Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 Achtergrond rapport
In opdracht van CWI Noord-Nederland Provincie Drenthe Provincie Fryslân Provincie Groningen SNN CAB Drs. J.D. Gardenier MBA L.T. Schudde M. Nanninga Msc
in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen Dr. L. Broersma Prof. J. van Dijk
12 december 2008
CAB Martinikerkhof 30 9712 JH Groningen 050-3115113
[email protected] www.cabgroningen.nl
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 1
Inhoudsopgave
1.
VOORWOORD ........................................................................................................... 3
2.
ECONOMISCHE EN DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELING ............................................. 4 2.1. 2.2.
3.
DE VRAAGZIJDE VAN DE ARBEIDSMARKT .............................................................. 15 3.1. 3.2.
4.
VRAAG NAAR ARBEID PER PROVINCIE, 2009 ..................................................................... 52 AANBOD VAN ARBEID PER PROVINCIE, 2009 ..................................................................... 56 CONFRONTATIE VAN VRAAG EN AANBOD IN NOORD-NEDERLAND, 2009 ....................................... 62
DYNAMIEK BINNEN HET ARBEIDSAANBOD ............................................................ 66 6.1. 6.2. 6.3.
7.
BEROEPSBEVOLKING ................................................................................................ 27 SOCIALE ZEKERHEID ................................................................................................ 30 NIET WERKENDE WERKZOEKENDEN ............................................................................... 37 ONDERWIJS .......................................................................................................... 40
VRAAG- AANBODANALYSE ..................................................................................... 50 5.1. 5.2. 5.3.
6.
BEDRIJVIGHEID ...................................................................................................... 15 WERKGELEGENHEID ................................................................................................. 18
DE AANBODSZIJDE VAN DE ARBEIDSMARKT.......................................................... 27 4.1. 4.2. 4.3. 4.4.
5.
ECONOMIE .............................................................................................................4 BEVOLKING ............................................................................................................8
UITSTROOMQUOTE .................................................................................................. 66 INSTROOMQUOTE .................................................................................................... 70 DYNAMIEK BINNEN DE WW EN DE WWB ......................................................................... 71
BIJLAGEN............................................................................................................... 74 BIJLAGE 1. BEVOLKING, BEROEPSBEVOLKING EN WERKLOOSHEID PER GEMEENTE ....................................... 74 BIJLAGE 2. BEVOLKING SOCIALE ZEKERHEIDSUITKERINGEN PER GEMEENTE ............................................. 76
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 2
1.
Voorwoord Voor u ligt het achtergrondrapport van de Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009. Dit rapport gaat in groter detail in op de stand van zaken en ontwikkelingen in de Noordelijke arbeidsmarkt en economie. De NAV wordt samengesteld in opdracht van het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI), het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) en de drie noordelijke provincies. Wij willen de NAV-begeleidingscommissie, bestaande uit Mariska Joustra (provincie Groningen), Jolanda van Leeuwen (Provincie Fryslân), Roel Haverkate (provincie Drenthe) en Roelof van der Velde (CWI) bedanken voor hun waardevolle commentaar en adviezen. Namens het CAB en de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen, Jan Dirk Gardenier Directeur CAB
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 3
2.
Economische en demografische ontwikkeling
2.1.
Economie
De economische groei1 is in 2007 vrij sterk. In Noord-Nederland groeit de economie met 3,1% en in Nederland met 3,5%. De laatste jaren is de groei in het Noorden minder sterk dan in Nederland. Gemiddeld groeide de economie over de afgelopen 10 jaar met 2,5% in Nederland en met 2,1% in het Noorden. Van 1997 tot 2000 hadden we te maken met een hoogconjunctuur. In 2002 en 2003 liep de conjunctuur sterk terug, om in 2004 (Nederland) en 2005 (NoordNederland) te herstellen. In de onderstaande figuur staat de economische groei weergegeven ten opzichte van de ontwikkeling van de werkgelegenheid. De werkgelegenheid staat één jaar vertraagd weergegeven. Hieruit blijkt dat een stijging of daling van de werkgelegenheid in het algemeen één jaar op de economische ontwikkelingen volgt.
Groei economie en werkgelegenheid 1991-2007 in % mutatie per jaar, exclusief delfstoffenwinning
5 4 3 2 1 0 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 -1
1997-20022007 2007
-2 Noorden
Nederland
Werkgelegenheidsgroei Noorden, één jaar vertraagd
Bron CBS, bewerking CAB (werkgelegenheid op basis van banen van 15 uur of meer)
Zoals aangegeven blijft de ontwikkeling van het Bruto Regionaal Product over een langere periode iets achter bij de landelijke ontwikkeling. Waar de economie in de periode 2002-2007 landelijk groeide met 2,2%, groeide deze in het Noorden met 1,7%. In tijden van recessie op landelijke en Noordelijke schaal zijn de verschillen in economische groei tussen de provincies vrij sterk. In tijden van economische groei worden de verschillen kleiner. Van 2002 tot 2004 vlakte bijvoorbeeld de groei in Groningen af. In Fryslân was op datzelfde moment sprake van een licht herstel. Vanaf 2005 zien we het herstel optreden met in alle provincies een vrij sterke groei. In 2005 was deze zelfs sterker dan de landelijke groei.
1 Economische groei wordt berekend aan de hand van de toegevoegde waarde van het bedrijfsleven in een regio. In het Noorden is de sector delfstoffenwinning relatief sterk vertegenwoordigd. De inkomsten uit deze sector fluctueren sterk, omdat zij afhankelijk zijn van de gas- en olieprijzen. Deze schommelingen hebben echter geen invloed op de werkgelegenheid in de regio. Om een eerlijke vergelijking met Nederland te kunnen maken is deze sector buiten beschouwing gelaten.
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 4
Tabel 1: Economische groei naar provincie, exclusief delfstoffenwinning Groningen Fryslân Drenthe 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2002-2007 Bron: CBS, berekening CAB
1,8 0,3 0,0 2,4 2,9 2,9 1,7
-0,7 -0,2 0,8 3,4 2,1 3,4 1,9
0,6 -0,7 0,9 2,5 2,4 3,0 1,6
NoordNederland 0,6 -0,1 0,5 2,8 2,5 3,1 1,7
Nederland 0,2 0,1 2,1 2,0 3,2 3,5 2,2
Het aantal vestigingen in Noord-Nederland laat de laatste jaren, evenals de economische groei, een stijging zien. Vooral in de provincie Drenthe is tussen 2006 en 2007 een sterke stijging te zien. In totaal waren er in 2007 in Noord-Nederland 105.100 vestigingen, waarvan 31.650 in Groningen, 42.420 in Fryslân en 31.050 in Drenthe.
Ontwikkeling vestigingen 2004-2007 index 2003 = 100 115 110 105 100 95 90 Groningen
Fryslân 2004
2005
2006
Drenthe 2007
Bron: LISA
De ontwikkeling van de werkgelegenheid wordt weergegeven op basis van de verschillende werkgelegenheidsregisters. Deze cijfers geven een beeld van de werkgelegenheid op 1 april van het betreffende jaar. Zoals eerder aangegeven vertaalt de ontwikkeling van de economische groei zich een jaar later in de ontwikkeling van de werkgelegenheid. De groei van de werkgelegenheid begint in Noord-Nederland in 2006, waarbij de provincie Groningen nog achterblijft. Een sterke groei zien we vooral in 2007. De groei van de werkgelegenheid was in de periode 2002-2007 in het Noorden sterker dan landelijk. Dit is opvallend omdat de groei van de economie over deze periode minder sterk was dan in Nederland. Een verklaring hiervoor ligt in de structuur van de werkgelegenheid van het Noorden. Hier zijn vrij veel MKB-bedrijven gevestigd, die over het algemeen minder gevoelig zijn voor conjunctuurschommelingen. Tabel 2: Ontwikkeling totale werkgelegenheid, incl. uitzendkrachten Groningen Fryslân Drenthe 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2002-2007 Bron: PWR
1,8 -0,9 -1,0 -1,2 0,0 2,2 0,3
1,7 1,3 0,5 0,4 1,0 2,7 1,5
0,3 0,7 0,3 0,1 1,0 3,5 1,2
NoordNederland 1,3 0,4 -0,4 -0,6 0,7 2,8 0,8
Nederland 1,0 -0,2 -0,4 -0,3 0,8 2,2 0,6
Het Noordelijk faseverschil drukt het aantal banen uit dat het Noorden extra nodig heeft om op het landelijke participatiecijfer uit te komen. In 2007 bedraagt dit faseverschil 33.000 banen. Dat is 5.000 minder dan het jaar daarvoor.
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 5
Noordelijk faseverschil 1988-2007 x 1000 banen 60 55 50 45 40 35 30 1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
Bron: CBS, bewerking CAB
Scenario’s in het licht van mogelijke gevolgen van de kredietcrisis Tot en met de zomer van 2008 gingen alle prognoses uit van een economische groei van rond de 1,75% voor Nederland in 2009. Vergeleken met de 3,5% voor 2007 hield dit al een afkoeling van de economie in. De ingrijpende ontwikkelingen rond de kredietcrisis hebben het beeld behoorlijk doen kantelen. De meest recente voorspelling van het Centraal Planbureau gaan voor 2009 uit van een krimp van de economie van 0,75%2. In deze paragraaf geven we twee scenario`s die uitgaan van de neerwaartse bijstellingen die overal plaatsvinden als gevolg van de kredietcrisis. Elk van die scenario’s gaat uit van een aanname van de nationale economische groei. Hieruit wordt de noordelijke groei die daar het gevolg van is voorspeld. Als tweede stap wordt hiermee voorspeld wat de gevolgen zijn voor de werkgelegenheidsgroei in vergelijking tot de basisprojectie van het CWI. De interpretatie van deze scenario`s dient met enige voorzichtigheid gepaard te gaan. Scenario 1: Groeivertraging: landelijke economische groei in 2009 is 0%;voor 2008 verandert er niets aan de voorspelde groei in de basisprojectie. Dit scenario voorspelt een economische groei voor het Noorden in 2009 van 0,1%. Dat is een daling met een vol procentpunt ten opzichte van de basisprojectie. Dit is nog iets hoger dan de nulgroei die we landelijk veronderstellen, omdat de landelijke ontwikkelingen in het Noorden iets vertraagd doorwerken. De werkgelegenheid in het Noorden groeit in dit scenario met 0,3%. Scenario 2: Recessie: landelijke economische groei in 2009 is -1%; voor 2008 verandert er niets aan de voorspelde groei in de basisprojectie. Dit scenario voorspelt een economische groei in het Noorden voor 2009 van -0,8%. Dit is opnieuw iets minder laag dan landelijk vanwege het feit dat landelijke ontwikkelingen iets vertraagd doorwerken in het Noorden. De werkgelegenheid krimpt in dit scenario in 2009 landelijk met 0,2%. Voor het Noorden is de krimp 0,1%. Tabel 3: Scenario’s in het licht van mogelijke gevolgen van de kredietcrisis Basisprojectie Scenario 1 Noorden Nederland Noorden Nederland Economische groei (%) 2008 1,9 2,2 1,9 2,2 2009 1,1 1,2 0,1 0 Werkgelegenheidsgroei (%) 2008 1,5 2009 1,3 Bron: berekening RuG 2
1,5 1,3
1,5 0,3
1,5 0,3
Scenario 2 Noorden Nederland 2,1 -0,8
2,2 -1
1,5 -0,1
1,5 -0,2
CPB Memorandum 209: Decemberraming 2008
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 6
Realistische bijstelling van voorspellingen voor economische groei en werkgelegenheidsgroei geven geen wijziging in de gegevens voor 2008, maar wel voor die van 2009. Op basis van landelijke nulgroei zal ook in het Noorden de economische groei terugvallen tot 0,1%. De werkgelegenheid zal als gevolg daarvan in 2009 slechts met 0,3% groeien. Een landelijk krimpende economie in 2009 zal ook noordelijke krimp tot gevolg hebben. De werkgelegenheid zal als gevolg daarvan stagneren of licht krimpen. Er zal sprake zijn van ontslagen en bedrijfssluitingen op grote schaal, maar veel van de werknemers die daarbij 'vrij' komen vinden ander werk, in andere bedrijven. De krapte in sommige sectoren speelt hierbij een rol. Voor een bijstelling op zo'n korte termijn zijn de gevolgen fors (i.p.v. +10.000 banen (ongeacht duur) in 2009 worden dat er waarschijnlijk tussen +2000 en 800). Het gaat vooral om de ongekende snelheid en intensiteit waarmee de neergang zich voltrekt. Het is niet zo dat de ‘markt’ voor niet-financiële bedrijven instort, maar wel dat hun financieringsmogelijkheden sterk worden bemoeilijkt. En dat feit bemoeilijkt hun bedrijfsvoering. Daarnaast zijn er ook bedrijven die rechtstreeks met consumenten werken (m.n. de bouw) die gevolgen ondervinden van kredietkrapte en dalend vertrouwen. Tegenover de conjunctuurgevoelige sectoren die in het Noorden sterk vertegenwoordigd zijn (bouw, industrie), staan ook conjunctuurgevoelige sectoren (groothandel, financiële en zakelijke diensten) die minder sterk vertegenwoordigd zijn. Bovendien is het Noorden sterk in bijv. de gezondheidszorg die niet conjunctuurgevoelig is en waar met de voortschrijdende vergrijzing nog groei kan worden verwacht.
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 7
2.2.
Bevolking
Onderstaande paragraaf geeft de ontwikkeling van de bevolking weer evenals een verklaring voor de ontwikkeling in termen van natuurlijke bevolkingsgroei, binnenlandse en buitenlandse migratie. Van de vergrijzing en ontgroening van de bevolking wordt een beeld geschetst aan de hand van de groene en de grijze druk. Vergrijzing en ontgroening van de bevolking hebben hun weerslag op de potentiële beroepsbevolking en zijn zodoende belangrijk voor de arbeidsmarkt, in termen van aanbod; jongeren die op de arbeidsmarkt komen en vervangingsvraag ten gevolge van ouderen die de arbeidsmarkt verlaten en een vacature achterlaten. Op 1 januari 2008 telt Noord-Nederland ruim 1,7 miljoen inwoners. Hiervan zijn 643 duizend woonachtig in Fryslân, 573 duizend in Groningen en 488 duizend in Drenthe. Ten opzichte van 2007 is de bevolking van het Noorden in 2008 met 0,2% gegroeid. De groei manifesteert zich in Fryslân en vooral in Drenthe. De groei in Drenthe wordt voornamelijk veroorzaakt door een toename van Nederlanders die zich vanuit een andere provincie in Drenthe vestigen. Tabel 4: Bevolkingsontwikkeling 2004
2005
2006
2007
2008
Bevolking op 1 januari (afgerond op 1000-tallen) Groningen
574.000
575.000
574.000
574.000
573.000
Fryslân
642.000
643.000
642.00
642.000
643.000
Drenthe
482.000
483.000
484.000
486.000
488.000
NoordNederland
1.699.000
1.701.000
1.701.000
1.702.000
1.705.000
Nederland
16.258.000
16.306.000
16.334.000
16.358.000
16.405.000
Natuurlijke aanwas (afgerond op 10-tallen) Groningen Fryslân Drenthe
830
730
580
660
1.910
1.770
1.310
1.610
910
750
670
470
NoordNederland
3.660
3.250
2.560
2.730
Nederland
57.450
51.510
49.690
487.9304
Binnenlands migratiesaldo (afgerond op 10-tallen) Groningen
-110
-750
-210
-510
Fryslân
-780
-1.490
-540
-1.220
Drenthe
130
1040
1.190
1.340
-760
-1.200
440
-380
NoordNederland Nederland
Buitenlands migratiesaldo (afgerond op 10-tallen) Groningen
-220
-1.090
-970
-490
Fryslân
-270
-1.110
-900
540
Drenthe
-230
-760
-260
40
NoordNederland
-710
-2.960
-2.130
80
Nederland
-16.220
-27.430
-31.320
-5.760
Bron: CBS
De bevolkingsgroei in Noord-Nederland was de afgelopen vijftig jaar minder sterk dan in Nederland. Noord-Nederland heeft een periode van sterkere groei gekend van 1971 tot 1978. Ook in 2000 en 2001 groeide de bevolking van het Noorden sterker dan in Nederland. Dit werd deels veroorzaakt door een sterke toename van de asielzoekstercentra in het Noorden. Opvallend is de sterke daling van de groei van 2001 tot 2005. In 2005 was er zelfs sprake van een lichte afname van de bevolking. Nederland kende over deze periode ook een afname van de groei, zij het een minder sterke. Wel zet het herstel in het Noorden eerder in dan in Nederland. Ook van 1973 tot 1989 was er sprake van een jaarlijkse afname van de groei in het Noorden, terwijl NeAchtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 8
derland perioden van toename en afname kende. In 2007 ligt het groeicijfer van Nederland een promillepunt hoger dan dat van Noord-Nederland. De verwachting is dat er een stagnatie plaats zal vinden en dat de bevolkingsgroei tot 2025 redelijk constant zal blijven. De groei zal voor Nederland iets hoger liggen dan voor Noord-Nederland.
Bevolkingsgroei 1960-2024 Promille-mutaties
16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 1960
1970
1980
1990
Noord-Nederland
2000
2010
2020
Nederland
Bron: CBS, bewerking CAB (prognose) 2007 voorlopig cijfer, prognose vanaf 2008
Een kleinere natuurlijke bevolkingsgroei (het aantal levendgeborenen minus het aantal overledenen) en een afname van het buitenlands migratiesaldo veroorzaken de afnemende groei van de bevolking van Nederland en Noord-Nederland van 2002 tot 2005/2006. De natuurlijke bevolkingsgroei is in Nederland opvallend groter dan in Noord-Nederland. Wel is deze de afgelopen jaren voor zowel Noord-Nederland als voor Nederland gedaald. In 2007 vindt er in het Noorden een stijging plaats. Deze is nog niet zichtbaar in Nederland. Het buitenlandse migratiesaldo lag voor Noord-Nederland in 2002 een stuk hoger dan voor Nederland. Dit betekent dat meer buitenlanders zich in de regio vestigden dan dat er Noorderlingen naar het buitenland vertrokken. De afgelopen vijf jaar is het beeld sterk gewijzigd. Van 2004 tot 2006 vertrokken in zowel Nederland als Noord-Nederland meer mensen naar het buitenland dan dat er zich in het land en de regio vestigden. In 2007 herstelt het beeld enigszins en is er in het Noorden weer sprake van een positief buitenlands migratiesaldo. Voor Nederland is het migratiecijfer nog steeds licht negatief.
