Nulmeting studentbedrijven
Eindrapportage
Arnoud Muizer – Panteia Martin Haring – Hogeschool van Amsterdam Zoetermeer, december 2013
ISBN
: 978-90-371-9790-7
Rapportnummer
: A201357
Dit onderzoek is gefinancierd door het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap (www.ondernemerschap.nl) en door Amsterdam Center for Entrepreneurship (ACE)
Panteia BV
Panteia BV
Bredewater 26
P.o. box 7001
2715 CA Zoetermeer
2701 AA Zoetermeer
079 322 22 00
The Netherlands
www.panteia.nl
+31 79 322 22 00
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with Panteia. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of Panteia. Panteia does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
Inhoudsopgave
1
Inleiding
5
1.1
Aanleiding en doel
5
1.2
Gehanteerde aanpak
5
1.3
Leeswijzer
6
2
Stimulans ondernemerschap door ACE
7
2.1
Woord vooraf
7
2.2
Stimuleren van ondernemerschap
7
2.3
Inzet van netwerk door studentbedrijven
8
3
Ondernemerschap en ambitie
13
3.1
Inleiding
13
3.2
Ondernemerschap
13
3.3
Ambitie op het gebied van ondernemerschap
14
3.4
Vergelijking met andere onderzoeken
16
3.5
Binding met de instelling
17
4
Feedback op ondernemerschapsonderwijs
19
5
Feedback op ondersteuning bedrijven
23
6
Kenmerken en meerwaarde bedrijven
29
6.1
Betrokkenheid bij bedrijven
29
6.2
Kenmerken belangrijkste bedrijven
31
6.3
Succesfactoren bedrijven
34
6.4
Inzet en economische prestaties
35
7
Conclusies en aanbevelingen
41
BIJLAGE 1 Kenmerken respons
43
BIJLAGE 2 Overige uitkomsten
47
BIJLAGE 3 Vragenlijst
49
BIJLAGE 4 Ondernemingen ontstaan vanuit de minors
59
3
1
Inleiding
1.1
Aanleiding en doel Uit het programmaproject ‘De meerwaarde van studentbedrijven’1 is duidelijk geworden dat deze bedrijven zeer innovatief zijn en daarmee een grote economische potentie in zich dragen. Daarmee vormen zij ook een belangrijk kennisvalorisatiekanaal. Met het opzetten van de monitor studentbedrijven en het uitvoeren van een nulmeting onder verschillende onderwijscohorten wordt meer inzicht verkregen in het fenomeen studentbedrijf (kenmerken, typen, ontwikkelingen) en kan worden vastgesteld wat de waardecreatie van de bedrijven is of zou kunnen zijn en welke rol zij spelen bij kennisvalorisatie. Daarnaast moet de nulmeting relevante informatie opleveren voor verbetering van het ondernemerschapsonderwijs. Concreet worden met de nulmeting en jaarlijkse monitor de volgende doelstellingen beoogd: het meten van het effect van ondernemerschapsonderwijs het leveren van feedback voor het verbeteren van het ondernemerschapsonderwijs het meten van de economische meerwaarde van de bedrijfjes Met meer kennis op deze gebieden wordt het mogelijk om gericht maatregelen te nemen ter stimulering van studentbedrijven, zowel binnen de onderwijsomgeving als daarbuiten. Deze kennis is van betekenis en beschikbaar voor ACE (Amsterdam Center for Entrepreneurship: Universiteit van Amsterdam (UVA), Vrije Universiteit (VU), Hogeschool van Amsterdam (HVA) en de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten) en ook voor andere onderwijsinstellingen.
1.2
Gehanteerde aanpak De monitor studentbedrijven en het uitvoeren van een nulmeting onder verschillende onderwijscohorten kent een grondige opstartfase waarbij deskresearch en het opstellen en testen van de vragenlijst centraal staan. Bestaande studies en enquêtes zijn gebruikt om de juiste vragen te destilleren, onder andere uit de vragenlijst van Global Entrepreneurship Monitor, de vragenlijst die de HVA hanteert voor het volgen van studentbedrijven. Daarnaast is een indicator opgenomen die bij diverse metingen van de effecten van ondernemerschap in het onderwijs wordt toegepast. Dataverzameling heeft plaatsgevonden via een webenquête en via interviews onder studentbedrijven, gestart vanuit de minors en de Summerschool van ACE. Daarmee is ook een panel opgebouwd uit verschillende cohorten die bij vervolgmetingen zullen worden bevraagd. De resultaten zijn geanalyseerd met SPSS en Ucinet (netwerk analyse).
1
Haring, Martin (HVA) en Arnoud Muizer (Panteia/EIM) (2012), Meerwaarde van studentbedrijven, Programma MKB en Ondernemerschap, Amsterdam/Zoetermeer.
5
1.3
Leeswijzer In het navolgende wordt uitgebreid gerapporteerd over de bevindingen. In hoofdstuk 2 wordt allereerst ingegaan op de programma’s waarmee binnen ACE studentbedrijven worden gestimuleerd en het onderzoek wat naar studentbedrijven van de HVA is gedaan sinds 2009. Vervolgens wordt in de hoofdstukken daarna uitgebreid ingegaan op de uitkomsten van een online enquête onder (ex)studenten ondernemerschap van ACE. Achtereenvolgens worden de volgende onderwerpen beschreven: Ondernemerschapskenmerken en ambitie (hoofdstuk 3) Feedback op ondernemerschapsonderwijs (hoofdstuk 4) Feedback op ondersteuning bedrijven (hoofdstuk 5) Kenmerken en meerwaarde bedrijven (hoofdstuk 6) Het rapport wordt afgesloten met conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 7). In Bijlage 1 zijn de kenmerken van de respons opgenomen. Bijlage 2 bevat enkele nadere uitkomsten van de enquête en in bijlage 3 is de gehanteerde vragenlijst weergegeven. Tot slot is in bijlage 4 een overzicht opgenomen van minorbedrijven.
6
2 2.1
Stimulans ondernemerschap door ACE Woord vooraf Vanaf 2006 is ACE bewust bezig met het stimuleren van ondernemerschapsonderwijs op de betrokken instellingen HVA, UVA,VU en sinds kort AHvK. Op deze instellingen worden allerlei activiteiten geïnitieerd die ertoe leiden dat ondernemerschap onder studenten en docenten/medewerkers wordt gestimuleerd. Vanuit deze activiteiten ontstaan ook concrete bedrijven die een bijdrage leveren aan de innovatiekracht van Nederland. In dit hoofdstuk worden de initiatieven beschreven waaraan ACE de laatste jaren heeft bijgedragen. Tevens wordt er ingegaan op de rol van het netwerk van deze bedrijven bij het verkrijgen van acceptatie in de markt en het bevorderen van het succes van deze bedrijven.
2.2
Stimuleren van ondernemerschap ACE heeft de afgelopen jaren veel energie en tijd gestoken in het ontwikkelen van prikkelende ondernemers programma’s en evenementen. Hieronder volgt een opsomming van specifieke programma’s voor studenten door ACE geïnitieerd en/of ondersteund.
Minor Ondernemerschap VU-FEWEB (2008-heden): In dit programma wordt de student voorbereid op de mogelijkheid om een eigen bedrijf te starten. Tijdens dit programma worden geen bedrijven opgestart. Het programma is goed voor 30 ECTS. Jaarlijks volgens circa 30-40 studenten dit programma.
Minor Entrepreneurship VU-FSW(2009-heden): In dit programma wordt een theoretische introductie gegeven op het fenomeen entrepreneurship en krijgen de studenten een goed inzicht in de drijfveren van een ondernemer. De minor heeft in 2012 het bijzondere kenmerk ondernemen van de NVAO gekregen. Tijdens dit programma worden geen ondernemingen opgestart. Het programma is goed voor 30 ECTS. Jaarlijks volgens circa 60-80 studenten dit programma. Minor Entrepreneurship UVA: In dit programma van een half jaar krijgen de studenten de kans hun eigen bedrijf op te starten en meer kennis op te doen van de achtergronden van succesvolle ondernemers. Het programma is goed voor 30 ECTS. Jaarlijks volgen 110-130 studenten dit programma. Minor Ondernemerschap HVA (2006-heden): In dit programma van een half jaar krijgen de studenten de kans om hun eigen bedrijf op te starten. Het programma is goed voor 30 ECTS. Deze minor wil in 2014 het bijzondere kenmerk ondernemen van de NVAO behalen. Jaarlijks volgen 250-300 studenten dit programma. Summerschool Entrepreneurship (2007-heden): Studenten van UVA, HVA en VU krijgen gedurende een week in de zomervakantie de kans om onder begeleiding aan hun ondernemingsplan te werken. Vanuit dit programma wordt regelmatig een bedrijf opgestart. Jaarlijks volgens circa 30 studenten dit programma. Kaufmann Foundation Entrepreneurship Scholarship (2008-2012): Studenten van UVA en VU kregen de gelegenheid om in de VS hun horizon te verleggen en de ‘entrepreneurial spirit’ op te snuiven in o.a. Sillicon Valley en Boston.
