NS Railinfrabeheer b.v. Regio Randstad Zuid Postbus 2625 3000 CP ROTTERDAM
DCMR Milieudienst Rijnmond
Bedrijven Rotterdam Contactpersoon A.M. Graal Doorkiesnummer
010 - 246 85 07 DCMR Milieudienst Rijnmond
's-Gravelandseweg 565
Ons kenmerk
Uw kenmerk
308482
-
Bijlagen
Datum
Postbus 843 3100 AV Schiedam
BESLUIT van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Telefoon
010 - 246 80 O0
Onderwerp aanvraag
Fax
O10 - 246 82 83
Op 20 april 2000 hebben wij een aanvraag ontvangen van NS Railinfrabeheer b.v. regio Randstad Zuid voor een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor het veranderen van een spooremplacement. De verandering omvat een tankplaat en afieveringinstallatie voor locomotieven met een bovengrondse opslagtank voor dieselolie en het lozen op het openbaar riool van uit het dienstgebouw afkomstige huishoudelijke afvalwater. De inrichting is gelegen aan de Albert Plesmanweg 120 te Rotterdam, 'kadastraal bekend gemeente Rotterdam, sectie 16, nummer(s) 652. Procedure Voorbereiding De voorbereiding van de beschikking op de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer. Achiezen naar aanleiding van de aanvraag De inspecteur van de Inspectie Milieuhygiëne Zuid-Holland Zuid is als adviseur is bij deze procedure betrokken. Inhoudelijke beoordeling van de aanvraag;
De DCMR is
bereikbaar met het
openbaar vervoer
t\ ber\ver\amg2000112201
Afvalwater Door het in werking treden van de Wet houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Staatsblad 1994,798; de zogenaamde Wet afvalwater) is per 1maart 1996 de gemeentelijke lozingsverordening vervallen en wordt het lozen van afvalwater op de riolering geregeld in deze vergunning op grond van de Wet milieubeheer.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482
Pagina 2/24
In het kader van de Wet milieubeheer zijn in dit besluit alleen voorschriften opgenomen in het belang van de doelmatige werking van het openbaar riool en de bij dit openbaar riool behorende apparatuur en voorschriften in het belang van de verwerking van slib afkomstig uit dit riool.
Bodem In de inrichting vinden bodembedreigende activiteiten plaats, namelijk het afleveren van motorbrandstoffen. Derhalve is er een verplichting tot een nulsituatieonderzoek opgenomen. Tevens is er in de vergunning een eindsituatieonderzoek bij beëindiging van de opslag en aflevering van motorbrandstoffen voorgeschreven om te kunnen bepalen of het terrein van de inrichting ten gevolge van deze bedrijfsactiviteiten is verontreinigd. Overigens De aakraag is overigens getoetst aan het belang van de bescherming van het milieu. Verlening van de aangevraagde vergunning is niet in strijd met dit belang, mits aan deze vergunning voorschriften worden verbonden met het oog op de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken. Adviezen en bedenkingen naar aanleiding van de aanvraag en de ontwerp-beschikking Naar aanleiding van de terinzagelegging van de aanvraag en de ontwerpbeschikking zijn geen adviezen en/of schriftelijke bedenkingen ontvangen. Conclusie Algemeen Uit de overwegingen volgt dat de gevraagde vergunning onder voorschriften ter bescherming van het milieu kan worden verleend.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
Besluit
308482 Pagina 3/24
Algemeen Gelet op de Wet milieubeheer en de hiervoor genoemde overwegingen besluiten wij de gevraagde vergunning te verlenen, overeenkomstig de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden. Verhouding aanvraag-vergunning De gehele aanvraag maakt deel uit van de vergunning. Op de plattegrondtekening is als inhoud van de dieselolietank abusievelijk 700 m3 vermeld; deze inhoud moet 100 m3 zijn. Geldigheid van de vergunning De verleende vergunning geldt voor eenieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden nageleefd.
Deze vergunning vervalt, indien de inrichting niet binnen drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is geworden, is voltooid en in werking is gebracht. De eerder voor de inrichting verleende vergunningen blijven onverminderd van kracht, met uitzondering van de voorschriften van hoofdstuk 12 van de vergunning die op 18 augustus 1995 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is verleend. De voorschriften van hoofdstuk 12 van bovenvermelde vergunning vervallen met het van kracht worden van deze vergunning. Overige repels en wetten Algemeen Het verlenen van deze vergunning houdt niet in dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen enz. (zoals bijvoorbeeld Woningwet, Bouwverordening of bestemmingsplan) zijn gesteld dan wel op grond hiervan worden voorgeschreven.
