Brussel, 17 september 2008 080917 aanvullend advies energiedecreet
Advies Aanvullend advies bij het SERV-advies van 10 september 2008 over het voorontwerp van decreet houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid
1
Aanvullend advies energiedecreet
Inhoud
1.
Situering ...................................................................................................................... 3
2. 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 2.7. 2.8. 2.9. 2.10. 2.11.
Bemerkingen bij de uitwerking van de nieuwe of inhoudelijk gewijzigde artikelen ....................................................................................................................... 4 Privénet, directe lijn/leiding en ‘gewoon’ net .................................................................. 5 Geldigheidsduur van de certificaten .............................................................................. 9 Schadevergoedingsregeling .......................................................................................... 9 Nieuwe voorwaarden en verplichtingen voor netbeheerders ........................................ 10 Brandstofleveranciers ................................................................................................. 11 Recht op toegang tot een net ...................................................................................... 13 Beschikbare kredieten ................................................................................................. 14 Gedragscode .............................................................................................................. 15 EPB-eisen ................................................................................................................... 16 Rechten en plichten van afnemers .............................................................................. 17 Wijzigingen in definities ............................................................................................... 20
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5. 3.6.
Bemerkingen bij de inhoud van de nieuwe of inhoudelijk gewijzigde artikelen .... 23 ‘Vergunningsprocedure’ privénetten ............................................................................ 23 Plaatselijk vervoernet .................................................................................................. 26 Uitbreiding van de certificatenverplichting ................................................................... 29 Bevoegdheid van de Vlaamse regering om de groeifactor aan te passen .................... 31 Warmtekrachtcertificaten............................................................................................. 32 Energiebeleidsovereenkomsten .................................................................................. 35
4.
Bijlage: Omschrijvingen van netten, lijnen, leidingen en privénetten ................... 38
Referentielijst....................................................................................................................... 43
2
Aanvullend advies energiedecreet
1. Situering De SERV ontving op 9 juli 2008 een adviesvraag van de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur over een voorontwerp van decreet houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid. Dat voorontwerp beoogt een codificatie van vijf bestaande energiedecreten: het Elektriciteitsdecreet, het Aardgasdecreet, het REG-decreet, het Oprichtingsdecreet VREG en het EPB-decreet1. In zijn advies van 10 september 2008 over dat voorontwerp van decreet becommentarieerde de raad de voorgestelde codificatie. Met name ging de SERV na in hoeverre het voorontwerp de beoogde doelstellingen op het vlak van vereenvoudiging en stroomlijning van de regelgeving realiseert. De SERV concludeerde dat: • een coördinatie en codificatie van de energiewetgeving wenselijk is; • het voorontwerp echter nog talrijke fouten en juridisch-technische tekortkomingen bevat; • het voorontwerp nog geen echte codificatie - in de ruime betekenis ervan - is, omdat er nog onvoldoende inspanningen zijn gebeurd om de coherentie en transparantie van de energieregelgeving te verbeteren, om de inhoud en procedures beter te integreren, op elkaar af te stemmen of te vereenvoudigen, om een goede structuur te zoeken enz. • er bijgevolg zo snel mogelijk een nieuwe en betere codificatie moet worden uitgewerkt. De SERV stelde in dat advies bovendien vast dat het voorontwerp, in tegenstelling tot wat is vermeld in de nota aan de Vlaamse regering, een reeks inhoudelijke wijzigingen aan de bestaande regelgeving bevat. In zijn advies van 10 september 2008 inventariseerde de raad die inhoudelijke wijzigingen en werd aangekondigd dat de raad een aanvullend advies zou uitbrengen over die wijzigingen. Dat gebeurt in het voorliggend advies. Zoals is vermeld in zijn advies van 10 september 2008, maakt de SERV hierbij wel een voorbehoud. Misschien werden niet alle doorgevoerde wijzigingen door de raad gedetecteerd of op hun juiste implicaties ingeschat. Volgens de SERV is het in de eerste plaats aan de Vlaamse 1
Voluit: • Decreet van 17 juli 2000 houdende organisatie van de elektriciteitsmarkt (Elektriciteitsdecreet) • Het decreet van 6 juli 2001 houdende de organisatie van de gasmarkt (Aardgasdecreet) • Het decreet van 2 april 2004 tot vermindering van de uitstoot van broeikasgassen in het Vlaamse Gewest door het bevorderen van het rationeel energiegebruik, het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van de flexibiliteitsmechanismen uit het Protocol van Kyoto (REG-decreet) • Het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Reguleringsinstantie voor de Elektriciteits- en Gasmarkt (Oprichtingsdecreet VREG) • Het decreet van 22 december 2006 houdende eisen en handhavingsmaatregelen op het vlak van de energieprestaties en het binnenklimaat van gebouwen en tot invoering van een energieprestatiecertificaat en tot wijziging van artikel 22 van het REG-decreet (EPB-decreet).
3
Aanvullend advies energiedecreet
regering om de inhoudelijke wijzigingen en hun impact voor de praktijk in alle duidelijkheid aan te geven. In de verdere bespreking hierna van de nieuwe of inhoudelijk gewijzigde artikelen, wordt een tussen enerzijds bepalingen waarover ten gronde weinig discussie bestaat, maar waarvoor de juridisch-technische uitwerking in het voorontwerp tekort schiet (deel 2 van dit advies), en anderzijds bepalingen waarover de SERV meer ten gronde van mening verschilt met het voorstel dat is opgenomen in het voorontwerp van decreet of waarover meer discussie wenselijk is (deel 3 van dit advies).
2. Bemerkingen bij de uitwerking van de nieuwe of inhoudelijk gewijzigde artikelen Hierna formuleert de SERV zijn opmerkingen en aanbevelingen bij de volgende nieuwe of inhoudelijk gewijzigde artikelen van het voorontwerp van decreet. Het gaat om bepalingen waarover ten gronde weinig discussie bestaat, maar waarvoor de toelichting of de juridischtechnische uitwerking in het voorontwerp tekort schiet. -
Privénet, directe lijn/leiding en ‘gewoon’ net Geldigheidsduur van de certificaten Schadevergoedingsregeling Nieuwe voorwaarden en verplichtingen voor netbeheerders Brandstofleveranciers Recht op toegang tot een net Beschikbare kredieten Gedragscode EPB-eisen Rechten en plichten van afnemers Wijzigingen in definities
Voor de duidelijkheid worden telkens vooraf de huidige regeling en de wijzigingen aangegeven.
4
Aanvullend advies energiedecreet
2.1. Privénet, directe lijn/leiding en ‘gewoon’ net Huidige regeling -
-
Het huidige elektriciteitsdecreet definieert een directe lijn als ‘elke elektrische leiding met een nominale spanning gelijk aan of lager dan 70 kV die fysisch geen deel uitmaakt van het distributienet’. In de bestaande decreten stond er geen definitie van privénetten. In het technisch reglement elektriciteit2 is privénet gedefinieerd als “plaatselijk geheel van verbindingen die niet beheerd worden door een distributienetbeheerder, aangewezen door de VREG’.
Wijzigingen in het voorontwerp -
-
-
2
Het voorontwerp definieert een directe lijn als ‘elektrische verbinding met een nominale spanning die gelijk aan of minder dan 70 kilovolt is en de bijbehorende installaties tussen een of meer productie-installaties en een afnemer, die niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen elektriciteitsdistributienetbeheerder of de beheerder van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit’ (art. 1.1.3. 20°). De MvT (memorie van toelichting) verduidelijkt enkel dat de bedoelde productie-installatie een productie-installatie kan zijn van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, of een warmtekrachtinstallatie of een “grijze” productie-installatie. Het voorontwerp definieert een directe leiding als een ‘aardgasleiding met een ontwerpdruk van minder dan 20 bar en de bijhorende installaties tussen één of meerdere gasontginningsinstallaties en één afnemer, die niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen aardgasdistributienetbeheerder of de beheerder van het vervoernet voor aardgas’ (art. 1.1.3. 21°). De Mvt verduidelijkt enkel dat ‘gasontwinning in het Vlaams Gewest enkel denkbaar is voor wat betreft de winning van gas uit steenkoolmijnen’. Het voorontwerp introduceert een definitie van een privénet: ‘leiding of geheel van onderling verbonden leidingen met een spanning die gelijk aan of minder dan 70 kilovolt is of een ontwerpdruk van minder dan 20 bar heeft en de bijbehorende installaties, die gebruikt worden voor de levering van elektriciteit of aardgas aan een of meer afnemers en die niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen distributienetbeheerder, de beheerder van het plaatselijk vervoernet voor elektriciteit of de beheerder van het vervoernet voor aardgas‘ (art. 1.1.3. 88°). De MvT stelt enkel dat ‘omwille van bestaande situaties die historisch gegroeid zijn’ er nood was ontstaan om het begrip privénet in te voeren. Volgende voorbeelden van privénetten worden genoemd: de netten die in het verleden werden aangelegd binnen bunga-
Ministerieel besluit houdende goedkeuring van het technisch reglement distributie Vlaams Gewest 4.4.2007.
5
Aanvullend advies energiedecreet
lowparken, industrieparken en winkelcomplexen, en door één netbeheerder worden beheerd, die geen door de VREG aangewezen distributienetbeheerder is. Bemerkingen en aanbevelingen 1. De regeling inzake privénetten en directe lijnen en leidingen is gewijzigd in vergelijking met de bestaande energiegerelateerde decreten, en voor sommige aspecten zelfs nieuw. Volgens de raad was het inderdaad nodig dat de regelgeving meer duidelijkheid zou creëren inzake privénetten en directe lijnen en leidingen, temeer daar deze belangrijker worden met de opkomst van de decentrale energieopwekking, de microgrids en smart grids. 2. Verduidelijk het onderscheid tussen ‘directe lijn’ en privénet. De raad meent dat de voorliggende definities impliceren dat een directe lijn altijd een privénet is en vraagt zich af of dat de bedoeling is. 3. Vermijd combinaties van negatieve omschrijvingen. Het elektriciteitsdistributienet wordt in het voorontwerp omschreven als een geheel van onderling verbonden leidingen met een nominale spanning die gelijk aan of minder dan 70 kilovolt is en de bijbehorende installaties, dat noodzakelijk is voor de levering van elektriciteit aan afnemers binnen een geografisch afgebakend gebied in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de in dat gebied liggende privénetten, directe lijnen en delen van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit. Privénetten worden analoog gedefinieerd met als wezenlijke verschil dat ze niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen distributienetbeheerder of beheerder van het plaatselijk vervoernet. Ook in de definitie van directe lijn vormt de vraag wie ze beheert een cruciaal criterium. Deze combinaties van negatieve omschrijvingen maken de regelgeving moeilijk begrijpbaar. Bovendien zou de negatief geformuleerde omschrijving bij privénetten en directe lijnen tot problemen kunnen leiden. Zo zou dit ervoor kunnen zorgen dat ‘gewone distributienetten’, waarvoor de aanwijzing door de VREG om de een of andere reden verstoord geraakte (bijv. netbeheerder die niet meer aan voorwaarden voldoet), plots privénetten zouden worden. Dat kan niet de bedoeling zijn. 4. Omschrijf liever wat directe lijnen en privénetten ‘anders’ maakt. In plaats van negatieve omschrijvingen vraagt de raad dat zou worden overwogen om te omschrijven wat directe lijnen en privénetten precies anders maakt. Er moet dus nader bekeken worden welke elementen directe lijnen en privénetten karakteriseren. Op basis van definities in de Europese, federale en Waalse regelgeving, kunnen daarbij volgende elementen in overweging worden genomen.
