Ondersteuningsplan
Farelcollege 2014-2015
Oog voor elke leerling
versie: 18 december 2014
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
2.
Het Farelcollege en haar kernwaarden
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 .
3.10 3.11 3.12 3.13
Passend onderwijs Hoe is passend onderwijs georganiseerd? Voor welke leerling is er passend onderwijs? Wanneer gaat passend onderwijs in? Wat is zorgplicht? Voor wie geldt de zorgplicht? Wat is een zorgleerling? Komen er straks niet teveel zorgleerlingen in een gewone klas? Wat verandert er voor leerlingen? Ontwikkelingsperspectiefplan Is een ontwikkelingsperspectief voor het Lwoo noodzakelijk? Wat moet er in het ontwikkelingsperspectief staan? Wie stelt het ontwikkelingsperspectief vast en stelt het bij? Registratie en toezicht Rol van ouders Wat zijn de plichten van ouders bij aanmelding? Wanneer heeft de school geenzorgplicht? Privacy wetgeving
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
Schoolprofiel Schoolondersteuning Wat is een schoolprofiel? Basisondersteuning Basisplusondersteuning Extra ondersteuning Extra ondersteuning als het Farelcollege het niet (meer) kan Ondersteuning Orthopedagogisch en Didactisch Centrum (OPDC) Bekostiging
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9
Ondersteuningsstructuur Farelcollege Kader voor ondersteuningsstructuur Mentoren De zorgcoördinator Ondersteuningsteam De teambegeleider: teamlid met begeleiding als speciale taak Functionarissen van het ondersteuningsteam Het schoolondersteuningsteam (SOT) Deelnemers aan het schoolondersteuningsteam Schoolmaatschappelijk werk Wie bekostigt SMW? Hoe ontvangt het onderwijs de middelen voor SMW? Verzuimcoördinator Vertrouwenspersoon Schoolverpleegkundige Dyslexiecoach Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Functionarissen in de ondersteuningsstructuur
5.10 5.11 5.12 5.13 5.14 4.13
2
6.
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
3
1.
Inleiding
Dit ondersteuningsplan maakt duidelijk hoe de begeleiding op het Farelcollege is georganiseerd. Het Farelcollege maakt met andere vo-scholen in de regio Rotterdam deel uit van het samenwerkingsverband Koers VO. Het samenwerkingsverband is de nieuwe vorm waarin scholen gaan samenwerken op het terrein van passend onderwijs) Vanuit het samenwerkingsverband wordt Passend onderwijs vormgegeven. Uitgangspunt is zorgvuldig handelen in het belang van de leerling. Doel van de samenwerking is: “een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Ons uitgangspunt voor de leerlingenbegeleiding is dat het nooit op zichzelf staat, maar altijd gericht is op het onderwijs. Dat wil zeggen dat we leerlingen waar mogelijk de begeleiding bieden die ze nodig hebben om te kunnen voldoen aan de eisen en verwachtingen die het onderwijs stelt. Verantwoordelijk voor het ondersteuningsplan is de algemene directie en dan met name de directeur onderwijs. De ondersteuning wordt op aangeven van de directeur onderwijs gecoördineerd door de twee zorgcoördinatoren. Namens de directie, Peter Meij
4
2.
Het Farelcollege en haar kernwaarden
Identiteit, kwaliteit, veiligheid, aandacht en vertrouwen Bij het vormgeven van het beleid op het terrein van begeleiding en ondersteuning, laat het Farelcollege zich leiden door haar kernwaarden zoals deze zijn weergegeven in het schoolplan 2011-2015. Identiteit. Het Farelcollege is een protestants-christelijke school die openstaat voor iedereen die zich thuis voelt bij onze manier van werken. Ieder mens is een uniek schepsel van God. Dat betekent, dat wij zo ook naar leerlingen kijken: respectvol. Wij willen de leerlingen kennis laten maken met de waarden en normen van het christendom. Kwaliteit. Op onze school staan kwalitatief goed onderwijs, hoge leerlingopbrengsten en passende begeleiding centraal. Kwaliteit betekent, dat het resultaat voorop staat. De kwaliteit van een school wordt gemaakt door de docenten die voor de klas staan. Zij zullen goed moeten worden toegerust, om hun werk naar behoren te doen. Veiligheid. Op het Farelcollege maken leerlingen een belangrijke ontwikkeling door. Als ze de basisschool verlaten zijn het nog kinderen en als zij het diploma behalen zijn het jong volwassenen. In de loop van de opleiding krijgen leerlingen daarom steeds meer verantwoordelijkheid voor zichzelf en voor het leren. Voor de groei naar volwassenheid biedt het Farelcollege de leerlingen een veilig klimaat waarin duidelijke afspraken een kader bieden waarbinnen elke leerling zijn eigen kwaliteiten op een harmonieuze manier kan ontwikkelen. Aandacht. In ons onderwijs en onze begeleiding komen we tegemoet aan de wens van leerlingen om te kennen en gekend te worden. Persoonlijke aandacht en betrokkenheid betekenen voor ons dat leerlingen zich ook gewaardeerd voelen. Vertrouwen. Vertrouwen is de basis. Dat geldt zowel voor de onderlinge omgang bij het personeel, als ook in de benadering van leerlingen. Docenten hebben hierin een voorbeeldfunctie naar leerlingen toe in het opbouwen van (zelf)vertrouwen. Wij kijken niet alleen naar wat leerlingen missen, maar ook waar ze goed in zijn. De kernwaarden van onze school gelden ook voor de begeleiding van onze leerlingen. Onze identiteit bevat een intrinsieke motivatie voor de kwaliteit van de ondersteuning. Goed onderwijs geven is onze ‘corebusiness’. Maar goed onderwijs is pas mogelijk als er sprake is van passende begeleiding. .