Voor zover deze vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, treedt de beschikking in elk geval niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning ic verleend. Beroep Voor de mogelijkheid van het indienen van een beroepschrift en een verzoek tot schorsing van de vergunning, of het treffen van een voorlopige voorziening, wijzen wij op de betreffende tekst in de bijgevoegde kennisgeving.
Gedeputeerde Staten van Zuid Holland,
ir. H.H.J.M. Goumans, directeur van de directie Water en Milieu.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
Ver zendliist
308482
Pagina 4/24
- NS Railinfrabeheer b.v. regio Randstad Zuid, Postbus 2625, 3000 CP Rotterdam
- Commandant van de brandweer te Rotterdam - Afdeling Milieubeleid Rotterdam
- Bouw- en Woningtoezicht te Rotterdam - Inspectie Milieuhygiëne Zuid-West - DCMR Milieudienst Rijnmond
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
308482 Pagina 5/24
Bijlagen Kenmerk 308482
Voorschriften 1 Afieverinstallatie voor motorbrandstof en motorolie
6
6
2
Vloeistofdichte verharding
8
3
Brandveiligheid
9
4
Afvalwater
10
5
Bovengondse stalen tank en opslag van motorolie
12
Bodembescherming
18
6
Begrippen
21
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482
Pagina 6/24
Voorschriften 1
AFLEVERINSTALLATIE VOORMOTORBRANDSTOF EN MOTOROLIE
1.1
Algemeen
1.1.1 De afieverinstallatiemag uitsluitend worden gebruikt voor het afleveren van dieselolie of motorolie aan locomotieven en over het spoor voortbewogen spoormaterieel. 1.1.2 De afleverinstallatiemoet worden uitgevoerd zoals in de paragraven 5.2 en 5.5 van de vergunningaanvraag ("technisch programma van eisen") is vermeld. 1.1.3 De afieverinstallatie moet worden opgesteld zoals op de plattegrondtekening is aangegeven. 1.1.4 Een afleverinstallatie moet zijn opgesteld op een afstand van ten minste 4 meter van een afwateringssysteem (kolk, lijnafwatering e.d.) of een andere laaggelegen ruimte. Deze afstand geldt niet ten opzichte van afwateringssystemen die zijn aangesloten op een olie-afscheider. 1.1.5 Bij het afleveren van motorbrandstof of motorolie aan een locomotief of aan ander spoorwegmaterieel mag niet worden gerookt of open vuur aanwezig zijn. Op of nabij een afleverinstallatie moet met betrekking tot dit verbod een veiligheidsteken overeenkomstig NEN 3011 duidelijk zichtbaar zijn aangebracht. 1.1.6 Bij het afleveren van motorbrandstof of motorolie aan een locomotief of aan ander spoorwegmateriee1mogen de motoren h i e ~ a niet n in werking zijn. Op of nabij een afleverinstallatiemoet met betrekking tot dit verbod een bord duidelijk zichtbaar zijn aangebracht. 1.2
Afleverinstallatie voor motorbrandstof en motorolie onder toezicht
1.2.1 Een installatie voor het afleveren van motorbrandstof onder toezicht moet zijn uitgevoerd en worden gebruikt overeenkomstig hoofdstuk 6.1 van CPR 9-1,-met uitzondering van voorschrift 6.1.13van CPR 9-1. 1.2.2 Iedere afieverinstallatiemoet zijn voorzien van een schakelaar, waarmee de elektrische installatie van de afleverinstallatiekan worden uitgeschakeld. Bij deze schakelaar moeten de schakelstanden duidelijk zijn aangegeven. Tevens moet op of in een afieverinstallatie een schakelaar zijn aangebracht voor het in- en uitschakelen van de elektromotor van de pomp.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482
Pagina 7/24
1.2.3 Als er geen toezicht wordt gehouden moet een afleverinstallatiezijn afgesloten, zodat onbevoegden de pomp niet in werking kunnen stellen. De afleverinstallatie mag uitsluitend met een sleutel of een elektronisch afleesbare pas in werking worden gesteld. 1.2.4 Tijdens het afleveren van motorbrandstoffen of motorolie moet een ter zake kundige persoon in de inrichting aanwezig zijn, die in het geval van calamiteiten handelend kan optreden. Deze persoon moet daartoe schriftelijk zijn ge'instmeerd. 1.2.5 De greep van een vulpistool van een voor het publiek toegankelijke afleverinstallatie mag niet vastgezet kunnen worden. Een vulpistool van een "high speed" dieselafleverinstallatie(afleverdebietmeer dan 60 liter/rnin) mag echter wel worden vastgezet met bijvoorbeeld een vastzetinrichting. 1.2.6 De afleverslangen voor dieselolie en motorolie van de afleverinstallatie moeten van een zodanige lengte zijn dat, in volledig uitgerolde toestand van de afleverslang, het vulpistool (of de koppeling die op de locomotief of ander spoormaterieel wordt aangesloten) in elke positie op maaiveldniveau waarin dit gehouden kan worden, zich op een afstand van ten minste 1m tot de begrenzing van de vloeistofdichte verharding bevindt. 1.2.7 Een afleverinstallatie moet tijdens bedrijf dusdanig zijn verlicht dat voldoende overzicht is gewaarborgd.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