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 9
Bevolkingsgroei 2002-2007 promille-mutaties 6 5 4 3 2 1 0 -1 2002
2003
2004
2005
Noord-Nederland
2006
2007
Nederland
Bron: CBS 2007 voorlopig cijfer
De bevolking van Groningen en Fryslân is van 2002 tot 2005 steeds minder sterk is gegroeid, terwijl de groei van de bevolking in Drenthe redelijk stabiel is gebleven. Drenthe kent vanaf 2004 een sterkere groei dan Groningen en Fryslân. De daling van de bevolking in 2005 in Groningen en Fryslân, vond niet plaats in Drenthe. De vestiging vanuit andere delen van Nederland veroorzaakt de sterke bevolkingsgroei van Drenthe. Van de Noord-Nederlandse provincies kent alleen Drenthe in 2007 een positief binnenlands migratiesaldo. Het is bekend dat er veel ouderen naar Drenthe trekken om te ‘drenthenieren’. De uitwisseling tussen Groningen en de kop van Drenthe verklaart ook een deel van de onderscheidende rol van Drenthe. Van 2002 tot en met 2007 vertrokken er meer mensen uit Fryslân naar de rest van Nederland dan dat er vanuit andere delen van Nederland naar Fryslân trokken. Ook voor Groningen is dit het geval (met uitzondering van 2003), maar de cijfers liggen hier lager. Er komen jaarlijks veel studenten naar de provincie Groningen. Dit heeft een positieve invloed op het binnenlandse migratiesaldo. Wat betreft het buitenlandse migratiesaldo is Fryslân in 2007 de enige provincie met een positief saldo. Fryslân kent in vergelijking met de andere twee Noordelijke provincies een grote natuurlijke bevolkingsgroei. Deze is in Groningen juist relatief laag. De natuurlijke bevolkingsgroei in Drenthe is vanaf 2002 sterk gedaald.
Bevolkingsgroei 2002-2007 promille-mutaties
7 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 -3 2002
2003
2004 Groningen
2005 Fryslân
2006
2007
Drenthe
Bron: CBS 2007 voorlopig cijfer
De gemeenten Assen, Meppel en het Bildt hebben de afgelopen jaren de sterkste bevolkingsgroei doorgemaakt. De gemeenten aan de rand van de provincies Groningen en Fryslân en de Waddeneilanden kenden een daling van de bevolking. In meer stedelijke gemeenten is de bevolking vaak gestegen. Dit geldt niet voor de gemeente Delfzijl. Deze gemeente kampt al jaren met een sterke daling van de bevolking.
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 10
Kaart 1: Bevolkingsontwikkeling januari 2002 tot januari 2008
3,5 tot 7,5% daling 0 tot 3,5% daling 0 tot 4% groei 4 tot 9% groei buiten Noord-Nederland
Bron: CBS
Vergrijzing en ontgroening De belangrijkste demografische ontwikkelingen achter het beeld van stagnerende bevolkingsgroei, zijn de toenemende vergrijzing en ontgroening. De onderstaande grafiek geeft de bevolkingsopbouw naar leeftijd weer voor de groepen die nu en in de nabije toekomst relevant zijn voor de arbeidsmarkt in Noord Nederland. Deze grafiek laat zien, dat de bevolkingsgroep die de komende jaren met pensioen gaat een stuk groter is dan de groep jongeren die zijn toetrede tot de arbeidsmarkt zal maken. Zo is het verschil tussen de groep 10 tot 15 jarigen en de groep 50 tot 55 jarigen bijna 20.000. Daar komt nog bij dat de vergrijzing zich in het Noorden eerder en sterker voordoet dan in de rest van Nederland. De vergrijzing en ontgroening hebben belangrijke gevolgen voor de arbeidsmarkt en economie in het Noorden. Door de vergrijzing krimpt de potentiële beroepbevolking. Om de werkzame beroepsbevolking op peil te houden zal de arbeidsparticipatie moeten stijgen. Op korte termijn krijgt het Noorden waarschijnlijk te maken met een oplopende werkloosheid. Op de langere termijn blijft de arbeidsmarkt gespannen. In het hoofdstuk over de aanbodzijde van de arbeidsmarkt zullen we hier nader op in gaan. Een tweede gevolg van de vergrijzing en ontgroening is dat de samenstelling van de bevolking het voorzieningenniveau (scholen, verzorgingstehuizen, etc) in de regio beïnvloedt. Scholen krijgen te maken met teruglopende leerlingaantallen, terwijl de vraag naar zorg stijgt. Dit zal direct en indirect invloed hebben op de arbeidsmarkt.
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 11
Bevolkingsopbouw 10-65 jarigen Noord-Nederland, 2008
60 tot 65 jaar 55 tot 60 jaar 50 tot 55 jaar 45 tot 50 jaar 40 tot 45 jaar 35 tot 40 jaar 30 tot 35 jaar 25 tot 30 jaar 20 tot 25 jaar 15 tot 20 jaar 10 tot 15 jaar 0
20000
40000
60000
80000
100000
120000
140000
Bron: CBS
Groene en grijze druk Groene en grijze druk De groene druk is het aantal personen jonger dan 20 jaar uitgedrukt als percentage van de bevolking van 20-64 jaar. Laatstgenoemde groep valt voor een groot deel samen met de (potentiële) beroepsbevolking. De grijze druk is het aantal 65-plussers als percentage van de bevolking van 20-64 jaar. Het is interessant te zien hoe deze groepen zich tot elkaar verhouden, omdat de actieven onder de beroepsbevolking (de werkzame beroepsbevolking) de jongere leeftijdsgroep grotendeels moeten onderhouden en de lasten van de vergrijzing op moeten vangen. Tevens biedt het zicht op de vervangingsvraag doordat ouderen die met pensioen gaan en de mate waarin dit opgevangen wordt door de nieuwe aanwas van jongeren.
In 2008 is de groene druk in Noord-Nederland en Nederland gelijk, namelijk 39%. De trend over de lange termijn laat zien dat de groene druk vanaf 1988 is gedaald. Naar verwachting zal deze daling tot 2025 door zetten. Er is dus sprake van ontgroening. In Groningen ligt de groene druk een stuk lager dan in de andere twee noordelijke provincies. Groningen zal als enige provincie een lichte stijging van de groene druk kennen tot 2025. De grijze druk ligt in Noord-Nederland hoger dan in Nederland. Ook in 2025 zal dit naar verwachting het geval zijn. De grijze druk zal voor zowel Noord-Nederland als voor Nederland sterk stijgen. De stijging van de grijze druk wordt veroorzaakt door zowel een toename van het aantal ouderen als een afname van het aantal 20-64 jarigen. Dit betekent dat een relatief kleine groep (potentiële) actieven een relatief grote groep ouderen moet onderhouden. De hogere grijze druk van Noord-Nederland wordt vooral veroorzaakt door het grote aantal 65plussers in de provincie Drenthe. In Groningen ligt de grijze druk lager. Volgens de prognose zal de grijze druk in 2025 in Groningen lager zijn dan in de rest van Nederland. Dit geldt ook voor de groene druk. Groningen kent dus een relatief grote ‘middengroep’ (20-64 jaar). Met name de groep 20-30 jarigen is in Groningen groot. Rond 2020 zal het aandeel 65-plussers in Noord-Nederland voor het eerst groter zijn dan het aandeel inwoners onder de 20 jaar. Dit is eerder dan in Nederland als geheel waar de verhouding in 2025 gelijk zal zijn. Het aandeel jongeren zal de komende jaren dus afnemen en het Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 12
aandeel ouderen stijgen. Hierdoor komt de beroepsbevolking onder druk te staan. Om de beroepsbevolking op peil te houden moet de participatie stijgen en/of de binnenlandse migratieinstroom toenemen.
Groene en grijze druk in Noord- Nederland 1988-2025 48% 43% 38% 33% 28% 23% 18% 1988
1993
1998
2003 groene druk
2008
2013
2018
2023
grijze druk
Bron: CBS
De Friese gemeenten kennen over het algemeen een hoge groene druk. We zagen eerder al dat Fryslân een grote natuurlijke aanwas kent. Ook in gemeenten rond de stad Groningen is de groene druk hoog. De gemeente Groningen heeft zowel veel jongere als oudere inwoners. Het omgekeerde geldt voor Haren, waar juist sprake is van een hoge groene en grijze druk. Kaart 2: Groene druk 1 januari 2008 (voorlopige cijfers)
26 tot 31% 31 tot 35% 35 tot 39% 39 tot 43% 43 tot 49% buiten Noord-Nederland
Bron: CBS, bewerking CAB
Achtergrondrapport Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008-2009 13
Vooral in de Drentse gemeenten is de grijze druk hoog. Rond de stad Groningen is de grijze druk laag. Dit geldt ook voor een aantal gemeenten in Fryslân, waaronder Leeuwarden en gemeenten ten zuidwesten van Leeuwarden. In de gemeenten rond de steden wonen over het algemeen veel forensen in de leeftijd van 20 tot 64 jaar oud. Kaart 3: Grijze druk 1 januari 2008 (voorlopige cijfers)
meer dan 5% daling 2,5 tot 5% daling 0 tot 2,5% daling 0 tot 2,5% groei 2,5 tot 5% groei meer dan 5% groei buiten Noord-Nederland
Bron: CBS, bewerking CAB
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 14
3.
De vraagzijde van de arbeidsmarkt
3.1.
Bedrijvigheid
Het aantal starters als percentage van het totaal aantal vestigingen3 is voor zowel Nederland als de Noordelijke provincies de afgelopen jaren toegenomen, hoewel Drenthe een lichte daling kende in 2006 en 2007. Er zijn in het Noorden relatief meer starters dan in Nederland. Dit is opvallend. Vooral Groningen kent veel starters. Dat gold tot voor kort ook voor Drenthe, maar deze provincie is inmiddels voorbijgestreefd door Fryslân. Deze provincie heeft de afgelopen jaren een sterke groeispurt doorgemaakt.
Starters 2003-2007 in % van totaal aantal vestigingen 10% 8% 6% 4% 2% 0% Groningen
Fryslân
2002
Drenthe
2003
2004
2005
NoordNederland 2006
Nederland
2007
Bron: Kamer van Koophandel, handelsregister
Niet alleen kent Noord-Nederland relatief veel starters, maar ook veel bedrijfsopheffingen. Er is in het Noorden dus meer dynamiek. Ook in de provincie Groningen, waar relatief veel starters zijn, ligt het aantal opheffingen hoog. Het is opvallend dat de bedrijvendynamiek in Groningen vrij groot is, terwijl het aantal vestigingen relatief klein is. In de provincie Fryslân zijn juist weinig opheffingen. Dit aantal is hier van 2006 op 2007 gedaald, terwijl het aantal starters gestegen is.
3
Het LISA is een databestand waarin gegevens over alle vestigingen in Nederland waar betaald werk wordt verricht zijn opgenomen. Dit is een standaardbron voor werkgelegenheidscijfers. In het huidige hoofdstuk worden cijfers van de Kamer van Koophandel (KvK) gebruikt, omdat deze cijfers meer inzicht geven in het aantal starters omdat deze door de Kamer worden geregistreerd. Het databestand van LISA verschilt in zoverre van het handelsregister van de KvK, dat het ook gegevens bevat over de sectoren overheid, onderwijs, gezondheidszorg en over de vrije beroepen. Een ander verschil is dat het LISA-databestand alleen gegevens van vestigingen bevat waar betaald werk wordt verricht. Bij de KvK staan ook verenigingen en stichtingen geregistreerd. Het aantal starters in de cijfers van de KvK voor Noord-Nederland is relatief hoog, omdat de sectoren overheid, onderwijs en gezondheidszorg niet zijn meegenomen. Deze sectoren zijn in Noord-Nederland relatief waar vertegenwoordigd. Waardoor het totaal aantal vestigingen dat de KvK geeft een onderschatting is. Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 15
Opheffingen 2003-2007 in % van totaal aantal vestigingen 8% 6% 4% 2% 0% Groningen
Fryslân
2002
Drenthe
2003
2004
2005
NoordNederland 2006
Nederland
2007
Bron: Kamer van Koophandel, handelsregister
In onderstaande figuur is duidelijk te zien dat het Noorden meer dynamiek kent; er zijn zowel meer starters als meer opheffingen. Het verschil in het percentage starters is echter veel groter dan het verschil in het percentage opheffingen. Het percentage starters is in Noord-Nederland en Nederland vanaf 2003 sterk gestegen, terwijl het percentage opheffingen licht is gedaald.
Starters en opheffingen 2001-2007 in % van totaal aantal vestigingen 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 2001
2002
2003
2004
2005
2006
Noord-Nederland % starters
Nederland % starters
Noord-Nederland % opheffingen
Nederland % opheffingen
2007
Bron: Kamer van Koophandel, handelsregister
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 16
De groei van het aantal faillissementen volgt in Noord-Nederland een zelfde trend als in Nederland, met het verschil dat Noord-Nederland sterkere uitschieters kent, zowel naar boven als naar beneden. In 2003 heeft er in beide gebieden een sterke groei van het aantal faillissementen plaatsgevonden. Vooral in het Noorden is er een grote piek. De economische groei was in dit jaar in het Noorden dan ook negatief. In Nederland was er sprake van minieme groei van de economie. In 2006 is het aantal faillissementen voor beide gebieden gedaald. De economie kende in dat jaar een redelijk sterke groei.
Ontwikkeling faillissementen 2001-2006 in % mutatie per jaar
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% -10% -20% 2001
2002
2003
2004
Noord-Nederland
2005
2006
Nederland
Bron: CBS
Ontwikkeling faillissementen 2001-2006 in % mutatie per jaar
70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% -10% -20% -30% 2001
2002
2003
Groningen
2004 Fryslân
2005
2006
Drenthe
Bron: CBS
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 17
3.2.
Werkgelegenheid
De totale werkgelegenheid in Noord-Nederland is van 2006 op 2007 met 2,8% gegroeid. Dat komt neer op 20.000 nieuwe banen. Daarmee bereikte de werkgelegenheidsgroei in NoordNederland het hoogste niveau sinds 2001. In Nederland als geheel groeide de werkgelegenheid van 2006 op 2007 met 2,2%. De groei van de werkgelegenheid was het sterkst in de provincie Drenthe. Daar ontstonden 7000 nieuwe banen op een totaal van 200.000. In Fryslân groeide de werkgelegenheid met 2,7%; goed voor 8.000 extra banen. In de provincie Groningen lag de groei met 2,2% op het landelijk gemiddelde. Tabel 5: Totale werkgelegenheid incl. uitzendbanen, afgerond naar 1000-tal 2002 2003 2004 2005 2006
Groningen 264.000 % groei 1,8 Fryslân 272.000 % groei 1,7 Drenthe 196.000 % groei 0,3 Noord732.000 Nederland % groei 1,3 Nederland 7.560.000 % groei 1,0 Bron: PWR en LISA
2007
262.000 -0,9 276.000 1,3 198.000 0,7 736.000
259.000 -1,0 275.000 -0,5 198.000 0,3 732.000
256.000 -1,2 273.000 -0,4 198.000 0,1 727.000
256.000 0,0 276.000 1,0 200.000 1,0 732.000
262.000 2,2 284.000 2,7 207.000 3,5 753.000
0,4 7.547.000 -0,2
-0,4 7.515.000 -0,4
-0,6 7.495.000 -0,3
0,7 7.554.000 0,8
2,8 7.722.000 2,2
Gemiddelde groei 20022007 0,2 1,2 1,0
0,7 0,5
De ontwikkeling van de werkgelegenheid over een langere termijn laat zien dat NoordNederland tot 2000 achterbleef bij het landelijk gemiddelde. In 2001 ligt een omslagpunt. Het laatste jaar ligt de groei van de werkgelegenheid zelfs boven het Nederlandse tempo. Dit laat zien dat het Noordelijk faseverschil dat in het vorige hoofdstuk beschreven is verder afneemt.
Ontwikkeling werkgelegenheid 1997-2007 % mutatie totale werkgelegenheid, incl. uitzend- en kleine banen 5 4 3 2 1 0 1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
-1 Noord-Nederland
Nederland
Bron: PWR en LISA
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 18
Noord-Nederland presteert dus goed qua werkgelegenheidsontwikkeling. Toch zien we tussen de drie provincies wel verschillen. De piek die de Noordelijke werkgelegenheid in 2001 laat zien, wordt voornamelijk veroorzaakt door een sterke groei in Fryslân. Daarnaast is de positieve ontwikkeling in de jaren daarna in zijn geheel op het conto van Fryslân en Drenthe te schrijven. De ontwikkeling in de provincie Groningen laat zelfs een aantal jaar een krimp zien.
Werkgelegenheidsgroei per provincie indexcijfer, totale werkgelegenheid, incl. uitzendbanen 125
120
115
110
105
100 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Groningen
2002
2003
Fryslân
2004
2005
2006
2007
Drenthe
Bron: PWR en LISA
De Noordelijke arbeidsmarkt verschilt in een aantal opzichten van het landelijke beeld. Uit de onderstaande figuur komt naar voren dat het Noorden in vergelijking met Nederland vooral een sterkere werkgelegenheid heeft in de sectoren landbouw, industrie en zorg. De handel, zakelijke dienstverlening en de sector vervoer, opslag en communicatie zijn minder sterk vertegenwoordigd in het Noorden.
Werkgelegenheidsstructuur Noorden en Nederland, 2007 % van totale werkgelegenheid, incl. uitzendbanen Landbouw Industrie Bouw Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag, communicatie Financiële instellingen Zakelijke diensten Openbaar bestuur Onderwijs Zorg Overige diensten 0%
5%
10% Noorden
15%
20%
Nederland
Bron: PWR en LISA Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 19
Als we de drie Noordelijke provincies vergelijken qua werkgelegenheidstructuur dan zien we dat in alle drie de provincies de sectoren industrie, handel, zakelijke dienstverlening en zorg de grootste sectoren zijn. Opvallend is dat Zorg en de Zakelijke dienstverlening in de provincie Groningen veel sterker vertegenwoordigd zijn. Dit wordt veroorzaakt door de stad Groningen, waar ondermeer twee grote ziekenhuizen en enkele grote zakelijke dienstverleners gevestigd zijn. In Fryslân is de financiële dienstverlening sterker vertegenwoordigd. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van enkele grote banken en verzekeraars in Leeuwarden. Verder zien we dat de landbouw in de provincie Groningen een minder groot aandeel heeft op de totale werkgelegenheid. Ook hier is de oorzaak de stad Groningen, die de helft van de werkgelegenheid van de provincie voor haar rekening neemt en vrijwel geen landbouw kent.
Werkgelegenheidsstructuur per provincie, 2007 % van totale werkgelegenheid, incl. uitzendbanen
Landbouw Industrie Bouw Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag, communicatie Financiële instellingen Zakelijke diensten Openbaar bestuur Onderwijs Zorg Overige diensten 0%
5%
10% Groningen
Fryslân
15%
20%
Drenthe
Bron: PWR en LISA
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 20
De werkgelegenheidsstructuur in Noord-Nederland4 is aan het veranderen. In de onderstaande figuur is de verhouding van de werkgelegenheid per sector ten opzichte van de landelijke structuur weergegeven. Deze figuur laat zien dat de structuur in het Noorden steeds meer naar het landelijke beeld groeit. Deze beweging is het sterkst in de periode voor 2002 en stabiliseert in de periode 2002 – 2007. De industrie en de zorg, die in de noordelijke werkgelegenheidsstructuur een belangrijk aandeel in nemen, blijken in het Noorden sterker aanwezig dan landelijk. Het valt op dat het aandeel van de zorg verder aan het uitlopen is. Dit houdt in dat NoordNederland op het gebied van zorg een sterke positie aan het innemen is.