7
Venturelab (2012-heden) ACE is haar eigen incubator begonnen en in samenwerking met investeerders zijn ‘tech startups’ vanuit de universitaire wereld bezig zich verder te ontwikkelen. Snelkookpanweekend (2012-heden): Een keer per jaar organiseert ACE een weekend voor personeelsleden uit het hoger en wetenschappelijk onderwijs. Vanuit dit weekend worden ook ondernemingen opgestart. Jaarlijks volgens circa 30 collega’s dit programma. Breaking out (2009-2012): Samen met het evenementenbureau Winkelman Van Hessen heeft ACE 4x dit evenement georganiseerd. Tijdens dit evenement werden studenten in contact gebracht met succesvolle ondernemers. Entrepreneurshipday (2011-heden): Samen met diverse ondernemers worden verschillende workshops georganiseerd met ondernemende thema’s, zoals sociaal ondernemen, financiering van je onderneming en duurzaamheid. The 16 student entrepreneurs (2010-heden): Elk jaar stimuleert ACE een groep ondernemende studenten om op onderzoek te gaan naar entrepreneurship in het buitenland. Tot nu toe is er een groep naar de VS, China en Turkije gegaan. De enquête die verderop in hoofdstuk 3 wordt uitgewerkt is gehouden onder (ex-)studenten van de diverse minoren en de Summerschool van ACE (figuur 1). Figuur 1
Inschrijvingen minors en Summerschool 2008-2012
Bron: ACE, 2013
2.3
Inzet van netwerk door studentbedrijven Het netwerk van ondernemers blijkt een grote rol te spelen bij het succes van startups. Om dit nader te onderzoeken, volgt ACE de bedrijven die van september 2009 tot en met september 2011 zijn gestart in de minor ondernemerschap van de HVA. In deze periode volgden in totaal 495 studenten de minor en werden er 165 bedrijven opgestart. Op dit moment zijn er nog 23 bedrijven actief. De overige bedrijven zijn gestaakt. Als redenen (waarbij men voor meer redenen kon kiezen) werden opgegeven:
8
Concentratie op de studie (80%)
Onderlinge meningsverschillen (10%)
Geen levensvatbaar concept (80%)
Een eigen onderneming starten is niet echt wat voor mij (40%)
Elk jaar worden de ondernemers uit de actieve startups ondervraagd over de veranderingen binnen hun netwerk. Op basis van dit onderzoek en met de aanvullende data uit de enquête onder de studentbedrijven van alle minors en de Summerschool kunnen de eerste voorzichtige conclusies worden getrokken. Bij het schetsen van het netwerk van de bedrijven werd gevraagd naar connecties waarmee de persoon in kwestie wekelijks of maandelijks contact had en waarbij een link kon worden gemaakt met het bedrijf. Denk hierbij aan leveranciers, grote klanten, boekhouder, reclamebureau, websitebouwer, juridisch adviseur, coach, investeerder, producent etc. Een netwerk van een startend bedrijf bij de minor kan er als volgt uit zien: Figuur 2
Startend bedrijf in 2009 met 9 relevante connecties (Ucinet)
Bron: ACE, 2013
9
En na twee jaar zou het netwerk er als volgt kunnen uitzien: Figuur 3
Twee jaar later (2011) heeft hetzelfde bedrijf 19 relevante connecties en zijn er diverse connecties vervangen (Ucinet)
Bron: ACE, 2013
Tijdens de interviews werd ook gevraagd wat de relatie van het betreffende contact betekende voor de ondernemer. Hoe lang kende de ondernemer de betreffende relatie en welke band had de ondernemer met de relatie? Op deze manier kon er een onderscheid worden gemaakt tussen sterke relaties (familie en vrienden) en zwakke relaties (kennissen). In de netwerkliteratuur worden op basis van de indeling in sterke relaties (strong ties) en zwakke relaties (weak ties) diverse conclusies getrokken over de relaties die van belang zijn voor een startup. Om een bijdrage te kunnen leveren aan deze wetenschappelijke literatuur is dit onderzoek onder startups van de HVA begonnen. In figuur 4 is te zien hoe een netwerk zich na verloop van tijd kan ontwikkelen. Entrepreneur A ontwikkelt een netwerk met relatief veel kennissen, terwijl hij geen vrienden of familie bij zijn bedrijf betrekt. Entrepreneur B ontwikkelt in de loop der tijd een heel divers netwerk, waarbij zowel vrienden als kennissen bij het bedrijf worden betrokken. Volgens Newbert et al. (2012)1 zijn startups met een netwerk, vergelijkbaar met dat van entrepreneur B succesvoller dan startups met een netwerk, vergelijkbaar met dat van entrepreneur A. Zij pleiten er dan ook voor dat startups in hun eerste jaren een zo divers mogelijk netwerk opbouwen.
1
10
Newbert, Scott L., Erno T. Tornikoski, and Narda R. Quigley. "Exploring the evolution of supporter networks in the creation of new organizations.", Journal of Business Venturing (2012).
Figuur 4
Evolutie van een netwerk na verloop van tijd (Newbert et al., 2012)
Bron: Newbert, Scott L., Erno T. Tornikoski, and Narda R. Quigley. "Exploring the evolution of supporter networks in the creation of new organizations." Journal of Business Venturing (2012), page 284
Bij de 23 studentbedrijven die in de afgelopen 4 jaar zijn gevolgd, blijkt 80% een ontwikkeling door te maken, vergelijkbaar met entrepreneur A. Deze bedrijven geven de betreffende ondernemers een inkomen waar ze niet of nauwelijks van kunnen rondkomen. De andere bedrijven tonen overeenkomst met entrepreneur B. Bij deze bedrijven is er sprake van:
Jaarlijks sterke omzetgroei
Een aantal personeelsleden in dienst
Prijswinnaars (studentondernemer van het jaar, new venture prijswinnaar, lokale prijzen,…)
Veel free publicity (vermelding in diverse kranten, weekbladen, radio en tv etc.)
Internationale expansie c.q. ambitie
Duidelijke vindbaarheid op het internet en goede zichtbaarheid in de sociale media.
De betreffende ex-studenten scoren ook hoog op vrijwel alle vlakken van de competentietest van Driessen. Het zijn veelal extraverte personen met een duidelijke drijfveer en zij zijn bewust bezig om het bedrijf waaraan ze werken groot te maken. Doordat ze tijdens hun studie al druk bezig waren met het ontwikkelen van hun eigen onderneming hebben ze op dit moment ook niet allemaal hun bachelor gehaald. Dit pleit in mijn ogen wederom voor het creëren van een mogelijkheid op onze hogescholen en universiteiten om dit soort studenten een aparte behandeling te geven (vergelijkbaar met topsporters), zodat ze zowel hun bedrijf kunnen uitbouwen als hun diploma kunnen behalen. In hoofdstuk 6 wordt verder ingegaan op de ontwikkeling van de bedrijven uit de verschillende minors en de Summerschool. Hier zijn ook gegevens te vinden over de omzet- en personeelsontwikkeling.
11
3
Ondernemerschap en ambitie
3.1
Inleiding In het voorgaande hoofdstuk is een beeld geschetst van de wijze waarop ACE ondernemerschapsonderwijs stimuleert en werd ingegaan op een specifiek onderzoek onder HVA studenten naar de rol van het netwerk van studentenbedrijven bij het verkrijgen van acceptatie in de markt en het bevorderen van het succes van deze bedrijven. In de navolgende hoofdstukken worden de percepties en ervaringen van de studenten zelf gepresenteerd. In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de ondernemerschapkenmerken en ambitie van (oud-)studenten.
3.2
Ondernemerschap Om te bepalen in hoeverre studenten zichzelf als ondernemend beschouwen, is de volgende definitie van ondernemen gehanteerd: ‘Het zien en realiseren van kansen. Het draait primair om gedrag en gaat niet per se gepaard met het oprichten van een eigen bedrijf. Ook als werknemer kun je je ondernemend opstellen door zelf initiatieven te nemen.’ Een kleine 35% van alle ondervraagde (oud-)studenten beschouwt zichzelf als zeer ondernemend, het overgrote deel (53%) noemt zichzelf tamelijk ondernemend. Ongeveer 11% van het totaal vindt zichzelf enigszins ondernemend en 1% niet zo ondernemend. De percentages verschillen wel enigszins per instelling. Zo is het percentage zeer ondernemende VU-studenten met 24% relatief laag. Dit percentage ligt het hoogst bij HVA-studenten (38%) en dat geldt ook voor studenten die zich tamelijk ondernemend vinden. Zie figuur 5. Figuur 5
Mate waarin men zichzelf als ondernemend persoon beschouwt, studenten per instelling en totaal, in percentage (N=175) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
UVA (N=35)
HVA (N=79)
Zeer ondernemend VU (N=38)
Tamelijk ondernemend Enigszins ondernemend Niet zo ondernemend
andere instelling (N=23)
Totaal (N=175)
Bron: Panteia, 2013
Drie aspecten steken met kop en schouders boven de rest uit als het gaat om succesvol ondernemen: kennis van de markt, kansen kunnen herkennen en benutten en oplossingsgericht zijn. Het beschikken over persoonlijke netwerken en netwerkvaardigheden vormt de op drie na belangrijkste succesfactor. Zie figuur 13
6. Het belang van de aspecten ontloopt elkaar niet veel bij vergelijking van de instellingen. Zie Bijlage 2. Figuur 6
Mate waarin de volgende aspecten belangrijk zijn voor succesvol ondernemerschap, in percentage (N=175) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
kennis van de markt kennis van technologieën groeiambitie overtuigingskracht oplossingsgericht / drive om oplossingen te vinden voor een probleem bewezen succesvol in de branche waarin u actief bent kansen kunnen herkennen en benutten koersvast / doelgericht beschikken over persoonlijke netwerken en netwerkvaardigheden goede managementvaardigheden creativiteit maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) onbelangrijk
belangrijk
cruciaal
Bron: Panteia, 2013
3.3
Ambitie op het gebied van ondernemerschap Alleen aan degenen die nog studeren, is gevraagd naar het belang van ondernemerschap als onderdeel van de beroepswens. Gemiddeld geeft ruim 40% aan dat dit belang zeer sterk is. Zie figuur 7. Studenten aan andere instellingen scoren duidelijk het hoogst, zij maken waarschijnlijk ook meer bewust de keuze om ondernemerschapsonderwijs te volgen. Zij worden, vermoedelijk om dezelfde reden, gevolgd door HVA-studenten. Figuur 7
Mate waarin ‘ondernemerschap’ een belangrijk onderdeel vormt van de beroepswens, in percentage (N=175, alleen gevraagd aan studenten) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
UVA
HVA
VU
Andere instelling
Totaal
Helemaal niet
Bron: Panteia, 2013
14
Een beetje
Tamelijk sterk
Zeer sterk
100%
Hetzelfde beeld ontstaat als wordt gevraagd naar de ambitie om na de studie ondernemer te worden. De studenten aan andere instellingen scoren hier duidelijk het hoogst: ruim 70% geeft aan zeker ondernemer te willen worden. HVAstudenten volgen met 61%. Zie figuur 8. Ruim de helft van alle ondervraagde studenten (55%) wil na de afronding van de studie zeker ondernemer worden. ACE heeft op dit punt een hoge ambitie neergelegd: 60% van alle studenten in Amsterdam geeft aan zeker ondernemer te willen worden. Met een score van 55% onder studenten die ondernemerschapsonderwijs volgen, is deze ambitie echter nog geen werkelijkheid. Zie figuur 8. Dit percentage zou onder alle studenten gemeten moeten worden om echt een goede vergelijking te kunnen maken met de doelstelling en met landelijke cijfers. Een dergelijke brede meting maakt echter geen onderdeel uit van dit project. Overigens verschillen de cijfers behoorlijk tussen de instellingen. Zo is ruim 70% van de studenten aan andere instellingen zeker van plan om ondernemer te worden. Zij hebben duidelijk minder twijfels dan studenten van VU en UVA. Onder HVA-studenten is het percentage met 61% ook bovengemiddeld. Figuur 8
Wil na afronding van studie ook ondernemer worden, in percentage (N=175, alleen gevraagd aan studenten) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
UVA
HVA
VU
Andere instelling
Totaal
Nee, zeker niet
Misschien, weet ik nog niet
Ja, zeker wel
Bron: Panteia, 2013
Vervolgens is gevraagd wat de exacte ambities zijn na afronding van de studie. Zie figuur 9. Ongeveer 40% geeft aan door te willen studeren en wellicht in combinatie daarmee een baan te zoeken in loondienst. Een kleine 70% wil een andere onderneming opstarten (63%) of een familiebedrijf overnemen (4%). Ruim een kwart is van plan om het studentbedrijf door te zetten. De verschillen tussen de ambities van studenten per instelling zijn niet heel groot. Het overgrote deel wil een andere onderneming opstarten. Opvallend is wel dat de fractie die met het studentbedrijf wil doorgaan, duidelijk het grootst is onder HVA-studenten.
