in de onderwerpen die hiervoor zijn behandeld.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
Inspreker nummer/ antwoord
De effecten van de ontwikkeling van het LPM op de luchtkwaliteit zijn onderzocht. Gebleken is dat er een beperkte invloed is en er geen sprake van overschrijding van grenswaarden. Eventuele schade aan de gezondheid en aan vegetatie (gewassen) achten wij dan ook zeer onwaarschijnlijk.
Antwoord
De mogelijkheid tot inspraak is door ons op meerdere wijzen kenbaar gemaakt, waaronder in de regionale uitgaven van het Brabants Dagblad / De Stem. Daarin is op een juiste wijze melding gemaakt
Antwoord
Pagina 56 van 60
Inspreker geeft aan dat de advertentie in Moerdijkse Bode niet correct was. Naam en adresgegevens van de instantie waar zienswijzen kunnen worden ingediend waren niet vermeld. Om die reden moet procedure worden afgebroken en opnieuw worden gestart met juiste publicatie
Reacties van procedurele aard
7
LPM
De akkerbouwgrond die verloren gaat ten gevolge van het LPM is zeer beperkt ten opzichte van het totaal aan akkerbouwgrond in Nederland en ook in West-Brabant. Wij zijn het dan ook niet eens met het gestelde dat het verloren gaan van de akkerbouwgrond een negatieve impact heeft op de toekomstige voedselvoorziening. Nader onderzoek op dit punt achten wij niet nodig.
voor
Antwoord
akkerbouwgrond)
Inspreker meent dat het opofferen van het gebied (goede voedselvoorziening in gevaar brengt. Dit moet worden onderzocht.
7
Verder is van de uitstoot van stikstofoxiden (NOx) door verkeer bekend dat deze vermestend kunnen werken vanwege de depositie van stikstof (zoals onderzocht in het uitgevoerde ecologisch onderzoek). Dit geldt in algemene zin ook voor CO2 (beschikbaarheid voor opname door vegetatie). Hierdoor is het ook vanuit dit oogpunt beschouwd onwaarschijnlijk dat de fruitteelt in negatieve zin wordt beïnvloed.
Inspreker vraagt naar een onderzoek naar het effect toename fijnstof en CO2 op kleinfruit (directe omgeving) en de gevolgen hiervan voor de bedrijfsvoering
dan ook naar onze mening niet voordoen.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
6
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
tot
het wel
Voordat een definitief ruimtelijk ontwerp ter vaststelling voorgelegd is aan GS, is een aantal belangrijke partijen en stakeholders geconsulteerd over het concept-ruimtelijk ontwerp. De consultatieronde heeft uiteindelijk geleid tot aanpassingen aan het ruimtelijk ontwerp. Na de vaststelling door GS, zijn alle geconsulteerde partijen schriftelijk bedankt voor hun inbreng en op de hoogte gebracht van het uiteindelijk vastgestelde ontwerp. Hierbij is tevens aangegeven dat het ruimtelijk ontwerp uitgangspunt is voor het op te stellen voorontwerp inpassingsplan en dat er gelegenheid is voor inspraak op dit voorontwerp. Ook inspreker is betrokken bij deze consultatie. Bij schrijven van 28 juli 2010 is inspreker schriftelijk in de gelegenheid gesteld om te reageren op het concept-ruimtelijk ontwerp Logistiek Park Moerdijk. Bij brief van 24 februari 2011 hebben wij inspreker geïnformeerd over de aanpassingen aan het ruimtelijk ontwerp en de vaststelling van het ruimtelijk ontwerp door Gedeputeerde Staten op 22 februari 2011.
Inspreker geeft aan dat op geen enkele wijze rekening is gehouden met eerdere opmerkingen in kader van richtlijnen MER van inspreker. Inspreker vraagt om een toelichting
Voor een reactie op de ingediende zienswijzen op de Startnotitie verwijzen wij naar de vastgestelde richtlijnen van 17 december 2009. In dit document is tevens een reactienota opgenomen, waarin is
Antwoord
20
Antwoord
Pagina 57 van 60
Provincie heeft geen terugkoppeling gegeven hoe is omgegaan met de reactie van inspreker op het ruimtelijk ontwerp. De aangedragen suggesties (doelgroep, ruimtelijke opzet en advies m.b.t. economische en commerciële optimalisatie) zijn grotendeels niet opgenomen.
van de manier waarop kan worden ingesproken op het voorontwerp inpassingsplan en het bijbehorende concept MER. Inspreker bedoelt een artikel op de gemeentepagina in de Moerdijkse Bode. In dit artikel is verwezen naar een link op onze provinciale internetsite, waar op een juiste wijze melding is gemaakt van de manier waarop kan worden ingesproken. Het artikel was géén formele kennisgeving. Verder is het ons nergens uit gebleken dat het artikel in de Moerdijkse Bode heeft geleid tot onjuiste verzending. Wij zien dan ook geen aanleiding de procedure opnieuw te starten.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
1
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen
Reactie leidt aanpassingen.
niet
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
tot
het wel
Voor een reactie op de ingediende zienswijzen op de Startnotitie verwijzen wij naar de vastgestelde richtlijnen van 17 december 2009. In dit document is een reactienota opgenomen, waarin de genoemde opmerkingen inhoudelijk zijn besproken. Voor zover onze beantwoording van de ingediende zienswijzen niet heeft geleid tot nieuwe reacties, is er voor ons geen aanleiding hier opnieuw op in te gaan. Zie voor het overige ons antwoord op voorgaande punten.
Antwoord
Pagina 58 van 60
Inspreker brengt zijn eerdere inspraakreactie van 28/10/2009 opnieuw in. Inspreker geeft aan dat de daar gemaakte opmerkingen met betrekking tot de richtlijnen MER niet zijn weerlegd d.m.v. gedegen onderzoek. Verder was de gebruikte informatie niet correct
ingegaan op de ingediende zienswijzen. Bij brief van 21 december 2009 zijn de richtlijnen inclusief de reactienota beschikbaar gesteld. Aanvullend hierop geven wij aan dat, zoals gevraagd door inspreker, het concept MER samen met het voorontwerp inpassingsplan ter inzage heeft gelegen. Dit in afwijking tot wat in de reactienota is aangegeven, namelijk dat het de bedoeling was om het definitieve MER met het voorontwerp inpassingsplan ter inzage zou gaan. Het MER is dus al ter inzage gelegd vóórdat het definitief is.
Samenvatting deelreacties en antwoord op de deelreactie
7
Inspreker nummer/ antwoord
Reactie leidt aanpassingen.
niet
Gevolgen voor inpassingsplan dan het MER
tot
het wel
2. Aanpassingen concept MER
voorontwerp
inpassingsplan
en
2.1. Aanpassingen voorontwerp inpassingsplan op grond van reacties Bij de beantwoording van de ontvangen reacties is in een aparte kolom aangegeven of deze tot een aanpassing van het voorontwerp inpassingsplan (regels, verbeelding en toelichting) en het concept MER leiden. De door te voeren wijzigingen in het voorontwerp inpassingsplan zijn hieronder samengevat voor de planregels, de verbeelding en de toelichting.
Voorontwerp inpassingsplan, planregels: Toevoeging regeling ter borging van obstakelvrije zone rondom aan te leggen ringsloot de in artikel 19.2 opgenomen absolute compensatienorm wordt vervangen door de regel dat bij toename van verhard oppervlak retentie dient te worden gerealiseerd conform de keur van de waterbeheerder. aan artikel 7.3.3 wordt als voorwaarde voor verlening van een omgevingsvergunning toegevoegd dat de veiligheid en stabiliteit van de waterkeringen gewaarborgd moet zijn. artikel 4.5.2 en 4.5.3 worden aangevuld met de mogelijkheid om via afwijking bedrijven toe te staan die niet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomen, maar wel naar aard en omvang vergelijkbaar zijn aan de toegestane categorie bedrijven. Artikel 2.5 zal zodanig aangepast worden dat een groot laaddock niet van invloed is op het te hanteren peil. Voorontwerp inpassingsplan, verbeelding (plankaart): controle en waar nodig aanpassing/aanvulling verbeelding ten behoeve van zones van de waterkering, ecologische verbindingszone en persleiding Voorontwerp inpassingsplan, toelichting: toevoegen afspraak in kader van RRO Midden Brabant van december 2011 het Natuurcompensatieplan (nog op te stellen) wordt als bijlage bij toelichting gevoegd aanvulling waterparagraaf met ruimtelijk beleid van Waterschap Brabantse Delta afstemming getallen voor verhard oppervlak tussen mer en pip tekstuele verbeteringen op verzoek van het Waterschap Brabantse Delta toevoeging paragraaf over de leefbaarheid in de kern Moerdijk verduidelijking conclusies luchtkwaliteitsonderzoek nader motiveren waarom in beperkte mate wordt afgeweken van de richtafstanden uit de VNG-%URFKXUHµ%HGULMYHQHQ0LOLHX]RQHULQJ¶ uitbreiding toelichting op ecologische verbindingszone Onderwerp van nader onderzoek: nadere uitwerking inrichting Appelzak, waarbij rekening wordt gehouden met belang van primaire kering in het gebied
Pagina 59 van 60
-
-
PRJHOLMNKHGHQRPµ%5(($0*HELHGVRQWZLNNHOLQJ¶WRHWHSDVVHQRSKHWLPM detaillering van ringsloot verkeersstructuur/interne baan/effecten op onderliggend netwerk actualisatie milieuonderzoeken nader onderzoek naar (cumulatie van) geluidsaspecten (inclusief intensiever gebruik spoorlijn) en gevolgen voor woon- en leefklimaat criterium inefficiënte kavelverdeling afhankelijk van o.a. verkeersstructuur en vereisten brandweer opzet indeling bedrijventerrein/al dan niet aanwijzen van een apart gebied voor ketenbedrijven de volgende wateraspecten worden onderzocht voor de vaststelling van het ontwerp inpassingsplan: nadere uitwerking afvalwaterstromen; toetsing aan inundatienormen; een indicatieve toets aan de stabiliteit van de compartimenteringskering in relatie tot de ringsloot. nader onderzoek luchtkwaliteit gevolgen voor vluchtmogelijkheden (intern en extern)
2.2. Aanpassingen concept MER op grond van reacties Voor zover de aanpassingen van het voorontwerpbestemmingsplan zien op aanpassing en aanvulling van omgevingsaspecten of andere zaken die ook in het MER zijn opgenomen, zullen deze aanpassingen evenzo in het MER worden doorgevoerd.