6
Aanvullend advies energiedecreet
Voor een directe lijn: Één verbinding. Aanvullend karakter: Directe lijnen zijn een aanvulling op het distributienet. Dit omwille van de afstemming met de federale elektriciteitswet die (federale) directe lijnen definieert als ‘elke elektriciteitslijn ter aanvulling van het transmissienet, met uitzondering van de lijnen die deel uitmaken van een distributienet’. Geïsoleerd karakter: Directe lijnen maken geen deel uit van distributienetten en/of zijn er niet op aangesloten. Dit omwille van de consistentie met Europese definitie van directe lijn in de Europese richtlijn 2003/54 art 2 15°: ‘die een geïsoleerde productielocatie met een geïsoleerde afnemer verbindt’. Directe verbinding (cf. Waals decreet): Directe verbinding tussen producent en afnemer of directe verbinding tussen producent en zijn vestigingen ‘wanneer die producent geen eigenaar is van alle terreinen die door die lijn doorlopen worden, met het oog op de bevoorrading daarvan’. Dat laatste is wellicht nodig om het onderscheid te maken met privénetten. Soms intern karakter: Lijnen binnen één bedrijf of groep. Dit omwille van de consistentie met Europese definitie van directe lijn in de Europese richtlijn 2003/54 art 2 15°: ‘een elektriciteitslijn die een elektriciteitsproducent en een elektriciteitsleverancier met elkaar verbindt om hun eigen vestigingen, dochterondernemingen en in aanmerking komende afnemers direct te bevoorraden’. Exploitatie- en gebruiksrecht niet in handen van distributienetbeheerder of de beheerder van het plaatselijk vervoernet (cf. art. 4.1.4. §2) (cf. ook Waals decreet). Voor een privénet: Geheel van verbindingen niet geïsoleerd - aangesloten zijn op het distributienet of het plaatselijk vervoernet. Volgens de VREG-mededeling (die ter consultatie voorligt tot 15 september) zou het evenwel ook kunnen dat een net geen enkele verbinding heeft met het distributienet (eilandwerking), al zou deze situatie zich in de praktijk zelden voordoen. gelegen zijn op één of meerdere privé-erven. soms intern: bedoeld voor ‘eigen afnemers’, afnemers in een bepaald gebouw, … Exploitatie- en gebruiksrecht niet in handen van distributienetbeheerder of de beheerder van het plaatselijk vervoernet (cf. art. 4.1.4. §2) (cf. ook Waals decreet). 5. Vermijd een hiaat in de regelgeving voor directe leidingen. Door naar analogie met de afbakening van distributienetten in de definitie te specificeren dat het moeten gaan over leidingen met een ontwerpdruk van minder dan 20 bar, creëert het voorontwerp een hiaat in de regelgeving en daardoor rechtsonzekerheid. Immers leidingen met een ontwerpdruk van meer dan 20 bar vallen niet automatisch onder de federale bevoegdheid. De federale wet omschrijft de ‘federale’ directe leidingen namelijk veel strikter (zie bijlage). Gezien het
7
Aanvullend advies energiedecreet
feit dat de federale energiebevoegdheden nauw omschreven zijn en de gewestelijk energiebevoegdheden residuair zijn, lijkt een dergelijke strikte afbakening in het Vlaamse voorontwerp niet gewenst. Overigens merkt de raad op dat de afkapgrens van 20 bar nauwelijks gemotiveerd wordt. Verder vraagt de raad dat de Vlaamse regering nader bekijkt of een dergelijke hiaat zich ook voordoet in de regelgeving voor directe lijnen. 6. Verduidelijk de situatie van privénetten met een spanning die gelijk aan of minder dan 70 kV is, maar die een aangesloten zijn op het transmissienet en dus niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen distributienetbeheerder of beheerder van het plaatselijk vervoernet. Zij vallen zowel onder de Vlaamse definitie van privénet als onder de federale definitie van directe lijn. 7. Verduidelijk de regeling voor afnemers privénet, aangesloten op een distributienet. Art. 4.3.1. §1 van het voorontwerp stelt dat ‘de levering van elektriciteit en aardgas aan afnemers die aangesloten zijn op een distributienet of het net voor plaatselijk vervoer van elektriciteit, onderworpen is aan de voorafgaande toekenning van een leveringsvergunning door de VREG. Aangezien aangeslotenen op privénet ook aangesloten kunnen zijn op het distributienet, zijn ook ‘leveranciers’ via een privénet aan een leveringsvergunning onderworpen. Dat is wellicht niet zinvol in sommige gevallen (bv. appartementen). 8. Verduidelijk de definitie van ‘directe lijn’. Een directe lijn was in de bestaande regelgeving ‘elke leiding die geen fysisch deel uitmaakt van het distributienet’, en wordt in het voorontwerp ‘verbinding en bijhorende installaties tussen productie-installaties en een afnemer die niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen DNB of de beheerder van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit’. De raad vraagt om volgende elementen te verduidelijken: Kan de directe lijn ook een deel zijn van een verbinding tussen productie-installatie en afnemer? Wat als er twee afnemers zijn? Wat wordt bedoeld met ‘bijhorende installaties’? Dat is in het voorontwerp niet gedefinieerd, in de memorie van toelichting wel. Volgens mvt zijn bijhorende installaties ‘de met deze leidingen verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations. De raad vraagt of het met het oog op de duidelijkheid niet aangewezen is om dat toe te voegen aan de definitie in het voorontwerp.
8
Aanvullend advies energiedecreet
2.2. Geldigheidsduur van de certificaten Huidige regeling -
In art. 23 §2bis van het huidige Elektriciteitsdecreet stond dat certificaten konden worden voorgelegd ‘in het jaar waarin ze werden toegekend en de vijf daaropvolgende jaren’.
Wijziging in het voorontwerp -
Art. 7.1.5. §3 beperkt de geldigheidsduur van de certificaten door te stellen dat certificaten kunnen worden voorgelegd of ingediend ‘tot vijf jaar na de datum van toekenning ervan’. Deze wijziging wordt niet gemotiveerd. De MvT stelt verkeerdelijk dat dit ook al zo opgenomen was voor de groenestroomcertificaten in art. 23 §2bis van het elektriciteitsdecreet.
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
Motiveer de beperking van de geldigheidsduur van de certificaten. De raad vermoedt dat men door de aanpassing van de geldigheidsduur van de certificaten wil bereiken dat elk certificaat even lang geldig is, terwijl dat nu afhangt van de uitgiftedatum. Voor certificaten die in het begin van het jaar werden toegekend, betekent het voorontwerp van decreet evenwel dat deze ruim een jaar minder lang bruikbaar zullen zijn, temeer daar een voorlegging in het jaar n kan gebeuren tot 31/3 van het jaar n+1.
2.
Indien de geldigheidsduur wordt ingekort, is een overgangsregeling nodig. De inperking van de geldigheidsduur zou overgangsproblemen kunnen veroorzaken voor eigenaars van certificaten die volgens de huidige regeling wel nog geldig zijn en volgens het voorliggend voorontwerp niet meer. Hiervoor is een overgangsbepaling nodig.
2.3. Schadevergoedingsregeling Huidige regeling -
Het bestaande elektriciteitsdecreet stelt enkel dat indien de minimumsteun (via de netbeheerders) door een beslissing van de Vlaamse overheid niet langer wordt toegekend, de Vlaamse Regering voor bestaande installaties de geleden schade zou vergoeden (art. 25 quater §3, naar analogie met art. 25 ter §3 voor groenestroomcertificaten).
9
Aanvullend advies energiedecreet
Wijziging in het voorontwerp -
Het toegevoegde art. 7.1.7.§4 stelt daarenboven ‘Als de marktwaarde van de warmtekrachtcertificaten door een beslissing van de Vlaamse Regering tot minder dan 27 euro daalt, vergoedt de Vlaamse Regering de geleden schade voor kwalitatieve warmtekrachtinstallaties die aangesloten zijn op het transmissienet, die minder dan tien jaar in dienst zijn.’ Over deze toevoeging van art. 7.1.7 §4 wordt gesteld: ‘op dezelfde manier [als voor groenestroomcertificaten] voorziet het ontwerp eveneens een minimumsteun voor warmtekrachtcertificaten. Deze minimumsteun is gelijk genomen aan de reeds in artikel 25 quater van het elektriciteitsdecreet voorziene garantie van 60 procent van de boetewaarde van 45 euro /megawattuur.’ De wijziging wordt verder niet toegelicht.
Bemerkingen en aanbevelingen Verduidelijk de geïntroduceerde schadevergoedingsregeling door de Vlaamse regering voor kwalitatieve warmtekrachtinstallaties die aangesloten zijn op het transmissienet, die minder dan tien jaar in dienst zijn. Volgens de raad lijkt het nieuwe art. 7.1.7 §4 zeer moeilijk implementeerbaar (“door een beslissing van de Vlaamse Regering”). Het is namelijk zeer moeilijk om uit te maken waaraan de hoogte van de marktwaarde van certificaten te wijten is.
2.4. Nieuwe voorwaarden en verplichtingen voor netbeheerders Huidige regeling -
Het elektriciteitsdecreet en het aardgasdecreet bevatten gelijkaardige – maar niet dezelfde bepalingen inzake de voorwaarden waaraan netbeheerders moeten voldoen. Het elektriciteitsdecreet en het aardgasdecreet bevatten gelijkaardige – maar niet dezelfde bepalingen inzake openbaredienstverplichtingen.
Wijziging in het voorontwerp -
Art. 4.1.4. §2 integreert de voorwaarden voor netbeheerders voor elektriciteit en aardgas en één artikel en stelt dat de kandidaat-netbeheerders aan volgende voorwaarden moeten voldoen om te kunnen worden aangewezen als netbeheerder en waaraan een netbeheerder moet blijven voldoen om aangewezen te blijven als netbeheerder in ieder geval betrekking op:
10
Aanvullend advies energiedecreet
1° de technische, organisatorische en financiële capaciteit van de (kandidaat-) netbeheerder; 2° de professionele betrouwbaarheid van de (kandidaat-)netbeheerder; 3° het exploitatie- of gebruiksrecht van de (kandidaat-)netbeheerder over het distributienet in kwestie; 4° de beheersmatige en juridische onafhankelijkheid van de (kandidaat-) netbeheerder ten aanzien van de leveranciers, tussenpersonen, producenten en aardgasinvoerders die actief zijn in het Vlaamse Gewest, en de met deze ondernemingen verbonden en geassocieerde ondernemingen. -
Art. 1.1.3. 83° definieert een openbaredienstverplichting als verplichting die betrekking heeft op de sociaaleconomische, ecologische of technische aspecten van de energievoorziening.
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
Schrap onbedoelde nieuwe voorwaarden voor de aanduiding van netbeheerders. Door integratie van voorwaarden van netbeheerders (elektriciteit, gas) in één artikel 4.1.4. in het voorontwerp worden er bijkomende voorwaarden opgelegd aan elektriciteitsnetbeheerders, namelijk de onafhankelijkheid van aardgasinvoerders die actief zijn in het Vlaamse gewest (art. 4.1.4. §2 4°). Dat kan niet de bedoeling zijn.
2.
Herbekijk ‘onbedoelde’ nieuwe openbaredienstverplichtingen. De openbaredienstverplichtingen (ODV) wordt ook breder omschreven, namelijk als verplichtingen die betrekking heeft op de sociaaleconomische, ecologische of technische aspecten van de energievoorziening. In de huidige situatie konden aan elektriciteitsnetbeheerder alleen ODV’s worden opgelegd die betrekking hadden op elektriciteitsvoorziening, terwijl de ODV’s betrekking kunnen hebben op energievoorziening in het algemeen. Omgekeerd kunnen aan aardgasnetbeheerder nu verplichtingen inzake elektriciteit worden opgelegd. De raad vraagt zich af of deze wijzigingen zo bedoeld zijn.
2.5. Brandstofleveranciers Huidige regeling -
Art. 18 van het REG-decreet voorziet dat de Vlaamse regering aan brandstofleveranciers verplichtingen kan opleggen inzake:
11
Aanvullend advies energiedecreet
-
1° het geven van informatie aan en het sensibiliseren van hun klanten over rationeel energiegebruik en het gebruik van hernieuwbare energietechnologieën; 2° het geven van informatie aan hun klanten over hun energieverbruik en over hun energiekosten. Art. 19 van het REG-decreet stelt: § 1. De Vlaamse regering start een overleg op met de brandstofleveranciers over het aanbieden van programma's ter bevordering van het rationeel energiegebruik en het gebruik van hernieuwbare energietechnologieën bij hun klanten. De overeengekomen programma's worden vastgelegd in een energiebeleidsovereenkomst. § 2. Vanaf 1 januari 2005 kan de Vlaamse regering aan de brandstofleveranciers die geen partij zijn in een energiebeleidsovereenkomst, of die de energiebeleidsovereenkomst niet naleven, een jaarlijkse actie- en middelenverbintenis opleggen inzake de bevordering bij hun klanten van: 1° een rationeel energiebeheer; 2° een rationeel energiegebruik; 3° het gebruik van hernieuwbare energietechnologieën. […]
Wijzigingen in het voorontwerp -
-
In hoofdstuk VI ‘Verplichtingen van de brandstofleveranciers ter stimulering van het rationeel energiegebruik en het gebruik van de hernieuwbare energiebronnen’ veralgemeent het voorontwerp met art. 7.6.1. §1. dat de Vlaamse Regering aan alle brandstofleveranciers actie- en middelenverplichtingen kan opleggen voor de bevordering van rationeel energiebeheer, rationeel energiegebruik en hernieuwbare energietechnologieën (niet alleen aan brandstofleveranciers die geen partij zijn in een energiebeleidsovereenkomst of die de energiebeleidsovereenkomst niet naleven.) Volgens de memorie wordt concreet gedacht aan het opleggen van de verplichting voor de leveranciers van aardgas, stookolie, propaan, butaan en steenkool om bij iedere levering van deze brandstoffen een beknopte REG-brochure ter beschikking te stellen van de klant. Art. 7.6.2. §1. beperkt de verplichtingen die de Vlaamse Regering kan opleggen aan de brandstofleveranciers tot verplichtingen inzake het geven van informatie aan en het sensibiliseren van hun klanten over rationeel energiebeheer, rationeel energiegebruik en hernieuwbare energietechnologieën. De verplichting tot het geven van informatie aan hun klanten over hun energieverbruik en over hun energiekosten wordt dus geschrapt. De MvT bij art. 7.5.2 (moet zijn 7.6.2) is niet consistent met het voorontwerp en stelt: ‘De brandstofleveranciers kunnen eveneens verplicht worden om aan hun klanten informatie te verstrekken over hun energieverbruik en hun energiekosten’.
12
Aanvullend advies energiedecreet
Bemerkingen en aanbevelingen Breng inzake verplichtingen voor de brandstofleveranciers de memorie van toelichting in overeenstemming met de tekst van het voorontwerp. - De raad vindt het een goede zaak dat art. 7.6.2. §1 niet meer verwijst naar de verplichting van brandstofleveranciers tot het geven van informatie aan hun klanten over hun energieverbruik en over hun energiekosten. Deze bepaling in het REG-decreet was immers praktisch zeer moeilijk implementeerbaar. Een brandstofleverancier heeft immers geen vaste relatie met een klant zoals een elektriciteits- of aardgasleverancier dit heeft. Een klant kan zijn brandstoffen immers steeds bij een andere leverancier bestellen, waardoor deze laatste geen zicht heeft op het energieverbruik. - De raad merkt wel op dat de memorie van toelichting bij art. 7.5.2 (verkeerde verwijzing in de Memorie, moet zijn 7.6.2.) nog steeds ten onterechte stelt dat de brandstofleveranciers verplicht kunnen worden om aan hun klanten informatie te verstrekken over hun energieverbruik en hun energiekosten. - Volgens de memorie wordt nog steeds gedacht aan een energiebeleidsovereenkomst met een gezamenlijk organisme die verplichtingen op zich zal nemen. De raad merkt echter op dat er op dit moment geen centraal organisme is dat heel de Vlaamse sector van de brandstofleveranciers dekt en waarmee onderhandelingen kunnen worden gevoerd. Bovendien zijn er – zeker in de grensgebieden – ook buitenlandse brandstofleveranciers actief, die zeker moeilijk in een dergelijk systeem te vatten zullen zijn.
