De erkenning van het bestaan van ‘geslachtsgebonden’ geweld, zijnde geweld dat uitgeoefend of ondergaan wordt in functie van het behoren tot een geslacht, is sterk vooruitgegaan tijdens de laatste tientallen jaren, onder invloed van een aantal dynamieken: vooruitgang van de vrouwenbeweging, vooruitgang van het universeel begrip van mensenrechten, acties van ngo’s, wetenschappelijke onderzoeken, sensibilisering van de autoriteiten, werkzaamheden van de internationale instellingen … Vooral de debatten die gevoerd werden onder de leiding van de Verenigde Naties hebben in ruime mate bijgedragen tot de erkenning van de omvang en het universeel karakter van het fenomeen, de verscheidenheid van de uitingen en het oplaaien ervan bij conflicten of crisissen. Het verband tussen het ongelijke statuut voor vrouwen en het geweld tegenover hen werd voor het eerst op het niveau van een wereldconferentie in Mexico City in 1975 benadrukt. Tijdens deze eerste wereldconferentie, gewijd aan de situatie van vrouwen, heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties domeinen bepaald waar er geïnvesteerd moet worden op economisch, politiek, sociaal en cultureel vlak, teneinde te reageren tegen een sociale ‘orde’ die afbreuk doet aan gelijkheid, ontwikkeling en vrede: internationale samenwerking, deelname aan de besluitvorming, onderwijs, vorming, tewerkstelling, gezondheid, gezin, huisvesting, onderzoek en media … De Conventie betreffende de uitschakeling van elke vorm van discriminatie tegenover vrouwen werd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in december 1979 aangenomen en werd van kracht in 1981. Het instrument voorziet de door de Staten na te komen engagementen opdat de vrouwen in alle domeinen op gelijke voet met de mannen fundamentele rechten en vrijheden zouden genieten. In de loop van haar werkzaamheden heeft de internationale instelling de noodzaak benadrukt om parallel te werken aan de oorzaken van de ongelijkheid en specifieke instrumenten te ontwikkelen ter bestrijding van het geweld als geslachtsgebonden fenomeen. Zo heeft de Algemene Vergadering in december 1993 de Verklaring betreffende het wegwerken van het geweld tegenover vrouwen goedgekeurd, die onder andere de Staten verzoekt “de mogelijkheid te onderzoeken om nationale actieplannen ter bevordering van de bescherming van de vrouw tegen elke vorm van geweld uit te werken, of bepalingen daartoe in de bestaande plannen in te voegen, rekening houdend, in voorkomend geval, met de medewerking die de ngo’s in staat zijn te leveren, voornamelijk deze die specifiek bij het probleem betrokken zijn”.
2
Op 6 oktober 1999 werd door de algemene Vergadering van de Verenigde Naties een facultatief protocol bij de Conventie betreffende het wegwerken van elke vorm van discriminatie tegenover vrouwen goedgekeurd, waarbij aan het Comité tot wegwerken van de discriminatie tegenover vrouwen de bevoegdheid werd verleend om klachten te ontvangen en te behandelen, eenmaal de beroepsmogelijkheden van de Staten zelf uitgeput zijn. België was een van de eerste Staten om dit protocol te ondertekenen. De vierde Wereldvrouwenconferentie, die in 1995 gehouden werd in Peking, nam een actieplatform aan waardoor het bestrijden van geweld tegenover vrouwen één van de twaalf strategische actiedomeinen werd waarin actie moet ondernomen worden door de regering, het verenigingsleven met inbegrip van de ngo’s en de sociale partners en door de internationale en regionale organisaties. De verbintenissen die tijdens deze conferentie werden aangegaan werden aan een evaluatie onderworpen tijdens een buitengewone zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, die van 5 tot 10-06-2000 onder de titel “Vrouwen in het jaar 2000: gelijkheid tussen de geslachten, ontwikkeling en vrede voor de 21ste eeuw” gehouden werd in New York. België wees er nogmaals op het belang dat het hecht aan de universele ratificatie van de conventie inzake de uitschakeling van elke vorm van discriminatie met betrekking tot vrouwen en aan het bijkomende facultatieve protocol. België benadrukte haar ondersteuning voor het protocolproject inzake mensenhandel en meer in het bijzonder de handel in vrouwen en kinderen, aanvullend op de Conventie tegen de georganiseerde internationale misdaad. Het herinnerde nogmaals aan het belangrijke karakter van instrumenten zoals de aanbeveling van de Raad van Europa over de strijd tegen de handel in mensen voor seksuele uitbuiting of het statuut van het Internationaal Strafgerecht. Het na afloop van deze conferentie uiteindelijk goedgekeurde document bevat de aspecten die als prioritair voor België benadrukt werden, zoals de strijd tegen geweld binnen het gezin, de vrouwen- en jonge meisjeshandel, de traditionele praktijken zoals seksuele verminkingen, het belang van de goedkeuring van het statuut van het Internationaal Strafgerecht alsook de eerste verwijzingen naar misdaden begaan omwille van de eer, naar gedwongen huwelijken, naar racistisch geweld, naar verkrachting binnen het huwelijk, naar het bruidschatgebonden geweld of nog naar de acties om de daders te helpen de geweldcyclus te doorbreken. Hetzelfde einddocument herinnert aan het belang om « actieplannen tot wegwerken van het geweld tegenover vrouwen op alle niveaus op te stellen en toe te passen », alsook het belang een beleid te bevorderen dat uitdrukkelijk tot doel heeft « de problematiek mannen-vrouwen in het beleid en de programma’s ter preventie van het geweld te integreren ». Het verplicht de Staten het geslachtsgebonden geweld in zijn verschillende uitingen te bestrijden, waaronder « de afranselingen en andere vormen van geweld binnen het gezin, seksuele misdragingen, de slavernij, de gedwongen prostitutie en ongewenst seksueel gedrag, alsook het geweld tegenover vrouwen voortvloeiend uit culturele vooroordelen, uit racisme of uit sociale discriminatie, uit xenofobie, uit pornografie, uit etnische zuivering, uit gewapende conflicten, uit vreemde bezetting, uit godsdienstig extremisme en uit terrorisme ». Deze definitie vult de definitie aan die zit in de verklaring over het wegwerken van het geweld tegenover vrouwen, zoals die goedgekeurd werd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (resolutie nr. 48/629), krachtens welke «de term geweld tegenover vrouwen al de gewelddaden aanduidt die gericht zijn tegen het vrouwelijk geslacht en die vrouwen fysiek, seksueel of psychologisch nadeel of leed berokkenen of kunnen berokkenen, met daarbij inbegrepen het bedreigen met dergelijke daden, het aanwenden van dwang of het ontnemen van
3
vrijheid, zowel wat het publieke als het privé-leven betreft » (…). Geweld ten overstaan van vrouwen omvat - zonder daartoe beperkt te zijn - de vormen van geweld die hierna worden opgesomd : a) het lichamelijk, seksueel of psychologisch geweld dat wordt uitgeoefend binnen de familie of binnen het gezin, de gewelddaden die gebonden zijn aan de bruidsschat, de verkrachting binnen het koppel, de genitale verminkingen en andere traditionele praktijken ten nadele van de vrouw, het buitenechtelijke geweld en het geweld dat gebonden is aan uitbuiting ; b) het lichamelijk, seksueel of psychologisch geweld dat wordt uitgeoefend binnen de gemeenschap, met daarbij inbegrepen de verkrachting, de aanranding van de eerbaarheid en het ongewenst seksueel gedrag op het werk, in de onderwijsinstellingen en elders, het proxenetisme en de verplichte prostitutie ; c) het lichamelijk, seksueel of psychologisch geweld dat door de Staat wordt uitgeoefend of gedoogd, waar dit ook uitgeoefend wordt. De werkzaamheden die door de Europese Raad ondernomen werden, hebben geleid tot verschillende referentieteksten. Het geweld tegenover vrouwen vormt een van de prioriteiten van de Raad van Europa sinds de Ministers, tijdens de derde Ministeriële Conferentie, alle vormen van geweld tegenover vrouwen veroordeeld hebben en gelijkgeschakeld hebben met schendingen van de mensenrechten. Deze verbintenis werd bevestigd in de definitieve Verklaring van de tweede top van Staatshoofden en regeringsleiders in 1997, die hun vastberadenheid uitdrukt om geweld tegenover vrouwen en alle vormen van seksuele uitbuiting van vrouwen tegen te gaan. Deze prioriteit blijkt met name ook uit het aannemen op 19 mei 2000 van een aanbeveling van het Comité van Ministers aan de lidstaten over de strijd tegen de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, en het opstellen van een ontwerp van een aanbeveling over de bescherming van vrouwen en meisjes tegen geweld. We kunnen ook nog de Aanbeveling van de Europese Raad vermelden aangaande het geweld tegenover vrouwen in Europa (1450), goedgekeurd door het Parlement in april 2000, waarbij het Comité van Ministers verzocht werd een Europees programma ter bestrijding van geweld tegenover vrouwen op te stellen, alsook de aanbeveling nr. R (2000) 11 aangaande de strijd tegen de mensenhandel gericht op seksuele uitbuiting, zoals reeds vermeld. Deze laatste aanbeveling benadrukt de noodzakelijkheid om een pan-Europese strategie te ontwikkelen ter bestrijding van dit fenomeen en bevat praktische maatregelen die onmiddellijk toepasbaar zijn door de Lidstaten van de Raad van Europa. We vermelden verder nog het aan de gang zijnde werk ter goedkeuring van een aanbeveling betreffende de bescherming van vrouwen en meisjes tegen geweld. Op het niveau van de Europese Unie kan men er aan herinneren dat het verdrag tot inrichting van de Unie in artikel 2 de bevordering van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen vooruitschuift als middel om zijn opdracht uit te voeren. Artikel 3 van het verdrag stelt dat de Unie probeert om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen in al zijn acties gericht op de uitvoering van zijn taak. Een eerste benadering werd gerealiseerd door het uitwerken van een beleid dat gericht is op het bestrijden van ongewenst seksueel gedrag. De actie van de Europese Unie werd uitgebreid en er werd een communautair beleid opgesteld dat gericht is op de bestrijding van geweld tegenover vrouwen en de vrouwenhandel. Een essentieel instrument hiervoor is het programma STOP, opgesteld voor het verstevigen van de samenwerking tegen de handel in
4
