Brussel, 15 december 2008 Advies bijdrage Belgisch voorzitterschap
Advies Prioriteiten voor het Belgisch EU-voorzitterschap 2010
Advies onderwerp
Inhoud 1.
Inleiding ....................................................................................................................... 3
2. 2.1. 2.2. 2.3.
Vlaanderen en Europa ................................................................................................ 4 Belang van het EU-voorzitterschap ............................................................................... 4 De betrokkenheid van Vlaanderen in het Europese besluitvormingsproces ................... 4 De betrokkenheid van de SERV in Europese dossiers .................................................. 5
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6.
Prioritaire thema’s....................................................................................................... 8 De selectie van de thema’s ........................................................................................... 8 De (post)Lissabonstrategie en de hervorming van de Europese Structuurfondsen ........ 9 De implementatie van de vrijmaking van de interne dienstenmarkt .............................. 10 Gemeenschapsoctrooi en ICT-toepassingen ............................................................... 11 Proefproject verlaagde BTW-tarieven voor arbeidsintensieve diensten ....................... 12 Energie en klimaatbeleid ............................................................................................. 12
2
Advies onderwerp
1. Inleiding De SERV werd op 31 oktober 2008 door de Vlaamse minister-president om advies gevraagd in het kader van het Belgisch EU-voorzitterschap tijdens het tweede semester van 2010. Deze adviesvraag werd ook aan de strategische adviesraden gesteld en maakt deel uit van de Vlaamse voorbereiding van het Belgische voorzitterschap. In tegenstelling tot het vorige Belgische EU-voorzitterschap in 2001 kadert elk nationaal voorzitterschap nu in een 18-maandelijks ‘team-voorzitterschap’ met twee andere lidstaten. België zal samen met Spanje (eerste helft 2010) en Hongarije (eerste helft 2011) vorm geven aan een gemeenschappelijk voorzittersprogramma dat eind 2009 officieel moet worden voorgesteld. Gelet op de bevoegdheidsverdeling in België is het evident dat de deelstaten nauw betrokken worden bij de voorbereiding en de uitvoering van het Belgisch EU-voorzitterschap. Zo zal Vlaanderen de Raden Leefmilieu, Visserij, Onderwijs en Jeugd voorzitten. Om het Europese project tastbaar en toegankelijk te maken voor de burger werd een Task Force 2010 opgericht waarin federale, gemeenschaps- en gewestelijke vertegenwoordigers zetelen. Van daaruit werd de idee gelanceerd om de geïnstitutionaliseerde adviesraden te betrekken bij de voorbereiding van de Belgische bijdrage aan het voorzittersprogramma. De SERV werd als één van de Strategische Adviesraden door de Vlaamse minister-president gevraagd naar de raad prioritaire aandachtspunten en thema’s voor het Belgische voorzitterschap. De SERV beperkt zich in dit advies echter niet tot de adviesvraag an sich en dit om verschillende redenen. Ten eerste is de SERV niet enkel de (toekomstige) strategische adviesraad voor de beleidsterreinen economie, werkgelegenheid en energie maar tevens het overlegorgaan van de Vlaamse sociale partners. In die hoedanigheid heeft de SERV ook andere beleidsdomeinen bekeken naast zijn SAR-bevoegdheden. Ten tweede overschrijdt het momentum van het Belgisch EU-voorzitterschap de draagwijdte van de adviesvraag. De voorbereiding van de inhoudelijke programmatie voor het Belgisch voorzitterschap is weliswaar primordiaal, maar de procedure die de bijdrage aan het voorzittersprogramma in België regelt is dat evenzeer. Meer concreet doelt de raad op de betrokkenheid van Vlaanderen in de Belgische standpuntbepaling en het Europese besluitvormingsproces enerzijds en de betrokkenheid van de Vlaamse sociale partners hierin anderzijds. Ter voorbereiding van het advies organiseerde de SERV een hoorzitting met vertegenwoordigers van de Vlaamse Permanente Vertegenwoordiging en de Cel Buitenlandse Zaken van het Departement Internationaal Vlaanderen, waarop de strategische adviesraden eveneens werden uitgenodigd.