5
3.
Passend onderwijs
3.1 Hoe is passend onderwijs georganiseerd? Met passend onderwijs wordt de organisatie en de bekostiging van leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben veranderd. Zo krijgen de scholen de verantwoordelijkheid om voor alle kinderen die worden aangemeld een zo passend mogelijke plek te bieden. Dit kan een plek zijn op de eigen school of een plek op een andere school die het kind beter kan ondersteunen. Ouders worden daarbij nauw betrokken. Om aan alle kinderen daadwerkelijk een goede plek te kunnen bieden, gaan reguliere en speciale scholen regionaal samenwerken. De scholen in het samenwerkingsverband maken afspraken over de ondersteuning aan leerlingen en de bekostiging daarvan. 3.2 Voor welke leerling is er passend onderwijs? Passend onderwijs is er voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs. In de praktijk gaat het vooral over leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben (voor deze groep leerlingen is er zorgplicht). Deze ondersteuning kan nodig zijn vanwege een verstandelijke beperking of een chronische ziekte. Maar ook leerlingen met gedrags- of leerstoornis is passend onderwijs erg belangrijk. Soms is het bij de start op school al duidelijk dat er extra ondersteuning nodig is, soms blijkt hert pas later. 3.3 Wanneer gaat passend onderwijs in? Passend onderwijs gaat van start op 1 augustus 2014. Schoolbesturen hebben dan een zorgplicht en de samenwerkingsverbanden krijgen het geld en de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van passend onderwijs. 3.4 Wat is de zorgplicht? Als een aangemelde leerling past binnen het ondersteuningsaanbod van het Farelcollege, maar toch niet wordt toegelaten, dan zijn wij verplicht een passende onderwijsplek voor de leerling te vinden. Hiervoor heeft de school zes weken de tijd na schriftelijke aanmelding van de leerling. Bij leerlingen waar extra onderzoek nodig is, wordt deze termijn verlengd tot tien weken. Bij aanmelding moet de school zorgvuldig onderzoeken wat een kind nodig heeft en dit eerst proberen zelf te realiseren. Als wij deze ondersteuning niet zelf kunnen bieden, moeten wij zorgen dat er een school gevonden wordt die wel een passend aanbod kan doen, dit uiteraard in samenwerking en overleg met ouders. Lukt het niet om een passende plek te vinden, dan zijn wij verplicht om de leerling toch te plaatsen. 3.5 Voor wie geldt de zorgplicht? De zorgplicht geldt voor alle leerlingen met een extra ondersteuningsvraag. In de praktijk betekent dit dat geldt voor leerlingen met een indicatie voor praktijkonderwijs of voor vmbo met leerwegondersteuning. 3.6 Een leerling met een ondersteuningsbehoefte Alle leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften, zoals leerlingen met leer- en gedragsproblemen of beperkingen van lichamelijke of zintuiglijke aard, die het volgen van onderwijs bemoeilijken, krijgen extra ondersteuning. De wet op Passend Onderwijs omschrijft zorgleerlingen als ’alle leerlingen met specifieke problemen of beperkingen die een speciale aanpak of extra hulp nodig hebben, in het regulier of het speciaal onderwijs.’ Ook hoogbegaafde leerlingen kunnen dus zorgleerlingen zijn. 3.7 Komen er straks niet te veel zorgleerlingen in een gewone klas? Passend onderwijs betekent niet dat alle leerlingen naar het reguliere onderwijs gaan. Het speciaal onderwijs blijft immers gewoon bestaan voor leerlingen die specialistische ondersteuning nodig hebben. De reguliere en speciale scholen binnen het samenwerkingsverband maken afspraken over de extra ondersteuning aan leerlingen en 6
over welke leerlingen geplaatst kunnen worden in het speciaal onderwijs. Kinderen die nu in het speciaal onderwijs zitten, hoeven bij de invoering van passend onderwijs ook niet van de ene op de andere dag over te stappen naar een gewone school. Zij kunnen tot uiterlijk 1 augustus 2016 op de speciale school blijven. Er blijft ruimte om de 70.000 plaatsen in het speciaal onderwijs te houden. De inzet is echter wel dat het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs niet verder groeit, doordat meer kinderen passend onderwijs krijgen op een reguliere school. 3.8 Wat verandert er voor leerlingen? Voor de meeste leerlingen zal er door de invoering van passend onderwijs in de dagelijkse praktijk weinig veranderen. Wel verandert de organisatie van de ondersteuning op school. 