Brussel, 4 juli 2008 080704 Advies interregionale mobiliteit
Advies fysieke interregionale mobiliteit
Advies interregionale mobiliteit
Inhoud Advies .................................................................................................................................... 3 1.
Situering ...................................................................................................................... 3
2.
Nota werkgroep mobiliteit .......................................................................................... 3
3.
Rol sociale partners .................................................................................................... 5
2
Advies interregionale mobiliteit
Advies 1. Situering Naar aanleiding van de banenconferentie op 14 juli 2008 worden door de Vlaamse Regering een aantal voorstellen geformuleerd rond interregionale samenwerking en mobiliteit. Aan de SERV is hierover advies gevraagd tegen 7 juli 2008. Aan de MORA is gevraagd om zich meer specifiek uit te spreken over de voorstellen ter verbetering van de fysieke interregionale mobiliteit van werknemers en werkzoekenden. Bovendien wordt in door de Vlaamse Regering specifiek het volgende gevraagd: M.b.t. de nota inzake de fysieke interregionale mobiliteit hadden we graag, naast het advies omtrent de voorgestelde acties, vernomen of er bijkomende initiatieven zullen genomen worden door de sociale partners. Initiatieven die ons in staat stellen om de industriezones in de regio’s beter te ontsluiten, hierbij beroep doend op de diverse instrumenten die de deelregeringen de laatste jaren terzake hebben ontwikkeld (zoals onder meer het pendelfonds, collectieve taxi’s ed.).
2. Nota werkgroep mobiliteit 2.1. Inhoud van de nota De nota van de werkgroep mobiliteit bevat concrete voorstellen om de interregionale mobiliteit te verbeteren tussen de regio’s Vlaanderen, Wallonië en Brussel door middel van bijkomende inzet van openbaar vervoer. Voor Vlaanderen-Wallonië gaat het om de inzet van 5 pilootlijnen (bussen). Het voorstel voor Brussel-Vlaanderen concentreert zich op de luchthaven en Zaventem, en wil een systeem van nachtelijke collectieve taxi’s invoeren. Voor de regio’s Brussel-Wallonië stelt de TEC de verbetering van drie lijnen voor.
3
Advies interregionale mobiliteit
2.2. Bedenkingen t.a.v. de concrete voorstellen De MORA aanvaardt dat voor de uitbreiding van het openbaar vervoer en de afstemming interregionaal gewerkt wordt met pilootprojecten1. Aangezien het om pilootprojecten gaat, lijkt het ons noodzakelijk dat er evaluatie en bijsturing van de projecten gebeurt. De sociale partners van de SERV willen betrokken worden bij de evaluatie van deze projecten, indien mogelijk binnen de convenantenprocedure. Hiervoor is meer duiding nodig over wie welke verantwoordelijkheid draagt voor deze projecten. De leden van de MORA wensen een duidelijk zicht te krijgen op volgende vragen: Hoe gebeurt de aansluiting tussen de pilootprojecten en de bestaande bedrijventerreinen? Wie staat in voor de tellingen op de ingezette lijnen en hoe zullen deze tellingen gebeuren? Wanneer is een project succesvol? Wie draagt de exploitatiekosten? Is er communicatie en promotie voorzien en is hiervoor budget? Zal er gewerkt worden met een abonnementsformule? Worden er prijsafspraken gemaakt? Worden de sociale partners betrokken in het overleg hierover? In het kader van (tussentijdse) evaluatie en bijsturing is het vastleggen van de duurtijd van de pilootprojecten van cruciaal belang. Met het oog op het efficiënter inzetten van openbaar vervoer of het opzetten van gezamenlijke initiatieven van bedrijven rond bijzonder geregeld vervoer, is het tevens belangrijk dat er overleg wordt opgezet voor de afstemming van werktijden/arbeidsregimes en de uurregelingen van het openbaar vervoer, dat de sociale partners hier actief bij betrokken worden en dat daar achteraf goed over gecommuniceerd wordt. De MORA neemt akte van het voorstel van de nachtelijke collectieve taxi’s in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar vraagt expliciet dat onderzocht wordt hoe de taxibedrijven in het Vlaamse gewest actief mee kunnen ingeschakeld worden in dit systeem. Een analyse van de vrijkomende vacatures in de toekomst en waar deze zich lokaliseren, is gewenst. Rekening houdend met andere factoren zoals afstand, tijdsbesteding, cultuur, taal, kost... zal een uitbreiding van het (openbaar) vervoer aanbod wellicht niet voldoende zijn om de beoogde vacatures in te vullen en zullen bijkomende stimulansen nodig zijn. De sociale partners vragen uitdrukkelijk dat permanent aandacht gaat naar de afstemming van vraag en aanbod en dat er oog is voor de impact van afwezigheid van vervoersmogelijkheden op het aanvaarden van tewerkstellingsplaatsen. Bijkomend inzicht in de relatie werkloosheidvervoersmogelijkheden kan wellicht een bijdrage leveren om de mobiliteitsproblemen van werkzoekenden gericht aan te pakken.