3
Advies onderwerp
2. Vlaanderen en Europa 2.1.
Belang van het EU-voorzitterschap
Het hoeft geen betoog dat aan het EU-voorzitterschap een groot beleidsmatig belang moet worden toegekend. België, en ook Vlaanderen , worden gedurende een half jaar in de schijnwerpers gezet. De wijze waarop een lidstaat het voorzitterschap invult en vervult draagt ongetwijfeld bij aan zijn Europese reputatie. Bovendien heeft de lidstaat die het voorzitterschap vervult gepriviligieerde toegang tot de Europese instellingen. Zodoende heeft deze lidstaat : een zekere controle over de Europese agenda en vertegenwoordigt hij de Europese Unie in de rest van de wereld. Doorheen de jaren heeft de Europese Raad meer controle gekregen over zijn eigen agenda en is er voor het voorzitterschap ruimte ontstaan om deze agenda vorm te geven. Dat is geen sinecure. Er tekent zich immers een spanningsveld af tussen de potentie aan imagebuilding verbonden aan het EU-voorzitterschap en de complexe structuur van het Europese agendasettingsproces om die potentiële uitstraling te concretiseren en waar te maken. Niettemin, wil Vlaanderen zich op de voorgrond kunnen werken en haar politiek gewicht op Europees niveau maximaal verzilveren, dan zijn een gefundeerde inhoudelijke en efficiënte operationele voorbereiding en een adequate impact op het Europese besluitvormingsproces onontbeerlijk.
2.2.
De betrokkenheid van Vlaanderen in het Europese besluitvormingsproces
De raad wenst dit laatste te verduidelijken. Hiervoor grijpt de raad terug naar zijn aanbeveling uit 20011 naar aanleiding van het vorige Belgische voorzitterschap. De aanbeveling maakte een onderscheid tussen de verschillende niveaus van besluitvorming. Voor de positie van de regio’s in de Europese besluitvorming vroeg de SERV om respect voor de interne bevoegdheidverdeling in België en in sommige andere lidstaten. De oprichting van de REGLEG, de samenwerking van 73 Europese regio's met wetgevende bevoegdheden binnen de werkzaamheden van het Comité van de Regio's, bewijst dat de regio’s met een wetgevende bevoegdheid binnen Europa aan belang winnen. De SERV is van oordeel dat Europa deze ontwikkeling niet langer kan negeren en de identiteit van deze regio’s moet erkennen. Pas dan kan de bijdrage van Vlaanderen in onder andere de uitvoering van de Lissabonstrate1
Aanbeveling over de betrokkenheid van Vlaanderen in het Europese besluitvormingsproces, 14 november 2001
4
Advies onderwerp
gie naar waarde geschat worden en kan Vlaanderen als een volwaardig aanspreekpunt fungeren bijvoorbeeld op het vlak van de aanlevering van statistische gegevens. Wat de samenwerking van Vlaanderen met het federale kader betreft, vroeg de SERV in 2001 om een noodzakelijk herziening van het samenwerkingsakkoord in functie van de toenmalige Lambermont-akkoorden. De stelling van de SERV dat dergelijke herziening noodzakelijk is om Vlaanderen efficiënt en effectief in het besluitvormingsproces te betrekken, wordt uitvoerig gestaafd in de recente Beleidsbrief “Buitenlands beleid 2009”. Een samenwerkingsakkoord impliceert volgens de raad dat alle Belgische partners zich loyaal en constructief opstellen en de interne bevoegdheidsverdeling respecteren. De uitwerking van een efficiënte inspraakregeling waarborgt dat onenigheid tussen de regio’s niet leidt tot een Belgische stemonthouding. De interne Vlaamse besluitvorming over Europese dossiers en zaken is volgens de SERV sterk verbeterd. Waar in 2001 de SERV nog moest aandringen op een blijvende aandacht en een versterking van de permanente vertegenwoordiging en de creatie van duurzame netwerken van de betrokken actoren is er zeven jaar later een stevige structuur aanwezig. Niet alleen is de permanente vertegenwoordiging aanzienlijk uitgebreid maar is er ook een netwerkorganisatie als VLEVA actief.
