Olie en Gas in de Nederlandse Economie
Industriële Organisatie Academisch jaar 2006/2007 Faculteit Economie en Bedrijfskunde Afdeling Bedrijfseconomie - organisatie
Versie 2 Naam: Simon Timmerman Studentnummer: 0265357 Contact:
[email protected] Begeleiding: Dr M.T. Brouwer Amersfoort, 20 maart 2007
Inhoudsopgave 1. Inleiding ...................................................................................................................................... 2 1.1 Veranderingen ..................................................................................................................... 2 1.2 Centrale vraag ..................................................................................................................... 3 1.3 Methodologie........................................................................................................................ 4 1.4 Leeswijzer............................................................................................................................. 4 2 De mondiale energiemarkt......................................................................................................... 5 2.1 De markt in theorie ............................................................................................................. 5 2.2 De markt in praktijk ........................................................................................................... 6 2.2.1 Vraag.............................................................................................................................. 6 2.2.2 Aanbod & Reserves ........................................................................................................ 9 2.2.3 Investeringen................................................................................................................ 15 2.2.4 Politieke verhoudingen................................................................................................. 16 2.2.5 Milieu ........................................................................................................................... 18 2.2.6 Prijsontwikkeling van fossiele brandstoffen................................................................. 19 3 Nederlands perspectief ............................................................................................................. 25 3.1 De economische factoren................................................................................................... 25 3.1.1 Staatskas....................................................................................................................... 25 3.1.2 Consumenten- en producentenprijzen.......................................................................... 25 3.1.3 Voorzieningszekerheid ................................................................................................. 26 3.2 Vraag en aanbod................................................................................................................ 26 3.2.1 Vraag............................................................................................................................ 26 3.2.2 Aanbod & reserves....................................................................................................... 27 3.2.3 Energiebalans .............................................................................................................. 30 3.2.4 Beleidsvoering.............................................................................................................. 31 4 Conclusie.................................................................................................................................... 33 4.1 Staatskas vs consumenten- en producentenprijzen........................................................ 34 4.2 Voorzieningszekerheid ...................................................................................................... 35 4.3 Eindoordeel ........................................................................................................................ 35 Literatuurlijst............................................................................................................................... 36 Bijlage 1 Olieproductie per Regio/Land (miljoen ton) .................................................................. 37 Bijlage 2 Gasproductie per Regio/Land (Mtoe)............................................................................. 39 Bijlage 3 Kolenproductie per Regio/Land (Mtoe) ......................................................................... 41
1
1. Inleiding Deze thesis beschrijft de gevolgen van de ontwikkelingen op de mondiale energiemarkt voor de Nederlandse economie. Moderne industriële landen zijn voor hun productie afhankelijk van energie en daardoor is energie één van de belangrijkste factoren voor economische ontwikkeling. Deze energie wordt veelal opgewekt met de verbranding van met name van fossiele brandstoffen. Verwacht wordt dat de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen de komende decennia verder zal groeien nu ook veel ontwikkelinglanden de energievraag zien stijgen. Energiedragers kunnen, door nieuwe technologische ontwikkelingen, steeds verder worden getransporteerd en de handel tussen landen groeit. Door het ontstaan van deze mondiale energiemarkt krijgen de energiegrondstoffen olie, gas en kolen steeds meer één wereldprijs. De afhankelijkheid tussen landen groeit en zo hebben de ontwikkelingen op de mondiale energiemarkt ook invloed op de Nederlandse energiemarkt en daarmee op de Nederlandse economie.
1.1 Veranderingen De laatste jaren is de wereldenergiemarkt aan een aantal grote veranderingen onderhevig geweest en deze trend zal zich naar verwachting voortzetten in de toekomst. Naast de bestaande grote energieverbruikers de Verenigde Staten, de Europese Unie (EU) en Japan, zijn het nu vooral de “nieuwe” economieën als China en India die hard groeien en hun energieimporten enorm zien stijgen. De afgelopen drie decennia groeide de mondiale energievraag met 2% per jaar. Verwacht wordt dat deze groei de komende drie decennia zal vertragen maar toch in 2030 met 66% gestegen zal zijn ten opzichte van 2002. Ook zien we veranderingen in het aantal producenten van energiegrondstoffen met als gevolg wijzigende machtverhoudingen op de markt. De productie van olie en gas zal de komende jaren in Noord-Amerika en Europa verder afnemen terwijl de productie in het Midden-Oosten zal toenemen. Er wordt gesproken over de vorming van een mogelijke ‘Gaspec’. En we zien nieuwe producenten die een belangrijkere rol krijgen. Begin jaren negentig zagen we de Sovjet-Unie uit elkaar vallen met onder andere als gevolg dat het slecht ging met de Russisch economie. De energieexporten waren laag maar toen de prijzen van fossiele brandstoffen stegen, bloeide de economie op. Inmiddels probeert de Russische regering ook steeds meer grip op de energiesector te krijgen en dit heeft zijn invloed op de export.
2
De steeds groter wordende milieuproblematiek staat steeds vaker op de agenda’s van de overheden. Volgens de prognose van het IEA zal de CO2 uitstoot zal in de periode 2002 - 2030 stijgen met ongeveer 15 miljard ton. Dit is een gemiddelde stijging van 1.7% per jaar, weliswaar hetzelfde percentage als de afgelopen drie decennia maar de nadelige gevolgen worden in hoog tempo meer zichtbaar. De ontwikkeling van de prijzen van olie en gas zijn erg veranderlijk. Prijspieken bereiken vaak recordhoogten vaak door onzekere gebeurtenissen op het wereldtoneel. Zo hebben politieke verhoudingen, oorlogen en terrorisme een grote invloed op de energieprijzen.
1.2 Centrale vraag De bovenstaande ontwikkelingen zijn interessant voor de Nederlandse belangen op haar eigen energiemarkt. Zoals veel mensen weten bezit Nederland grote gasvoorraden en is zij gasexporteur. De ontwikkelingen op de energiemarkt zijn dus ambigu. Aan de ene kant zijn prijsstijgingen van gas voordelig voor de Nederlandse staatskas. Aan de andere kant betekenen hogere energieprijzen een stijgende last voor producenten en consumenten. Daarnaast is het interessant om te bekijken welke invloed de mondiale ontwikkelingen hebben op de voorzieningszekerheid (een definitie zal ik geven in paragraaf 3.1.3). Dit onderwerp is een centraal punt binnen de Nederlandse energiepolitiek. De centrale vraag die ik wil beantwoorden in deze thesis luidt als volgt:
Zijn de gevolgen van de mondiale ontwikkelingen op de grondstoffenmarkt voor energie, voordelig of nadelig voor de Nederlandse economie?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zullen de volgende sub-vragen worden beantwoord: 1.
Wat is de huidige situatie op de mondiale grondstofmarkt voor energie en wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen?
2.
Wat zijn de belangrijkste economische factoren die van invloed zijn op de Nederlandse economie?
3.
Wat is de Nederlandse positie binnen de grondstoffenmarkt voor energie?
De beantwoording van elke sub-vraag zal een verduidelijking geven van het onderwerp van deze thesis. De stapsgewijze beantwoording van de sub-vragen zal leiden tot een eenvormig antwoord op de centrale vraag.
3
1.3 Methodologie Om de centrale vraag te beantwoorden zal ik een literatuurstudie uitvoeren. De literatuur bestaat voornamelijk uit wetenschappelijke artikelen, beleidsadviezen van adviesorganen en de overheid. Daarnaast zal ik gebruik maken van historische gegevens van de energiemarkt. De belangrijkste overheidsadviesorganen zijn het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en de Algemene Energieraad (AER). Zij baseren hun beleidsadviezen op eigen onderzoek en publicaties van het International Energy Agency (IEA). Het IEA doet onderzoek naar energie, maakt data compilaties, doet verscheidene publicaties en verspreidt de laatste politieke analyses op gebied van energie. Zo ook doet zij, door middel van grondige analyses, voorspellingen over de energiemarkt in 2030. Je kan je natuurlijk afvragen hoe accuraat de voorspellingen van het energieverbruik in 2030 zijn. Vaker is gebleken dat zulke cijfers moesten worden bijgesteld en niemand kan met zekerheid zeggen wat er in de toekomst zal gebeuren. Daarom moeten deze voorspellingen alleen als richtlijn worden gezien.
Voor de analyse van de literatuur en data maak ik gebruik van verscheidene economische theorieën. Deze theorieën vinden hun oorsprong in het vakgebied van de industriële organisatie. Het zal de basis vormen voor deze thesis.
1.4 Leeswijzer Hierna komen de volgende onderwerpen aan bod. In hoofdstuk 2.1 begin ik met het neerzetten van een theoretisch raamwerk voor marktwerking. Later zal ik verscheidene malen terugvallen op dit economische raamwerk. Vervolgens zal ik in hoofdstuk 2.2 de mondiale energiemarkt beschrijven. De vraag- en aanbod verhoudingen en de belangrijkste invloeden in de markt worden bekeken. In hoofdstuk 3.1 begin ik met het uiteenzetten van Nederlandse belangen in de energiemarkt. Daarna volgt de analyse van de Nederlandse energiemarktsituatie (hoofdstuk 3.2). In de conclusie, (hoofdstuk 4), zal ik de belangen en ontwikkelingen tegen elkaar afwegen om zo tot een oordeel te komen.
4
2 De mondiale energiemarkt In dit hoofdstuk zal ik de ontwikkelingen beschrijven die zich op het mondiale vlak met betrekking tot energiegrondstoffen afspelen. Allereerst definieer ik kort het theoretisch kader van de markt. Vervolgens wordt de toepassing hiervan in de praktijk gezocht.
2.1 De markt in theorie Als ik het over de markt van energie heb, kan men zich afvragen wat de term markt omvat. In deze thesis gebruik ik een definitie van de markt gegeven door Stephen Martin:
‘a market is usually defined as a region within which and a group of varieties for which prices tend to equality, adjusting prices for differences in cost supply and for differences in product characteristics’ (Stephen Martin, 2001, p. 5)
Deze definitie vertaalt: een regio waarin en een groep van variëteiten waarin een gelijke prijs voor de variëteiten ontstaat (aangepast voor de verschillen in de productiekosten en verschillen in producteigenschappen). De grondstoffenmarkt voor energie bestaat uit een aantal homogene goederen waarin de lokale prijs wordt bepaald door de wereldprijs. De drie belangrijkste grondstoffen zijn olie, gas en kolen en de handel daarin worden in deze thesis gedefinieerd als de markt. Als er in de markt voldoende ‘marktwerking’ is, ontstaat een efficiënte markt waarin prijzen gelijk zijn aan de marginale kosten voor de producent en het totale consumenten en producenten surplus maximaal is. De overheid probeert zoveel mogelijk vrije marktwerking te stimuleren. Dit is een sociaal wenselijk streven waarin de welvaart wordt gemaximaliseerd. Het principe van marktwerking is dat vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd door prijsverandering. Indien er sprake is van maximale marktwerking ontstaat perfecte competitie. Perfecte competitie in de markt ontstaat als er in de markt (Stephen Martin, 2001, p. 10):
(a) veel kleine kopers en aanbieders zijn; (b) met complete en perfecte kennis van de marktcondities; (c) handelend in een gestandaardiseerd product; (d) met vrije en gemakkelijke toegang tot en vertrek uit de markt
5
Onder invloed van deze vier factoren zijn er ook nog twee andere mogelijke marktsituaties. De eerste is een monopolie waarin de markt wordt bediend door één producent. Hierdoor heeft de producent veel marktmacht en kan dit gebruiken om de eigen winst (producentensurplus) te maximaliseren. De tweede is een oligopolie. De markt wordt bediend door twee of meer producenten (maar wel minder dan in de situatie van perfecte competitie). Prijzen liggen boven het niveau van perfecte competitie. Later zal duidelijk worden dat ze zelfs op monopolie niveau kunnen liggen.