2.6. Recht op toegang tot een net Huidige regeling -
Het huidige elektriciteitsdecreet (art. 11 volgens de concordantietabel) en aardgasdecreet (art. 12) regelen niet wie toegang kan hebben tot een net.
Wijziging in het voorontwerp -
Het nieuw artikel 4.1.18 §1 regelt wie recht heeft op toegang tot een distributienet of het plaatselijk vervoernet van elektriciteit voor de injectie of afname van elektriciteit of aardgas tegen de door de netbeheerder bekendgemaakte tarieven en voorwaarden. ‘1° de leveranciers, in naam en voor rekening van hun klanten; 2° De producenten in eigen naam en alleen voor hun injectiepunten 3° De afnemers van elektriciteit die aangesloten zijn op het plaatselijk vervoernet van elektriciteit’.
13
Aanvullend advies energiedecreet
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
Breid het recht op toegang uit. Het recht op toegang is volgens de raad te beperkt geformuleerd. Het is niet conform het recente arrest van het Europese Hof van Justitie van 22 mei 2008 (zgn. "Leipzig Arrest"). Het recht op toegang geldt blijkbaar alleen voor afnemers van elektriciteit die reeds aangesloten zijn op het plaatselijk vervoernet, niet voor nieuwe, potentiële afnemers. Art. 4.1.18 §1 in niet conform de memorie van toelichting bij definitie 105° (toegangshouder). Daar stelt de memorie: ‘de afnemers zal zelf, of via zijn leverancier, toegang moeten verkrijgen tot het net om elektriciteit te kunnen verbruiken’. Art. 4.1.18 vernoemt deze afnemers (in zijn algemeenheid, dus niet alleen afnemers die aangesloten zijn op het plaatselijk vervoernet) niet.
2.
Controleer op fouten. De omschrijving ‘recht op toegang tot een distributienet of het plaatselijk vervoernet van elektriciteit voor de injectie of afname van elektriciteit of aardgas’ moet wellicht zijn ‘recht op toegang tot een distributienet of het plaatselijk vervoernet van elektriciteit voor het transport van elektriciteit of aardgas’. Afnemers moeten een aansluiting hebben op het net, maar hoeven geen toegang te hebben.
2.7. Beschikbare kredieten Huidige regeling -
De huidige regeling bevatte geen bepaling waarbij tegemoetkomingen worden toegekend ‘binnen de perken van de beschikbare kredieten’.
Wijziging in het voorontwerp -
Het ‘nieuwe’ artikel 8.1.1 stelt dat de tegemoetkomingen die op basis van de steunprogramma’s in dit hoofdstuk kunnen worden toegekend ter bevordering van het rationeel energiegebruik en het rationeel energiebeheer, worden toegekend binnen de perken van de beschikbare kredieten van het Energiefonds of de algemene uitgavenbegroting.
14
Aanvullend advies energiedecreet
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
De verwijzing in art. 8.1.1. naar ‘de steunprogramma’s in dit hoofdstuk’ lijkt verkeerd. Artikel 8.1.1. maakt deel uit van een hoofdstuk met slechts één artikel. Wellicht moet dit zijn ‘de steunprogramma’s in deze titel’.
2.
De raad vraagt bovendien waarom deze bepaling enkel geldt voor steunprogramma’s ter bevordering van het rationeel energiegebruik en het rationeel energiebeheer en niet voor tegemoetkomingen inzake het gebruik van hernieuwbare energiebronnen en de toepassing van flexibiliteitsmechanismen.
2.8. Gedragscode Huidige regeling -
Art. 14 van het elektriciteit bepaalt dat de reguleringsinstantie de gedragscode opstelt voor toegang tot het net op. De gedragscode bepaalt in ieder geval: 1° de procedures en nadere regels voor de aanvraag voor toegang tot het net; 2° de gegevens die de leveranciers aan de netbeheerder moeten verstrekken; 3° de voorzorgsmaatregelen die door de netbeheerder moeten worden genomen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van de persoonlijke en commerciële gegevens van de afnemers; 4° de termijnen waarbinnen de netbeheerder moet antwoorden op de aanvragen voor toegang tot het distributienet.
Wijziging in het voorontwerp -
Het voorontwerp lijkt de gedragscode te schrappen. Art. 14 van het elektriciteit bestaat in het voorontwerp als zodanig niet meer. Volgens de concordantietabel werd dit artikel vervangen door het nieuwe art. 4.2.1. in het voorontwerp. Dat artikel gaat evenwel over de opmaak van technische reglementen.
Bemerkingen en aanbevelingen De raad vraagt zich af of door de schrapping van de gedragscodes en de eventuele opname van de inhoud ervan in de technische reglementen bepaalde elementen niet dreigen te verdwijnen. Zo voorziet het nieuwe art. 4.2.1. niets over voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van de persoonlijke en commerciële gegevens. De algemene ver-
15
Aanvullend advies energiedecreet
trouwelijkheidsbepalingen in art. 4.1.10 en 4.1.11 van het voorontwerp lijken terzake minder garanties te bevatten.
2.9. EPB-eisen Huidige regeling -
Art. 4 van het EPB-decreet stelt in §1, eerste lid: De Vlaamse Regering bepaalt de EPBeisen waaraan gebouwen moeten voldoen waarvoor een aanvraag tot het verkrijgen van een stedenbouwkundige vergunning wordt ingediend, als vermeld in art. 99, §1, 1°, 6° en 7°, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening’.
Wijziging in het voorontwerp -
Het voorontwerp voegt een nieuwe bepaling toe in art. 11.1.1. §1 tweede lid: ‘De invoering van de meldingsplicht, vermeld in artikel 93.1, §1, van het decreet van [18] mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening laat voor de gebouwen, vermeld in het eerste lid, de door de Vlaamse Regering op grond van het eerste lid vastgestelde EPBeisen onverminderd van toepassing’.
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
Met het tweede lid van art. 11.1.1 §1 lijkt men te willen bepalen dat gebouwen die vallen onder art. 99, §1, 1°, 6° en 7°, van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening en die door een verwachte nieuwe regeling niet meer vergunningsplichtig zouden zijn, maar meldingsplichtig, wel nog aan de EPB-eisen moeten voldoen. Volgens de raad blijkt dat niet uit de formulering of moet de formulering in het eerste lid worden aangepast. Ook de rest van het voorontwerp zou moeten worden aangepast omdat herhaaldelijk wordt verwezen (bv. art. 11.1.9 §1) naar houders van een stedenbouwkundige vergunning.
2.
De raad merkt evenwel op dat het vermelde artikel 93.1, §1, van het decreet van [18] mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening deel uitmaakt van een voorontwerp van decreet dat nog in bespreking is en dus (nog) niet bestaat. Het lijkt dan ook niet mogelijk en niet wenselijk om daarover nu al een bepaling in het voorontwerp van energiedecrete op te nemen.
16
Aanvullend advies energiedecreet
2.10.
Rechten en plichten van afnemers
Huidige regeling -
In de bestaande energiegerelateerde decreten waren er geen bijzondere, gegroepeerde bepalingen met rechten en plichten van afnemers.
Wijziging in het voorontwerp -
-
In het voorontwerp wordt onder Hoofdstuk IV één artikel ondergebracht (art. 4.4.1), dat stelt ‘De afnemer die aangesloten is op een distributienet of een net voor het plaatselijk vervoer van elektriciteit, heeft de volgende rechten: 1° het recht om van elektriciteit of aardgas, naargelang het geval, te kunnen worden voorzien door een leverancier naar keuze; 2° het recht om kosteloos van leverancier te veranderen.’ De memorie van toelichting bij dit artikel stelt ‘In dit artikel worden een aantal basisrechten en -plichten van afnemers van elektriciteit en aardgas opgenomen. Deze rechten gelden enkel voor afnemers die zijn aangesloten op het distributienet of het plaatselijk vervoernet van elektriciteit. Personen die zijn aangesloten op een privé-net of een directe lijn of leiding kunnen omwille van technische en economische redenen geen gebruik maken van deze rechten. Het betreft de volgende basisrechten: Het recht op een vrije leverancierskeuze: dit recht is het basisprincipe van de vrijgemaakte elektriciteits- en gasmarkt; Het recht op een kosteloze leverancierswissel: dit principe werd opgenomen in navolging van punt e) van bijlage A van de Tweede Elektriciteitsrichtlijn.’
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
Maak een hoofding ‘rechten en plichten van afnemers’. De raad vindt het beter om het hoofdstuk ‘rechten en plichten van afnemers’ te noemen in plaats van ‘vrije leverancierskeuze’. (cf. opmerkingen in het advies van 10 september 2008 over een meer generieke structuur en bemerking in de memorie van toelichting).
2.
Neem de belangrijkste rechten en plichten van de afnemers op onder deze nieuwe hoofding in het decreet. De vrije leverancierskeuze is een zeer summiere omschrijving van de rechten van de afnemer. Bovendien werden in art. 4.4.1 - in tegenstelling tot de bewering in de memorie van toelichting - geen plichten van afnemers van elektriciteit en aardgas opgenomen. Nochtans zijn er plichten zoals het verstrekken van toegang. De SERV is voorstander voor de expliciete opname van de belangrijkste rechten en plichten van de afnemer in de decreettekst zelf. De rechten en plichten van de afnemer wor-
17
Aanvullend advies energiedecreet
den nu veelal geregeld via technische reglementen en aansluitingsreglementen van de netbeheerder. Het lijkt evenwel wenselijk dat voor de ‘generieke’ rechten en plichten van de afnemer in het decreet worden geregeld en dus bij alle afnemers hetzelfde zijn, ongeacht hun netbeheerder. Concreet kan worden verwezen naar andere volgende elementen3: De afnemer moet de netbeheerder steeds toegang verlenen tot zijn woning of gebouw voor het uitvoeren van de nodige controles en herstellingen, en voor het opnemen van de meter. De afnemer is verplicht ervoor te zorgen dat de installaties goed bereikbaar zijn. De afnemer betaalt voor de aansluiting en heeft misschien een groot deel ervan zelf aangelegd of op eigen kosten laten aanleggen, maar de netbeheerder is eigenaar van de aansluiting en de meetinstallatie, zelfs indien deze op privédomein ligt. De netbeheerder kan van de afnemer eisen dat hij op eigen kosten zijn aansluiting aanpast, indien de aansluiting de veiligheid of de betrouwbaarheid van het net in gevaar brengt. Bij schade door een fout van een netbeheerder (bijvoorbeeld schade aan huishoudtoestellen als gevolg van een plotse stroomstoot) heeft de afnemer onder bepaalde voorwaarden recht op een schadevergoeding. In geval van storingen en onderbrekingen moet de netbeheerder binnen een bepaalde termijn ter plaatse zijn. Geplande onderbrekingen moeten op voorhand worden aangekondigd. Er moet steeds een leverancier gekend zijn die levert op het aansluitingsadres. …
3
Opsomming op: http://www.vreg.be/nl/04_prive/01_aansluiting/03_rechten.asp
18
Aanvullend advies energiedecreet
3.
Voorzie een apart stuk over de bijzondere rechten en plichten van huishoudelijke afnemers. Het lijkt wenselijk om extra bepalingen te voorzien inzake de rechten en plichten van huishoudelijke afnemers. Een aantal specifieke rechten en plichten voor deze doelgroep werd niet vernoemd, terwijl ze wel in het ontwerpdecreet voorkomen, zoals het recht op gratis elektriciteit (zoals voorzien in Art. 5.1.1. §1), het recht op aansluiting (zoals indirect gedefinieerd in art. 4.1.14 en 4.1.14)4, het recht op de ononderbroken levering (art. 6.1.1).)5 en andere openbare dienstverplichtingen (bv. het recht op netbeheerder als noodleverancier). Ook het recht op de minimumlevering van elektriciteit, opgenomen in een afzonderlijk decreet staat hier nog niet vermeld (cf. bemerking in het advies van 10 september 2008 over de scope van de codificatie). De universele dienstverlening die de lidstaten ingevolge de Europese richtlijn 2003/54 moeten waarborgen aan huishoudelijke afnemers wordt niet vermeld. Deze universele dienstverlening verwijst naar ‘het recht op levering van elektriciteit van een bepaalde kwaliteit tegen redelijke, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare en doorzichtige prijzen’. …
4.
Voorzie een apart stuk over rechten (en plichten) van beschermde afnemers. Zo hebben beschermde afnemers door art. 8.7.3. recht op een tegemoetkoming die minstens 20% hoger is dan de tegemoetkoming voor dezelfde aankoop of in aanmerking komende kosten, die gegeven wordt aan natuurlijke personen die geen beschermde afnemer zijn.
5.