2
VLOEISTOFDICHTEVERHARDING
2.1
Algemeen
308482 Pagina 8/24
2.1.1 Het spoor waarop locomotieven en spoorwegmaterieelworden geplaatst die van dieselolie of motorolie worden voorzien en de naast dit spoor gelegen stroken die op de plattegrondtekening met oranje lijnen zijn aangegeven, moeten vloeistofdicht worden uitgevoerd. De vloeistofdichte verharding moet een geheel vormen. De verschillende platen waaruit de vloeistofdichte verharding bestaat, moeten vloeistofdicht op elkaar aan sluiten. 2.1.2 De vloeistofdichte verharding moet aan alle zijden zodanig zijn begrensd, dat geen vloeistof buiten deze verharding kan treden.
2.1.3 De verharding moet vloeistofdicht aansluiten op eventuele goten en op de trottoirgedeelten. Het afvloeien van vloeistof mag niet worden belemmerd door opstaande kanten van goten en dergelijke. De op de vloeistofdichte verharding opgevangen vloeistof, hemelwater daaronder ook begrepen, moet blijvend afvloeien naar het afvoersysteem. Het vloeistofdichte oppervlak moet voldoende vlak zijn en op afschot zijn gelegen om plasvorming te voorkomen. 2.1.4 De vloeistofdichte verharding moet ten minste jaarlijks worden gecontroleerd op afschot en vloeistofdichtheid.Hierbij kan worden volstaan met een visuele controle. Beschadigingen aan de verharding moeten terstond worden gerepareerd. 2.1.5 Locomotieven en spoorwegmaterieel die van dieselolie of motorolie worden voorzien, moeten geheel boven de vloeistofdichte verharding zijn geplaatst. Indien het motorgedeelte en de brandstoftanks van spoorwegmaterieel zich in afzonderlijke, van het overige deel van het voertuig gescheiden compartimenten bevinden, behoeven uitsluitend de compartimenten die de motoren en de brandstoftanks bevatten boven de vloeistofdichte verharding te worden geplaatst.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
3
BRANDVEILIGHEID
3.1
Blusmiddelen algemeen
308482
Pagina 9/24
3.1.1 Blusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. 3.1.2 In de buitenlucht aanwezige brandblusmiddelen moeten doelmatig tegen weersinvloeden zijn beschermd. 3.1.3 Brandblusmiddelen, waaronder slanghaspels, moeten ieder kalenderjaar door een daartoe door het bevoegd gezag aanvaarde deskundige (zoals een REOB gecertificeerde deskundige) op deugdelijkheid zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 plaatsvinden. 3.2
Draagbare blusmiddelen
3.2.1 In de inrichting moet nabij elke afleverinstallatie, aan weerszijden van het spoor, een poederblusser aanwezig zijn met een inhoud van ten minste 6 kg blusstof.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
4
AFVALWATER
308482 Pagina 10/24
4.1.1 Bedrijfsafvalwater mag slechts in een openbaar riool worden gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: - de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk of de bij dit openbaar riool of zuiveringstechnische werk behorende apparatuur, - de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnischwerk, en - de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt. 4.1.2 Bedrijfsafvalwater dat bedrijfsafvalstoffen bevat, die door vermijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen of waarvan kan worden voorkomen dat ze in het bedrijfsafvalwater terecht komen mag niet in een openbaar riool worden gebracht. 4.1.3 Behoudens voor zover in deze vergunning anders is bepaald, mogen gevaarlijke afvalstoffen, zoals genoemd in het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (BAGA), niet in een openbaar riool worden gebracht. 4.1.4 Bedrijfsafvalwater waarvan in enig steekmonster: - de concentratie aan sulfaat bepaald volgens NEN 6487 hoger is dan 300 mg/l of - de zuurgraad bepaald volgens NEN 6411 en uitgedrukt in pH-eenheden hoger is dan 10 of lager is dan 6,5 of - de temperatuur hoger is dan 30 "C, mag niet op het openbaar riool worden geloosd. 4.2