vrouwen en kinderen. Dit werd gevolgd door het initiatief DAPHNE en het nieuwe DAPHNE-programma (2000-2003), beide gericht op het verbeteren van de informatie en de bescherming van slachtoffers van geweld. Ten gevolge van de resolutie van het Europese Parlement van 1997, die aanbeveelt een Europese campagne te organiseren voor nultolerantie met betrekking tot geweld op vrouwen, en in het kader van de opvolging van de Vierde Wereldconferentie, voerde de Europese Commissie in 1999/2000 een Europese sensibiliseringscampagne rond geweld tegen vrouwen waarbij bijzondere aandacht besteed werd aan geweld binnen het gezin. Het communautair strategisch kader op het vlak van gelijkheid tussen vrouwen en mannen (2001-2005), waarvan het actieprogramma werd aangenomen door de Raad van 20 december laatstleden, voorziet een specifieke operationele doelstelling voor de strijd tegen geslachtsgebonden geweld en de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting. De lanceringsconferentie van dit programma zal gehouden worden onder Belgisch voorzitterschap. In België, zoals verder ook aangegeven, zijn de vooruitgangen die geboekt worden op het vlak van wetgeving, de erkenning van het slachtoffer of de behandeling van de daders onbetwistbaar. Het aanhoudende karakter van geweld tegen vrouwen en meisjes vereist evenwel constante inspanningen. Het aannemen van een nationaal actieplan dat speciaal gewijd is aan de strijd tegen dit geslachtsgebonden geweld lijkt in dit opzicht een pertinent middel. De Interministeriële Conferentie voor Gelijke Kansen, die op 14 november 2000 geïnstalleerd werd door de Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid en Gelijkekansenbeleid stelde voor dat de Federale Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten samen zouden werken aan het opstellen van een dergelijk plan. De Federale Regering wil deelnemen aan het opstellen van dit voorstel, dat volledig past binnen het concept van het gelijkekansenbeleid.
5
Het opstellen van een nationaal actieplan tegen geweld tegenover vrouwen moet het mogelijk maken verschillende doelstellingen te halen. Het moet voornamelijk gericht zijn op de volgende punten: •
het erkennen van de omvang van geslachtsgebonden geweld via een officiële tekst die dit fenomeen als dusdanig sterk verwerpt;
•
de actie van de overheid op dit vlak doen passen in een algemeen beleid voor de bevordering van de gelijkheid van de geslachten en de systematisering voorzien van “gender mainstreaming” bij het invoeren van de maatregelen;
•
zo volledig mogelijk de bestaande middelen voorstellen om actie te ondernemen tegen het geweld, met het oog op: -
•
het informeren van de verschillende betrokken partijen en op een grotere samenwerking tussen hen (federale, communautaire, regionale en lokale overheid, ministeriële departementen, magistratuur, parketten, politie, de balie, de medische wereld, hulpdiensten, ngo' s, …) de evaluatie van de wetgeving en de bestaande programma’s; het vastleggen van nieuwe doelstellingen, het opstarten van pilootprojecten en het voorstellen van goede praktijken ;
...
Omdat een dergelijk document regelmatig moet worden bijgewerkt, moet men beschikken over doeltreffende middelen om het beleid te evalueren.
6
Hiertoe moeten verschillende wegen verkend worden:
•
de organisatie van een methodologie om de misdrijven te kunnen opvolgen via de processen-verbaal van de politie, de verschillende fasen van het onderzoek, de gerechtelijke beslissingen en de eventueel voorziene gerechtelijke opvolging;
•
het verzamelen van gegevens bij instellingen die voor een “dark number” kunnen zorgen (ziekenhuizen, hulp- en onthaaldiensten, …);
•
de coördinatie op het vlak van onderzoek en studie;
•
een beroep doen op de bevoegde instanties om adviezen te formuleren voor parlementen en regeringen.
In dit plan worden beslissingen voorgesteld met betrekking tot deze punten. Er wordt met name voorgesteld om de capaciteit te vergroten van de expertise van het Nationaal Forum voor slachtofferbeleid door het een statuut toe te kennen. Het Forum verstrekt nu reeds adviezen ter zake, zowel uit eigen initiatief als ingevolge een verzoek van om het even welke betrokken overheid. Het Forum werkt volgens een resolutie van de Kamer die gericht is op het verbeteren van de hulp aan slachtoffers van geweld (1434/1-93/94). De Gemeenschappen en Gewesten zullen ondervraagd worden over de kwestie van de opportuniteit om de rol van het Forum te formaliseren. We moeten nog melden dat de Europese Vrouwenlobby een onderzoek uitvoert over de rol en de werking van een Europees Observatorium over geweld tegen vrouwen. Dit onderzoek past binnen het kader van het DAPHNE-programma en kreeg de steun van de Minister die bevoegd is voor het Gelijkekansenbeleid.
7
1.
VOORBESCHOUWINGEN
De wetgeving met betrekking tot fysiek, seksueel en psychologisch geweld is sterk geëvolueerd tijdens de voorbije jaren. De wetgever wil de strafmaatregelen versterken en het geweld als resultaat van machtsmisbruik binnen een koppel, gezin of, ruimer bekeken, in het kader van relaties waarbij de dader macht heeft over het slachtoffer, als dusdanig bestraffen. Hieromtrent herinneren we in het bijzonder aan: - de wet van 24 november 1997 strekkende om het geweld tussen partners tegen te gaan, die in het Strafwetboek de misdaad of het wanbedrijf gepleegd tegen een echtgenoot als verzwarende omstandigheid introduceert voor de misdrijven in de artikelen 398 tot 405, met betrekking tot het opzettelijk doden, niet doodslag genoemd, en opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen. De echtgenoot wordt in de brede zin van het woord bepaald en omvat ook de persoon waarmee men een relatie heeft gehad maar waarvan men gescheiden is. Deze wet stelt de Procureur des Konings in staat om een inbreuk binnen een gezin vast te stellen op verzoek van het slachtoffer van het strafbaar feit (of deze nu wel of niet gezinshoofd is). Deze wet maakt het voor organisaties met als doel het helpen van slachtoffers mogelijk om met de goedkeuring van het slachtoffer gerechtelijke stappen te ondernemen. Artikel 413 van het Strafwetboek wordt opgeheven. Dit artikel beschouwt overspel als een verschoningsgrond op het vlak van geweld tussen echtgenoten. In dit luik met betrekking tot geweld tussen partners moeten we ook nog melden dat verkrachting tussen echtgenoten en tussen personen van hetzelfde geslacht erkend wordt door de wet van 4 juli 1989 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende het misdrijf verkrachting; - de wet van 28 november 1998 tot invoering van de wettelijke samenwoning, die een artikel 1479 toevoegde aan het Burgerlijk Wetboek, waardoor de vrederechter gemachtigd is om, indien de verstandhouding tussen beide samenwonenden ernstig 8
verstoord is, dringende en voorlopige maatregelen te nemen zoals de verwijdering van de gemeenschappelijke verblijfplaats. Door deze wet worden de bepalingen voorzien voor gehuwde koppels in artikel 223 van het Burgerlijk Wetboek uitgebreid naar samenwonenden. - de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, die met name de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen uitbreidt voor inbreuken op seksueel vlak (prostitutie, aanranding van de seksuele integriteit, verkrachting) en ook voor het opzettelijk doden, niet doodslag genoemd, en opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel en deze wet stelt elke vorm van verminking van de vrouwelijke geslachtsorganen strafbaar . Stalking werden reeds in aanmerking genomen via het invoegen in het Strafwetboek van een artikel 442bis. Met ongewenst seksueel gedrag op de werkplek werd reeds in hoofdzaak rekening gehouden in de wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid. Deze wet heeft de Richtlijn van de Raad van 15 december 1997 over de gedeeltelijke omkering van de bewijslast in de gevallen van geslachtsgebonden discriminatie (97/80/EG)in Belgisch recht omgezet. Daarin wordt de gedeeltelijke omkering van de bewijslast voorzien in het geval van geslachtsgebonden discriminatie en de ongewenst seksueel gedrag worden er gelijkgesteld met een discriminatie op grond van het geslacht. De regering achtte het noodzakelijk om deze voorziening aan te vullen teneinde het fenomeen van het geweld op de werkplek onder al zijn vormen beter in aanmerking te kunnen nemen. De nieuwe vooruitzichten op dit vlak worden hierna uiteengezet. Het fenomeen van de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting kreeg ook bijzondere aandacht. Het werk van het Parlement en de Regering tijdens de laatste jaren geeft België een wetgevend en reglementair arsenaal, dat op Europees niveau wordt voorgesteld als een van de meest volledige. Deze is georganiseerd rond de wet van 13 april 1995 houdende bepalingen tot bestrijding van de mensenhandel en van de kinderpornografie, wordt verder beschreven. Onder « mensenhandel » verstaat de wet « het feit dat men de toegang of het verblijf toelaat van een vreemdeling op het Belgische grondgebied en men met betrekking tot deze vreemdeling bedrieglijke manoeuvres, geweld, bedreigingen of dwang gebruikt of nog misbruik maakt van de uitzonderlijk kwetsbare positie van deze vreemdeling omwille van zijn illegale administratieve situatie, een toestand van zwangerschap of ziekte, een fysieke of mentale aandoening of gebrek ». De wet bevat strengere sancties voor elke vorm van prostitutie van minderjarigen en bevat een clausule van extraterritorialiteit die het mogelijk maakt iedereen te vervolgen waarvan men in België ontdekt dat deze in het buitenland zedenfeiten gepleegd heeft op minderjarigen onder de 16 jaar. Het wetgevend kader en de praktijk hebben zich tijdens de voorbije jaren toegespitst op de erkenning van het slachtoffer, via de ontwikkeling van een beleid van politie- en gerechtelijke bijstand van slachtoffers. De federale Staat, die bevoegd is voor deze materie, en de gemeenschappen en gewesten, bevoegd voor slachtofferhulp, ontwikkelden min of meer geformaliseerde samenwerkingsverbanden (samenwerkingsakkoorden meer bepaald inzake slachtofferhulp). Een structuur - het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid - werd geïnstalleerd om een uitwisseling mogelijk te maken tussen alle betrokken departementen.