Verhelder en verruim de vrije leverancierskeuze: Het recht om te kunnen worden voorzien door een leverancier naar keuze is in het ontwerpdecreet niet nader gedefinieerd. Wil dat zeggen dat een leverancier een klant niet mag weigeren (dat kan wellicht niet de bedoeling zijn)? Geldt dat recht ook voor klanten die hun verplichtingen niet meer (kunnen) nakomen?
4
5
Art. 4.1.14. Elke elektriciteitsdistributienetbeheerder is ertoe gehouden om elke huishoudelijke afnemer overeenkomstig de regels van het toepasselijke technisch reglement aan te sluiten op het elektriciteitsdistributienet als de huishoudelijke afnemer erom vraagt, op voorwaarde dat: a) de aanvrager bij nieuwbouw een geldige stedenbouwkundige vergunning kan voorleggen; b) een bestaande woning hoofdzakelijk vergund is of geacht wordt vergund te zijn. Art. 4.1.15. Elke aardgasdistributienetbeheerder is ertoe gehouden om elk aansluitbare wooneenheid of gebouw overeenkomstig de regels van het toepasselijke technisch reglement aan te sluiten op het aardgasdistributienet als de eigenaar erom vraagt, op voorwaarde dat: a) de aanvrager bij nieuwbouw een geldige stedenbouwkundige vergunning kan voorleggen; b) een bestaande wooneenheid of een bestaand gebouw hoofdzakelijk vergund is of geacht wordt vergund te zijn; c) bij wooneenheden en gebouwen die niet gelegen zijn in een gebied bestemd voor bewoning, waar alleen aan de overzijde van de straat een gasleiding aanwezig is, een onderboring technisch mogelijk is en er geen dubbelzijdige aanleg in het investeringsplan gepland wordt. Art. 6.1.1. luidt: behoudens de gevallen, vermeld in artikel 6.1.2, heeft iedere huishoudelijke afnemer recht op een ononderbroken toevoer van elektriciteit en aardgas”. Het betreft de overname van art. 18ter van het elektriciteitsdecreet en van art. 17bis van het aardgasdecreet.
19
Aanvullend advies energiedecreet
-
2.11.
Het recht om kosteloos van leverancier te veranderen, is in het ontwerpdecreet niet nader gedefinieerd. Wat wil ‘kosteloos’ zeggen? Wie zal de kosten dragen? De afnemers die aangesloten zijn op een privénet worden uitgesloten van het recht op de vrije leverancierskeuze. De vraag is of dat wel correct is. Via het recht op toegang tot het distributienet, mits betaling van de aansluitkosten, lijken ze immers wel degelijk hun recht op de vrije leverancierskeuze te kunnen uitoefenen.
Wijzigingen in definities
In art. 1.1.3. worden een aantal definities gewijzigd ten opzichte van de basisdecreten. De raad vraagt om deze wijzigingen te motiveren en de impact ervan nauwkeurig na te gaan. -
6°Aardgasdistributienet: ‘geheel van onderling verbonden leidingen met een ontwerpdruk van minder dan 20 bar en de bijbehorende installaties, dat noodzakelijk is voor de levering van aardgas aan afnemers binnen een geografisch afgebakend gebied in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de in dat gebied liggende privénetten en direct leidingen’. Er wordt een nieuw criterium gebruikt, namelijk 20 bar ontwerpdruk. Het is niet duidelijk wat de consequenties hiervan zullen zijn (cf. bemerkingen supra).
-
19° Budgetmeter: Er wordt gespecificeerd dat de begrenzer op 10 A staat; terwijl dit vroeger niet in de definitie stond. Waarom wordt niet meer over stroombegrenzer gesproken?
-
20° Directe lijn: cf. bemerkingen supra.
-
25° Elektriciteitsdistributienet: De definitie in het voorontwerp (‘geheel van leidingen en bijhorende installaties, dat noodzakelijk is voor de levering van elektriciteit aan afnemers’) verschilt van definitie in elektriciteitsdecreet (‘geheel van verbindingen en de daarmee verbonden transformator-, schakel- verdeel en onderstations als en andere hulpmiddelen die noodzakelijk zijn voor de distributie van elektriciteit’). De verschillen worden niet gemotiveerd.
-
49° Groenestroomcertificaat: uniek, verhandelbaar en overdraagbaar immaterieel goed dat aantoont dat een bepaalde productie-installatie op een bepaalde datum 1.000 kWh elektriciteit heeft opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen. Het was inderdaad nodig dat definitie van groenestroomcertificaat werd aangepast. De huidige definitie verwees naar ‘in een jaar een daarin aangegeven hoeveelheid groene stroom’. Een verwijzing naar een vaste hoeveelheid opgewerkt elektriciteit per certificaat was nodig. Het was ook nodig
20
Aanvullend advies energiedecreet
te specificeren dat een certificaat gekoppeld nodig aan een bepaalde productie-installatie ipv een bepaalde producent. Volgens het besluit van de Vlaamse Regering inzake de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen van 05.03.2004 is de productie-installatie hetgeen van belang is. De definitie lijkt wel te suggereren dat 1000 kWh op een dag (‘op een bepaalde datum) moet zijn opgewekt, terwijl dat het gaat over een goed dat op een bepaalde datum aantoont dat in de voorafgaande periode 1.000 kWh werd opgewekt. -
54°Hernieuwbare energiebronnen worden in de definitie limitatief opgesomd. Er wordt verwezen naar wind, zon, geothermische warmte, golfslag, getij, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolwaterzuiveringsinstallaties en biogas. Deze limitatieve opsomming betekent een beperking ten opzichte van de huidige definitie. De raad vraagt zich af of deze limitatieve opsomming wel volledig is. Wat met nieuwe evoluties zoals het winnen van energie uit de confrontatie van zout met zoet water?
-
81°: ondersteunende diensten wordt gedefinieerd als ‘alle diensten die door een netbeheerder worden uitgevoerd om het transport van elektriciteit of aardgas over zijn net op een efficiënte en betrouwbare wijze te waarborgen’ De raad vraagt zich af of ‘transport’ in deze definitie niet distributie moet zijn? (distributie is wel niet gedefinieerd; cf. supra). In de huidige definitie stond er: ‘alle diensten die nodig zijn voor …’ . Is het van belang/noodzakelijk dat deze door de netbeheerder worden uitgevoerd? Het is logisch dat de netbeheerder dient te voorzien in de nodige ondersteunende diensten, maar hij moet deze uiteraard ook kunnen kopen op de markt.Er wordt niet naar veiligheid verwezen, terwijl dit wel het geval is in art. 4.1.6 1° van het voorontwerp dat stelt wat het beheer van netten omvat.
-
90° promotor-bouwheer: De definitie van promotor-bouwheer wordt uitgebreid tot ‘een natuurlijke persoon of rechtspersoon die als geregelde werkzaamheid heeft om woningen of appartementen op te richten, te laten oprichten of te verbouwen om ze onder bezwarende titel te vervreemden’.
-
96° Rendabele investeringen waren volgens het REG-decreet (art. 2 25°) ‘investeringen met een interne rentevoet van minstens 15 % na belastingen’. Het voorontwerp definieert rendabele investeringen als ‘investeringen met een interne rentevoet na belastingen die hoger is dan een minimum, dat vastgelegd is door de Vlaamse Regering’. Art. 7.7.2. §3 van het voorontwerp moet hieraan nog aangepast worden. De eerste twee zinnen van dit artikel zouden moeten worden: “De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels met betrekking tot de rendabele investeringen. De Vlaamse Regering evalueert om de vier jaar en voor het eerst in 2012 het minimum van de interne rentevoet na belastingen, zoals be-
21
Aanvullend advies energiedecreet
-
paald in uitvoering van artikel 1.1.3, 96°.” De laatste zin ‘De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om na evaluatie een nieuwe interne rentevoet na belastingen vast te leggen” is dubbel met 1.1.3. 96° en kan worden geschrapt. 104° titularis van een toegangspunt, 105° Toegangshouder, 106° toegangspunt (zie ook supra). Toegangshouder was in de huidige regelgeving ‘persoon die een contract heeft afgesloten met een netbeheerder of de beheerder van het transmissienet met betrekking tot de toegang tot diens net via een bepaald afnamepunt’. Deze definitie wordt in het voorontwerp: ‘persoon die een contract heeft gesloten met een netbeheerder over de toegang tot diens net op een bepaald toegangspunt’. Netbeheerder slaat volgens 77° enkel op distributienetbeheerders en beheerders van plaatselijke vervoernetten, niet op transmissienetbeheerder. Volgens 7.1.10 §2 is het wel degelijk nodig dat ook toegangshouders op het transmissienet worden bedoeld: “Ev gelijk is aan de totale hoeveelheid elektriciteit uitgedrukt in MWh die in het jaar n-1 afgenomen werd op afnamepunten in het Vlaams Gewest waarop de betrokken persoon geregistreerd stond als toegangshouder in het toegangsregister van de betrokken elektriciteitsdistributienetbeheerder, beheerder van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit of beheerder van het transmissienet. Afnamepunt wordt toegangspunt. Dat impliceert dat ook injectiepunten eronder vallen. De definitie in 105° lijkt niet volledig consistent met deze van “titularis van een toegangspunt in 104°: ‘ natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij de netbeheerder bekend staat als afnemer of producent op een toegangspunt’. Waarom wordt bij 104° gesproken over ‘natuurlijke persoon of rechtspersoon’ en bij 105° over ‘persoon’. Waarom wordt in 105° een afgesloten contract met de netbeheerder vereist terwijl in 104° de vage formulering geldt ‘die bij de netbeheerder bekend staat als’? Het begrip ‘titularis van een toegangspunt’ (104°) wordt overigens niet consistent gebruikt. Het begrip komt in het voorontwerp zelfs niet voor. In de definitie van toegangsregister (107°: ‘register met alle toegangspunten van een bepaald net, dat opgesteld en beheerd wordt door de betrokken netbeheerder, en waarin onder meer voor ieder toegangspunt de titularis van de aansluiting en de toegangshouder worden vermeld’) wordt titularis van een toegangspunt bedoeld, maar wordt ‘titularis van de aansluiting’ gebruikt. Het begrip ‘titularis van een aansluiting’ is overigens niet gedefinieerd (ook ‘aansluiting’ is niet gedefinieerd). In art. 5.1.1. §1 wordt eveneens ‘titularis van een aansluiting’ gebruikt, terwijl men wellicht de ‘titularis van een afnamepunt’ bedoeld, zoals vermeld in art. 5.1.1 §3. 119°: warmtekrachtcertificaat: zelfde opmerking als bij groenestroomcertificaat (‘op een bepaalde datum’).
22
Aanvullend advies energiedecreet
3. Bemerkingen bij de inhoud van de nieuwe of inhoudelijk gewijzigde artikelen Hierna formuleert de SERV zijn opmerkingen en aanbevelingen bij de volgende nieuwe of inhoudelijk gewijzigde artikelen van het voorontwerp van decreet; het gaat om bepalingen waarover de SERV inhoudelijk van mening verschilt met het voorstel dat is opgenomen in het voorontwerp van decreet of waarover meer discussie wenselijk is: -
‘Vergunningsprocedures’ privénetten Plaatselijk vervoernet Uitbreiding van de certificatenverplichting Bevoegdheid van de Vlaamse regering om de groeifactor aan te passen Warmtekrachtcertificaten Energiebeleidsovereenkomsten
Ook hier worden voor de duidelijkheid telkens vooraf de huidige regeling en de wijzigingen aangegeven.
3.1. ‘Vergunningsprocedure’ privénetten Huidige regeling -
In het bestaande elektriciteitsdecreet werd er niet vereist dat er voor de aanleg van privénetten een toelating moest worden bekomen. Dat gold volgens art. 18 alleen voor elektrische leidingen dienstig voor de uitbouw van een distributienet en voor een directe lijn. Tot nu toe moest enkel voor privénetten, geheel of gedeeltelijk op andermans terrein, de toelating (private eigenaar) of een vergunning (overheid) verkregen worden van de eigenaar of beheerder van deze grond of terrein.