2.2 De markt in praktijk In het overzicht van de mondiale energiemarkt zal ik beginnen met de vraag- en aanbodverhouding. Vervolgens zullen de belangrijkste factoren worden belicht die een grote invloed hebben op de energiemarkt en ga ik de prijsontwikkeling van energieproducten bekijken.
2.2.1 Vraag De afgelopen drie decennia groeide de mondiale vraag naar energie met 2% per jaar. Voorspeld wordt dat deze groei licht zal vertragen en tussen 2002 en 2030 en gemiddeld 1.7% zal bedragen (IEA, 2004, p. 57). Tweederde van de groei zal volgens het IEA komen van ontwikkelingslanden. De verklaring hiervoor is dat deze landen een jarenlang aaneengesloten periode van relatief hoge economische groei zullen kennen. Daarbij komt dat deze landen vaak een hoge energieintensiteit kennen. Energieintensiteit wordt berekend door het totale energieverbruik (in ton olie equivalent) te delen door het BNP. Dit betekent dat een land voor dezelfde economische groei veel meer energie nodig heeft (AER, energiek buitenlands beleid, 2005, p. 13). In 2002 was het aandeel van de totale energievraag uit ontwikkelingslanden 38% en door de snel groeiende vraag zal dit aandeel in 2030, volgens het IEA, gestegen zijn naar 48%. Het aandeel van landen aangesloten bij de Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) daalt van 52% in 2002 naar 43% in 20301. Het aandeel van de transitie economieën daalt licht van 10% naar 9% (IEA, 2004, p. 64). Figuur 2.1 geeft een goed beeld van deze voorspelde ontwikkeling.
1
De OECD bestaat uit 30 landen (leden) die hun toewijding aan een democratische regering en markteconomieën delen. De OECD bestaat voornamelijk uit hoger ontwikkelde landen. Zij doet veel onderzoek naar economische en sociaal politieke kwesties.
6
Figuur 2.1 Totale Energievraag Per Regio 2002
2030
Mtoe 3500
3000
2500
2000
1500
1000
500
0 VS en Canada
Europese Rusland Unie
China
India
OostAzie
ZuidAzie
Latijns Amerika
Midden Oosten
Afrika
Bron: IEA, World Energy Outlook 2004
We zien dat de grootste vraag uit de Verenigde Staten en Canada blijft komen. Goed te zien is de groei uit een zich ontwikkelend land als China. De vraag uit China zal in 2030 meer dan verdubbelen wat uitkomt op 2.539 Mtoe (IEA, 2004). China wordt hiermee na de Verenigde Staten en Canada de grootste energieverbruiker. De (aanhoudend hoge) groei van de Chinese economie ligt al jaren boven het Westerse niveau. Verder heeft China ook een hoge energie intensiteit. En aangezien China een netto importeur is van olie (de belangrijkste energiebron) zal deze ontwikkeling een grote druk leggen op de oliemarkt. Olie importen van China stegen in 2003 alleen al van 0.6 miljoen vaten per dag (mb/d) to 2.1 mb/d (IEA, 2004, p. 64). Overige regio’s en landen die hun energievraag hard zullen zien groeien zijn Brazilië, India en Rusland. De totale wereldvraag naar energie in 2002 bedroeg 10.345 Mtoe en zal tussen 2002 en 2030 groeien met 60% naar 16.487 Mtoe. Tabel 2.1 geeft een overzicht van de soorten energie en haar geprognosticeerde groei tussen 2002 en 2030.
7
Tabel 2.1 Mondiale Energievraag Per Brandstof (Mtoe)
(BP) 1992
2002
2030
percentage groei per jaar 2002 - 2030
Alternatief scenario 2030
percentage groei per jaar 2002 - 2030
Olie
3175
3676
36%
5766
35%
1,6
4995
34%
1,2
Gas
1837
2190
21%
4130
25%
2,3
3701
25%
1,9
Kolen
0,5
2199
2389
23%
3601
22%
1,5
2744
19%
Nucleair
*
692
7%
764
5%
0,4
868
6%
0,8
Hydro
*
224
2%
365
2%
1,8
367
3%
1,8
Biomassa en afval
*
1119
11%
1605
10%
1,3
1648
11%
1,4
Overig Hernieuwbaar
*
55
1%
256
2%
5,7
330
2%
6,6
1,7
14654
Total
10345
16487
1,3
* Geen data
Bron: IEA, World Energy Outlook 2004, p. 59, 416 & BP, Statistical Review of the World Energy 2006
We zien dat fossiele brandstoffen, met ruim 80% van de energievraag, de belangrijkste energiebronnen zijn en, volgens het IEA, zullen blijven. Olie zal van de fossiele brandstoffen het grootste aandeel behouden, zei het met een licht kleiner percentage van het totaal. Ook de vraag naar kolen stijgt hard en zal hiermee een belangrijke brandstof zijn. China is met 31% de grootste kolenverbruiker. De groei steeg met 15%. In Rusland steeg het verbruik met 7% en Japan met 5%. Dit wordt in deze beide veroorzaakt door het onverwacht sluiten van kerncentrales (IEA, 2004, p. 64). Wat verder opvalt is dat hernieuwbare energie het snelste zal stijgen met 5.7%. De rol van deze energievorm blijft echter beperkt. Deze minimale rol baart veel overheden zorgen die maatregelen willen nemen tegen de steeds groter wordende klimaatproblematiek. Het
alternatieve
scenario,
opgesteld
door
het
IEA,
gaat
uit
van
grote
beleidsveranderingen door landen om het milieu te beschermen en ook om de energievoorziening in de toekomst zeker te stellen. Dit houdt in dat er meer investeringen in duurzame energie en energiezuinige apparatuur noodzakelijk zal zijn. In dit scenario zal de primaire wereldvraag 10% lager zijn en zal de CO2 uitstoot met 16% verminderen (IEA, 2004, p. 57).
8
2.2.2 Aanbod & Reserves Aan de aanbodszijde geven we extra aandacht aan de drie grootste energiebronnen olie, gas en kolen. Met name olie en gas zijn interessant omdat zij zijn omgeven door onzekerheden en risico’s.
Olie De olieproductie is tussen 1992 en 2002 met 12% gestegen (zie tabel 2.2). Het grootste deel van de productie komt uit het Midden-Oosten waar veel OPEC-landen liggen. Saoedi-Arabië, Rusland en Verenigde Staten blijven de landen met de grootste productie ondanks het feit dat deze alle drie hun productie hebben verlaagd. De productie in 2002 bedroeg respectievelijk 427, 379 en 346 miljoen ton olie. Overige belangrijke olieproducenten zijn de OPEC-landen Iran (168 miljoen ton olie), Nigeria (102 miljoen ton olie), Venezuela (150 miljoen ton olie) en Verenigde Arabische Emiraten. Daarnaast heeft is Mexico met 178 miljoen ton olie en grote aanbieder (BP, 2006). Het totale aantal aanbieders is de laatste tien jaar licht toegenomen. Veel nieuwe aanbieders produceren vooralsnog maar een kleine hoeveelheid olie (BP, 2006). Onder de nieuwe aanbiederes zijn er een aantal belangrijke. Met name Irak (stijging met 282%) en Kuweit (stijging met 82%) hebben hun olieproductie sterk opgeschroefd en zijn in het MiddenOosten grote spelers geworden met beide een productie van 100 miljoen ton olie per jaar. Daarnaast zagen we Canada haar productie vergroten naar 136 miljoen ton olie per jaar (stijging van 39%) en Noorwegen naar 157 miljoen ton olie (stijging van 59%).
Tabel 2.2 Olieproductie Per Regio (Mtoe) 1992
Noord-Amerika Zuid- & Centraal-Amerika Europa en Eurazie Afrika Midden-Oosten Azie Pacific
Totaal
663,7 246,5 695,6 335,3 913,8 334,7
3189,7
2002
21% 8% 22% 11% 29% 10%
660,2 335,3 786,0 379,6 1033,0 378,0
Verschil
18% 9% 22% 11% 29% 11%
3572
-1% 36% 13% 13% 13% 13%
12%
Bron: BP, Statistical Review of the World Energy 2006
9
De omvang van oliereserves is moeilijk vast te stellen door gebrek aan transparantie of betrouwbare gegevens. De schatting van British Petroleum (BP), een van ’s werelds grootste energiebedrijven, worden echter algemeen aanvaard.
Tabel 2.3 Bewezen Oliereserves Einde 2005 (duizenden miljoenen vaten)
Noord-Amerika
59,5
5%
Zuid- & Centraal-Amerika
103,5
9%
Europa en Eurazie
140,5
12%
Afrika
114,3
10%
Midden-Oosten
742,7
62%
Azie Pacific
40,2
3%
Totaal
1201
Bron: BP, Statistical Review of the World Energy 2006, p. 7
Uit deze tabel blijkt de grote concentratie aan oliereserves in het Midden-Oosten . Het MiddenOosten heeft meer dan 60% van de bewezen oliereserves. Deze reserves zijn door nieuwe ontdekkingen in de jaren tachtig en negentig enorm gestegen, van 670 miljard vaten einde van 1980 naar 1147 miljard vaten in 2003. Vooral de OPEC landen zagen hun reserves enorm stijgen2. De reserves van Saoedi-Arabië en Koeweit stegen met met 50%, en die van Venezuela haar namen met 57% toe. Ook de Verenigde Arabische Emiraten en Irak zagen een grote groei. De OPEC-landen zagen, samengevat, in de periode 1985 - 1990 hun reserves stijgen van 536 naar 766 miljard vaten (IEA, 2004, p. 92).