9
In verband met slachtofferbejeging moet nog vermeld worden dat een ministeriële richtlijn betreffende de audiovisuele registratie van het verhoor van minderjarigen die slachtoffer of getuige zijn van inbreuken, op dit ogenblik afgewerkt wordt. De bedoeling van deze richtlijn is het omzetten in de praktijk van de principes die erop van toepassing zijn en die vervat zijn in de wet van 28 november 2000 die de strafrechtelijke bescherming van de minderjarigen regelt. Zo legt ze in hoofdzaak de bevoegdheden vast van de betrokkenen (magistraten, leden van de politie, deskundigen) en ze geeft praktische richtlijnen aan de politiediensten en aan de magistraten van het openbaar ministerie betreffende de modaliteiten en het verloop van het verhoor. Het gerechtelijk beleid ontwikkelde ook een herstellogica ten opzichte van de maatschappij en het slachtoffer dat eerder een beroep doet op preventie, met respect voor zowel het slachtoffer evenals de pleger van het misdrijf, via alternatieve maatregelen en straffen. Er wordt ook geïnvesteerd in bemiddeling op strafrechtelijk en familiaal vlak. Op het vlak van seksueel geweld, met de dubbele doelstelling te reageren op de risico’s van secundaire victimisatie en het probleem van de bewijslevering, voorziet Justitie het gebruik van een “seksuele agressie set”. Er zijn speciale medische attesten voor gevallen van fysiek en seksueel geweld ter beschikking gesteld van de artsen. Er worden regelmatig informatiecampagnes gevoerd voor deze doelgroep. Het onthaal van de slachtoffers in geschikte politielokalen werd ingeleid. Er werd toegang voorzien voor het politiepersoneel tot specifieke opleidingen. De federale staat en de provincies wierven gezamenlijk personeel aan voor de ontwikkeling van een gelijkekansenbeleid op lokaal niveau. Onder hen hebben de “provinciale coördinatoren” de verschillende partijen betrokken bij het opstellen van lokale programma’s om de strijd tegen het geweld waaraan vrouwen ten slachtoffer vallen te verbeteren en om hun inspanningen te coördineren. Men organiseerde acties gericht op een groot publiek, de lokale overheden, cursussen in politiescholen, seminaries voor huisartsen of acties gericht op het bij elkaar brengen van de lokale actoren in werkgroepen. We moeten er nog aan herinneren dat gezinsgeweld, seksuele misdrijven en mensenhandel punten zijn die speciale aandacht krijgen in het Nationaal Veiligheidsplan, het Federaal veiligheids- en detentieplan. In het kader van de beslissing van de Regering om het beleid inzake gender mainstreaming te systematiseren en als gevolg van de aanbevelingen van de opvolgingsconferentie « Peking +5 » heeft elk ministerie een strategisch doel bepaald op het vlak van de gelijkheid van vrouwen en mannen. Een cel van experts werd samengesteld om de invoering van het beleid van gender mainstreaming te begeleiden op federaal vlak. De Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Justitie kozen als strategisch doel op het vlak van de gelijkheid voor de strijd tegen het geweld op vrouwen. België heeft van de strijd tegen het geweld een belangrijk punt gemaakt in zijn internationale beleid en in zijn beleid voor ontwikkelingshulp. 10
11
3.2 EERSTE WEERHOUDEN ACTIELIJNEN
Rekening houdend met wat hier werd uiteengezet, vindt de regering dat de prioriteit momenteel niet ligt bij het opstellen van nieuwe wetten. Een zeker aantal nuttige wetten werden onlangs aangenomen of liggen ter goedkeuring. Voor alles moeten we : -
waken over de toepassing van de bestaande bepalingen ;
-
de evaluatie ervan realiseren ;
-
bepaalde pistes voortzetten, zoals de opleiding van het betrokken personeel, de samenwerking van de overheden en de betrokken departementen, de systematisering van “gender mainstreaming” (systematisch onderzoek van de situaties zoals die door de vrouwen worden beleefd).
In het kader van deze nota verbindt de Regering zich ertoe, de gender mainstreaming te systematiseren in heel het beleid rond het bestrijden van geweld. Het gaat er meer bepaald om, actie te voeren inzake : -
de bestrijding van het geweld binnen het gezin ; de prostitutie en de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting; de bestrijding van geweld binnen de leefgemeenschap, met daarbij inbegrepen in het openbaar, op de werkplek, ... ; Internationale betrekkingen en Ontwikkelingssamenwerking ; …
De bestrijding van geweld binnen het gezin, en meer bepaald van het echtelijk geweld, net als de strijd tegen de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, zijn twee domeinen die als prioritair zijn aangeduid voor de twee komende jaren. De betrokken ministeriële departementen zullen alle vormen van samenwerking aangaan die nodig zijn om de verwachte vooruitgang te boeken en om de doelstellingen te bereiken die behandeld worden in de twee belangrijke hoofdstukken die in deze nota gewijd zijn aan deze aangelegenheden. Deze nota wil namelijk niet exhaustief zijn met betrekking tot de verschillende domeinen die behandeld moeten worden om een globale strijd te leveren tegen de verschillende vormen van seksueel geweld. Het gaat erom, een proces te starten, en tegelijk de eerste prioritaire domeinen vast te leggen. Na verloop van een jaar zal de Regering deze nota actualiseren om na twee jaren over te gaan tot de evaluatie ervan.