3.9 Ontwikkelingsperspectiefplan Voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte wordt een ontwikkelingsperspectiefplan (OOP) opgesteld. Het OPP gaat uit van de mogelijkheden van een leerling en minder van belemmeringen. Binnen zes weken na plaatsing van een kind op school wordt dit ontwikkelingsperspectief vastgesteld. Het OPP moet jaarlijks met de ouders geëvalueerd worden. Is een ontwikkelingsperspectief voor het Lwoo noodzakelijk? Voor lwoo-leerlingen geldt geen verplichting om een OPP voor deze groep kinderen te schrijven. Als de leerling naast leerwegondersteuning ook extra ondersteuning krijgt of als de leerling tijdelijk onderwijs volgt in een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc), moet wel een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld. Hierin wordt onder meer vastgelegd waar wordt afgeweken van het reguliere onderwijsprogramma en welke extra ondersteuning en begeleiding de leerling krijgt. De reden dat niet voor alle lwoo-leerlingen een ontwikkelingsperspectief hoeft te worden opgesteld, is dat de leerlingen een vergelijkbaar uitstroomperspectief en handelingsdeel hebben. Daarom is de administratieve last om individuele ontwikkelingsprofielen op te stellen niet in verhouding tot de relatief lichte doelgroep. Wat moet er in het ontwikkelingsperspectiefplan staan? In elk geval de te verwachten uitstroombestemming en de onderbouwing daarvan. De onderbouwing bevat in elk geval de belemmerende en bevorderende factoren die van invloed zijn op het onderwijsproces. De Inspectie van het Onderwijs ziet toe op de kwaliteit van het onderwijs, en daarmee ook op het ontwikkelingsperspectiefplan. Wie stelt het ontwikkelingsperspectiefplan vast en stelt het bij? De algemene directie stelt het ontwikkelingsperspectief vast, nadat het hierover op overeenstemming gericht overleg met de ouders heeft gevoerd. De school evalueert het ontwikkelingsperspectief jaarlijks met de ouders en stelt het zo nodig bij. Als ouders het hier niet mee eens zijn, kunnen zij terecht bij de geschillencommissie voor ouders. Registratie en toezicht Scholen voor regulier onderwijs moeten vanaf 1 augustus 2014 in het Basisregister Onderwijs (BRON) aangeven wanneer een leerling een ontwikkelingsperspectief heeft. 3.10 Rol van ouders Ouders kiezen altijd zelf de school waar zij hun kind aanmelden. Als het kind niet op die school terecht kan is de school verantwoordelijk om een andere passende plek aan te bieden. Dat gebeurt in nauw overleg met de ouders. Ouders hebben dus een belangrijke stem in dat proces. Ouders waarvan het kind al op school zit kunnen via medezeggenschap invloed uitoefenen op het profiel van de school (welke ondersteuning een school wel of niet kan bieden aan 7
leerlingen). Daarnaast krijgen ouders en leraren ook medezeggenschap op het beleid en de inzet van de middelen van het samenwerkingsverband Als ouders het niet eens zijn met de geboden extra ondersteuning door de school kunnen zij bezwaar maken bij de klachtencommissie van de school. Als ouders in hun ogen geen gehoor vinden bij beide instanties kunnen zij zich wenden tot de commissie gelijke behandeling of tot de landelijke onderwijsconsulenten. . Bij het steunpunt passend onderwijskunnen ouders terecht met alle vragen over passend onderwijs, bijvoorbeeld een vraag over de schoolplaatsing van hun kind dat extra ondersteuning nodig heeft, over de invulling van extra ondersteuning en begeleiding, over medezeggenschap in passend onderwijs en over de manier waarop ouders zelf ondersteund kunnen worden. 3.11 -
Wat zijn de plichten van ouders bij aanmelding? Altijd schriftelijk aanmelden; Het onderschrijven van de grondbeginselen van de school (denominatie); Niveau waarvoor aangemeld wordt komt overeen met het advies van de basisschool; Alle voor het onderwijs relevante begeleidings- en ondersteuningsgegevens worden aan de school doorgegeven; Bij aanmelding op meerdere scholen moeten de ouders aangeven welke school hun voorkeur hun voorkeur heeft, alleen die school krijgt vervolgens de zorgplicht; De ouders melden de leerling tijdig aan; Als ouders zich niet aan deze zes punten houden geldt voor de school geen zorgplicht.