Voor Noord-Amerika wordt verwacht dat de productie steeds verder zal afnemen. De bewezen oliereserves van Mexico zijn al flink afgenomen omdat er weinig is geïnvesteerd in exploratie. De productie in Mexico steeg in de periode 1992 - 2002 weliswaar met 16% maar door de lagere reserves zal de productie in 2010 waarschijnlijk sterk afnemen (IEA, 2004, p. 107). In ZuidAmerika zal Brazilië waarschijnlijk haar productie sterk opschroeven. Tussen 1992 en 2002 heeft het land al een forse productiestijging laten zien. Het land bezit grote oliereserves met een groot potentieel voor de exploratie van nieuwe velden (IEA, 2004, p. 109).
2
OPEC staat voor ‘Organization of the Petroleum Exporting Countries’. De OPEC vormt een kartel van elf landen die sterk van de olie-inkomsten afhankelijk zijn. De OPEC zal ik in een later stadium uitgebreid behandelen.
10
De productie van Rusland komt vooral uit West-Siberië en de Oeral. In de toekomst zullen nieuwe gebieden zoals Sakhalin en Oost-Siberië belangrijk worden voor nieuwe productie. Door de aanleg van nieuwe pijpleidingen zullen in de toekomst de landen Kazakstan, Oekraïne, Georgië en Turkmenistan belangrijkere olieproducenten worden in die regio (IEA, 2004, p. 107). In Afrika is er een grote afname van productie in een aantal landen. De landen Angola en Soedan zullen in de toekomst belangrijke nieuwe aanbieders van Afrika worden. OPEC-land Nigeria blijft echter het grootst (100 miljoen ton olie in 2002) (IEA, 2004, p. 109). Naar schattingen van het IEA zal tot 2010 de hoeveelheid olie die geproduceerd wordt in niet-OPEC landen nog stijgen. Daarna neemt het marktaandeel van de OPEC sterk toe (IEA, 2004, p. 69). In 2002 was het aanbod van de OPEC 38% van het wereldtotaal. In 2030 zal dit ongeveer 55% bedragen. Gemiddeld is dit een groei van 3% per jaar. In de OECD-landen neemt het aanbod af met gemiddeld 1.8% per jaar (IEA, 2004, p. 106).
De schattingen van het IEA wijzen erop dat er voor de komende 3 decennia voldoende olievoorraden zijn om aan de wereldvraag te blijven voldoen. Mocht de piek in olievraag niet voor 2030 zijn bereikt, dan zijn er nieuwe ontdekkingen van olievelden nodig om na 2030 aan de vraag te voldoen (IEA, 2004, p. 69). De vraag rijst welke invloed de grote concentratie van olie in het Midden-Oosten heeft op het olieaanbod en met name op de prijs.
Gas De totale gasproductie is tussen 1992 en 2002 met 24% gestegen (zie tabel 2.5). Dit is een sterkere stijging dan bij de olieproductie. De belangrijkste gasproducenten in 2002 waren Rusland met 500 Mtoe en de Verenigde Staten met 490 Mtoe. Hierna volgt Canada met 169 Mtoe. Ter vergelijking, Nederland produceerde in 2002 54 Mtoe en behoort hiermee tot de middengroep (BP, 2006). Een flink aantal landen laat tussen 1992 en 2002 een sterke productiestijging zien. Dit zijn Canada (47%), Noorwegen (153%), Verenigd Koninkrijk (102%), Iran (200%), Saoedi-Arabië (48%), Algerije (45%) en Indonesië (30%). Al deze landen (exclusief Canada) produceren tussen de 51 en 93 Mtoe (BP, 2006). Met deze productie zijn deze landen belangrijke nieuwe spelers op de wereldmarkt geworden. Bij een groot aantal kleine landen zien we ook een grote productiestijging . Deze landen produceren ten opzichte van het totaal vooralsnog maar een kleine hoeveelheid gas.
11
Tabel 2.5 Gasproductie Per Regio (Mtoe) 1992
Noord-Amerika Zuid- & Centraal-Amerika Europa en Eurazie Afrika Midden-Oosten Azie Pacific
Totaal
601,6 54,9 857,2 67,7 102,6 157,8
2002
33% 3% 47% 4% 6% 9%
1841,8
690,7 94,0 890,5 116,7 220,2 267,3
Verschil
30% 4% 39% 5% 10% 12%
2279,4
15% 71% 4% 72% 115% 69%
24%
Bron: BP, Statistical Review of the World Energy 2006
Tabel 2.6 geeft een overzicht met de bewezen gasreserves eind 2005. Deze reserves blijken ruimschoots voldoende om voor de komende decennia aan de vraag te voldoen. Net als bij olie zien we een grote concentratie in een beperkt aantal regio’s. De tabel hieronder geeft goed weer waar zich de grote voorraden bevinden. Tabel 2.6 Bewezen Gasreserves Einde 2005 (biljoen m3)
Noord-Amerika
7,46
4%
Zuid- & Centraal-Amerika
7,02
4%
Europa en Eurazie
64,01
36%
Afrika
14,39
8%
Midden-Oosten
72,13
40%
Azie Pacific
14,84
8%
Totaal
179,9
Bron: BP, Statistical Review of the World Energy 2006, p. 23
Rusland zal volgens het IEA de grootste gasleverancier blijven in 2030. Ook de Verenigde Staten zal een grote gasproductie houden. Een belangrijke regio voor gasproductie in 2030 is het Midden-Oosten. Het Midden-Oosten zal naar verwachting na Rusland en de Verenigde Staten de derde grootste gasproducent worden. Afrika en Zuid-Amerika zullen een grote groei in aanbod kennen (IEA, 2004, p. 69). De vraag rijst wederom wat deze concentraties betekenen voor de prijs.
12
Een belangrijke ontwikkeling in de gasmarkt is de groeiende betekenis van Liquified Natural Gas (LNG). Hierbij wordt gas afgekoeld tot een temperatuur van 160 graden Celsius onder nul. Hierdoor wordt het gas vloeibaar en wordt de hoeveelheid energie per volumeeenheid sterk verhoogd. Dit maakt het transport van gas per schip economisch rendabel. Gastransport per pijpleiding over grote afstanden is namelijk, door technische beperkingen, gelimiteerd. De LNGschepen zorgen ervoor dat gas nu verder getransporteerd wordt en daarom kunnen we steeds meer spreken van een wereldgasmarkt. De transformatie naar een wereldgasmarkt betekent volgens de AER ook dat er een wereldgasprijs zal ontstaan. De gasmarkt gaat dus sterker lijken op de wereldoliemarkt. De grote aanbieders op deze markt zullen Rusland, de Verenigde Staten en het Midden-Oosten zijn. Of deze landen veel invloed kunnen uitoefenen op de vraag- en aanbodverhouding, en zo de gasprijs, valt mijn inziens te bezien. Volgens de AER bestaat er een grote kans op de vorming van een ‘Gaspec’. Deze Gaspec zou de lange termijn belangen voor Rusland en het Midden-Oosten optimaliseren (AER, 2005, gas voor morgen, p. 58).
Kolen Tabel 2.7 geeft de kolenproductie per regio weer. We zien tussen 1992 en 2002 een kleine stijging van de totale productie. De belangrijkste Kolenproducent is China met een productie van 734 Mtoe aan kolen. Daarop volgt de Verenigde Staten (566 Mtoe), Australië (184 Mtoe) en India (168 Mtoe). China, Australië en India laten een grote productiestijging zien. Indonesië heeft ook een plaats verworven als kolen producent met 64 Mtoe in 2002. Een stijging van 361% ten opzichte van 1992. Er zijn ook een aantal landen die een daling van productie laat zien. Rusland is de opmerkelijkste. Rusland produceerde in 1992 148 Mtoe en in 2002 is dit gedaald naar 115 Mtoe. Verder zien we een sterke daling in Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Kazakstan en Oekraïne. Dit waren voorheen belangrijke kolenproducten.
13
Tabel 2.7 Kolenproductie Per Regio (Mtoe) 1992
Noord-Amerika Zuid- & Centraal-Amerika Europa en Eurazie Afrika Midden-Oosten Azie Pacific
Totaal
578,7 20,4 619,9 105,0 0,6 859,0
2002
27% 1% 28% 5% 0% 39%
2183,6
605,7 33,9 422,2 128,0 0,4 1189,9
Verschil
25% 1% 18% 5% 0% 50%
5% 66% -32% 22% -33% 39%
2380,1
9%
Bron: BP, Statistical Review of the World Energy 2006
In 2030 zal, naar verwachting van het IEA, 22% procent van de wereldenergievraag uit kolen bestaan (tabel 2.1). Dit betekent weliswaar een absolute stijging maar een relatieve daling ten opzichte van andere energiebronnen. Toch zullen kolen een belangrijke fossiele brandstof blijven, met name voor armere landen.
Tabel 2.8 Bewezen Kolenreserves Einde 2005 (duizend miljoen ton) w.v. antraciet & bitumineuze kool
Noord-Amerika Zuid- & Centraal-Amerika Europa en Eurazie Afrika Midden-Oosten Azie Pacific
Totaal
254,4
28%
115,7
19,9
2%
7,71
2%
287,1
32%
112,3
23%
50,3
6%
50,2
10%
0,4
0%
0,4
0%
296,9
33%
192,6
40%
909
24%
478,91
Bron: BP, Statistical Review of the World Energy 2006, p. 33
De reserves aan kolen zijn enorm. Afgezet tegen de geprognosticeerde vraag voldoende voor een aantal eeuwen. Volgens de vooruitzichten van het IEA blijft China ook in 2030 de grootste kolenproducent ter wereld en zal China haar capaciteit zelfs uitbreiden (IEA, 2004, p. 69). Zoals te zien in de tabel zijn de grootste voorraden te vinden in Noord-Amerika, Europa, Rusland en
14
Azië. Hiermee zijn de kolenreserves meer verspreid dan olie en gas die geconcentreerd zijn in een klein aantal regio’s. Verbranding van kolen is een goedkope manier van energieopwekking.
Alternatieve Energiebronnen Nucleaire energie of kernenergie wordt opgewekt door kernreacties. Het is een omstreden vorm van energieopwekking omdat het afval dat vrij komt bij de opwekking nog steeds een (milieu-) probleem is. En omdat met dezelfde processen ook kernwapens kunnen worden geproduceerd. Met name dit laatste zorgt voor veel internationale conflicten/spanningen zoals met Noord-Korea en Iran. Noord-Korea en Iran verrijken uranium en de internationale gemeenschap beschouwt Noord-Korea en Iran als een gevaar omdat deze landen het non-proliferatie verdrag (tegen verspreiding van kernwapens) niet ondertekend hebben. In een recent uitgebracht rapport van de financiële instelling ING, wordt gewaarschuwd voor een mogelijke aanval van Israël (met de steun van Amerika) op Iran (ING, 2007). Het absolute aandeel van kernenergie zal toenemen maar relatief zal het, naar verwachting van het IEA, afnemen van 7% in 2002 naar 5% in 2030. Kernenergie wordt, ook de laatste weer in Nederland (voorzichtig), wel weer als optie overwogen om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verkleinen.