Minerale en synthetische oliën
4.2.1 Het bedrijfsafvalwater van de tankplaat moet, voordat vermenging met bedrijfsafvalwater uit andere ruimten plaatsvindt, door een slibvangput en een olieafscheider worden geleid. 4.2.2 Een slibvangput en een olie-afscheider moeten zijn gedimensioneerd en geplaatst overeenkomstig NEN 7089 en de daarbij behorende bijlage.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482
Pagina 11/24
4.2.3 Een slibvangput en een olie-afscheider moeten zo vaak als voor de goede werking noodzakelijk is, worden schoongemaakt. Een slibvangput en een olie-afscheider moeten na het schoonmaken worden gevuld met schoon water en moeten altijd goed toegankelijk zijn. Van het schoonmaken van een slibvangput en een olieafscheider moet een logboek worden bijgehouden. 4.2.4 Door een slibvangput en een olie-afscheider mag geen sanitair afvalwater worden geleid. 4.2.5 De concentratie aan minerale olie in het effluent van de olie-afscheider, mag in enig steekmonster, bepaald volgens NEN 6675 niet hoger zijn dan 20 mg/l. 4.3
Grove en snel bezinkbare delen en zand
4.3.1 Bedrijfsafvalwater, waarbij in enig steekmonster grove of snel bezinkende bedrijfsafvalstoffen voorkomen mag niet in een openbaar riool worden gebracht. 4.4
Metingen en onderzoek
4.4.1 Bedrijfsafvalwater van de tankplaat moet voordat vermenging met bedrijfsafvalwater uit andere ruimten plaatsvindt een controlevoorziening doorlopen die zodanig is uitgevoerd dat op een eenvoudige wijze representatieve steekmonsters kunnen worden genomen.
4.4.2 Bedrijfsafvalwater dat op een openbaar riool wordt geloosd moet altijd op een eenvoudige wijze representatief kunnen worden bemonsterd. Het afvalwater moet daartoe door een controlevoorziening worden geleid.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
5
BOVENGRONDSE STALEN TANK EN OPSLAG VAN MOTOROLIE
5.1
Nieuwe enkeiwandige tank 5 m3 of meer
308482 Pagina 12/24
5.1.1 De opslag van dieselolie in een bovengrondse tank moet plaatsvinden in een uitsluitend hiervoor bestemde tank. 5.1.2 Een horizontaal geplaatste enkelwandige cilindrische tank met een inhoud van 5 m3 tot 150 m3 moet voldoen aan het gestelde in BRL-K 785. 5.1.3 Een tank moet zijn geplaatst overeenkomstighet gestelde in CPR 9-6 met uitzondering van het gestelde met betrekking tot de situering, de opvangbak en voor zover in dit besluit niet anders is bepaald. 5.1.4 Een tank moet enigszins hellend zijn geplaatst zodat de aansluiting van de ontluchtingsleiding zich aan het hoogstgelegen einde van de tank bevindt.
5.1.5 Een leiding, met uitzondering van flexibele verbindingsstukken, moet zijn vervaardigd van metaal van voldoende mechanische sterkte. Het materiaal van een leiding en van zich daarin bevindende afsluiters en andere appendages moet bestand zijn tegen de opgeslagen vloeistof en mag geen galvanisch element kunnen vormen met het materiaal van de tank. 5.1.6 Een leiding moet zodanig zijn aangebracht dat bij eventuele zetting van een tank geen mechanische spanningen kunnen optreden die schadelijk zijn voor de installatie. Een leiding moet bij voorkeur bovengronds zijn gelegd. 5.1.7 Een tank moet op doelmatige wijze tegen aanrijding zijn beschermd.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482
Pagina 13/24
5.1.8 Een tank moet zijn geplaatst in een vloeistofdichte bak. De bak moet voldoende mechanische sterkte bezitten om weerstand te kunnen bieden aan de als gevolg van lekkage optredende vloeistofdruk. Eventuele leidingdoorvoeringen door de vloeistofdichte bak moeten vloeistofdicht zijn uitgevoerd. Wanneer 1tank in de bak is geplaatst moet de opnamecapaciteit van de bak ten minste gelijk zijn aan de tankinhoud. Wanneer meerdere tanks in de bak zijn geplaatst moet de opnamecapaciteit van de bak ten rnincte gelijk zijn aan de inhoud van de grootste tank, vermeerderd met 10%van de gezamenlijke inhoud van de overige tanks.