3.12 Wanneer heeft de school geen zorgplicht? Er is geen zorgplicht als de ouders niet aan de plichten hebben voldaan. Maar ook als de ondersteuningsbehoefte niet overeenkomt met het aanbod van de school en als de school kan aantonen geen plaats te hebben voor de betreffende leerling. Al deze zaken moeten beschreven staan in het schoolondersteuningsprofiel. 3.13 Privacy wetgeving Een aantal belangrijke zaken mogen niet meer in het onderwijskundig rapport worden overgedragen. Zaken zoals godsdienst, nationaliteit, geboorteland, de taal die thuis gesproken wordt, vermoedens van leerproblemen, zullen voortaan direct aan de ouders gevraagd moeten worden, bijvoorbeeld via het aanmeldingsformulier of tijdens het intakegesprek.
8
4. Schoolprofiel 4.1 Schoolondersteuning Het Farelcollege kijkt zorgvuldig per leerling wat de onderwijsbehoefte is. Als het aan de orde is wordt met ouders bepaald hoe de ondersteuning het beste kan worden vormgegeven en wie daarbij nodig is. Het kan gaan om basisplus of extra ondersteuning. Het Farelcollege heeft in het kader van passend onderwijs een schoolprofiel opgesteld. In dit profiel staat de onderwijsaanpak beschreven en de wijze waarop de ondersteuning is georganiseerd. Deze is te raadplegen op www.koersvo-schoolprofielen.nl 4.2 Wat is een schoolprofiel? l In het schoolprofiel legt het Farelcollege ten minste eenmaal per 4 jaar vast welke ondersteuning de school kan bieden en welke ambities de school voor de toekomst heeft. Dit schoolprofiel is opgesteld door leraren, schoolleiding en bestuur. Op basis van het schoolprofiel inventariseert de school welke expertise eventueel moet worden ontwikkeld en wat dat betekent voor de (scholing van) leraren. Leraren en ouders hebben adviesrecht op het schoolprofiel via de medezeggenschapsraad van de school. Het samenwerkingsverband beoordeelt op basis van alle schoolprofielen of het een dekkend aanbod kan realiseren. Het verband mag alleen afwijken van het profiel wanneer het onevenredig beslag legt op de beschikbare middelen. 4.3 Basisondersteuning Uitgangspunt dat basisondersteuning die ondersteuning is, die je in de klas aan alle leerlingen kan geven. Bij basisondersteuning gaat het om het volgen van de leerling, het inspelen op didactische behoeften van de leerling, het pedagogisch klimaat, het welbevinden en sociaal-emotionele ontwikkeling en de deskundigheid van docenten. 4.4 Basisplusondersteuning Uitgangspunt is dat basisplusondersteuning alle activiteiten zijn die extra, boven op de basisondersteuning die alle leerlingen krijgen, nodig zijn om leerlingen met succes hun loopbaan te laten volgen. Het gaat hier om extra inzet of extra activiteiten die nodig zijn om tegemoet te komen aan de ondersteuningsbehoefte van (een deel van) de leerlingen. De basisplusondersteuning bestaat op het Farelcollege uit: huiswerkbegeleiding plusuren Nederlands en rekenen in leerjaar 1 en 2 vakgerichte bijlessen ondersteuning voor leerlingen met dyslexie en dyscalculi. ondersteuning op maat voor individuele leerlingen arrangementen voor groepen leerlingen (lwoo in leerjaar 1 en 2) training gericht op gedrag (Equip) faalangstreductietraining (voor brugklassers) examenvreesreductietraining (voor havo/vwo) bespreking in het zorgteam en of zorgadviesteam begeleiding door schoolmaatschappelijk werk 4.5 Extra ondersteuning Naast de basis en basisplus biedt het Farelcollege ook extra ondersteuning. Daarbij is sprake van intensievere vormen van ondersteuning. In het ‘grijze’ gebied tussen basisplus naar extra ondersteuning is geen harde grens te trekken. Een van de uitdagingen passend onderwijs is namelijk om flexibel en creatie om te gaan met ondersteuning, en te gaan arrangeren in plaats van indiceren. De enige heldere grens wordt bepaald door de beschikbare middelen.