Pagina 60 van 60
regels
Inhoudsopgave regels
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
3
Artikel 1
Begrippen
3
Artikel 2
Wijze van meten
9
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
11
Artikel 3
Agrarisch
11
Artikel 4
Bedrijventerrein
12
Artikel 5
Gemengd - 1
17
Artikel 6
Gemengd - 2
19
Artikel 7
Groen - 1
21
Artikel 8
Groen - 2
22
Artikel 9
Groen - 3
23
Artikel 10
Natuur
24
Artikel 11
Verkeer
25
Artikel 12
Leiding - Water
26
Artikel 13
Waarde - Ecologie
28
Artikel 14
Waterstaat - Waterkering
30
Hoofdstuk 3
Algemene regels
31
Artikel 15
Anti-dubbeltelregel
31
Artikel 16
Algemene bouwregels
32
Artikel 17
Algemene aanduidingsregels
33
Artikel 18
Algemene afwijkingsregels
34
Artikel 19
Overige regels
35
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
37
Artikel 20
Overgangsrecht
37
Artikel 21
Slotregel
38
Bijlage 1
Lijst van Bedrijfsactiviteiten
39
2
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
3
Hoofdstuk 1
Artikel 1
1.1
Inleidende regels
Begrippen
plan
het inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk als vervat in NL.IMRO.9930.PIPLogistiekpark-0201 van de provincie Noord-Brabant. 1.2
het
GML-bestand
inpassingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen. 1.3
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5
aanduidingsvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde bouwregels zijn gesteld. 1.6
agrarische bedrijfsdoeleinden
het bedrijfsmatig gebruik van gronden gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. 1.7
antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie. 1.8
bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 1.9
bedrijf
een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren, opslaan of inzamelen van goederen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
4
1.10
(collectieve) bedrijfsgebonden voorzieningen
een gebouw of ruimte ten behoeve van ondergeschikte activiteiten bij een hoofdfunctie, zoals administratieve werkzaamheden, kantinevoorzieningen en anderszins bedrijfsgebonden activiteiten die dienen ter ondersteuning van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie, al dan niet voor meer dan één bedrijf. 1.11
bedrijfsgebouw
een gebouw dat behoort bij één of meerdere bedrijf/bedrijven en wordt gebruikt voor de bedrijfsuitoefening van dat bedrijf/die bedrijven. 1.12
bedrijfsperceel
een aaneengesloten stuk grond dat aan één of meerdere bedrijven toebehoort. 1.13
bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een gebouw met inbegrip van magazijnen en overige dienstruimten. 1.14
bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein. 1.15
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak. 1.16
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.17
Bevi
Besluit externe veiligheid inrichtingen. 1.18
binnenstraat
een voor meer dan één bedrijf bestemde ontsluitingsroute voor de afwikkeling van het personenverkeer binnen de bestemming Bedrijventerrein en ten behoeve van de tweezijdige bereikbaarheid van gebouwen in geval van calamiteiten die ten minste aan twee zijden aansluit op de bestemming Verkeer. 1.19
bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk. 1.20
bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
5
1.21
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.22
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.23
bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. 1.24
boveninsteek van het talud
de snijlijn van het maaiveld en het beloop van een watergang. 1.25
Commissie Vestiging
een door het bestuur van het Havenschap Moerdijk benoemde adviescommissie of een daarvoor in de plaats tredend orgaan. 1.26
dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw. 1.27
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijfsactiviteit. 1.28
extensieve dagrecreatie
niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie. 1.29
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.30
geluidhinderlijke inrichting
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken. 1.31
geluidgevoelige objecten
woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder. 1.32
geluidzone - industrie
de met de aanduiding 'geluidzone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
6
1.33
gevelband
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en/of een (schijn)gevel van een gebouw bedoeld als stedenbouwkundige afwerking dan wel afscherming van de binnen de bouwvlakken gelegen bedrijfsbebouwing. 1.34
gevellijn
een geometrisch bepaalde lijn, waar ingevolge de regels bepaalde bouwregels zijn gesteld. 1.35
groepsrisico
het groepsrisico geeft de kans aan dat een hele groep personen overlijdt door een incident bij een risicovolle activiteit. Het groepsrisico houdt rekening met het aantal mensen dat in de buurt van een ongeval aanwezig kan zijn. 1.36
havengerelateerd bedrijf
een bedrijf waarvan de hoofdactiviteit havengerelateerd is en de goederenstroom van de hoofdactiviteit afhankelijk is van de nabijheid van kadefaciliteiten op zeehaven- en industrieterrein Moerdijk. 1.37
horeca
a. 'horeca 1':
1. een bedrijf dat ook gedurende (delen van) de nacht geopend kan zijn en dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken alsmede zalenverhuur;
b. 'horeca 2':
1. elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt; 2. inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;
c. 'horeca 3':
1. logiesaccommodatie.
1.38
interne perceelgrens
de in het bouwvlak gelegen perceelsgrenzen die een snijvlak hebben met de bouwvlakgrens. 1.39
ketenbedrijf
een bedrijf dat deel uitmaakt van het logistieke proces van één of meerdere Value Added Logistics bedrijven en dat onder meer zijn diensten, producten en processen afstemt en optimaliseert op basis van de informatie die het van dat bedrijf/die bedrijven ontvangt. 1.40
Lijst van Bedrijfsactiviteiten
de Lijst van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt. 1.41
NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidt op het moment van vaststelling van het plan. 1.42
ondergeschikte bouwdelen
bouwdelen zoals schoorstenen, ventilatiekanalen, bordessen, kelderingangen, antennes, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
7
1.43
opslag
het bedrijfsmatig opslaan, verpakken en verhandelen van goederen. 1.44
overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak. 1.45
parkeerbeleidsplan
het parkeerbeleidsplan Moerdijk 2010-2013 van de gemeente Moerdijk. 1.46
perceelsgrens
een grenslijn tussen bouwpercelen onderling. 1.47
plaatsgebonden risico (PR)
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijk stof betrokken is. 1.48
productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gekweekt, gerepareerd en/of toegepast worden in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie. 1.49
risicovolle inrichtingen
een bedrijf zoals bedoeld in artikel 3 en 4 van het Registratiebesluit externe veiligheid. 1.50
te verwijderen ecologische verbindingszone
de met de aanduiding 'in verordening ruimte te verwijderen zoekgebied voor ecologische verbindingszone' aangewezen gronden, zoals bedoeld in de verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. 1.51
toe te voegen ecologische hoofdstructuur
de met de aanduiding 'in verordening ruimte toe te voegen ecologische hoofdstructuur' aangewezen gronden, zoals bedoeld in de verordening ruimte van de provincie Noord-Brabant. 1.52
truckcourt
gebied waarin vrachtwagens, daaronder begrepen terminaltrekkers en aanhangers, worden gemanoeuvreerd, geparkeerd en gestald voor het laden en lossen van goederen. 1.53
Value Added Logistics bedrijven
logistieke bedrijven die zich - naast transport en opslag van goederen - richten op activiteiten die een toegevoegde waarde aan een product opleveren gedurende het logistieke proces zoals assemblage, om- en verpakking, montage, reparatie, marktspecifieke producttoevoegingen en bedrukking van producten.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
8
1.54
verantwoording groepsrisico
uitspraak van het bevoegd gezag bij de ruimtelijke besluitvorming over de aanvaardbaarheid van het risico dat na alle maatregelen resteert. 1.55
voorzieningen van algemeen nut
voorzieningen ten behoeve van op het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, stuwen, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes en voorzieningen ten behoeve van de energievoorziening zoals (rest)warmteleidingen en warmte-koudopslag, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, voorzieningen ten behoeve van het telecommunicatieverkeer en het openbaar vervoer en/of het wegverkeer - niet zijnde parkeervoorzieningen -, geluidswerende voorzieningen en vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van het bedrijventerrein. 1.56
waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, duikers, retentiebekkens, vijvers, voorzieningen voor infiltratie, buffering en afvoer van water en voorzieningen ten behoeve van biologische waterzuivering en (tertiaire) bluswatervoorzieningen. 1.57
waterstaatkundige voorzieningen
werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdende met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
9
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. 2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie; b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie. 2.3
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.4
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren. 2.5 peil a. voor gebouwen en bouwwerken binnen de bestemming Bedrijventerrein: de hoogte van de kruin van de weg binnen de bestemming Verkeer die grenst aan het truckcourt van het bedrijfsperceel, waarbij de toegepaste peilmaat voor de eerste binnen een bestemmingsvlak verleende omgevingsvergunning voor bouwen voor dat betreffende bestemmingsvlak als peilmaat voor opvolgende bouwaanvragen wordt gehanteerd; b. voor gebouwen binnen de bestemming Gemengd - 1, Gemengd - 2 en Verkeer mits binnen 5 m afstand van een weg: de hoogte van de kruin van die weg; c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 2.6
oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. 2.7
vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
10
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
11
Hoofdstuk 2
Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Agrarisch
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
de uitoefening van agrarische bedrijfsdoeleinden;
met de daarbij behorende: b. c. d. e. f. g. 3.2
terreinen en paden; parkeervoorzieningen; groenvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; waterstaatkundige voorzieningen; voorzieningen van algemeen nut. Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels: 3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
12
Artikel 4 4.1
Bedrijventerrein
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
Value Added Logistics bedrijven uit categorie 3.1 en 3.2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, waarbij geldt dat per bedrijf het bouwperceel ten minste 5 ha bedraagt;
met de daarbij behorende: b. c. d. e. f. g. h. i.
groenvoorzieningen; waterhuishoudkundige voorzieningen; water en waterstaatkundige voorzieningen; voorzieningen van algemeen nut; wegen en paden; parkeervoorzieningen; laad- en losvoorzieningen; truckcourt;
met dien verstande dat: j. k. l. 4.2
bedrijfswoningen niet zijn toegestaan; geluidhinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan; risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan. Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 4.2.1 Gebouwen en overkappingen a. gebouwen en overkappingen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd, met uitzondering van: 1. de gevelband als bedoeld in lid 4.2.2; 2. delen van gebouwen tussen de bouwgrens en de gevelband; 3. portiersloges; b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten minste de ter plaatse van de aanduiding 'minimum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen per bedrijfsperceel bedraagt ten minste 70% van het bouwvlak; e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2' geldt in afwijking van het bepaalde onder d een percentage van 50%; f. gebouwen en overkappingen mogen alleen worden gebouwd indien voor het desbetreffende bedrijfsperceel de gevelband, zoals bedoeld in lid 4.2.2, aanwezig is of gelijktijdig wordt gebouwd; g. gebouwen worden op ten minste 5 m van de interne perceelgrens gebouwd; h. in afwijking van het bepaalde onder g geldt voor gevels in het verlengde van de gevelband, zoals bedoeld in 4.2.2 onder d, de afstand van de gevelband ten opzichte van de interne perceelgrens als minimale afstand; i. voor delen van gebouwen zoals bedoeld onder a sub 2, geldt dat deze zijn toegestaan vanaf een hoogte van 5,5 m met een maximum bouwhoogte van 16 m, waarbij tussen peil en de onderzijde van het gebouw ondergeschikte bouwdelen zijn toegestaan;
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
13
j.
indien de gevelband zoals bedoeld in lid 4.2.2 in de vorm van een gebouw wordt gebouwd, geldt in afwijking van het bepaalde onder b dat de mogelijkheid om met een maximale bouwhoogte van 20 m te bouwen verschuift in de richting van de bouwvlakgrens met dezelfde afstand dat de gevelband buiten het bouwvlak is gebouwd; k. indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geen kantoren worden gebouwd, is het in afwijking van het bepaalde onder b ter plaatse van die aanduiding toegestaan om tot 20 m bouwhoogte te bouwen; l. gebouwen zijn ten minste aan twee zijden bereikbaar ten behoeve van calamiteitenbestrijding; m. voor het bouwen van portiersloges buiten het bouwvlak gelden de volgende voorwaarden: 1. portiersloges zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van bedrijven zoals bedoeld in lid 4.1 onder a; 2. per bouwperceel zoals bedoeld in lid 4.1 onder a is ten hoogste één portiersloge toegestaan; 3. de oppervlakte van een portiersloge bedraagt ten hoogste 60 m²; 4. de bouwhoogte van een portiersloge bedraagt ten hoogste 4 m. 4.2.2
Gevelband
Ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' wordt een gevelband gebouwd waarbij de volgende voorwaarden gelden: a.
b. c. d.
e. f.
de gevelband wordt per bouwperceel aaneengesloten gebouwd, met dien verstande dat deze op ten minste 5 m en ten hoogste 16 m afstand van de interne perceelgrens wordt gebouwd; de gevelband wordt ten minste 1 m en ten hoogste 2 m voor de bouwgrens gebouwd; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt in afwijking van het bepaalde onder b geen minimale afstand; ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' wordt de gevelband haaks op de aanduiding 'gevellijn' langs de interne perceelgrens doorgetrokken, waarbij de afstanden zoals genoemd onder a van toepassing zijn; de gevelband wordt op een hoogte van 5,5 m gebouwd, waarbij tussen peil en de onderzijde van de gevelband ondergeschikte bouwdelen zijn toegestaan; de gevelband heeft een bouwhoogte van 16 m.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen, geen gevelband en geen overkappingen zijnde a. bouwwerken, geen gebouwen, geen gevelband en geen overkappingen zijnde, worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken zoals bedoeld in dit lid onder a bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder a en b mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd: 1. lichtmasten tot een bouwhoogte van 9 m. 2. hekwerken tot een bouwhoogte van 3 m.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
14
4.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan type, minimum omvang, minimum capaciteit en beschikbaarheid van bluswatervoorzieningen ten behoeve van bebouwing vanwege het aspect brandveiligheid ter plaatse van de bouwvlakken, met het uitgangspunt van een capaciteit van ten minste 600 m3 per uur. 4.4
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in: a.
b.
lid 4.2.1 onder g en h en 4.2.2 onder a en d om op kortere of grotere afstand van de interne perceelgrens te bouwen, mits de afstand tot de gebouwen of de gevelband op het aangrenzende perceel tenminste 10 m en ten hoogste 32 m bedraagt; lid 4.2.3 onder a en b om antenne-, beveiligings- en alarminstallaties en sirenes tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m toe te staan, indien dit op de betreffende locatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en er sprake is van een evenwichtige en logische verdeling van deze bouwwerken op het bedrijventerrein;
waarbij geldt dat: c.