15
Figuur 9
Wat zijn de ambities na afronding studie (meerdere antwoorden mogelijk), in percentage (alleen gevraagd aan studenten, N=175) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
UVA
HVA
doorgaan met het studentbedrijf doorstuderen VU
een baan zoeken in loondienst zelf een andere onderneming opstarten een familiebedrijf overnemen
Andere instelling
Totaal
Bron: Panteia, 2013
3.4
Vergelijking met andere onderzoeken In vergelijking met de uitkomsten van de Tweemeting Ondernemerschap in het onderwijs1 zijn de in het onderhavige onderzoek bevraagde studenten veel ondernemender. Dat heeft alles te maken met het feit dat de scope van de Tweemeting zich niet beperkt tot studenten die ondernemerschapsonderwijs volgen. Uit de Tweemeting blijkt dat 56% van de WO-studenten en 61% van de HBOstudenten zichzelf als tamelijk tot zeer ondernemend beschouwen. In het onderhavige onderzoek liggen deze percentages voor WO en HBO gezamenlijk op 88%. In het onderhavige onderzoek geeft 78% aan dat ondernemerschap een tamelijk sterk tot zeer sterk onderdeel uitmaakt van de beroepswens. In de Tweemeting ligt dit voor HBO op 65% en voor WO op 59%. Verder ligt het percentage studenten dat na de afronding van de studie zeker ondernemer wil worden met 55% duidelijk hoger dan de 20% voor het WO en 21% voor het HBO die in de Tweemeting zijn gemeten onder alle studenten. Zoals gezegd wordt de relatief hoge score in het onderhavige onderzoek vooral veroorzaakt door het feit dat hier studenten zijn ondervraagd die al ondernemerschapsonderwijs volgen en dus al interesse hebben in ondernemerschap. In de Tweemeting is de scope breder en zijn ook studenten ondervraagd die geen ondernemerschapsonderwijs volgen.
1
16
ECORYS, Ondernemerschap in het onderwijs, Tweemeting, Opdrachtgever: Agentschap NL, namens Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Ministerie van Economische Zaken, Rotterdam, 9 november 2012.
3.5
Binding met de instelling Van de oud-studenten voelt 75% nog (enigszins) een binding met de onderwijsinstelling. Een kleine 40% geeft aan wel te willen samenwerken met een studentbedrijf, 30% werkt al samen met of ondersteunt een studentbedrijf. Zie figuur 10. Figuur 10 Wijze waarop oud-studenten de binding die zij voelen met de instelling, invullen of zouden willen invullen, in percentage (N=30) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
ik werk samen of ondersteun een studentbedrijf
ik zou graag willen samenwerken met een studentbedrijf
ik breng op studentbedrijven/studenten ondernemerschap mijn eigen ervaringen over
ik zou studentbedrijven/studenten ondernemerschap meer van mijn eigen ervaringen willen overbrengen
ik ondersteun studentbedrijven/studenten ondernemerschap op een andere wijze, namelijk: ik zou studentbedrijven/studenten ondernemerschap graag op een andere wijze willen ondersteunen, namelijk:
Bron: Panteia, 2013
Ook een groot deel van de huidige studenten wil na hun studie samenwerken met studentbedrijven. Vooral UVA-studenten houden graag de binding met studentbedrijven, gevolgd door studenten aan de VU en andere instellingen. Bij HVA-studenten is deze behoefte duidelijk minder aanwezig. Zie figuur 11. Dat kan drie dingen betekenen: men ondervindt zelf de behoefte aan ondersteuning door oud-studenten men ziet de meerwaarde van samenwerken met studentbedrijven een combinatie van beide Figuur 11 Wensen met betrekking tot studentbedrijven na de studie, in percentage (N=175) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
UVA
HVA
VU
wil na studie graag samenwerken met een studentbedrijf of deze ondersteunen wil na studie eigen ervaringen overbrengen op studentbedrijven/studenten ondernemerschap wil studentbedrijven/studenten ondernemerschap op een andere wijze ondersteunen
Andere instelling
Totaal
Bron: Panteia, 2013
17
4
Feedback op ondernemerschapsonderwijs
Voor het stimuleren van ondernemerschap en ondernemend gedrag krijgt de HVA een rapportcijfer dat met een 7,2 iets lager ligt dan dat van de VU (7,3) en de UVA (7,4). Bij andere instellingen ligt dit cijfer ook op 7,4. In totaal geven de studenten een 7,3. Aan de respondenten is een oordeel gevraagd over het belang van een aantal aspecten voor de verdere verbetering van het ondernemerschapsonderwijs. Vooral een goede ondersteuning en begeleiding vanuit de instelling zijn belangrijk en volgens ruim de helft van alle respondenten zelfs cruciaal voor een verdere verbetering van dit onderwijs. Samenwerking met een of meer externe bedrijven wordt in dit verband door 40% als cruciaal genoemd. Zie figuur 12. Figuur 12 Belang van de volgende aspecten voor een verdere verbetering van het ondernemerschapsonderwijs, in percentage (N=175) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
‘samenwerking in een mixed team met studenten vanuit verschillende studierichtingen’
‘samenwerking met een of meerdere externe bedrijven’
‘voldoende tijd voor de ontwikkeling van een nieuw product’
‘voldoende tijd voor de vorming van een goed samenwerkingsverband’
‘de mogelijkheid om af te studeren in het eigen bedrijf’
‘een goede ondersteuning en begeleiding vanuit de instelling’
‘een goede afstemming van het ondernemerschapsonderwijs met de overige studieonderdelen’ onbelangrijk
belangrijk
cruciaal
Bron: Panteia, 2013
Bij vergelijking tussen de instellingen van de verbeteraspecten blijkt dat studenten aan de VU een goede ondersteuning ook het meest cruciaal vinden (47%), terwijl een goede afstemming met de andere studieonderdelen door hen als tweede wordt genoemd: 42% vindt dit cruciaal. Zie figuur 13.
19
Figuur 13 Belang van de volgende aspecten, belangrijk voor een verdere verbetering van het ondernemerschapsonderwijs van de VU, in percentage (N=37) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
‘samenwerking in een mixed team met studenten vanuit verschillende studierichtingen’
‘samenwerking met een of meerdere externe bedrijven’
‘voldoende tijd voor de ontwikkeling van een nieuw product’
‘voldoende tijd voor de vorming van een goed samenwerkingsverband’
‘de mogelijkheid om af te studeren in het eigen bedrijf’
‘een goede ondersteuning en begeleiding vanuit de instelling’
‘een goede afstemming van het ondernemerschapsonderwijs met de overige studieonderdelen’ onbelangrijk
belangrijk
cruciaal
Bron: Panteia, 2013
Het beeld voor de UVA-studenten ziet er duidelijk anders uit. Voldoende tijd voor de vorming van een goed samenwerkingsverband wordt door hen als belangrijkste verbeteraspect genoemd (46% noemt dit cruciaal), terwijl 50% de samenwerking met een of meer externe bedrijven cruciaal noemt. Voldoende tijd voor de ontwikkeling van een nieuw product komt met 43% op een derde plaats. De ondersteuning en begeleiding vanuit de instelling wordt minder vaak als cruciaal verbeteraspect genoemd dan bij de VU-studenten het geval is (38% vs. 46%). Zie figuur 14.
20
Figuur 14 Belang van de volgende aspecten, belangrijk voor een verdere verbetering van het ondernemerschapsonderwijs van de UVA, in percentage (N=35) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
‘samenwerking in een mixed team met studenten vanuit verschillende studierichtingen’
‘samenwerking met een of meerdere externe bedrijven’
‘voldoende tijd voor de ontwikkeling van een nieuw product’
‘voldoende tijd voor de vorming van een goed samenwerkingsverband’
‘de mogelijkheid om af te studeren in het eigen bedrijf’
‘een goede ondersteuning en begeleiding vanuit de instelling’
‘een goede afstemming van het ondernemerschapsonderwijs met de overige studieonderdelen’ onbelangrijk
belangrijk
cruciaal
Bron: Panteia, 2013
Een goede ondersteuning en begeleiding vormt wel heel duidelijk het belangrijkste verbeteraspect volgens HVA-studenten. Bijna twee derde vindt dit aspect cruciaal, zoals blijkt uit figuur 15. Figuur 15 Belang van de volgende aspecten voor een verdere verbetering van het ondernemerschapsonderwijs van de HVA, in percentage (N=78) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
‘samenwerking in een mixed team met studenten vanuit verschillende studierichtingen’
‘samenwerking met een of meerdere externe bedrijven’
‘voldoende tijd voor de ontwikkeling van een nieuw product’
‘voldoende tijd voor de vorming van een goed samenwerkingsverband’
‘de mogelijkheid om af te studeren in het eigen bedrijf’
‘een goede ondersteuning en begeleiding vanuit de instelling’
‘een goede afstemming van het ondernemerschapsonderwijs met de overige studieonderdelen’ onbelangrijk
belangrijk
cruciaal
Bron: Panteia, 2013
21
5
Feedback op ondersteuning bedrijven
In totaliteit wordt de ondersteuning van minorbedrijven door de onderwijsinstelling en/of coach door 75% van de respondenten gewaardeerd als voldoende tot ruim voldoende. De waardering van de ondersteuning is het meest positief bij VU-studenten en HVA-studenten. UVA-studenten zijn wat minder tevreden, hoewel slechts 6% ontevreden is. Bij HVA-studenten ligt dit op 10%. Zie figuur 16. Figuur 16 Mate van ondersteuning van minorbedrijven door onderwijsinstelling en/of coach, in percentage (studenten met minorbedrijf (N=93) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
UVA (N=17)
HVA (N=51)
VU (N=11)
andere instelling (N=14)
totaal (N=93)
ruim voldoende
voldoende
voldoende noch onvoldoende
onvoldoende
ruim onvoldoende
Bron: Panteia, 2013
Gemiddeld geven de studenten een 7,2 als rapportcijfer voor de ondersteuning en coaching vanuit de onderwijsinstelling voor het opzetten van het bedrijf. De HVA scoort een 7,4, de VU een 7,3 en de UVA slechts een 6,9. In tabel 1 zijn deze cijfers afgezet tegen de cijfers die de instellingen hebben ontvangen voor het stimuleren van ondernemerschap en ondernemend gedrag. Zie hoofdstuk 3. Daarbij valt op dat de UVA op dit laatste punt met een 7,4 hoger scoort dan de HVA en de VU.