9
Als er sprake is van extra ondersteuning, dan wordt in overleg met ouders en leerling en ontwikkelingsperspectief opgesteld en bepaald hoe de ondersteuning het beste kan worden vormgegeven en wie daarbij nodig is. Het uitgangspunt is dat de school ondersteuning biedt; de vraag of de ondersteuning in het domein ‘basisplus’ of ‘extra’ ondersteuning valt, beantwoordt de school. De school is de regievoeder over het hoe en waarom van de extra ondersteuning binnen de eigen school. . 4.6 Extra ondersteuning als het Farelcollege het niet (meer) kan Als de extra ondersteuning niet toereikend is, wordt nagegaan welke andere school of voorziening in de regio de benodigde ondersteuning wel kan bieden. Dit kan een reguliere school zijn, een OPDC of een vso-school. Bij het zoeken van een andere reguliere school kan gebruik worden gemaakt van de Schoolprofielen op internet of kan een beroep worden gedaan op het Koersloket om mee te zoeken naar een passende plek op een andere school. Financieel geldt de spelregel ‘geld volgt de leerling’. Dit houdt in dat als een leerling overstapt naar een andere school, het budget meegaat. Als de benodigde ondersteuning alleen geboden kan worden op een vso-school of een OPDC, dan komt het samenwerkingsverband verplicht in beeld. Wettelijk gezien kan alleen het samenwerkingsverband de toelaatbaarheidsverklaring voor vso afgeven. Ook de toegang tot tijdelijke bovenschoolse voorzieningen (OPDC) is belegd bij het samenwerkingsverband. 4.7 Ondersteuning Orthopedagogisch en Didactisch Centrum (OPDC) Het Orthopedagogisch en Didactisch Centrum valt onder de lichte ondersteuning in het voortgezet onderwijs. Een OPDC is bedoeld voor leerlingen die tijdelijk geen onderwijs kunnen volgende op de reguliere school. Uitgangspunt van de wet is dat een leerling, na verblijf in een OPDC terugkeert in het reguliere onderwijs. De reguliere school blijft dan ook verantwoordelijk voor de schoolloopbaan van de leerling. Zij stelt in overleg met ouders een ontwikkelingsperspectief op, en stemt af met de kernpartners. Met dit ontwikkelingsperspectief formuleert de school een gerichte ondersteuningsvraag aan het OPDC. Bij plaatsing op een OPDC moet er altijd sprake zijn van multiproblematiek. Voor alleen ondersteuning op het gebied van onderwijs is het OPDC niet bedoeld. Uitgangspunten ondersteuningsplan in het kort: 1. Goede ondersteuning start bij goed onderwijs 2. Basis- en basisplusondersteuning 3. Indien aan de orde extra ondersteuning 4. De school bepaalt wat de ondersteuningsbehoefte is van de individuele of groepen leerlingen. 5. Als er sprake is van extra ondersteuning wordt er een ontwikkelingsperspectief opgesteld, na overleg met ouders en leerling. 6. De school bepaalt of de leerling extra ondersteuning nodig heeft binnen de eigen schoolsetting; 7. De school brengt jaarlijks de behoeften van de leerlingpopulatie in beeld en neemt op basis hiervan - indien aan de orde - initiatief om vragen op het gebied van hulp en zorg te bespreken met CJG/gemeente Ridderkerk, waardoor het CJG in de gelegenheid is om haar aanbod hierop af te stemmen. 8. Elke school heeft haar ondersteuningsmogelijkheden beschreven in het Schoolprofiel 4.8 Bekostiging Met de invoering van passend onderwijs verandert de financieringssystematiek voor onderwijsondersteuning ingrijpend. Geldstromen worden verlegd naar het samenwerkingsverband.
10
Met ingang van het schooljaar 2015-2016 worden de budgetten voor prakonderwijs en lwoo ondergebracht in het stelsel van passend onderwijs. Dit betekent dat de middelen worden toegevoegd aan de inkomsten van het samenwerkingsverband. De directe bekostiging per school betreft alleen nog maar de basisbekostiging, het samenwerkingsverband gaat de ondersteuningsbekostiging betalen. Geld volgt de leerling. Dit houdt in dat het doorverwijzen van een leerling naar een OPDC of speciaal onderwijs negatieve financiële consequenties heeft voor de school die dit aanvraagt.
11
5.