4.5
bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid zoals bedoeld onder a vooraf advies wordt gevraagd aan de Commissie Vestiging.
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a.
b.
c. d. e. f.
g. h.
i.
gebruik overeenkomstig de bestemming is uitsluitend toegestaan indien: 1. voorzien is in een gevelband zoals bedoeld in lid 4.2.2; 2. ten minste voldaan wordt aan de parkeernorm van 0,4 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak; per bestemmingsvlak wordt een binnenstraat van ten minste 10 m breed gerealiseerd en in stand gehouden waarvan het ontsluitingspunt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer -1' wordt geprojecteerd; in afwijking van het bepaalde onder b is het niet verplicht een binnenstraat te realiseren indien zich binnen een bestemmingsvlak niet meer dan één bedrijf vestigt; bedrijfsgebonden en collectieve bedrijfsgebonden voorzieningen zijn toegestaan; bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' en in delen van gebouwen, zoals bedoeld in lid 4.2.1 onder a sub 2; ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt in afwijking van het bepaalde onder e dat bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen zijn toegestaan met een vloeroppervlakte van ten hoogste 5000 m2; detailhandel, waaronder begrepen productiegebonden detailhandel, is niet toegestaan; ten aanzien van opslag geldt dat: 1. buitenopslag tot een hoogte van 10 m is toegestaan; 2. opslag buiten het bouwvlak niet is toegestaan; 3. opslag van vuurwerk niet is toegestaan; parkeren buiten het bouwvlak is niet toegestaan, met dien verstande dat het wel is toegestaan om gronden buiten het bouwvlak te gebruiken ten behoeve van: 1. een truckcourt; 2. ondergeschikt parkeren bedoeld voor specifieke doelgroepen, zoals de directie, bezoekers en minder validen.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
15
4.6 4.6.1
Afwijken van de gebruiksregels Afwijken van milieucategorie
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 4.1 onder a om: a.
b.
Value Added Logistics bedrijven toe te laten uit categorie 4.1 uit de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving - gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm - geacht kan worden te behoren tot categorie 3.1 of 3.2 uit de Lijst van Bedrijfsactiviteiten; Value Added Logistics bedrijven toe te laten die niet in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot categorie 3.1 of 3.2 uit de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.
4.6.2
Afwijken ten behoeve van havengerelateerde bedrijven
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.1 onder a om een Value Added Logistics bedrijf met een bouwperceel dat kleiner is dan 5 ha toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. b. c.
d.
het bedrijf betreft een havengerelateerd bedrijf; vestiging van het bedrijf past binnen een efficiënte en doelmatige kavelverdeling van het bouwvlak; het bedrijf valt ten hoogste in categorie 3.2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, of – indien het bedrijf niet voorkomt in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten - voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot categorie 3.1 of 3.2 uit de Lijst van Bedrijfsactiviteiten; de Commissie Vestiging wordt vooraf om advies gevraagd;
4.6.3
Afwijken ten behoeve van keten bedrijven
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 4.1 onder a om binnen de bestemming Bedrijventerrein naast Value Added Logistics bedrijven ook ketenbedrijven mogelijk te maken en zonder dat een minimum omvang van het bouwperceel geldt, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. b. c.
d.
e. f. g.
het bedrijf is onderdeel van het logistieke proces van één of meerdere Value Added Logistics bedrijven op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden; het bedrijf vestigt zich in de nabijheid van het Value Added Logistics bedrijf zoals bedoeld onder a en bij voorkeur inpandig; vestiging van het bedrijf op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden is noodzakelijk voor het functioneren van één of meerdere binnen het plan gevestigde Value Added Logistics bedrijven; het bedrijf valt ten hoogste in categorie 3.2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, of – indien het bedrijf niet voorkomt in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten - voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot categorie 3.1 of 3.2 uit de Lijst van Bedrijfsactiviteiten; vestiging van het bedrijf past binnen een efficiënte en doelmatige kavelverdeling van het bouwvlak; er wordt ten minste voldaan aan de parkeernorm zoals opgenomen in het parkeerbeleidsplan; de Commissie Vestiging wordt vooraf om advies gevraagd;
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
16
4.6.4
Afwijken ten behoeve van risicovolle inrichtingen
Bij een omgevingsvergunning kunnen in afwijking van het bepaalde in lid 4.1 onder l Value Added Logistics bedrijven worden toegestaan die als risicovolle inrichtingen zijn aan te merken, met inachtneming van de volgende regels: a. b.
c.
uitsluitend het gebruik van risico relevante installaties ten behoeve van de Value Added Logistics bedrijfsactiviteit is toegestaan; de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi jo artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen: 1. binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting, of; 2. op gronden met de bestemming Groen - 1 en/of Groen - 2, Groen - 3 en/of Verkeer; er sprake is van een verantwoording groepsrisico.
4.7 4.7.1
Wijzigingsbevoegdheid Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen, waarbij geldt dat: a. b.
c. d.
de wijziging kan worden toegepast om in het wijzigingsgebied een verkaveling mogelijk te maken van bouwpercelen die niet direct grenzen aan de bestemming Verkeer; de wijziging betreft het verlagen van het bebouwingspercentage (lid 4.2.1 sub d) en het aanbrengen van de aanduiding 'kantoor' (lid 4.5 sub e). Voor het overige blijft de bestemming Bedrijventerrein van toepassing; de wijziging leidt niet tot een onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen; de Commissie Vestiging vooraf om advies wordt gevraagd.
4.7.2
Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 2' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen, waarbij geldt dat: a. b. c. d.
de bouwgrens op ten minste 10 m afstand van de bestemmingsgrens komt te liggen; de aanduidingen 'gevellijn', 'kantoor' en 'minimum en maximum bouwhoogte' op overeenkomstige wijze verschuiven; de wijziging leidt niet tot een onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen; de Commissie Vestiging vooraf om advies wordt gevraagd.
4.7.3
Wetgevingszone - wijzigingsgebied 3
Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 3' kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen, waarbij geldt dat: a.
b. c. d.
de wijziging betreft het verlagen van het bebouwingspercentage (lid 4.2.1 sub d), het wijzigen van de bouwgrens en de aanduiding 'gevellijn' (lid 4.2.2) en het wijzigen van de aanduiding 'kantoor' (lid 4.5 sub e). Voor het overige blijft de bestemming Bedrijventerrein van toepassing; ten aanzien van de wijziging van de bouwgrens en de aanduiding 'gevellijn' geldt dat deze aanduidingen op ten minste 10 m afstand van de bestemmingsgrens komen te liggen; de wijziging leidt niet tot een onevenredige afbreuk aan de gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen; de Commissie Vestiging vooraf om advies wordt gevraagd.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
17
Artikel 5 5.1
Gemengd - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c.
d.
ter plaatse van de aanduiding 'horeca': horeca uit ten hoogste categorie 'horeca 1'; een verkooppunt motorbrandstoffen met LPG; ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG': een verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG uit ten hoogste categorie 3 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten; vrachtwagenparkeerterrein;
met de daarbij behorende: e. f. g. h. i. j. k.
groenvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; waterstaatkundige voorzieningen; voorzieningen van algemeen nut; wegen en paden; parkeervoorzieningen; laad- en losvoorzieningen;
met dien verstande dat: l. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan; m. geluidhinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan; n. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan, met uitzondering van het bepaalde onder b. 5.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 5.2.1 Gebouwen en overkappingen a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd en zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van de horeca en de verkooppunten motorbrandstoffen; b. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'horeca' bedraagt ten hoogste 2.500 m²; c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG' bedraagt ten hoogste het totale oppervlak van het aanduidingsvlak; d. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het verkooppunt motorbrandstoffen met LPG bedraagt ten hoogste 250 m²; e. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte. 5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde a. de bouwhoogte van hekwerken bedraagt ten hoogste 3 m; b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 9 m; c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - reclamemast' is ten behoeve van het verkooppunt motorbrandstof zonder LPG 1 reclamemast toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 15 m; d. ten behoeve van het verkooppunt motorbrandstof met LPG is 1 reclamemast toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 15 m; e. ten behoeve van de horeca is 1 reclamemast toegestaan met een bouwhoogte van ten hoogste 15 m;
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
18
f.
5.3
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m. Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder f om antenne- en alarminstallaties en sirenes tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m toe te staan, indien dit op de betreffende locatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en er sprake is van een evenwichtige en logische verdeling van deze bouwwerken binnen de bestemming. 5.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a.
voor het verkooppunt motorbrandstoffen met LPG: 1. is een lpg-doorzet van ten hoogste 1000 m³ toegestaan; 2. worden ten minste de volgende afstanden aangehouden: lpg-vulpunt: 45 m afstand ten opzichte van: I. de aanduiding 'horeca'; II. de bouwvlakgrens in de bestemming Bedrijventerrein; III. bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen groter dan 1500 m² binnen de bestemming Gemengd - 2;
lpg-reservoir: 25 ten opzichte van: I. de aanduiding 'horeca'; II. bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen groter dan 1500 m² binnen de bestemming Gemengd - 2;
lpg-afleverzuil: 15 m
ten opzichte van:
I. de aanduiding 'horeca'; II. bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen groter dan 1500 m² binnen de bestemming Gemengd - 2; b. c. d. e. f.
gebruik overeenkomstig de bestemming is uitsluitend toegestaan indien ten minste voldaan wordt aan de parkeernormen zoals opgenomen in het parkeerbeleidsplan; bedrijfsgebonden en collectieve bedrijfsgebonden voorzieningen zijn toegestaan; detailhandel is uitsluitend toegestaan in de vorm van verkoop van motorbrandstoffen; opslag op onbebouwde gronden is niet toegestaan; opslag van vuurwerk is niet toegestaan.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
19
Artikel 6 6.1
Gemengd - 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a.
b. c. d. e.
bedrijven van verzorgende, ondersteunende en/of facilitaire aard ten dienste van de binnen het plangebied gevestigde bedrijven, uit ten hoogste categorie 3.2 uit de Lijst van Bedrijfsactiviteiten; horeca uit ten hoogste categorie 'horeca 1'; een verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG uit ten hoogste categorie 3 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten; vrachtwagenparkeerterrein; de aanleg en instandhouding van een ringsloot ter plaatse van de aanduiding 'water';
met de daarbij behorende: f. g. h. i. j. k. l.
groenvoorzieningen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; waterstaatkundige voorzieningen; voorzieningen van algemeen nut; wegen en paden; parkeervoorzieningen; laad- en losvoorzieningen;
met dien verstande dat: m. bedrijfswoningen niet zijn toegestaan; n. geluidhinderlijke inrichtingen niet zijn toegestaan; o. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan. 6.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 6.2.1 Gebouwen en overkappingen a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70% van het bouwvlak; d. zodra een watergang binnen de bestemming is gerealiseerd, is bebouwing uitsluitend toegestaan op ten minste 5 m afstand van de boveninsteek van het talud. 6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde a. de bouwhoogte van hekwerken bedraagt ten hoogste 3 m; b. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 9 m; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
20
6.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.2 onder c om antenne- en alarminstallaties en sirenes tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m toe te staan, indien dit op de betreffende locatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en er sprake is van een evenwichtige en logische verdeling van deze bouwwerken binnen de bestemming. 6.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: a. b. c. d.