Regionale component werkgelegenheidsstructuur % punten afwijking Noord-Nederland t.o.v Nederland
Landbouw Industrie Bouw Handel en reparatie
Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen Zakelijke diensten
Openbaar bestuur Onderwijs Zorg Overige diensten
-4%
-3%
Minder dan landelijk
-2%
-1% 1996
0% 2002
1% 2007
2%
3%
4%
Meer dan landelijk
Bron: PWR en LISA
De ontwikkeling van de werkgelegenheid naar sector in de drie Noordelijke provincies laat een gevarieerd beeld zien. De landbouw, industrie, zakelijke dienstverlening en het openbaar bestuur hebben in alle drie de provincies te maken met een afnemende werkgelegenheid. De zorg en de overige dienstverlening (o.a. milieu, recreatie en cultuur) groeien juist overal. De overige sectoren laten verschillen per provincie zien. Zo is de bouwsector in de provincie Groningen sterk gekrompen, terwijl deze in de overige provincies is gegroeid. De krimp in Groningen wordt veroorzaakt het verdwijnen van een aantal grote bouwbedrijven. Ook de handel en reparatie en de horeca krimpen licht in Groningen, terwijl een lichte groei te zien is in de andere provincies. Opvallend is de sterke stijging van de horeca in Fryslân. Doordat deze sector relatief klein is zorgt een klein aantal banen voor een relatief groot verschil. Hetzelfde geldt voor de sector vervoer, opslag en communicatie.
4
De cijfers worden hier weergegeven inclusief de kleine banen. In de vorige NAV’s werden deze niet meegenomen. In de grafiek zijn de jaren 1996 en 2002 ook herberekend voor kleine banen. Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 21
Opvallend is verder de krimp van de werkgelegenheid bij financiële instellingen in Groningen en Drenthe terwijl deze groeit in Fryslân. Een verklaring hiervoor is de sterke positie van Leeuwarden, waar veel grote financiële instellingen gevestigd zijn. Daarnaast zijn op het platteland veel kleinere filialen gesloten waardoor werkgelegenheid verloren is gegaan.
Ontwikkeling werkgelegenheid naar sector 2002-2007 Landbouw Industrie Bouw Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen Zakelijke diensten Openbaar bestuur Onderwijs Zorg Overige diensten -20%
-15%
Afname
-10%
-5% Groningen
0% Fryslân
5% Drenthe
10%
15%
20% toename
Bron: PWR en LISA
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 22
De meerderheid van het aantal banen in Noord-Nederland wordt ingevuld door mannen (56%). In de sectoren zorg en onderwijs werken traditioneel meer vrouwen dan mannen. Verder zien we dat vrouwen in de meerderheid zijn in de horeca en overige dienstverlening. De sectoren handel en reparatie en financiële instellingen laten een gemêleerd beeld zien.
Werkgelegenheid naar geslacht, 2007 Landbouw Industrie Bouwnijverheid Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen Zakelijke diensten Openbaar bestuur Onderwijs Zorg Overige diensten Totaal 0%
20%
40%
60%
Mannen
80%
100%
120%
Vrouwen
Bron: PWR
De toegenomen participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt kan uit de werkgelegenheid worden afgelezen. Tussen 2002 en 2007 is het aandeel dat vrouwen hebben in de totale werkgelegenheid licht toegenomen. Deze toename is grotendeels te verklaren uit de groei van de werkgelegenheid in de zorg.
Aandeel vrouwen in de gehele werkgelegenheid 45% 44% 43% 42% 41% 40% 2002
2003
2004 Groningen
2005 Fryslân
2006
2007
Drenthe
Bron: PWR
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 23
Veruit de meeste werkgelegenheid in het Noorden bestaat uit “grote” banen5 (81%). In de horeca zijn de meeste kleine banen te vinden.
Werkgelegenheid naar dienstverband, 2007 Landbouw Industrie Bouwnijverheid Handel en reparatie Horeca Vervoer, opslag en communicatie Financiële instellingen Zakelijke diensten Openbaar bestuur Onderwijs Zorg Overige diensten Totaal 0%
5%
10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50%
percentage kleine banen Bron: PWR
Het aandeel kleine banen op de totale werkgelegenheid in Noord-Nederland is de laatste jaren heel licht toegenomen. Opvallend is dat het aandeel kleine banen in Fryslân hoger ligt dan in Groningen en Drenthe. Dit wordt vooral veroorzaakt door het grotere aandeel dat de horeca in neemt in de Friese werkgelegenheid.
Aandeel kleine banen in de gehele werkgelegenheid 22% 20% 18% 16% 14% 12% 10% 2002
2003
2004 Groningen
2005 Fryslân
2006
2007
Drenthe
Bron: PWR
5
Grote banen: meer dan 12 uur werkzaam per week, in Groningen meer dan 15 uur per week. Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 24
In het kader van het Kompasprogramma 6 wordt onderscheid gemaakt tussen economische kerngebieden (de kernzones) en het landelijk gebied. De kernzones kunnen door hun ruimtelijke concentratie optimaal profiteren van economische ontwikkelingen is de achterliggende gedachte. In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de werkgelegenheid weergegeven voor de verschillende kernzones. Tussen 2002 en 2007 blijkt het landelijk gebied een grotere groei van de werkgelegenheid te hebben gekend dan de kernzones. De negatieve ontwikkeling van de werkgelegenheid in het Eemsmondgebied drukt het groeicijfer van de kernzones. Ook blijven de kernzones Westergo en Groningen-Assen enigszins achter. In de A 7 zone is daarentegen een sterke positieve ontwikkeling zichtbaar. Het valt op dat de werkgelegenheidsontwikkeling in de kernzones sterk fluctueert. De werkgelegenheid wordt hier meer beïnvloed door economische ontwikkelingen dan het landelijk gebied. Daar is de werkgelegenheid meer traditioneel en zijn minder grote bedrijven gevestigd. Tabel 6: Werkgelegenheidsontwikkeling Kompas-zones en landelijk gebied, totale werkgelegenheid incl. uitzendkrachten 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Gemiddelde jaarlijkse groei 20022007 A7 zone 85.400 87.100 87.900 87.800 89.700 93.300 % groei 2,0 0,9 -0,2 2,3 4,0 1,8 Westergo 81.800 82.500 83.000 82.700 82.000 82.800 % groei 0,9 0,6 -0,3 -0,9 1,0 0,3 Groningen 218.000 215.400 213.300 210.000 210.600 218.400 – Assen % groei -1,2 -1,0 -1,5 0,3 3,7 0,1 Eemsmond 17.400 17.500 17.300 17.100 16.800 16.000 % groei 0,7 -1,2 -1,1 -2,0 -4,7 -1,7 Drentse 109.900 109.800 109.400 109.400 110.800 114.300 Stedenband % groei -0,1 -0,4 0,0 1,3 3,2 0,8 Totaal 512.500 512.400 510.800 507.100 510.000 524.9000 Kernzones % groei 0,0 -0,3 -0,7 0,6 2,9 0,5 220.100 222.800 221.100 220.300 222.200 227.400 Landelijk gebied % groei 1,2 -0,8 -0,4 0,9 2,4 0,7 Noord732.600 735.200 732.000 727.300 732.100 752.300 Nederland % groei 0,4 -0,4 -0,6 0,7 2,8 0,6 Bron: PWR
6 Het beleidsprogramma van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Noord-Nederland Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport
25
Zoals eerder aangegeven is de werkgelegenheid in Noord-Nederland van 2006 op 2007 met 2,8% gegroeid. Op gemeentelijk niveau kan dit vertaald worden naar een krimp van de werkgelegenheid in 12 gemeenten en een groei in 52 gemeenten. Opvallend is de concentratie van gemeenten met een afnemende werkgelegenheid in het oosten van Groningen. Kaart 4: Ontwikkeling werkgelegenheid 2006 – 2007
meer dan 5% daling 2,5 tot 5% daling 0 tot 2,5% daling 0 tot 2,5% groei 2,5 tot 5% groei meer dan 5% groei buiten Noord-Nederland kernzones Bron: PWR
Op langere termijn laat de ontwikkeling van de werkgelegenheid op gemeentelijk niveau een gedifferentieerder beeld zien. De werkgelegenheid is in Noord-Nederland als geheel tussen 2002 en 2007 met 0,6% gegroeid. Nader gespecificeerd blijken 24 gemeenten te maken te hebben met een gekrompen werkgelegenheid en 40 gemeenten met een groei. Ook hier is in OostGroningen een cluster van gemeenten te zien waar de werkgelegenheid sterker is gekrompen dan elders. Uitzonderlijk is de positie van Slochteren waar juist een sterke groei te zien is, dit kan verklaard worden door de verhuizing van enkel grote bedrijven naar Slochteren. Kaart 5: Ontwikkeling werkgelegenheid 2002 - 2007 Bron: PWR
meer dan 10% daling 5 tot 10% daling 0 tot 5% daling 0 tot 5% groei 5 tot 10% groei meer dan 10% groei buiten Noord-Nederland kernzones
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 26
4.
De aanbodszijde van de arbeidsmarkt
4.1.
Beroepsbevolking
De groei van de beroepsbevolking in Noord-Nederland kende de afgelopen jaren een onregelmatig verloop. In 2005 kwam de groei tot stilstand. De groei van de beroepsbevolking van Nederland kende een lange periode van geleidelijke afname. De beroepsbevolking groeide de afgelopen twee jaar sterker in het Noorden dan in Nederland. Voor beide gebieden is de groei het afgelopen jaar licht gestagneerd. Er is een aantal factoren dat van invloed zijn op ontwikkelingen in de beroepsbevolking. Demografische ontwikkelingen kunnen effect hebben. Vergrijzing bijvoorbeeld zet ontwikkelingen in de beroepsbevolking onder druk. Ook Rijksbeleid kan van invloed zijn. Het afschaffen van het prepensioen en het meer inzetten op werk, leiden tot een stijging van de participatie en daarmee de beroepsbevolking. Daarnaast beweegt de beroepsbevolking mee met hoog en laag conjunctuur.
Groei van de beroepsbevolking 1998-2007 Driejaars voortschrijdend gemiddelde
3%
2%
1%
0%
-1% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Noord-Nederland
2004
2005
2006
2007
Nederland
Bron: CBS, bewerking CAB
De bruto arbeidsparticipatie, het aandeel van de (werkzame en werkloze) beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking, laat over de afgelopen tien jaar een stijgende trend zien. De bruto participatie ligt in Nederland iets hoger dan in het Noorden, maar het verschil is de afgelopen jaren kleiner geworden. De netto participatie is het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking. Deze is, na een aantal jaren van lichte daling, de laatste drie jaar gestegen. Van 2002 tot 2004 maakte de werkzame beroepsbevolking een kleiner gedeelte uit van de totale bevolking van 15 tot 65 jaar dan de jaren ervoor en erna. Een relatief groot gedeelte van de potentiële beroepsbevolking was in deze periode dus niet actief op de arbeidsmarkt. De economische groei was in deze jaren dan ook zeer laag.
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 27
Het verschil tussen de bruto en netto participatie is in het Noorden groter dan in Nederland, maar dit verschil loopt terug. Dit houdt in dat een steeds groter deel van de potentiële beroepsbevolking in Noord-Nederland geactiveerd wordt en betaald werk verricht.
Ontwikkeling arbeidsparticipatie 1998-2007 Driejaars voortschrijdend gemiddelde
67
62
57 1998
1999
2000
2001
2002
Noord-Nederland bruto Noord-Nederland netto
2003
2004
2005
2006
2007
Nederland bruto Nederland netto
Bron: CBS, bewerking CAB
De bruto arbeidsparticipatie van zowel mannen als vrouwen ligt in Noord-Nederland lager dan in Nederland. De participatie van mannen en vrouwen ligt in Drenthe opvallend hoog vergeleken met de andere twee noordelijke provincies. In Groningen ligt de participatie van mannen vrij laag. Voor Fryslân geldt dit juist voor de participatie van vrouwen.
Bruto participatiegraad naar geslacht 2006 Driejaars voortschrijdend gemiddelde 80 75 70 65 60 55 50 Groningen
Drenthe
Fryslân Totaal
Mannen
Noord-Nederland
Nederland
Vrouwen
Bron: CBS, bewerking CAB
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 28
De participatiegraad van mannen is de afgelopen jaren in Noord-Nederland redelijk stabiel gebleven, maar vertoont vanaf 2003 een licht dalende trend. De participatie van vrouwen is juist sterk gestegen.
Ontwikkeling bruto arbeidsparticipatie Noorden 1996-2006 Driejaars voortschrijdend gemiddelde 80% 75% 70% 65% 60% 55% 50% 45% 40% 1996
1997
1998
1999
2000
Totaal
2001
2002
Mannen
2003
2004
2005
2006
Vrouwen
Bron: CBS, bewerking CAB
Opgesplitst naar leeftijdsgroepen blijkt dat de participatie van de oudere (45+) en jongere (1524) leeftijdsgroepen in Noord-Nederland lager ligt dan in Nederland. Opvallend is dat in Groningen de participatie van ouderen en jongeren relatief laag is. De lagere participatie van jongeren kan verklaard worden uit het feit dat er veel studenten in de provincie zijn die kleine baantjes (minder dan 12 uur) hebben7, maar geen deel uit maken van de beroepsbevolking.
Bruto participatiegraad naar leeftijd 2006 driejaars voortschrijdend gemiddelde 90 80 70 60 50 40 30 Groningen 15 tot 25 jaar
Fryslân 25 tot 35 jaar
Drenthe 35 tot 45 jaar
Noord-Nederland 45 tot 55 jaar
Nederland
55 tot 65 jaar
Bron: CBS, bewerking CAB
7 Zie Oldrik Bulthuis en Emil Klok (2004) De effecten van Studenten op de Groningse Arbeidsmarkt, RAP Centraal/CAB, Groningen Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 29
4.2.
Sociale zekerheid
In Noord-Nederland worden op dit moment 143 duizend uitkering in het kader van sociale zekerheid verstrekt. Hoewel er nog een verschil aanwezig is nadert het Noorden qua sociale zekerheid steeds meer het landelijk gemiddelde. De groep uitkeringsontvangers vormt een belangrijke reserve voor de arbeidsmarkt. Uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid: Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA): De WAO is in 2006 vervangen door de WIA. De WAO had als doel om personen in loondienst te verzekeren van een loonvervangende uitkering bij langdurige arbeidsongeschiktheid (langer dan een jaar). Verandering is dat bij de WIA werken naar vermogen centraal staat en ook beloond wordt. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong): Wettelijke voorziening in de financiële gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid van mensen die geen aanspraak kunnen maken op de WAO omdat er geen arbeidsverleden is opgebouwd. Dit zijn mensen die arbeidsongeschikt zijn op de dag dat zij 17 jaar worden of na hun 17e jaar arbeidsongeschikt worden én een opleiding/studie volgen. Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ): Een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeurengrootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de financiële gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is met ingang van 1 augustus 2004 geblokkeerd. Werkloosheidswet (WW): De wet heeft tot doel werknemers te verzekeren tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. De wet voorziet in een uitkering die gerelateerd is aan het laatstverdiende inkomen uit dienstbetrekking. De duur van de uitkering is afhankelijk van het arbeidsverleden van de verzekerde. Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) beoordeelt of men voor een WW-uitkering in aanmerking komt. Wet werk en bijstand (WWB): Wettelijke sociale voorziening die op 1 januari 2004 in werking is getreden ter vervanging van de Algemene bijstandswet (ABW), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en het Besluit In- en Doorstroombanen (ID-banen). Bron: CBS en Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ontwikkeling sociale zekerheid als % van de beroepsbevolking 30%
25%
20%
15% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Noord-Nederland
2004
2005
2006
2007
Nederland
Bron: CBS, bewerking CAB
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 30
In de provincie Groningen ontvangen relatief veel mensen een bijstandsuitkering. In Drenthe zijn relatief meer mensen die een WIA-uitkering ontvangen. In Fryslân zijn relatief weinig uitkeringsgerechtigden. Tabel 7: Aantal uitkeringen 4e kwartaal 2007 WIA Groningen 20.660 Fryslân 19.380 Drenthe 18.780 Noord-Nederland 58.820 Nederland 579.230 Bron: CBS
Wajong 8.180 7.960 6.190 22.330 163.760
WAZ 1.580 2.210 1.710 5.500 41.570
WW 8.420 8.710 6.870 24.000 191.970
WWB 14.830 10.680 6.920 32.430 304.710
Uitkeringen 4e kwartaal 2007 in % potentiele beroepsbevolking 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% WIA
Wajong
Groningen
Fryslân
WAZ Drenthe
WW Noord-Nederland
WWB Nederland
Bron: CBS, bewerking CAB
Het aantal uitkeringen is van 2006 op 2007 gedaald. Vooral het aantal mensen dat een WWuitkering ontvangt is sterk afgenomen. In Fryslân was deze daling sterker dan in de andere gebieden. Het aantal mensen dat een Wajong-uitkering ontvangt is, in tegenstelling tot alle andere uitkeringen, van 2006 op 2007 sterk gestegen. Dat is een opvallend gegeven. Deze trend geldt zowel voor Nederland als voor Noord-Nederland. Het UWV geeft aan dat de instroom in de Wajong vanuit de bijstand sinds 2005 sterk is toegenomen. Nu gemeenten zelf financieel verantwoordelijk zijn voor de bijstand proberen zij zoveel mogelijk cliënten uit de bijstand te krijgen. Hierbij kijken ze ook naar voorliggende voorzieningen als de Wajong. Ook de instroom vanuit het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs is toegenomen. Deze vormen van onderwijs hebben een vlucht genomen, waarbij wordt opgemerkt dat gedragsproblemen steeds vaker en makkelijker een stempel krijgen.
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 31
Ontwikkeling uitkeringen 2006-2007 (1e kwartaal) 10% 5% 0% -5% -10% -15% -20% -25% -30% Groningen
Fryslân
WAO
Drenthe
Wajong
WAZ
NoordNederland WW
Nederland
WWB
Bron: CBS, bewerking CAB
Wajong Nader ingezoomd op de ontwikkeling van de Wajong-uitkeringen, blijkt dat er vanaf 1999 een stijging heeft plaatsgevonden. Vanaf 2004 is deze stijging voor Nederland steeds sterker geworden. Van 2004 tot 2006 nam de groei in Noord-Nederland juist af, om vanaf 2006 explosief te stijgen. Momenteel is de groei in beide gebieden zeer sterk.
Groei Wajong uitkeringen 1e kwartaal 1999-2008 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% 1999
2000
2001
2002
2003
Noord-Nederland
2004
2005
2006
2007
2008
Nederland
Bron: CBS, bewerking CAB, 2008 voorlopige cijfers
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 32
Uitgesplitst naar de drie provincies, blijken vooral Fryslân en Drenthe de afgelopen jaren een grillig verloop te hebben gekend. In Drenthe was in 2001 zelfs sprake van een daling van het aantal Wajong-uitkeringen. In 2008 kent Fryslân een iets minder sterke groei dan de andere twee provincies.
Groei Wajong uitkeringen 1e kwartaal 1999-2008 10% 8% 6% 4% 2% 0% -2% -4% 1999
2000
2001
2002
2003
Groningen
2004
2005
Fryslân
2006
2007
2008
Drenthe
Bron: CBS, bewerking CAB
Bijstand Van 1999 tot 2002 heeft er voor zowel Nederland als Noord-Nederland een daling van het aantal bijstandsuitkeringen plaatsgevonden. Van 2003 tot 2005 is het aantal bijstandsuitkeringen gestegen, om vanaf 2006 weer te dalen. Noord-Nederland kende perioden van sterkere daling en sterkere groeicijfers.