5.1.9 Eventueel aanwezig hemelwater in de vloeistofdichte bak moet direct daaruit worden verwijderd. Het hemelwater moet uit de bak worden afgevoerd door een leiding waarin buiten en zo dicht mogelijk bij de bak een afsluiter is aangebracht. Deze afsluiter moet gesloten worden gehouden en mag slechts voor het laten afvloeien van hemelwater worden geopend. Deze voorzieningen kunnen achterwege blijven, indien boven de bak een afdak aanwezig is dat zo groot is, dat geen hemelwater in de bak kan komen, of indien een pompvoorziening is opgenomen die slechts voor het verpompen van hemelwater in bedrijf mag worden gesteld. Eventueel gelekt product dat in de vloeistofdichte bak is opgevangen moet direct worden verwijderd. 5.1.10 Boven de vloeistofdichte bak moet een afdak aanwezig zijn dat zo groot moet zijn, dat geen hemelwater in de bak kan komen. Eventueel gelekt product dat in de vloeistofdichte bak is opgevangen moet direct worden verwijderd. 5.1.11 Indien de grootste afmeting van een vloeistofdichte stalen bak kleiner is dan 2 m moet de bak een plaatdikte hebben van ten minste 3 mm. In overige gevallen moet de bak een plaatdikte hebben van ten minste 5 mm. 5.2
Corrosiebescherming
5.2.1 Een vloeistofdichte stalen bak moet aan de binnen- en buitenzijde deugdelijk tegen corrosie zijn beschermd.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482
Pagina 14/24
5.2.2 Het uitwendige van een tank en de leidingen moet deugdelijk tegen corrosie zijn beschermd.
asfaltbitumen,
wkm
+
asfaltbitumenband,
w
N E N 6901 N E N 6910 M R 6911 N E N 6901 N E N 6907
N E N 6901 N E N 6905 NPR 6906
N E N 6901 N E N 6909
5.2.3 Tenzij op grond van een door of namens KIWA afgeven bodemweerstandrapport kan worden aangetoond dat de specifieke weerstand van de grond meer dan 50 0hm.m bedraagt, moeten ondergrondse leidingen uitwendig tegen corrosie zijn beschermd door middel van kathodische bescherming. Het bodemweerstandrapport moet aan het bevoegd gezag worden gezonden voor het in gebruik nemen van de installatie.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
5.3
Keuring, inspectie, onderhoud en reparatie
308482 Pagina 15/24
5.3.1 Van een tank moet elke beproeving, controle, inwendige inspectie of meting en de resultaten hiervan in een registratiesysteem worden opgenomen. Dit registratiesysteem moet op verzoek van controlerende ambtenaren ter inzage worden gegeven. 5.3.2 Van een tank die volgens dit besluit moet voldoen aan een BRL moet een door of namens KIWA afgegeven geregistreerd certificaat aan het bevoegd gezag zijn gezonden. In dit certificaat moet zijn vermeld dat de tank dicht is en voldoet aan de desbetreffende BRL. 5.3.3 De gehele installatie moet vloeistofdicht zijn. Dit moet voor het in gebruik nemen of na een grote reparatie door een beproeving op dichtheid worden aangetoond. 5.3.4 Een vloeistofdichte bak moet voor de ingebruikname op sterkte en op dichtheid worden beproefd. Bij de beproeving moet de bak geheel met water worden gevuld. Dit water moet gedurende tenminste 24 uur in de bak aanwezig blijven. Van de beproeving moet tijdig kennis worden gegeven zodat het bevoegd gezag in de gelegenheid is om bij de beproeving aanwezig te zijn.