12
Op het vlak van de strijd tegen geweld binnen het gezin Het geweld binnen het gezin is ongetwijfeld de meest verspreide vorm van geweld tegen vrouwen en jonge meisjes. Meer in het bijzonder is het echtelijk geweld een belangrijk fenomeen dat op een symptomatische manier duidt op het feit dat het geweld op vrouwen zijn oorsprong vindt in de ondergeschikte status die hen nog blijft voorbehouden, en op het feit dat deze seksistische sociaal-culturele schema' s blijven voortduren. Een studie die door het Limburgs Universitair Centrum in 1998 werd gepubliceerd, bevestigt dat de essentie van het geweld dat de vrouw ondergaat, intrafamiliaal is. 68,1% van de ondervraagde vrouwen verklaarden lichamelijk of seksueel geweld te hebben gekend. Dat aantal klimt tot 73% bij de mannen. De mannen maken meer gewag van lichamelijk geweld dan de vrouwen – respectievelijk 69,2 en 57% -, de vrouwen meer van seksueel geweld – 43,9% tegen 25% bij de mannen. In 76% van de gevallen is het fysiek geweld waarover de vrouwen het hebben van intrafamiliale aard, en in 28% van de gevallen wordt het toegeschreven aan de partner. Het merendeel van de gevallen van lichamelijk geweld die door de mannen worden vermeld, gebeuren buiten het gezin. Bij de antwoorden van de mannen die betrokken zijn bij fysiek geweld, zijn er slechts 2% die slaan op geweld vanwege de partner. Het percentage vrouwen die verklaren ooit slachtoffer te zijn geweest van ernstig fysiek of ernstig seksueel partnergeweld, bedraagt 13,4%. De studie bevestigt eveneens het bestaan van echtelijk geweld in elk sociaal milieu. Problematische situaties leiden tot een toename van het geweld dat gericht is op anderen en op zichzelf. De federale staat en de gemeenschappen en gewesten moeten van de strijd tegen geweld binnen het gezin een prioriteit maken op het nationaal actieplan voor de strijd tegen geweld tegenover vrouwen. Ze zullen erover waken de samenwerking op dit punt te versterken, in het bijzonder op het vlak van preventie, bestraffing, slachtofferhulp en behandeling van de daders. Op federaal niveau werden de volgende beslissingen genomen: •
Acties die berusten op de samenwerking van meerdere ministeries:
- de lancering in september 2001 van een campagne "Echtelijk geweld is een misdrijf" gericht op het grote publiek en uitgevoerd in de vorm van folders die verdeeld worden door de betrokken partijen (politiediensten, magistratuur, parketten, Justitiehuizen, ziekenhuizen en artsen, ngo' s…) De belangrijkste boodschap van de campagne zal zijn, er in de eerste plaats aan te herinneren dat het slachtoffer noch verachtelijk noch schuldig is, en anderzijds dat de schuldige kan geholpen worden. De Gemeenschappen zullen gevraagd worden om mee te werken aan deze campagne, in het bijzonder voor acties in scholen. Een begeleidend comité, bestaand uit experts aangeduid door de overheden die deelnemen aan de operatie, zal de voorbereiding van deze campagne opvolgen. De mogelijkheid om op nationaal niveau een groene (gratis) telefoonlijn te openen tijdens de campagne zal worden onderzocht; 13
- aanduiden van verbindingsagenten op het vlak van de strijd tegen het geweld binnen de betrokken besturen. •
Maatregelen uit te voeren in samenwerking met de Ministers van Gelijkekansenbeleid, van Binnenlandse Zaken en van Justitie:
-
vorming van een werkgroep voor het opstellen van relevante misdaad- en gerechtelijke statistieken om de gerechtelijke opvolging op het vlak van geweld binnen het gezin te meten;
-
opvolging van het pilootproject in het arrondissement Antwerpen met de financiële steun van de Minister van Gelijkekansenbeleid en de provincie Antwerpen met het oog op de eventuele uitbreiding ervan.
•
Maatregelen van de Minister van Binnenlandse Zaken:
-
opstellen van een lijst met de belangrijkste preventiepraktijken en voorstellen van modules voor interventie, sensibilisering en opleiding door het Vast Secretariaat voor het Preventiebeleid;
-
oprichting binnen de federale politie van een Gelijkheidscel, voornamelijk belast met het formuleren van voorstellen om de gelijke toegang van vrouwen en mannen te bevorderen tot aanwerving, selectie en promotie;
-
voortzetting van de opleiding in geweldbeheersing van toekomstige politieagenten en politieagenten door basiscursussen en bijscholing;
-
oprichting van een Steundienst voor politiële slachtofferbejegening per zone (196). Vandaag zijn er 84 Steundiensten voor politiële slachtofferbejegening geïnventariseerd. Deze diensten hebben een ondersteunende en sensibiliserende functie ten opzichte van alle agenten van hun korps. Ze waken erover dat de leden van het korps een opleiding ontvangen die aangepast is aan de plaatselijke situatie op het vlak van slachtofferhulp. Deze opleidingen sensibiliseren de politieagenten voor de “gendersdimensie”. De lokalen voor onthaal en opvang die speciaal uitgerust zijn voor het onthaal van slachtoffers van fysiek en seksueel geweld bevinden zich meestal in de Steundiensten voor politiële slachtofferbejegening. Een vrouwelijk slachtoffer wordt voor zover mogelijk opgevangen door een vrouwelijke politieagent.
•
Maatregelen van de Minister van Justitie:
-
evaluatie van de seksuele agressie set;
14
-
het op de agenda plaatsen van het College van Procureurs-generaal van de kwestie van het gerechtelijk beleid op het vlak van overtredingen op de wet van 24 november 1997 en vernieuwende experimenten die uitgevoerd worden om de gerechtelijke opvolging te verzekeren van de gevallen van intrafamiliaal geweld;
-
het plaatsen op de agenda van de Hoge Raad voor Justitie van de kwestie van de specifieke opleiding van de magistratuur;
-
de Minister van Justitie en de Minister van het Gelijkekansenbeleid zullen aan de gemeenschappen en gewesten voorstellen om gezamenlijk een repertorium op te stellen van de diensten die hulp verlenen aan de plegers van geweld, die relevant is voor de problemen rond echtelijk geweld. Dit repertorium zal moeten toelaten een beroep te doen op de meest gepaste diensten in het kader van de beslissingen die vallen onder de strafbemiddeling en de alternatieve straffen. De stand van zaken die aldus wordt opgenomen, zal tevens toelaten het aanbod van diensten te evalueren en in voorkomend geval te zoeken naar de middelen om die te versterken.
•
In samenwerking met de Minister van Gelijkekansenbeleid:
-
Invoering van een specifieke opleiding voor gerechtelijk assistenten, met de steun van de Vice-Eerste Minister belast met het Gelijkekansenbeleid (interventie voor gekwalificeerd personeel). Een van de doelstellingen is het inplanten van gender mainstreaming in de Justitiehuizen;
-
deelname van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid aan de volgende projecten georganiseerd op federaal veiligheidsniveau: project 1 (wetenschappelijk onderzoek), project 7 (onthaal van slachtoffers), project 19 (preventie van geweld binnen het gezin), project 70 (Justitiehuizen);
-
de Minister van Justitie en de Minister van Gelijkekansenbeleid zullen aan de Ministeraad een ontwerp voorleggen van een statuut voor het Nationaal Forum voor Slachtofferbeleid. Het project zal besproken worden met de Gemeenschappen en Gewesten.
•
Maatregelen van de Minister van Volksgezondheid:
-
sensibiliseren van artsen, vooral huisartsen en artsen/verpleegkundigen in spoedgevallendiensten voor de problematiek van intrafamiliaal geweld; - verspreiden van het ‘medisch attest inzake fysiek geweld’ en het ‘medisch attest inzake seksueel geweld’ waarop huisartsen relevante gegevens betreffende het slachtoffer/de patiënt kunnen noteren; - onderzoek naar een instrument voor artsen dat hen toelaat te onderzoeken of het om geweld gaat of niet; - beroepsgeheim versus meldingsplicht. Volgens artikel 20 van het KB van 31/05/85 heeft een geneesheer de plicht om melding te doen, telkens hij/zij vaststelt dat zijn/haar patiënt/e slachtoffer is van een misdrijf. De meldingsplicht vormt een uitzondering op het beroepsgeheim. Het lijkt ons zinvol om rond deze delicate kwestie een brede maatschappelijke discussie op te starten. In overleg met de Gewesten wordt onderzocht of en hoe een systeem van vertrouwensartsencentra kan opgezet worden. Daarbij zal zeker 15
de vraag beantwoord moeten worden welke functies een dergelijk centrum moet opnemen. Bij vertrouwensartsencentra kunnen artsen (maar ook maatschappelijke assistenten en anderen) terecht om gevallen van mishandeling te melden, zonder dat onmiddellijk de stap naar Justitie dient te worden gezet. De centra nemen contact op met het slachtoffer van mishandeling en overleggen welke volgende stappen kunnen ondernomen worden. Het is de bedoeling om op een discrete wijze het slachtoffer te ondersteunen. Hierbij mag eventuele ‘daderhulp’ niet over het hoofd gezien worden.