Groei bijstandsuitkeringen 1e kwartaal 1999-2008 10%
5% 0%
-5% -10%
-15% 1999
2000
2001
2002
2003
2004
Noord-Nederland
2005
2006
2007
2008
Nederland
Bron: CBS, bewerking CAB 2008 voorlopige cijfers
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 33
Uitgesplitst naar de drie noordelijk provincies zijn weinig verschillen in de ontwikkeling van het aantal bijstanduitkeringen te zien.
Groei bijstandsuitkeringen 1e kwartaal 1999-2008 10% 5% 0% -5% -10% -15% 1999
2000
2001
2002
2003
Groningen
2004 Fryslân
2005
2006
2007
2008
Drenthe
Bron: CBS, bewerking CAB
Op gemeentelijk niveau blijkt dat vooral de stedelijke gebieden in het noorden een relatief hoog aantal bijstandsuitkeringen verstrekken. Dit past in het landelijke beeld. Ook in de OostGroningse gemeenten en het gebied rondom Delfzijl worden relatief veel uitkeringen verstrekt. Kaart 6: Bijstandsuitkeringen als percentage van het aantal huishoudens (december 2007)
meer dan 6% 5 tot 6% 4 tot 5% 3 tot 4% 2 tot 3% minder dan 2% buiten Noord-Nederland/ geen data Bron: CBS, bewerking CAB
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 34
Jeugdwerkloosheid manifesteert zich vooral in de provincie Groningen. Met name in het oosten en zuidoosten van de provincie zijn relatief veel jongeren die een bijstandsuitkering ontvangen. De gemeenten met de hoogste percentages zijn: Reiderland, Menterwolde en Pekela.
Kaart 7: Jongeren onder de 25 jaar met een bijstandsuitkeringen als percentage van aantal huishoudens jonger dan 25 jaar, december 2007
meer dan 20% 15 tot 20% 10 tot 15% 7,5 tot 10% 5 tot 7,5% minder dan 5% buiten Noord-Nederland/ geen data Bron: CBS, bewerking CAB
In de meeste Noordelijke gemeenten is het aantal bijstandsuitkeringen van 2006 op 2007 gedaald. De sterkste groei heeft plaatsgevonden in de gemeente Terschelling. Hierbij moet vermeld worden dat het absoluut om kleine aantallen gaat. Ook in de gemeente Midden-Drenthe is het aantal bijstandsuitkeringen gegroeid. Opvallend is de toename in een aantal gemeenten in Oost-Groningen; in de gemeente Scheemda en in mindere mate in de gemeenten Delfzijl, Reiderland, Winschoten en Bellingwedde is het aantal bijstandsgerechtigden van 2006 op 2007 gestegen. Kaart 8: Bijstandsontwikkeling december 2006 tot december 2007
.
meer dan 10% stijging 0 tot 10% stijging 0 tot 10% daling 10 tot 20% daling meer dan 20% daling buiten Noord-Nederland/ geen data
Bron: CBS, bewerking CAB Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 35
Werkloosheidswet De ontwikkeling van het aantal WW-uitkeringen voor Noord-Nederland loopt gelijk aan die van Nederland. Hetzelfde geldt voor de afzonderlijke provincies van Noord-Nederland. Van 1999 tot 2001 heeft er onder invloed van de economische hoogconjunctuur een daling plaatsgevonden. De economische teruggang van 2002 tot 2004 liet een toename van het aantal WW-uitkeringen zien. Met de aantrekkende economie zien we vanaf 2005 weer een daling van de WW. Groei WW-uitkeringen 4e kwartaal 1999-2007 50% 40% 30% 20% 10% 0% -10% -20% -30% 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2006
2007
Nederland
Noord-Nederland Bron: CBS, bewerking CAB
Groei WW-uitkeringen 4e kwartaal 1999-2007 50% 40% 30% 20% 10% 0% -10% -20% -30% -40% 1999
2000
2001
2002
Groningen
2003
2004
Fryslân
2005 Drenthe
Bron: CBS, bewerking CAB
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 36
4.3.
Niet Werkende Werkzoekenden
Het aantal Niet Werkende Werkzoekenden (NWW’ers) in Noord-Nederland is van 2007 op 2008 met 19,5% gedaald. Dat komt neer op 14.000 minder NWW’ers. In Nederland als geheel daalde het aantal NWW’ers van 2006 op 2007 met 18,8%. Over een langere periode zien we dat in 2005 de daling van het aantal NWW'ers begint in te zetten; een trend die tot op heden doorzet. De daling van het aantal NWW’ers was het sterkst in de provincie Fryslân. Daar daalde het aantal NWW’ers het afgelopen jaar met 5.500 (19,9%). In Groningen daalde het aantal NWW’ers met 19,7%, in de provincie Drenthe lag de daling met 18,8% op het landelijk gemiddelde. Tabel 8: Ontwikkeling NWW 2003
Groningen 29.478 % groei Fryslân 27.327 % groei Drenthe 19.781 % groei Noord76.586 Nederland % groei Nederland 575.844 % groei Bron: CWI Noord-Nederland
2004
2005
2006
2007
2008
34.311 16,4% 33.012 20,8% 24.310 22,9% 91.633
34.315 0,0% 32.491 -1,6% 24.305 0,0% 91.111
32.709 -4,7% 30.713 -5,5% 24.518 0,9% 87.940
27.939 -14,6% 24.593 -19,9% 19.715 -19,6% 72.247
22.441 -19,7% 19.711 -19,9% 16.002 -18,8% 58.154
19,6% 705.227 22,5%
-0,6% 704.110 -0,2%
-3,5% 684.145 -2,8%
-17,8% 564.338 -17,5%
-19,5% 458.054 -18,8%
Gemiddelde groei 20032008 -4,5% -5,2% -2,9%
-4,4% -3,4%
De ontwikkeling van het aantal NWW’ers over een langere periode laat zien dat sinds januari 2006 een dalende lijn is ingezet. De provincies Fryslân en Groningen laten een sterkere daling laten zien dan Drenthe. De daling van het aantal NWW’ers zal zich volgens de prognoses van het CWI verder doorzetten in 2008 en 2009, hoewel de daling minder sterk zal zijn. 8
Ontwikkeling NWW januari 2003-juli 2008 40000 35000 30000 25000 20000 15000 10000 jan `03
jan `04
jan `05
Groningen
jan `06
Fryslân
jan `07
jan `08
Drenthe
Bron: CWI Noord-Nederland
8
CWI (2008) CWI Arbeidsmarktprognose 2008-2013, Amsterdam Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 37
Op 1 juli 2008 was 6,8% van de beroepsbevolking in Noord-Nederland geregistreerd als Niet Werkende Werkzoekende. In de provincie Groningen lag dit percentage met 7,7% het hoogst. In de onderstaande grafiek zien we dat over de hele linie het percentage NWW’ers daalt. In Noord-Nederland gaat deze daling sneller dan landelijk. Het verschil tussen het Noorden en de rest van Nederland neemt daardoor steeds verder af. Het percentage NWW'ers op de beroepsbevolking lag in januari 2003 in Noord-Nederland nog bijna 3%punt hoger lag dan landelijk. In juli 2008 is dit teruggelopen tot 1,4%. Het verschil zal volgens de prognose van het CWI de komende periode gelijk blijven.
NWW als % van de beroepsbevolking 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% jan `03
jan `04 Groningen
jan `05 Fryslân
jan `06 Drenthe
jan `07 Noord-Nederland
jan `08 Nederland
Bron: CWI, berekening CAB
De groei van de NWW laat in de onderstaande grafiek een duidelijk seizoenspatroon zien, waarbij het aantal NWW’ers in de zomerperiode afneemt en in de winterperiode toeneemt. Deze verschillen zijn te verklaren door de seizoensarbeid die zich met name in de zomerperiode manifesteert. Opvallend is dat het Noorden zowel in de periode van afname als in de periode van toename sterkere pieken laat zien dan Nederland als geheel. De Noord-Nederlandse werkgelegenheidsstructuur wordt dus meer beïnvloed door seizoensinvloeden dan landelijk het geval is. Verder zijn er twee trends te lezen uit de grafiek:
o
o
In de eerste plaats zien we de dynamiek in de NWW steeds verder afnemen. Dit laat zien dat de arbeidsmarkt steeds minder beïnvloed wordt door de seizoensarbeid. Vooral op de schaal van Noord-Nederland is deze ontwikkelingen zichtbaar. Dit bevestigt de trend die in paragraaf 3.2 is gegeven dat de werkgelegenheidsstructuur in NoordNederland steeds meer naar de landelijke structuur toegroeit. Verder zien we dat tot 2007 de toename van de NWW steeds kleiner wordt, terwijl de afname groeit. Vanaf 2007 laat de toename een stabilisering zien en neemt de afname licht af. Dit impliceert dat de ingezette daling van de NWW zich enigszins aan het afvlakken is en minder snel zal gaan verlopen dan in de voorgaande jaren het geval was. Dit komt overeen met de prognoses van het CWI.
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 38
Groei NWW 6%
4%
2%
8 `0 ju n
7 `0
ja n` 08
ja n
ju n
`0 7
6 `0 ju n
`0 6 ja n
05 ju n`
`0 5 ja n
04 ju n`
3 `0
`0 4 ja n
-2%
ju n
ja n
`0 3
0%
-4%
-6%
Noorden
Nederland
Bron: CWI, berekening CAB
De ontwikkeling van de NWW is vrijwel gelijk in de drie Noordelijke provincies. De pieken van de provincie Fryslân zijn iets hoger, omdat Fryslân iets gevoeliger is voor de invloed van seizoensarbeid. Deze provincie heeft een grotere toeristische sector dan Groningen en Drenthe9. Op gemeentelijk niveau is te zien dat met name in Oost Groningen een relatief groot aantal NWW’ers is. In het westen van Fryslân hebben de gemeenten relatief weinig NWW’ers. Kaart 9: NWW als percentage van de beroepsbevolking, juni 2008
meer dan 10% 8 tot 10% 6 tot 8% 4 tot 6% minder 4% buiten Noord-Nederland Bron: CWI 9
Bron: Toerdata Noord, 2007 Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 39
De ontwikkeling van de NWW op gemeentelijk niveau laat een gedifferentieerd beeld zien. In Oost-Groningen zien we een cluster van gemeenten waar de daling van het aantal NWW’ers significant lager ligt. Dit is opvallend aangezien uit de vorige kaart naar voren kwam dat deze gemeenten relatief veel NWW’ers hebben. Ook Zuid-Drenthe en Zuid-Fryslân laten een minder sterke daling zien. Kaart 10: Daling NWW juni 2003 – juni 2008
0 tot 20% daling 20 tot 30% daling 30 tot 40% daling meer dan 40% daling buiten Noord-Nederland
Bron: CWI
4.4.
Onderwijs
De uitstroom uit het onderwijs vormt een belangrijke component in het aanbod op de arbeidsmarkt. Daarom beschrijft deze paragraaf aantallen deelnemers, studenten en gediplomeerden in het MBO, het HBO en het wetenschappelijk onderwijs. Een groot deel van de gediplomeerde uitstroom uit het onderwijs (MBO, HBO en WO bachelor) stroomt door naar vervolgonderwijs. Dit is een belangrijk gegeven. Aantallen gediplomeerden geven dus een bruto overzicht; slechts een deel van deze groep betreedt direct de arbeidsmarkt. Welk deel verschilt per onderwijsniveau en richting. Daarnaast kampt vooral het MBO met voortijdig schoolverlaters. Deze groep wordt ook in deze paragraaf omschreven. Tabel 9 geeft een overzicht van de onderwijsinstelling in deze sectoren in Noord-Nederland. In Noord-Nederland zijn zeven ROC’s gevestigd, vijf hogescholen en één instelling voor wetenschappelijk onderwijs. Deze staan in onderstaande tabel weergegeven. Tabel 9: Onderwijsinstellingen Noord-Nederland Middelbaar Hoger beroepsonderwijs beroepsonderwijs - Hanzehogeschool Groningen - Alfa-College - Christelijke Hogeschool Nederland - Noorderpoortcollege - Noordelijke Hogeschool Leeuwarden - AOC Terra - Van Hall Larenstein - Friesland College - Hogeschool Drenthe - ROC Friese Poort - AOC Friesland - Drenthe College
Wetenschappelijk Onderwijs - Rijksuniversiteit Groningen
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 40
Middelbaar beroepsonderwijs In Noord-Nederland volgen zo`n 56.000 leerlingen een opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs; 24.500 in de provincie Groningen, bijna 23.000 in de provincie Fryslân en 8.500 in de provincie Drenthe.
Deelnemers MBO 2007 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Groningen
Fryslân BBL
BOL deeltijd
Drenthe BOL voltijd
Bron: CFi
Leerlingen in het middelbaar beroepsonderwijs in Noord-Nederland volgen verhoudingsgewijs iets minder vaak een BLL route (werken en leren) dan gemiddeld. Dit komt vooral door het relatief lage aantal BBL`ers in de provincie Fryslân.
Deelnemers MBO 2007 100% 80% 60% 40% 20% 0% Groningen
Fryslân
BBL
Drenthe
BOL deeltijd
Noord Nederland
Nederland
BOL voltijd
Bron: CFi
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 41
In Noord-Nederland ontvangen iets meer dan 15.000 leerlingen een MBO-diploma in 2007; zo`n 7.000 in de provincie Groningen, bijna 6.000 in de provincie Fryslân en ruim 2.000 in de provincie Drenthe. In Groningen en Drenthe gaat het in 30% van de gevallen om een BBL traject. In Fryslân is dat iets boven de 20%.
Gediplomeerden in het MBO 2007 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Groningen
Fryslân BBL
BOL deeltijd
Drenthe BOL voltijd
Bron: CFi
Een kwart van de gediplomeerden in Noord-Nederland heeft een technische opleiding afgerond, een derde een economische en 40% een opleiding in de richting zorg/welzijn (DGO). Deze aandelen verschillen enigszins per provincie. In Groningen zijn er iets meer zorg/welzijn gediplomeerden ten opzichte van het aandeel gediplomeerden in de techniek. In Fryslân is het aandeel economie iets lager en in Drenthe juist weer wat hoger.
Gediplomeerden in het MBO naar studierichting 2007 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Groningen
Fryslân DGO
Economie
Drenthe Techniek
Bron: CFi
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 42
Als we naar het niveau van de gediplomeerde uitstroom op het MBO kijken, dan valt op dat slechts een kleine fractie van de gediplomeerden een opleiding op niveau 1 heeft afgerond. In Groningen en Fryslân ligt dit rond de 5%, in Drenthe iets hoger, namelijk op 10%. Het aandeel niveau 2 schommelt zo rond de 30%. Verschillen tussen de provincies zitten met name in niveau 3 en 4. Voor Groningen en Fryslân liggen deze verhoudingen op ruwweg 25% - 40%, terwijl dit voor Drenthe op ruwweg 30% - 30% ligt. Het niveau van de gediplomeerden in de provincie Drenthe ligt dus over de hele linie wat lager dan in de twee andere Noordelijke provincies.
Gediplomeerden in het MBO naar opleidingsniveau 2007 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Drenthe
Fryslân niveau 1
niveau 2
niveau 3
Groningen niveau 4
Bron: CFi
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 43
Voortijdig schoolverlaters Voortijdig schoolverlaters Het begrip voortijdig schoolverlaten is gebaseerd op de startkwalificatie. Iedere jongere van 12-22 jaar die niet ten minste een opleiding op havo-, vwo- of mbo-niveau 2 heeft afgerond en die langer dan vier weken geen onderwijs volgt, is voortijdig schoolverlater. Gestruikeld voor de Start, Sociaal Cultureel Planbureau, augustus 2008 Het probleem van voortijdig schoolverlaters speelt vooral op het MBO. Driekwart van de voortijdig schoolverlaters valt uit in het MBO, een kwart in het voorgezet onderwijs. De Noordelijke provincies verschillen daarin onderling niet veel. In Drenthe ligt het aandeel van het MBO een fractie hoger.
Voortijdig schoolverlaters naar onderwijsrichting 2005/2006 2500 2000 1500 1000 500 0 Groningen
Fryslân MBO
Drenthe
VO
Bron: Ministerie OCW
Binnen het MBO is het aantal voortijdig schoolverlaters vooral erg hoog is op de laagste niveau`s: BOL en BBL niveau 1 en in mindere mate niveau 2. Het aantal deelnemers dat een BBL opleiding op niveau 1 of 2 is erg laag; het aantal voortijdig schoolverlaters concentreert zich dus in BOL 1 en in mindere mate BOL 2. Deze cijfers laten zien dat de overgang tussen VMBO en MBO voor zwakke leerlingen vaak te groot is, omdat de grootste uitval – in procenten – op niveau 1 plaatsvindt.
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 44
Voortijdig schoolverlaters MBO naar niveau en richting als % inschrijvingen 2005/2006 60,0% 50,0% 40,0% 30,0% 20,0% 10,0% 0,0% Groningen bbl 1
bbl 2
Fryslân bbl 3
bbl 4
bol 1
Drenthe
Noord-Nederland
bol 2
bol 4
bol 3
Totaal
Bron: Ministerie OCW
De drempelloze instroom vanuit het VMBO maakt het mogelijk dat leerlingen vanuit het VMBO zonder diploma instromen in het MBO. Als leerlingen die via deze route instromen in het MBO daar uitvallen zonder dat ze een MBO diploma op niveau 1 hebben zijn het dus voortijdig schoolverlaters zonder diploma. Deze groep maakt een relatief groot deel uit van de groep voortijdig schoolverlaters. In de provincie Groningen zijn relatief veel voortijdig schoolverlaters die niet in het bezit zijn van een diploma. In Fryslân ligt het percentage met een VMBO-diploma juist relatief hoog. Uit onderzoek van het SCP10 is gebleken dat een stedelijke omgeving een risicofactor is voor voortijdig schoolverlaten. Hetzelfde geldt voor de achtergrond van leerlingen: allochtone leerlingen, leerlingen met laag opgeleidde ouders en kinderen uit eenoudergezinnen lopen een verhoogd risico op voortijdig schoolverlaten.
Diplomabezit voortijdig schoolverlaters 2005/2006 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Groningen
Fryslân
vsv met vmbo
vsv met mbo1
Drenthe
Noord-Nederland
vsv zonder diploma
Bron: Ministerie OCW
10
Gestruikeld voor de start, De school verlaten zonder startkwalificatie, Sociaal Cultureel Planbureau, 2008 Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 45
Hoger beroepsonderwijs De gegevens over het hoger onderwijs geven we weer op Noord-Nederlandse schaal. Een onderscheid naar provincie is niet zinvol omdat de hogescholen en universiteiten niet voor een regionale, maar meer voor een nationale en soms internationale arbeidsmarkt opleiden. De vijf hogescholen in Noord-Nederland zijn samen goed voor ongeveer 45.000 HBO studenten in 2007. In 2003 waren dit nog krap 40.000 studenten. Het aantal inschrijvingen laat dus een duidelijk groeiende trend zien.