Ondersteuningsstructuur Farelcollege
5.1
Kader voor de ondersteuningsstructuur
a)
Er is een doorlopende ondersteuningslijn van onderbouw naar de bovenbouw. De zorgcoördinator is verantwoordelijk voor deze doorlopende lijn. Onderwijs en begeleiding maken samen deel uit van het primaire proces, zoals dat tijdens les-, leer-, en andere schoolactiviteiten wordt vormgegeven. Er is een efficiënt en deskundig zorgteam met een eenduidige relatie naar het zorgadviesteam. Docenten zijn verantwoordelijk voor de signalering van leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Het beleid van de school, is naast het verlenen van aanvullende ondersteuning, blijvend gericht op met name versterking en professionalisering op het niveau van de reguliere basisondersteuning. Voor elke leerling vindt er dossiervorming plaats met aan het eind van elk schooljaar een dossiersamenvatting door de mentor. Volledige digitalisering van het leerlingdossier, inclusief externe stukken. Leerling- of rapportbesprekingen leiden tot acties in de klas, verwoord in een actiepunt of ontwikkelingsperspectief (OPP). De leerling en de ouders worden betrokken bij het ontwikkelingsperspectief.
b) c) d) e)
f)
g)
5.2 Mentoren De leerlingbegeleiding is in de eerste plaats een taak van de mentor. De mentor is de spil van de begeleiding. De mentor volgt de cijfermatige ontwikkeling van de leerling, zodat cognitieve achterstanden vroegtijdig gesignaleerd kunnen worden. De mentor spreekt leerlingen aan die te laat komen en/of verzuimen en onderhoudt het contact met de ouders. Verder volgt de mentor de persoonlijke ontwikkeling van de leerling om zo sociaal-emotionele problematiek vroegtijdig te signaleren. Gaat het om een complex probleem, dan ligt het voor de hand dat de mentor (op enig moment) besluit de hulp de zorgcoördinator in te roepen. Zijn de problemen te groot dan zal de leerling worden doorverwezen naar externe deskundigen. 5.3 De zorgcoördinator Op het Farelcollege speelt de zorgcoördinator een centrale rol binnen het ondersteuningsbeleid van de school. De zorgcoördinator stuurt zaken aan betreffende de sociaal-emotionele en pedagogisch-didactische begeleiding van leerlingen en is rondom leerlingenbegeleiding het aanspreekpunt, zowel binnen de school als voor externe partners. De zorgcoördinator heeft zowel oog voor de preventieve als de curatieve ondersteuning binnen de school. Als gevolg van Passend Onderwijs zal de focus meer komen te liggen op het primaire proces in de klas en op een handelingsgerichte aanpak in de context van de school. Daarnaast wordt steeds vaker de samenwerking met ouders en externe hulpverlening gezocht om tot een gezamenlijke aanpak voor de leerling te komen. De zorgcoördinator moet over een breed scala aan vaardigheden beschikken, moet kunnen aansturen, coördineren en werkzaamheden goed kunnen organiseren. 5.4 Ondersteuningsteam Als de ondersteuningsproblematiek van een leerling te complex wordt voor de mentor en/of vakdocent, wordt een leerling ter bespreking aangemeld bij het ondersteuningsteam door de interne teambegeleider. In het ondersteuningsteam wordt bekeken welke mogelijkheden er intern zijn om tot verbetering, c.q. positieve verandering te komen. Ouders worden ingelicht over de aanmelding. In het ondersteuningsteam kunnen er drie routes uitgezet worden: a) De mentor/vakdocent krijgt van het ondersteuningsteam een onderbouwd advies. 12
b)
c)
Er wordt een begeleidingstraject uitgezet, gebruikmakend van de in school aanwezige expertise. De zorgcoördinator is verantwoordelijk voor deze inzet en bewaakt de kwaliteit. Het ondersteuningsteam constateert op basis van het meegeleverde dossier dat er sprake is van ernstige en of meervoudige problematiek en meldt de leerling aan voor het schoolondersteuningsteam (SOT).