Hernieuwbare energie zal met 5.7% het hardst stijgen van de energiesoorten. In 2030 zal het percentage, volgens het IEA, ongeveer onveranderd blijven op 14%. Absoluut stijgt het dan van 1.400 Mtoe naar 2.200 Mtoe. Hernieuwbare energie is vooral populair omdat het milieu niet belast wordt. Tabel 2.1 geeft een duidelijk beeld van de onderverdeling tussen hydroenergie, biomassa en hernieuwbaar. Investeringen in technologische ontwikkeling kan het aandeel van hernieuwbare energie vergroten.
2.2.3 Investeringen Om aan de stijgingde vraag naar energie te voldoen zijn veel investeringen nodig. Het IEA schat dat er voor de totale infrastructuur (vervanging en uitbreiding) $16 biljoen (prijspeil 2000) nodig zal zijn in de periode 2003-2030. Dit komt uit op $568 miljard per jaar. Hiervan zal ruim 60% naar stroomopwekking, -transmissie en -distributie gaan, wat neerkomt op $10 biljoen. De olieen gassector is goed voor $3 biljoen (18%) investeringen. Voor olie zal het geld voor 70% naar exploratie en ontwikkeling gaan. Voor gas is dat 56% door hogere investeringen in infrastructuur voor het transport.
15
Ontwikkelingslanden dienen volgens de prognose de grootste investeringen te doen, 50% van het totaal. China alleen neemt daarvan al 15% voor zijn rekening ($2.4 biljoen). Afrika $1.1 biljoen en het Midden-Oosten $1 biljoen (IEA, 2004, p. 72). Deze investeringen zijn niet alleen nodig voor nieuwe uitbreidingen maar voor meer dan de helft voor vervanging van de huidige investeringen. De huidige infrastructuur zal voor 2030 afgeschreven zijn en heeft dan grondige revisie nodig of moet geheel worden vervangen. Indien investeringen achterblijven dan heeft dit gevolgen voor het aanbod en dat op zijn beurt weer voor de prijs.
2.2.4 Politieke verhoudingen De wereldreserves van met name olie en gas liggen geconcentreerd. Dit betekent een grote afhankelijkheid van een klein aantal regio’s. Voor olie is het Midden-Oosten de belangrijkste regio. Voor gas zijn dit Rusland en het Midden-Oosten. Dit zijn ook regio’s met veel instabiliteit en dit heeft grote invloed op de het aanbod en zo op de prijs. Deze instabiliteit komt dikwijls door de binnenlandse problemen en politieke spanningen tussen landen. Ook kartelvorming zoals de OPEC en een mogelijke Gaspec, heeft grote invloed op de macht van de olie- en gasexporteurs.
Tabel 2.9 Olie- en Gasimport Afhankelijkheid in Netto Importerende Regio’s (%) Olie
2002
2030
Gas
2002
2030
63%
85%
OECD Noord-Amerika
36%
55%
OECD Noord-Amerika
0%
18%
OECD Europa
54%
86%
OECD Europa
36%
65%
OECD Pacific
90%
95%
OECD Azie
98%
94%
Azie (ontwikkelend)
43%
78%
w.v.
China
34%
74%
China
0%
27%
India
69%
91%
India
0%
40%
Overig Azie
40%
76%
76%
94%
49%
81%
OECD Totaal w.v.
Europese Unie
Europese Unie
Bron: IEA, World Energy Outlook 2004, p. 117, 140
De bovenstaande tabel geeft de afhankelijkheid weer van landen die netto olie en gas importeren. Het verschil tussen 2002 en 2030 is in deze regio’s aanzienlijk.
16
OPEC De OPEC, opgericht in Baghdad (Irak) in 1960, is ontstaan om de olie-exporten van lidstaten te verenigen en te coördineren. De ministers van de lidstaten hebben regelmatig bijeenkomsten om de ontwikkeling van de olieprijs te bespreken en om (sinds 1982) quota-afspraken te maken. De landen van het OPEC-kartel zijn sterk van de olie-inkomsten afhankelijk . De leden zijn Algerije, Indonesië, Irak, Iran, Koeweit, Libië, Nigeria, Saoedi-Arabië, Venezuela, Verenigde Arabische Emiraten en Qatar. Ecuador en Gabon waren OPEC-leden, maar Ecuador trok zich terug in 1992 en Gabon volgde in 1995. Irak is nog steeds lid van de OPEC maar de Iraakse productie heeft sinds 1998 geen onderdeel van de OPEC quota-afspraken uitgemaakt. De olie reserves binnen het oliekartel de OPEC, met name het Midden-Oosten, zijn relatief zeer groot. De verwachting is dat de afhankelijkheid van de OPEC alleen maar groter wordt. De productie gaat volgens het IEA van 39% in 2002 naar 53% in 2030 van de totale olieproductie. Dit zou meer macht voor de OPEC betekenen die, als de prijzen dalen, hun export beperken om prijsdalingen tegen te gaan. De quota-afspraken worden nog wel eens geschonden door de Lidstaten. Zij produceren meer olie dan is toegestaan om zo extra inkomsten te genereren. Door dit verhoogde aanbod daalt vaak de olieprijs. Dit doet afbreuk aan het onderlinge vertrouwen wat de macht van een kartel verzwakt. De OPEC heeft niettemin grote invloed op de energiewereld. Afnemers willen niet graag afhankelijk zijn van een bepaalde grote macht omdat dit zorgt voor onzekerheid over de prijzen.
Rusland Rusland heeft grote reserves aan energie. Het bezit ‘s werelds grootste bewezen gasreserves de op een na grootste bewezen kolenreserves en zevende grootste oliereserves. Het verzorgde in 2002 ongeveer 10% van de mondiale energieproductie (IEA, 2004, p. 284). Rusland neemt daardoor een belangrijke positie in op de mondiale energiemarkt. Begin jaren negentig ging het nog zeer slecht met de Russische economie door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. De energieexporten waren laag. Begin 2000, toen de prijzen van fossiele brandstoffen stegen, bloeide de economie op. Inmiddels probeert de Russische regering steeds meer grip op de energiesector te krijgen. Rusland is namelijk zeer afhankelijk van de export van energie. Het beslaat een kwart van hun Bruto Binnenlands Product (BBP)(Wereld Bank, 2004)3. 3
Het BBP is de totale (geld)waarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten gedurende een bepaalde periode (meestal een jaar).
17
De maatregelen van de Russische regering dragen vaak niet bij aan het vertrouwen van haar afnemers. In januari 2007 heeft Rusland nog, in conflict met Wit-Rusland, de gasolie kraan dicht gedraaid. Wit-Rusland zou importheffingen gaan invoeren op gasolie die over hun land naar het buitenland werd doorgevoerd. Wit-Rusland deed dit omdat zij een hogere prijs aan Rusland moesten gaan betalen voor olie en gas dan voorheen. Om deze betalingen van de importheffingen te garanderen had Wit-Rusland gasolie afgetapt. In reactie hierop draaide Rusland, de gasoliekraan dicht met als gevolg dat Duitsland en Polen geen levering van gasolie meer kregen. Hierover is veel ophef ontstaan binnen de Europese Commissie (EC) die opheldering wilde (Rtlz, 2007). Overheden zijn bang voor een instabiele aanvoer van olie en gas en willen ‘voorzieningszekerheid’ garanderen. Ook Shell heeft het eind 2006 moeten ontgelden in het Sachalin 2 project. Sachalin 2 was één van de grootste olie- en gasprojecten ter wereld. Volgens de Russische regering waren de kosten van het project te veel uit de hand gelopen (het dubbele van wat werd geschat). Shell, die het project uitvoerde, werd door Rusland geblokkeerd in de uitvoering van hun werkzaamheden. Uiteindelijk is een akkoord bereikt wat inhield dat Shell zijn zeggenschap kwijt was voor een bedrag van $4.1 miljard. Voor Shell een forse klap aangezien het haar bewezen reserves met ongeveer 10% moest afschrijven (Rtlz, 2006). Uit deze voorbeelden blijkt dat Moskou onder leiding van Poetin haar invloed op de energiemarkt wil vergroten.
2.2.5 Milieu Klimaatsveranderingen
hebben
veel
invloed
op
het
energiebeleid
van
landen.
De
klimaatsveranderingen beginnen dan ook steeds zichtbaarder te worden. Het is van belang dat de CO2 emissies worden teruggedrongen. Volgens huidige verdragen zoals het Kyoto Protocol, dient in de periode 2008 - 2012 de CO2 uitstoot van geïndustrialiseerde landen en transitie economieën verlaagd te worden naar 8% onder het niveau van 1990. Het nieuwe voorstel van de EC (januari 2007) wil dat percentage verder verhogen. In 2020 moet de CO2 uitstoot 20% beneden het niveau van 1990 liggen. In 2050 moet de uitstoot van CO2 zijn teruggebracht tot de helft van de uitstoot in 1990 (Rtlz, 10 Januari 2007). Volgens de prognose van het IEA zal de CO2 uitstoot in de periode 2002 - 2030 stijgen met ongeveer 15 miljard ton. Dit is een gemiddelde stijging van 1.7% per jaar, hetzelfde percentage als de afgelopen drie decennia. Ontwikkelende landen zullen voor 70% verantwoordelijk zijn voor deze groei en tegen 2020 zullen ze de koppositie als grootste vervuilers overnemen. De uitstoot van China alleen al zal
18
groeien met 3837 miljoen ton. De sterke economische groei en het hoge kolenverbruik zijn hier de oorzaak van. Ondanks de sterke groei van CO2 uitstoot van ontwikkelende landen is de uitstoot per hoofd van de bevolking veel lager dan dat van OECD landen en transitie economieën.
Tabel 2.10 Energie Gerelateerde CO2 Uitstoot (miljoen ton) 2002
2030
OECD
12446
53%
15833
41%
Transitie economieën
2444
10%
3501
9%
Ontwikkelende landen
8226
35%
18365
48%
Wereld
23579
38214
Bron: IEA, World Energy Outlook 2004, pag. 75
Om deze redenen zullen milieumaatregelen een grote invloed hebben op het beleid van de regeringen. Verwacht mag worden dat door deze maatregelen er strengere regels komen om de vervuiling tegen te gaan. Dat daarvoor grotere investeringen moeten worden gedaan is onvermijdelijk. Het IEA heeft een schatting gemaakt van de mondiale vraag naar fossiele brandstoffen rekening houdend met strengere milieumaatregelen. In die visie groeit de vraag naar hernieuwbare energie sneller en zal de vraag naar de vervuilende fossiele brandstoffen, met name steenkool, minder hard groeien. Zie hiervoor ook tabel 2.1.