1
In casu de pilootlijnen Kortrijk-Doornik, Luik-Sint-Truiden, Hoei-Borgworm-Sint-Truiden, LLN-Waver-Zaventem en Jodoigne-Leuven.
4
Advies interregionale mobiliteit
2.3. Voorstellen aan de overheid Wat de inzet van openbaar vervoer betreft is de verdere uitvoering van het GEN/START/Regionet Brabant van cruciaal belang om tegemoet te komen aan de problemen van toenemende verkeersdruk tussen Vlaanderen en Wallonië en rond Brussel. Deze projecten houden zowel een uitbreiding in van het treinaanbod als van het busaanbod. Een goede afstemming van de verschillende openbaar vervoersmaatschappijen op elkaar is hierbij cruciaal, en dit zowel op het vlak van het aanbod als van de ticketverkoop (e-ticketing). De overheid moet een gericht lokatiebeleid voeren. Bij het aansnijden van nieuwe (grootschalige) bedrijventerreinen of kantorenzones moet bereikbaarheid via duurzame modi op voorhand worden meegenomen. Voor wat betreft de openbaar vervoersmaatschappijen dient niet alleen bekeken te worden wat er al is, maar moet in het kader van een lokatiebeleid pro-actief ingespeeld worden op nieuwe ontwikkelingen. Zeker in het kader van een groeiend arbeidsmarktpotentieel over de gewestgrenzen heen, dient hier rekening mee gehouden te worden. De Vlaamse regering moet verder werken aan drempelverlagende maatregelen voor het openbaar vervoer zoals de verdere uitbouw van tariefintegratie tussen de verschillende vervoerssystemen en de ontwikkeling van één ticket. Tevens dient ook voldoende aandacht te gaan naar voor- en natransport en het faciliteren van het gebruik van andere duurzame vervoersmodi. Zo vraagt de MORA ook voldoende aandacht te besteden aan de aansluiting van fietsroutes over de gewestgrenzen.
3. Rol sociale partners De MORA stelt de volgende initiatieven voor:
De sociale partners vragen dat de Vlaamse regering, in samenwerking met het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, middelen zou vrijmaken en samenbrengen om via cofinanciering projecten van interregionale woon-werkmobiliteit te ondersteunen.
De sociale partners moeten meer betrokken worden bij de uitbouw van een gestructureerd OV-netwerk en het voor- en natransport. Ondermeer overleg over de afstemming van netmanagement, de pilootprojecten interregionale mobiliteit en de pendelfondsdossiers is gewenst.
Door gebruik te maken van collectieve vervoersvormen in brede zin (bijzonder geregeld vervoer en taxi’s), kunnen de sociale partners efficiënter inspelen op de flexibele arbeidsmarkt. Er kunnen specifieke initiatieven met het bijzonder geregeld vervoer uitgewerkt worden of projecten rond voor- en natransport. De MORA ziet nog heel wat mogelijkheden in de
5
Advies interregionale mobiliteit
inschakeling van de Vlaamse taxibedrijven in de interregionale mobiliteit tussen Wallonië en Vlaanderen als aanvulling op het openbaar vervoer of als aanbod van vraagafhankelijk vervoer.
De sociale partners zullen hun leden wijzen op de meerwaarde van het invullen van het facultatief gedeelte uit de Federale Diagnostiek. De actoren krijgen zo een beter zicht op de flux woon-werkverkeer. Dit biedt opportuniteiten om via de RESOC’s de resultaten van de diagnostiek woon-werkverkeer te bediscussiëren en initiatieven op te zetten.
Het belang van bedrijfszonevervoersplannnen kan niet ontkend worden. De sociale partners zullen hun leden sensibiliseren om plannen op te stellen, waarvan de uitvoering ondersteund kan worden door ondermeer het Pendelfonds. Zo kunnen er gezamenlijke initiatieven genomen worden om alternatieven aan te bieden voor de wagen als woon-werkmiddel bijv. door het organiseren van gezamenlijk bedrijfsvervoer, door overleg met de openbaar vervoersmaatschappijen of door het collectief ter beschikking stellen van fietsen (al dan niet aan knooppunten).
De sociale partners erkennen dat interregionale duurzame mobiliteit waar dat aan de orde is, een belangrijk aandachtspunt is in het sociaal overleg, zowel sectoraal als op bedrijfsvlak.
6