e. f. 6.5
gebruik overeenkomstig de bestemming is uitsluitend toegestaan indien ten minste voldaan wordt aan de parkeernormen zoals opgenomen in het parkeerbeleidsplan; ten behoeve van het bepaalde in lid 6.1 onder a is detailhandel toegestaan; bedrijfsgebonden en collectieve bedrijfsgebonden voorzieningen zijn toegestaan; bedrijfsgebonden kantoorvoorzieningen met een oppervlak groter dan 1.500 m² zijn uitsluitend toegestaan op een afstand van ten minste: 45 m ten opzichte van het lpg-vulpunt in de bestemming Gemengd - 1; 25 m ten opzichte van het lpg-reservoir in de bestemming Gemengd - 1; 15 m ten opzichte van de lpg-afleverzuil in de bestemming Gemengd - 1; opslag op onbebouwde gronden is niet toegestaan; opslag van vuurwerk is niet toegestaan. Afwijken van de gebruiksregels
Afwijken van milieucategorie Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 6.1 onder a om: a.
b.
in dat lid bedoelde bedrijven toe te laten uit categorie 4.1 uit de Lijst van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving - gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm - geacht kan worden te behoren tot categorie 3.2 uit de Lijst van Bedrijfsactiviteiten; de in dat lid bedoelde bedrijven toe te laten die niet in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot categorie 3.2 uit de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
21
Artikel 7 7.1
Groen - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c.
behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke en cultuurhistorische waarden; ontwikkeling en instandhouding van landschappelijke inpassing in de vorm van een dubbele bomenrij aan weerszijden van de Lapdijk; groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt: d. e. f. g.
wandelpaden; waterhuishoudkundige voorzieningen; water en waterstaatkundige voorzieningen; voorzieningen van algemeen nut.
7.2 Bouwregels a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m. 7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden 7.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Groen - 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. b. c.
het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
7.3.2
Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. b. c.
samenhangen met de realisatie van de bestemming; het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
7.3.3
Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien: a. b.
de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast; de stabiliteit en de veiligheid van de waterkering -voor zover van toepassinggewaarborgd blijft.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
22
Artikel 8 8.1
Groen - 2
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f.
groenvoorzieningen; fiets-, wandel- en onderhoudspaden; grondwallen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; waterstaatkundige voorzieningen; voorzieningen van algemeen nut;
met daaraan ondergeschikt: g. h.
8.2
straatmeubilair; noodzakelijke wegverbindingen in verband met het voorkomen en bestrijden van calamiteiten en de daarbij behorende voorzieningen. Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b. c. d. e.
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; zodra een watergang binnen de bestemming is gerealiseerd, is bebouwing uitsluitend toegestaan op ten minste 5 m afstand van de boveninsteek van het talud; de bouwhoogte van hekwerken bedraagt ten hoogste 3 m; de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 9 m; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 6 m.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
23
Artikel 9 9.1
Groen - 3
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g.
groenvoorzieningen; wegen; fiets-, wandel- en onderhoudspaden; grondwallen; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; waterstaatkundige voorzieningen; voorzieningen van algemeen nut;
met daaraan ondergeschikt: h.
9.2
straatmeubilair.
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b. c. d. e.
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; zodra een watergang binnen de bestemming is gerealiseerd, is bebouwing uitsluitend toegestaan op ten minste 5 m afstand van de boveninsteek van het talud; de bouwhoogte van hekwerken bedraagt ten hoogste 3 m; de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 9 m; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 6 m.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
24
Artikel 10 10.1
Natuur
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e.
bosbouwdoeleinden; ontwikkeling, behoud en herstel van ecologische- en landschapswaarden; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; waterstaatkundige voorzieningen; extensieve dagrecreatie.
10.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 10.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. b. c. d. e. f. g.
het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds; het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen; het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.
10.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 10.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. b. c.
samenhangen met de realisatie van de bestemming; het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
10.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de ecologische en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
25
Artikel 11 11.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g.
wegen, alsmede opstelstroken, af- en opritten, busstroken, voet- en fietspaden; groenvoorzieningen en grondwallen; ter plaatse van de aanduiding 'water': in ieder geval water; water en waterhuishoudkundige voorzieningen; waterstaatkundige voorzieningen; voorzieningen van algemeen nut; straatmeubilair.
11.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
c. d. e.
op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd; zodra een watergang binnen de bestemming Groen - 2, Groen - 3 en/of Gemengd - 2 is gerealiseerd, is bebouwing uitsluitend toegestaan op ten minste 5 m afstand van de boveninsteek van het talud; de bouwhoogte van hekwerken bedraagt ten hoogste 3 m; de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt ten hoogste 9 m; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 8 m.
11.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2 onder e om antenne- en alarminstallaties en sirenes tot een bouwhoogte van ten hoogste 40 m toe te staan, indien dit op de betreffende locatie vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is en er sprake is van een evenwichtige en logische verdeling van deze bouwwerken binnen de bestemming.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
26
Artikel 12
12.1
Leiding - Water
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een waterleiding. 12.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a.
b.
op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; zodra de waterleiding binnen de bestemming is aangelegd mag ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
12.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 12.2 onder b, indien: a. b. c.
de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen; het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad, en; advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.
12.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 12.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Water zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a. b. c.
d. e. f.
het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen; het op een diepte van meer dan 0,5 m aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; het indrijven van voorwerpen in de bodem; het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
12.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 12.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: a. b. c. d.
samenhangen met de aanleg van de leiding; worden uitgevoerd voordat de leiding is aangelegd; samenhangen met het bouwrijp maken van de gronden; noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 12.3 bedoeld;
waarvoor
een
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
27
e. f.
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
12.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 12.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad en hieromtrent advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
28
Artikel 13 13.1
Waarde - Ecologie
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor a. b.
behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke waarden en natuurwaarden; behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.
13.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a. b.
ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming mogen bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
13.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 13.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en de waarden zoals in 13.1 benoemd door de bouwactiviteiten niet onevenredig c.q. onherstelbaar worden aangetast. 13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 13.4.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Ecologie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren: a.
b. c. d. e. f. g. h. i.
het verzetten van grond (afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen, diepwoelen) van meer dan 100 m3 of op een diepte van meer dan 0,60 m onder maaiveld, een en ander voor zover geen vergunning vereist is in het kader van de Ontgrondingenwet; het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels; aanleg van drainage ongeacht de diepte, tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage; het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen met uitzondering van grondwateronttrekkingen; het vellen van bos en/of het verwijderen van houtopstanden; het verwijderen van landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van het plan aanwezig waren; het beplanten van gronden met houtgewas, ter plaatse van gronden die hiermee niet beplant waren op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk; het aanleggen en/of verharden van wegen, fiets-, wandel- en ruiterpaden.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
29
13.4.2 Uitzondering op het aanlegverbod Het verbod van lid 13.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die: a. b.
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn; reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
13.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning a. De werken en werkzaamheden, zoals in lid 13.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het natuurgebied, de landschappelijke waarden, de natuurwaarden, de hydrologische betekenis en/of de hydrologische waarden van de gronden.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
30
Artikel 14 14.1
Waterstaat - Waterkering
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering. 14.2
Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: a.
b.
op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 14.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m; ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
14.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 14.2 onder b, indien: a. b. c.
de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen; de veiligheid en stabiliteit van de waterkering gewaarborgd blijft; advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
31
Hoofdstuk 3
Artikel 15
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
32
Artikel 16
16.1
Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door tot gebouwen of bouwwerken behorende stoepen, stoeptreden, balkons, entreeportalen, luifels, afdaken en andere vergelijkbare ondergeschikte bouwdelen, mits: a.
b.
binnen de bestemming Bedrijventerrein: de gevelband zoals bedoeld in artikel 4.2.2 niet wordt overschreden, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' de gevelband wel mag worden overschreden, waarbij de overschrijding niet meer dan 1,5 m en de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt; binnen de bestemming Gemengd – 1 en Gemengd - 2: de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt, waarbij de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt.
16.2
Ondergeschikte bouwdelen op daken
Ondergeschikte bouwdelen zoals luchtbehandelingsinstallaties, schoorstenen, zonnepanelen en liftmachinekamers zijn op daken van gebouwen binnen de bestemming Bedrijventerrein toegestaan, waarbij de maximale bouwhoogte zoals bepaald in 4.2.1 mag worden overschreden, waarbij de volgende regels gelden: maximale bouwhoogte ondergeschikte bouwdelen ten opzichte van het dak
bouwwerk
locatie
alle bouwwerken
< 5 m afstand tot de 0 m gevellijn
zonnepanelen
> 5 m gevellijn
overige bouwwerken
> 3 m en < 50 m 1,5 m afstand gevellijn
overige bouwwerken
> 50 gevellijn
16.3
m
afstand 4 m
afstand 3 m
Voorzieningen van algemeen nut
Bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut zijn toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden: a. b. c. d. e.
binnen de bestemming Agrarisch, Groen - 1 en Natuur zijn geen gebouwen toegestaan; de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m; de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt de hoogte zoals bepaald in de betreffende bestemmingsregels; de oppervlakte per voorziening bedraagt ten hoogste 50 m²; voor zover van toepassing worden gebouwen op ten minste 5 m afstand van de boveninsteek van het talud gebouwd.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
33
Artikel 17
Algemene aanduidingsregels
Geluidzone - industrie Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn geen nieuwe geluidgevoelige objecten toegestaan.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
34
Artikel 18
Algemene afwijkingsregels
Maten en bouwgrenzen Bij een omgevingsvergunning kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - van de regels worden afgeweken voor: a. b.
ondergeschikte afwijkingen, waarbij van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10% kan worden afgeweken; het bepaalde onder a is niet van toepassing op: 1. de maximale toegestane hoogtematen van gebouwen binnen de bestemming Bedrijventerrein, Gemengd - 1 en Gemengd - 2; 2. de maten en de positionering van de gevelband zoals bedoeld in artikel 4 lid 4.2.2; 3. de minimale omvang van het bouwperceel van 5 ha zoals bedoeld in artikel 4 lid 4.1 onder a; 4. de maximale oppervlaktematen zoals bedoeld in artikel 5 lid 5.2.1; 5. het minimale bebouwingspercentage binnen de bestemming Bedrijventerrein; 6. het maximale bebouwingspercentage binnen de bestemming Gemengd - 2.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
35
Artikel 19
19.1
Overige regels
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De voorschriften van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft: a. b.
de ruimte tussen bouwwerken; parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
19.2
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan. 19.3 Maatregelen milieueffectrapportage artikel 7.35 Wet milieubeheer 19.3.1 Retentienorm Bij toename van verhard oppervlak wordt voorzien in de benodigde retentie binnen het plangebied met een minimum van 604 m3 waterberging per hectare verharding. 19.3.2 Afwijken van de retentienorm Bij een omgevingsvergunning kan bij toename van oppervlak verharding worden afgeweken van de retentienorm, zoals bepaald in 19.3.1, indien de waterbeheerder met een afwijkende norm heeft ingestemd.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
36
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
37
Hoofdstuk 4
Artikel 20 20.1
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a.
b.
c.
een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%; dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
20.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. b.
c.
d.
het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
38
Artikel 21
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het provinciaal inpassingsplan Logistiek Park Moerdijk'.