2.2.6 Prijsontwikkeling van fossiele brandstoffen Zoals eerder besproken in hoofdstuk 2.1 ontstaat een efficiënte markt (perfecte competitie) wanneer er maximale marktwerking is. Marktwerking wordt vergroot wanneer er meer dan voorheen aan de voorwaarden van perfecte competitie is voldaan. Dus, meer marktwerking ontstaat als er in de markt:
(a) meer kleine kopers en aanbieders zijn; Gelet op de ontwikkelingen zien we dat er op de energiegrondstoffenmarkt veel aanbieders zijn bijgekomen. Door de groeiende vraag zien we een groeiende afhankelijkheid van het MiddenOosten voor de productie van olie en gas omdat daar de grote olie- en gasreserves liggen. Ook komt veel productie van olie en gas uit de Verenigde Staten en Rusland.
19
Met betrekking tot kolen zijn er enorme reserves en veel aanbieders. Er is geen partij met veel marktmacht. Collusie (kartelvorming) vormt een risico in de markt. De OPEC-landen, voornamelijk landen uit het Midden-Oosten, hebben een grote hoeveelheid van de totale oliereserves in handen. Daarnaast bestaat er een kans dat er een Gaspec wordt gevormd door Rusland en het MiddenOosten. Deze beide kartels vormen een gevaar voor vrije marktwerking en onder invloed hiervan kan de prijs stijgen.
Om de aanbodstructuur van een markt te meten, kunnen we de aanbieder concentratie ratio berekenen, de zogenaamde ‘m-seller concentration ratio’. Deze ratio telt het marktaandeel van de m grootste aanbieders bij elkaar op.
CRm = S1 + S2 + ... + Sm Hierbij is S1 de grootste aanbieder, S2 de op één na grootste enzovoort. Als voorbeeld: CR4 berekent het totale marktaandeel van de vier grootste aanbieders. Het is duidelijk dat er in de energiemarkt geen perfecte competitie is. Ook is er meer dan één aanbieder en dus is er geen monopolie. Wat is dan wel de marktstructuur? Over het algemeen spreekt men van een oligopolie indien de ‘m-seller concentration ratio’ van de vier grootste aanbieders groter is dan 70%. In tabel 2.11 worden ratio’s weergeven voor olie, gas en kolen. Bij de berekening van de olie ratio houd ik rekening met het feit dat de OPEC als één aanbieder fungeert met een totale productie van 1388 Mtoe in 2002.
Tabel 2.11 Concentratie Ratio’s aanbodzijde (Mtoe in 2002) Olie
Gas
OPEC Rusland Verenigde Staten Mexico
1388,3 379,6 346,9 178,4
Wereld productie
3572,0
CR4
38,9% 10,6% 9,7% 5,0%
Rusland Verenigde Staten Canada Verenigd Koninkrijk Wereld productie
64,2%
Kolen
499,9 489,9 169,0 93,3
21,9% 21,5% 7,4% 4,1%
2279,3
CR4
54,9%
China Verenigde Staten India Australie
733,7 565,6 168,1 184,0
Wereld productie
2380,0
CR4
30,8% 23,8% 7,1% 7,7%
69,4%
Bron: BP, Statistical Review of the World Energy 2006
20
De concentratie ratio’s voor de drie grondstoffen liggen allemaal vrij hoog. Dit betekent dat een groot deel van de markt wordt bediend door een beperkt aantal aanbieders.
Met de sterke ontwikkeling van nieuwe economieën (zoals China) is er ook een grote groei aan kopers. Al deze landen zijn voor de economische ontwikkeling afhankelijk van energie en vaak energieimporten. Er zijn echter voldoende kleine kopers om ervoor te zorgen dat er geen koper in de markt is met veel marktmacht.
(b) en/of de kopers en aanbieders completere en perfectere kennis van de marktcondities hebben; Kennis is nooit perfect maar de markt is redelijk transparant. Er is sprake van een mondiale energiemarkt waarbij prijzen aan elkaar gelijk zijn. Er zullen zich weinig situaties voordoen waarbij energiegrondstoffen boven de marktprijs kunnen worden verkocht.
(c) en/of een homogener product wordt verhandeld; De grondstoffen olie, gas en kolen zijn homogeen. Een vat olie uit Saoedi-Arabië is gelijk aan een vat olie uit de Verenigde Staten. Hetzelfde geldt voor een m³ gas of een ton kolen. Olie, gas en kolen zijn de belangrijkste grondstoffen voor energie. In tabel 2.1 zie je dat er geen directe substituten zijn die deze drie grondstoffen kunnen vervangen. Daarnaast zijn alle producten goed te transporteren. De ontwikkelingen met betrekking tot LNG zijn zodanig dat het mogelijk is gas over grotere afstanden te vervoeren.
(d) en/of vrijere en gemakkelijkere toegang tot en vertrek uit de markt is. Toetreding tot de markt wordt beperkt door het feit dat een land/regio daadwerkelijk olie, gas en kolen moet bezitten. Vooral bij olie en gas zien we dat het grootste deel van de voorraden in een beperkt aantal regio’s ligt. Kolenvoorraden daarentegen liggen erg gespreid en zijn enorm in omvang. Als de prijzen ver boven de marginale kosten liggen dan zou dat tot gevolg hebben dat er veel nieuwe toetreders in de markt zouden komen. Hierbij moet men dan geen rekening houden met het feit dat er andere beweegredenen zijn om geen kolen te produceren zoals milieu- en omgevingsfactoren. Naast de beschikking over voorraden wordt toe- en uittreding tot de markt verder beperkt door de grote investeringen die nodig zijn om te produceren. Het zijn voornamelijk grote partijen die deze investeringen kunnen doen. We zien in de armere landen dat er weinig geld is voor de exploratie van nieuwe olie- en gasvelden.
21
Marktfalen Politieke beweegredenen hebben invloed op de handel. Geopolitieke beweegredenen, in plaats van vrije marktwerking, lijken in een aantal gevallen te bepalen wat er gebeurt met de import en export van olie en gas. Zo zal Venezuela om politieke redenen eerder haar olie aan China verkopen dan aan de Verenigde Staten ondanks dat zij van China een lagere prijs zal ontvangen. Zo heeft de Minister Mani Shankar Aiyar van India uitgesproken dat gas in Azië voor Azië moet zijn (AER, energiek buitenlands beleid, 2006, p. 10). Nog een gevaar voor de vrije marktwerking zijn externaliteiten. Één zo’n externaliteit is de uitstoot van CO2 die vrijkomt bij de verbranding van fossiele brandstoffen. CO2 uitstoot heeft nadelige het milieueffecten (opwarming van de aarde) en veel overheden nemen steeds verdergaande maatregelen om de CO2 uitstoot te beperken. Deze maatregelen staan vrije marktwerking in de weg.
Verwachting van de prijs Als ik naar deze vier condities kijk, concludeer ik dat de olie- en gasmarkt voldoet aan de kenmerken van een oligopolie. Het percentage van de concentratie ratio van de oliemarkt is zodanig dat geconcludeerd moet worden dat de oliemarkt een oligopolie is. Daarbij is de OPEC de grootste aanbieder . Voorts moet rekening worden gehouden met het feit dat de komende jaren het marktaandeel van de OPEC naar 55% zal groeien. Het is te verwachten dat de concentratie ratio boven de 70% komt te liggen, waarbij de oliemarkt zeker als oligopolie moet worden beschouwd. De toe- en uitreding tot de markt is beperkt en dus er bestaat geen groot risico dat indien de prijs stijgt de markt overspoeld wordt met nieuwe aanbieders. Ook de gasmarkt heeft een hoge concentratie ratio. Hier groeit het marktaandeel ook van de grootste aanbieders. Voor de gasmarkt geldt hetzelfde met betrekking tot toe- en uittreding als bij de oliemarkt. De kolenmarkt tot slot heeft de hoogst ratio. Maar, zoals ik reeds concludeerde is deze markt gevoelig voor toe- en uittreding. Ook al zouden we de kolenmarkt beschouwen als oligopolie dan nog is er geen zodanige prijszetting te verwachten als bij een oligopolie.
Wat voor prijszetting mogen we verwachtten bij een oligopolie? De grondstoffenmarkt wordt gekenmerkt door de kwantiteit van productie. In economische termen spreken we dan van een cournot markt. Aanbieders willen hun winst maximaliseren wetende dat de prijs daalt bij een grotere productie. De aanbieders stellen daarom hun productie
22
af op de productie van de overige aanbieders. Een aanbieder let op de vraagcurve uit de totale markt minus de geproduceerde hoeveelheid door zijn concurrenten. De prijs van producten in een oligopolie ligt boven die bij een perfecte competitie maar onder die bij een monopolie. Dit betekent dat de prijzen dus boven de marginale kosten zullen liggen.
praktijk Figuur 2.2 geeft de ontwikkeling weer van brandstofprijzen voor grootverbruikers. De vrijwel gelijk lopende lijnen voor de olie- en gasprijs zijn het gevolg van de koppeling tussen beide prijzen die in veel contracten is vastgelegd.
Figuur 2.2 Brandstofprijzen grootverbruikers Nederland Gas
Olie
Kolen
€/toe 300,0
250,0
200,0
150,0
100,0
50,0
20 03
20 01
19 99
19 97
19 95
19 93
19 91
19 89
19 87
19 85
19 83
19 81
19 79
19 77
19 75
19 73
19 71
19 69
0,0
Bron: energie.nl
Opvallend zijn de hoge prijzen in de jaren tachtig. Die hoge prijzen waren het gevolg van de oliecrisis in 1979. De oorzaak van de oliecrisis lag in de onrust in het Midden-Oosten, met name Iran. In Iran was na de revolutie een nieuw regime aan de macht gekomen. Dit regime begon opnieuw met het exporteren van olie. Het volume van die export was echter veel lager dan voorheen.
23
Verder is in de figuur een sterke stijging van de energieprijzen eind jaren negentig te zien. De belangrijkste verklaring hiervoor moet gezocht worden in geopolitieke onzekerheden (denk aan oorlog en terrorisme).
Wat in de praktijk wordt waargenomen, sluit aan bij de verwachtingen. Prijzen zijn onderhevig aan soms grote variaties als gevolg van politieke interventies en geopolitieke risico’s. Vanzelfsprekend liggen de prijzen boven de marginale kosten. Het IEA schat de productiekosten voor bijvoorbeeld een vat olie op 5 tot 15 dollar uit het Midden-Oosten en 10 tot 25 dollar per vat elders. Dat zijn grote verschillen met de prijzen medio 2007 die rond de 50 tot 60 dollar per vat liggen.
24
3 Nederlands perspectief In het vorige hoofdstuk heb ik de situatie op de wereldmarkt beschreven. In dit hoofdstuk zal ik dieper ingaan op de Nederlandse situatie. Ik begin met het behandelen van de relevante economische belangen/factoren. Vervolgens zal ik een beeld geven over de Nederlandse positie op de energiemarkt.