23
Tabel 1
Rapportcijfers instellingen m.b.t het stimuleren van ondernemerschap en voor ondersteuning en coaching bij het opzetten van een bedrijf
Rapportcijfer voor het
Rapportcijfer voor onder-
stimuleren van onder-
steuning en coaching voor
nemerschap en onder-
het opzetten van het
nemend gedrag (N=175)
bedrijf (N=93)
UVA
7,4
6,9
HVA
7,2
7,4
VU
7,3
7,3
Andere instellingen
7,4
7,2
Totaal
7,3
7,2
Bron: Panteia, 2013
Vooral voor het vinden van partners/klanten/investeerders wordt meer ondersteuning verwacht, gevolgd door meer advisering en ondersteuning op het gebied van marketing en strategie. Maar ook op administratief gebied zou 30% meer ondersteuning willen hebben. Zie figuur 17. Figuur 17 Gebieden waarop meer ondersteuning wordt verwacht bij het opzetten van een bedrijf, in percentage (N=137) 0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
vinden partners/klanten/investeerders
marketing en strategie
financieel-administratief
concept-/productontwikkeling
coaching, feedback, begeleiding
overige
Bron: Panteia, 2013
Het vinden van partners/klanten/investeerders is vooral bij UVA-studenten een belangrijk verbeterpunt. Liefst 58% wil op dit punt meer ondersteuning, gevolgd door 36% op het gebied van concept-/productontwikkeling. Ook bij studenten aan de andere instellingen vormen deze twee aspecten de belangrijkste verbeterpunten. Naast deze aspecten noemen VU-studenten ondersteuning bij marketing en strategie ook een top-3-verbeterpunt. Bij HVA-studenten valt op dat financieel-administratieve ondersteuning wel tot de verbetertop-3 behoort en concept-/productontwikkeling weer niet. Zie figuur 18.
24
Figuur 18 Gebieden waarop meer ondersteuning wordt verwacht bij het opzetten van een bedrijf, in percentage (N=93) 0
10
20
30
40
50
60
70
UVA (N=17)
HVA (N=51) vinden partners/klanten/investeerders marketing en strategie financieel-administratief concept-/productontwikkeling coaching, feedback, begeleiding overige VU (N=11)
andere instelling (N=14)
Bron: Panteia, 2013
Bedrijven krijgen niet alleen ondersteuning vanuit de instelling maar ook van buiten. Gevraagd naar de externe ondersteuning die men ontvangt voor de ontwikkeling van het belangrijkste bedrijf waarbij men betrokken is, geeft het overgrote deel van de respondenten familie en vrienden aan. Dit geldt zowel voor minorbedrijven (78%) als voor andere bedrijven waarbij men betrokken is (70%). Daarnaast ontvangt men veel ondersteuning van andere bestaande bedrijven en van (oud-)ondernemers. Andere bedrijven ontvangen duidelijk vaker externe professionele ondersteuning dan minorbedrijven, vooral als het gaat om ondersteuning van (oud-)ondernemers. Zie figuur 19.
25
Figuur 19 Externe partijen of netwerken waarvan bedrijven gebruikmaken voor ondersteuning (meer antwoorden mogelijk), in percentage (N=190) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
van een of meerdere bestaande bedrijven
van een of meerdere (oud)ondernemers
van een of meerdere netwerken
van een of meerdere kennisinstellingen
van vrienden en/of familie
overig, namelijk:
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=90)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=100)
Bron: Panteia, 2013
Het belangrijkste bedrijf waarvan men ondersteuning krijgt, is bij minorbedrijven vaak de belangrijkste leverancier of dienstverlener van het bedrijf. De bedrijven ondersteunen met raad en daad. Voor andere bedrijven geldt dat een kleine 30% van de belangrijkste externe bedrijven het product/concept mee ontwikkelt en commercialiseert. Zie figuur 20. Figuur 20 Aspecten die van toepassing zijn op de relatie met het belangrijkste externe bedrijf dat wordt gebruikt voor ondersteuning (meer antwoorden mogelijk), in percentage (N=114) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
het product/concept is samen met dit bedrijf ontwikkeld en gecommercialiseerd
het bedrijf ondersteunt ons met raad en daad op meerdere terreinen
het bedrijf participeert ook financieel in ons bedrijf
het bedrijf is de belangrijkste afnemer van ons product
het bedrijf is de belangrijkste leverancier of dienstverlener van ons bedrijf
anders, namelijk:
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=48)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=66)
Bron: Panteia, 2013
Waar bij de belangrijkste externe bedrijven vaak sprake is van een functionele relatie, ondersteunen de (oud-)ondernemers in ruim 80% van de gevallen alleen met raad en daad. Zie figuur 21. 26
Figuur 21 Aspecten die van toepassing zijn op de relatie met de belangrijkste (oud-)ondernemer die wordt gebruikt voor ondersteuning, in percentage (N=97) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
het product/concept is door deze ondernemer ingebracht
het product/concept is samen met deze ondernemer ontwikkeld en gecommercialiseerd
de ondernemer ondersteunt ons met raad en daad op meerdere terreinen
de ondernemer participeert ook financieel in ons bedrijf
anders, namelijk:
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=35)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=62)
Bron: Panteia, 2013
Opvallend is dat vooral de ondersteuning door (oud-)ondernemers het best wordt gewaardeerd. Gemiddeld krijgen zij een 7,6 als rapportcijfer versus een 7,1 voor de ondersteuning door bedrijven. De cijfers voor externe ondersteuning door bedrijven en (oud-)ondernemers liggen bij minorbedrijven wat lager dan bij andere bedrijven. Zie tabel 2. Tabel 2
Rapportcijfers van respondenten voor ondersteuning, voor respectievelijk bedrijven en (oud-)ondernemers
Rapportcijfer voor Rapportcijfer voor
ondersteuning door
ondersteuning door het
(oud-) ondernemer
bedrijf (N=114)
(N=97)
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf
7,0
7,4
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf
7,2
7,7
Totaal
7,1
7,6
Bron: Panteia, 2013
27
6
Kenmerken en meerwaarde bedrijven
6.1
Betrokkenheid bij bedrijven Van de groep geënquêteerden is een kleine 70% betrokken geweest bij een of meer bedrijven. Gemiddeld is men bij 2 bedrijven betrokken (geweest). Van het totale aantal bedrijven waarbij men betrokken is (geweest), is 35% een studentbedrijf van de minor, 21% een bedrijf dat tijdens de studie is gestart en 10% een bedrijf dat na de studie is gestart. Bij 33% was er sprake van een andere betrokkenheid bij een bedrijf. Zie figuur 22. Figuur 22 Kenmerken van de betrokkenheid bij bedrijven, in percentage van totale aantal bedrijven waarbij men betrokken is (geweest) (N=393) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
studentbedrijf van de minor
ander bedrijf gestart tijdens mijn studie
ander bedrijf gestart na mijn studie
op een andere manier betrokken
Bron: Panteia, 2013
Ruim de helft van alle respondenten is niet betrokken geweest bij een minorbedrijf, 48% wel en 21% is bij een of meer andere bedrijven betrokken (geweest). Van de respondenten geeft 32% aan dat het minorbedrijf ook het belangrijkste bedrijf is, 10% geeft aan dat het minorbedrijf inmiddels is gestopt. Zie figuur 23.
29
Figuur 23 Status minorbedrijven, in percentage van alle respondenten (N=283) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Minorbedrijf is belangrijkste bedrijf
Het studentbedrijf van de Minor loopt wel door maar is niet zo belangrijk voor mij
Het studentbedrijf van de Minor is gestopt
Het studentbedrijf van de Minor is door (een) andere student voortgezet, ik ben daar niet meer bij betrokken
Anders, namelijk:
Niet betrokken geweest bij minorbedrijf
Bron: Panteia, 2013
Verder is gevraagd naar de status van de respondent in het belangrijkste bedrijf, waarbij hij of zij (nog) betrokken is. Voor de respondenten waar het in dit geval gaat om een minorbedrijf, geldt dat 83% manager en (mede-)eigenaar is, 13% is geen manager noch eigenaar en 4% is wel manager maar geen eigenaar. Zie figuur 24. Figuur 24 Status van respondent in relatie tot het belangrijkste bedrijf, in percentage (N=197) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
ik ben manager en (mede)eigenaar
ik ben wel manager, maar geen (mede)eigenaar
ik ben geen manager en ook geen eigenaar
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=90)
Bron: Panteia, 2013
30
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=107)
100
6.2
Kenmerken belangrijkste bedrijven Om meer inzicht te krijgen in de meerwaarde van de bedrijven is aan de respondenten gevraagd naar het belangrijkste bedrijf. In iets minder dan een derde van de gevallen is het minorbedrijf ook het belangrijkste bedrijf, in 37% van de gevallen is dat een ander bedrijf. Ongeveer 30% is niet betrokken geweest bij een bedrijf. Zie ook figuur 25. Figuur 25 Status belangrijkste bedrijven (N=283) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf
Niet betrokken geweest bij een bedrijf
Bron: Panteia, 2013
In het navolgende is voor de belangrijkste bedrijven steeds een uitsplitsing gemaakt tussen minorbedrijven en andere bedrijven die tijdens of na de studie zijn opgestart. Uit figuur 26 blijkt dat ‘handel waaronder webshop’ de meest voorkomende bedrijfsactiviteit is onder minorbedrijven. Bij andere bedrijven is dat de categorie ‘overige dienstverlening’. Ook ICT is hier een belangrijke categorie. Verder valt het relatief hoge aandeel van mode op bij minorbedrijven. Zie figuur 26.