Wijzigingen in het voorontwerp -
Volgens art. 4.5.1. van het voorontwerp geldt de verplichting om een toelating te bekomen voor de aanleg van leidingen nu ook voor privénetten. Dat artikel stelt namelijk ‘Een privénet, directe lijn of directe leiding kan alleen worden aangelegd na voorafgaande goedkeuring door de Vlaamse regering’. De MvT bij dit artikel is niet consistent met de tekst in het voorontwerp van decreet aangezien daar wordt gesteld: ‘De aanleg van directe lijnen en directe leidingen valt niet onder deze regeling. Om de elektriciteitsproductie van o.a. elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling niet te belemmeren, is voorzien dat de aanleg van een leiding dienstig voor de levering van elektriciteit uit een-
23
Aanvullend advies energiedecreet
-
-
productie-installatie naar één afnemer, of tussen één gasontwinningsinstallatie en één afnemer niet valt onder de verplichting van een voorafgaande goedkeuring door de Vlaamse regering’. Bovendien zijn er strafrechtelijke sancties aan het niet naleven van deze verplichting. Volgens art. 13.1.1. 3° worden zij die een privénet aanleggen, zonder voorafgaande goedkeuring door de Vlaamse Regering, gestraft met een geldboete van een tot vijfhonderd euro en/of een gevangenisstraf van één maand tot één jaar. Volgens de memorie van toelichting bij dit artikel wil dit artikel de aanleg van nieuwe privénetten enkel toestaan ‘wanneer het technisch gezien niet mogelijk is of niet verantwoord is om de levering van elektriciteit en aardgas aan bepaalde afnemers via het distributienet of plaatselijk vervoernet van elektriciteit te laten verlopen. In principe moet elke levering van elektriciteit en aardgas best in de eerste plaats gebeuren via het distributienet of plaatselijk vervoernet van elektriciteit, en dit omwille van efficiëntieredenen. Vandaar dat de aanleg van nieuwe privé-netten enkel mogelijk moet zijn na voorafgaande goedkeuring door de Vlaamse Regering. ‘
Bemerkingen en aanbevelingen 1. Vermijd, indien mogelijk, de introductie van de nieuwe ‘vergunningsprocedure’. De meerwaarde van een goedkeuringsprocedure wordt volgens de SERV voor directe lijnen en directe leidingen niet gemotiveerd en voor privénetten onvoldoende, zeker in het geval die niet op andermans terrein komen. De raad wenst bovendien te wijzen op een aantal mogelijke nadelen en inconsistenties: Wat bedoelt men met ‘efficiëntieredenen’ in de MvT bij dit artikel (cf. supra)? De memorie lijkt te impliceren dat privénetten minder efficiënt werken dan distributienetten of plaatselijke vervoernetten. Deze bewering is volgens de raad niet terecht. De nieuwe vergunningsprocedure voor privénetten lijkt de decentrale opwekking van energie o.a. door hernieuwbare energiebronnen tegen te werken. Dat kan niet de bedoeling zijn. Voorbeelden van privénetten die de VREG in zijn mededeling aanduidt zijn immers: de levering van elektriciteit, opgewekt door zonnepanelen, gelegen op het dak van een gebouw, aan de huurders/eigenaars van appartementen in dat gebouw, waarbij de elektriciteit opgewekt door de zonnepanelen via een binneninstallatie wordt vervoerd tot bij de betrokken eindafnemers en de levering van elektriciteit, opgewekt in een decentrale productie-installatie (bijvoorbeeld een windturbine), aan diverse eindafnemers die gevestigd zijn op een privé-industrieterrein, waarbij de opgewekte elektriciteit via een privénet wordt vervoerd tot bij deze afnemers. In dat verband kan worden opgemerkt dat de bepaling in art. 4.5.1. in tegenspraak is met de memorie van toelichting bij dit artikel. Die stelt namelijk: ‘De aanleg van directe lijnen en directe leidingen valt niet onder deze regeling. Om de elektriciteits-
24
Aanvullend advies energiedecreet
-
productie van o.a. elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppeling niet te belemmeren, is voorzien dat de aanleg van een leiding dienstig voor de levering van elektriciteit uit een productie-installatie naar één afnemer, of tussen één gasontwinningsinstallatie en één afnemer niet valt onder de verplichting van een voorafgaande goedkeuring door de Vlaamse Regering.’ Dit is in het voorontwerp echter niet het geval. De wijziging betekent een bijkomende goedkeuringsprocedure en verhoogt dus de administratieve lasten voor netinvesteringen. De hoogte van de administratieve lasten zal afhangen van de nader te bepalen procedures en voorwaarden (volgens art. 4.5.1. §2). Ze werden dus nog niet ingeschat.
2. Herbekijk de voorgestelde regeling als men toch een vergunningsprocedure zou introduceren voor privénetten. Als men niettemin toch een vergunningsprocedure zou introduceren voor privénetten, lijkt het volgens de SERV nodig Dat een onderscheid wordt gemaakt tussen diverse soorten privénetten. Een privénet lijkt nu ruim gedefinieerd, terwijl een net in een studentenverblijf, appartementsgebouw of een serviceflatgebouw wellicht niet vergelijkbaar is met een net op een camping, een bedrijventerrein, enz. Overigens definieert de Europese richtlijn enkele netten afzonderlijk, namelijk een ‘klein geïsoleerd net’ (net met een verbruik van minder dan 3000 GWh in 1996 en waarvan minder dan 5 % van het jaarverbruik via koppeling aan andere netten wordt verkregen) en een ‘geïsoleerd micronet’ (net met een verbruik van minder dan 500 GWh in 1996, zonder koppeling met andere netten). Ook in Nederland wordt een onderscheid gemaakt tussen diverse types private netten waarvoor andere soorten ‘ontheffingen’ van verplichtingen gelden6. Dat in het voorontwerp bepaald wordt op basis van welke criteria beslist zal worden over de al dan niet goedkeuring van een aanvraag. Dat is nu niet het gevaal Dat overgangsbepalingen worden voorzien om aanleggers van privénetten de kans te geven om zich in regel te stellen, vooraleer geconfronteerd te worden met de nieuwe verplichting. Een onmiddellijke inwerkingtreding zou voor aanleggers van privénetten een probleem kunnen opleveren. 3.
6
Verduidelijk de verhouding van het voorontwerp met de ontwerpmededeling van de VREG. De raad vraagt om de verhouding van het voorontwerp met de ontwerpmededeling van de VREG uit te klaren met betrekking tot de verplichtingen waaraan men moet voldoen bij de verkoop of levering in het Vlaams Gewest van ter plaatse uit hernieuwbare
Op basis van artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 is het mogelijk om een ontheffing te krijgen op het aanwijzen van een netbeheerder (artikel 10 Elektriciteitswet 1998). Wanneer deze ontheffing wordt verleend hoeft er geen netbeheerder worden aangewezen en hoeft er ook niet voldaan te worden aan verschillende andere wettelijke bepalingen. Deze ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische Zaken. Nederland kent ongeveer 120 ontheffingsgebieden op het gebied van elektriciteit. De A-ontheffing (de grote industrieën) komt het meeste voor. De B-ontheffing (milieu) is gebruikelijk voor tuinbouwgebieden, bedrijventerreinen. De C-ontheffing (speciale eisen) voor een verzameling van windmolenparken.
25
Aanvullend advies energiedecreet
energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtkoppeling opgewekte elektriciteit, die ter consultatie voorligt tot 15 september 2008. In deze ontwerpmededeling wordt o.a. bepaald: ‘Bij de aanleg van een privénet, geheel of gedeeltelijk op andermans terrein, moet steeds de toelating (private eigenaar) of een vergunning (overheid) verkregen worden van de eigenaar of beheerder van deze grond of terrein. Als een elektriciteitsnet op openbaar terrein is gelegen, moet de beheerder van het net aangewezen zijn door de VREG (voor netten met een spanning van ten hoogste 70 kV). Deze netbeheerder moet voldoen aan een aantal wettelijke voorwaarden, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot de ontkoppeling van productie- en netbeheeractiviteiten. Hij zal verder de verplichtingen en taken moeten uitvoeren die door de van toepassing zijnde regelgeving aan netbeheerders worden opgelegd (onder meer met betrekking tot de opkoop van groenestroom- of warmtekrachtcertificaten tegen minimumprijs op verzoek van de producent) en zal gereguleerde tarieven hanteren tegenover de netgebruikers. Ter herinnering aan wat in de Inleiding staat, heeft het hier beschreven scenario uitsluitend betrekking op productie van groene of blauwe stroom. De verkoop van elektriciteit aan meer dan 1 eindafnemer, waarbij de geleverde elektriciteit niet ter plaatse wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen of kwalitatieve warmtekrachtkoppelingsinstallaties, is niet toegestaan volgens artikel 17 van het Elektriciteitsdecreet.’
Deze mededeling is niet consistent met het voorliggend voorontwerp. De mededeling gaat ervan uit dat voor privénetten in bepaalde gevallen een netbeheerder moet aangewezen worden door de VREG, terwijl volgens het voorontwerp privénetten juist netten zijn die niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen netbeheerder. Er wordt overigens in het voorontwerp niet voorzien dat voor privénetten een netbeheerder moet worden aangewezen.
3.2. Plaatselijk vervoernet Huidige regeling -
-
In het huidig elektriciteitsdecreet was geen sprake van een plaatselijk vervoernet van elektriciteit. Het Elektriciteitsdecreet maakte ook geen onderscheid tussen het “distributienet” van ELIA (diens leidingen van 70 kilovolt of minder) en de distributienetten van de elektriciteitsintercommunales. Elia heeft het net in handen tussen 26 kV en 380 kV. Elia System Operator (ESO) is de transmissienetbeheerder voor netten van 70 kV tot 380 kV. In het huidig elektriciteitsdecreet was evenmin iets geregeld over de aanleg van leidingen van het plaatselijk vervoernet.
Wijzigingen in het voorontwerp -
Het voorontwerp introduceert in art. 1.1.3. 86° het plaatselijk vervoernet van elektriciteit als ‘het geheel van leidingen met een nominale spanning tot en met 70 kilovolt en de bij-
26
Aanvullend advies energiedecreet
-
behorende installaties, die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest, dat voornamelijk gebruikt wordt om het vervoer van elektriciteit naar distributienetten mogelijk te maken en dat wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4.1.2’. Volgens de MvT wordt omwille van technische en praktische redenen een uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen een elektriciteitsdistributienet en het plaatselijk vervoernet van elektriciteit. Eenzelfde onderscheid wordt gemaakt in het Waalse Elektriciteitsdecreet en de Brusselse Elektriciteitsordonnantie. Het plaatselijk vervoernet van elektriciteit is een geheel van leidingen met een spanning tot en met 70 kilovolt en de bijhorende installaties, dat voornamelijk gebruikt wordt voor het vervoer van elektriciteit naar distributienetten. Het plaatselijk vervoernet van elektriciteit moet onderscheiden worden van het transmissienet. Dit laatste bestaat immers uit leidingen met een spanning van meer dan 70 kilovolt en behoort uitsluitend tot de federale bevoegdheid. De VREG zal bepalen welke netgedeelten deel uitmaken van dit plaatselijk vervoernet van elektriciteit. In concreto zal het gaan om de hoogspanningsleidingen van de federale transmissienetbeheerder, ELIA, met een spanning van 70 kilovolt of minder. Volgens art. 4.1.2 wijst de VREG een rechtspersoon aan die belast wordt met het beheer van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit in het Vlaamse Gewest. Art. 4.1.2. derde lid geeft de beheerder van het plaatselijk vervoernet het alleenrecht voor het aanleggen en beheren van leidingen met een spanning van minder dan of gelijk aan 70 kilovolt, die gebruikt worden voor het vervoer van elektriciteit naar distributienetten.
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
Het onderscheid tussen het distributienet en het plaatselijk vervoernet voor elektriciteit is wellicht een goede zaak. Het onderscheid sluit aan bij een technische realiteit.
2.
Definieer het plaatselijk vervoernet volgens duidelijkere criteria. Het onderscheid tussen elektriciteitsdistributienet en plaatselijk vervoernet van elektriciteit lijkt niet volledig sluitend gedefinieerd. Wat moet verstaan worden onder ‘voornamelijk gebruikt wordt om het vervoer van elektriciteit naar distributienetten mogelijk te maken’ (in art. 1.1.3. 86° en art. 4.1.2)? Kunnen op een plaatselijk vervoernet afnemers aangesloten zijn? Wordt bedoeld dat het plaatselijk vervoernet ook dient voor het vervoer van elektriciteit naar industriële consumenten?7 Volgens de SERV is het wenselijk om expliciet te zijn.
7
In lijn met definitie van "netwerk met een transmissiefunctie" opgenomen in artikel 1, 16° van het Koninklijk Besluit van 2 september 2008 betreffende de regels met betrekking tot de vaststelling van en de controle op het totaal inkomen en de billijke winstmarge, de algemene tariefstructuur, het saldo tussen kosten en ontvangsten en de basisprincipes en procedures inzake het voorstel en de goedkeuring van de tarieven, van de rapportering en kostenbeheersing door de beheerders van distributienetten voor elektriciteit.
27
Aanvullend advies energiedecreet
3.
Heroverweeg het feit dat er maar één netbeheerder voor het plaatselijk vervoernet kan zijn en het daaraan gekoppelde alleenrecht voor het aanleggen en beheren van leidingen met een spanning van minder dan of gelijk aan 70 kilovolt, die gebruikt worden voor het vervoer van elektriciteit naar distributienetten. Het voorontwerp voorziet dat er maar één plaatselijk vervoernet van elektriciteit in Vlaanderen kan zijn. Dat is anders dan de distributienetten die afgebakend worden door een geografisch afgebakend gebied in het Vlaams gewest. De raad vraagt zich af of dit ook op termijn een aangewezen situatie is, temeer daar art. 4.1.2. derde lid de beheerder van het plaatselijk vervoernet het alleenrecht geeft voor het aanleggen en beheren van leidingen met een spanning van minder dan of gelijk aan 70 kilovolt, die gebruikt worden voor het vervoer van elektriciteit naar distributienetten. Een dergelijke alleenrecht bestaat overigens niet voor distributienetbeheerders. De tekst van het voorontwerp van energiedecreet laat - terecht - wel de mogelijkheid open dat, waar nodig, een distributienetbeheerder ook lijnen of kabels kan aanleggen met een spanning >15 kV zolang deze infrastructuur niet voornamelijk gebruikt wordt voor het vervoer van elektriciteit naar distributienetten. De motivatie voor de keuze voor één netbeheerder voor het plaatselijk vervoernet op legislatief vlak is wellicht dat men op dit moment mikt op de leidingen van de federale transmissienetbeheerder Elia met een spanning van 70 kilovolt of minder. Ook zijn er volgens de Raad technische en economische redenen waarom er gekozen kan worden voor één netbeheerder. De infrastructuur die deel zou uitmaken het plaatselijk vervoernet van elektriciteit vormt, samen met het transmissienet, een sterk vermaasd net. Er is een homogeen en gecentraliseerd technisch beheer nodig van dit net zodat, ondermeer, op een correcte manier kan gereageerd worden bij incidenten en de voeding van klanten snel terug hersteld kan worden. Ook op tarifair niveau worden de netten met een transmissiefunctie en het transmissienet op een eenvormige wijze behandeld8. Harmonistaie is dan ook noodzakelijk. De raad vraagt daarnaast om een zo eenvoudig mogelijke aanduiding van de beheerder (beheerders) van het plaatselijk vervoernet te voorzien zodat de administratieve lasten beperkt zijn.