3.1 De economische factoren Om uiteindelijk de afweging te kunnen maken of de mondiale ontwikkelingen gunstig dan wel ongunstig zijn voor de Nederlandse economie, moet eerst duidelijk zijn wat de economisch belangrijkste factoren zijn. Ik behandel drie factoren die mijns inziens het meest gangbaar zijn maar niet per definitie het belangrijkst.
3.1.1 Staatskas Het financieel-economische belang speelt een grote rol in de beleidsbepaling van de overheid. Immers de inkomsten uit gas bedragen de laatste vijf jaar gemiddeld € 5.5 miljard per jaar. Dit is ongeveer 1.25% van het BBP. Deze gasbaten zijn echter flink afgenomen in vergelijking met de jaren tachtig toen de gasinkomsten goed waren voor 6% van het BBP. Dit komt voornamelijk door de productiebeperking om de gasreserves te sparen (waarover later meer). Een hoge gasprijs is vanzelfsprekend voordelig voor de Nederlandse staatskas (CPB, 2006). Het overgrote deel van de gasbaten wordt gestort in het Fonds Economische Structuurversterking (FES). De middelen van dit begrotingsfonds worden gereserveerd voor investeringsprojecten van nationaal belang die de economische structuur versterken. De gasbaten dragen dus bij aan een sterkere economische ontwikkeling.
3.1.2 Consumenten- en producentenprijzen Nederland is een netto gasexporteur maar voor olie is het netto-importeur. Nederland heeft onvoldoende oliereserves om aan haar eigen vraag te voldoen. De stijgende prijzen van olie en gas hebben dus gevolgen voor industrie en consument. Vergrote uitgaven aan energie betekenen dat er minder middelen voor andere investeringen zijn. Om te bekijken wat het netto effect van stijgende prijzen op de economie is, zal ik een energiebalans opmaken. Hierbij kijken we naar totale exporten en importen van energie.
25
3.1.3 Voorzieningszekerheid Voorzieningszekerheid betekent het veiligstellen van voldoende energie tegen een betaalbare prijs. Het conflict tussen Rusland en Wit-Rusland heeft eens temeer duidelijk gemaakt dat energieleveringen in gevaar kunnen komen door politieke instabiliteit. Duitsland en Polen, die de dupe waren van dit conflict, waren afgesloten van gasleveringen. Ook heeft de oorlog in Irak veel invloed gehad op de olieprijs. Venezuela gebruikt haar oliereserves als machtsmiddel om vrienden te maken met naburige landen. Naast/tegenover bovenstaande voorbeelden zagen we de enorme vraaggroei naar energie van met name nieuwe economieën zoals China en India. En ondanks het feit dat er op het huidige moment geen sprake is van schaarste, is het niet ondenkbaar dat deze situatie zich in de toekomst wel gaat voordoen. Fossiele brandstoffen zijn immers niet onuitputtelijk. Economische groei zonder een stabiele energievoorziening is onmogelijk. Het Nederlandse energiebeleid houdt daarom steeds meer rekening met de verwachte mondiale ontwikkelingen in de energiesector om de belangen van Nederland op de lange termijn veilig te stellen. Deze verschuiving van aandacht nemen we niet alleen in Nederland maar in de hele wereld waar. Overheden willen niet afhankelijk worden/zijn van olie- en gasrijke overheden. Vele adviesorganen, instanties en onderzoeker publiceren nieuwe rapporten die de problematiek van de voorzieningszekerheid behandelen.
3.2 Vraag en aanbod Europa heeft relatief weinig olie- en gasreserves en zal daardoor in toenemende mate afhankelijk worden van energieimporten. Nederland heeft als gasproducerend land een unieke positie binnen Europa. Dit komt met name door de ontdekking van het gasveld van Slochteren in 1959. In dit hoofdstuk zullen de ontwikkelingen worden beschreven die zich in Nederland afspelen met betrekking tot de energiemarkt. Ik begin met de vraag- en aanbodverhouding. Daarna volgt een bijschrijving van de reserves en in- en exportverhoudingen. Vervolgens wordt het energiebeleid van de Nederlandse overheid beschouwd.
3.2.1 Vraag In figuur 3.1 is het verbruik van de verschillende brandstoffen weergegeven. Daaruit is te zien dat olie en gas veruit de belangrijkste brandstoffen zijn.
26
Figuur 3.1 Brandstofverbruik Nederland Gas Mtoe
Olie
Kolen
Overig
90 80 70 60 50 40 30 20 10
20 05
20 03
20 01
19 99
19 97
19 95
19 93
19 91
19 89
19 87
19 85
19 83
19 81
19 79
19 77
19 75
0
Bron: energie.nl
Het energieverbruik in Nederland groeide tot 1980 met 3% per jaar. Daarna daalde het begin jaren tachtig, als gevolg van de energiecrisis, met 20%. De jaren erop steeg het verbruik weer met gemiddeld 1.3% per jaar tot 2005. In recente nieuwsberichten (januari 2007) zien we een scherpe daling van het energieverbruik van met name gas. Dit komt vooral door de veranderende klimatologische omstandigheden. Warme winters zorgen voor minder stookkosten. De verhouding tussen het verbruik van de grondstoffen blijft gedurende de weergegeven periode nagenoeg gelijk. We zien een absolute en relatieve stijging van het gebruik van alternatieve energiebronnen, maar hoeveelheid blijft ten opzichte van het totaal zeer beperkt.
3.2.2 Aanbod & reserves Nederland bezit naast gasreserves ook voorraden olie die actief worden gewonnen. Deze hoeveelheden zijn ten opzichte van gas een stuk minder. In de navolgende paragrafen zal de aanbodszijde van olie en gas bekeken worden.
27
Olie Nederland beschikt over oliereserves op het land en op zee. De reserves per 1 januari 2005 waren bijna 35 miljoen m³. De stijging van de oliereserves tussen 2002 en 2003 in figuur 3.2 is het gevolg van een herwaardering van voornamelijk het Schoonebeek-veld. De onderstaande figuur geeft een overzicht van de winning per jaar en de resterende voorraden.
Figuur 3.2 Productie & reserves van olie in Nederland T otaal ontdekt
Cumulatieve productie
20
200
18
180
16
160
14
140
12
120
10
100
8
80
6
60
4
40
2
20
0
0
Miljoen M3 Reserves
Resterende Voorraden 1 jan
19 84 19 85 19 86 19 87 19 88 19 89 19 90 19 91 19 92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05
Miljoen M3 Winning
winning
Bron: energie.nl
Een groot deel van de ontdekte reserves is reeds gewonnen. Dit is ongeveer 130 miljoen m³ van de 165 miljoen m³ totaal ontdekte hoeveelheid. Hierdoor laat de productie de laatste jaren een dalende trend zien. Het olieaanbod uit Nederland is maar een klein deel van de totale vraag naar olie, ongeveer 6% van 30 Mtoe (1.8 Mtoe of 2 miljoen m³; gemiddelde over de laatste jaren). Nederland is dus voor een groot deel afhankelijk van de import van olie.
28
Gas Voor het gasaanbod is Nederland voor een groot deel afhankelijk van het gasveld van Slochteren, ook wel het Groningenveld genoemd. Dit veld bevatte in 1959, toen het werd ontdekt, ongeveer 2700 miljard m3 gas. Inmiddels is ruim de helft van die oorspronkelijke reserves gewonnen en 3
resteert er nog ongeveer 1200 miljard m . Er moet rekening mee worden gehouden met dat, naarmate deze voorraden slinken, de productie, vanwege afnemende gasdruk, op een lager niveau komt. Om het Groningenveld te sparen is het kleine veldenbeleid ingevoerd waarbij meer gas wordt gewonnen uit de kleinere velden. Dit moet de levensduur van het Groningenveld verlengen. Het kleine veldenbeleid heeft 800 miljard m3 gas aan de Nederlandse reserves toegevoegd. Dit draagt voor een groot gedeelte bij aan de voorzieningszekerheid van gas voor Nederland en de EU. De productie van gas uit kleine velden zal in de toekomst gaan afnemen. Dit zorgt ervoor dat die geringere productie moet worden opgevangen door het Groningenveld of door extra gasimporten (AER, gas voor morgen, 2005, p. 12).
on-shore winning
off-shore winning
T otaal ontdekt
Cumulatieve productie
Resterende voorraden 31 dec
500
5000
450
4500
400
4000
350
3500
300
3000
250
2500
200
2000
150
1500
100
1000
50
500 0
19 84 19 85 19 86 19 87 19 88 19 89 19 90 19 91 19 92 19 93 19 94 19 95 19 96 19 97 19 98 19 99 20 00 20 01 20 02 20 03 20 04 20 05
0
Miljard M3 Reserves
Miljard M3 Winning
Figuur 3.3 Productie & reserves van gas in Nederland
Bron: energie.nl
29
Eind 2005 bedroegen de totale Nederlandse gasreserves nog 1510 miljard m3. Dit is 0.8% van de totale wereldvoorraad. Van alle gasvoorraden in de EU-landen (plus Noorwegen) ligt 28% in Nederland. Gaswinning in Nederland kent inmiddels een productieplafond van 80 miljard m³ per jaar. Ongeveer 73 miljard m³ gas wordt daadwerkelijk gewonnen, voornamelijk op het vaste land (66%). De binnenlandse vraag bedraagt circa 38 miljard m3. Circa 22 miljard m3 wordt geïmporteerd en de export naar ander EU landen bedraagt circa 50 miljard m3 (energie.nl). De huidige schattingen wijzen erop dat de gasreserves van Nederland tot 2030 voldoende zijn. Daarna zal Nederland afhankelijk worden van gasimporten uit het buitenland. Mochten de kleine velden echter eerder dan verwacht zijn uitgeput dan zal de voorraad van het Groningenveld ook sneller zijn opgebruikt. Wellicht is Nederland dan reeds in 2025 afhankelijk van gasimporten.
3.2.3 Energiebalans Als we de cijfers bekijken van productie, verbruik en import/export verhouding kunnen we een energiebalans opmaken. Netto import (export) van een grondstof betekent dat het nadelig zal zijn als de prijs stijgt (daalt).
Tabel 3.1 Energiebalans in 2005 (Mtoe) Productie
Verbruik
Import/Export
Olie (Één miljoen m³ olie ≡ 0,918 Mtoe)
1,4
29,7
-28,3
Gas (Één miljard m³ gas ≡ 0,754 Mtoe)
54,8
35,2
19,6
Kolen
0,0
8,1
-8,1
Totaal
56,2
73,0
-16,8
Bron: energie.nl
Uit de balans blijkt dat Nederland in 2005 een netto energieimporteur was. Deze balans zien we ook in voorgaande jaren. Dit houdt in dat stijgende prijzen voor olie en kolen nadelig zijn voor de Nederlandse economie. Stijgende prijzen voor gas zijn voordelig voor de Nederlandse economie. We zagen al eerder in figuur 2.2 dat olie- en gasprijzen zich nagenoeg gelijk bewegen omdat er een koppeling tussen deze prijzen in veel contracten is vastgelegd. Gas per toe was de laatste jaren wel iets duurder dan olie per toe.