16
Inzake geweld op het werk
Volgens een Europese studie naar de arbeidsvoorwaarden1, verklaren 2% van de werknemers geconfronteerd te zijn of geweest te zijn met ongewenste seksueel gedrag, en 9% met pesterijen. Werkneemsters zijn vaker het slachtoffer : 4% verklaren slachtoffer te zijn van ongewenst seksueel gedrag, en 10% van pesterijen. Zoals hoger vermeld, wordt het in aanmerking nemen van ongewenst seksueel gedrag hoofdzakelijk vertaald door de wet van 7 mei 1999 op de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, de toegang tot het arbeidsproces en de promotiekansen, de toegang tot een zelfstandig beroep en de aanvullende regelingen voor sociale zekerheid. De Regering heeft deze voorziening willen vervolledigen om zo het fenomeen van elke vorm van geweld op het werk te dekken, om de interne procedures in het bedrijf te verbeteren, om de interne oplossingen te vergemakkelijken door bemiddeling en, bij mislukken daarvan, om gemakkelijker een gerechtelijk antwoord te verkrijgen, zowel burgerrechtelijk als strafrechtelijk. Zo heeft de Regering in maart 2001 een wetsontwerp goedgekeurd betreffende de bescherming van de werknemers tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk. Het ontwerp omvat twee luiken : preventie en informatie enerzijds, en repressie anderzijds. Wat het luik "preventie en informatie" betreft, voorziet het ontwerp de wijziging van het plan van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, om zo in het algemeen preventieplan de maatregelen op te nemen die door de werkgever worden getroffen om de werknemers te beschermen tegen geweld op het werk, om aan de preventie-adviseur een rol toe te kennen inzake raadgeving en begeleiding, en om het aandeel van de Medische Inspectie in het preventiewerk te versterken. De opleidingsadviseurs zullen een gepaste opleiding krijgen. Om een adequate bescherming van de adviseurs te verzekeren zodat zij hun opdrachten volledig onafhankelijk ten overstaan van werkgever en werknemers zouden kunnen vervullen, heeft de Regering eveneens in maart 2001 een wetsontwerp goedgekeurd ter bescherming van de preventie-adviseurs. Het luik "repressie" van het wetsontwerp betreffende de bescherming van de werknemers tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk, opent het recht voor de betrokkene, voor zijn vakbondsorganisatie en voor bepaalde publieke en private verenigingen waarvan de statuten de strijd vermelden tegen gewelddaden en pesterijen, om zich tot het gerecht te wenden. Het voorziet een mogelijke verschuiving van de bewijslast en verzekert voor het
1
Dix ans de conditions de travail dans l' Union européenne, Damien MERLLIE et Pascal PAOLI, Fondation européenne pour l' amélioration des conditions de vie et de travail, Dublin, 2001
17
slachtoffer de bescherming tegen ontslag bij het indienen van de klacht, net als de bescherming van de getuigen die moeten optreden bij de geschillen. Deze nieuwe voorzieningen veronderstellen het treffen van verschillende beslissingen betreffende hun praktische inwerkingstelling. De inlichtingen in verband daarmee zullen meegedeeld worden op het ogenblik van de actualisering van deze nota. Er wordt aan herinnerd dat de overheidsdiensten en de bedrijven uit de privé-sector ondertussen maatregelen om ongewenst seksueel gedrag op het werk te voorkomen moeten nemen. Wat het Departement Landsverdediging betreft, heeft een recente enquête precieze problemen aan het licht gebracht. Daarom heeft dit Departement nu reeds volgende initiatieven genomen : Er werd binnen de Krijgsmacht een beleid inzake bescherming van het personeel tegen ongewenst seksueel gedrag opgezet met toepassing van een Algemeen Order J—821 van 24 april 1997 en een nota JSP-P van 05 mei 1994. De omzendbrief AGC van 6 mei 1996 bepaalt het beleid terzake voor de toepassing op het burgerpersoneel. Dit beleid volgt de aanbevelingen van het Centrum voor de Gelijkheid van Kansen. Op 13 november 2000 heeft de Minister van Landsverdediging gewenst dat het woord werd gegeven aan de vrouwen van het militaire personeel opdat zij hem initiatieven zouden meedelen die hun arbeidsvoorwaarden zouden verbeteren. Daarvan hebben sommige betrekking op geweld, op pesterijen waarvan de leden van de militaire gemeenschap het slachtoffer zijn. De verbetering van het systeem gaat via het oprichten van een onafhankelijke dienst van “vertrouwenspersonen”. Het gaat erom de naleving toe te laten van de anonimiteit, van de privélevenssfeer. Het personeel van de dienst zal bij machte moeten kunnen zijn, raadgevingen te verstrekken van psychologische en van juridische aard. Bovendien zal de dienst het voorwerp moeten uitmaken van een communicatiecampagne die elke man en vrouw moet toelaten om op de hoogte te zijn van het bestaan van de dienst en van de bevoegdheden ervan.
18
Mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting
De federale regering heeft van de strijd tegen de mensenhandel sensu lato (economische uitbuiting en seksuele uitbuiting) een van haar prioriteiten gemaakt. Om het fenomeen van de mensenhandel te kunnen aanpakken, dient in aanmerking genomen te worden dat vrouwen er hoofdzakelijk de slachtoffers van zijn, in de eerste plaats door de ontwikkeling van de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting. Het jaarverslag 1999 van het Centrum voor de Gelijkheid van Kansen en van Strijd tegen het Racisme geeft een aantal van 334 gevallen van slachtoffers van mensenhandel die gemeld zijn in de gespecialiseerde Belgische opvangcentra. 50% van die gevallen slaan op mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting. Gelijklopend met de werkzaamheden over de mensenhandel binnen de task force, zal een debat worden geopend over het migratiebeleid. België zal een ruim debat moeten beginnen over de problematiek van de prostitutie. Meerdere Europese landen hebben hun wetgeving gewijzigd (Zweden, Nederland) of bespreken de opportuniteit daarvan. Prostitutie is een verschijnsel dat debatten en sociale beroering opwekt. De complexiteit van de problematiek vraagt een lange en zorgvuldige aanpak. In ons land moet dit werk worden uitgevoerd, meer bepaald om de gedwongen prostitutie te bestrijden Prostitutie kan door drie juridische systemen worden geregeld : het prohibitionistisch systeem, het reglementaristisch systeem en het abolitionistisch systeem. In België is prostitutie sedert 1948 geen inbreuk meer. De uitingen van prostitutie die indruisen tegen de openbare orde, het tippelen en het proxenetisme worden daarentegen nog wel veroordeeld. Het strafrecht veroordeelt proxenetisme in het algemeen, en voorziet hogere straffen wanneer er sprake is van enig dwangmiddel. Het aankopen van seksuele dienstverlening verstrekt door meerderjarigen is niet strafbaar. De basisoorzaken van de mensenhandel, enerzijds het winstoogmerk van al dan niet georganiseerde misdaadgroepen, en anderzijds sociaal-economische factoren, met name de vervrouwelijking van de armoede, discriminatie van vrouwen, werkloosheid, een tekort aan onderwijs en toegang tot middelen, moeten aangepakt worden indien men een beleid wil opstellen en invoeren dat alle aspecten van het probleem omvat. De vrouwenhandel met het oog op seksuele uitbuiting moet specifiek worden bestreden. Het is een een fenomeen met verschillende dimensies waarbij factoren van groei en aantrekking steeds een rol spelen. De factoren van groei en aantrekking staan in verband met
19
de slechte economische situatie in de landen van oorsprong en met de Belgische vraag om een regelmatige vernieuwing op het vlak van prostitutie. De Eerste Minister heeft in december van vorig jaar een Task Force “mensenhandel” opgericht. Alle Ministers en het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding zijn in deze Task Force vertegenwoordigd. De opdracht van de Task Force is op korte termijn de basisvoorwaarden van een geïntegreerd beleid vast te stellen dat zowel het administratieve, het sociale en strafrechtelijke aspect als de slachtofferhulp omvat. De bedoeling is om dwarsverbindingen tot stand te brengen tussen de diverse informatiebronnen. De rol van de Task Force is om een overzicht te maken van de huidige situatie en te bestuderen welke mogelijke verbeteringen er aangebracht kunnen worden in het beleid ter bestrijding van de mensenhandel. De omvang van het fenomeen van de handel benadert volgens de Verenigde Naties en de Internationale migratie-organisatie ongeveer 4 miljoen slachtoffers ter wereld en 500.000 daarvan zouden elk jaar in West-Europa binnendringen. Volgens verschillende aanwijzingen groeit het aantal slachtoffers van mensenhandel en de mensenstroom afkomstig uit de landen van Centraal-Europa is gevoelig toegenomen. België blijft, ondanks de inspanningen van de voorbije jaren en een vrij volledige wetgeving op dat vlak, een draaischijf voor de vrouwenhandel. Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen meldt in zijn jaarverslag voor 2000 over de strijd tegen de mensenhandel dat de netwerken steeds talrijker en verraderlijker worden. De mensenhandel vereist een integrale, geïntegreerde en multidisciplinaire benadering, zowel op nationaal als op internationaal niveau. Een geïntegreerde benadering moet erover waken dat alle betrokken departementen omwille van de harmonisatie allen dezelfde beleidsoptie kiezen. Een integrale benadering is gericht op preventie en op repressie en omvat zoveel als mogelijk de landen van oorsprong en de landen van bestemming in het kader van een gemeenschappelijk beleid. Dat is de essentie van de bilaterale samenwerkingsakkoorden die aangegaan werden met een reeks landen uit Oost-Europa. Het spreekt vanzelf dat het bijzonder wenselijk is dat de Europese Unie dit beleidspunt opneemt in de voorbereiding van de toetreding van de kandidaat-lidstaten tot de Europese Unie. Het blijkt nodig te zijn onze nationale beleidslijnen op het vlak van internationale fenomenen zoals mensenhandel maximaal af te stemmen op het beleid dat op internationaal vlak gevoerd wordt, in de eerste plaats op het beleid van de Europese Unie, zijn instrumenten en de reglementering.
20
1-
Acties van Belgïe
1.1.
Herinnering aan de wetgeving
In België wordt mensenhandel in de volgende wetgeving behandeld : •
De wet van 13 april 1995 inzake mensenhandel en kinderpornografie is een nieuw instrument in de strijd tegen de mensenhandel. Deze strafwet staat een brede interpretatie toe van de mensenhandel, omdat niet alleen seksuele uitbuiting maar het fenomeen als geheel beoogd wordt, dus ook mensenhandel met economische uitbuiting als doel. In de wetgeving verwijzen we naar de volgende artikelen die mensenhandel strafbaar stellen: -
artikel 77 bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen stelt mensenhandel als zodanig duidelijk strafbaar. Het is strafbaar om mee te helpen een vreemdeling naar het Belgisch grondgebied te halen als hierbij gebruik gemaakt wordt van geweld, bedreiging of eender welke vorm van dwang, of als men misbruik heeft gemaakt van de bijzonder kwetsbare positie van die bepaalde persoon;
-
artikel 380bis van het Strafwetboek stelt indienstneming met het oog op prostitutie strafbaar, zelfs met “toestemming” van de betrokken persoon. Hier wordt ook het begrip hotelsouteneurschap geïntroduceerd waarbij het verkopen, verhuren of beschikbaar stellen van kamers voor prostitutie strafbaar wordt gesteld;
-
artikel 379 van het Strafwetboek betreft ontucht met, tot zedenfeiten aanzetten en prostitueren van minderjarigen;
-
artikel 380 quinquies van het Strafwetboek stelt het openbaar maken van praktijken met een seksueel karakter strafbaar, voor zover ze expliciet tot minderjarigen gericht zijn;
-
artikel 10 ter van het Wetboek van Strafvordering maakt het mogelijk Belgen en vreemdelingen, in België aangehouden, te vervolgen voor in het buitenland gepleegde feiten. Het betreft hier met name de beteugeling van het sekstoerisme;
1.2.