4.
8
Stem de diverse technische reglementen op elkaar af: De raad vraagt om bij de uitwerking van het technisch reglement voor het plaatselijk vervoernet voor elektriciteit rekening met het federaal technisch reglement en de andere regionale technische reglementen. Koninklijk Besluit van 8 juni 2007 betreffende de regels met betrekking tot de vaststelling van en de controle op het totaal inkomen en de billijke winstmarge, de algemene tariefstructuur, het saldo tussen kosten en ontvangsten en de basisprincipes en procedures inzake het voorstel en de goedkeuring van de tarieven , van de rapportering en kostenbeheersing door de beheerder van het nationaal transmissienet.
28
Aanvullend advies energiedecreet
3.3. Uitbreiding van de certificatenverplichting Huidige regeling -
-
Volgens art. 23 §1 van het huidige elektriciteitsdecreet rust de groenestroomcertificatenverplichting op ‘iedere leverancier die elektriciteit levert aan eindafnemers aangesloten op het distributienet of het transmissienet’. Art. 25 bis §2 voorzag de mogelijkheid voor de Vlaamse regering om ‘leveranciers aan eindafnemers, aangesloten op het distributienet of het transmissienet, en de toegangshouders’ een warmtekrachtcertificatenverplichting op te leggen.
Wijziging in het voorontwerp -
-
Art. 7.1.10. §1 van het ontwerpdecreet verplicht ‘iedere persoon die in het jaar n-1 geregistreerd stond in het toegangsregister van een elektriciteitsdistributienetbeheerder, de beheerder van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit of beheerder van het transmissienet, op een afnamepunt in het Vlaamse Gewest, en geen netbeheerders is’ jaarlijks een aantal groenestroomcertificaten voor te leggen. Art. 7.1.11. doet hetzelfde voor de warmtekrachtcertificaten. De MvT bij art. 7.1.10 en 7.1.11 is niet consistent met de tekst in het voorontwerp en stelt dat de verplichting rust op ‘iedere in het toegangsregiser van een elektriciteitsdistributienetbeheerder, beheerder van het plaatselijke vervoernet van elektriciteit of beheerder van het transmissienet als toegangshouder geregistreerde persoon die geen netbeheerder is. Volgens de memorie van toelichting bij art. 7.1.10 werd de verplichting bewust niet beperkt tot “de leveranciers”, ‘om te vermijden dat de toegangshouders van toegangspunten die niet beleverd worden door een leverancier, niet onderworpen zouden zijn aan de verplichting. Afnemers kunnen zelf toegang krijgen tot het net, zonder tussenkomst van een leverancier, maar het is niet de bedoeling dat de toegangshouder van een dergelijke toegangspunt aan de certificatenverplichting zou ontsnappen.’ Toegangsregister is in art. 1.1.3. 107° gedefinieerd als ‘register met alle toegangspunten van een bepaald net, dat opgesteld en beheerd wordt door de betrokken netbeheerder, en waarin onder meer voor ieder toegangspunt de titularis van de aansluiting en de toegangshouder worden vermeld.’
29
Aanvullend advies energiedecreet
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
Beperk de certificatenverplichtingen in ieder geval van ‘iedere persoon die in het jaar n-1 geregistreerd stond in het toegangsregister …’ tot ‘iedere persoon die in het jaar n-1 als toegangshouder geregistreerd stond in het toegangsregister‘. De omschrijving in art. 7.1.10. §1 ‘iedere persoon die in het jaar n-1 geregistreerd stond in het toegangsregister van een elektriciteitsdistributienetbeheerder, de beheerder van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit of beheerder van het transmissienet op een afnamepunt in het Vlaamse gewest’ is volgens de raad geen goede omschrijving. Ook titularissen van aansluitingen staan in het toegangsregister op een afnamepunt. Het toegangsregister is in art. 1.1.3. 107° immers gedefinieerd als: ‘register met alle toegangspunten van een bepaald net, dat opgesteld en beheerd wordt door de betrokken netbeheerder, en waarin onder meer voor ieder toegangspunt de titularis van de aansluiting en de toegangshouder worden vermeld’. Wellicht moet toegevoegd worden “als toegangshouder”. Anders valt zelfs elke klant onder de certificatenverplichting. Dat kan niet de bedoeling zijn. Overigens stelt de memorie van toelichting dat de certificatenverplichting geldt voor toegangshouders. Ook art. 7.1.10 §2 stelt duidelijk dat het gaat om ‘afnamepunten in het Vlaams Gewest waarop de betrokken persoon geregistreerd stond als toegangshouder’. De raad merkt verder op dat de definities 104° titularis van een toegangspunt, 105° toegangshouder en 106° toegangspunt moeten worden nagekeken (zie opmerkingen in het deel definities van dit advies).
2.
Analyseer de kosten en de baten van de uitbreiding van de certificatenverplichting. Zelfs wanneer de uitbreiding beperkt wordt tot toegangshouders, vraagt de SERV dat de Vlaamse regering de baten en de kosten van de uitbreiding van de certificatenverplichting nader zou analyseren en toelichten. Dat is nu niet gebeurd. Daardoor is het niet duidelijk welke toegangshouders extra onder de certificatenverplichtingen zouden vallen, met hoeveel ze zijn, wat hun profiel is, etc. Ook de baten van de uitbreiding van de certificatenverplichting werden niet geanalyseerd en werden nauwelijks toegelicht.
3.
Overweeg - ingeval van een uitbreiding van de certificatenverplichting - een vrijstelling van de certificatenverplichting voor bepaalde toegangshouders. De raad vraagt om bij de gevraagde ‘kosten-batenanalyse’ ook een vrijstelling van de certificatenverplichting voor bepaalde toegangshouders te overwegen. Zo is het volgens de raad aangewezen om decentrale productie-eenheden van groene en blauwe energie met een (injectie- en) afnamepunt waarvoor zij toegangshouder zijn vrij te stellen. Zij lijken met het voorontwerp certificaatplichtig te worden, waardoor zij een deel van de certificaten die zij ontvangen zelf zouden moeten voorleggen. Hierdoor hebben die geen marktwaarde
30
Aanvullend advies energiedecreet
4.
meer en zou de rendabiliteit van deze projecten dalen, hetgeen geen goede zaak zou zijn voor de hernieuwbare energie- en WKK-projecten. De raad vraagt na te gaan of in art. 7.1.10 §1 niet verduidelijkt moet worden dat de certificaten moeten worden voorgelegd ‘uiterlijk op 31 maart van het jaar n+1’ in plaats van ‘uiterlijk op 31 maart’.
3.4. Bevoegdheid van de Vlaamse regering om de groeifactor aan te passen Huidige regeling -
Volgens het huidige art. 23 §4 van het Elektriciteitsdecreet heeft de Vlaamse regering de bevoegdheid om na advies van de reguleringsinstantie de groeifactor voor de periode 2004-2010 te verhogen en nieuwe doelstellingen voor de periode na 2010 op te stellen.
Wijziging in het voorontwerp -
De bevoegdheid van de Vlaamse regering om na advies van de reguleringsinstantie de groeifactor voor de periode 2004-2010 te verhogen en nieuwe doelstellingen voor de periode na 2010 op te stellen, wordt geschrapt. Deze wijziging wordt niet toegelicht, noch gemotiveerd.
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
Behoud de bevoegdheid van de Vlaamse regering om de groeifactor aan te passen. De raad vindt de voorgestelde wijziging geen goede zaak. In zijn advies van 7 mei 2008 stelde de raad dat de huidige bepaling toelaat om de doelstelling aan te scherpen bv. indien blijkt dat door een overaanbod aan certificaten de prijzen van de certificaten effectief (dreigen te) dalen. Bovendien gebeurt een dergelijke wijziging nu zichtbaar, namelijk via een besluit van de Vlaamse regering9.
2.
Overigens merkt de raad op dat de vaststelling van nieuwe doelstellingen voor de periode na 2010 door de wijziging via een decreet - en niet via een besluit van de Vlaamse regering - zal gebeuren. Dat is wellicht wel een goede zaak.
9
Dit in tegenstelling tot de automatische quotumverhoging (waarvan de SERV in zijn advies van 7 mei 2008 vroeg om de afschaffing te overwegen). De automatische quotumverhoging gebeurt door de VREG, en is dus minder zichtbaar want niet terug te vinden in de regelgeving.
31
Aanvullend advies energiedecreet
3.5. Warmtekrachtcertificaten Huidige regeling -
Het elektriciteitsdecreet (o.a. art. 2 27°) gaat ervan uit dat warmtekrachtcertificaten worden toegekend voor iedere 1.000 kWh primaire energiebesparing.
Wijziging in het voorontwerp -
-
Art. 7.1.2. §1 stelt dat warmtekrachtcertificaten worden toegekend voor ‘iedere 1.000 kWh primaire energiebesparing die in installaties wordt gerealiseerd door gebruik te maken van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling ten opzichte van referentie-installaties’. De MvT (zie tevens onderstaande tabel) bij dit artikel komt niet overeen met de inhoud van het voorontwerp en suggereert dat er drie soorten warmtekrachtcertificaten zullen bestaan. Zo stelt de MvT dat warmtekrachtcertificaten worden toegekend voor: o ‘1° ofwel enkel 1.000 kilowattuur warmtekrachtbesparing die in de installatie wordt gerealiseerd door gebruik te maken van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling in plaats van referentie-centrales (type 1); o 2° ofwel enkel 1.000 kilowattuur elektriciteit die in de installatie wordt opgewekt door gebruik te maken van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling (type 2); o 3° ofwel beiden (type 3)’. In de artikelengewijze toelichting bij art. 7.1.5. wordt verduidelijkt dat certificaten van het type 3 zullen kunnen worden gebruikt in het kader van zowel artikel 7.1.9 als artikel 7.1.12 (moet zijn 7.1.8 en 7.1.11). De warmtekrachtcertificaten van het type 1 kunnen enkel in het kader van de certificatenverplichting bedoeld in art 7.1.12 (moet zijn 7.1.11) worden gebruikt. De warmtekrachtcertificaten van het type 2 zullen enkel in het kader van artikel 7.1.9 (moet zijn 7.1.8) gebruikt worden. Art. 7.1.5 §2 derde lid geeft aan dat er warmtekrachtcertificaten zijn die alleen werden toegekend voor 1.000 kWh elektriciteit die in de installatie werd opgewekt uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling. ‘Een groenestroomcertificaat of een warmtekrachtcertificaat dat werd voorgelegd als garantie van oorsprong, in de zin van §1, 1°, kan na die voorlegging ook nog worden ingediend in het kader van de certificatenverplichting, in de zin van §1, 2°, tenzij wanneer het een warmtekrachtcertificaat betreft dat alleen werd toegekend voor 1.000 kWh elektriciteit die in de installatie werd opgewekt uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling’.