31
Figuur 26 Branchekenmerken belangrijkste bedrijven (N=196) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
handel waaronder webshop
overige dienstverlening
mode
ICT (informatie- en telecommunicatietechnologie)
horeca
industrie
onderwijs
uitzendbranche
overig
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=90)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=106)
Bron: Panteia, 2013
De concurrentie-intensiteit en meerwaarde van de producten en diensten geven een beeld van de concurrentiekracht. Volgens de respondenten is de concurrentie-intensiteit bij minorbedrijven wat lager dan bij andere bedrijven, zoals blijkt uit figuur 27. Figuur 27 Concurrentie-intensiteit belangrijkste bedrijven (N=196) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
veel concurrenten
weinig concurrenten
geen concurrenten
weet niet
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=90)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=106)
Bron: Panteia, 2013
De cijfers van het onderhavige onderzoek ontlopen elkaar nauwelijks in vergelijking met de uitkomsten van de Global Entrepreneurship Monitor 2011 (GEM 2011) 1. Uit de laatste studie blijkt dat 49% producten of diensten heeft ontwik1
32
Panteia/EIM, Global Entrepreneurship Monitor 2011 The Netherlands, Programma MKB en Ondernemerschap, Zoetermeer.
keld waarvoor veel concurrenten bestaan. Indien de antwoordcategorie ‘weet niet’ buiten beschouwing wordt gelaten, komt dit percentage in de onderhavige studie neer op 50%. Het concept van de minorbedrijven is ook vaker uniek en onderscheidend (53% bij minorbedrijven geeft dit aan versus 38% bij andere bedrijven). Het concept van de andere bedrijven speelt daarentegen vaker in op een grote behoefte (63% versus 28%). Ook hier liggen de cijfers van het onderhavige onderzoek in lijn met de uitkomsten van de GEM-studie. In deze laatste studie geeft 30% van de respondenten aan de laatste of nieuwe technologie toe te passen, in de onderhavige studie is dat met 27% iets lager. Uit de GEM-studie blijkt verder dat het productconcept in 52% van de gevallen nieuw is voor sommige of voor alle klanten. Voor OECD en EU ligt dit op 48% respectievelijk 47%. Uit de onderhavige studie komt naar voren dat het in 45% van de gevallen gaat om een uniek en onderscheidend concept (in de regel dus nieuw voor klanten). Zie figuur 28. Figuur 28 Meerwaarde van het product-/dienstenconcept van de belangrijkste bedrijven (N=196) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
het is technologisch innovatief
het speelt in op een nieuwe productmarkt-combinatie
het is een uniek en onderscheidend concept
er bestaat een grote behoefte aan
het heeft een grote maatschappelijke impact
de meerwaarde is niet zo groot
anders
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=90)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=106)
Bron: Panteia, 2013
Qua ontwikkelingsstadium van het concept ontlopen de minorbedrijven en andere bedrijven elkaar niet veel. Minorbedrijven zijn gemiddeld genomen wat minder ver.
33
Figuur 29 Ontwikkelingsstadium product-/dienstenconcept van de belangrijkste bedrijven (N=196) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Uitontwikkeld en op de markt gebracht
Klaar voor verkoop
Prototype
Getest op potentiële klanten
In productie
Ideefase
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=90)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=106)
Bron: Panteia, 2013
6.3
Succesfactoren bedrijven Een goed product/concept met marktpotentie vormt de belangrijkste succesfactor bij minorbedrijven (door 63% genoemd) en ook bij andere bedrijven (47%). Een goede teamsamenstelling en -samenwerking vormen samen met de toegang tot een netwerk met markt- en andere partijen ook een belangrijke succesfactor. Strategische focus en een sterke waardepropositie volgen. Als belangrijke overige succesfactoren worden onder andere genoemd: Doorzettingsvermogen en initiatief nemen Creativiteit Plezier hebben in, en passie hebben voor het werk vanuit een interne drive Efficiëntie (in financieel en uitvoerend opzicht) Product- en marktkennis Goed inspelen op de wensen van de klant
34
Figuur 30 Belangrijkste factoren die bepalen of het bedrijf succesvol is, in percentage (N=197) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
het vinden/bedenken van een goed product/concept met marktpotentie goede teamsamenstelling en samenwerking het combineren van het bedrijf met de studie voldoende tijd en middelen om het product te ontwikkelen visie / strategische focus een sterke waardepropositie / positionering een goed businessplan toegang tot een netwerk met markt- en andere partijen voldoende financiële middelen
goed leiderschap
overige, namelijk: Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=90)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=107)
Bron: Panteia, 2013
6.4
Inzet en economische prestaties Het aantal betrokken personen dat zowel eigenaar als manager is, ligt tussen 1 en 4. Bij minorbedrijven zijn dat er in 34% van de gevallen 4. Bij andere bedrijven gaat het in 33% van de gevallen om 1 persoon en in 38% van de gevallen om 2 personen. De respondenten die betrokken zijn bij een bedrijf, besteden gemiddeld 18 uur per week aan het belangrijkste bedrijf als dat een minorbedrijf is en gemiddeld 28 uur als dat een ander bedrijf betreft. Tabel 3
Personen in het belangrijkste bedrijf die zowel eigenaar als manager zijn, aantallen en percentages
Aantallen personen
Belangrijkste bedrijf is
Belangrijkste bedrijf is
minorbedrijf (N=78)
ander bedrijf (N=88)
0
0
3
1
17
33
2
24
38
3
21
8
4
34
11
4
7
100
100
5 of meer Totaal Bron: Panteia, 2013
Voor zover van toepassing en bekend heeft 60% van de minorbedrijven in 2012 een toename van de omzet laten zien ten opzichte van 2011, 27% liet een afname zien. Bij de andere bedrijven lagen deze percentages op 66% respectievelijk 20%.
35
Figuur 31 Omzetontwikkeling in 2012 ten opzichte van 2011 voor zover van toepassing en bekend, in percentage (N=75) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=25)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=50)
toegenomen
gelijk gebleven
afgenomen
Bron: Panteia, 2013
De respondenten zijn behoorlijk optimistisch over de omzetontwikkeling voor 2013. Ruim driekwart verwacht een toename. Figuur 32 Verwachte omzetontwikkeling in 2013 ten opzichte van 2012 voor zover van toepassing en bekend, in percentage (N=124) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=45)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=79)
toegenomen
gelijk gebleven
afgenomen
Bron: Panteia, 2013
Qua bedrijfsresultaat 2013 zijn de verwachtingen wat meer getemperd, maar nog steeds verwacht meer dan de helft een netto winst bij minorbedrijven; bij andere bedrijven ligt dit zelfs op een kleine 70%. Zie figuur 33.
36
Figuur 33 Bedrijfsresultaat dat men verwacht voor 2013 voor zover van toepassing en bekend, in percentage (N=162) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=72)
Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=90)
een nettowinst
geen winst en geen verlies
een nettoverlies
Bron: Panteia, 2013
Op grond van het voorgaande mag worden verwacht dat het merendeel van de bedrijven ook positief is over de toekomst. Desondanks zien we dat 35% van de minorbedrijven geen toekomst heeft. De groep die zeer succesvol is en de toekomst met vertrouwen tegemoet ziet, ligt met 40% in totaliteit wel hoger. Het corresponderende cijfer bij de andere bedrijven ligt met 76% een stuk hoger. Zij zijn optimistisch. Zie figuur 34. Figuur 34 Hoe ziet men de toekomst van het bedrijf, in percentage (N=197) 0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Belangrijkste bedrijf is minorbedrijf (N=90) zeer succesvol met vertrouwen tegemoet onzeker, maar te handhaven ernstige moeilijkheden, zal binnen enkele jaren stoppen geen toekomst, zal op korte termijn stoppen weet niet Belangrijkste bedrijf is ander bedrijf (N=107)
Bron: Panteia, 2013
Voor het bepalen van de meerwaarde van de bedrijven kijken is vooral naar de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen en de ontwikkeling van de netto marge gekeken. 37
Voor zover bekend bedraagt het aantal werknemers dat men in dienst heeft naast de eigenaren gemiddeld 1,1 voor de minorbedrijven (die als belangrijkste bedrijf zijn getypeerd). Volgens de respondenten zal dit over 5 jaar voor deze minorbedrijven gemiddeld 3,8 zijn. Bij de andere bedrijven liggen deze aantallen op 3,7 respectievelijk 10,8. De verwachte groei van het aantal werknemers is onderverdeeld in categorieën om zo vergelijking mogelijk te maken met de uitkomsten van de GEM-studie 2011. 1 Zie Tabel 4. Het blijkt dat het aandeel van bedrijven met een hoge groeiverwachting bij studentbedrijven wat achterblijft bij het Nederlandse en internationale gemiddelde: gemiddeld 5% vs. 12%. Dat kan te maken hebben met het feit dat de dataverzameling voor de GEM-studie 2011 reeds in 2010 heeft plaatsgevonden en dat er toen sprake was van een groter optimisme bij bedrijven.
Tabel 4
Groeiverwachting in aantal fte’s in vergelijking met Global Entrepreneurship Monitor 2011, in percentage van studentbedrijven die groei verwachten (N=100)
Studentbedrijven
Lage groei (0 tot en
GEM 2011
Belangrijkste
Belangrijkste
Totaal
bedrijf is
bedrijf is
(N=100)
Nederland
minorbedrijf
ander bedrijf
(N=47)
(N=53)
EU
OECD
68
62
65
66
58
60
28
32
30
22
30
28
4
6
5
12
12
12
100
100
100
100
100
100
met 4 fte’s) Gemiddelde groei (5 tot en met 19 fte’s) Hoge groei (20 of meer fte’s) Totaal
Bron: Panteia, 2013 en Global Entrepreneurship Monitor 2011
In totaliteit komt de groeiverwachting van de bedrijven in de steekproef neer op een werkgelegenheid in de minorbedrijven van minimaal 57 fte’s die in 5 jaar tijd zal oplopen naar 198 fte’s. Voor andere bedrijven komt dit neer op minimaal 197 fte’s nu en 585 fte’s over 5 jaar. Verder is gevraagd naar de gerealiseerde kosten en omzet. Aangezien 55% van de respondenten betrokken is bij minorbedrijven uit 2013, is het in veel gevallen niet van toepassing of nog moeilijk aan te geven welke omzet en kosten er zijn gerealiseerd. In totaal hebben 49 respondenten met betrokkenheid bij een minorbedrijf toch cijfers kunnen leveren. Daaruit blijkt dat deze minorbedrijven tot dusver in totaal € 587.000 aan kosten hebben gemaakt en een omzet van € 758.000 hebben
1
38
Panteia/EIM, Global Entrepreneurship Monitor 2011 The Netherlands, Programma MKB en Ondernemerschap, Zoetermeer.
gerealiseerd. Dat komt neer op een winst tot dusver van € 171.000 of een kleine € 3.500 gemiddeld per minorbedrijf. Daarnaast hebben 40 respondenten met betrokkenheid bij andere bedrijven tot dusver met deze bedrijven een omzet van € 4,75 miljoen gerealiseerd en een netto winst van € 991.000. Dit komt neer op een netto winst van gemiddeld € 24.780 per bedrijf.