2.3.
De betrokkenheid van de SERV in Europese dossiers
Het weze duidelijk dat het de raad verheugt dat de Vlaamse regering kiest voor een brede raadpleging van de verschillende actoren van de samenleving en dit in een zeer vroege fase. Dit getuigt van de wil om proactiever op te treden ten aanzien van Europese dossiers. Het verheugt de SERV nog meer dat de sociale partners om advies gevraagd worden en betrokken worden in de voorbereiding van de agendasetting van het Belgisch EU-voorzitterschap in 2010. De raad heeft er reeds op gewezen dat de betrokkenheid van het Vlaamse beleidsniveau in het Europese besluitvormingsproces momenteel niet gesmeerd verloopt en voor verbetering vatbaar is. Als overleg- en adviesorgaan is het voor de raad evident dat de SERV nauw verweven is met het Vlaamse beleidsniveau. Dit weerspiegelt zich echter niet in een adequate betrokkenheid en impact van de Vlaamse sociale partners in de Vlaamse standpuntbepalingen rond Europese dossiers. De intra-Vlaamse procedure ter voorbereiding en uitvoering van voor Vlaanderen relevante Europese dossiers moet volgens de raad daartoe hertekend worden, zodat de Vlaamse sociale partners proactief en structureel betrokken worden.
5
Advies onderwerp
De raad stelt een onderscheid vast tussen de passieve betrokkenheid via informatiekanalen en de actieve betrokkenheid via overleg en advies van de SERV in het intra-Vlaamse besluitvormingsproces. Een gedegen informatiedoorstroming… De raad stelt vast dat het in 2001 gevraagde tweerichtingsverkeer tussen de verschillende diensten van de Vlaamse departementen en de SERV-partners is gerealiseerd. De samenwerking van de SERV en de permanente vertegenwoordiging, de Europacel van de Dienst Internationaal Vlaanderen en VLEVA gebeurt steeds frequenter en begint de vorm aan te nemen van een goed functionerend netwerk. De informatiedoorstroming via de Vlaamse Vinger aan de pols en de maandelijkse rapportering is een efficiënt hulpmiddel voor al wie zich in Vlaanderen met Europese dossiers bezighoudt. Daarnaast biedt de dienst Europa2 van het Vlaams Parlement aan de SERV de mogelijkheid om zich op eigen initiatief te informeren over Europese dossiers die voor Vlaanderen relevant zijn. De vooruitgang van de voorbije jaren betekent niet dat er geen verbetering meer mogelijk is. De SERV meent dat er nog versterking mogelijk is van : • de interactie met de permanente vertegenwoordiging op het vlak van Europese regels en beslissingen op domeinen die de kerntaken van de SERV raken; • de proactieve uitwisseling van de informatie. Vaak wordt de informatie pas uitgewisseld als het Europese beslissingsproces zich in een verregaande fase bevindt, hetgeen een proactieve voorbereiding bemoeilijkt. De raad is van oordeel dat ook een netwerk van Europese regionale sociaal-economische raden een hefboom kan zijn voor een meer structurele en proactieve Europese informatieuitwisseling en samenwerking met partners uit de regionale sociaal-economische raden van andere lidstaten. ... impliceert nog geen effectieve betrokkenheid via overleg en advies De actieve en gestructureerde betrokkenheid van de sociale partners verstevigt volgens de raad het draagvlak van en verhoogt de efficiëntie van het sociaaleconomisch beleid. Daartoe hoort ook de voorbereiding en de uitvoering van Europese dossiers. De raad stelt vast dat de gestructureerde betrokkenheid van de sociale partners in het intraVlaamse besluitvormingsproces onvoldoende consequent wordt doorgetrokken naar belangrij2
Deze dienst is uiteraard in de eerste plaats gericht op dienstverlening aan het Vlaamse Parlement. De dienstverlening is gebaseerd op drie pijlers : informatie en vorming over Europese aangelegenheden, controle van het Vlaams Parlement op de Vlaamse regering en de Europese Commissie en Europa dichter bij de burger.