30
3.2.4 Beleidsvoering Volgens de voorspellingen van het IEA (waar overheden hun beleid op baseren) zal de EU voor 94% van haar olieconsumptie (76% in 2002) en voor 81% van haar gasconsumptie (49% in 2002) afhankelijk zijn van importen buiten de EU (tabel 2.6). De meeste importen komen uit landen als Rusland en het Midden-Oosten waar de olie- en gasbedrijven staatsbedrijven zijn. Door de groeiende afhankelijkheid van de EU van energieimporten komt er steeds meer politieke aandacht voor de voorzieningszekerheid. De Europese houding met betrekking tot haar energiebeleid zal veel invloed hebben op het Nederlandse beleid. Politiek komt er steeds meer aandacht voor voorzieningszekerheid. Zoals ik al eerder heb vermeld is voorzieningszekerheid het veiligstellen van voldoende energie tegen een betaalbare prijs. Meerdere (advies-)instanties brengen advies uit over het te voeren beleid zoals het Ministerie van Economische Zaken (EZ) en de AER. De AER heeft met haar motto voor de gasmarkt: ‘kijk naar de wereld en naar voorzieningszekerheid’, deze richting ook verder duidelijk gemaakt (AER, jaarverslag 2005, 2006, p. 9, 10).
Wat houdt deze verschuiving van de aandacht naar voorzieningszekerheid in? Als we de markten van de energiedragers vergelijken verschilt deze positie onderling nogal. Voor olie is Nederland afhankelijk van een stabiele import. Om dit te realiseren moeten, volgens de AER, voldoende worden geïnvesteerd in industriële installaties in Nederland. Aan voorzieningszekerheid voor olie zouden ook nationale bedrijven zoals Shell in bepaalde mate bijdragen omdat zij een groot deel van haar activiteiten in Nederland onderneemt (AER, energiek buitenlands beleid, 2005, p. 33). Voor Gas is doelstelling om zo lang mogelijk te blijven profiteren van de aanwezige gasvelden. De gedachte hierachter is dat men in de toekomst minder afhankelijk wil zijn van importen. Dit kan worden bereikt door het continueren van het kleine veldenbeleid. Als gevolg van het Groningenveld is de infrastructuur aanwezig om rendabel uit de kleine velden gas te winnen. De vraag naar kolen in Nederland is beperkt. Kolen worden op dit moment geïmporteerd vanuit meerdere landen en daarvoor geldt dat er geen bedreiging is voor een stabiele aanvoer. Nederland heeft volgens de AER met de Rotterdamse haven een goede positie om kolen door te voeren naar de rest van Europa.
Het aandeel van andere energiebronnen is relatief klein maar kan groeien. Bij de productie van kernenergie komt geen CO2 vrij maar kernenergie is omstreden.
31
De productie van hernieuwbare energie is ook CO2 vrij maar is duur (AER, energiek buitenlands beleid, 2005, p. 34).
Zin of onzin? Het is maar de vraag of deze redenering met betrekking tot de voorzieningszekerheid economisch gezien stand houdt. Ik denk van niet. Immers in de markt is altijd sprake van vraag en aanbod. Uiteindelijk is elk producerend land gebaat bij een maximale opbrengst uit de olie-, gas- of kolenverkopen. Hierbij is elke koper die betaalt belangrijk. Een aanbieder die afnemers vanwege politieke conflicten weigert benadeelt zichzelf. Ook in de situatie waarbij levering niet mogelijk is, als gevolg van bijvoorbeeld een oorlog, is een beleid gericht op voorzieningszekerheid in zijn huidige vorm economisch niet goed te onderbouwen. In dit geval zijn er voldoende aanbieders die wel kunnen en willen leveren.
Met betrekking tot de Nederlandse gasexport moet mijns inziens de doelstelling vooral zijn om opbrengsten uit de gasexport te maximaliseren. Besparing in het licht van deze doelstelling is alleen te rechtvaardigen indien men de verwachting heeft dat in de toekomst nog meer opbrengst uit het gas kan worden verkregen. Dit is het geval als prijzen sneller stijgen dan het renteniveau dat past bij een belegging in projecten met een vergelijkbaar risico als dat van de gasmarkt. De zorg over voldoende investeringen kan mijns inziens economisch ook niet goed worden onderbouwd. In de economische theorie sluit vraag en aanbod op elkaar aan. Dit geldt ook voor investeringen. Als er meer vraag naar grondstoffen is dan zal de prijs bij gelijkblijvend aanbod stijgen. Hierdoor worden investeringen om de capaciteit uit te breiden rendabeler en zullen deze investeringen worden gedaan. Marktwerking is dus een uitstekend middel om investeringen te waarborgen.
32
4 Conclusie In deze thesis heb ik de mondiale en Nederlandse markt met betrekking tot de energiegrondstoffen olie, gas en kolen besproken. Aanleiding voor dit onderwerp is de huidige ontwikkeling van de mondiale energiemarkt. En aangezien Nederland grote gasvoorraden bezit, is het interessant te bekijken welke invloed deze ontwikkeling heeft op de Nederlandse economie.
Mijn centrale vraag bij dit onderwerp is:
Zijn de gevolgen van de mondiale ontwikkelingen op de grondstoffenmarkt voor energie, voordelig of nadelig voor de Nederlandse economie?
Om de centrale vraag te beantwoorden heb ik de volgende sub-vragen behandeld. 1.
Wat is de huidige situatie op de mondiale grondstofmarkt voor energie en wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen?
2.
Wat zijn de belangrijkste economische factoren van invloed op de Nederlandse economie?
3.
Wat is de Nederlandse positie binnen de grondstofmarkt voor energie?
Om de centrale vraag en de sub-vragen te beantwoorden heb ik in hoofdstuk 2.1 het theoretische kader van de industriële organisatie gebruikt. Ik heb hierin de vier belangrijkste factoren voor efficiënte marktwerking behandeld, namelijk: in een markt moeten (a) veel kleine kopers en aanbieders zijn (b) met complete en perfecte kennis van de marktcondities (c) handelend in een gestandaardiseerd product (d) met vrije en gemakkelijke toegang tot en vertrek uit de markt.
Vervolgens ben ik in hoofdstuk 2.2 begonnen met de beschrijving van de situatie en ontwikkelingen op de mondiale energiemarkt om zo de eerste sub-vraag te beantwoorden. Hierin was de belangrijkste conclusie dat de energiemarkt lijkt op een oligopolie met uitzondering van de kolenmarkt. De prijzen liggen hierbij voor olie en gas boven de marginale kosten. De laatste jaren zijn er veel nieuwe aanbieders van energiebronnen bijgekomen en kartelvorming zorgt voor veel marktmacht. De olie- en gasmarkt hebben een hoge verkoper concentratie ratio. De markt is transparant waarin prijzen wereldprijzen zijn geworden. Olie, gas en kolen zijn homogeen en de voorraden zijn groot genoeg voor de komende decennia. En tenslotte hebben toe- en uittredingsbarrières grote invloed op de marktmacht. De beperkte
33
toetredingsmogelijkheden in de olie- en gasmarkt geeft de grote aanbieders meer marktmacht. De kolenmarkt daarentegen wordt gekenmerkt door vrije toetreding waardoor de marktmacht afneemt. Geopolitieke risico’s en kartelvorming zorgen voor (kortdurende) instabiliteit en zo ontstaan variaties in de prijs.
Om de tweede sub-vraag te beantwoorden heb ik in hoofdstuk 3.1 de economische factoren belicht waarmee ik zal toetsen of de ontwikkelingen positief dan wel negatief zijn voor de Nederlandse economie. De factoren zijn: de staatskas, consumenten- en producentenprijzen en de voorzieningszekerheid.
Om op de derde sub-vraag antwoord te geven heb ik in hoofdstuk 3.2 de Nederlandse markt beschreven. In dat hoofdstuk zijn een aantal figuren en tabellen weergegeven die een overzicht geven van de voorraden en de winning van olie en gas. Aan de hand daarvan heb ik de energiebalans opgemaakt. Vervolgens heb ik beschreven wat het Nederlandse beleid is ten aanzien van de energiemarkt. Hierin beschreef ik wat volgens de overheid gedaan moet worden om de voorzieningszekerheid in Nederland te waarborgen.
Om te kunnen concluderen of de ontwikkelingen op mondiaal niveau voordelig of nadelig zijn voor de Nederlandse economie zal ik nu per factor beschrijven hoe deze zijn veranderd/zullen veranderen.
4.1 Staatskas vs consumenten- en producentenprijzen Inkomsten uit gaswinning behoren voor een deel toe aan de Nederlandse overheid. Stijgende gasprijzen verhogen de inkomsten voor het rijk en dragen, omdat de baten worden gestort in het Fonds Economische Structuurversterking, bij aan een sterkere economische ontwikkeling. Stijgende gasprijzen (en dus ook stijgende olie- en kolenprijzen) betekenen voor consumenten en producenten een verhoogde last die over het algemeen niet bijdraagt aan economische ontwikkeling. Een extra euro gespendeerd aan energie kan immers niet worden geïnvesteerd in een ander doel. Zoals ik heb laten zien in figuur 2.2 lopen olie- en gasprijzen nagenoeg gelijk (gasprijzen zijn gemiddeld net iets hoger). Om nu het netto effect te bekijken van een prijsstijging of daling heb ik een energiebalans gemaakt. Hierin zagen we dat Nederland een netto importeur van energie is.
34
In de beschrijving van de mondiale ontwikkelingen heb ik duidelijk gemaakt dat energieprijzen boven de marginale kosten liggen, dus boven het prijsniveau in een markt met perfecte competitie. Schommelingen in de prijs kunnen worden veroorzaakt door geopolitieke risico’s. Hieruit volgt dus voor de toekomst geen exacte voorspelling voor hoge dan wel lage prijzen. De vraag is of überhaupt zo’n voorspelling gedaan kan worden. Ik denk van niet. Wat hier wel uit voortkomt is dat prijsstijgingen (dalingen) boven de marktwaarde nadelig (voordelig) zijn voor de Nederlandse economie omdat Nederland een netto importeur is van energiegrondstoffen.