5.3.5 Een tank moet eenmaal per 15 jaar inwendig en uitwendig geheel worden geïnspecteerd, waarbij tevens de wanddikte moet worden gemeten. Na een inwendige inspectie moet door een beproeving worden aangetoond dat de installatie vloeistofdicht is. Een bewijs van deze inspectie, meting en beproeving, alsmede de resultaten hiervan, moet aan het bevoegd gezag worden gezonden. 5.3.6 De beproeving op dichtheid moet plaatsvinden met lucht met een overdruk van 30 kPa. Hierbij mag de tank voor maximaal 113 gevuld zijn met product. Na stabilisatie van de druk moet de overdruk ten minste 15 minuten constant blijven. Indien dit niet het geval is, is de installatie afgekeurd. Vervolgens moeten de diverse aansluitingen en afdichtingen op dichtheid worden gecontroleerd door middel van afzepen. Hierbij mag in de leidingen geen product aanwezig zijn. De beproeving moet door of namens KIWA zijn uitgevoerd. Een door of namens KWA afgegeven bewijs van de beproeving en de resultaten hiervan moet aan het bevoegd gezag worden gezonden.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482
Pagina 16/24
5.3.7 Van de beproeving op dichtheid moet tijdig kennis worden gegeven aan het bevoegd gezag, zodat deze in de gelegenheid is om bij de beproeving aanwezig te zijn. 5.3.8 Wanneer een tank in slechte staat verkeert moet: - dit direct worden gemeld aan het bevoegd gezag; - de vloeistof zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 2 maanden uit de tank zijn verwijderd; - deze binnen 4 maanden onklaar worden gemaakt tenzij de tank in overleg met KIWA is hersteld en door KIWA een herstel-certificaat is afgegeven waarin is aangegeven dat de tank weer voldoet aan de gestelde normen in de desbetreffende BRL.
5.3.9 Een tank met appendages, fundering en eventueel de vloeistofdichte bak moeten ten minste eenmaal per jaar uitwendig visueel worden gecontroleerd op vloeistofdichtheid. Beschadigingen aan een tank met appendages, fundering of vloeistofdichte bak moeten direct worden gerepareerd. Na reparatie moet door KIWA worden vastgesteld of nog wordt voldaan aan de gestelde normen in de desbetreffende BRL. 5.3.10 Indien aan een tank ingrijpende werkzaamheden moeten worden vemcht of wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de sterkte van de tank is .aangetast, moet dit aan het bevoegd gezag worden gemeld. 5.3.11 Indien kathodische bescherming is aangebracht, moet deze jaarlijks op haar goede werking worden gecontroleerd en in orde zijn bevonden door of namens KIWA. Een bewijs van deze controle, alsmede de resultaten hiervan moeten aan het bevoegd gezag worden gezonden. 5.3.12 Elke beproeving, controle, inwendige inspectie of meting en de resultaten hiervan moeten in het registratiesysteem worden opgenomen. 5.3.13 Wanneer een tank definitief buiten gebruik wordt gesteld rnoet.de tank worden geleegd en schoongemaakt.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
5.4
Opslag van motorolie
308482
Pagina 17/24
5.4.1 Vaten met motorolie moeten zijn geplaatst in of boven een vloeistofdichte bak. De bak moet voldoende mechanische sterkte bezitten om weerstand te kunnen bieden aan de als gevolg van lekkage optredende vloeistofdruk. Eventuele leidingdoorvoeringen door de vloeistofdichte bak moeten vloeistofdicht zijn uitgevoerd. De opnamecapaciteit van de bak ten minste gelijk zijn aan de inhoud van het grootste vat, vermeerderd met 10% van de gezamenlijke inhoud van de overige vaten. 5.4.2 Boven de vloeistofdichte bak moet een afdak aanwezig zijn dat zo groot moet zijn, dat geen hemelwater in de bak kan komen. Eventueel gelekt product dat in de vloeistofdichte bak is opgevangen moet direct worden verwijderd.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
6
BODEMBESCHERMING
6.1
Nulsituatieonderzoek
308482
Pagina 18/24
6.1.1 Binnen 4 maanden na het van kracht worden van dit voorschrift moet op de plaats van de vloeistofdichte verharding een nulsituatieonderzoek zijn uitgevoerd. Het nulsituatieonderzoek moet ten minste voldoen aan de eisen van de NVN 5740, "Bodem, onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek" of het "Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB met protocol voor gecombineerd bodemonderzoek, SDU, Den Haag, oktober 1993, ISBN 90-120-81181".