Andere interne initiativen
Naast deze wetsbepalingen zijn er nog een aantal andere initiatieven ondernomen, met name het instellen en verstevigen van bepaalde structuren om aan deze wetten uitvoering te kunnen geven. Het betreft hier onder andere:
21
-
Het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding
Artikel 11 van de wet van 13 april 1995 vertrouwt dit centrum de taak toe “de strijd tegen de mensenhandel op te voeren”. Deze rol werd vastgelegd in het Koninklijk Besluit van 16 juni 1995, waarin het volgende werd voorzien: het centrum moet een onafhankelijk, openbaar jaarverslag opstellen met een evaluatie van de ontwikkelingen en resultaten op het gebied van de strijd tegen de internationale mensenhandel; het centrum krijgt als taak te waken over een goede samenwerking en coördinatie tussen de centra gespecialiseerd in de opvang en begeleiding van slachtoffers van mensenhandel; het Centrum krijgt de mogelijkheid zich burgerlijke partij te stellen, in eigen naam en in die van de slachtoffers, in processen tegen de mensenhandel. Het Koninklijk Besluit van 16 juni 1995 (art. 11) voorziet in een goedkeuringsprocedure opdat de gespecialiseerde opvangcentra dezelfde wettelijke mogelijkheden krijgen. -
opvangcentra gespecialiseerd in mensenhandel. Deze vzw’s helpen slachtoffers van de mensenhandel op diverse niveaus (sociaal, psychologisch, administratief en gerechtelijk)
-
een cel mensenhandel binnen de federale politie;
-
oprichting van cellen voor de mensenhandel binnen de lokale politie waar zowel het sociale als het gerechtelijke luik worden samengebracht, met rechtstreekse en onmiddellijke steun van en samenwerking met de nationale en internationale nietgouvernementele organisaties;
-
het college van procureurs-generaal∗, dat tussenkomt in alle domeinen van de georganiseerde misdaad, waaronder de mensenhandel;
-
de nationale magistraten** die zorgen voor de coördinatie van de onderzoeken naar de georganiseerde misdaad;
-
verbindingsmagistraten*** voor de mensenhandel worden aangesteld in elk gerechtelijk arrondissement en elk parket-generaal;
∗
ingevoerd door de wet van 4 maart 1997 geïnstitutionaliseerd bij wet van 4 maart 1997 *** krachtens een besluit van 14 november 1996 van het college van procureurs-generaal **
22
-
omzendbrief van 7 juli 1994 inzake de afgifte van verblijfsvergunningen aan personen, die geholpen hebben bij een onderzoek naar mensenhandel, zodat zij op het grondgebied kunnen blijven ;
-
interdepartementale cel voor de strijd tegen de mensenhandel voor de coördinatie van alle bij de strijd betrokken personen en instanties;
-
ministeriele richtlijn “COL 12/99” (in werking getreden op 1 september 1999) voor de standaardisering van het beleid inzake onderzoek naar en vervolging van mensenhandel en kinderpornografie;
-
Koninklijk Besluit van 9 juni 1999 ter uitvoering van de wet van 30 april 1999 inzake de tewerkstelling van buitenlandse werknemers. Dit KB is bedoeld voor de coördinatie van deze regelgeving;
Met betrekking tot de mensenhandel is er een multidisciplinaire aanpak nodig waarbij diverse sectoren betrokken zijn. Dit zijn met name het Ministerie van Binnenlandse Zaken, van Justitie, de Dienst voor Vreemdelingenzaken, de Sociale inspectie, Buitenlandse Zaken, Ontwikkelingssamenwerking en niet-gouvernementele organisaties die zorgen voor de opvang van slachtoffers van de mensenhandel, enz. Laten we er nog eens aan herinneren dat de strijd tegen de mensenhandel in België een prioriteit is die vervat is in het nationaal veiligheidsplan en het federaal veiligheids- en detentieplan .
1.3.
Acties door Belgïe gevoerd op internationaal niveau
België is ook actief op internationaal gebied in de strijd tegen het fenomeen van de mensenhandel. Binnen de Europese Unie heeft België al het initiatief genomen, de strijd tegen de mensenhandel op te voeren door middel van internationale samenwerking. Zoals met name de Gemeenschappelijke actie van 24.02.1997 gericht op harmonisering van de wetgeving inzake mensenhandel en op internationale samenwerking. De Ministerraad van de Raad van Europa heeft op 19 mei 2000 een aanbeveling (n°R(2000) 11)* aangenomen over de strijd tegen de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting. (aangenomen door de Ministerraad van 19 mei 2000, tijdens de 107de vergadering van de Afgevaardigden van de Ministers)
*
aangenomen door de Ministerraad van 19 mei 2000, tijdens de 107de vergadering van de Afgevaardigden van de Ministers.
23
België steunt eveneens diverse initiatieven in verband met de mensenhandel: de oprichting van Europol dat een mandaat heeft met betrekking tot de mensenhandel. Europol kan thans: a) door de aanwezigheid van verbindingsofficieren als kanaal dienst doen voor de uitwisseling van relevante informatie tussen de Lidstaten (inzake personen, netwerken, profielen, enz.) b) zelf strategische analyses uitvoeren inzake de mensenhandel ter ondersteuning van het beleid voor onderzoek en vervolging van de Lidstaten c) specifieke –operationele– analyses uitvoeren in verband met het dossier van de mensenhandel (met een aantal deelnemende landen). België promoot op het niveau van de Europese Unie programma’s over de mensenhandel en de seksuele uitbuiting van kinderen (“STOP”), met de bedoeling om tijdens het Belgische voorzitterschap een Europese gegevensbank op te richten met betrekking tot verdwijningen van minderjarigen en minderjarige slachtoffers van mensenhandel en seksuele uitbuiting op basis van het nationale model ‘Child Focus’. Ondersteuning van actuele initiatieven binnen de Europese Unie, zoals onder andere de harmonisatie tijdens het huidige (Zweedse) voorzitterschap van de strafmaat, met name inzake de vrouwenhandel of de seksuele uitbuiting van kinderen. België is ontvangende partij in het nieuwe Protocol van de Verenigde Naties inzake de mensenhandel (verdrag van de Verenigde Naties in de strijd tegen de grensoverschrijdende georganiseerde misdaad). subsidiëring van programma' s van de Internationale Organisatie voor Migratie (meer bepaald in Kosovo), betreffende de preventie van de vrouwenhandel ; het afsluiten van bilaterale akkoorden inzake gerechtelijke en politiële samenwerking met luiken betreffende de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting; voortzetten van het sluiten van bilaterale akkoorden inzake gerechtelijke en politiële samenwerking, met luiken die in verband staan met de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting; de organisatie van de administratieve activiteiten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is van het grootste belang voor bepaalde vormen van mensenhandel, zoals bepaalde gevallen van adoptie van kinderen of schijnhuwelijken, het legaliseren van documenten en aktes, is een assertieve en pro-actieve houding van onze Posten van het grootste belang. Op vele plaatsen wordt dan ook systematisch de authenticiteit nagegaan van alle voorgelegde documenten. In het kader van de wet van 13 april 1995 hebben onze Ambassades
24
en Consulaten een bijzondere taak van informatiegaring gekregen. Onmiddellijk na kennisname van om het even welke situatie van seksueel misbruik van kinderen waarbij een Belg zou betrokken zijn, moet het Departement worden ingelicht. Dat maakt de informatie dan over aan de nationale Magistraat. Aan de Posten wordt ook gevraagd bijzondere aandacht te schenken aan slachtofferhulp en daartoe desgevallend contact op te nemen met lokale gespecialiseerde instellingen. Tot slot steekt het Ministerie van Buitenlandse Zaken veel tijd en energie in de permanente vorming van zijn personeelsleden in alle domeinen die verwant zijn met mensenhandel. In de loop van de laatste drie jaar heeft de Minister van Binnenlandse Zaken samen met zijn buitenlandse ambtsgenoten bilaterale politiële samenwerkingsakkoorden ondertekend met Hongarije, Roemenië, Bulgarije, Slovakije, Polen, Slovenië en Rusland. Al deze akkoorden voorzien een versterking van de operationele samenwerking (uitwisseling van informatie) en van de niet-operationele samenwerking (gemeenschappelijke opleidingen, ontmoetingen van deskundigen, …). Ze slaan prioritair op de bestrijding van een bepaald aantal vormen van georganiseerde misdaad, meer bepaald op de mensenhandel. Deze akkoorden worden nu ter uitvoering klaargemaakt via actieplannen die ontmoetingen van politiedeskundigen voorzien over de verschillende betrokken thema’s van criminaliteit. Ter gelegenheid van zijn ontmoetingen met zijn buitenlandse ambtsgenoten, heeft de Minister van Binnenlandse Zaken verkregen dat er in deze landen acties zouden gevoerd worden tegen reisagentschappen die netwerken voor clandestiene immigratie naar ons land organiseren.