Inschrijvingen HBO 2003-2007
naar studierichting
50.000 40.000 30.000 20.000 10.000 0 2003
2004
2005
2006
Landbouw
Economie
Gezondheidszorg
Onderwijs
Gedrag en maatschappij
Techniek
2007
Kunst en cultuur Bron: HBO-raad
De groeiende trend van het aantal inschrijvingen zien we nog niet terug bij de gediplomeerden. Dat is ook niet verwonderlijk aangezien de toename van het aantal inschrijvingen zich pas na een aantal jaar zal vertalen in een toename van het aantal diploma`s. Het totaal aantal HBOdiplomeerden lag in 2007 op zo`n 7.600. De grootste groep (33%) heeft een economische opleiding gevolgd. Op de tweede plek staat het onderwijs (pabo) met 17%. Techniek, gedrag en maatschappij, gezondheidszorg en landbouw nemen allemaal iets meer dan 10% voor hun rekening. De kleinste groep, (3%) studeert af aan een kunstopleiding.
Gediplomeerden in het HBO (bachelor), naar studierichting 2007 3% 13%
11%
12% 33%
17% 11%
Landbouw
Economie
Onderwijs
Gedrag en maatschappij
Gezondheidszorg Techniek
Kunst en cutuur Bron: CFi Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 46
Tabel 10: Gediplomeerden naar sector HBO (Bachelor) Gediplomeerden naar sector HBO Landbouw Economie Techniek Gezondheidszorg Onderwijs Gedrag en maatschappij Kunst en cultuur Totaal Bron: CFi
814 2.607 1.001 810 1.282 925 197 7.636
Het aandeel van de verschillende studierichtingen in het totaal aantal gediplomeerden is over de tijd eigenlijk verrassend stabiel. De enige verandering die we kunnen waarnemen is een lichte daling van het aantal afgestudeerden met een economische achtergrond ten gunste van het aandeel gedrag en maatschappij. Het aandeel technici, onderwijzers en verpleegkundigen is ieder jaar vrijwel hetzelfde ondanks verschillende campagnes en aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt voor die groepen. Het is al langer bekend dat studenten toekomstige beroepsperspectieven maar beperkt laten meewegen in hun studiekeuze. Onderstaande gegevens bevestigen dit beeld. Door de jaren heen is er nauwelijks verschil in het aandeel van de verschillende sectoren, ondanks publiekscampagnes voor onderwijs en techniek en groeiende krapte in die sectoren.
Gediplomeerden (Bachelor) in het HBO naar studierichting 2002-2006 9000 8000 7000 6000 5000 4000 3000 2000 1000 0 2002
2003
2004
2005
2006
Landbouw
Economisch
Gezondheidszorg
Onderwijs
Gedrag en maatschappij
Technisch
2007
Kunst en cultuur Bron: HBO raad en CFi
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 47
Wetenschappelijk onderwijs In 2007 ontvingen bijna 7.000 studenten in Noord-Nederland een diploma in het wetenschappelijk onderwijs. Ook hier geldt dat deze groep voor de regionale en de voor de nationale arbeidsmarkt beschikbaar komt. Een deel blijft in het Noorden, een deel vertrekt. De grootste groep afgestudeerden heeft een opleiding in een economische richting (23%), gevolgd door taal en cultuur (20%), gedrag en maatschappij (18%), gezondheidszorg (15%) en rechten (13%). De bètastudies tenslotte zijn samen goed voor bijna 10% van de afgestudeerden.
Gediplomeerden (ba. & ma.) in het WO naar studierichting 2007 13%
8%
23% 20%
1% 15% 18%
2%
Natuurwetenschappen
Economie
Onderwijs
Gedrag en maatschappij
Taal en cultuur
Recht en openbare orde
Gezondheidszorg Techniek
Bron: CFi Tabel 11: Gediplomeerden naar sector in het Wetenschappelijk Onderwijs (bachelor en master) Gediplomeerden naar sector WO Onderwijs 111 Techniek 69 Economie 1.553 Gezondheidszorg 1.016 Gedrag en maatschappij 1.271 Taal en cultuur 1.387 Recht en openbare orde 905 Natuurwetenschappen 585 Totaal 6.897 Bron: CFi
EVC`s en leven lang leren De projectdirectie Leren en Werken is een gezamenlijk initiatief van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De projectdirectie geeft uitvoering aan de ambities op het gebied van leven lang leren zoals die o.a. zijn afgesproken in de Lissabon overeenkomsten van 2001. De ambitie van de projectdirectie Leren en Werken was voor eind 2007, om op nationaal niveau 15.000 extra duale trajecten en 20.000 EVC-trajecten te realiseren11. Op regionaal en sectoraal niveau zijn convenanten afgesloten om deze doelstelling te realiseren. In Groningen, Fryslân en Drenthe zijn inmiddels leerwerkloketten geopend. Voor de periode 2006/2007 tekenden Groningen en Drenthe samen voor 1.370 EVC-trajecten en 1148 duale trajecten. Met zo`n 1.100 gerealiseerde trajecten is de doelstelling op de duale 11
Duale trajecten zijn combinaties van werken en leren waarbij mensen vooral leren op de werkplek. EVC is een methode om competenties zichtbaar te maken en te erkennen. Een EVC-procedure omvat een inventarisatie van persoonlijke competenties, vergelijking daarvan met een bepaalde opleidingsstandaard, een vorm van erkenning van de competenties en verdere ontwikkeling van de aanwezige competenties.
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 48
trajecten vrijwel volledig gehaald. De realisatie van de EVC-trajecten bleef met zo`n 750 gerealiseerde trajecten achter bij de doelstelling. Voor de periode 2008/2009 ligt de ambitie in het Noorden op 1.300 duale trajecten en 1.100 EVC-trajecten. Er is op dit moment nog weinig zicht op het effect van EVC`s en duale trajecten. De gegevens die voorhanden zijn, laten zien dat de inzet van deze trajecten momenteel breed ingang vindt. Tabel 12: Intenties en gerealiseerde EVC`s en duale trajecten 2006/2007 EVC duaal Groningen intentie 870 648 realisatie 541 497 Fryslân intentie realisatie Drenthe intentie 500 500 realisatie 215 605 Bron: projectdirectie Leren en Werken
2008/2009 EVC 500
duaal 500
300
300
300
500
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 49
5.
Vraag- aanbodanalyse In dit hoofdstuk staat centraal in hoeverre de vraag naar en het aanbod van arbeid in NoordNederland, en in de drie afzonderlijke noordelijke provincies, op elkaar zijn afgestemd in 2009. Het gaat hier om de arbeidsvraag naar beroepsklasse en het arbeidsaanbod dat gekwalificeerd is voor die beroepsklasse. In een beroepsklasse worden beroepen samengevoegd op grond van niveau en richting van de benodigde bekwaamheden om het beroep te kunnen uitoefenen. In de standaard macro arbeidsmarktaanpak wordt arbeidsvraag geïdentificeerd als de totale werkgelegenheid en het arbeidsaanbod als de totale beroepsbevolking. Deze twee grootheden kunnen echter worden beschouwd als de gerealiseerde vraag en het gerealiseerde aanbod op een bepaald moment. In onze analyse gaat het echter om de daadwerkelijk uitgeoefende vraag naar arbeid en de daadwerkelijk aangeboden arbeid gedurende een bepaald jaar. Dit houdt in dat alleen die banen meegenomen worden die in een bepaald jaar vrijgekomen of gecreëerd zijn. Daarnaast worden in het arbeidsaanbod alleen mensen meegenomen die geen werk hebben in plaats van de gehele beroepsbevolking. Figuur 1 geeft een schematische weergave van de opbouw van arbeidsvraag en –aanbod in deze analyse.
Schematische weergave opbouw van arbeidsvraag en -aanbod
Arbeidsvraag Bedrijven en instellingen in een regio vragen personeel met bepaalde kwalificaties om hun openstaande banen te vervullen. Dit is de arbeidsvraag. Deze wordt in de eerste plaats beïnvloed door de sectorstructuur. Over de lange termijn is de sectorstructuur verschoven van landbouw via industrie naar diensten. Dit heeft uiteraard zijn weerslag op de kwalificaties van de gemiddelde baan gehad. Recentelijk is binnen de dienstensector een verschuiving van het zwaartepunt van consumenten- naar zakelijke diensten opgetreden. Dit hangt samen met toenemende technologische veranderingen in bedrijven, zoals meer ICT-gebruik, in combinatie met het doorvoeren van organisatorische veranderingen, zoals specifiek HRM-beleid, en uitbesteding van niet-kerntaken, zoals catering of accountancy. De totale vraag naar arbeid is opgebouwd uit vervangingsvraag en uitbreidingsvraag. Vervangingsvraag omvat die banen die - nadat ze in een bepaalde periode zijn vrijgekomen door (vrijwillig) vertrek - worden herbezet. Omdat in de praktijk onbekend is welke vrijkomende banen voor herbezetting in aanmerking komen en welke niet, maken we de volgende veronderstellingen: 1. alle banen die vrijkomen door vertrek uit de arbeidsmarkt (d.i. alles behalve uitstroom naar werkloosheid) worden herbezet; 2. alle banen die vrijkomen door uitstroom naar werkloosheid (waaronder ontslag) worden vernietigd; dit wordt bruto baanvernietiging genoemd; 3. bedrijven waar banen zijn vernietigd kunnen ook nieuwe banen met andere kwalificaties creëren, die in de uitbreidingsvraag terecht komen. Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 50
De vervangingsvraag is dus gelijk aan het aantal banen dat vrijkomt wegens scholing, (vervroegde) pensionering, zorgtaken (voor kinderen of familie) of arbeidsongeschiktheid. Uitbreidingsvraag betreft, zoals de naam al aangeeft, het aantal nieuw gecreëerde banen bij bedrijven en instellingen. Uitbreidingsvraag is gelijk aan de bruto baanvernietiging plus de netto banengroei.12 Netto banengroei is hier de voorspelde netto werkgelegenheidsgroei op basis van prognoses voor de drie noordelijke provincies afkomstig van het CWI. Vervangings- en uitbreidingsvraag betreffen niet alleen banen van werknemers maar ook van zelfstandigen. In die zin correspondeert de definitie van arbeidsvraag met de werkgelegenheidsdefinitie van het provinciale vestigingsregister. Arbeidsvraag is dan ook niet helemaal gelijk aan de instroom van nieuwe vacatures, die alleen op werknemers betrekking heeft.13 Een zelfstandig ondernemer die stopt met werken wegens bijvoorbeeld pensionering zou moeten worden opgevolgd en wordt dus onderdeel van de vervangingsvraag. De baan van een zelfstandig ondernemer die failliet gaat is onderdeel van baanvernietiging en zit niet in de vervangingsvraag. Ook banen de vrijkomen doordat een werkzame persoon van baan wisselt vallen in principe onder vervangingsvraag. Echter baanwisselaars leveren niet alleen een bijdrage aan de vraag naar arbeid, maar vormen zelf een even groot aanbod van arbeid zodat hun effect op vraag en aanbod per saldo nul is. Ze worden verder niet meegenomen.
Arbeidsaanbod Naast de vraag naar arbeid en de bijbehorende kwalificaties zijn er aan de andere kant personen met bepaalde kwalificaties die zich op de arbeidsmarkt aanbieden. Dit aanbod wordt onder andere bepaald door zaken als schoolkeuze, maar ook door migratie en op langere termijn door vergrijzing en ontgroening. Merk op dat deze demografische ontwikkelingen ook effect hebben op de vervangingsvraag. Zo zal vergrijzing op termijn leiden tot een toenemende uitstroom van werkzame personen door pensionering. Dit betekent een hogere vervangingsvraag. Het totale aanbod van arbeid is verondersteld te zijn opgebouwd uit drie groepen: 1. werklozen; 2. schoolverlaters; 3. overige arbeidsaanbod, waaronder herintreders. Voor het aanbod van werklozen wordt gebruik gemaakt van het bestand niet-werkende werkzoekenden (NWW) van het CWI plus de verwachte instroom in dat jaar.14 De NWW wordt bij het CWI geregistreerd en omdat het een telling is en geen steekproef, is veel detailinformatie bekend, waaronder de beroepsklasse en provincie waarin de werkzoekende zoekt. Een andere belangrijke groep is de schoolverlaters die na het behalen van hun diploma beschikbaar komen op de arbeidsmarkt.15 Schoolverlaters kunnen worden ingedeeld volgens dezelfde beroepsclassificatie uitgaande van hun opleidingsniveau en –richting en de verwachte kwalificaties van hun eerste baan.16 De groep ‘overig arbeidsaanbod’ bestaat voornamelijk uit goedgekeurde arbeidsongeschikten en herintreders die naar werk zoeken en niet bij het CWI staan in12
Per definitie geldt: netto baangroei = bruto baancreatie – bruto baanvernietiging. Dus geldt ook uitbreidingsvraag = bruto baancreatie = bruto baanvernietiging + netto banengroei. 13 Openstaande vacatures op een bepaald moment zijn de resultante van nieuw ontstane vacatures en vervulde vacatures (d.i. instroom minus uitstroom van vacatures). In het hier gehanteerde concept van vraag en aanbod als stroomgrootheden gedurende een jaar, zou de uitgeoefende arbeidsvraag naar werknemers corresponderen met de instroom van nieuw ontstane vacatures in dat jaar. Regionale vacaturestromen zijn net zomin als andere arbeidsmarktstromen per provincie beschikbaar. De vacatures van het CWI zijn weliswaar regionaal beschikbaar, maar betreffen alleen die vacatures die bij het CWI worden aangemeld en dat is maar ongeveer een derde van het totale aantal. 14 Deze verwachte instroom wordt geschat door de instroom van personen van wie de baan is vernietigd (bruto baanvernietiging). Het gaat hier dus om personen met arbeidsverleden en schoolverlaters zitten hier niet bij in. De bruto baanvernietiging is ook medebepalend voor de uitbreidingsvraag. 15 We veronderstellen dat schoolverlaters zich niet ook direct bij het CWI inschrijven. Deze aanname kan worden gemaakt omdat schoolverlaters dat ook niet hoeven te doen om voor een uitkering in aanmerking te komen, omdat ze daar niet direct recht op hebben. Na hun diplomering maken zij dus, naast het aanbod van nww, deel uit van het arbeidsaanbod. De uitstroom van niet-gediplomeerden wordt hier niet meegenomen omdat over deze groep en hun arbeidsaanbodgedrag weinig (regionale) informatie bekend is. 16 Deze informatie is afkomstig van het ROA. Uitstroom van geslaagden bij de diverse opleidingen naar richting zijn per provincie beschikbaar bij het ministerie van OCW (Cfi) en uit onderwijsmatrices van het CBS is bekend welk deel van hen doorgaat met een vervolgopleiding en welk deel niet, waarbij die laatste groep wordt verondersteld beschikbaar te zijn voor arbeidsmarkt. Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 51
geschreven. De kenmerken van personen in dit overig arbeidsaanbod worden gebruikt om deze aanbodcategorie te regionaliseren. In het vervolg wordt de verwachte omvang van de vraag naar arbeid en het verwachte aanbod besproken in de provincies Groningen, Friesland en Drenthe voor 2009. Vervolgens wordt nagegaan in hoeverre beide op elkaar zijn afgestemd en of er sprake is van een ruime, dan wel krappe arbeidsmarkt.
5.1.
Vraag naar arbeid per provincie, 2009
Ontwikkeling netto baangroei De voorspelling van de netto baangroei naar Drenthe voor 2008 en 2009 is afkomstig uit het CWI. Tabel 13 geeft een overzicht van de vincie voor 2008 en 2009. Deze netto groei arbeid.
sector voor de provincies Groningen, Friesland en de regionale werkgelegenheidsvoorspellingen van totale verwachte werkgelegenheidsgroei naar prois mede bepalend voor de uitbreidingsvraag naar
Tabel 13: Banen 2007 en banengroei 2008 en 2009, Noorden en Nederland (banen van 15 uur of meer) Groningen Fryslan Drenthe Noorden Nederland Aantal banen (x 1000) 2007 209.7 225.3 174.6 609.6 6641.2 Banengroei (%) 2008 1,1 1,5 1,2 1,3 1,5 2009 0,8 1,2 1,0 1,0 1,3 Bron: CWI, vestigingsregisters noordelijke provincies en LISA (bewerking RuG)
Arbeidsvraag in Groningen naar beroepsklasse, 2009 Tabel 2 toont de vraag naar arbeid in Groningen voor 2009, alsmede de onderverdeling in vervangings- en uitbreidingsvraag naar beroepsklasse voor dat jaar. Het jaar 2009 zal voor Groningen een vraag naar arbeid opleveren van bijna 25.000 personen.17 Dat betekent een bruto baancreatie van 11.6% van de verwachte werkgelegenheid.18 De arbeidsmarkt in Groningen is dus zeer dynamisch waarbij grote hoeveelheden personen in één jaar (ander) werk vinden, werk verliezen of de arbeidsmarkt verlaten.19 De vervangingsvraag in 2009 is met ruim 20.000 personen veel groter dan de uitbreidingsvraag van ruim 4000. De dynamiek in de vervangingsvraag is het hoogst bij ouderen en jongeren. Bij de laatste groep gaat het voornamelijk om uitstroom wegens gezinsvorming en scholing. Bij ouderen ontstaat door vergrijzing een toename in de uitstroom wegens pensionering, maar ook wegens arbeidsongeschiktheid.20 Aan de andere kant leidt ontgroening juist tot een relatieve daling van de uitstroom bij jongeren. De uitbreidingsvraag fluctueert mede onder invloed van conjuncturele ontwikkelingen. Voor 2009 wordt slechts een geringe werkgelegenheidsgroei voorzien. De vraag is het grootst naar middelbare en lagere beroepen. Van de totale arbeidsvraag in Groningen heeft in 2009 64% betrekking op lagere en middelbare beroepen. De vraag naar hogere en academische beroepen is met een 27% duidelijk lager, terwijl de resterende 9% bestaat uit vraag naar elementaire beroepen. Van de lagere en middelbare administratieve en commerciële beroepen is de vraag in absolute zin het hoogst met 5700 in 2009. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om bijv. winkelpersoneel. In de Appendix staat een overzicht met een aantal karakteristieke beroepen die in elk van de beroepsklassen vallen. Ook de vraag naar technisch personeel is hoog voor 2009 met 1500 voor 17
Het gaat hier om vraag naar personen op banen van 15 uur of meer per week. Het aantal baanwisselaars zal in 2009 in Groningen ca. 13.500 personen bedragen, zodat de bruto arbeidsvraag, inclusief vraag die ontstaat door baanwisselaars, op 38.500 personen, ofwel 17.9% van de werkgelegenheid uitkomt. 19 Dit correspondeert met internationaal onderzoek naar de dynamiek op arbeidsmarkten met behulp van arbeidsmarktstromen. Bruto baancreatie, overeenstemmend met de arbeidsvraag exclusief baanwisselaars, ligt gemiddeld veelal rond de 15%. 20 De kans hierop is groter bij ouderen dan jongeren, afgezien van de problematiek rond de instroom in de Wajong. Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 52 18
lagere technische functies en 2300 voor middelbare. Bij lagere technische beroepen gaat het om timmerlieden, maar ook bakkers. Middelbaar technische beroepen zijn bijvoorbeeld loodgieters, maar ook automatiseerders. Ook de vraag naar verzorgenden op lager en middelbaar niveau is met 1500 personen relatief hoog. Het gaat hier om bijv. personeel in thuis- en bejaardenzorg, kinderopvang e.d. Verder is de vraag naar middelbare medische beroepen ook vrij hoog met bijna 1300. Hier gaat het om beroepen als kraamhulp. Voor hogere en wetenschappelijke beroepen bedraagt de totale vraag in 2009 in Groningen zo’n 6700 personen. Voor basisschooldocenten en 2e en 3e graads docenten is de vraag in 2009 ca. 1100 personen. Voor 1e graads docenten in het voortgezet en hoger onderwijs is de vraag ca. 300 personen. De vraag naar hoger en wetenschappelijk medisch personeel bedraagt in 2009 ook ongeveer 1000 personen, waarbij het in tweederde van de gevallen gaat om hoger personeel als verpleegkundigen en in een derde om artsen, specialisten e.d. Tabel 14: Arbeidsvraag per beroepsgroep in Groningen, 2009 Vervangingsvraag 11 1
Totale vraag
Elementaire beroepen
1900
290
2190
Totaal elementaire beroepen
1900
290
2190 1540
24
Agrarisch
460
26
Technisch
1390
150
28
Transport
620
100
720
29
(Para)medisch
120
40
160
460
2310
31
Administratief, commercieel e.d.