32
Aanvullend advies energiedecreet
Warmtekrachtcertificaten (decreettekst en memorie) Art. 1.1.3. 119°: uniek, verhandelbaar en overdraagbaar immaterieel goed dat aantoont dat een bepaalde productieinstallatie op een bepaalde datum 1.000 kWh primaire energiebesparing heeft gerealiseerd door gebruik te maken van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling ten opzichte van een moderne referentiecentrale en een moderne referentieketel Art. 7.1.2. §1: ‘De VREG kent een warmtekrachtcertificaat toe aan de eigenaar van een productie-installatie die gelegen is in het Vlaamse Gewest, voor iedere 1.000 kWh primaire energiebesparing die in de installatie wordt gerealiseerd door gebruik te maken van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling ten opzichte van referentie-installaties. Art. 7.1.5. §2. (derde lid) Een groenestroomcertificaat of een warmtekrachtcertificaat dat werd voorgelegd als garantie van oorsprong, in de zin van §1, 1°, kan na die voorlegging ook nog worden ingediend in het kader van de certificatenverplichting, in de zin van §1, 2°, tenzij wanneer het een warmtekrachtcertificaat betreft dat alleen werd toegekend voor 1.000 kWh elektriciteit die in de installatie werd opgewekt uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling. Art. 7.1.8. De levering van elektriciteit in het Vlaamse Gewest als een hoeveelheid elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen of elektriciteit uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling, is toegestaan als de aldus geleverde hoeveelheid elektriciteit overeenstemt met het respectievelijk aantal groenestroomcertificaten en warmtekrachtcertificaten voor dezelfde hoeveelheid elektriciteit, en de certificaten als garantie van oorsprong aan de VREG worden voorgelegd. Art. 7.1.11. §1. Iedere persoon die in het jaar n-1 geregistreerd stond als toegangshouder in het toegangsregister van een elektriciteitsdistributienetbeheerder, de beheerder van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit of beheerder van het transmissienet, op een afnamepunt in het Vlaamse Gewest, en geen netbeheerder is, is verplicht jaarlijks, uiterlijk op 31 maart, aan de VREG het aantal warmtekrachtcertificaten voor te leggen dat bepaald wordt met toepassing van §2. Memorie van toelichting bij artikel 7.1.2 Dit artikel regelt de toekenning van warmtekrachtcertificaten door de VREG. Verschillend van de groenestroomcertificaten, die enkel worden toegekend voor 1.000 kilowattuur elektriciteit die in de installatie wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen, kunnen warmtekrachtcertificaten worden toegekend voor: 1° ofwel enkel 1.000 kilowattuur warmtekrachtbesparing die in de installatie wordt gerealiseerd door gebruik te maken van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling in plaats van referentie-centrales (type 1); 2° ofwel enkel 1.000 kilowattuur elektriciteit die in de installatie wordt opgewekt door gebruik te maken van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling (type 2); 3° ofwel beiden (type 3). Een voorbeeld ter verduidelijking: indien een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie tijdens één maand 3.000 kilowattuur warmtekrachtbesparing realiseert en 5.000 kilowattuur elektriciteit opwekt, zal door de VREG het volgende aantal en de volgende soorten warmtekrachtcertificaten worden toegekend aan deze installatie: Enerzijds drie warmtekrachtcertificaten type 3, waarbij in de centrale databank zal worden vermeld dat deze werden toegekend voor 1.000 kilowattuur warmtekrachtbesparing en 1.000 kilowattuur geproduceerde elektriciteit; Anderzijds twee warmtekrachtcertificaten type 2, waarbij in de centrale databank zal worden vermeld dat deze enkel werden toegekend voor 1.000 kilowattuur elektriciteit die werd opgewekt in een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie. Het onderscheid tussen deze drie soorten warmtekrachtcertificaten zal van belang zijn in het kader van de toepassing van de artikelen 7.1.12 (certificatenverplichting kwalitatieve warmtekrachtkoppeling) en artikel 7.1.9 (verkoop van elektriciteit uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling). Dit wordt nader toegelicht onder de artikelengewijze bespreking van deze artikelen. De Vlaamse Regering zal nader dienen te bepalen wat verstaan dient te worden onder kwalitatieve warmtekrachtkoppeling en zal ook de referentie-installaties bepalen. Deze bepaling is gebaseerd op artikel 16 van het Elektriciteitsdecreet, zoals gewijzigd door het Oprichtingsdecreet van de VREG als EVA. Uittreksel uit de memorie van toelichting bij art. 7.1.5. Groenestroomcertificaten en warmtekrachtcertificaten kunnen in het Vlaamse Gewest voor twee aangelegenheden worden gebruikt: enerzijds als voor te leggen garantie van oorsprong, in het kader van de levering aan afnemers van elektriciteit als elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen of kwalitatieve warmtekracht; anderzijds als in te dienen bewijsstuk in het kader van een certificatenverplichting. Het gebruik van de groenestroomcertificaten in het kader van een certificatenverplichting, was reeds voorzien in de oorspronkelijke versie van het Elektriciteitsdecreet. Later werd dit ook toegevoegd voor warmtekrachtcertificaten in artikel 25bis van het Elektriciteitsdecreet. Teneinde artikel 5 van de richtlijn hernieuwbare energiebronnen om te zetten in Vlaamse wetgeving (zie de artikelengewijze bespreking van artikel 7.1.9) werd ervoor geopteerd om de groenestroomcertificaten te aanzien als garanties van oorsprong, zoals bedoeld in de hogervermelde richtlijn. Zowel de groenestroomcertificaten als de garanties van oorsprong garanderen immers dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit werd opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen. Zij certifiëren eigenlijk hetzelfde, alleen het gebruik van beiden is verschillend. Wat de warmtekrachtcertificaten betreft, is dit echter niet het geval. De WKK-richtlijn voorziet, net zoals de richtlijn hernieuwbare energiebronnen, in de invoering van garanties van oorsprong als bewijs van de productie van elektriciteit
33
Aanvullend advies energiedecreet
uit warmtekrachtkoppeling. De Vlaamse certificatendoelstelling inzake warmtekrachtkoppeling, zoals vastgelegd in artikel 25bis van het Elektriciteitsdecreet, gaat echter uit van een verplichte primaire warmtekrachtbesparing door gebruik te maken van een kwalitatieve warmtekrachtinstallatie in plaats van een referentie-centrale. Om toch de analogie te bewaren met het systeem van de groenestroomcertificaten en om geen scheiding te bekomen tussen de warmtekrachtcertificaat en de garanties van oorsprong voor elektriciteit uit kwalitatieve warmtekrachtinstallaties, wordt daarom geopteerd voor het gebruik van de hogervermelde drie types van warmtekrachtcertificaten. De warmtekrachtcertificaten van het type 3 zullen kunnen worden gebruikt in het kader van zowel artikel 7.1.9 als artikel 7.1.12. De warmtekrachtcertificaten van het type 1 kunnen enkel in het kader van de certificatenverplichting, bedoeld in artikel 7.1.12, worden gebruikt. De warmtekrachtcertificaten van het type 2 zullen enkel in het kader van artikel 7.1.9 worden gebruikt. Alhoewel het certificaat voor twee aangelegenheden kan worden gebruikt, is er wel een volgorde bepaald waarop de certificaten kunnen worden gebruikt. Certificaten die reeds werden voorgelegd als garantie van oorsprong, kunnen daarna nog worden ingediend in het kader van een certificatenverplichting. Omgekeerd is dat niet het geval. Warmtekrachtcertificaten die enkel werden toegekend voor 1.000 kilowattuur geproduceerde elektriciteit (warmtekrachtcertificaten van type 1) kunnen na hun voorlegging als garantie van oorsprong in het kader van artikel 7.1.9, niet meer worden gebruikt in het kader van de certificatenverplichting. Dit omdat de certificatenverplichting enkel een verhoging van de warmtekrachtbesparing beoogt, en niet uitdrukkelijk een verhoging van de productie van elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling. Uittreksel uit memorie van toelichting bij art. 7.1.8.-7.1.9 Een gelijkaardig artikel, maar dan in verband met de invoering van een garanties van oorsprong voor WKK-stroom, is voorzien in artikel 5 van de EU-richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt. De richtlijn stelt de invoering van WKK-garanties van oorsprong voorop tegen 21 februari 2006. Wat wel verschillend is tussen het gebruik van groenestroomcertificaten en warmtekrachtcertificaten als garantie van oorsprong is dat groenestroomcertificaten worden toegekend voor de opgewekte hoeveelheid elektriciteit en warmtekrachtcertificaten voor de warmtekrachtbesparing die wordt bekomen door gebruik te maken van warmtekrachtkoppeling in plaats van de klassieke centrales. Bij ieder warmtekrachtcertificaat zal echter worden opgenomen wat de hoeveelheid opgewekte elektriciteit is die overeenstemt met de bekomen warmtekrachtbesparing. Het is deze hoeveelheid opgewekte elektriciteit uitgedrukt in kilowattuur waarmee rekening zal worden gehouden bij het voorleggen van een warmtekrachtcertificaat als garantie van oorsprong. Uittreksel uit memorie van toelichting bij art. 7.1.11: De certificatenverplichting inzake kwalitatieve warmtekrachtkoppeling beoogt echter geen verhoging van de productie van elektriciteit uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling, maar wel een verhoging van de primaire energiebesparing door gebruik te maken van kwalitatieve warmtekrachtkoppeling in plaats van referentie-centrales. Bijgevolg kunnen voor het voldoen aan deze certificatenverplichting enkel warmtekrachtcertificaten worden ingeleverd die werden toegekend voor 1.000 kilowattuur warmtekrachtbesparing. Concreet gezien betekent dit dat er enkel warmtekrachtcertificaten van type 1 en type 3 kunnen worden ingediend om te voldoen aan deze certificatenverplichting.
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
Voer nu geen grondige wijziging van de certificatensystemen. De raad vermoed dat de voorgestelde wijzigingen – al is het niet steeds duidelijk wat men nu wil invoeren aangezien de tekst van het voorontwerp en de tekst van de memorie sterk verschillen - ingegeven zijn door nieuwe Europese regelgeving die in opmaak is. Aangezien de uitkomst van de Europese discussies nog onzeker is, vindt de raad het meer aangewezen om de definitieve Europese regelgeving af te wachten vooraleer de regelgeving ingrijpend te wijzigen. Dat belet niet dat men moet stil zitten. De SERV vraagt integendeel dat er een meer fundamentele discussie zou worden gevoerd over de toekomst van de Vlaamse certificatensystemen en de verhouding tussen het groenestroomcertificatensysteem en het WKK-certificatensysteem.
34
Aanvullend advies energiedecreet
2.
Verduidelijk in ieder geval wat warmtekrachtcertificaten precies kunnen certificeren: De raad vraagt in elk geval dat de regeling inzake de warmtekrachtcertificaten in het voorontwerp consistent en duidelijk is. In het voorontwerp van decreet zijn art. 1.1.3. 119° en art. 7.1.2. §1 niet afgestemd met art. 7.1.5.§2 en 7.1.8. Art. 1.1.3. 119° en art. 7.1.2. §1 bepalen dat warmtekrachtcertificaten worden toegekend voor iedere 1.000 kWh primaire energiebesparing terwijl art. 7.1.5.§2 en 7.1.8. ervan uitgaan dat warmtekrachtcertificaten ook worden toegekend voor (1.000 kWh) elektriciteit die uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling werd opgewekt. De artikelengewijze toelichting bij deze artikelen lijkt te bevestigen dat art. 7.1.2. §1 niet klopt. Volgens de memorie van toelichting bij art. 7.1.2. §1 zouden er 3 types warmtekrachtcertificaten worden onderscheiden: een type toegekend voor 1.000 kWh warmtekrachtbesparing, een tweede type voor 1.000 kWh elektriciteit opgewekt uit kwalitatieve warmtekrachtkoppeling en een derde type als combinatie van beiden. De memorie bij art. 7.1.8 lijkt dat dan weer tegen te spreken en stelt dat bij ieder warmtekrachtcertificaat zal worden opgenomen wat de hoeveelheid opgewekte elektriciteit is die overeenstemt met de bekomen warmtekrachtbesparing. Het is deze hoeveelheid opgewekte elektriciteit uitgedrukt in kilowattuur waarmee rekening zal worden gehouden bij het voorleggen van een warmtekrachtcertificaat als garantie van oorsprong. Dit laatste zou evenwel impliceren dat de eenheden opgewekte elektriciteit niet meer per definitie per 1.000 kWh worden geregistreerd. De raad vraagt zich af of dat wenselijk is en hoe deze certificaten praktisch zullen worden voorgelegd als garanties van oorsprong.
3.6. Energiebeleidsovereenkomsten Huidige regeling -
Art. 16 van het REG-decreet voorzag de mogelijkheid voor de Vlaamse regering om energiebeleidsovereenkomsten af te sluiten.
Wijzigingen in het voorontwerp -
10
Ook art. 7.7.1. §1 voorziet dat de Vlaamse regering energiebeleidsovereenkomsten kan afsluiten. Maar art. 13.3.2. §110 lijkt de mogelijkheid voor het VEA te introduceren om netbeheerders te verplichten om een energiebeleidsovereenkomst te sluiten met de Vlaamse
Dit artikel is nogal ongelukkig ondergebracht bij sancties wegens overtreding van de maatregels en verplichtingen inzake de bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, warmtekrachtkoppeling en het rationeel energiegebruik.
35
Aanvullend advies energiedecreet
-
regering. ‘Het Vlaams Energieagentschap kan de netbeheerders verplichten tot naleving van artikel 7.7.1. van dit decreet of de uitvoeringsbesluiten van dit decreet binnen de door het Vlaams Energieagentschap bepaalde termijn. Als een netbeheerder bij het verstrijken van die termijn in gebreke blijft, kan het Vlaams Energieagentschap een administratieve geldboete opleggen’. De MvT bij art. 13.3.2. motiveert de bepaling in §1 niet en verwijst niet naar energiebeleidsovereenkomsten. Er wordt wel gesteld: ‘het Vlaams Energieagentschap krijgt de bevoegdheid om administratieve geldboeten op te leggen aan netbeheerders voor het nietnaleven van openbaredienstverplichtingen ter bevordering van het rationeel energiegebruik of openbaredienstverplichtingen die betrekking hebben op informatieverstrekking en sensibilisering’.
Bemerkingen en aanbevelingen 1.
Kijk de verwijzing naar art. 7.7.1. na. De raad vraagt zich af of de verwijzing naar art. 7.7.1. wel correct is en niet 7.7.2. moet zijn. Art. 7.7.2. lijkt correcter aangezien art. 13.3.2. §1 volgens de concordantietabel de omzetting zou zijn van het vroegere art. 37 bis van het elektriciteitsdecreet. Dit artikel 37 bis regelt evenwel de sancties bij niet naleving van de openbaredienstverplichtingen inzake REG. De artikelengewijze toelichting bij art. 13.3.2. gaat niet over energiebeleidsovereenkomsten. De wijziging wordt dus niet toegelicht. Gezien het feit dat er over de mogelijke acties die opgenomen kunnen worden in het REG-actieplan blijkbaar een energiebeleidsovereenkomst met de netbeheerders bestaat, lijkt de verwijzing naar art. 7.7.1. evenwel niet ondenkbaar.
Indien de verwijzing inderdaad naar art. 7.7.1. moet zijn, heeft de raad volgende bijkomende bemerkingen: 2.
Hou de energiebeleidsovereenkomst vrijwillig. De raad vindt dat de keuze om een energiebeleidsovereenkomst af te sluiten vrijwillig moet zijn. Dit belet volgens de raad namelijk niet dat de overheid om partijen aan te zetten een overeenkomst te sluiten, voordelen kan toekennen voor degenen die een overeenkomst afsloten.
3.