6
Advies onderwerp
ke Europese dossiers. De raad verwijst bij wijze van voorbeeld naar het dossier van de dienstenrichtlijn. De raad heeft met zijn aanbeveling van 14 juli 2004 aan de basis gelegen van de Vlaamse en later ook Belgische standpuntbepaling ten aanzien van de toen nog geheten Bolkesteinrichtlijn. Met deze insteek over de mogelijke gevolgen van het voorstel van de Europese Commissie voor een richtlijn over diensten op de interne markt meent de raad duidelijk bewezen te hebben dat de expertise van de Vlaamse sociale partners het draagvlak en de efficiëntie van het Vlaamse beleid kan ondersteunen. Het verwondert de raad dan ook dat bij de omzetting van de Europese dienstenrichtlijn in de interne Vlaamse rechtsorde de SERV slechts op een informatieve wijze werd betrokken bij het prescreenings- en screeningsproces. Informatie-uitwisseling is voor de SERV een nuttige maar geen volwaardige invulling van een proactieve en structurele betrokkenheid in het Vlaamse besluitvormingsproces. Dat het anders kan, bewijst de omzettingsstructuur die op federaal niveau werd uitgetekend. De federale sociale partners hebben hierin een structurele rol toebedeeld gekregen. Gelet op de ambigue houding van de Vlaamse regering, stelt de raad zich inzake voorliggende adviesvraag dan ook de vraag of het slechts een eenmalige gebeurtenis betreft dan wel de aanzet tot een actieve en structurele betrokkenheid in de programmavoorbereiding. Dat dit laatste voor de raad de evidentie zelf is, hoeft geen betoog. Bij uitbreiding dringt de raad er sterk op aan dat de SERV voortaan bij alle belangrijke en relevante Europese dossiers als een volwaardige partner zal betrokken worden. Dat kan volgens de SERV best worden gekoppeld aan de invoering van impactfiches en van een systeem van reguleringsimpactanalyse voor ontwerpen van Europese richtlijnen en internationale regelgeving met een mogelijke belangrijke impact op Vlaanderen. Dergelijke RIA’s moeten de Vlaamse onderhandelaars in staat stellen om beter onderbouwd en geïnformeerd deel te nemen aan de Europese en internationale besluitvorming.
7
Advies onderwerp
3. Prioritaire thema’s 3.1.
De selectie van de thema’s
Voor de selectie van prioritaire thema’s is de SERV uitgegaan van twee sporen. Een eerste spoor zijn de lopende processen “Pact 2020” en “Vlaanderen in Actie”. Beide processen lopen onafhankelijk van elkaar maar zijn niettemin nauw met elkaar verweven. Het Pact 2020 heeft tot doel een gezamenlijke lange termijnvisie, -strategie en –acties van de Vlaamse regering en de sociale partners in opvolging van het Pact van Vilvoorde te formuleren. Hiermee wordt een maatschappelijke dynamiek pro actie en verandering beoogd, zodat Vlaanderen tegen 2020 tot de allerbeste Europese regio’s op economisch, ecologisch, sociaal en maatschappelijk vlak behoort. Vlaanderen in Actie etaleert een gelijkaardige ambitie en wil Vlaanderen via doorbraken tegen 2020 op een duurzame manier tot de top van de Europese regio’s laten behoren. Alhoewel beide processen pas begin 2009 hun beslag zullen krijgen, is het voor de raad evident dat de krijtlijnen mede als leidraad moeten dienen voor de bijdrage van Vlaanderen in het Belgisch EU-voorzitterschap 2010. Een tweede spoor vormt het lopende team-voorzittersprogramma van Frankrijk, Tsjechië en Zweden en de prioriteiten van de Europese Commissie zoals neergelegd in haar wetgevingsen werkprogramma 2009. Een voorzitterschap van de EU is immers in ruime mate een erfenis van een vorig voorzitterschap. Er is bovendien weinig manoeuvreerruimte om thema’s aan te kaarten die niet opgenomen zijn in de rollende Europese agenda. Niettemin is het moeilijk om de concrete agendapunten van het Spaanse-Belgische-Hongaarse programma te voorspellen, gelet op de specifieke kenmerken en dynamiek van de Europese besluitvorming en omwille van de Europese verkiezingen. Uit de veelheid van thema’s werden 5 prioritaire thema’s geselecteerd die volgens de Raad zowel voor Vlaanderen als voor Europa belangrijk zijn, en die naar verwachting ten tijde van het Belgisch voorzitterschap relevant of actueel zullen zijn.