39
7
Conclusies en aanbevelingen
De conclusies en aanbevelingen worden geconcentreerd rond een aantal aspecten die vanuit ACE zijn ingebracht en die vervolgens ook aan de orde zijn gesteld in de enquête.
L e i d i n g e n b e g e le i d in g v a n u i t d e in s t e ll i n ge n Committent van instelling en docenten moet goed zijn. Studenten geven op zich goede cijfers voor stimuleren van ondernemerschap en ondernemend gedrag en ook voor de ondersteuning en coaching vanuit de onderwijsinstelling bij het opzetten van een bedrijf. Zij geven tegelijkertijd aan dat er nog wel het een en ander kan worden verbeterd. Zo zijn een betere ondersteuning en begeleiding vanuit de instelling volgens vrijwel alle respondenten belangrijk of zelfs cruciaal om het ondernemerschapsonderwijs verder te verbeteren. ACE heeft in de afgelopen jaren ingezet op het vergroten van de betrokkenheid van het personeel van de instellingen bij ondernemende activiteiten. Het snelkookpanweekend is een voorbeeld dat ook bij andere instellingen in het land kan worden ingezet.
B e t r ok k e n h e i d v a n h e t b e d r i j f s l e ve n De betrokkenheid van externe bedrijven en (oud)ondernemers is belangrijk voor het verder brengen van de bedrijven. Deze partijen worden door veel studenten gebruikt en hun inzet wordt goed gewaardeerd. Zij hebben naast hun kennis en ervaring veel te bieden aan studentbedrijven, zoals de genoemde succesfactoren ‘toegang tot een netwerk’, ‘financiële middelen’ en vaak ook productconcepten en productontwikkelingscapaciteit.
Opbouwen eigen netwerk Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat een evenwichtige opbouw van het netwerk van de startende bedrijven belangrijk is. De studenten starten meestal met een bescheiden netwerk. Tijdens de begeleiding vanuit de diverse instellingen is het van belang om de studenten te wijzen op het belang van een divers netwerk en waar mogelijk de studenten toegang te geven tot relevante marktpartijen.
Topondernemersregeling Het is duidelijk dat de studenten met echte ondernemende aspiraties in de knel komen met het tegelijkertijd uitbouwen van hun bedrijf en het afronden van hun studie. Dit pleit voor een regeling voor deze kleine groep. Hier ligt een schone taak voor de diverse Centers for Entrepreneurship in Nederland om tot een gezamenlijk voorstel te komen.
B e n c h m a rk in g e n m o n it o r i n g De resultaten van de nulmeting bieden een goede basis voor monitoringdoeleinden. Benchmarking van resultaten met de Tweemeting Ondernemerschap in het onderwijs is lastig te realiseren, omdat in het onderhavige onderzoek studenten worden ondervraagd die er bewust voor hebben gekozen om ondernemerschapsonderwijs te volgen. De steekproef van de Tweemeting is veel breder. Qua ambitie en ondernemendheid scoren de respondenten in de steekproef dan ook duidelijk hoger dan in de Tweemeting het geval is. Benchmarking met de resultaten 41
van de Global Entrepreneurship Monitor is wel goed mogelijk. Probleem daarbij is dat er sprake is van een verschil van 2-3 jaar tussen de beide metingen. Bovendien is het de vraag of de GEM in de huidige vorm ook wordt voortgezet. Dit pleit ervoor om de huidige meting verder te verbreden. Een poging daartoe in het voortraject heeft echter geleerd dat iedere onderwijsinstelling zelf al metingen verricht. De uitdaging is echter om hier in het komende jaar een harmonisatieslag in door te voeren.
42
BIJLAGE 1
Kenmerken respons
In totaal hebben 283 respondenten de online enquête ingevuld. Van hen studeert 62% nog, 19% heeft de studie niet afgerond en werkt inmiddels. Van het totale aantal respondenten studeert en werkt 33%. Het percentage werkende studenten op het totale aantal studenten bedraagt 55%. In figuur B.1 is een verdere uitsplitsing gegeven van de status van de respondenten. Figuur B.1 Status van de respondenten, in percentage (N=283) 0
5
10
15
20
25
30
Is student en werkt
Is alleen student Heeft studie(s) afgerond, studeert nog en werkt Heeft studie(s) afgerond, maar studeert nog Overige studerenden
Heeft studie(s) niet afgerond en werkt
Heeft studie(s) afgerond en werkt Heeft studie(s) afgerond maar werkt niet Is niet werkzaam, noch studerend
Overige
Bron: Panteia, 2013
Figuur B.2 geeft een beeld van de status van de respondenten die nu nog studeren.
43
Figuur B.2 Status van de respondenten, studenten per instelling in percentage (N=175) 100%
80%
60% student + anders studie(s) afgerond en student studie(s) afgerond, student en werkend student en werkend alleen student
40%
20%
0% UVA (N=35)
HVA (N=79)
VU (N=38)
andere instelling (N=23)
Bron: Panteia, 2013
Aan de nog studerenden is gevraagd welke studieonderdelen zij hebben gevolgd. Zo blijkt dat 94% van de respondenten van de HVA de minor ondernemerschap heeft gevolgd, 35% deed dat in 2013. Zie figuur B.3. Figuur B.3 Studieonderdelen die men op het gebied van ondernemerschap heeft gevolgd, studenten per instelling in percentage (N=175) 0 HVA (N=79) Minor ondernemerschap Stage lopen in eigen onderneming Afstuderen op eigen onderneming Summerschool ondernemerschap
UVA (N=35) Minor entrepreneurship Entrepreneurship and innovation Summerschool ondernemerschap
VU (N=38) Minor entrepreneurship (FSW) Minor entrepreneurship (FEWEB) Master specialization business administration entrepreneurship Summerschool ondernemerschap Minor entrepreneurship UVA
Bron: Panteia, 2013
44
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
Figuur B.4 Jaartal waarin men studieonderdelen op het gebied van ondernemerschap heeft gevolgd, studenten per instelling in percentage (N=175) 0
5
10
15
20
25
30
35
40
HVA (N=79) Minor ondernemerschap Stage lopen in eigen onderneming Afstuderen op eigen onderneming Summerschool ondernemerschap
UVA (N=35) < 2010 2010 2011 2012 2013
Minor entrepreneurship Entrepreneurship and innovation Summerschool ondernemerschap
VU (N=38) Minor entrepreneurship (FSW) Minor entrepreneurship (FEWEB) Master specialization business administration entrepreneurship Summerschool ondernemerschap Minor entrepreneurship UVA
Bron: Panteia, 2013
Vooral de ondervraagde HVA-studenten hebben de wens om af te studeren op de eigen onderneming (34%). Een kleine 50% van de UVA-studenten zou graag de Master entrepreneurship willen volgen. Bij de VU-studenten zijn de overige mogelijkheden vooral populair. Zie figuur B.5. Figuur B.5 Studieonderdelen die men nog wil volgen, studenten per instelling in percentage (N=175) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
HVA (N=79)
Afstuderen op eigen onderneming
UVA (N=35)
Master in entrepreneurship Overige
VU (N=38)
Bron: Panteia, 2013
45
BIJLAGE 2
Overige uitkomsten
Figuur B.6 Mate waarin de volgende aspecten belangrijk zijn voor succesvol ondernemerschap, studenten UVA (N=35) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
kennis van de markt kennis van technologieën groeiambitie overtuigingskracht oplossingsgericht / drive om oplossingen te vinden voor een probleem bewezen succesvol in de branche waarin u actief bent kansen kunnen herkennen en benutten koersvast / doelgericht beschikken over persoonlijke netwerken en netwerkvaardigheden goede managementvaardigheden creativiteit maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) onbelangrijk
belangrijk
cruciaal
Bron: Panteia, 2013
Figuur B.7 Mate waarin de volgende aspecten belangrijk zijn voor succesvol ondernemerschap, studenten VU (N=38) 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
kennis van de markt kennis van technologieën groeiambitie overtuigingskracht oplossingsgericht / drive om oplossingen te vinden voor een probleem bewezen succesvol in de branche waarin u actief bent kansen kunnen herkennen en benutten koersvast / doelgericht beschikken over persoonlijke netwerken en netwerkvaardigheden goede managementvaardigheden creativiteit maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) onbelangrijk
belangrijk
cruciaal
Bron: Panteia, 2013
47
Figuur B.8 Mate waarin de volgende aspecten belangrijk zijn voor succesvol ondernemerschap, studenten HVA (N=79) 0%
20%
40%
60%
80%
kennis van de markt kennis van technologieën groeiambitie overtuigingskracht oplossingsgericht / drive om oplossingen te vinden voor een probleem bewezen succesvol in de branche waarin u actief bent kansen kunnen herkennen en benutten koersvast / doelgericht beschikken over persoonlijke netwerken en netwerkvaardigheden goede managementvaardigheden creativiteit maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) onbelangrijk
Bron: Panteia, 2013
48
belangrijk
cruciaal
100%
BIJLAGE 3
Vragenlijst
VA01 Kun je aangeven welke situatie(s) op jou van toepassing is/zijn? (meerdere antwoorden mogelijk) 1.
Ik volg een of meer studies
2.
Ik ben werkzaam in een bedrijf
3.
Ik ben werkzaam in loondienst
4.
Ik ben niet werkzaam, noch studerend
5.
Ik heb de volgende studies afgerond, namelijk:……….afstudeerdatum:……………..
6.
Overige, namelijk:…………….
Indien VA01 = 1 VA01b Welke studie(s) volg je? VA01c Bij welke instelling? 1.
UVA
2.
HVA
3.
VU
4.
..
VA02 en VA03 Voorcoderen per instelling VA02 - HVA Welke van de volgende studieonderdelen op het gebied van ondernemerschap heb je doorlopen? 1.
Minor ondernemerschap
2.
Minor ondernemen in de media
3.
Stage lopen in eigen onderneming
4.
Afstuderen op eigen onderneming
5.
Summerschool Ondernemerschap
VA02 - UVA 1.
Minor entrepreneurship
2.
Entrepreneurship and innovation (track business school)
3.
Summerschool Ondernemerschap
VA02 - VU 1.
Minor entrepreneurship (FSW)
2.
Minor entrepreneurship (FEWEB)
3.
Business administration master in entrepreneurship
4.
Summerschool Ondernemerschap
49
VA03 - HVA-UVA-VU Welke van de volgende onderdelen ben je nog van plan te volgen? 1.