4.2 Voorzieningszekerheid Zoals ik eerder definieerde: voorzieningszekerheid betekent het veiligstellen van voldoende energie tegen een betaalbare prijs. Door groeiende internationale afhankelijkheid en de risico’s die hieraan verbonden zijn is er toenemende aandacht voor voorzieningszekerheid ontstaan. Een beleid gericht op voorzieningszekerheid heeft naar mijn mening geen economisch theoretische basis. Immers, elk energiegrondstof producerend land is gebaat bij maximale opbrengst uit haar export. Daarnaast zijn er voldoende aanbieders in de markt om de leveringen veilig te stellen. Politieke conflicten en risico’s zouden enkel en alleen korte termijn verstoringen kunnen veroorzaken. Dit is geen reden om het beleid toe te spitsen op voorzieningszekerheid.
4.3 Eindoordeel In het licht van kosten voor de economie denk ik dat effect van de mondiale ontwikkelingen op de Nederlandse economie licht negatief is. Ik heb laten zien dat een cournot prijszetting in de markt voor energiegrondstoffen aannemelijk is. Eventuele prijsstijgingen (dalingen) boven dit prijsniveau zijn nadelig (voordelig) voor de Nederlandse economie omdat Nederland een netto importeur is van energiegrondstoffen. Het verschil is echter minimaal omdat de gasprijzen gemiddeld boven de olieprijzen liggen. De voorzieningszekerheid als economische factor zou tegenstrijdig zijn met de economische theorie. Het baart zorgen dat de Nederlandse overheid toch deze doelstelling nastreeft.
35
Literatuurlijst Algemene Energieraad (2005). Energiek buitenlands beleid. Homepage (www.algemeneenergieraad.nl), 12 december 2006
Algemene Energieraad (2005). Gas voor morgen. Homepage (www.algemene-energieraad.nl), 12 december 2006
Algemene Energieraad (2006). Jaarverslag 2005 en werkprogramma 2006. Homepage (www.algemene-energieraad.nl), 12 december 2006
Britisch Petroleum (2006). Quantifying energy. Homepage (www.bp.com), 10 januari 2007
Centraal Plan Bureau (2006). Homepage (www.cpb.nl), 18 december 2006
Energy Research Centre of the Netherlands (2006). Homepage (www.energie.nl), 12 december 2006
ING (2007). Attacking Iran. Homepage (www.ing.com), 15 januari 2007
International Energy Agency (2004). World energy outlook. Homepage (www.iea.org), 6 januari 2007
Ministerie van Economische Zaken (2005). Nu voor later. Homepage (www.ez.nl), 20 december 2006
Ministerie van Economische Zaken (2006). Visie op gasmarkt. Homepage (www.ez.nl), 20 december 2006
RTLZ (2007). Homepage (www.rtlz.nl), januari 2007
World Bank (2004). Russian economic report. Homepage (worldbank.org), 18 januari 2007
36
Bijlage 1 Olieproductie per Regio/Land (miljoen ton) 1992
2002
Verschil
Verenigde Staten Canada Mexico Totaal Noord-Amerika
413,0 97,0 153,7 663,7
346,9 135,0 178,4 660,2
-16% 39% 16% -1%
Argentinie Brazilie Colombia Ecuador Peru Trinidad & Tobago Venezuela Overig Zuid- en Centraal-Amerika Totaal Zuid- en Centraal-Amerika
29,0 32,3 22,2 16,7 5,8 7,3 129,6 3,6 246,5
40,9 74,4 29,7 20,4 4,8 7,5 149,9 7,8 335,3
41% 130% 34% 22% -18% 3% 16% 118% 36%
Azerbeidzjan Denemarken Italie Kazakstan Norwegen Roemenie Russische federatie Turkmenistan Verenigd Koninkrijk Uzbekistan Overig Europa & Eurasie Totaal Europa & Eurasie
11,1 7,7 4,5 25,8 106,9 6,8 398,8 5,2 94,3 3,3 31,3 695,6
15,4 18,1 5,5 48,2 157,3 6,1 379,6 9,0 115,9 7,2 23,7 786,0
39% 136% 23% 87% 47% -11% -5% 73% 23% 118% -24% 13%
Iran Irak Kuweit Oman Qatar Saudi-Arabie Syrie Verenigde Arabische Emiraten Yemen Overig Midden-Oosten Totaal Midden-Oosten
175,7 26,1 54,0 37,0 22,8 442,4 25,6 118,9 8,7 2,5 913,8
168,6 99,9 98,2 44,5 35,1 427,3 27,1 108,5 21,6 2,2 1033,0
-4% 282% 82% 20% 54% -3% 6% -9% 147% -10% 13%
37
Algerije Angola Kameroen Chad Rep. Congo (Brazzaville) Egypte Equatoriaal Guinea Gabon Libie Nigeria Sudan Tunisia Overig Afrika Totaal Afrika
56,6 27,2 6,8 8,6 46,0 0,1 14,5 69,7 99,1 5,2 1,5 335,3
70,9 44,6 3,8 13,3 37,0 10,4 14,7 64,6 102,3 11,5 3,5 3,0 379,6
54% -20% 10300% 2% -7% 3%
Australie Brunei China India Indonesie Maleisie Thailand Vietnam Overig Azie Pacific Totaal Azie Pacific
26,8 8,9 142,0 30,2 76,7 31,7 3,3 5,5 9,6 334,7
31,6 10,2 166,9 37,0 63,0 35,4 7,8 17,3 9,0 378,0
18% 16% 17% 22% -18% 12% 134% 214% -7% 13%
3189,7 926,8 1271,7 1466,8 451,2
3572,0 1005,4 1388,2 1717,6 466,2
12% 8% 9% 17% 3%
Totaal Wereld Waarvan OECD OPEC Niet-OPEC £ voormalig Soviet Unie
25% 64% -44%
-32% 105% 13%
Bron: BP, Statistical Review of the World Energy 2006
38
Bijlage 2 Gasproductie per Regio/Land (Mtoe) Mtoe
1992
2002
Verenigde Staten Canada Mexico Totaal Noord-Amerika
463,1 115,0 23,5 601,6
489,9 169,0 31,8 690,7
6% 47% 35% 15%
18,1 2,7 3,6 3,6 5,4 19,5 2,0 54,9
32,5 4,4 8,3 5,5 15,6 25,6 2,0 94,0
80% 63% 131% 53% 189% 31% 0% 71%
Azerbeidzjan Denemarken Duitsland Italie Kazakstan Netherlands Norwegen Polen Roemenie Russische federatie Turkmenistan Ukraine Verenigd Koninkrijk Uzbekistan Overig Europa & Eurasie Totaal Europa & Eurasie
6,6 3,7 13,4 16,3 6,8 62,2 23,3 2,5 19,6 537,6 50,5 17,6 46,3 35,9 14,6 857,2
4,3 7,5 15,3 13,2 9,5 53,9 59,0 3,6 11,9 499,9 44,9 15,7 93,3 48,4 10,1 890,5
-35% 103% 14% -19% 40% -13% 153% 44% -39% -7% -11% -11% 102% 35% -31% 4%
Bagrijn Iran Kuweit Oman Qatar Saudi-Arabie Syrie Verenigde Arabische Emiraten Overig Midden-Oosten Totaal Midden-Oosten
5,8 22,5 2,4 2,6 11,4 34,4 1,4 20,0 2,2 102,6
8,5 67,5 7,2 13,5 26,6 51,0 4,5 39,1 2,4 220,2
47% 200% 200% 419% 133% 48% 221% 96% 9% 115%
49,8 7,6 5,5 3,8 1,0 67,7
72,3 20,4 5,1 12,8 6,1 116,7
45% 168% -7% 237% 510% 72%
Argentinie Bolivia Brazilie Colombia Trinidad & Tobago Venezuela Overig Zuid- en Centraal-Amerika Totaal Zuid- en Centraal-Amerika
Algerije Egypte Libie Nigeria Overig Afrika Totaal Afrika
Verschil
39
Australie Bangladesh Brunei China India Indonesie Maleisie Myanmar Nieuw Zeeland Pakistan Thailand Vietnam Overig Azie Pacific Totaal Azie Pacific
Totaal Wereld Waarvan Europese Unie 25# OECD Voormalig Soviet Unie Overige EMEs
21,1 5,2 8,8 14,2 13,8 48,8 20,5 0,8 4,5 10,3 6,8 0,2 3,0 157,8
29,3 10,3 10,3 29,4 25,9 63,3 43,5 7,6 5,1 18,5 17,0 2,2 5,0 267,3
39% 98% 17% 107% 88% 30% 112% 850% 13% 80% 150% 1000% 67% 69%
1841,8 156,0 808,6 655,6 377,6
2279,3 193,8 980,5 623,0 675,8
24% 24% 21% -5% 79%
Bron: BP, Statistical Review of the World Energy 2006
40
Bijlage 3 Kolenproductie per Regio/Land (Mtoe)
Verenigde Staten Canada Mexico Totaal Noord-Amerika Brazilie Colombia Venezuela Overig Zuid- en Centraal-Amerika Totaal Zuid- en Centraal-Amerika Bulgarije Tsjechie Frankrijk Duitsland Griekenland Hongarije Kazakstan Polen Roemenie Russische federatie Spanje Turkije Oekraine Verenigd Koninkrijk Overig Europa & Eurasie Totaal Europa & Eurasie Totaal Midden-Oosten Zuid-Afrika Zimbabwe Overig Afrika Totaal Afrika
1992
2002
Verschil
540,7 35,1 2,9 578,7
565,6 34,9 5,2 605,7
5% -1% 79% 5%
1,8 15,3 1,8 1,5 20,4
1,9 25,7 5,9 0,4 33,9
6% 68% 228% -73% 66%
5,1 31,4 7,1 93,3 7,0 3,6 65,0 89,2 8,5 148,4 11,4 12,1 68,4 50,0 19,2 619,9
4,4 24,3 1,1 55,0 9,1 2,7 37,8 71,3 6,6 114,8 7,2 11,5 43,0 18,2 15,2 422,2
-14% -23% -85% -41% 30% -25% -42% -20% -22% -23% -37% -5% -37% -64% -21% -32%
0,6
0,4
-33%
100,0 3,6 1,4 105,0
124,1 2,6 1,3 128,0
24% -28% -7% 22%
41
Australie China India Indonesie Japan Nieuw-Zeeland Pakistan Zuid-Korea Thailand Vietnam Overig Azie Pacific Totaal Azie Pacific
Totaal Wereld Waarvan OECD OPEC Overige EMEs
120,0 560,9 119,2 13,8 4,2 1,7 1,3 5,4 4,4 2,9 25,3 859,0
184,0 733,7 168,1 63,6 0,8 2,7 1,6 1,5 5,7 9,2 19,0 1189,9
53% 31% 41% 361% -81% 59% 23% -72% 30% 217% -25% 39%
2183,7 1017,3 284,4 882,0
2380,0 998,0 196,6 1185,5
9% -2% -31% 34%
Bron: BP, Statistical Review of the World Energy 2006
42