8
Advies onderwerp
3.2.
De (post)Lissabonstrategie en de hervorming van de Europese Structuurfondsen
De Lissabonstrategie had oorspronkelijk tot doel om van de Europese Unie de sterkste economie ter wereld te maken, die zorgt voor een duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang en daarbij aandacht heeft voor het leefmilieu. In 2005 vond er een herziening van de Lissabonstrategie plaats, hetgeen leidde tot het Actieprogramma voor economische groei en jobs. In 2010 loopt deze strategie af en de vraag stelt zich welke opvolgingsstrategie zal uitgetekend worden. In juni 2010 brengt de heer Gonzalez een verslag uit over de toekomst van de EU. Eind 2010 zal de Commissie het jaarlijkse vooruitgangsverslag over de vooruitgang van de lidstaten publiceren. Hongarije zal als EU-voorzitter van de eerste helft 2011 in principe voor een overeenkomst over de opvolging van de strategie zorgen. Het is echter België dat de procedure zal lanceren zodat de huidige en de post-strategie in elkaar kunnen overgaan. Het is dan ook aangewezen tijdens het Belgisch voorzitterschap in de tweede helft van 2010 te komen tot een uitgebreide analyse en dit zowel van de bereikte resultaten als van het instrument op zich. De resultaten van deze evaluatie zullen ongetwijfeld meespelen in de hernieuwing van de Europese strategie. Daarnaast is het, gelet op het ruime sociaaleconomische spectrum en de beoogde duurzame, economische en sociale inslag van de post-Lissabonstrategie, van primordiaal belang dat Vlaanderen er op maximale wijze in slaagt de kernpunten van het Pact 2020, VIA en de Competentieagenda in het Belgische voorstel van agendasetting te integreren en dit met het oog op de voorbereidingen van de herziening van de Lissabonstrategie. Inspanningen en doelstellingen om werkzaamheid, inzetbaarheid en werkbaarheid te verbeteren kunnen ook op Europees niveau bekeken worden. Het beter benutten van het aanwezig potentieel, de interregionale mobiliteit en de arbeidsmigratie zijn belangrijke sporen om op lange termijn zuurstof te geven aan de momenteel krappe Vlaamse arbeidsmarkt. Tevens kan België ijveren voor een grotere waardering van de rol van de sociale partners en een meer doeltreffende en zichtbare open methode van coördinatie. De postLissabonstrategie kan niet los gezien worden van de hervorming van de Europese structuurfondsen na 2013. De aanvang van het Belgische voorzitterschap valt samen met het begin van een beslissende periode voor de programmering 2014-2021 van de structurele fondsen. De debatten over het toekomstige Europese budget zullen reeds zijn aangevat naar aanleiding van de voorstelling door de Commissie van haar rapport over een hervorming van de inkomsten/uitgaven. Om structurele fondsen te hebben die vanaf 2014 in werking treden, moet er wel eerst een beleidsovereenkomst zijn tegen het tweede semester van 2012 (zodat de wetgever de overeen-
9
Advies onderwerp
komst in reglementen kan omzetten). In 2010 zouden de werkzaamheden over de hervorming van de structurele fondsen van start moeten gaan zodat rekening kan worden gehouden met de daaraan verwante discussies over het Europese budget, over het aan kracht toenemende onderwerp van territoriale cohesie (in het verleden hebben Raden in Luik en Namen een belangrijke rol gespeeld) en over de beslissing betreffende de post-2010 strategie (want de structurele fondsen vormen eigenlijk het financiële luik van de Strategie van Lissabon en hun prioriteiten zijn hierop afgestemd). De SERV dringt erop aan dat een grondige evaluatie van de structurele fondsen wordt uitgevoerd alvorens de budgettaire programmering wordt vastgelegd. Een hervorming van het structuurbeleid en een efficiënte budgettering moeten rekening houden met de gerealiseerde effecten van het gevoerde beleid in de Europese regio’s, zodat een evenwichtig level playing field op het niveau van de regio’s kan uitgetekend worden
3.3.