2.
Voorstellen voor toekomstige acties
Hoewel België als model dient op het gebied van de wetgeving, is het er zich terdege van bewust dat het aantal slachtoffers van de mensenhandel stijgt en dat er tevens een aantal maatregelen genomen moeten worden om de huidige situatie te verbeteren. Bij de actielijnen van de task force kan men de prioriteiten aanstippen van de regering inzake mensenhandel. Die actielijnen steunen op vier pijlers : het bestuursrecht inclusief ons buitenlands beleid, het sociale recht, het strafrecht en de opvang van slachtoffers van de mensenhandel. Concreet betekent dit meer bepaald :
2.1.
Op nationaal niveau
De politiescholen zouden in het kader van de basisopleiding of de voortgezette opleiding een speciale training moeten organiseren over de mensenhandel over de mensenhandel met seksuele uitbuiting als doel. Er moet een discussie gevoerd worden met de Gemeenschappen en de Gewesten opdat het inzamelen van inlichtingen uit andere bronnen zou komen dan die van politie en rechtbanken 25
: de gezondheidssector, de hulp-, opvang- en onthaaldiensten, NGO' s,…Er zouden eveneens gegevens verzameld moeten worden uit andere bronnen dan de politie en de rechtbanken: gezondheidsmedewerkers, hulp- en opvangdiensten, ngo’s, enz. Samen met de Gemeenschappen en de Gewesten de mogelijkheid onderzoeken tot de uitbreiding van het bij het Gerecht aanhangig maken, zoals voorzien in de wet van 1995, tot alle centra die zich inlaten met het onthaal en de opvang van slachtoffers van mensenhandel Opnieuw het debat over de prostitutie openen De drie gespecialiseerde opvangcentra moeten over grotere financiële middelen kunnen beschikken. De Overheid heeft beloofd dat de centra over structurele financiële middelen kunnen beschikken om de taken te kunnen vervullen die hen werden toevertrouwd. Het optrekken van de middelen bestemd voor de gespecialiseerde opvang- en onthaalcentra zou moeten toelaten er over te waken dat de slachtoffers zouden kunnen gebruikmaken van de diensten van een vertaler of vertaalster. De overheid heeft de wens geuit een informatie- en analysecentrum voor de mensenhandel (afgekort tot IACM) op te richten, dat zou beantwoorden aan de verwachting alle informatie uit elk departement onderling te delen om op een geïntegreerde en efficiënte wijze de problematiek van de mensenhandel te kunnen aanpakken. Het beantwoordt aan de filosofie van het Federaal veiligheidsplan met als vertrekpunt een geïntegreerde en integrale aanpak van het fenomeen. Het concept IACM is een denkpiste met als doel op de korte of middellange termijn structurele oplossingen aan te dragen om te beantwoorden aan de behoefte aan coördinatie en integratie van de informatie over de mensenhandel.
2.2
Op internationaal niveau De mensenhandel is een internationaal fenomeen en moet op Europees niveau aangepakt worden. In dit verband is het van belang een Europees Observatorium op te richten, zoals aanbevolen door de subcommissie voor de mensenhandel. EUROPOL lijkt de meest geschikte organisatie om die rol van Europees steunpunt op zich te nemen. De problematiek rond de mensenhandel inschrijven als prioritair aandachtspunt tijdens het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie. Het Belgisch voorzitterschap zal de ontwikkeling voortzetten van het Zweeds, Belgisch en Spaans programma voor de externe betrekkingen op het vlak van Justitie en van Binnenlandse Zaken, en dat programma indien nodig aanpassen. Er wordt speciaal aandacht besteed aan de bestrijding van mensenhandel en -smokkel. Het is de bedoeling om een betere coördinatie te bereiken tussen de instanties van de Europese Unie die bij deze problematiek betrokken zijn, alsook een meer doeltreffende samenwerking met de sleutelorganisaties en -landen.Verder zal een thematische operationele actie van het type High Impact aan de toekomstige buitengrenzen van de
26
Europese Unie worden georganiseerd. Europol, de lidstaten en de kandidaat-lidstaten zullen aan deze operatie meewerken. De noodzaak om informatie- en sensibiliseringscampagnes voort te zetten in de landen van oorsprong Het voortzetten van een samenwerkingsbeleid met de bedoeling de kloof te dichten tussen de economisch ontwikkelde landen en de minder economisch ontwikkelde landen, dat rekening houdt met de genderdimensie, meer bepaald om het sociaal statuut en de economische situatie van de vrouwen te verbeteren Op Europees niveau een kader invoeren met gemeenschappelijke bepalingen betreffende de inbeschuldigingstelling, de straffen, de verzwarende omstandigheden, de bevoegdheden en de uitwijzing.
27
HET ASIELBELEID
De internationale conventie in verband met het vluchtelingenstatuut - de zogenaamde Conventie van Genève - voorziet niet uitdrukkelijk dat de personen die het slachtoffer zijn van vervolging op grond van het geslacht recht hebben op asiel. De rechtspraak is evenwel van mening dat deze vorm van vervolging in aanmerking moet genomen worden wanneer die voortvloeit uit praktijken die worden toegepast of worden toegelaten door de Staten of wanneer die voortvloeit uit de politieke opinies van de azielzoekster. Gelijklopend met deze situaties die vallen onder het vluchtelingenstatuut dat door de Conventie beoogd wordt, kan België het verblijfrecht toekennen om humanitaire redenen. Overigens heeft de Regering in eerste lezing een ontwerp van wet goedgekeurd die de asielprocedure hervormt (zoals vervat in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen). Het wetsontwerp beoogt het verbeteren van de procedure voor de behandeling van de aanvragen door de administratie en voorziet het toekennen aan alle asielaanvragers van een recht op beroep bij een bevoegde jurisdictie om hen het statuut van vluchteling toe te kennen. Deze nieuwe modaliteiten zullen effectief het asiel moeten waarborgen voor iedere persoon die daar recht op heeft. Bovendien zal bij de inwerkingstelling van de toekomstige nieuwe wetgeving bijzondere aandacht besteed worden aan de situaties die specifiek door vrouwen worden beleefd, meer bepaald wanneer de aanvragen vervolgingen op grond van het geslacht vermelden.
28
INTERNATIONALE BETREKKINGEN EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
1.
Internationale betrekkingen
België treedt actief op, zowel in de bilaterale betrekkingen met derdewereldlanden als in het kader van de multilaterale betrekkingen in de verschillende betrokken internationale organisaties (Europese Unie, Raad van Europa, Verenigde Naties,…) om het geweld tegen vrouwen te bestrijden. Wat de bilaterale betrekkingen betreft, zijn de internationale acties van België in de belangrijke sector van de strijd tegen de mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting in het desbetreffende hoofdstuk beschreven. In het kader van de Europese Unie, vraagt België een regelmatige follow-up van de situatie en verleent ons land zijn volledige steun aan acties ter bestrijding van het geweld tegen vrouwen en inzake vrouwenhandel en dat in het kader van het actieprogramma 2001-2005 van de gemeenschappelijke strategie voor gelijkheid van mannen en vrouwen. Hetzelfde geldt voor de acties in het kader van een gemeenschappelijk actieprogramma 2000-2004 met maatregelen ter voorkoming van geweld tegen kinderen, adolescenten en vrouwen en ter bescherming van die groepen (Daphneprogramma). Dat programma streeft naar een betere bescherming van de fysische en mentale gezondheidstoestand, van het sociaal welzijn en van de steun aan kinderen, tieners en vrouwen die het slachtoffer van geweld zijn of zouden kunnen worden. Doel is tevens de kennis over de toepasbare technieken en methodes ter voorkoming van de gevolgen van het geweld uit te breiden. Daarnaast wil het programma ook de NGO’s en de vrijwilligersorganisaties op dat vlak steunen en aanmoedigen. In het kader van de Raad van Europa neemt België actief deel aan de uitwerking van de teksten over de bestrijding van het geweld tegen vrouwen en moedigt ons land de tenuitvoerlegging ervan aan. Het Comité van Ministers zet zijn strijd op dat vlak voort, met name via de activiteiten van het Directiecomité voor de gelijke kansen voor mannen en vrouwen. Bij de Verenigde Naties verleent België zijn volledige steun aan alle acties ter bestrijding van het geweld tegen vrouwen, zowel in het kader van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en van de derde VN-Commissie die bevoegd is voor de Rechten van de Mens te New York, als binnen de VN-Commissie Rechten van de Mens te Genève. De buitengewone zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties Peking +5 met als titel “Vrouwen 2000. Gelijkheid tussen de geslachten, Ontwikkeling en Vrede voor de 21ste eeuw” die plaatsvond van 5 tot 10 juni 2000 te New York, heeft een slotdocument aangenomen dat verschillende voorstellen bevat voor acties ter bestijding van het geweld
29
tegen vrouwen. Op internationaal niveau steunt België de tenuitvoerlegging in de komende maanden en jaren en met name tijdens het Europese Voorzitterschap in het tweede semester 2001, van de volgende in het document vastgelegde maatregelen : - een grotere samenwerking om het geweld tegen vrouwen en meisjes uit te bannen; - steun aan activiteiten van de Verenigde Naties die erop gericht zijn alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes uit te bannen; - steun aan NGO’s voor hun strijd tegen alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, in samenwerking met de Verenigde Naties; - het zoeken naar een internationale consensus over de indicatoren en andere middelen om het geweld tegen vrouwen te meten en het onderzoeken van de mogelijkheden om een gemakkelijk toegankelijke gegevensbank op te richten over alle vormen van geweld tegen vrouwen, met inbegrip van migrantenarbeidsters; - vormingen voor de deelnemers aan vredesmissies die contact hebben met slachtoffers van geweld, in het bijzonder vrouwen en jonge meisjes die het slachtoffer zijn van seksueel geweld opdat ze rekening zouden houden met de billijkheid tussen de geslachten; - het onderzoeken van de mogelijkheden om een internationale campagne te lanceren om een einde te maken aan het gedogen van geweld tegen vrouwen (zero tolerance campaign); - de verspreiding van informatie voor een betere kennis en begrip van het beroep dat in het Statuut van het Internationaal Strafhof (Statuut van Rome) is opgenomen en de mate waarin de in het Statuut opgesomde misdaden (verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschappen en andere vormen van seksueel geweld) als oorlogswapens worden gebruikt; - het aanmoedigen en de steun van openbare campagnes voor een betere bewustwording van het onaanvaardbare karakter en van de sociale kosten van het geweld tegen vrouwen. Op de Commissie Rechten van de Mens van de Verenigde Naties te Geneva wordt elk jaar, op initiatief van Canada, een resolutie ingediend die door België en de andere Lidstaten van de Europese Unie wordt gesteund, met als titel “de uitroeiing van het geweld tegen vrouwen”.