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
bijlage bij de regels
39
Bijlage 1
Lijst van Bedrijfsactiviteiten
_______________________________________________________________________________________________________________ Adviesbureau RBOI Rotterdam
van Bedrijfsactiviteiten
Lijst van afkortingen in de van Bedrijfsactiviteiten < > = cat. e.d. kl. n.e.g. o.c. p.c. p.o. b.o. v.c. u d
niet van toepassing of niet relevant kleiner dan groter gelijk aan categorie en dergelijke klasse niet elders genoemd opslagcapaciteit productiecapaciteit productieoppervlak bedrijfsoppervlak verwerkingscapaciteit uur dag
w j B C D L Z R V G/P
week jaar bodemverontreiniging continu divers luchtverontreiniging zonering op basis van Wet geluidhinder risico (Besluit externe veiligheid inrichtingen mogelijk van toepassing) Vuurwerkbesluit van toepassing verkeersaantrekkende werking goederenvervoer/personenvervoer: 1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking 2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking 3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking
10
30
C
10
30
10
30
C
10
100
bloembollendroog- en prepareerbedrijven
30
10
30
C
10
witlofkwekerijen (algemeen)
30
10
30
C
algemeen (onder andere loonbedrijven): b.o. > 500 m²
30
10
algemeen (onder andere loonbedrijven): b.o.<= 500 m²
30
10
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
0
Tuinbouw:
0112
4
-
champignonkwekerijen (algemeen)
0112
5
-
champignonkwekerijen met mestfermentatie
0112
6
-
0112
7
-
014
0
Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014
1
-
014
2
-
algemeen met opslag bestrijdingsmiddelen > 10 ton: zie SBI-code 51.55
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
30
-
0112
CATEGORIE
INDICES
100
01
014
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
2
1 G
3.2
1 G
30
2
1 G
10
30
2
1 G
50
10
50
3.1
2 G
30
10
30
2
1 G
D
014
3
-
plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²
30
10
50
10
50
3.1
2 G
014
4
-
plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m²
30
10
30
10
30
2
1 G
30
10
30
C
0
30
2
1 G
100
0
100
C
50
100
3.2
2 G
50
0
50
C
10
50
3.1
1 G
100
30
50
C
0
100
3.2
1 G
50
0
50
C
0
50
3.1
1 G
0142 05
KI-stations -
VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN
0501.1
Zeevisserijbedrijven
0501.2
Binnenvisserijbedrijven
0502
0
Vis- en schaaldierkwekerijen
0502
1
-
oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven
0502
2
-
visteeltbedrijven
15
-
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151
0
Slachterijen en overige vleesverwerking:
151
1
-
slachterijen en pluimveeslachterijen
100
0
100
C
50
151
2
-
vetsmelterijen
700
0
100
C
30
151
3
-
bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval
300
0
100
C
50
151
4
-
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1.000 m²
100
0
100
C
50
151
5
-
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1.000 m²
50
0
50
C
30
R
R
100
3.2
2 G
700
D
5.2
2 G
R
300
4.2
2 G
R
100
3.2
2 G
50
3.1
1 G
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
151
6
-
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m²
30
0
50
10
50
3.1
1 G
151
7
-
50
0
50
10
50
3.1
1 G
151
8
loonslachterijen vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m²
50
0
50
10
50
3.1
2 G
152
0
Visverwerkingsbedrijven:
152
1
-
drogen
700
100
200
C
30
700
5.2
2 G
152
2
-
conserveren
200
0
100
C
30
200
4.1
2 G
152
3
-
roken
300
0
50
C
0
300
4.2
1 G
152
4
-
verwerken anderszins: p.o. > 1.000 m²
300
10
50
C
30
300
4.2
2 G
152
5
-
conserveren of verwerken anderszins: p.o. <= 1.000 m²
100
10
50
30
100
3.2
1 G
152
6
-
conserveren of verwerken anderszins: p.o. <= 300 m²
50
10
30
10
50
3.1
1 G
1531
0
Aardappelproductenfabrieken:
1531
1
-
vervaardiging van aardappelproducten
300
30
200
1531
2
-
vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m²
50
10
50
1532, 1533
0
Groente- en fruitconservenfabrieken:
1532, 1533
1
-
jam
50
10
100
C
1532, 1533
2
-
groente algemeen
50
10
100
C
1532, 1533
3
-
met koolsoorten
100
10
100
1532, 1533
4
-
met drogerijen
300
10
1532, 1533
5
-
met uienconservering (zoutinleggerij)
300
1541
0
Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1541
1
-
p.c. < 250.000 ton/jaar
1541
2
-
p.c. >= 250.000 ton/jaar
1542
0
Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1542
1
-
1542
2
-
1543
0
Margarinefabrieken:
1543
1
-
1543
2
-
C
D
50
R
300
4.2
2 G
50
R
50
3.1
1 G
10
100
3.2
1 G
10
100
3.2
2 G
C
10
100
3.2
2 G
200
C
30
300
4.2
2 G
10
100
C
10
300
4.2
2 G
200
30
100
C
300
50
300
C
p.c. < 250.000 ton/jaar
200
10
100
C
p.c. >= 250.000 ton/jaar
300
10
300
C
p.c. < 250.000 ton/jaar
100
10
200
C
p.c. >= 250.000 ton/jaar
200
10
300
C
Z
Z
Z
30
R
200
4.1
3 G
50
R
300
4.2
3 G
100
R
200
4.1
3 G
200
R
300
4.2
3 G
30
R
200
4.1
3 G
50
R
300
4.2
3 G
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
1551
0
Zuivelproductenfabrieken:
1551
1
-
gedroogde producten, p.c. >= 1,5 ton/uur
200
100
500
C
Z
50
R
500
5.1
3 G
1551
2
-
geconcentreerde producten, verdampingscapaciteit >= 20 ton/uur
200
30
500
C
Z
50
R
500
5.1
3 G
1551
3
-
melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 ton/jaar
50
0
100
C
50
R
100
3.2
2 G
1551
4
-
melkproductenfabrieken v.c. >= 55.000 ton/jaar
100
0
300
C
50
R
300
4.2
3 G
1551
5
-
overige zuivelproductenfabrieken
50
50
300
C
50
R
300
4.2
3 G
1552
1
Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m²
50
0
100
C
50
R
100
3.2
2 G
1552
2
-
10
0
30
2
1 G
1561
0
Meelfabrieken:
1561
1
-
p.c. >= 500 ton/uur
200
100
300
C
100
R
300
4.2
2 G
1561
2
-
p.c. < 500 ton/uur
100
50
200
C
50
R
200
4.1
2 G
50
100
200
C
50
4.1
2 G
1561
consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m²
Grutterswarenfabrieken
Z
0 Z
1562
0
Zetmeelfabrieken:
1562
1
-
p.c. < 10 ton/uur
200
50
200
C
1562
2
-
p.c. >= 10 ton/uur
300
100
300
C
1571
0
Veevoerfabrieken:
1571
1
-
destructiebedrijven
700
30
200
C
50
1571
2
-
beender-, veren-, vis-, en vleesmeelfabriek
700
100
100
C
30
1571
3
-
drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) capaciteit < 10 ton/uur water
300
100
200
C
30
1571
4
-
drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) capaciteit >= 10 ton/uur water
700
200
300
C
1571
5
-
mengvoeder, p.c. < 100 ton/uur
200
50
200
C
1571
6
-
mengvoeder, p.c. >= 100 ton/uur
300
100
300
C
Vervaardiging van voer voor huisdieren
200
100
200
C
30
1572 1581
0
Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581
1
-
v.c. < 7.500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens
1581
2
-
v.c. >= 7.500 kg meel/week
1582
Banket, biscuit- en koekfabrieken
1583
0
Suikerfabrieken:
1583
1
-
v.c. < 2.500 ton/jaar
Z
Z Z
30
200
D
30
R
200
4.1
1 G
50
R
300
4.2
2 G
700
D
5.2
3 G
700
D
5.2
3 G
300
4.2
2 G
50
700
5.2
3 G
30
200
4.1
3 G
300
4.2
3 G
200
4.1
2 G
50
R
R
30
10
30
C
10
30
2
1 G
100
30
100
C
30
100
3.2
2 G
100
10
100
C
30
100
3.2
2 G
500
100
300
C
100
500
5.1
2 G
R
500
50
100
v.c. >= 2.500 ton/jaar
1584
1
-
1584
2
C
Z
VERKEER
cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m² cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m²
Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
CATEGORIE
700
-
0
INDICES GROOTSTE AFSTAND
200
2
1584
GEVAAR
STOF
1000
1583
-
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
200
R
1000
5.3
3 G
100
50
R
500
5.1
2 G
30
50
30
100
3.2
2 G
1584
3
30
10
30
10
2
1 G
1584
4
-
suikerwerkfabrieken met suiker branden
300
30
50
30
R
300
4.2
2 G
1584
5
-
suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m²
100
30
50
30
R
100
3.2
2 G
1584
6
-
suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m²
30
10
30
10
30
2
1 G
50
30
10
10
50
3.1
2 G
1585
Deegwarenfabrieken
30
1586
0
Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1586
1
-
koffiebranderijen
500
30
200
10
500
5.1
2 G
1586
2
-
theepakkerijen
100
10
30
10
100
3.2
2 G
4.1
2 G
4.1
2 G
200
4.1
2 G
100
3.2
2 G
300
4.2
2 G
C
1587
Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden
200
30
50
10
200
1589
Vervaardiging van overige voedingsmiddelen
200
30
50
30
200
1589.1
Bakkerijgrondstoffenfabrieken
200
50
50
50
R
D
D
1589.2
0
Soep- en soeparomafabrieken:
1589.2
1
-
zonder poederdrogen
100
10
50
10
1589.2
2
-
met poederdrogen
300
50
50
50 30
200
4.1
2 G
300
4.2
2 G
1589.2
Bakmeel- en puddingpoederfabrieken
200
50
50
1591
Destilleerderijen en likeurstokerijen
300
30
200
C
30
R
1592
0
Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
1592
1
-
p.c. < 5.000 ton/jaar
200
30
200
C
30
R
200
4.1
1 G
1592 1593 t/m 1595
2
-
p.c. >= 5.000 ton/jaar
300
50
300
C
50
R
300
4.2
2 G
2
1 G
R
300
4.2
2 G
300
4.2
2 G
100
3.2
3 G
10
0
30
C
0
1596
Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke Bierbrouwerijen
300
30
100
C
50
1597
Mouterijen
300
50
100
C
30
1598
Mineraalwater- en frisdrankfabrieken
10
0
100
50
30
R
-
160 17
-
10
50
100
VERKEER
50
CATEGORIE
30
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
200
INDICES
VERWERKING VAN TABAK Tabakverwerkende industrie
171
STOF
16
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
C
30
200
4.1
2 G
30
100
3.2
2 G
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL Bewerken en spinnen van textielvezels
172
0
Weven van textiel:
172
1
-
aantal weefgetouwen < 50
10
10
100
172
2
-
aantal weefgetouwen >= 50
10
30
300
Z
0
100
3.2
2 G
50
300
4.2
3 G
173
Textielveredelingsbedrijven
50
0
50
10
50
3.1
2 G
174, 175
Vervaardiging van textielwaren
10
0
50
10
50
3.1
1 G
1751
Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken
100
30
200
10
200
4.1
2 G
176, 177
Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen
0
10
50
10
50
3.1
1 G
18
-
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181
Vervaardiging kleding van leer
30
0
50
0
50
3.1
1 G
182
Vervaardiging van kleding en -toebehoren (exclusief van leer)
10
10
30
10
30
2
2 G
183
Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont
50
10
10
10
50
3.1
1 G
4.2
2 G
3.1
2 G
19
-
VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCLUSIEF KLEDING)
191
Lederfabrieken
300
30
100
10
300
192
Lederwarenfabrieken (exclusief kleding en schoeisel)
50
10
30
10
50
193
Schoenenfabrieken
50
10
50
10
50
3.1
2 G
0
50
100
50
100
3.2
2 G
200
30
50
10
200
4.1
2 G
20
-
2010.1
D
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE Houtzagerijen
2010.2
0
Houtconserveringsbedrijven:
2010.2
1
-
met creosootolie
R
202 203, 204, 205 203, 204, 205
2
met zoutoplossingen
Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 0
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout
1
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m²
205 21
-
Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken -
2111
VERKEER
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
10
30
50
10
50
3.1
2 G
100
30
100
10
100
3.2
3 G
0
30
100
0
100
3.2
2 G
0
30
50
0
50
3.1
1 G
10
10
30
0
30
2
1 G
200
100
200
C
200
4.1
3 G
VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN Vervaardiging van pulp
2112
0
Papier- en kartonfabrieken:
2112
1
-
p.c. < 3 ton/uur
50
30
50
C
2112
2
-
p.c. 3 - 15 ton/uur
100
50
200
C
Z
2112
3
-
p.c. >= 15 ton/uur
200
100
300
C
Z
30
30
100
C
212
INDICES
STOF
2010.2
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
Papier- en kartonwarenfabrieken
2121.2
0
Golfkartonfabrieken:
2121.2
1
-
p.c. < 3 ton/uur
30
30
100
C
2121.2
2
-
p.c. >= 3 ton/uur
50
30
200
C
22
-
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA C
Z
50
R
30
R
50
3.1
1 G
50
R
200
4.1
2 G
100
R
300
4.2
3 G
30
R
100
3.2
2 G
30
R
100
3.2
2 G
30
R
200
4.1
2 G
2221
Drukkerijen van dagbladen
30
0
100
10
100
3.2
3 G
2222
Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen)
30
0
100
10
100
3.2
3 G
2222.6
Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
10
0
30
0
30
2
1 P
0
0
10
0
10
1
1 G
2223
A
Grafische afwerking
2223
B
Binderijen
30
0
30
0
30
2
2 G
2224
Grafische reproductie en zetten
30
0
10
10
30
2
2 G
2225
Overige grafische activiteiten
30
0
30
10
30
2
2 G
223
Reproductiebedrijven opgenomen media
0
0
10
0
10
1
1 G
D
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
231
Cokesfabrieken
1000
700
1000
C
Z
100
R
1000
5.3
2 G
2320.1
Aardolieraffinaderijen
1500
100
1500
C
Z
1500
R
1500
6
3 G
50
0
100
30
R
100
3.2
2 G
4.2
2 G
23
-
AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERKENDE INDUSTRIE; BEWERKING SPLIJT/KWEEKSTOFFEN
2320.2
A
Smeeroliën- en vettenfabrieken
2320.2
B
Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie
300
0
100
50
R
300
2320.2
C
Aardolieproductenfabrieken n.e.g.