Afstuderen op eigen onderneming
2.
Master in entrepreneurship
VA04 Ben je actief betrokken bij een of meer bedrijven? 1.
ja
2.
nee
3.
weet niet
Indien VA04 = 2 of 3, dan door naar VC01 VA05 Bij welk van de volgende bedrijven ben je actief betrokken? 1.
het studentbedrijf van de minor, nl……………………….
2.
een ander bedrijf dat tijdens mijn studie is gestart, nl……………….
3.
een bedrijf dat na mijn studie is opgestart, nl…………………………….
4.
anders, nl………………………
VA05b Wat is op dit moment voor jou het belangrijkste bedrijf? (indien VA05 kent meer antwoorden) 1.
het studentbedrijf van de minor
2.
een ander bedrijf dat tijdens mijn studie is gestart
3.
een bedrijf dat na mijn studie is opgestart
4.
anders, nl………………………
Indien VA05b = 1 door naar VB01 VA06 Wat is op dit moment de status van de andere bedrijven (bij meer antwoorden) 1.
Het studentbedrijf van de Minor loopt wel door maar is niet zo belangrijk voor mij
2.
Het studentbedrijf van de Minor is gestopt
3.
Het studentbedrijf van de Minor is door (een) andere student(en) voortgezet, ik ben daar niet meer bij betrokken
4.
Anders, nl………………………..
Indien niet (meer) actief in een bedrijf door naar VC01
50
De volgende vragen hebben betrekking op het belangrijkste bedrijf op dit moment VB01 Wat is de naam van het bedrijf? VB02 Wat is de hoofdactiviteit? VB03 (vragenlijst HVA) In welke branche staat het bedrijf ingeschreven? 1.
horeca
2.
industrie
3.
handel waaronder webshop
4.
ICT (informatie- en telecommunicatietechnologie)
5.
onderwijs
6.
uitzendbranche
7.
mode
8.
overige dienstverlening
9.
overige:
Vraag VB04 (Uit GEM) Zijn er op dit moment veel, weinig of geen concurrenten die dezelfde producten of diensten aan jullie potentiële klanten aanbieden? 1.
veel concurrenten
2.
weinig concurrenten
3.
geen concurrenten
4.
weet niet
5.
wil niet zeggen
VB04 Wat is de meerwaarde van het product/dienstenconcept. (meer antwoorden mogelijk) 1.
het is technologisch innovatief
2.
het speelt in op een nieuwe product-marktcombinatie
3.
het is een uniek en onderscheidend concept
4.
er bestaat een grote behoefte aan
5.
het heeft een grote maatschappelijke impact
6.
de meerwaarde is niet zo groot
7.
anders, nl:……….
8.
weet niet
VB05 (vragenlijst HVA) In welke van de volgende fasen van ontwikkeling verkeert jullie concept? 1.
Ideefase
2.
Prototype
3.
Getest op potentiële klanten
4.
In productie
5.
Klaar voor verkoop
6.
Uitontwikkeld en op de markt gebracht
51
Ondernemerschapvaardigheden en -kennis VC01 Onder ondernemen verstaan we ‘het zien en realiseren van kansen. Het draait primair om gedrag en gaat niet per se gepaard met het oprichten van een eigen bedrijf. Ook als werknemer kun je je ondernemend opstellen door zelf initiatieven te nemen’. In hoeverre beschouw je jezelf als een ondernemend persoon (kruis aan)? (uit Ondernemerschap in het Onderwijs) 1.
Zeer ondernemend
2.
Tamelijk ondernemend
3.
Enigszins ondernemend
4.
Niet zo ondernemend
5.
Helemaal niet ondernemend
VC02 Ik noem een aantal aspecten op. Kun je aangeven hoe belangrijk deze aspecten volgens jou zijn voor succesvol ondernemerschap? 1.
kennis van de markt
2.
kennis van technologieën
3.
groeiambitie
4.
overtuigingskracht
5.
oplossingsgericht/drive om oplossingen te vinden voor een probleem
6.
bewezen succesvol in de branche waarin je actief bent
7.
kansen kunnen herkennen en benutten
8.
koersvast/doelgericht
9.
beschikken over persoonlijke netwerken en netwerkvaardigheden
10. goede managementvaardigheden 11. creativiteit 1.
onbelangrijk
2.
belangrijk
3.
cruciaal
4.
weet niet
VC03 (uit Ondernemerschap in het Onderwijs) Welk rapportcijfer geef je aan de activiteiten van de onderwijsinstelling met betrekking tot het stimuleren van ondernemerschap en ondernemend gedrag? (score van 1 t/m 10) Alleen voor studentbedrijven van de minor VC04 Kun je aangeven of jullie bedrijf in voldoende mate ondersteuning van de onderwijsinstelling en/of coach krijgt of heeft gekregen?
52
1.
ruim voldoende
2.
voldoende
3.
voldoende noch onvoldoende
4.
onvoldoende
5.
ruim onvoldoende
VC05 Op welke gebieden hadden jullie meer ondersteuning willen hebben? 1.
marketing en strategie
2.
vinden partners/klanten/investeerders
3.
coaching, feedback, begeleiding
4.
financieel-administratief
5.
concept-/productontwikkeling
6.
overige, namelijk: ………..
VC06 Welk rapportcijfer geef je aan de ondersteuning en coaching die jullie vanuit de onderwijsinstelling ontvangen voor het opzetten van het bedrijf? (score van 1 t/m 10) Voor het belangrijkste bedrijf (indien er sprake is van meer bedrijven) VC07 Wat zijn de 3 belangrijkste factoren die bepalen dat het bedrijf succesvol is? 1.
het vinden/bedenken van een goed product/concept met marktpotentie
2.
goede teamsamenstelling en -samenwerking
3.
het combineren van het bedrijf met de studie
4.
voldoende tijd en middelen om het product te ontwikkelen
5.
visie/strategische focus
6.
een sterke waardepropositie/positionering
7.
een goed businessplan
8.
toegang tot een netwerk met markt- en andere partijen
9.
voldoende financiële middelen
10. goed leiderschap 11. overige, namelijk….. VC08 Van welke van de volgende externe partijen of netwerken maak je gebruik voor het krijgen van ondersteuning? 1.
van een of meer bestaande bedrijven
2.
van een of meer private (oud)ondernemers
3.
van een of meer netwerken, namelijk:……………..
4.
van een of meer kennisinstellingen, namelijk:…………..
5.
van vrienden en/of familie
6.
overig, namelijk:…………………
VC09 Welk rapportcijfer geef je aan de ondersteuning door andere – externe – partijen voor het opzetten van het bedrijf? (score van 1 t/m 10)
53
Indien er sprake is van ondersteuning door een of meer bestaande bedrijven VC10 Welke van de volgende aspecten is van toepassing op jullie relatie met het belangrijkste externe bedrijf? 1.
het product/concept is door dit bedrijf ingebracht
2.
het product/concept is samen met dit bedrijf ontwikkeld en gecommercialiseerd
3.
het bedrijf ondersteunt ons met raad en daad op meer terreinen
4.
het bedrijf participeert ook financieel in ons bedrijf
5.
het bedrijf is de belangrijkste afnemer van ons product
6.
het bedrijf is de belangrijkste leverancier of dienstverlener van ons bedrijf
7.
anders, nl.
VC10b Welk rapportcijfer geef je aan deze samenwerking? (score van 1 t/m 10) VC10c Wat kan er beter? Indien er sprake is van ondersteuning door een of meer (oud) ondernemers VC11 Welke van de volgende aspecten is van toepassing op jullie relatie met de belangrijkste (oud) ondernemer? 1.
het product/concept is door deze ondernemer ingebracht
2.
het product/concept is samen met deze ondernemer ontwikkeld en gecommercialiseerd
3.
de ondernemer ondersteunt ons met raad en daad op meer terreinen
4.
de ondernemer participeert ook financieel in ons bedrijf
5.
anders, nl.
VC11b Welk rapportcijfer geef je aan deze samenwerking? (score van 1 t/m 10) VC11c Wat kan er beter?
54
Allen VC12 In hoeverre zijn de volgende aspecten van belang voor een verdere verbetering van het ondernemerschapsonderwijs? 1.
samenwerking in een mixed team met studenten vanuit verschillende studierichtingen
2.
samenwerking met een of meer externe bedrijven
3.
voldoende tijd voor de ontwikkeling een nieuw product
4.
voldoende tijd voor de vorming van een goed samenwerkingsverband
5.
de mogelijkheid om af te studeren in het eigen bedrijf
6.
een goede ondersteuning en begeleiding vanuit de instelling
7.
een goede afstemming van het ondernemerschapsonderwijs met de overige studieonderdelen
1.
onbelangrijk
2.
belangrijk
3.
cruciaal
4.
weet niet
Nog andere aspecten? Output en outcome Voor het belangrijkste bedrijf (indien er sprake is van meer bedrijven) VD01 (uit GEM) Welk van de volgende situatie is op jou en het bedrijf van toepassing? 1.
ik ben manager en (mede)eigenaar
2.
ik ben wel manager, maar geen (mede)eigenaar
3.
ik ben geen manager en ook geen eigenaar
4.
weet niet
VD02 (uit GEM) Hoeveel personen, (indien VD01 = 1: inclusief jezelf), zijn zowel eigenaar als manager van het bedrijf? VD04 (uit GEM) Hoeveel personeel (in fte), exclusief de eigenaren, is in dienst van het bedrijf? VD05 (uit GEM) Hoeveel personeel (in fte), exclusief de eigenaren, zal er naar verwachting over vijf jaar in dit bedrijf in dienst zijn? VD06 (uit GEM) Hoeveel uur besteed je gemiddeld per week aan je bedrijf? VD07 Hoeveel omzet hebben jullie tot op heden gemaakt in euro's? * VD08 Hoeveel kosten hebben jullie tot op heden gemaakt in euro's? *
55
VD07 Hoe groot was de omzet van je bedrijf in 2012 (exclusief BTW)? 1.
minder dan 10.000 euro
2.
van 10.000 tot 25.000 euro
3.
van 25.000 tot 50.000 euro
4.
van 50.000 tot 100.000 euro
5.
van 100.000 tot 500 000 euro
6.
500.000 euro of meer
7.
weet niet/w.n.z.
VD08 Is de omzet in 2012 ten opzichte van 2011 toegenomen, gelijk gebleven of afgenomen? 1.
toegenomen
2.
gelijk gebleven
3.
afgenomen
4.
weet niet/w.n.z.
VD09 Verwacht je dat de omzet in 2013 zal stijgen, gelijk blijven of dalen ten opzichte van 2012? 1.
stijgen
2.
gelijk blijven
3.
dalen
4.
weet niet/w.n.z.