Regel REG-actieverplichtingen via regelgeving en niet via overeenkomsten. De raad vraagt of de wijzigingen impliceren dat de REG-acties van netbeheerders voortaan via energiebeleidsovereenkomsten zouden worden geregeld en niet langer via regelgeving. De SERV zou dit geen goede zaak vinden. De inhoud van energiebeleidsovereenkomsten met individuele ondernemingen wordt immers niet meegedeeld aan het Vlaams Parlement (art. 7.7.1. §2, tweede lid). Indien de Vlaamse regering de piste van de energiebe-
36
Aanvullend advies energiedecreet
leidsovereenkomsten zou volgen, vraagt dat de SERV dat de inhoud van deze overeenkomsten publiek gemaakt wordt en er over deze overeenkomsten gecommuniceerd wordt.
37
netten
elektriciteit
koppellijnen " : uitrustingen die worden gebruikt om de transmissie- en distributienetten onderling te koppelen; (federale elektriciteitswet)
transmissienet " : • het nationaal transmissienet voor elektriciteit, dat de bovengrondse lijnen, ondergrondse kabels en installaties omvat die dienen voor het vervoer van elektriciteit van land tot land en naar rechtstreekse afnemers van de producenten en naar distributeurs gevestigd in België, alsook voor de koppeling tussen elektrische centrales en tussen elektriciteitsnetten (federale elektriciteitswet) • transmissienet bedoeld in art. 2 7° van de federale Elektriciteitswet (elektriciteitsdecreet) • transmissienet bedoeld in art. 2 7° van de federale Elektriciteitswet (voorontwerp)
Federale bevoegdheid (federale wetgeving) Te weten: Het nationaal uitrustingsprogramma in de elektriciteitssector; b) De kernbrandstofcyclus; c) De grote infrastructuren voor de stockering; het vervoer en de produktie van energie; d) De tarieven (BWHI, art. 6) transmissie : • het vervoer van elektriciteit langs het transmissienet met het oog op de levering ervan aan eindafnemers of distributeurs (federale elektriciteitswet)
38
plaatselijk vervoernet van elektriciteit: het geheel van leidingen met een nominale
Vlaamse bevoegdheid (Vlaamse wetgeving) In ieder geval: De distributie en het plaatselijk vervoer van elektriciteit door middel van netten waarvan de nominale spanning lager is dan of gelijk aan 70.000 volt; (BWHI, art. 6) Elektriciteitsdistributie • Distributie: het vervoer van elektriciteit langs distributienetten met het oog op de levering aan afnemers (elektriciteitsdecreet) • (geen definitie in voorontwerp) distributie " : • het vervoer van elektriciteit langs distributienetten met het oog op de levering ervan aan afnemers; (federale elektriciteitswet) Elektriciteitsdistributienet: • geheel van onderling verbonden leidingen met een nominale spanning die gelijk aan of minder dan 70 kilovolt is en de bijbehorende installaties, dat noodzakelijk is voor de levering van elektriciteit aan afnemers binnen een geografisch afgebakend gebied in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de in dat gebied liggende privenetten, directe lijnen en delen van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit (voorontwerp) distributienet " : • Binnen een geografisch afgebakend gebied geheel van verbindingen met een nominale spanning gelijk aan of lager dan 70 kV en de daarmee verbonden transformator-, schakel-, verdeel- en onderstations en andere hulpmiddelen die noodzakelijk zijn voor de distributie van elektriciteit op regionaal of lokaal niveau (elektriciteitsdecreet) • elk net dat werkt aan een spanning die gelijk is aan of lager is dan 70 kilovolt, voor het vervoer van elektriciteit naar afnemers op regionaal of lokaal niveau; (federale elektriciteitswet) o de netten met een spanning lager dan of gelijk aan 70 kilovolt (kV), gebruikt voor de transmissie van elektriciteit naar eindafnemers op het gewestelijke of lokale niveau, met uitzondering van het plaatselijk transmissienet;(Waals decreet)
4. Bijlage: Omschrijvingen van netten, lijnen, leidingen en privénetten
Brussel, 17 september 2008 Aanvullend advies energiedecreet
Directe lijnen
(federale wetgeving heeft geen regeling inzake privénetten)
directe lijn • elke elektriciteitslijn ter aanvulling van het transmissienet, met uitzondering van de lijnen die deel uitmaken van een distributienet (federale elektriciteitswet)
39
spanning tot en met 70 kilovolt en de bijbehorende installaties, die gelegen zijn in het Vlaamse Gewest, dat voornamelijk gebruikt wordt om het vervoer van elektriciteit naar distributienetten mogelijk te maken en dat wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 4.1.2; plaatselijk transmissienet » : stukken van een net met een spanning van 1 tot 70 kilovolt dat hoofdzakelijk dient voor de transmissie van elektriciteit naar de distributienetten of gebruikt wordt voor uitwisselingsdoeleinden met naburige netten die bepaald worden door de Waalse Regering overeenkomstig artikel 4, lid 1; (Waals decreet) directe lijn: • elke elektrische leiding met een nominale spanning gelijk aan of lager dan 70 kV die fysisch geen deel uitmaakt van het distributienet (elektriciteitsdecreet) • elektrische verbinding met een nominale spanning die gelijk aan of minder dan 70 kilovolt is en de bijbehorende installaties tussen een of meer productieinstallaties en een afnemer, die niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen elektriciteitsdistributienetbeheerder of de beheerder van het plaatselijk vervoernet van elektriciteit (voorontwerp) o elke elektriciteitslijn, met een spanning lager dan of gelijk aan 70 kilovolt, die geen deel uitmaakt van het plaatselijke transmissienet of van het distributienet, die- ofwel een producent en een eindafnemer rechtstreeks met elkaar verbindt; - ofwel een producent rechtstreeks verbindt met zijn eigen vestigingen en dochterondernemingen, wanneer die producent geen eigenaar is van alle terreinen die door die lijn doorlopen worden, met het oog op de bevoorrading daarvan; (Waals elektriciteitsdecreet o directe lijn": een elektriciteitslijn die een geïsoleerde productielocatie met een geïsoleerde afnemer verbindt, of een elektriciteitslijn die een elektriciteitsproducent en een elektriciteitsleverancier met elkaar verbindt om hun eigen vestigingen, dochterondernemingen en in aanmerking komende afnemers direct te bevoorraden europese richtlijn 2003/54 art 2 15° privénet: • geen definitie in elektriciteitsdecreet • Plaatselijk geheel van verbindingen die niet beheerd worden door een distributienetbeheerder, aangewezen door de VREG. (Ministerieel besluit houdende goedkeuring van het technisch reglement distributie elektriciteit Vlaams Gewest 4.4.2007)
Aanvullend advies energiedecreet
Aardgas
De grote infrastructuren voor de stockering; het vervoer en de produktie van energie (BWHI, art. 6) Gasvervoer: gasvervoer " : het vervoer van gas door middel van vervoerinstallaties met het oog op levering aan afnemers vervoerinstallaties " : alle leidingen, met inbegrip van de directe leidingen en de upstream-installaties, en alle opslagmiddelen, LNG- installaties, gebouwen, machines en accessoire inrichtingen die bestemd zijn of gebruikt worden voor een van de in artikel 2, § 1, vermelde doeleinden (draagwijdte van de wet) Art. 2. § 1. De bouw en de exploitatie van vervoerinstallaties zijn aan de voorschriften van deze wet onderworpen indien deze installaties zijn bestemd of worden gebruikt : 1° voor de bevoorrading in gas van distributieondernemingen; 2° voor één van de hierna vermelde doeleinden : a) de bevoorrading in gas van eindafnemers van wie de gasafname aan iedere leveringsaansluiting bestendig minimum één miljoen m3 per jaar bedraagt; b) het vervoer van gas zonder distributie of levering van gas op het Belgisch grondgebied; c) de bevoorrading van een onderneming in gas waarvan de chemische samenstelling of de fysische eigenschappen (met uitzondering van het stikstofgehalte) verschillen van die van het gas geleverd door de distributieonderneming die de betrokken gemeente bevoorraadt;
40
Aardgasdistributie • (geen definitie in voorontwerp) • De werkzaamheid die erin bestaat aardgas via plaatselijke pijpleidingnetten te leveren aan afnemers, gevestigd op het grondgebied van een of meer bepaalde gemeenten (Decreet gasmarkt 06.07.2001) • (tim Vermeir): bevoorrading aan eindafnemers van wie de gasafname aan iedere leveringsaansluiting bestendig minder dan één miljoen m3 bedraagt.
leiding of geheel van onderling verbonden leidingen met een spanning die gelijk aan of minder dan 70 kilovolt is heeft en de bijbehorende installaties, die gebruikt worden voor de levering van elektriciteit aan een of meer afnemers en die niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen distributienetbeheerder, de beheerder van het plaatselijk vervoernet voor elektriciteit (voorontwerp); o privénet : geheel van de installaties die zijn gevestigd op één of meerdere privé-erven, en die bestemd zijn voor de transmissie van elektriciteit aan één of meerdere stroomafwaartse afnemers, en waarop de distributienetbeheerder en de plaatselijke transmissienetbeheerder, bij wie dat privénet is aangesloten, niet over een eigendomsrecht beschikt of over een recht dat hem het genot daarvan verleent in de betekenis van artikel 3; (Waals decreet) o « privénetbeheerder » : natuurlijke persoon of rechtspersoon, eigenaar van een privé-elektriciteitsnet of die op dat net beschikt over een recht dat hem het genot van dat net verleent; (Waals decreet) De openbare gasdistributie (BWHI, art. 6)
•
Aanvullend advies energiedecreet
Directe leiding
netten
d) de bevoorrading in gas van een eindafnemer aan wie de distributieonderneming die de betrokken gemeente bevoorraadt, niet een voldoende hoeveelheid gas levert overeenkomstig de algemene voorwaarden van het abonnement of van het bevoorradings- of leveringscontract, inzonderheid binnen de termijn die voor de uitvoering van de leveringen in voornoemde algemene voorwaarden is gesteld; e) de bevordering van het meest economische verbruik van onvermijdelijke gassen; f) de bevoorrading in gas van een onderneming in moeilijkheden door middel van tijdelijke installaties en gedurende de tijd die strikt nodig is voor het uitvoeren van de noodzakelijke herstellingen; g) de verbinding tussen installaties voor gasproductie en de verschillende exploitatiezetels van eenzelfde onderneming; h) de verbinding tussen productie-, vervoer- of distributie-installaties met het oog op uitwisseling, wederzijdse hulp of een beter benutten van deze installaties; i) de verbinding tussen gasvelden, tussen gasfabrieken, tussen gasvelden of gasfabrieken en samendrukkings- of ontspanningsstations, tussen samendrukkingsstations, tussen ontspanningsstations of tussen samendrukkings- en ontspanningsstations. (federale gaswet) Vervoernet: vervoernet, vermeld in art. 1 10° van de federale gaswet (voorontwerp) elk samenstel van vervoerinstallaties geëxploiteerd door eenzelfde vervoeronderneming, met uitsluiting van upstream-installaties (federale gaswet) vervoeronderneming " : elke natuurlijke of rechtspersoon die gasvervoer verricht cf. supra art. 2 §1. (federale gaswet) leidingen met een ontwerpdruk van minder dan 20 bar. Meestal gaat het om de rechtstreekse aansluiting van een bedrijf op het vervoernet. Deze leiding heeft dan wel een spanning van minder dan 20 bar doch doordat deze niet verbonden is met andere leidingen van minder dan 20 bar valt deze niet onder de definitie van aardgasdistributienet Directe leiding: elke leiding voor gasvervoer die fysisch geen deel uitmaakt van het geïnterconnecteerd net geïnterconnecteerd net " : elk samenstel van met elkaar verbonden netten (Federale gaswet)
41
aardgasdistributienet: • binnen een geografisch afgebakend gebied geheel van leidingen die onderling verbonden zijn en de daarmee verbonden hulpmiddelen, die noodzakelijk zijn voor de aardgasdistributie (gasdecreet) • geheel van onderling verbonden leidingen met een ontwerpdruk van minder dan 20 bar en de bijbehorende installaties, dat noodzakelijk is voor de levering van aardgas aan afnemers binnen een geografisch afgebakend gebied in het Vlaamse Gewest, met uitzondering van de in dat gebied liggende privénetten en directe leidingen (voorontwerp) Technisch criterium (in de praktijk): ontwerpdruk van het net Directe leiding: • elke leiding voor aardgasdistributie die fysiek geen deel uitmaakt van het geïnterconnecteerd aardgasdistributienet o geïnterconnecteerd aardgasdistributienet: elk samenstel van met elkaar verbonden netten • aardgasleiding met een ontwerpdruk van minder dan 20 bar en de bijhorende
Aanvullend advies energiedecreet
Privé-netten
(federale wetgeving heeft geen regeling inzake privénetten)
42
installaties tussen één of meerdere gasontginningsinstallaties en één afnemer, die niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen aardgasdistributienetbeheerder of de beheerder van het vervoernet voor aardgas (voorontwerp) (mvt: gasontwikkeling in het Vlaams Geest is enkel denkbaar voor wat betreft de winning van gas uit steenkoolmijnen) aardgaspijpleiding ter aanvulling van het stelsel van systemen; Richtlijn 2003/55 privénet: leiding of geheel van onderling verbonden leidingen met een ontwerpdruk van minder dan 20 bar heeft en de bijbehorende installaties, die gebruikt worden voor de levering van aardgas aan een of meer afnemers en die niet beheerd worden door een door de VREG aangewezen distributienetbeheerder of de beheerder van het vervoernet voor aardgas (voorontwerp)
Aanvullend advies energiedecreet
Brussel, 17 september 2008 Aanvullend advies energiedecreet
Referentielijst SERV, 10.09.2008, Advies over het voorontwerp van decreet houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid, Brussel: SERV.
43