1950
360
33
Beveiliging
230
10
240
37
Verzorgend
840
210
1050
5610
870
6480
44
Agrarisch
360
46
Technisch
2010
260
2270
48
Transport e.d.
120
20
140
2
Totaal lagere beroepen
360
49
(Para)medisch
920
400
1320
51
Administratief, commercieel e.d.
2830
580
3410
53
Juridisch, bestuurlijk, beveiliging
250
55
Taalkundig, cultureel
100
20
120
56
Gedrag en maatschappij
340
100
440
57
Verzorgende e.d.
4
Totaal middelbare beroepen
250
880
310
1190
7810
1690
9500
940
180
1120
62
Pedagogisch
66
Technisch
290
50
340
69
(Para)medisch
460
220
680
1400
330
1730
170
50
220
71
Administratief, commercieel, economisch e.d.
75
Taalkundig, cultureel
76
Gedrag en maatschappij e.d.
440
130
570
78
Managers e.d.
110
20
130
3810
980
4790
6
8
Uitbreidingsvraag
Totaal hogere beroepen 82
Pedagogisch
260
60
320
86
Technisch
100
20
120
89
(Para)medisch e.d.
230
110
340
91
Economisch, administratief e.d.
270
80
350
93
Juridisch, bestuurlijk
210
40
250
96
Gedrag en maatschappij e.d.
200
50
250
98
Managers
220
50
270
Totaal wetenschappelijke beroepen
Totaal Bron: provincie Groningen, CBS (bewerking RuG)
1490
410
1900
20620
4240
24860
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 53
Arbeidsvraag in Fryslân naar beroepsklasse, 2009 Tabel 15 toont dat in Fryslân de totale vraag naar arbeid in 2009 zal uitkomen op ca. 28.000 personen, waarvan bijna 23.000 vraag in verband met vervanging is en 5000 door uitbreiding. Dit betekent een bruto baancreatie van 12% van de werkgelegenheid dn 18.4% als ook baanwisselaars worden meegenomen. Ruim 67% van de totale vraag heeft betrekking op lagere en middelbare functies en 24% voor hogere en wetenschappelijke. De resterende 9% betreft vraag naar personeel voor elementaire functies. Tabel 15: Arbeidsvraag per beroepsgroep in Fryslân, 2009
Vervangingsvraag 11 1
Totale vraag
2070
380
2450
2070
380
2450 1990
24
Agrarisch
690
26
Technisch
1720
270
28
Transport
640
100
740
29
(Para)medisch
110
40
150
31
Administratief, commercieel e.d.
2320
510
2830
690
33
Beveiliging
200
20
220
37
Verzorgend
890
240
1130
6570
1180
7750
44
Agrarisch
610
46
Technisch
2420
430
48
Transport e.d.
120
30
150
49
(Para)medisch
850
400
1250
810
3980
2
Totaal lagere beroepen
51
Administratief, commercieel e.d.
3170
53
Juridisch, bestuurlijk, beveiliging
220
55
Taalkundig, cultureel
56
Gedrag en maatschappij
57
Verzorgende e.d.
4
Totaal middelbare beroepen
610 2850
220
90
20
110
300
110
410
900
330
1230
8680
2130
10810
890
200
1090
62
Pedagogisch
66
Technisch
320
70
390
69
(Para)medisch
410
210
620
1500
450
1950
170
60
230
71
Administratief, commercieel, economisch e.d.
75
Taalkundig, cultureel
76
Gedrag en maatschappij e.d.
410
140
550
78
Managers e.d.
110
20
130
3810
1150
4960
6
8
Elementaire beroepen Totaal elementaire beroepen
Uitbreidingsvraag
Totaal hogere beroepen 82
Pedagogisch
240
70
310
86
Technisch
100
20
120
89
(Para)medisch e.d.
210
110
320
91
Economisch, administratief e.d.
250
90
340
93
Juridisch, bestuurlijk
190
50
240
96
Gedrag en maatschappij e.d.
190
60
250
98
Managers
210
60
270
1390
460
1850
22520
5300
27820
Totaal wetenschappelijke beroepen
Totaal Bron: provincie Fryslân, CBS (bewerking RuG)
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 54
Net als in Groningen is ook nu de vraag naar administratief en commercieel personeel van lager en middelbaar niveau met bijna 6000 het hoogst. Ook voor lagere en middelbare technische functies is de vraag hoog, met bijna 5000 personen. De uitbreidingsvraag voor lager en middelbaar agrarisch personeel is te klein om betrouwbaar te kunnen schatten (was ook voor Groningen het geval). De vraag naar hoger en wetenschappelijk personeel in Fryslân is vooral hoog voor administratief personeel en voor docenten, net als voor medisch personeel.
Arbeidsvraag in Drenthe naar beroepsklasse, 2009 Voor Drenthe wordt in principe hetzelfde patroon gevonden voor de verwachte vraag naar arbeid in 2009 als voor Groningen en Fryslân. Tabel 16 laat zien dat de totale verwachte vraag naar arbeid voor Drenthe in 2009 uitkomt op 21.000 personen. Dit komt overeen met een bruto baancreatie van ruim 11.9%. De dynamiek op de arbeidsmarkt in de noordelijke provincies is dus ongeveer even groot. Deze is in Groningen, Fryslân en Drenthe tezamen ongeveer 12%. Tabel 16: Arbeidsvraag per beroepsgroep in Drenthe, 2009
Vervangingsvraag 11 1
Totale vraag
1630
270
1900
1630
270
1900
170
1460
24
Agrarisch
510
26
Technisch
1290
28
Transport
450
80
530
29
(Para)medisch
100
30
130
31
Administratief, commercieel e.d.
1860
370
2230
510
33
Beveiliging
170
10
180
37
Verzorgend
760
190
950
5140
850
5990
44
Agrarisch
440
46
Technisch
1830
280
48
Transport e.d.
80
20
100
49
(Para)medisch
740
330
1070
540
2920
2
Totaal lagere beroepen
51
Administratief, commercieel e.d.
2380
53
Juridisch, bestuurlijk, beveiliging
180
55
Taalkundig, cultureel
56
Gedrag en maatschappij
57
Verzorgende e.d.
4
Totaal middelbare beroepen
440 2110
180
70
10
80
250
80
330
770
270
1040
6740
1530
8270
600
120
720
62
Pedagogisch
66
Technisch
240
40
280
69
(Para)medisch
360
180
540
71
Administratief, commercieel, economisch e.d.
1090
280
1370
75
Taalkundig, cultureel
130
40
170
76
Gedrag en maatschappij e.d.
330
100
430
78
Managers e.d.
90
20
110
2840
780
3620
170
40
210
70
10
80
6
8
Elementaire beroepen Totaal elementaire beroepen
Uitbreidingsvraag
Totaal hogere beroepen 82
Pedagogisch
86
Technisch
89
(Para)medisch e.d.
180
90
270
91
Economisch, administratief e.d.
190
60
250
93
Juridisch, bestuurlijk
140
30
170
96
Gedrag en maatschappij e.d.
160
40
200
98
Managers
160
40
200
Totaal wetenschappelijke beroepen
1070
310
1380
Totaal Bron: provincie Drenthe, CBS (bewerking RuG)
17420
3740
21160
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 55
Vergelijking arbeidsvraag 2007 In de NAV 2007 is een vergelijkbare discrepantie-analyse gemaakt als in deze. De totale arbeidsvraag in Noord-Nederland kwam toen uit op ca. 50.000. Met een verwacht aantal van 620 duizend banen in 2007 voor het Noorden, betekende dit een vraag van 8% van de werkgelegenheid.21 In deze analyse bedraagt de totale noordelijke arbeidsvraag voor 2009 echter ruim 70.000, wat met het verwachte aantal banen van 624 duizend een vraag van ruim 11% op levert. Deze vraagtoename heeft niet alleen te maken met een stijgende arbeidsvraag, maar komt vooral door gebruik van nauwkeuriger stroomcijfers. In plaats van gebruik te maken van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS voor stroomcijfers, zoals in 2007 het geval was, wordt nu gebruik gemaakt van het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) van het CBS. De EBB is gebaseerd op een betrekkelijk kleine steekproef, terwijl het SSB een registerbestand is, d.i. een telling, van in principe alle inwoners van Nederland.22 De aantallen personen die van de ene naar de andere arbeidsmarktstatus stromen, zoals van werkloosheid naar werk, of van werk naar buiten de arbeidsmarkt, zijn met het SSB nauwkeuriger vast te stellen dan op basis van de EBB en verschillen dus met de voorgaande analyse. De onderverdeling in beroepsgroepen van de arbeidsvraag is echter nog steeds afkomstig uit de EBB, omdat het SSB geen beroepenindeling kent. Deze wijziging heeft vooral gevolgen voor de vervangingsvraag die nu fors hoger is dan in de NAV 2007. Het SSB geeft nauwkeuriger aantallen personen die vrijwillig het arbeidsproces verlaten dan de EBB. Deze bronwijziging betekent echter wel dat vergelijking met de vervangingsvraag uit de NAV 2007 moeilijk te maken is.
5.2.
Aanbod van arbeid per provincie, 2009
Arbeidsaanbod naar zoekgebied Niet iedere persoon die naar werk zoek heeft een even groot zoekgebied. In het algemeen geldt dat hoe lager de opleiding van de baanzoeker, hoe sterker de geneigdheid om lokaal naar werk te zoeken, dat wil zeggen in of vlakbij de woonplaats. Dit betekent dat personen die naar lagere en middelbare beroepen zoeken dit meestal in de buurt van hun woonplaats zullen doen. Voor hen is wellicht de provincie als geheel een te groot zoekgebied. Iemand die bij wijze van spreken in Ter Apel woont zal niet snel in Zoutkamp solliciteren naar een lagere of middelbare functie. Eerder nog zal zo’n persoon in de buurprovincie Drenthe zoeken. Omgekeerd zal in het grensgebied ook aanbod uit buurprovincies meetellen in het vervullen van arbeidsvraag in de eigen provincie. We veronderstellen dat het effect van die buurtprovincies per saldo wegvalt. Baanzoekers naar hogere en wetenschappelijke functies hebben vaak een veel groter zoekgebied dan de provincie, ook al omdat er voor hen lokaal veel minder banen beschikbaar zijn. Voor hen is de provincie als zoekgebied wellicht te klein. Zeker als het gaat om het aanbod van schoolverlaters geldt in feite het hele land als zoekgebied.
21
Dat aantal betreft banen van 15 uur per week of meer. Voor het achterhalen van stroomcijfers gaat het om koppeling tussen 9 registers, waaronder de Gemeentelijke Basisadministratie van alle gemeenten en registers van de Belastingdienst en UWV en één grote enquête (EWL). Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 56 22
Arbeidsaanbod in Groningen naar beroepsklasse, 2009 Tabel 17 laat zien dat voor 2009 in Groningen een totaal arbeidsaanbod van 40.000 personen wordt voorzien. Het merendeel hiervan, zo’n 58%, zal bestaan uit werklozen (NWW). Schoolverlaters (32%) en herintreders (10%) zijn de kleinere arbeidsaanbodcategorieën. Hoe hoger de functie waarnaar wordt gezocht, des te groter het belang van schoolverlaters. In Groningen bestaat 14% van het aanbod voor lagere functies uit schoolverlaters, tegen 60%, resp. 80% voor hogere of wetenschappelijke functies. Tabel 17: Arbeidsaanbod per beroepsgroep in Groningen, 2009
NWW 11 1
Elementaire beroepen Totaal elementaire beroepen
schoolverlaters
overig aanbod
Totaal
5770
310
1140
7220
5770
310
1140
7220
24
Agrarisch
460
80
50
590
26
Technisch
1650
180
260
2090
28
Transport
1410
60
260
1730
29
(Para)medisch
31
Administratief, commercieel e.d.
400
3500
50
30
2390
710
33
Beveiliging
37
Verzorgend
44
Agrarisch
46
Technisch
48
Transport e.d.
60
30
49
(Para)medisch
350
2
Totaal lagere beroepen
80
190
70
20
280
1670
390
230
2290
7820
1520
1220
10560
160
30
20
210
1750
380
200
2330
370
40
760
90
51
Administratief, commercieel e.d.
2460
830
380
3670
53
Juridisch, bestuurlijk, beveiliging
100
40
20
160
55
Taalkundig, cultureel
120
50
20
190
56
Gedrag en maatschappij
390
160
50
600
57
Verzorgende e.d.
1100
740
160
2000
6530
2660
900
10090
62
Pedagogisch
510
640
70
1220
66
Technisch
180
220
30
430
69
(Para)medisch
140
550
20
710
71
Administratief, commercieel, economisch e.d.
870
2000
150
3020
75
Taalkundig, cultureel
380
230
120
730
76
Gedrag en maatschappij e.d.
490
640
70
1200
78
Managers e.d.
4
Totaal middelbare beroepen
6
Totaal hogere beroepen
70
80
10
160
2680
4530
480
7690
82
Pedagogisch
86
Technisch
89
(Para)medisch e.d.
91
Economisch, administratief e.d.
93
Juridisch, bestuurlijk
96
Gedrag en maatschappij e.d.
150
510
40
700
98
Managers
90
180
20
290
820
4020
120
4960
Totaal 23620 Bron: provincie Groningen, CBS, CWI, Cfi, ROA (bewerking RuG)
13040
3860
40520
8
Totaal wetenschappelijke beroepen
220
330
30
580
70
130
10
210
100
1100
10
1210
90
1000
10
1100
100
770
870
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 57
Werklozen vormen de grootste categorie van het arbeidsaanbod van lagere, middelbare beroepen en ook nog voor sommige hogere beroepen, zoals in de taalkundig/culturele sector. Belangrijkste uitzondering wordt gevormd door middelbare medische beroepen, waar juist het aanbod van schoolverlaters belangrijker is dan dat van werklozen. Ook het aanbod voor hogere en wetenschappelijke medische beroepen bestaat vooral uit schoolverlaters. Herintreders zijn met van belang voor de lagere functies. Hoe hoger de functiekwalificatie, des te minder vaak een herintreder zich zal aanbieden. Dit heeft te maken met verlies aan kennis en expertise doordat men de arbeidsmarkt heeft tijdelijk verlaten. In Groningen zal in 2009 ca. 44% van het arbeidsaanbod personen betreffen die zoeken naar lagere en middelbare beroepen. Het aandeel voor elementaire beroepen bedraagt 18% en voor hogere en wetenschappelijke beroepen is dat resp. 19% resp. 12%. Het feit dat in Groningen meer dan 30% van het arbeidsaanbod tenminste hoger opgeleid is heeft te maken met de aanwezigheid van een universiteit en hbo-instellingen in een verder vrij dun bevolkte provincie. Zoals al is aangegeven is het zoekgebied van afgestudeerden van die instellingen veel groter de provinciegrenzen. Het arbeidsaanbod is in 2009 het grootst (7200) voor lagere en middelbare administratieve en commerciële beroepen. Ook lager en middelbaar technisch geschoold personeel (4400) is in ruime mate beschikbaar. De vraag is in hoeverre dit voldoende is om aan de bijbehorende arbeidsvraag te voldoen.
Arbeidsaanbod in Fryslân naar beroepsklasse, 2009 Volgens tabel 6 bedraagt het arbeidsaanbod in Fryslân in 2009 zo’n 31.000 personen, hetgeen fors lager is dan het Groningse aanbod van 40.000. Dit heeft echter alles te maken met het feit dat het aanbod van schoolverlaters met een wetenschappelijke opleiding in Fryslân praktisch nul is wegens het ontbreken van een universiteit. Hetzelfde zal in nog sterkere mate gelden voor Drenthe omdat daar ook het aanbod van schoolverlaters met een hogere beroepsopleiding klein is omdat slechts in beperkte mate hbo-instellingen aanwezig zijn. Het aanbod van schoolverlaters met een hogere of wetenschappelijke opleiding wordt uitgeoefend in de provincie waar de opleiding gelokaliseerd is. Er wordt daarbij verondersteld dat de meeste studenten met die opleidingen wonen in (of dichtbij) de plek waar de opleiding plaats vindt. Hun daadwerkelijke zoekgebied is echter veel ruimer. Het geschatte aanbod van schoolverlaters voor wetenschappelijke functies dat in Fryslân voorkomt, bestaat uit personen met een opleiding lager dan universiteit die wel zoeken naar wetenschappelijke functies. Voor een goede vergelijkbaarheid tussen de drie noordelijke provincies wordt in het vervolg alleen nog gekeken naar het aanbod naar lagere en middelbare functies. Het aanbod voor hogere en wetenschappelijke functies wordt alleen op noordelijke schaal beschouwd. Van het aanbod van bijna 27.000 personen voor elementaire, lagere en middelbare functies in Fryslân, zoekt 27% naar een elementaire functie, 39% naar een lagere en 33% naar een middelbare functie. Voor Groningen zijn de vergelijkbare percentages resp. 26% voor elementaire, 38% voor lagere en 36% voor middelbare functies. Het Friese arbeidsaanbod tot een middelbaar niveau, zoekt dus in vergelijking met Groningen iets vaker naar functies op elementair en lager niveau.
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 58
Tabel 18: Arbeidsaanbod per beroepsgroep in Fryslân, 2009
NWW
schoolverlaters
overig aanbod
Totaal
5750
280
1210
7240
11
Elementaire beroepen
5750
280
1210
7240
24
Agrarisch
480
90
60
630
26
Technisch
1580
170
260
2090
28
Transport
1250
50
260
1730
29
(Para)medisch
31
Administratief, commercieel e.d.
33
Beveiliging
37
Verzorgend
1
Totaal elementaire beroepen
2
Totaal lagere beroepen
30
20
0
80
2230
570
400
3500
200
60
20
280
1260
330
230
2290
7030
1290
1220
10560
44
Agrarisch
220
80
20
320
46
Technisch
1520
350
220
2090
48
Transport e.d.
60
20
10
90
49
(Para)medisch
320
280
50
650
51
Administratief, commercieel e.d.
2310
550
410
3270
53
Juridisch, bestuurlijk, beveiliging
100
20
20
140
55
Taalkundig, cultureel
90
20
20
130
56
Gedrag en maatschappij
320
110
60
490
57
Verzorgende e.d.
920
560
170
1650
5920
2010
990
8920
62
Pedagogisch
460
690
70
1220
66
Technisch
160
190
40
390
69
(Para)medisch
110
120
20
250
71
Administratief, commercieel, economisch e.d.