Beide afdelingen (vmbo en havo/vwo) hebben een eigen ondersteuningsteam onder aansturing van de zorgcoördinator. 5.5 De teambegeleider: teamlid met begeleiding als speciale taak In elk team is een teambegeleider (itb’er) actief, die in samenwerking met de zorgcoördinator de mentoren ondersteunt bij het geven van zorg die de gewone mentortaken te boven gaat. De belangrijkste taak van de teambegeleider is het coachen en ondersteunen van de mentor, maar nadrukkelijk niet het overnemen van de begeleiding van leerlingen. Op deze wijze kan worden ingezet op het bevorderen van de handelingsbekwaamheid van de mentoren en vakdocenten. Door de nauwe samenwerking tussen de itb’er, de verzuimcoördinator en de overige leden van het ondersteuningsteam enerzijds en de korte lijn van de itb’er met de mentoren/vakdocenten anderzijds, kan preventief worden gewerkt en wordt voorkomen dat leerlingen te snel of juist te laat naar de extra ondersteuning worden doorverwezen. 5.6 Functionarissen van het ondersteuningsteam De volgende functionarissen nemen deel aan het ondersteuningsteam. De zorgcoördinator. Hierbij is de zorgcoördinator voorzitter van het zorgteam en stuurt het zorgteam aan. De teambegeleider. De verzuimcoördinator. De schoolmaatschappelijk werker. Op afroep: de studiebegeleider. Op afroep: de vertrouwenspersoon. Vertegenwoordiger van het Máximacollege (alleen voor vmbo) Interne teambegeleiders mavo en vmbo basis/kader lwoo onderbouw-team basis-team Joke van den Berg Kader-tam Aram Drost Mavo-team Interne teambegeleiders lyceum tto-team Femmy van de Belt havo-team bovenbouw Rachel van Emmerik, Kees Hollemans vwo-team bovenbouw Anouk Goossens havo/vwo-team onderbouw Margriet de Looff, Ciska Troost
5.7 Het schoolondersteuningsteam (SOT) Het Farelcollege heeft een schoolondersteuningsteam (SOT). Het schoolondersteuningsteam is samengesteld uit zowel interne als externe deskundigen. Eenmaal per zes weken wordt een schoolondersteungsteamoverleg gehouden om te praten over leerlingen die extra ondersteuning hebben.
13
5.8
Deelnemers van het schoolondersteuningsteam
Zorgcoördinator vmbo: Zorgcoördinator havo/vwo: Zorgcoördinator Máximacollege: Verzuimcoördinator: Schoolmaatschappelijk werker:
Leerplichtambtenaar:
Jeugdverpleegkundige: Secretaresse: BPO (begeleider Passend Onderwijs): Politie:
Marianne Couvret Tianne Plomp-van Loon Jos Ackermans Wilma Molenaar Barbara Jacobs (Flexus Jeugdplein) Henny Kappinga (Flexus Jeugdplein) Elise Swart (leerplicht Rotterdam) Eric van Geloven (leerplicht Ridderkerk) (Ivonne Visser) Ina de Bruin Truus Hollebrandse Jeanette Vuik Robert Jan Kloosterman Sarri van der Pol
5.9 Schoolmaatschappelijk werk (SMW) SMW staat voor schoolmaatschappelijk werk. Een schoolmaatschappelijk werker (SMW’er) biedt hulp aan leerlingen, ouders en leraren. Hiervoor voert de SMW’er gesprekken met de leerling en ouders. Als dit niet voldoende is om problemen op te lossen of als er andere hulp nodig is, schakelt de SMW’er andere hulpverlening in. Zo kan de SMW’er een belangrijke schakel zijn in de verbinding tussen schoolinterne onderwijsondersteuning en externe zorg voor jeugd. Afhankelijk van lokale en regionale afspraken tussen onderwijs en gemeenten kunnen gemeenten en scholen voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs de inzet van SMW verschillend invullen. Wie bekostigt SMW? Gemeenten ontvangen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) middelen voor de inzet van (school)maatschappelijk werk. Daarnaast krijgt het onderwijs extra SMW-middelen voor risicojongeren van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Deze middelen zijn bedoeld als een impuls voor extra begeleiding in scholen met veel risicoleerlingen. Het budget komt bovenop het SMW dat door gemeenten wordt ingezet, niet ter vervanging ervan. Er is geen specifieke bestedingsverplichting voor SMW. Dat betekent dat gemeenten en scholen de middelen vrij kunnen inzetten. Hoe ontvangt het onderwijs de middelen voor SMW? In het vo zijn SMW-middelen onderdeel van de leerplusregeling die beschikbaar is voor leerlingen van vo-scholen uit achterstandsgebieden. Dit zijn gebieden waar sprake is van samenloop van verschillende problemen. Per schoolsoort gelden verschillende drempelwaarden: • 30% vmbo en praktijkonderwijs • 50% havo-leerlingen • 65% vwo-leerlingen • 30% voor dakpanklassen in de onderbouw • 50% voor dakpanklassen in de onderbouw van scholen met alleen havo/vwo. Met de invoering van passend onderwijs verandert de systematiek voor SMW-gelden niet. Het is wel mogelijk dat bedragen licht worden aangepast, als gevolg van wijzigingen in het aantal risicoleerlingen. V 5.10 Verzuimcoördinator De verzuimcoördinator is belast met het verlenen van ondersteuning bij de aanpak van verzuim- en probleemgedrag van leerlingen. 14