VD10 En welk bedrijfsresultaat verwacht je dit jaar te behalen met het bedrijf? 1.
een nettowinst
2.
geen winst en geen verlies
3.
een nettoverlies
4.
weet niet/w.n.z.
VD11 Hoe zie je op dit moment de toekomst van jullie bedrijf?
56
1.
zeer succesvol
2.
met vertrouwen tegemoet
3.
onzeker, maar te handhaven
4.
ernstige moeilijkheden, zal binnen enkele jaren stoppen
5.
geen toekomst, zal op korte termijn stoppen
6.
weet niet/w.n.z.
Persoonlijke ambitie en plannen Indien VA01 = 1 VE01 (uit Ondernemerschap in het Onderwijs) In hoeverre is ‘ondernemerschap’ een belangrijk onderdeel van jouw beroepswens? 1.
Helemaal niet
2.
Een beetje
3.
Tamelijk sterk
4.
Zeer sterk
VE02 (uit Ondernemerschap in het Onderwijs) Wil je na afronding van je opleiding ook ondernemer worden? 1.
Nee, zeker niet
2.
Misschien, weet ik nog niet
3.
Ja, zeker wel
Indien VE02 = 1 VE03 Wat zijn je ambities? 1.
doorstuderen
2.
een baan zoeken in loondienst
3.
combinatie van 1 en 2
4.
overige
Indien VE02 = 2 VE04 Wat zijn je ambities? 1.
doorgaan met het studentbedrijf
2.
doorstuderen
3.
een baan zoeken in loondienst
4.
zelf een andere onderneming opstarten
5.
een familiebedrijf overnemen
6.
overige
Indien VE02 = 3 VE05 Wat zijn je ambities? 1.
doorgaan met het studentbedrijf
2.
zelf een andere onderneming opstarten
3.
een familiebedrijf overnemen
4.
overig
(indien al klaar met de studie) VE06 Voel je nog een binding met de onderwijsinstelling waar je ondernemerschapsonderwijs hebt ontvangen? 1.
ja
2.
enigszins
3.
nee
4.
weet niet
57
VE07 (indien VE06 = 1 of 2) Welke van de volgende antwoorden zijn van toepassing: 1.
ik werk samen of ondersteun een studentbedrijf
2.
ik zou graag willen samenwerken met een studentbedrijf
3.
ik breng op studentbedrijven/studenten ondernemerschap mijn eigen ervaringen over
4.
ik zou studentbedrijven/studenten ondernemerschap meer van mijn eigen ervaringen willen overbrengen
5.
ik ondersteun studentbedrijven/studenten ondernemerschap op een andere wijze, nl:
6.
ik zou studentbedrijven/studenten ondernemerschap graag op een andere wijze willen ondersteunen, nl:
(nog studerend) VE07 Zou je na je studie: 1.
graag samenwerken met een studentbedrijf of deze willen ondersteunen
2.
je eigen ervaringen willen overbrengen op studentbedrijven/studenten ondernemerschap
3.
studentbedrijven/studenten ondernemerschap op een andere wijze willen ondersteunen, nl:
58
BIJLAGE 4
Ondernemingen ontstaan vanuit de minors
www.barstrepair.nl www.bestcitygift.nl www.directondergoed.nl www.studentekortingskrant.nl www.dutchscreens.nl http://www.open-ict.nl/ http://fetichedefemmes.com/ http://www.h2joy.nl/ www.Ipadvideolessen.nl www.helpmijnmack.nl www.Handata.nl www.Hatlights.nl www.bikepad.eu www.extremesportscamera.nl www.treeveo.com www.voornada.nl www.lifely.nl www.greenclaim.nl www.pleasurements.com www.mrprezident.com www.kdvdemelkfabriek.nl www.ledsrefresh.nl www.Likeyourdeal.nl www.magazijnshopper.nl www.newlifebags.nl www.aftergarlic.com http://www.theinspirationbox.nl/ www.vatfree.com http://www.salsategusta.nl/ www.wrapthegift.nl www.igento.nl Www.mystudybooks.nl Www.srxp.com http://www.etq-amsterdam.com/ http://www.charliemary.com/ http://inmovement.nl/
59
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.ondernemerschap.nl.
Recente Publieksrapportages A201355
10-12-2013
A201354
26-11-2013
Opleiding en scholing van zzp’ers – Resultaten zzp-panel meting I van 2013 Internationale benchmark ondernemerschap 2013. Tabellenboek
A201353
19-11-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update oktober 2013
A201351
21-11-2013
Innovatie en internationalisering in het MKB
A201350
12-11-2013
Innovatie in het MKB, ontwikkelingen in de periode 2002-2013
A201349
31-10-2013
Fulfilment van online verkoop
A201348
15-10-2013
De overheid als klant van het MKB
A201346
08-10-2013
De innovativiteit van het MKB in 2013
A201345
19-09-2013
Monitor buitenlandse investeringen MKB
A201344
14-11-2013
Sectorale veranderingen in de Nederlandse economie
A201343
03-04-2013
Geen vertrouwen ondernemers in het economische beleid -
A201342
12-09-2013
Verschillen tussen uitzendondernemingen
A201341
17-10-2013
Economische effecten verlaging van de administratieve las-
A201340
19-08-2013
Exportindex MKB. Ontwikkelingen 2008-2011
A201339
22-08-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Update augustus 2013
A201338
12-09-2013
Bedrijfsfinanciering: zó kan het ook!
A201337
03-09-2013
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid 1998-2012
A201336
27-11-2013
Inkomens Zelfstandigen 2012
A201335
01-07-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2013 en
A201334
15-07-2013
De rol van sociale media bij innovatie door zzp’ers
A201333
02-07-2013
Topsectoren in beeld. Internationale oriëntatie topsectoren
A201332
02-07-2013
Topsectorenpanel. Methodologische verantwoording
A201331
04-07-2013
Calimero creativiteit: De innovatieve netwerken van zzp’ers
A201330
25-06-2013
Hoe goed ligt de gemeente bij MKB?
A201329
18-06-2013
Monitor Inkomens Ondernemers
A201328
27-06-2013
Het wenkend perspectief van consumenteninnovatie
A201327
16-07-2013
Innoveren achter de schermen
A201326
19-07-2013
De financiële positie van het MKB in 2013 en 2014
A201325
9-07-2013
Minirapportage biomaterialen
A201324
5-06-2013
Ontwerp krapte-indicator belangrijke beroepen topsectoren
A201323
06-06-2013
Kleinschalig ondernemen 2013
A201322
13-06-2013
Topsectoren in beeld - Bekendheid met het topsectorenbe-
Najaar 2013
ten voor het bedrijfsleven
2014 – Update juni
leid en beleving van het ondernemingsklimaat
60
A201321
21-05-2013
Administratieve lasten MKB
A201320
04-06-2013
Ambities en vermogensopbouw van zzp'ers
A201319
11-06-2013
Topsectoren: beeld en ontwikkeling
A201318
April 2013
A201317
16-05-2013
Diaspora links van migrantenondernemers in Nederland
A201316
31-05-2013
Intellectueel eigendom topsectoren
A201315
07-05-2013
MKB verdeeld over kabinetsbeleid
MKB en ondernemerschap in zakformaat, Editie 2012/2013
A201314
02-05-2013
Topsectoren in beeld
A201313
28-03-2013
Concurrentie in het MKB
A201312
25-03-2013
Alles flex, is dat een mismatch?
A201311
09-04-2013
Challengers: hun kenmerken en succesfactoren
A201310
04-04-2013
Wie wordt werkgever?
A201309
16-04-2013
Oudedagsvoorziening in het MKB
A201308
11-04-2013
Benchmark klanten Qredits
A201306
21-02-2013
De waarde van sociaal ondernemerschap
A201305
24-01-2013
Grondstofschaarste?
A201304
02-04-2013
Gezocht: werklocatie 3.0
A201303
24-01-2013
Algemeen beeld van het MKB in de marktsector in 2012 en
A201302
08-01-2013
Financiering van innovatie in het MKB
A201218
15-01-2013
Samen starten
A201217
17-01-2013
Inkomen, vermogen en dynamiek van zelfstandigen zonder
A201216
9-1-2013
A201215
19-12-2012
A201214
7-12-2012
Meer innovatie door buitenlanders?!
A201213
4-12-2012
Meerwaarde van studentbedrijven
A201212
4-12-2012
Duurzaam ondernemen in het MKB
A201211
12-11-2012
Global Entrepreneurship Monitor 2011 The Netherlands
A201210
19-11-2012
Gebruikers en communities
A201209
8-8-2012
Wagenpark MKB en Grootbedrijf 2010
A201208
6-7-2012
Nieuwe financieringsvormen voor het MKB
A201207
20-6-2012
Monitor Inkomens Ondernemers
A201206
20-6-2012
Een typologie van ondernemers met lage inkomens
A201205
28-6-2012
Kleinschalig Ondernemen 2012
A201204
30-5-2012
Hoe ondernemend zijn zzp'ers?
A201203
22-5-2012
Duurzaam ondernemen in het kantoorhoudende MKB
A201202
16-4-2012
Vergrijzing en ondernemerschap
A201201
4-4-2012
A201113
22-11-2011
Ondernemen in de Sectoren 2011
A201112
22-11-2011
Zelfbewust een Zelfstandige Positie
A201111
21-9-2011
Kerngegevens MKB 2011
A201110
25-8-2011
Financieringsmonitor 2011
A201109
22-8-2011
Arbeidsproductiviteitstrends in klein-, midden- en grootbe-
A201108
14-7-2011
Global Entrepreneurship Monitor 2010 The Netherlands
A201107
19-5-2011
Ondernemen voor de toekomst
A201106
27-4-2011
Trendstudie MKB en Ondernemerschap: Synthese
A201105
20-4-2011
Uitvinders in Nederland
A201104
28-4-2011
Kleinschalig Ondernemen 2010
A201103
10-3-2011
Trendstudie MKB en Ondernemerschap
A201102
8-3-2011
Monitor vrouwelijk en etnisch ondernemerschap 2010
A201101
5-1-2011
Startende ondernemers
A201012
8-12-2010
A201011
16-11-2010
A201010
9-11-2010
A201009
14-10-2010
2013 - Update december
personeel Financieringsmonitor topsectoren 2012 Ondernemen zonder personeel
Hoe werken bedrijven samen in projecten?
drijf 1995-2015
Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid Global Entrepreneurship Monitor 2009 The Netherlands Ondernemen in de sectoren 2010 – 10 brochures De arbeidsmarkt van Midden-Nederland
61