6.1.2 Uiterlijk 2 maanden voorafgaand aan de uitvoering van het nulsituatieonderzoek moet de opzet aan het bevoegd gezag worden gezonden. Omtrent het aantal en de plaats van de peilbuizen en de bodemmonsters, de toe te passen analysemethode en de te bepalen parameters kunnen binnen 4 weken na overlegging van deze onderzoeksopzet door het bevoegd gezag nadere eisen worden gesteld. Het nulsituatieonderzoek moet met inachtneming van deze nadere eisen worden uitgevoerd. 6.1.3 De resultaten van het nulsituatieonderzoek moeten binnen een maand na de uitvoering van het nulsituatieonderzoek aan het bevoegd gezag worden gezonden. 6.1.4 Peilbuizen moeten zijn voorzien van een filter en zodanig zijn geplaatst, dat de filters reiken tot 1meter onder de jaarlijks laagst optredende grondwaterstand. De peilbuizen moeten afgewerkt zijn, goed worden onderhouden en altijd bereikbaar zijn voor het nemen van monsters. 6.2
Eindonderzoek
6.2.1 Bij beëindiging van de bedrijfsactiviteiten waarbij potentieel bodembedreigende handelingen hebben plaatsgevonden (het opslaan en afleveren van motorbrandstoffen), moet binnen 2 maanden na de beëindiging een eindonderzoek worden uitgevoerd. Het eindonderzoek moet ten minste voldoen aan de eisen van het "Bodemonderzoek Milieuvergunning en BSB met protocol voor gecombineerd bodemonderzoek, SDU, Den Haag, oktober 1993, ISBN 90-120-81181".
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482
Pagina 19/24
6.2.2 Het eindonderzoek moet worden verricht op de tijdens het nulsituatieonderzoek onderzochte locaties en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende handelingen dan wel voorvallen hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na het beëindigen van de activiteiten plaatsvinden. 6.2.3 De resultaten van het eindonderzoek moeten binnen 2 maanden na uitvoering hiervan aan het bevoegd gezag worden gezonden. 6.2.4 Indien uit de resultaten van het eindonderzoek blijkt dat er een toename is van de concentratie aan bodembedreigende stoffen moet(en): dit direct worden gemeld aan het bevoegd gezag; al het nodige worden ondernomen om verdere verontreiniging te voorkomen, verspreiding van de verontreiniging te beperken en de ontstane verontreiniging ongedaan te maken; gegevens verstrekt worden aan het bevoegd gezag over de aard, de mate en de omvang van de verontreiniging en de wijze van saneren; eventuele tanks enlof andere objecten (zoals bijvoorbeeld leidingen, buizen en kabels), die met de verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, worden gecontroleerd op aantasting en, indien nodig, worden hersteld, vervangen of verwijderd.
6.3.1 Indien op grond van enig voorschrift, verbonden aan deze vergunning, effectgenchte bodembeschermende voorzieningen moeten worden getroffen, die de uit te voeren onderzoeken als bedoeld in dit hoofdstuk kunnen belemmeren of onmogelijk maken, moet het onderzoek worden verricht voordat de betreffende voorzieningen zijn getroffen. 6.3.2 Indien vanwege het in werking zijn van de inrichting, anders dan ten gevolge van een ongewoon voorval in de zin van artikel 17.1van de Wet milieubeheer verontreinigende stoffen op of in de bodem dreigen te geraken, geraken of zijn geraakt, moet(en): a. dit direct worden gemeld aan het bevoegd gezag; b. al het nodige worden ondernomen om verdere verontreiniging te voorkomen, verspreiding van de verontreiniging te beperken en de ontstane verontreiniging ongedaan te maken; c. gegevens verstrekt worden aan het bevoegd gezag over de aard, de mate en de omvang van de verontreiniging en de wijze van saneren; d. eventuele tanks enlof andere objecten (zoals bijvoorbeeld leidingen, buizen en
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482
kabels), die met de verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, worden gecontroleerd op aantasting en, indien nodig, worden hersteld of vervangen.