De taken van de verzuimcoördinator zijn onder andere: samenwerking met leerplicht, melding maken van verzuimgegevens en voortijdig schoolverlaten bij het landelijke digitale loket van de IB-groep, informeren van en terugkoppeling naar mentoren, teamleider en het zorgadviesteam met betrekking tot te laat komen en verzuim van leerlingen. 5.11 Vertrouwenspersoon Leerlingen die de omgang met docenten, met medeleerlingen of personen in hun directe leefomgeving als problematisch ervaren op het gebied van seksuele intimidatie, pesten of discriminatie, kunnen contact leggen met de vertrouwenspersonen van het Farelcollege. Het functioneren van deze vertrouwenspersonen heeft geen relatie met het functioneren van het zorgadviesteam. Beide functioneren los van elkaar. Een vertrouwenspersoon kan dan ook geen deel uitmaken van het zorgadviesteam. 5.12 Schoolverpleegkundige Vanuit het jeugdgezondheidscentrum van de GGD is een schoolverpleegkundige werkzaam op het Farelcollege. Contacten met de schoolverpleegkundige kunnen worden gelegd via het zorgadviesteam. 5.13 Dyslexiecoach Op het Farelcollege zijn twee dyslexiecoaches actief. De dyslexiecoach is gedurende de schoolloopbaan de belangenbehartiger voor de dyslectische leerling en leert de leerling zoveel mogelijk om te gaan met zijn dyslexie. De dyslexiecoach ziet er op toe, dat er een begeleidingsplan komt en dat de leerling bij de opstelling daarvan betrokken wordt. Leerlingen met dyslexie lopen vaak vast op het werktempo, het leren van vreemde talen en het feit dat er voor alle vakken veel gelezen moet worden. 5.14 Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Ouders, kinderen, jongeren tot 23 jaar en professionals kunnen bij deze centra terecht met allerlei vragen over opvoeden en opgroeien. Er is een goede afstemming tussen het zorgadviesteam (ZAT) en het CJG in Ridderkerk. 5.15 Functionarissen in de ondersteuningsstructuur
6.
Zorgcoördinator vmbo: Zorgcoördinator havo/vwo: Verzuimcoördinator: Telaat komen: Interne teambegeleiders:
Marianne Couvret Tianne Plomp-van Loon Wilma Molenaar Magda Oudijn 12 personen. Elk team heeft een itb’er (vmbo: 6 teams; 1 team mavo/havo; 5 teams havo/vwo) Dyslexiecoach: Saskia Dräer Sacha Tempels Studiebegeleider: Anja Slikboer (avo bovenbouw) Vertrouwenspersoon: Leo Molenaar Ria van der Burg Decaan: Carina de Kort (havo) Anouk Goossens (vwo) Jantine Buis-Sommer (vmbo) Opstroomcoach: Daniëlle van den Berg (van 2 basis naar 3 kader) Schoolmaatschappelijk werk: Henny Kappinga en Barbara Jacobs
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
Als school kunnen we te maken krijgen met leerlingen die het slachtoffer zijn van huiselijk 15
geweld of kindermishandeling. Dat brengt altijd schrik en zorg met zich mee. Vanaf 1 juli 2013 zijn alle beroepskrachten op onze school wettelijk verplicht deze meldcode te gebruiken bij signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling. De meldcode beschrijft wat medewerkers van de school moeten doen bij vermoedens van geweld of mishandeling. Om dit zorgvuldig te laten gebeuren, wordt gebruik gemaakt van een stappenplan: Stap 1: In kaart brengen van signalen (vaak door de leerkracht). Stap 2: Overleggen met een collega (het intern zorgteam: de school-vertrouwenspersoon, de intern begeleider en directie) en eventueel raadplegen van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) of het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Stap 3: Gesprek met de betrokkene (altijd samen met een lid van het management / zorgteam). Stap 4: Wegen van de signalen van geweld of mishandeling (eventueel in overleg met GGD en SMW). Stap 5: Beslissen: hulp organiseren of melden. Uiteraard streven wij er naar dat elke stap besproken wordt met de ouder(s)/verzorger(s) van de leerling. Bij ernstige situaties is het echter ook mogelijk om hiervan, in het belang van het kind, af te zien. Geen meldplicht Een verplichte meldcode is iets anders dan een meldplicht. Bij een meldplicht moet de professional zijn vermoeden van geweld of mishandeling melden bij andere instanties. Die verplichting bestaat niet bij een meldcode. De beslissing om vermoedens van huiselijk geweld of mishandeling wel of niet te melden, neemt de professional. Het stappenplan van de meldcode biedt hem of haar houvast bij die afweging.
16