2.
Inzake Ontwikkelingssamenwerking
Het genderbeleid maakte reeds deel uit van het algemeen Belgisch beleid bij de internationale samenwerking voor de 5de Wereldvrouwenconferentie van Peking in 1995. In mei 1999 verkrijgt deze vertaling een wettelijk kader via de wet op de internationale samenwerking. Deze wet stelt impliciet dat alle programma' s en alle projecten in het kader van de samenwerking, belang moeten hechten aan de verschillen tussen mannen en vrouwen, en een aangepast kader in het leven moeten roepen om een volledige ontplooiing van de vrouwen te waarborgen. In haar sectoraal beleid terzake – vastgelegd in de beleidsnota “Gelijkheid van mannen en vrouwen: een beleid voor een duurzame ontwikkeling” (1997) koos de ontwikkelingssamenwerking ervoor om zich toe te spitsen op 5 prioritaire domeinen in de strijd tegen de verschillende vormen van geweld tegen vrouwen, zowel binnen het gezin als in de maatschappij en zowel op juridisch vlak als op structureel vlak. Er werd in dit opzicht bijzondere aandacht besteed aan het geweld dat de vrouwen in hun fysieke integriteit aantast (verminking van de genitaliën, mensenhandel) en aan de actieve en stichtende rol die vrouwen in conflictsituaties kunnen spelen.
30
Voor de vertaling van de wet en het beleid in de praktijk volgt de samenwerking twee strategieën. Een eerste strategie is gericht op het bestrijden, beheersen en voorkomen van oorlogen en conflicten binnen en tussen staten waarvan vrouwen vaak het voornaamste slachtoffer zijn. Een tweede strategie is meer rechtstreeks gericht op de verschillende vormen van geweld op vrouwen. Er bestaan drie verschillende uitvoeringmodaliteiten van de Belgische samenwenrking : - de gouvernementele samenwerking - de multilaterale samenwerking - de niet-gouvernementele samenwerking Via deze drie kanalen worden activiteiten ontplooid ter bestrijding én voorkoming van het geweld op vrouwen zowel in familiaal verband als geweld dat getolereerd of zelfs geïnduceerd wordt in een bredere maatschappelijke context. Schematisch gezien kunnen de activiteiten van de Belgische ontwikkelingssamenwerking als volgt gegroepeerd worden : 1.Via de multilaterale en de niet-gouvernementele organisaties wordt een brede waaier aan activiteiten en interventies ontplooid die de eerbiediging van de vrouwenrechten nastreven of die een bijdrage leveren aan het voorkomen of bestrijden van het geweld op vrouwen. Hieronder vallen ondermeer de campagnes tegen de vrouwenorganisaties ; de ondersteuning van opvanghuizen voor vrouwelijke slachtoffers van geweld. 2.Bestrijding van familiaal geweld op vrouwen. In dit kader steunt de Belgische gouvernementele samenwerking programma' s in de drie Latijns-Amerikaanse partnerlanden (Peru, Bolivia en Ecuador). In Peru wordt in samenwerking met het Ministerie van de Promotie van de Vrouwen (PROMUDEH) een nationaal Plan ter bestrijding van het geweld opgezet. Via de institutionele ondersteuning van het Mensenrechtencommissariaat in dat land wordt tevens werk gemaakt van de promotie van de vrouwenrechten. Een gelijkaardig programma wordt ook ondersteund in Bolivia. In Ecuador werd Belgische steun toegezegd aan een multidisciplinair programma ter bevordering van de seksuele rechten van adolescenten. Specifiek zal aandacht besteed worden aan de preventie van het seksuele geweld onder jongeren door het in vraag stellen van ingeburgerde culturele gedragspatronen vooral bij jongens. 3. Ontwikkelingssamenwerking heeft in het verleden een pilootprogramma ondersteund in de Filippijnen waarin via aangepaste culturele informatieactiviteiten vrouwelijke kandidaat migranten beter voorbereid werden op de situatie in hun nieuwe gastland. In dat programma werd ook hulp geboden aan de slachtoffers van vrouwenhandel. Vanaf 2000 wordt deze steun verdergezet via de multilaterale organisatie IOM in de regio van ZuidOost Azië. 4. De Belgische samenwerking levert een bijdrage aan het voorkomen en beheersen van conflicten in sommige partnerlanden. Hieronder vallen activiteiten zoals de demobilisatie van meisjessoldaten in Oeganda, Kongo en Mozambique: de organisatie van vormingsessies over mensenrechten en vrouwenrechten voor de politiekorpsen in ZuidAfrika en Tanzania met als doel ondermeer de verkrachtingen van vrouwen door de leden van de korpsen zelf te voorkomen.
31
5. In bijna al de partnerlanden worden programma' s ondersteund in de gezondheids- en onderwijssector. In het kader van deze programma' s tracht de Belgische samenwerking initiatieven te integreren die de culturele en economische achtergronden van het geweld op vrouwen blootleggen en waar mogelijk aanpakken. Een multidisciplinaire en gecoördineerde aanpak is hierbij essentieel. Initiatieven naar de toekomst toe Het departement Internationale samenwerking wenst naar de toekomst toe haar inspanningen in het kader van de bestrijding van geweld op vrouwen verder te zetten en te verdiepen. Op beleidsvlak zal de problematiek van geweld op vrouwen deel uitmaken van de strategienota' s die in de loop van 2002 voorgelegd moeten worden aan het parlement en die de basis zullen vormen van het Belgische beleid met de partnerlanden. De specifieke strategienota "gelijkheid tussen vrouwen en mannen" zal hiertoe in eerste instantie het algemene kader schetsen. Daar waar het probleem van geweld op vrouwen prioritaire of specifieke aandacht verdient en een overeenkomst kan gesloten worden met het betrokken partnerland zullen afzonderlijke programma's opgezet worden via de gouvernementele samenwerking. Dit is nu al het geval voor Peru, Ecuador en Bolivia. In Marokko wordt een programma voorbereid ter ondersteuning van het nationaal Plan ter bevordering van de Vrouwenrechten. In andere landen worden nieuwe programma' s voorbereid in de loop van 2001 en 2001; waar mogelijk en wenselijk zal het geweld op vrouwen deel uitmaken van de gouvernementele samenwerking. Via de multilaterale en niet-gouvernementele organisaties zullen bijkomende inspanningen geleverd worden om het geweld op vrouwen aan te kaarten en aan te pakken. Vanuit deze optiek zal de samenwerking met het Kinderfonds (UNICEF) en het Bevolkingsfonds (UNFPA) van de Verenigde Naties zeker voortgezet worden ten voordele van programma' s die de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen beschermen en die de vrouwen en meisjes in conflictsituaties moeten vrijwaren van extreem seksueel en etnisch geweld. Via de niet-gouvernementele organisaties wordt aan sommige vrouwen uit ondermeer Burkina Faso, Libanon, Suriname, Rwanda, Kongo-Kinshasa en Burundi nu al de kans geboden om de spiraal van familiaal en maatschappelijk geweld waaraan ze onderhevig zijn te doorbreken. In het kader van conflictpreventie en -beheersing liggen al enkele voorstellen op tafel die vrouwenorganisaties een meer prominente rol willen toebedelen bij de officiële vredesonderhandelingen in bijvoorbeeld Centraal-Afrika, Colombia en het Midden-Oosten. Hierbij wordt beroep gedaan op hun ervaringen vanuit lokaal vlak.
32