300
0
200
50
R
300
D
4.2
2 G
10
10
100
1500
1500
D
6
1 G
233
Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven
24
-
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2411
0
Vervaardiging van industriële gassen:
2411
1
-
luchtscheidingsinstallatie v.c. >= 10 ton/dag lucht
10
0
700
C
100
R
700
5.2
3 G
2411
2
-
overige gassenfabrieken, niet explosief
100
0
500
C
100
R
500
5.1
3 G
2411
3
-
overige gassenfabrieken, explosief
100
0
500
C
300
R
500
5.1
3 G
200
0
200
C
200
R
200
D
4.1
3 G
2412
Kleur- en verfstoffenfabrieken
Z
2413
0
Anorganische chemische grondstoffenfabrieken:
2413
1
-
niet vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
100
30
300
C
300
R
300
D
4.2
2 G
2413
2
-
vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
300
50
500
C
700
R
700
D
5.2
3 G
2414.1
A0
Organische chemische grondstoffenfabrieken:
2414.1
A1
-
niet vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
2414.1
A2
-
vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
2414.1
B0
Methanolfabrieken:
2414.1
B1
-
2414.1
B2
-
2414.2
0
Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synthetische):
2414.2
1
-
2414.2
2
-
300
10
200
C
300
R
300
D
4.2
2 G
1000
30
500
C
700
R
1000
D
5.3
2 G
p.c. < 100.000 ton/jaar
100
0
200
C
100
R
200
4.1
2 G
p.c. >= 100.000 ton/jaar
200
0
300
C
200
R
300
4.2
3 G
p.c. < 50.000 ton/jaar
300
0
200
C
100
R
300
4.2
2 G
p.c. >= 50.000 ton/jaar
500
0
300
C
200
R
500
5.1
3 G
2415
Kunstmeststoffenfabrieken
500
300
500
C
500
R
500
5.1
3 G
2416
Kunstharsenfabrieken en dergelijke
700
30
300
C
500
R
700
5.2
3 G
Z
Z
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
242
0
Landbouwchemicaliënfabrieken:
242
1
-
fabricage
300
50
100
C
1000
R
1000
5.3
3 G
242
2
-
formulering en afvullen
100
10
30
C
500
R
500
D
5.1
2 G
300
30
200
C
300
R
300
D
4.2
3 G
243
Verf, lak en vernisfabrieken
2441
0
Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
2441
1
-
p.c. < 1.000 ton/jaar
200
10
200
C
300
R
300
4.2
1 G
2441
2
-
p.c. >= 1.000 ton/jaar
300
10
300
C
500
R
500
5.1
2 G
2442
0
Farmaceutische productenfabrieken:
2442
1
-
formulering en afvullen geneesmiddelen
50
10
50
50
R
50
3.1
2 G
2442
2
-
verbandmiddelenfabrieken
10
10
30
10
30
2
2 G
2451
Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken
300
100
200
C
100
R
300
4.2
3 G
2452
Parfumerie- en cosmeticafabrieken
300
30
50
C
50
R
300
4.2
2 G
2462
0
Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2462
1
-
zonder dierlijke grondstoffen
100
10
100
50
100
3.2
3 G
2462
2
-
met dierlijke grondstoffen
500
30
100
50
500
5.1
3 G
Fotochemische productenfabrieken
50
10
100
50
R
100
3.2
3 G
50
10
50
50
R
50
3.1
3 G
4.1
2 G
2464 2466
A
Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken
2466
B
Overige chemische productenfabrieken n.e.g.
200
30
100
C
200
R
200
Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken
300
30
300
C
200
R
300
4.2
3 G
300
50
300
C
100
R
300
4.2
2 G
247 25
-
2511
VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF Rubberbandenfabrieken
2512
0
Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
2512
1
-
vloeroppervlak < 100 m²
2512
2
-
vloeroppervlak >= 100 m²
2513
D
Rubber-artikelenfabrieken
50
10
30
30
50
3.1
1 G
200
50
100
50
R
200
4.1
2 G
100
10
50
50
R
100
3.2
1 G
D
252
0
Kunststofverwerkende bedrijven:
252
1
-
zonder fenolharsen
200
50
100
100
R
200
4.1
2 G
252
2
-
met fenolharsen
300
50
100
200
R
300
4.2
2 G
30
30
100
30
100
300
glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 ton/jaar
300
100
100
glaswol en glasvezels, p.c. >= 5.000 ton/jaar
500
200
300
26
-
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
261
0
Glasfabrieken:
261
1
-
glas en glasproducten, p.c. < 5.000 ton/jaar
261
2
-
glas en glasproducten, p.c. >= 5.000 ton/jaar
261
3
-
261
4
-
30
30 C
Z
50
R
30 C
Z
50
R
VERKEER
50
productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen
CATEGORIE
30
-
INDICES GROOTSTE AFSTAND
50
3
GEVAAR
STOF
252
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
50
3.1
2 G
100
3.2
1 G
300
4.2
2 G
300
4.2
1 G
500
5.1
2 G
2612
Glas-in-loodzetterij
10
30
30
10
30
2
1 G
2615
Glasbewerkingsbedrijven
10
30
50
10
50
3.1
1 G
262, 263
0
Aardewerkfabrieken:
262, 263
1
-
vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW
10
10
30
10
30
2
1 G
262, 263
2
-
vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW
30
50
100
30
100
3.2
2 G
264
A
Baksteen en baksteenelementenfabrieken
30
200
200
30
200
4.1
2 G
264
B
Dakpannenfabrieken
50
200
200
100
R
200
4.1
2 G
2651
0
Cementfabrieken:
2651
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
10
300
500
C
30
R
500
5.1
2 G
2651
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
30
500
1000
C
50
R
1000
5.3
3 G
2652
0
Kalkfabrieken:
2652
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
30
200
200
30
R
200
4.1
2 G
2652
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
50
500
300
50
R
500
5.1
3 G
2653
0
Gipsfabrieken:
2653
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
30
200
200
30
R
200
4.1
2 G
2653
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
50
500
300
50
R
500
5.1
3 G
2661.1
0
Betonwarenfabrieken:
2661.1
1
-
zonder persen, triltafels en bekistingtrille
10
100
200
30
200
4.1
2 G
2661.1
2
-
met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 ton/dag
10
100
300
30
300
4.2
2 G
2661.1
3
-
met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. >= 100 ton/dag
30
200
700
30
700
5.2
3 G
Z
Z
Z
Z
0
Kalkzandsteenfabrieken:
2661.2
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
10
50
100
2661.2
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
30
200
300
50
50
100
2662
Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken
Z
30
100
3.2
2 G
30
300
4.2
3 G
30
100
3.2
2 G
2663, 2664
0
Betonmortelcentrales:
2663, 2664
1
-
p.c. < 100 ton/uur
10
50
100
2663, 2664
2
-
p.c. >= 100 ton/uur
30
200
300
2665, 2666
0
Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips:
2665, 2666
1
-
p.c. < 100 ton/dag
10
50
100
2665, 2666
2
-
p.c. >= 100 ton/dag
30
200
300
267
0
Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267
1
-
zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m²
10
30
100
0
100
267
2
-
zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m²
10
30
50
0
50
267
3
-
met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 ton/jaar
10
100
300
10
267
4
-
met breken, zeven of drogen, v.c. >= 100.000 ton/jaar
30
200
700
10
30
50
2681
Slijp- en polijstmiddelenfabrieken A0
Bitumineuze materialenfabrieken:
2682
A1
-
p.c. < 100 ton/uur
300
100
100
2682
A2
-
p.c. >= 100 ton/uur
500
200
200
2682
B0
Isolatiematerialenfabrieken (exclusief glaswol):
2682
B1
-
steenwol, p.c. >= 5.000 ton/jaar
100
200
300
C
2682
B2
-
overige isolatiematerialen
200
100
100
C
2682
C
50
50
Minerale productenfabrieken n.e.g.