De implementatie van de vrijmaking van de interne dienstenmarkt
De Dienstenrichtlijn is onderdeel van de in 2005 hernieuwde Lissabonstrategie en ondersteunt door de administratieve vereenvoudiging het programma voor een betere regelgeving. Met de Dienstenrichtlijn moet het uiteindelijk voor dienstverleners makkelijker worden om zich in Vlaanderen te vestigen en diensten te verrichten. Zo moet de richtlijn leiden tot een vermindering van regels en formaliteiten door de overheid. Hierdoor moet het voor bedrijven bijvoorbeeld makkelijker worden om een vergunning te verkrijgen en activiteiten sneller te kunnen starten. Wanneer België het voorzitterschap zal waarnemen, zal de Dienstenrichtlijn reeds van toepassing zijn. De Commissie zal uiterlijk 28 december 2010 een rapport met aanvullende voorstellen moeten voorleggen waarin een stand van zaken wordt gegeven i.v.m. de toepassing van de richtlijn in de lidstaten (in het bijzonder : vergunningsstelsels, aan evaluatie onderworpen eisen, pluridisciplinaire activiteiten) en de beoordeling van de omzetting in de buurlanden (artikel 39 van de richtlijn). De herzieningsclausule (artikel 41) voorziet erin dat de Commissie in december 2011 een rapport uitbrengt over de doeltreffendheid van het beginsel van vrije verrichting van diensten en over het toepassingsgebied van de richtlijn. Ze moet daartoe (artikel 16§4) wel eerst de Europese sociale partners raadplegen. Het Belgisch voorzitterschap kan het peer review proces mee aansturen en erop toezien dat de raadpleging zo goed mogelijk verloopt. België is één van de weinige landen die openlijk de diensten van algemeen belang steunt. Het krijgt 6 maanden om zijn steun concrete vorm te geven. In een antwoord (januari 2007) van ons land op een vragenlijst van de Commissie over de Sociale Diensten van Algemeen Be-
10
Advies onderwerp
lang stelde België voor dat “net als voor de gezondheidszorg, een open gedachtewisseling zou plaatsvinden teneinde een sectorale richtlijn op te stellen die het specifieke karakter van de sociale diensten van algemeen belang benadrukt. Die richtlijn zou de beginselen en waarden bevatten die de werking van die diensten steunen en zou aangeven welke fundamentele rechten spelen”. In dat kader is de (politieke) interpretatie welke diensten ‘van algemeen belang’ zijn en dus niet tot de markt behoren en welke diensten uit de sector van algemeen economisch belang zijn, uiterst cruciaal. De stand van zaken binnen België en Vlaanderen (en tussen beide) dient uitgeklaard. Samenwerking tussen (de Vlaamse) overheid en sectorale maatschappelijk middenveld zal noodzakelijk zijn, zowel generiek op sectoraal vlak als specifiek binnen sommige subsectoren. O.a. voor de thuiszorg is een specifiek initiatief in de maak.