Pagina 20124
6.3.3 De voorschriften in de paragrafen Eindonderzoek en Algemeen van dit hoofdstuk blijven nog gedurende 12 maanden nadat de vergunning haar geldigheid heeft verloren van kracht.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482
Begrippen
Pagina 21/24
AFVAL WATER alle water waarvan de houder zich met het oog op de verwijdering daarvan ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. BEDRgFSAF V ALSrnFFEN afvalstoffen, niet zijnde huishoudelijke afvalstoffen, afvalwater, autowrakken of gevaarlijke afvalstoffen (Wm, art 1.1). BEDRIJFSAF V AL WATER afvalwater, niet zijnde huishoudelijk afvalwater. BEVOEGD GEZAG Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, namens dezen: de directeur van DCMR Milieudienst Rijnmond, 's-Gravelandseweg 565, Postbus 843, 3100 AV SCHIEDAM, telefoon : (010) 246 80 00, : (010) 246 82 83. faxnummer BODEMWEERSTA NDRAPPOR T door of namens het W A afgegeven rapport van bevindingen van volgens 5.1.3.1 van CPR 9-1 uitgevoerd onderzoek. BRL een beoordelingsrichtlijn die door de Raad voor de Accreditatie erkende certificatieinstellingen wordt gehanteerd als grondslag voor de afgrfte en instandhouding van certificaten. CPR 9-1 Vloeibare aardolieproducten; ondergrondse opslag in stalen tanks en afleverinstaliatiesvoor motorbrandstof. QR 9-6 Vloeibare aardolieproducten; buitenopslag van K3-producten in bovengrondse stalen tanks (tot 150 m3). CPR een door de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen uitgegeven richtlijn. EFFECTGERICETE BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING Een fysieke voorziening die de kans op emissies reduceert. Het betreft hier voorzieningen in of direct op de bodem die moeten voorkomen dat stoffen die uit installaties zijn vrijgekomen in de bodem kunnen terechtkomen. Voorbeeld hiervan is: asfaltvloer, betonnen bak, kunststoffolie, enz;
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482 Pagina 22/24
EIrnhDERZOEK Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem. Hierbij wordt het grondwater gecontroleerd op de eventuele toename van de bij het nulsituatieonderzoek of het laatste herhalingsonderzoek onderzochte stoffen, een en ander door het nemen van grondwatermonsters in de relevant gebleken peilbuizen. GE VAARLIJKE A F V AL STOFFEN Afvalstoffen die als zodanig zijn aangewezen in het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen. HERHALINGSOrnERZOEK Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem. Hierbij wordt het grondwater gecontroleerd op de eventuele toename van de bij het nulsituatieonderzoek onderzochte stoffen, een en ander door het nemen van grondwatermonsters in de relevant gebleken peilbuizen IMilrnG Elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. m A W A N.V., instituut voor certificatie, keuringen en advisering integrale kwaliteitszorg voor bouw-, water- en milieusector, gevestigd te Rijswijk. NEN 2559 Draagbare blustoestellen, controle en onderhoud. NEN3011 Veiligheidskleurenen -tekens (algemeen). NEN 6411 Water - bepaling van de pH. NEN 6487 Water - titrimetrische bepaling van de concentratie aan sulfaat. NE N 6675 Water - bepaling van de concentratie aan minerale olie met behulp van infraroodspectofotometrie. NEN 6901 Voorbehandeling voor het bekleden van ondergronds te leggen stalen buizen en hulpstukken.
Uitwendige bekleding met polyethyleen van ondergronds te leggen stalen buizen en hulpstukken.
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk 308482 Pagina 23/24
NEN 6905 Uitwendige epoxybekledingen van ondergronds te leggen stalen buizen en hulpstukken. NEN 6907 Pijpwikkelbanden - type A: (Asfa1t)bitumenbanden. NE N 6909 Pijpwikkelbanden - type C: Kunststofbanden. NEN 6910 Uitwendige bekleding met (asfa1t)biturnen van ondergronds te leggen stalen buizen en hulpstukken. NEN 7089 Olie-afscheiders en slibvangputten; type-indeling, eisen en beproevingsmethoden. NEN een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. NPR 6903 Aanleg van ondergrondse leidingen bestaande uit aan de buitenzijde met PE beklede stalen buizen en hulpstukken. NPR 6906 Aanleg van ondergrondse leidingen bestaande uit aan stalen buizen en hulpstukken die aan de buitenzijde zijn voorzien van een epoxybekleding. NPR 6911 Aanleg van ondergrondse leidingen bestaande uit aan stalen buizen en hulpstukken die aan de buitenzijde zijn voorzien van een (asfa1t)bitumenbekleding. NPR 6912 Kathodische bescherming. NULSrTuATIE0NDERZ0EK Onderzoek naar de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op die plaatsen van de inrichting waar potentieel bodembedreigende handelingen plaatsvinden of zullen plaatsvinden en dat is gericht op die verontreinigende stoffen die ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting in de bodem kunnen geraken. OPENBAAR RIOOL voorziening van de inzameling en het transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.15van de Wet milieubeheer. PEILBUIS Buis bestemd voor het nemen van grondwatermonsters.
REOB
provincie
ZUID
HOLLAND
Ons kenmerk
Regeling erkende onderhoudsbedrijven.
308482
Pagina 24/24
RIOLERING bedrijfsriolering, openbaar riool of een andere - niet gemeentelijke - voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater (bedrijfsriolering van derden).