3.2
1 G
3.1
1 G
300
4.2
1 G
10
700
5.2
2 G
10
50
3.1
1 G
D
D
30
300
4.2
2 G
50
200
4.1
2 G
100
50
100
3.2
2 G
30
200
4.1
3 G
50
300
4.2
3 G
700
5.2
2 G
700
500
700
p.c. < 1.000 ton/jaar
3 G
Z
300
-
2 G
4.2
3 G
100
Ruwijzer- en staalfabrieken:
3.2
300
3 G
200
1
100
R
5.1
D1 -
271
R
200
4.2
2682
VERVAARDIGING VAN METALEN
50 Z
500
200
-
3 G
300
50
0
3 G
4.2
50
100
271
3.2
300
30
D0 Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur
27
100
10
Z
2682
asfaltcentrales: p.c. >= 100 ton/uur
10 Z
Z
2682
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
2661.2
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
Z
200
R
D
2
-
272
0
IJzeren- en stalenbuizenfabrieken:
1500
272
1
-
p.o. < 2.000 m²
30
30
500
272
2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
100
1000
273
0
Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
273
1
-
p.o. < 2.000 m²
30
30
300
273
2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
50
700
274
A0
Non-ferro-metaalfabrieken:
274
A1
-
p.c. < 1.000 ton/jaar
100
100
300
274
A2
-
p.c. >= 1.000 ton/jaar
200
300
700
274
B0
Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen en dergelijke:
274
B1
-
p.o. < 2.000 m²
274
B2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
50
500
200
100
1000
C
Z
300
R
1500
R
30 Z
50 30
Z
VERKEER
CATEGORIE
1000
271
INDICES GROOTSTE AFSTAND
1500
GEVAAR
STOF
p.c. >= 1.000 ton/jaar
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
6
3 G
500
5.1
2 G
1000
5.3
3 G
300
4.2
2 G
50
R
700
5.2
3 G
30
R
300
4.2
1 G
Z
50
R
700
5.2
2 G
50
R
500
5.1
2 G
Z
100
R
1000
5.3
3 G
30
R
300
4.2
1 G
50
R
500
5.1
2 G
30
R
300
4.2
1 G
50
R
500
5.1
2 G
2751, 2752
0
IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen:
2751, 2752
1
-
p.c. < 4.000 ton/jaar
100
50
300
C
2751, 2752
2
-
p.c. >= 4.000 ton/jaar
200
100
500
C
2753, 2754
0
Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen:
2753, 2754
1
-
p.c. < 4.000 ton/jaar
100
50
300
C
2753, 2754
2
-
p.c. >= 4.000 ton/jaar
200
100
500
C
28
-
VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/TRANSPORTMIDDELEN)
281
0
Constructiewerkplaatsen:
281
1
-
gesloten gebouw
30
30
100
30
100
3.2
2 G
281
1a
-
gesloten gebouw, p.o. < 200 m²
30
30
50
10
50
3.1
1 G
281
2
-
in open lucht, p.o. < 2.000 m²
30
50
200
30
200
4.1
2 G
281
3
-
in open lucht, p.o. >= 2.000 m²
50
200
300
30
300
4.2
3 G
2821
0
Tank- en reservoirbouwbedrijven:
2821
1
-
30
50
300
300
4.2
2 G
p.o. < 2.000 m²
Z
Z
Z
30
R
2
2822, 2830
VERKEER
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
INDICES
STOF
2821
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
50
100
500
500
5.1
3 G
Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels
30
30
200
30
200
4.1
2 G
4.1
1 G
-
p.o. >= 2.000 m²
Z
50
R
284
A
Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven
10
30
200
30
200
284
B
Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke
50
30
100
30
100
D
3.2
2 G
284
B1
Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m²
30
30
50
10
50
D
3.1
1 G
2851
0
Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2851
1
-
algemeen
50
50
100
50
100
3.2
2 G
2851
10
-
stralen
30
200
200
30
200
D
4.1
2 G
2851
11
-
metaalharden
30
50
100
50
100
D
3.2
1 G
2851
12
-
lakspuiten en moffelen
100
30
100
50
R
100
D
3.2
2 G
2851
2
-
scoperen (opspuiten van zink)
50
50
100
30
R
100
D
3.2
2 G
2851
3
-
thermisch verzinken
100
50
100
50
100
3.2
2 G
2851
4
-
thermisch vertinnen
100
50
100
50
100
3.2
2 G
2851
5
-
mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)
30
50
100
30
100
3.2
2 G
2851
6
-
anodiseren, eloxeren
50
10
100
30
100
3.2
2 G
2851
7
-
chemische oppervlaktebehandeling
50
10
100
30
100
3.2
2 G
2851
8
-
emailleren
100
50
100
50
100
3.2
1 G
2851
9
-
galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen en dergelijke)
30
30
100
50
100
3.2
2 G
2852
1
Overige metaalbewerkende industrie
10
30
100
30
100
D
3.2
1 G
2852
2
Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m²
10
30
50
10
50
D
3.1
1 G
30
200
4.1
2 G
30
500
5.1
3 G
R
287
A0
Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
287
A1
-
p.o. < 2.000 m²
30
50
200
287
A2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
100
500
287
B
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.
30
30
100
30
100
3.2
2 G
287
B
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m²
30
30
50
10
50
3.1
1 G
29
-
VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
29
0
Machine- en apparatenfabrieken inclusief reparatie:
29
1
-
30
30
100
30
100
3.2
2 G
p.o. < 2.000 m²
Z
D
p.o. >= 2.000 m²
50
30
200
-
met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW reparatie van machines en apparaten, zonder proefdraaien verbrandingsmotoren ≥ 1 MW
50
30
300
30
30
30
30
-
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30
A
Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparatie
31
-
VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
VERKEER
-
3
GROOTSTE AFSTAND
2
29 29
GEVAAR
STOF
29
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
30
200
D
4.1
3 G
30
300
D
4.2
3 G
50
30
50
3.1
1 G
10
30
10
30
2
1 G
Z
311
Elektromotoren- en generatorenfabrieken, inclusief reparatie
200
30
30
50
200
4.1
1 G
312
Schakel- en installatiemateriaalfabrieken
200
10
30
50
200
4.1
1 G
313
Elektrische draad- en kabelfabrieken
100
10
200
100
4.1
2 G
314
Accumulatoren- en batterijenfabrieken
100
30
100
50
100
3.2
2 G
315
Lampenfabrieken
200
30
30
300
300
4.2
2 G
316
Elektrotechnische industrie n.e.g.
30
10
30
10
30
2
1 G
3162
Koolelektrodenfabrieken
1500
300
1000
1500
6
2 G
C
Z
200
R R R
200
D
321 t/m 323
VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOMMUNICATIEAPPARATEN EN -BENODIGDHEDEN Vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparatuur en dergelijke, inclusief reparatie
30
0
50
30
50
3.1
2 G
3210
Fabrieken voor gedrukte bedrading
50
10
50
30
50
3.1
1 G
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparatie
30
0
30
0
30
2
1 G
32
-
33
-
33
A
34 341
VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS 0
Autofabrieken en assemblagebedrijven
D
-
p.o. < 10.000 m²
100
10
200
2
-
p.o. >= 10.000 m²
200
30
300
100
10
C
30
R
200
4.1
3 G
50
R
300
4.2
3 G
200
30
R
200
4.1
2 G
200
4.1
2 G
R
100
3.2
2 G
50
3.1
2 G
R
100
3.2
2 G
Z
3420.1
Carrosseriefabrieken
3420.2
Aanhangwagen- en opleggerfabrieken
30
10
200
30
343
Auto-onderdelenfabrieken
30
10
100
30
35
-
VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCLUSIEF AUTO'S, AANHANGWAGENS)
351
0
Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
351
1
-
houten schepen
351
2
-
kunststof schepen
351
3
-
metalen schepen < 25 m
351
4
-
metalen schepen >= 25 m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW
351
-
onderhoud/reparatie metalen schepen < 25 m, incidenteel bouwen
3511
Scheepssloperijen
D
VERKEER
1
341
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
341
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
30
30
50
10
100
50
100
50
50
100
200
30
200
4.1
2 G
100
100
500
50
500
5.1
2 G
30
50
50
30
50
3.1
2 G
100
200
700
100
700
5.2
2 G
352
0
Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
352
1
-
algemeen
50
30
100
352
2
-
met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW
50
30
300
353
0
Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
353
1
-
zonder proefdraaien motoren
353
2
-
met proefdraaien motoren
50
30
200
100
30
1000
C
Z
R
30
100
3.2
2 G
R
300
4.2
2 G
200
4.1
2 G
100
R
1000
5.3
2 G
R
100
3.2
2 G
Z
30
Z
30
354
Rijwiel- en motorrijwielfabrieken
30
10
100
30
355
Transportmiddelenindustrie n.e.g.
30
30
100
30
100
D
3.2
2 G
50
50
100
30
100
D
3.2
2 G
0
10
10
0
10
1
1 P
36
-
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361
1
Meubelfabrieken
361
2
Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m²
362
Fabricage van munten, sieraden en dergelijke
30
10
10
10
30
2
1 G
363
Muziekinstrumentenfabrieken
30
10
30
10
30
2
2 G
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
364
Sportartikelenfabrieken
30
10
50
30
50
3.1
2 G
365
Speelgoedartikelenfabrieken
30
10
50
30
50
3.1
2 G
3661.1
Sociale werkvoorziening
0
30
30
0
30
2
1 P
3661.2
Vervaardiging van overige goederen n.e.g.
30
10
50
30
50
3.1
2 G
30
100
500
30
500
5.1
2 G
37
-
371
D
VOORBEREIDING TOT RECYCLING Metaal- en autoschredders
Z
372
A0
Puinbrekerijen en -malerijen:
372
A1
-
v.c. < 100.000 ton/jaar
30
100
300
10
300
4.2
2 G
372
A2
-
v.c. >= 100.000 ton/jaar
30
200
700
10
700
5.2
3 G
372
B
Rubberregeneratiebedrijven
300
50
100
50
300
4.2
2 G
372
C
Afvalscheidingsinstallaties
200
200
300
C
50
300
4.2
3 G
40
-
PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40
A0
Elektriciteitsproductiebedrijven (elektrisch vermogen >= 50 MWe)
40
A1
-
kolengestookt (inclusief meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth
100
700
700
C
Z
200
700
5.2
2 G
40
A2
-
oliegestookt, thermisch vermogen > 75 MWth
100
100
500
C
Z
100
500
5.1
2 G
40
A3
-
gasgestookt (inclusief bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth
100
100
500
C
Z
100
R
500
5.1
1 G
40
A5
-
warmtekrachtinstallaties (gas), thermisch vermogen > 75 MWth
30
30
500
C
Z
100
R
500
5.1
1 G
40
B0
40
B1
Bio-energieinstallaties elektrisch vermogen < 50 MWe: - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, gft en reststromen voedingsindustrie
100
50
100
30
R
100
3.2
2 G
40
B2
-
50
50
100
30
R
100
3.2
2 G
40
C0
Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40
C1
-
< 10 MVA
0
0
30
C
10
30
2
1 P
40
C2
-
10 - 100 MVA
0
0
50
C
30
50
3.1
1 P
40
C3
-
100 - 200 MVA
0
0
100
C
50
100
3.2
1 P
40
C4
-
200 - 1000 MVA
0
0
300
C
Z
50
300
4.2
1 P
40
C5
-
>= 1.000 MVA
0
0
500
C
Z
50
500
5.1
1 P
vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa
R
D0 Gasdistributiebedrijven:
40
D1 -
gascompressorstations vermogen < 100 MW
0
0
300
C
100
40
D2 -
gascompressorstations vermogen >= 100 MW
0
0
500
C
200
40
D3 -
gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, categorie A
0
0
10
C
10
40
D4 -
gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C
0
0
30
C
10
40
D5 -
gasontvang- en -verdeelstations, categorie D
0
0
50
C
50
40
E0
Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40
E1
-
stadsverwarming
30
10
100
C
40
E2
-
blokverwarming
10
0
30
C
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
40
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
300
4.2
1 P
500
5.1
1 P
10
1
1 P
30
2
1 P
50
3.1
1 P
50
100
3.2
1 P
10
30
2
1 P
5.3
1 G
3.1
1 G
R
R
41
-
41
A0
Waterwinning-/bereidingbedrijven:
41
A1
-
met chloorgas
50
0
50
C
1000
41
A2
-
bereiding met chloorbleekloog en dergelijke en/of straling
10
0
50
C
30
41
B0
Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41
B1
-
< 1 MW
0
0
30
C
10
30
2