750
920
160
1830
75
Taalkundig, cultureel
200
20
130
350
76
Gedrag en maatschappij e.d.
340
270
80
690
78
Managers e.d.
4
Totaal middelbare beroepen
6
Totaal hogere beroepen
70
40
10
120
2120
2300
520
4940
130
10
30
170
82
Pedagogisch
86
Technisch
60
10
10
80
89
(Para)medisch e.d.
60
10
10
80
91
Economisch, administratief e.d.
70
0
10
80
93
Juridisch, bestuurlijk
60
0
10
70
96
Gedrag en maatschappij e.d.
60
10
40
110
98
Managers
100
10
20
130
Totaal wetenschappelijke beroepen
540
50
130
720
Totaal 21360 Bron: provincie Fryslân, CBS, CWI, Cfi, ROA (bewerking RuG)
5930
4150
31440
8
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 59
Arbeidsaanbod in Drenthe naar beroepsklasse, 2009 Van het aanbod op elementair, lager en middelbaar niveau in Drenthe van 19.000 personen zoekt 30% naar elementaire functies, 37% naar lagere en 32% naar middelbare functies. In vergelijking met de andere twee provincies valt in tabel 19 op dat het aanbod op elementair niveau vrij hoog is, in tegenstelling tot dat op lager niveau. Net als elders is ook hier het aanbod van administratief en technisch personeel het hoogst in absolute zin. Tabel 19: Arbeidsaanbod per beroepsgroep in Drenthe, 2009
NWW 11 1
overig aanbod
Totaal
4860
130
850
5840
4860
130
850
5840
24
Agrarisch
510
30
40
580
26
Technisch
1170
80
190
1440
28
Transport
1050
20
200
1270
29
(Para)medisch
30
10
0
40
31
Administratief, commercieel e.d.
1800
220
300
2320
33
Beveiliging
160
20
20
200
37
Verzorgend
930
130
170
1230
5650
510
920
7080
44
Agrarisch
170
10
20
200
46
Technisch
1200
140
160
1500
48
Transport e.d.
30
0
0
30
49
(Para)medisch
280
80
30
390
2
Totaal lagere beroepen
51
Administratief, commercieel e.d.
1940
150
290
2380
53
Juridisch, bestuurlijk, beveiliging
70
10
10
90
60
10
10
80
270
30
40
340
55
Taalkundig, cultureel
56
Gedrag en maatschappij
57
Verzorgende e.d.
4
Totaal middelbare beroepen
660
190
120
970
4710
630
690
6030
360
240
50
650
62
Pedagogisch
66
Technisch
160
20
30
210
69
(Para)medisch
100
10
10
120
71
Administratief, commercieel, economisch e.d.
670
80
110
860
75
Taalkundig, cultureel
110
0
90
200
76
Gedrag en maatschappij e.d.
300
10
60
370
78
Managers e.d.
70
0
10
80
1790
360
360
2510
6
8
Elementaire beroepen Totaal elementaire beroepen
schoolverlaters
Totaal hogere beroepen 82
Pedagogisch
90
0
20
110
86
Technisch
50
0
10
60
89
(Para)medisch e.d.
50
0
10
60
91
Economisch, administratief e.d.
60
0
10
70
93
Juridisch, bestuurlijk
40
0
0
40
96
Gedrag en maatschappij e.d.
60
0
30
90
98
Managers
80
0
20
100
440
0
100
540
Totaal 17450 Bron: provincie Drenthe, CBS, CWI, Cfi, ROA (bewerking RuG)
1630
2920
22000
Totaal wetenschappelijke beroepen
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 60
Arbeidsaanbod in Noord-Nederland naar beroepsklasse, 2009 Om de grote provinciale verschillen in het arbeidsaanbod van hoger en wetenschappelijk niveau teniet te doen, beschouwt tabel 20 het arbeidsaanbod van alle drie provincies tezamen. Het totale arbeidsaanbod in het Noorden zal in 2009 op ca. 94.000 personen uitkomen waarvan ongeveer een kwart zoekt naar hogere en wetenschappelijke functies. Het aanbod op die niveaus is het grootst voor docenten en administratief personeel. Onder schoolverlaters gaat het vooral om aanbod voor hoger en wetenschappelijk medisch personeel. Tabel 20: Arbeidsaanbod per beroepsgroep in Noord-Nederland, 2009
NWW 11 1
overig aanbod
Totaal
16380
720
3200
20300
16380
720
3200
20300
24
Agrarisch
1450
200
150
1800
26
Technisch
4400
430
710
5620
28
Transport
3710
130
720
4730
29
(Para)medisch
31
Administratief, commercieel e.d.
33
Beveiliging
37
Verzorgend
2
Totaal lagere beroepen
110
60
0
200
6420
1500
1100
9320
550
150
60
760
3860
850
630
5810
20500
3320
3360
28200
44
Agrarisch
550
120
60
730
46
Technisch
4470
870
580
5920
48
Transport e.d.
150
50
10
210
49
(Para)medisch
950
730
120
1800 9320
51
Administratief, commercieel e.d.
6710
1530
1080
53
Juridisch, bestuurlijk, beveiliging
270
70
50
390
55
Taalkundig, cultureel
270
80
50
400
56
Gedrag en maatschappij
57
Verzorgende e.d.
62
Pedagogisch
66
Technisch
69
(Para)medisch
71
Administratief, commercieel, economisch e.d.
4
Totaal middelbare beroepen
75
Taalkundig, cultureel
76
Gedrag en maatschappij e.d.
78
Managers e.d.
6
8
Elementaire beroepen Totaal elementaire beroepen
schoolverlaters
Totaal hogere beroepen
980
300
150
1430
2680
1490
450
4620
17160
5300
2580
25040
1330
1570
190
3090
500
430
100
1030
350
680
50
1080
2290
3000
420
5710
690
250
340
1280
1130
920
210
2260
210
120
30
360
6590
7190
1360
15140
82
Pedagogisch
440
340
80
860
86
Technisch
180
140
30
350
89
(Para)medisch e.d.
210
1110
30
1350
91
Economisch, administratief e.d.
220
1000
30
1250
93
Juridisch, bestuurlijk
200
770
10
980
96
Gedrag en maatschappij e.d.
270
520
110
900
98
Managers
270
190
60
520
1800
4070
350
6220
10930
93960
Totaal wetenschappelijke beroepen
Totaal 62430 20600 Bron: provincie Groningen, Fryslân, Drenthe, CBS, CWI, Cfi, ROA (bewerking RuG)
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 61
Vergelijking met arbeidsaanbod in 2007 Net als de arbeidsvraag, kan ook het aanbod van arbeid worden vergeleken met dat wat in de NAV 2007 werd gevonden. Echter, het aanbod van werklozen werd daar weergegeven door NWW in fase 1. Deze fasering - een weergave van de afstand van werklozen tot de arbeidsmarkt – wordt niet langer uitgevoerd, zodat we nu het gehele bestand NWW nemen1. Het aanbod komt daardoor fors hoger te liggen dan in 2007 en bevat ook mensen die relatief ver van de arbeidsmarkt afstaan en extra ondersteuning nodig hebben voor zij betaalde arbeid kunnen verrichten. Daarmee is een goede vergelijking met het aanbod uit 2007 dus niet goed mogelijk.
5.3.
Confrontatie van vraag en aanbod in Noord-Nederland, 2009
Algemene ontwikkeling Omdat het zoekgebied voor hogere en wetenschappelijke functies boven-provinciaal is, wordt voor hogere en wetenschappelijke functies vraag en aanbod vergeleken op noordelijke schaal. Voor elementaire, lagere en middelbare functies worden vraag en aanbod wel per provincie beschouwd, omdat hun zoekgebied wel grotendeel samenvalt met de provincie. In Groningen, Fryslân en Drenthe bieden zich in 2009 voor die elementaire, lagere en middelbare functies resp. 28.000, 27.000 en 19.000 personen aan. Hiertegenover staat een arbeidsvraag van resp. 18.000, 21.000 en 16.000. Dit betekent dat voor deze groepen gezamenlijk de provinciale arbeidsmarkten vrij ruim zijn. Dat wil zeggen het aanbod overtreft de vraag. Voor het Noorden als geheel is het aanbod voor hogere en wetenschappelijke functies in 2009 21.000 groot tegen een vraag van 18.500. Dus ook hier is sprake van een ruime arbeidsmarkt. Wanneer als indicator voor krapte op de arbeidsmarkt de verhouding van vraag naar en aanbod van arbeid wordt genomen, dan heeft de Groningse arbeidsmarkt voor elementaire, lagere en middelbare functies, exclusief baanwisselaars, in 2009 een krapte-indicator van (18/28)≈0.65. Dat wil zeggen dat voor iedere persoon die zich in 2009 aanbiedt op de Groningse arbeidsmarkt er 0.65 openstaande banen beschikbaar zijn. Hoe hoger de indicator, hoe krapper de arbeidsmarkt. Hoe lager de indicator hoe ruimer de arbeidsmarkt. Voor Fryslân en Drenthe wordt een krapte-indicator van resp. (21/27)≈0.79 en (16/19)≈0.85 gevonden voor elementaire, lagere en middelbare functies. Voor hogere en wetenschappelijke functies op noordelijke schaal is die indicator (185/210)≈0.87. Hieruit blijkt dat de arbeidsmarkt in 2009 voor hogere en wetenschappelijke functies op noordelijke schaal krapper zal zijn dan voor elementaire, lagere en middelbare functies. Tevens blijkt dat voor die laatste groep de arbeidsmarkt in Groningen het meest ruim is en voor Drenthe het minst. Dit zijn uiteraard de geaggregeerde uitkomsten, maar voor individuele beroepsklassen is het heel goed mogelijk dat er afwijkende uitkomsten bestaan.
Krapte naar beroepsklasse Tabel 21 geeft de krapte-index naar beroepsklasse voor de drie noordelijke provincies voor 2009. Tabel 22 doet het zelfde, maar is gemakkelijker te interpreteren. De krapte wordt daar in een beperkt aantal symbolen weergegeven, variërend van zeer ruim (--) tot zeer krap (++). Er wordt impliciet rekening gehouden met het feit dat er onzekerheid rond de krapte-index bestaat. Voor elementaire beroepen is de noordelijke arbeidsmarkt zeer ruim. Ook voor lagere beroepen overtreft het aanbod de vraag in de veel gevallen ruimschoots. Belangrijkste uitzondering zijn lagere paramedische beroepen, zoals bijv. leerling-verpleegkundigen. Hieraan dreigt in alle drie provincies in 2009 een tekort. In absolute aantallen gaat het in deze categorie om maar een beperkte aantal banen en personen. Er ontstaat ook enige krapte aan lager technisch en administratief personeel in Fryslân en Drenthe, waarbij het wel gaat om substantiële aantallen. De krapte-indicator is echter veel minder hoog dan bij lager medisch personeel. In Groningen geldt iets soortgelijks voor lager beveiligingspersoneel. In de appendix staan voor elke beroepsklasse een aantal voorbeeldberoepen vermeld om een indicatie te krijgen om wat voor soort beroepen het hier gaat.
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 62
Tabel 21: Krapte-index per beroepsgroep, Noord-Nederland, 2009 11 1
Fryslân
Drenthe
0.30
0.34
0.33
Totaal elementaire beroepen
0.30
0.34
0.33
24
Agrarisch
0.78
1.10
0.88
26
Technisch
0.74
0.95
1.01
28
Transport
0.42
0.43
0.42
29
(Para)medisch
2.00
1.88
3.25
31
Administratief, commercieel e.d.
0.66
0.81
0.96
33
Beveiliging
0.86
0.79
0.90
37
Verzorgend
0.46
0.49
0.77
Totaal lagere beroepen
0.61
0.73
0.85
44
Agrarisch
1.71
1.91
2.20
46
Technisch
0.97
1.36
1.41
48
Transport e.d.
1.56
1.67
3.33
49
(Para)medisch
1.74
1.92
2.74
51
Administratief, commercieel e.d.
0.93
1.22
1.23
53
Juridisch, bestuurlijk, beveiliging
1.56
1.57
2.00
55
Taalkundig, cultureel
0.63
0.85
1.00
56
Gedrag en maatschappij
0.73
0.84
0.97
57
Verzorgende e.d.
0.60
0.75
1.07
Totaal middelbare beroepen
0.94
1.21
1.37
2
4
Noorden
62
Pedagogisch
0.95
66
Technisch
0.98
69
(Para)medisch
1.70
71
Administratief, commercieel, economisch e.d.
0.88
75
Taalkundig, cultureel
0.48
76
Gedrag en maatschappij e.d.
0.69
78
Managers e.d.
1.03
Totaal hogere beroepen
0.88
6
8
Groningen Elementaire beroepen
82
Pedagogisch
0.98
86
Technisch
0.91
89
(Para)medisch e.d.
0.69
91
Economisch, administratief e.d.
0.75
93
Juridisch, bestuurlijk
0.67
96
Gedrag en maatschappij e.d.
0.78
98
Managers
1.42
Totaal wetenschappelijke beroepen
0.82
Totaal elementaire, lager en middelbaar
0.65
0.79
0.85
Totaal hoger en wetenschappelijk 0.87 Uitleg: krapte-index is gedefinieerd als de verhouding tussen vraag en aanbod, ofwel het aantal openstaande arbeidsplaatsen per werkzoekende
Voor middelbare beroepen is de krapte in alle drie provincies het hoogst. Dit komt vooral door agrarische, technische, transport-, medische en beveiligingsberoepen. Dit betekent in wezen dat er een tekort dreigt aan vakmensen. Het tekort aan technisch geschoolde vaklui en (beroepsgoederen)chauffeurs was al bekend. Recentelijk is een groot tekort aan bijv. kraamhulp, een middelbaar medische beroepsgroep, in het nieuws gekomen. Bij agrarische beroepen gaat het vooral om een tekort schietend aanbod om de grote vervangingsvraag van agrariërs die stoppen met werken op te kunnen vangen. Opvallend genoeg blijkt er aan lagere en middelbaar verzorgenden, als personeel in de thuiszorg of kinderopvang, nog geen groot tekort te ontstaan.
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 63
Tabel 22: Aansluiting vraag en aanbod, Noord-Nederland, 2009
Groningen
Fryslân
Drenthe
11
Elementaire beroepen
--
--
--
Totaal elementaire beroepen
--
--
--
24
Agrarisch
-
-
0
1 26
Technisch
-
0
28
Transport
-
-
-
29
(Para)medisch
++
++
++
31
Administratief, commercieel e.d.
-
0
0
33
Beveiliging
0
-
-
37
Verzorgend
-
-
-
Totaal lagere beroepen
-
-
++
2 44
Agrarisch
++
++
46
Technisch
0
+
+
48
Transport e.d.
+
++
++
49
(Para)medisch
++
++
++
51
Administratief, commercieel e.d.
0
+
+
53
Juridisch, bestuurlijk, beveiliging
+
+
+
55
Taalkundig, cultureel
-
-
-
56
Gedrag en maatschappij
-
-
-
57
Verzorgende e.d.
-
-
-
Totaal middelbare beroepen
0
+
+
4 62
Pedagogisch
0
66
Technisch
0
69
(Para)medisch
++
71
Administratief, commercieel, economisch e.d.
0
75
Taalkundig, cultureel
-
76
Gedrag en maatschappij e.d.
-
78
Managers e.d.
0
Totaal hogere beroepen
0
82
Pedagogisch
0
6
8
Noorden
86
Technisch
0
89
(Para)medisch e.d.
-
91
Economisch, administratief e.d.
-
93
Juridisch, bestuurlijk
-
96
Gedrag en maatschappij e.d.
-
98
Managers
+
Totaal wetenschappelijke beroepen
0
Totaal elementaire, lager en middelbaar
-
-
Totaal hoger en wetenschappelijk Uitleg: --: zeer ruime arbeidsmarkt; krapte-index tussen 0 en 0,4 - : ruime arbeidsmarkt; krapte-index tussen 0,4 en 0,8 0: ‘neutrale’ arbeidsmarkt; krapte-index tussen 0,8 en 1,2 +: krappe arbeidsmarkt; krapte-index tussen 1,2 en 1,6 ++: zeer krappe arbeidsmarkt; krapte-index hoger dan 1,6
0 0
Voor hogere en wetenschappelijke beroepsgroepen wordt de discrepantie op noordelijke schaal beschouwd. De grootste tekorten dreigen hier te ontstaan voor hoger medisch personeel, als verpleegkundigen, en wetenschappelijk leidinggevenden. Ook voor technisch en pedagogisch personeel (docenten) is de mark vrij krap, maar niet in dezelfde mate als voor medici en leidinggevenden. Echter, met name voor leidinggevenden – een toch beperkte aantal – geldt nog dat het arbeidsaanbod voor deze groepen een groter zoekgebied kent dan het Noorden, dus die krapheid kan ook leiden tot een aanzuigende werking van arbeidsaanbod uit andere provincies. Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 64
Pas als ook daar krapheid voor die beroepsgroepen bestaat zal de geconstateerde dreiging van krapte voor Noord-Nederland nog steeds gelden.
Discrepantie op kleiner ruimtelijk schaalniveau Naast het feit dat personen die zoeken naar hogere en wetenschappelijke beroepen veelal een groter zoekgebied hebben dan de provincie, blijft een ander feit dat middelbare en vooral lager opgeleiden naar werk zoeken in de directe woonomgeving (zeg maximaal 10-30 km van de woonplaats). Dit betekent dat er gebieden kunnen zijn binnen een provincie met een groot aanbod en nauwelijks vraag en omgekeerd. Met andere woorden, er speelt naaste een discrepantie op beroepenclassificaties ook een mogelijke discrepantie op geografisch niveau.
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 65
6.
Dynamiek binnen het arbeidsaanbod
6.1.
Uitstroomquote
De uitstroomquote is de uitstroom uit de NWW als percentage van het totaal aantal Niet Werkende Werkzoekenden. Het geeft de verhouding tussen de uitstroom uit de NWW en de totale NWW weer. De instroom in de NWW is hierin niet opgenomen. Dit kengetal geeft een indicatie van de dynamiek binnen het arbeidsaanbod. De gegevens zijn per maand beschikbaar voor de periode januari 2007 tot en met juli 2008. De uitstroomquote schommelt in Nederland de afgelopen anderhalf jaar iedere maand tussen de 8 en 10% en laat een licht stijgende trend zien. Nederland en Noord-Nederland lopen redelijk gelijk op. Wel laat de uitstroomquote in Noord-Nederland sterkere seizoensbewegingen zien.
Uitstroomquote NWW Nederland en het Noorden 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% jan-07
apr-07
jul-07 Nederland
okt-07
jan-08
apr-08
jul-08
Noord-Nederland
Bron: CWI Noord-Nederland
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 66
Uitstroomquote NWW per provincie 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% jan-07
apr-07
jul-07
okt-07
Groningen
jan-08
Fryslân
apr-08
jul-08
Drenthe
Bron: CWI Noord-Nederland
In de drie Noordelijke provincies volgt de uitstroomquote globaal hetzelfde patroon. In de provincies Fryslân en Drenthe zijn de seizoensbewegingen iets scherper. De uitstroomquote ligt in Fryslân een fractie hoger en in Drenthe vaak een fractie lager.