3.4.
Gemeenschapsoctrooi en ICT-toepassingen
In juli 2000 heeft de Commissie de invoering van een Gemeenschapsoctrooi voorgesteld, zodat uitvinders een octrooi kunnen krijgen dat in de gehele EU wettelijk geldig is. Dankzij dit uniforme octrooi zouden de lasten voor de ondernemingen en de kosten voor het verkrijgen van een octrooi aanzienlijk worden verminderd. Verwacht wordt dat hiermee het Europese concurrentievermogen toeneemt en de innovatie wordt bevorderd. Met het voorgestelde octrooistelsel kunnen de problemen met het sinds 1973 bestaande Europees octrooi uit de weg worden geruimd. Bij het Europees octrooi is alleen de procedure tot de afgifte van het octrooi uniform. Daarna ontstaan er evenveel octrooien als er landen in de aanvraag worden genoemd en geldt voor het Europees octrooi de respectieve nationale wetgeving. Er is geen gemeenschappelijke instantie die de rechtspraak op Europees niveau harmoniseert. Het is niet de bedoeling dat het Gemeenschapsoctrooi de nationale octrooien en het Europese octrooi vervangt, maar een nieuwe mogelijkheid biedt. Uitvinders blijven vrij de octrooibescherming te kiezen die hun het best schikt. De invoering van een Gemeenschapsoctrooi blijft een gevoelig onderwerp dat voorlopig nog door de Raad wordt geblokkeerd. Het belangrijkste knelpunt hier betreft vooral de vertaling van de octrooiconclusies. Het is dus nog onmogelijk te zeggen wanneer het Gemeenschapsoctrooi uiteindelijk beschikbaar zal zijn. Het Belgisch voorzitterschap moet onverdroten verdere inspanningen leveren om de weerstand die er bij sommige lidstaten nog heerst tegen de invoering van een Gemeenschapsoctrooi te breken. De procedures inzake het gemeenschapsoctrooi moeten vooreerst transparant, betaalbaar en toegankelijk gemaakt worden voor KMO’s. Ondermeer het aantal werktalen moet daarom tot een minimum herleid worden. Bij voorkeur wordt één taal – het Engels – als officiële taal gebruikt in de procedure.
11
Advies onderwerp
De EU wil tegen 2010 doorgroeien naar een dynamische kenniseconomie. Innovatie, o.a. op vlak van ICT-toepassingen vormt daarin een speerpunt. Het I2010-programma van de EC, waarin ook bijzondere aandacht voor de e-toepassingen op vlak van gezondheid, welzijn en het publieke domein, werkt dit uit. De sociaaleconomische implicaties en de beschikbare technologieën en toepassingen dienen geïnventariseerd en waar nodig (technisch) vertaald naar de relevante sociaaleconomische sectoren. Naast de sectorale inspanningen is een dringend impulsprogramma nodig om het kwaliteitsniveau van de sectoren verder op het huidige Europese topniveau te houden.
3.5.
Proefproject verlaagde BTW-tarieven voor arbeidsintensieve diensten
Het proefproject omtrent verlaagde BTW-tarieven voor arbeidsintensieve diensten werd verlengd tot eind 2010. Na de verschillende verlengingen van dit project die in het verleden werden doorgevoerd is het absoluut noodzakelijk dat onze ondernemers rechtszekerheid hebben en dat er een definitieve regeling wordt uitgewerkt. Het voorstel van de Europese Commissie van juli 2008 is in dit opzicht een goeie aanzet. In het verleden is steeds gebleken dat pas net voor het verstrijken van de termijn van het proefproject een oplossing wordt gevonden. Dit dossier zal dus in de tweede helft van 2010 de nodige aandacht vragen.
3.6.