1 P
41
B2
-
1 - 15 MW
0
0
100
C
10
100
3.2
1 P
41
B3
-
>= 15 MW
0
0
300
C
10
300
4.2
1 P
45
-
45
WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER R
1000 50
D
BOUWNIJVERHEID Bouwbedrijven/aannemers algemeen
45
0
-
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. > 2.000 m²
10
30
100
10
100
3.2
2 G
45
1
-
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. > 1000 m²: b.o. <= 2.000 m²
10
30
50
10
50
3.1
2 G
45
2
-
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. <= 1.000 m²
0
10
30
10
30
2
1 G
453
Bouwinstallatie algemeen
10
10
30
30
30
2
1 G
453
Installatie sanitair/centrale verwarmingsapparatuur indien met spuiterij
50
30
50
30
50
3.1
1 G
453
Elektrotechnische installatie
10
10
30
10
30
2
1 G
50 501, 502, 504
-
501
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS Groothandel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven
10
0
30
10
30
2
2 P
Groothandel in vrachtauto's (inclusief import en reparatie)
10
10
100
10
100
3.2
2 G
10
30
100
10
100
3.2
1 G
0
0
10
10
10
1
1 G
50
3.1
1 G
5020.4
A
Autoplaatwerkerijen
5020.4
B
Autobeklederijen
5020.4
C
Autospuitinrichtingen
50
30
30
30
5020.5
Autowasserijen
10
0
30
0
30
2
3 P
503, 504
Groothandel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires
0
0
30
10
30
2
1 P
30
30
50
30
R
50
3.1
2 G
50
R
300
4.2
2 G
2
2 G
51
-
GROOTHANDEL EN OPSLAG
5121
0
Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders
1
Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer
5121
100
100
300
5122
Groothandel in bloemen en planten
10
10
30
5123
Groothandel in levende dieren
50
10
100
5124
Groothandel in huiden, vellen en leder
50
0
5125, 5131
Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen
30
5132, 5133
Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën
5134
Groothandel in dranken
5135
Z
R
0
30
0
100
3.2
2 G
30
0
50
3.1
2 G
10
30
50
R
50
3.1
2 G
10
0
30
50
R
50
3.1
2 G
0
0
30
0
30
2
2 G
Groothandel in tabaksproducten
10
0
30
0
30
2
2 G
5136
Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk
10
10
30
0
30
2
2 G
5137
Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen
30
10
30
0
30
2
2 G
5138, 5139
Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen
10
10
30
10
30
2
2 G
514
Groothandel in overige consumentenartikelen
10
10
30
10
30
2
2 G
C
5148.7
0
Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7
1
-
consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton
10
0
30
10
V
30
2
2 G
5148.7
2
-
consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton
10
0
30
50
V
50
3.1
2 G
5148.7
5
-
munitie
0
0
30
30
30
2
2 G
5151.1
0
Groothandel in vaste brandstoffen:
1
-
klein, lokaal verzorgingsgebied
10
50
50
5151.1
2
-
kolenterminal, opslag oppervlak >= 2.000 m²
50
500
500
5151.2
0
Groothandel in vloeibare brandstoffen:
Z
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
5151.1
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
30
50
3.1
2 P
100
500
5.1
3 G
5151.2
-
ondergronds, K1/K2/K3-klasse
10
0
10
10
10
1
1 G
5151.2
-
bovengronds, K1/K2-kl.: o.c. < 10 m³
10
0
10
50
R
50
3.1
1 G
5151.2
-
bovengronds, K1/K2-kl.: o.c. 10 - 1.000 m³
30
0
30
100
R
100
3.2
1 G
5151.2
-
bovengronds, K3-klasse: o.c. < 10 m³
10
0
10
10
30
2
1 G
5151.2
-
bovengronds, K3-klasse: o.c. 10 - 1.000 m³
30
0
30
50
50
3.1
1 G
50
0
50
200
R
200
D
4.1
2 G
100
0
50
500
R
500
D
5.1
2 G
50
0
50
300
R
300
D
4.2
2 G
5151.2
1
-
o.c. > 1.000 m³, < 100.000 m³
5151.2
2
-
o.c. >= 100.000 m³
5151.2
3
-
tot vloeistof verdichte gassen
5151.2
0
Groothandel in gasvormige brandstoffen (butaan, propaan, lpg (in tanks)):
5151.2
-
bovengronds, < 2 m³
0
0
0
30
30
2
1 G
5151.2
-
bovengronds, 2 - 8 m³
10
0
0
50
R
50
3.1
1 G
5151.2
-
bovengronds, 8 - 80 m³
10
0
10
100
R
100
3.2
1 G
5151.2
-
bovengronds, 80 - 250 m³
30
0
30
300
R
300
4.2
2 G
5151.2
-
ondergronds, < 80 m³
10
0
10
50
R
50
3.1
1G G
5151.2
-
ondergronds, 80 - 250 m³
30
0
30
200
R
200
4.1
2 G
5151.2
1
-
o.c. > 1.000 m³, < 100.000 m³
50
0
50
200
R
200
D
4.1
2 G
5151.2
2
-
o.c. >= 100.000 m³
100
0
50
500
R
500
D
5.1
2 G
5151.2
Gasvormige brandstoffen in gasflessen
5151.2
-
kleine hoeveelheden < 10 ton
0
0
0
10
10
1
1 G
5151.2
-
beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau
10
0
10
30
R
30
2
1 G
5151.2
-
grote hoeveelheden (>150 ton) en/of laag beschermingsniveau
30
0
30
500
R
500
5.1
2 G
5151.2
Niet-reactieve gassen (inclusief zuurstof), gekoeld
10
0
10
50
50
3.1
1 G
5151.3
Groothandel minerale olieproducten (exclusief brandstoffen)
100
0
30
50
100
3.2
2 G
10
300
4.2
3 G
10
700
5.2
3 G
5152.1
0
Groothandel in metaalertsen:
5152.1
1
-
opslag oppervlak < 2.000 m²
30
300
300
5152.1
2
-
opslag oppervlak >= 2.000 m²
50
500
700
Z
VERKEER
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
INDICES
STOF
5152.2 /.3
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
0
10
100
10
100
3.2
2 G
algemeen: b.o. > 2.000 m²
0
10
50
10
50
3.1
2 G
algemeen: b.o. <= 2.000 m²
0
10
30
10
30
2
1 G
algemeen: b.o. > 200 m²
0
30
100
0
100
3.2
2 G
algemeen: b.o. <= 200 m²
0
10
30
0
30
2
1 G
algemeen: b.o. > 2.000 m²
0
0
50
10
50
3.1
2 G
algemeen: b.o. <= 2.000 m²
0
0
30
0
30
2
1 G
3.2
2 G
Groothandel in metalen en -halffabricaten
5153
0
Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153
1
-
5153
2
-
5153.4
4
Zand en grind:
5153.4
5
-
5153.4
6
-
5154
0
Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154
1
-
5154
2
-
5155.1
Groothandel in chemische producten
50
10
30
100
R
100
D
5155.2
Groothandel in kunstmeststoffen
30
30
30
30
R
30
2
1 G
5155.2
Groothandel in bestrijdingsmiddelen in emballage of gasflessen
5155.2
-
kleine hoeveelheden < 10 ton
0
0
0
10
10
1
1 G
5155.2
-
beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau
0
0
0
30
R
30
2
1 G
5155.2
-
grote hoeveelheden (>150 ton) en/of laag beschermingsniveau
0
0
0
500
R
500
5.1
1 G
5156
Groothandel in overige intermediaire goederen
10
10
30
10
30
2
2 G
10
30
100
30
100
3.2
2 G
10
10
50
10
50
3.1
2 G
10
30
100
10
100
3.2
2 G
10
10
50
10
50
3.1
2 G
5157
0
Autosloperijen: b.o. > 1.000 m²
5157
1
-
5157.2/3
0
Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1.000 m²
5157.2/3
1
-
518
0
Groothandel in machines en apparaten:
518
1
-
machines voor de bouwnijverheid
0
10
100
10
100
3.2
2 G
518
2
-
overige
0
10
50
0
50
3.1
2 G
518
3
-
overig met oppervlak <= 2.000 m²
0
10
30
0
30
2
1 G
0
0
30
0
30
2
2 G
0
0
10
10
10
1
1 P
519 52 527
autosloperijen: b.o. <= 1.000 m² overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1.000 m²
Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden en dergelijke) -
D
REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen)
-
VERKEER
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
0
0
30
C
0
30
2
2 P
10
0
100
C
0
100
3.2
2 G
0
0
100
C
30
100
3.2
3 G
0
0
50
C
30
50
3.1
2 G
3.1
2 G
3.1
2 G
2
2 G
3.2
2 G
VERVOER OVER LAND
6022
Taxibedrijven
6023
Touringcarbedrijven
6024
0
6024
1
Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1.000 m² - goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1.000 m²
63
-
DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
631
INDICES
STOF
60
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
Loswal
10
30
50
6312
A
Distributiecentra, pak- en koelhuizen
30
10
50
C
50
6312
B
Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)
0
0
30
C
10
30
6321
2
Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties)
10
0
100
C
30
100
6321
3
Caravanstalling
10
0
30
C
10
30
2
2 P
64
-
POST EN TELECOMMUNICATIE 0
0
30
C
0
30
2
2 P
641 71
Post- en koeriersdiensten -
30
50 R
50
D
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711
Personenautoverhuurbedrijven
10
0
30
10
30
2
2 P
712
Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's)
10
0
50
10
50
D
3.1
2 G
713
Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen
10
0
50
10
50
D
3.1
2 G
7133
Verhuurbedrijven voor kantoormachines en computers
10
0
30
10
2
2 G
Onderhoud en reparatie computers en kantoormachines
0
0
10
Datacentra
0
0
30
72
-
72
-
725 72
B
COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE C
0
10
1
1 P
0
30
2
1 P
-
731 74
30
R
30
Reinigingsbedrijven voor gebouwen
50
10
30
30
50
7481.3
Foto- en filmontwikkelcentrales
10
0
30
C
10
30
7484.3
Veilingen voor landbouw- en visserijproducten
50
30
200
C
50
7484.4
Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke
0
0
10
-
2
1 P
3.1
1 P
2
2 G
4.1
3 G
1
2 P
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74701
90
VERKEER
30
CATEGORIE
10
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
30
INDICES
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk
-
STOF
73
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
R
D
200
0
10
MILIEUDIENSTVERLENING
9001
A0
RWZI's en gierverwerkingsinrichting, met afdekking voorbezinktanks:
9001
A1
-
< 100.000 i.e.
200
10
100
C
10
200
4.1
2 G
9001
A2
-
100.000 - 300.000 i.e.
300
10
200
C
Z
10
300
4.2
2 G
9001
A3
-
>= 300.000 i.e.
500
10
300
C
Z
10
500
5.1
3 G
9001
B
Rioolgemalen
30
0
10
C
0
30
2
1 P
9002.1
A
Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven en dergelijke
50
30
50
10
50
3.1
2 G
9002.1
B
Gemeentewerven (afval-inzameldepots)
30
30
50
30
50
3.1
2 G
9002.1
C
Vuiloverslagstations
200
200
300
30
300
4.2
3 G
9002.2
A0
Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2
A1
-
mestverwerking/korrelfabrieken
500
10
100
10
500
5.1
3 G
9002.2
A2
-
kabelbranderijen
100
50
30
10
100
3.2
1 G
9002.2
A3
-
verwerking radioactief afval
0
10
200
1500
1500
6
1 G
9002.2
A4
-
pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen)
50
10
30
10
50
3.1
1 G
9002.2
A5
-
oplosmiddelterugwinning
100
0
10
30
9002.2
A6
-
afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW
300
200
300
9002.2
A7
-
verwerking fotochemisch en galvano-afval
10
10
30
30
9002.2
B
300
200
300
10
9002.2
C0
Composteerbedrijven:
9002.2
C1
-
300
100
50
10
Vuilstortplaatsen niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jaar
C C
C
Z
R
R
50 R
100
D
3.2
1 G
300
D
4.2
3 G
2
1 G
300
4.2
3 G
300
4.2
2 G
30
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
9002.2
C2
-
niet-belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jaar
700
300
100
30
700
5.2
2 G
9002.2
C3
-
belucht v.c. < 20.000 ton/jaar
100
100
100
10
100
3.2
2 G
9002.2
C4
-
belucht v.c. > 20.000 ton/jaar
200
200
100
30
200
4.1
3 G
9002.2
C5
-
gft in gesloten gebouw
200
50
100
100
200
4.1
3 G
R
93
-
OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.1
A
Wasserijen en linnenverhuur
30
0
50
30
50
3.1
2 G
9301.1
B
Tapijtreinigingsbedrijven
30
0
50
30
50
3.1
2 G
Chemische wasserijen en ververijen
30
0
30
30
30
2
2 G
0
0
30
0
30
2
1 G
9301.2 9301.3 SBI 93/SvB b ex.o oktober 2010
A
Wasverzendinrichtingen
C
R