Uitstroomquote NWW naar geslacht 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% jan-07
apr-07 NL man
jul-07
okt-07
NL vrouw
jan-08 NN man
apr-08
jul-08
NN vrouw
Bron: CWI Noord-Nederland
De uitstroomquote uitgesplitst naar geslacht laat zien dat deze voor vrouwen opvallend stabiel is. Voor Noord-Nederland ligt deze voor vrouwen structureel een half procentpunt onder het landelijk niveau. De uitstroomquote van mannen is structureel groter dan die van vrouwen. Het verschil bedraagt landelijk 2 a 3 procentpunten. Wat verder opvalt zijn de scherpe seizoensinvloeden in de uitstroomquote voor mannen in Noord-Nederland.
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 67
Uitstroomquote NWW naar leeftijd 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% jan-07 NL 15-27
apr-07 NL 27-45
jul-07
okt-07
NL 45-65
jan-08 NN 15-27
apr-08 NN 27-45
jul-08 NN 45-65
Bron: CWI Noord-Nederland
De uitstroomquote uitgesplitst naar leeftijd laat zien dat de meeste dynamiek bij de jongeren zit en dat deze omgekeerd evenredig met de leeftijd afneemt. Hoe hoger de leeftijd, hoe lager de uitstroomquote. Het patroon laat voor jongeren ook meer beweging zien. Dit heeft o.a. te maken met uitstroom van schoolverlaters over de zomermaanden. Verder laat de grafiek zien dat de uitstroomquote voor jongeren in Noord-Nederland structureel een fractie beneden het landelijk niveau ligt. Voor ouderen schommelt de uitstroomquote over de hele periode rond de 5%. De categorie van 27 tot en met 45 schommelt rond de 10%. Er zit geen verschil in het patroon voor Nederland en Noord-Nederland. Opleiding maakt verschil, maar minder dan je in eerste instantie zou verwachten. Voor Nederland als geheel is het patroon nog iets duidelijker dan voor Noord-Nederland. De uitstroomquote binnen de groep met alleen basisonderwijs of een opleiding op vmbo-niveau ligt duidelijk lager dan voor de groepen met een opleiding op het niveau van een startkwalificatie of hoger. De verschillen tussen de groepen middelbaar en hoger opgeleiden laten geen eenduidig beeld zien. Hier kunnen verschillende factoren een rol spelen. De arbeidsparticipatie van hoger opgeleiden is over het algemeen zeer hoog. Binnen de groep die ondanks haar hoge opleiding toch werkloos is spelen vaak andere factoren die de afstand tot de arbeidsmarkt vergroten. Dit kan bijvoorbeeld een arbeidshandicap zijn of verouderde werkervaring. Ook de duur van de werkloosheid is van invloed op de uitstroomquote. De uitstroomquote van de groepen die tot en met een half jaar werkloos zijn liggen structureel een stuk boven het gemiddelde. Voor de groep die 6 tot 9 maanden werkloos is ligt de uitstroomquote nog boven het gemiddelde. Voor de 9 tot 12 maanden ligt die al onder het gemiddelde. Voor de groep die langer dan een jaar werkloos is neemt de uitstroomquote allen nog maar af23.
23
Met uitzondering van de groepen 12-15 maanden en 24-27 maanden. Dit is te interpreteren als een administratief effect dat samenhangt met de maximale uitkeringsduur. Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 68
Uitstroomquote NWW naar opleiding Noord-Nederland 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% jan-07
apr-07
NN bo
NN vmbo
jul-07
okt-07
jan-08
NN mbo, mavo, havo, vwo
apr-08
jul-08
NN hbo
NN wo
Bron: CWI Noord-Nederland
Uitstroomquote NWW naar opleiding, Nederland 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% jan-07 NL bo
apr-07 NL vmbo
jul-07
okt-07
jan-08
apr-08
jul-08
NL mbo, mavo, havo, vwo
NL hbo
NL wo
Bron: CWI Noord-Nederland
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 69
Uitstroomquote NWW naar duur werkloosheid Noord-Nederland 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% jan-07
apr-07
NN 0-3 mnd
jul-07 NN 3-6 mnd
okt-07 NN 6-9 mnd
jan-08
apr-08
NN 9-12 mnd
jul-08 NN totaal duur
Bron: CWI Noord-Nederland
6.2.
Instroomquote
De instroomquote is de instroom in de NWW als percentage van het totaal aantal Niet Werkende Werkzoekenden. Ook dit kengetal geeft een indicatie van de dynamiek binnen het arbeidsaanbod. De instroomquote fluctueert iets sterker dan de uitstroomquote. De instroompiek van schoolverlaters in juli is duidelijk terug te zien. De instroomquote in Noord-Nederland ligt over het algemeen enkele procentpunten beneden het landelijk niveau. In het eerste half jaar van 2008 ligt de instroomquote hoger dan in de eerste helft van 2008. Dit lijkt een voorzichtige verschuiving naar een iets ruimer arbeidsaanbod. De drie noordelijke provincies laten onderling een vergelijkbaar patroon zien. In Fryslân ligt de instroom structureel hoger, in Drenthe lager. Groningen beweegt zich tussen deze twee.
Instroomquote NWW Nederland en het Noorden 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% jan-07
apr-07
jul-07
okt-07
Nederland
jan-08
apr-08
jul-08
Noord-Nederland
Bron: CWI Noord-Nederland Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 70
Instroomquote NWW per provincie 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% jan-07
apr-07
jul-07
okt-07
Groningen
jan-08
Fryslân
apr-08
jul-08
Drenthe
Bron: CWI Noord-Nederland
6.3.
Dynamiek binnen de WW en de WWB Uitkeringsinstantie UWV publiceert gegevens over de uitstroom en doorstroom binnen de WW. Ook deze gegevens bieden inzicht in de dynamiek van het arbeidsaanbod. In een vorig jaar verschenen publicatie heeft het UWV een prognose gegeven van de doorstroom vanuit de WW naar de WWB. Het gaat dan om mensen die na de maximale periode hun WW recht verliezen en terugvallen op een bijstandsuitkering. Deze stroom lag een aantal jaar geleden altijd rond de 5% van de totale uitstroom uit de WW. Sinds 2005 neemt deze stroom toe; tot bijna 9% in 2007. De oorzaak hiervan ligt de in beperking van de maximale duur van de WW-claim. In Noord-Nederland en dan met name in de provincie Groningen treedt dit effect nog sterker op. Dit effect is terug te zien in de uitstroom uit de WW als gevolg van de maximale duur. Dit aandeel is toegenomen van zo`n 10% in 2003 tot een kwart in 2007.
Doorstroom naar de bijstand als % van de uitstroom uit de WW 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% Groningen
Fryslân
Drenthe
2005
2006
NoordNederland
Nederland
2007
Bron: UWV, gegevens 2006 en 2007 zijn prognoses
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 71
Maximale duur als % van de totale uitstroom uit de WW
30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% 2003 Groningen
2004 Fryslân
2005 Drenthe
2006 Noord-Nederland
2007 Nederland
Bron: UWV - Atlas sociale verzekering, bewerking CAB
De belangrijkste uitstroomreden uit de WW blijft werkhervatting. In 2003 ging iets meer dan de helft van de uitstroom uit de WW terug naar de arbeidsmarkt. Voor Nederland als geheel loopt dit aandeel in de periode 2004 -2006 op naar bijna 55%. In Noord-Nederland is de uitstroom naar werk sneller gestegen. In de provincie Fryslân piekte het aandeel werkhervatting op de uistroom in 2006 op 60%. bijna 6 procentpunt boven het landelijk gemiddelde. Deze cijfers ondersteunen twee noties: enerzijds maakt het Noorden een inhaalslag op het fase verschil met de rest van Nederland, anderzijds blijft het Noorden op een aantal punten te maken hebben met een zwakkere (sociaal-) economische structuur.
Werkhervatting als % van de totale uitstroom uit de WW 62% 60% 58% 56% 54% 52% 50% 48% 46% 2003 Groningen
2004 Fryslân
2005 Drenthe
2006 Noord-Nederland
2007 Nederland
Bron: UWV - Atlas sociale verzekering, bewerking CAB
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 72
Het beroep op de bijstand is de afgelopen jaren flink gedaald. Maatregelen hebben zich aan de ene kant gericht op het bevorderen van de uitstroom en aan de andere kant op het beperken van de instroom. Een kengetal dat in dit verband veelzeggend is, is het percentage uitgestroomde bijstandsgerechtigden dat binnen een jaar opnieuw en beroep doet op de bijstand. In Nederland loopt dat percentage tussen 2004 en 2006 op tot boven de 25%. In 2007 loopt het percentage terugval weer terug. De uitstroom is in 2007 dus duurzamer geworden. De Noordelijke provincies laten hierin onderling verschillen zien. De provincie Groningen laat versterkt het Nederlands patroon zien, terwijl in Fryslân het landelijk patroon verzwakt is terug te zien. Drenthe heeft een afwijkend patroon; hier daalt in 2005 het percentage terugval in de bijstand.
Percentage terugval in de bijstand 30%
25%
20%
15%
10%
5%
0% Groningen
Fryslân
Drenthe 2004
2005
2006
Noord-Nederland
Nederland
2007
Bron: Kernkaart Werk en Bijstand, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 73
7.
Bijlagen
Bijlage 1. Bevolking, beroepsbevolking en werkloosheid per gemeente
bevolking 1-1-2007
binnenl. natuurlijke migr. aanwas saldo
buitenl. migr. saldo
bevolking
beroepsbev.
NWW
2007
2007
Jun-07
jun-08
Appingedam
12.187
-38
-31
-2
12.112
5.249
587
531
Bedum
10.601
28
-42
1
10.584
4.675
242
170
Bellingwedde
2007 1-1-2008
NWW
9.514
-23
131
8
9.633
4.026
413
374
De Marne
10.754
14
-36
-19
10.717
4.785
405
296
Delfzijl
27.653
-19
-269
-13
27.341
12.071
1.244
1.143
Eemsmond
16.710
37
-179
-15
16.552
7.222
638
482
Groningen
181.613
661
501
-9
182.898
90.248
9.292
7.530
Grootegast
12.148
35
6
-6
12.194
5.111
305
207
Haren
18.809
-132
70
-36
18.694
7.026
432
317
HoogezandSappemeer
34.392
33
100
-27
34.512
14.654
1.951
1.357
Leek
19.190
67
105
0
19.365
8.440
581
476
Loppersum
10.782
5
-103
8
10.690
4.802
363
317
Marum
10.066
33
94
1
10.189
4.543
268
202
Menterwolde
12.555
15
-41
-18
12.515
5.702
492
403
Pekela
13.304
-30
-63
43
13.261
5.764
509
487
Reiderland
7.003
-13
44
-3
7.036
3.061
403
404
Scheemda
14.117
7
147
-26
14.243
6.290
569
527
Slochteren
15.186
52
308
26
15.575
6.502
463
354
Stadskanaal
34.123
-1
-199
-53
33.871
14.049
1.504
1.265
Ten Boer
7.246
34
-33
1
7.250
3.111
147
132
Veendam
28.117
-40
12
-35
28.060
12.185
1.162
941
Vlagtwedde
16.600
-50
-142
-49
16.382
7.055
394
340
Winschoten
18.476
-72
-78
0
18.332
7.696
939
904
Winsum
14.003
21
-110
-12
13.903
6.111
418
365
Zuidhorn Provincie Groningen
18.465
52
-109
-2
18.405
7.621
425
334
573.614
676
83
-237
574.314
257.999
28.143
163
-187
-5
28.116
12.564
Achtkarspelen Ameland Boarnsterhim Bolsward
24.146 19.858 879
650
3.460
17
-28
8
3.462
1.560
32
34
19.314
85
-116
-23
19.264
8.609
519
363
9.599
-13
126
10
9.720
4.054
248
243
Dantumadeel
19.461
33
-71
-7
19.413
8.414
670
530
Dongeradeel
24.857
117
-350
48
24.669
10.780
803
643
8.894
35
-66
-1
8.865
4.001
290
188
20.571
53
-105
-12
20.506
9.269
647
513
Ferwerderadiel Franekeradeel Gaasterlân-Sleat
10.250
2
-30
0
10.222
4.146
133
117
Harlingen
15.465
-33
147
-5
15.579
6.968
619
505
Heerenveen
42.776
8
103
59
42.940
18.573
1.336
1.015
het Bildt
10.963
53
-63
14
10.968
4.840
345
262
Kollumerland c.a.
13.131
68
-119
10
13.093
5.824
315
232
Leeuwarden
92.342
211
137
-8
92.747
42.707
4.874
3.897
Leeuwarderadeel
10.412
21
-2
-14
10.422
4.727
270
209
Lemsterland
13.434
82
-59
-40
13.416
6.017
379
336
Littenseradiel
10.850
67
-29
-17
10.870
4.834
161
155
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 74
bevolking 1-1-2007 Menaldumadeel
13.809
binnenl. natuurlijke migr. aanwas saldo 2007
2007
54
-134
buitenl. migr. saldo
bevolking
beroepsbev.
2007 1-1-2008 -16
13.712
NWW
NWW
Jun-07
jun-08
6.243
280
229
Nijefurd
10.886
37
145
-3
11.066
4.543
227
202
Ooststellingwerf
26.224
60
-246
257
26.296
11.519
827
655
Opsterland
29.583
82
106
-52
29.723
12.905
786
629
946
0
-3
4
945
429
16
11
Skarsterlân
27.051
63
57
-1
27.178
11.703
532
407
Smallingerland
54.956
119
-56
-32
54.989
23.483
2.010
1.807
Sneek
33.106
24
138
-18
33.266
14.380
1.295
1.115
Schiermonnikoog
Terschelling Tytsjerksteradiel Vlieland
4.707
-1
-26
-2
4.683
2.116
70
60
32.322
23
-187
127
32.271
13.736
757
555
1.137
10
-21
4
1.130
541
23
16
Weststellingwerf
25.500
-19
259
-34
25.709
11.147
830
670
Wûnseradiel
11.897
54
-64
11
11.908
5.230
235
203
Wymbritseradiel Provincie Fryslân
16.163
113
-196
-6
16.069
7.138
278
245
642.209
1588
-940
256
643.217
283.000
Aa en Hunze
25.563
17
96
-42
25.643
10.954
20.686 16.696 638
486
Assen
64.391
203
530
89
65.230
28.598
2.687
2.148
Borger-Odoorn
26.297
15
-85
-12
26.220
11.642
888
722
Coevorden
36.040
24
-101
-19
35.965
16.016
1.256
1.024
De Wolden
23.602
24
-83
5
23.546
10.214
452
358
Emmen
108.832
46
246
43
109.179
48.838
5.203
4.335
Hoogeveen
54.383
155
-26
-45
54.493
23.757
2.120
1.937
Midden-Drenthe
31.087
109
436
-20
31.622
14.204
1.035
530
Noordenveld
33.545
25
114
-7
33.680
14.458
775
682
Tynaarlo
31.439
29
-298
37
31.209
13.854
813
503
Meppel
31.731
-57
154
-13
31.823
13.524
664
897
Westerveld Provincie Drenthe
19.287
-28
74
22
19.360
7.941
413
343
486.197
562
1057
38
487.970
214.000
16.944 13.965
1.702.020
2826
200
57
1.705.501
754.999
61.776 50.519
Noorden
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 75
Bijlage 2. Bevolking Sociale zekerheidsuitkeringen per gemeente WWB dec 2007 Appingedam Bedum Bellingwedde Ten Boer
WW dec 2007
AO dec 2007
WAO dec 2007
WAJONG dec 2007
WAZ dec 2007
280
210
690
440
220
30
80
120
600
330
250
20
160
160
730
560
120
60
40
90
230
170
40
20
Delfzijl
710
480
1.230
930
240
60
Eemsmond
320
230
1.000
670
270
60
7.880
2.400
7.790
5.010
2.530
250
90
150
570
370
130
70
Haren
160
180
640
440
150
50
Hoogezand-Sappemeer
820
600
2.440
1.560
800
80
Leek
240
250
1.010
550
410
50
Loppersum
160
150
500
330
130
40
De Marne
210
130
560
410
90
60
Groningen Grootegast
Marum
110
140
490
350
110
40
Menterwolde
230
210
820
640
130
50
Pekela
310
240
1.020
760
200
60
Reiderland
240
150
610
440
140
30
Scheemda
240
260
870
650
160
60
Slochteren
150
200
760
540
150
70
Stadskanaal
820
620
2.380
1.680
580
120
Veendam
640
490
1.790
1.280
430
90
Vlagtwedde
100
270
1.210
880
250
80
Winschoten
550
310
1.270
850
370
50
Winsum
180
180
570
390
130
50
Zuidhorn Provincie Groningen Achtkarspelen
130
220
660
430
180
60
13.580
8.440
30.440
20.660
8.210
1.610
470
400
1.590
1.110
360
120
Ameland
10
70
160
120
20
20
het Bildt
180
120
520
370
100
50
Boarnsterhim
180
260
660
440
130
90
Bolsward
180
110
410
270
110
20
Dantumadeel
320
270
1.070
710
290
70
Dongeradeel
400
310
1.320
840
390
90
90
110
390
260
90
40
280
250
1.060
680
280
100 50
Ferwerderadiel Franekeradeel Gaasterlân-Sleat
60
80
370
250
70
Harlingen
330
210
710
530
120
60
Heerenveen
750
590
1.930
1.240
580
110
Kollumerland c.a. Leeuwarden Leeuwarderadeel Lemsterland
170
150
700
400
230
70
3.240
1.480
4.200
2.780
1.230
190
90
140
510
280
210
30
190
210
560
420
80
50
Littenseradiel
50
120
370
240
90
40
Menaldumadeel
80
140
530
400
70
60
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 76
WWB dec 2007
WW dec 2007
AO dec 2007
WAO dec 2007
WAJONG dec 2007
WAZ dec 2007
Nijefurd
120
160
480
320
110
60
Ooststellingwerf
300
360
1.380
800
440
130
Opsterland
330
390
1.420
870
450
110
0
30
40
30
10
10
Schiermonnikoog Skarsterlân Smallingerland Sneek Terschelling Tytsjerksteradiel Vlieland
200
300
1.080
720
280
80
1.160
900
2.770
1.740
880
150
710
490
1.610
940
590
80
30
50
150
110
20
20
300
340
1.380
980
310
90
10
10
40
30
0
0
Weststellingwerf
300
330
1.190
820
260
100
Wymbritseradiel
90
190
530
360
110
60
Wûnseradiel
90
140
460
320
70
60
10.710
8.710
29.590
19.380
7.980
2.210
180
310
1.310
840
380
90
1.370
840
3.700
2.300
1.290
110
Provincie Fryslân Aa en Hunze Assen Borger-Odoorn
290
440
1.490
1.150
210
130
Coevorden
570
530
1.800
1.360
310
130
Emmen
2.070
2.000
6.900
5.290
1.280
330
Hoogeveen
900
810
3.210
2.220
810
180
Meppel
470
420
1.750
1.160
490
100
Midden-Drenthe
290
400
1.710
1.250
310
150
Noordenveld
310
400
1.340
920
290
130
Tynaarlo
220
320
1.410
870
440
100
Westerveld
130
200
1.030
720
190
120
De Wolden Provincie Drenthe Noorden
120
200
1.030
710
190
130
6.920
6.870
26.680
18.790
6.190
1.700
31.210
24.020
86.710
58.830
22.380
5.520
Noordelijke Arbeidsmarkt Verkenning 2008 – 2009 Achtergrondrapport 77