Energie en klimaatbeleid
De energiemarkten zijn in Europa geliberaliseerd, maar de weg naar een eengemaakte energiemarkt is nog lang. Voor Vlaanderen zou zo’n eengemaakte energiemarkt voordelen hebben in de vorm van verhoogde efficiëntie, toegenomen concurrentie en marktwerking, lagere energieprijzen en een verbeterde leveringszekerheid. Van het Belgisch Voorzitterschap verwacht de SERV dat voortgang wordt geboekt op de instrumenten die kunnen bijdragen tot een verdere eenmaking van de Europese energiemarkten. Een belangrijk element is de verbeterde samenwerking tussen regulatoren of de introductie van een Europese regulator voor de energiemarkt. In het kader van een eengemaakte energiemarkt verwacht de SERV van het Belgisch Voorzitterschap ook dat er initiatieven worden genomen om de grote verschillen in de energieregelgeving tussen lidstaten onderling te verminderen of weg te werken zodat een gelijk speelveld wordt bekomen en de onderlinge afstemming tussen energiemarkten vergroot. Dat geldt ook voor de regelgeving inzake hernieuwbare energie. In het bijzonder zou het Belgisch Voorzit-
12
Advies onderwerp
terschap aandacht moeten besteden aan de totstandkoming van een Europese markt van hernieuwbare energiecertificaten. Dat zou binnen Europa beter toelaten om de doelstellingen van de verwachte Europese richtlijn inzake hernieuwbare energie op een meer gecoördineerde en efficiënte wijze te realiseren. In dat kader is ook de uitwerking van een Europees kader voor biomassastromen belangrijk. Binnen het Europese energiebeleid is tot slot ook energievoorzieningszekerheid een zeer belangrijk thema dat ten tijde van het Belgisch Voorzitterschap wellicht actueel zal zijn. Hier is een sterk Europees buitenlandbeleid nodig, maar ook een nieuw Europees intern energiebeleid dat een gunstig investeringsklimaat schept voor o.a. nieuwe en gediversifieerde productiecapaciteit, verzekerde opslagcapaciteit, verhoogde interconnectiecapaciteit en aangepaste slimme netten. Het klimaatbeleid is voor de SERV een belangrijk thema in het kader van het Belgisch voorzitterschap. Op de 15de Conference of the Parties (COP) van het Klimaatverdrag eind 2009, zal worden gestreefd naar een internationaal akkoord over een klimaatregime na 2012. Indien er op COP15 geen akkoord wordt bereikt, zal België als Europese Voorzitter een belangrijke rol moeten opnemen op COP16 eind 2010. Op dit moment is het onduidelijk wat de stand van de verschillende deeldossiers van het energie- en klimaatpakket 2020 van de Europese Commissie ten tijde van het Belgisch voorzitterschap zal zijn. De Europese onderhandelingen over de herziening van de Europese Richtlijn nationale emissieplafonds voor verzurende stoffen (NEC) zijn momenteel ‘on hold’ gezet aangezien gelet op de linken met het Europese klimaat- en energiepakket. Er is grote kans dat de goedkeuring van de gewijzigde richtlijn zal gebeuren ten tijde van het Belgisch voorzitterschap. In eerdere adviezen heeft de SERV gevraagd dat Vlaanderen in de eerste plaats zou pleiten voor Europese maatregelen (BBT, Europese productnormen...) omdat ze effectiever en goedkoper kunnen zijn en zorgen voor een gelijk speelveld. In de tweede plaats heeft de SERV gevraagd dat Vlaanderen een zeer alerte en actieve houding zou innemen in de verdere Europese besprekingen en bij de verdeling van de inspanningen over de lidstaten. Er moet worden vermeden dat België doelstellingen aangaat die achteraf niet haalbaar blijken of in vergelijking met vergelijkbare lidstaten tot zeer hoge kosten leiden. De SERV verwacht van het Belgisch voorzitterschap tevens initiatieven voor een ambitieus Europees stimuleringsprogramma voor technologische en maatschappelijke innovaties ter versnelling van de lange termijntransitie naar een koolstofarme en duurzame economie.
13