Nieuw ondernemerschap in herstel Global Entrepreneurship Monitor 2004 Nederland
Jolanda Hessels Niels Bosma Sander Wennekers Zoetermeer, mei 2005
ISBN: 90-371-0949-7 Bestelnummer: A200502 Prijs: € 40,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
Sa menva ttin g
5
Summary
9
1
Inleid ing
13
1.1 1.2 1.3
Deelnemende landen Methode Leeswijzer
14 14 15
2
N iv e au e n o nt w ik ke l in g v a n n ieu w o nd er ne m er sc ha p in Nederland in 2004 in int er nat i on aa l per s pe ct ie f
17
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Inleiding Index voor de mate van nieuw ondernemerschap Attitudes, percepties en intenties 'Nascent' ondernemerschap en ondernemers in jonge bedrijven Bedrijfsbeëindiging en bedrijfsopvolging Samenvatting
17 17 22 25 29 30
3
S tr uc tu urke n me rke n v a n n i eu w o nd er ne me rs c hap i n Ne de r la nd, 2 001 -20 04
31
3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
4 4.1 4.2 4.3
Inleiding Economische kenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland, 2001-2004 Regionaal patroon van nieuw ondernemerschap in Nederland, 2001-2004 Demografische kenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland, 2001-2004 Samenvatting
31 31 34 41 51
Mo t iev en e n e rva r ing en v an 'na s cen ts ' en on de rn eme rs in jonge bedrijv en
53
Motieven voor nieuw ondernemerschap Ervaringen van 'nascents' en starters Samenvatting
53 55 58
L it er at uu r li j s t
59
Bijlage I
Methodologie
61
3
Samenvatting Inleiding De Global Entrepreneurship Monitor (GEM) maakt jaarlijks een vergelijking van de mate van zogenoemd 'nieuw ondernemerschap' en de institutionele voorwaarden daarvoor in een groot aantal landen. Om de mate van nieuw ondernemerschap te meten is er in het kader van GEM een TEA (Total early-stage Entrepreneurial Activity) index ontwikkeld. Deze index is een combinatie van 'nascent' ondernemers (mensen die momenteel actief bezig zijn met het opzetten van een eigen onderneming) en ondernemers in jonge bedrijven (mensen die momenteel een eigen bedrijf hebben dat minder dan 42 maanden oud is). Nederland heeft in 2004 voor de vierde keer deelgenomen aan GEM. Daarbij is een telefonische survey gehouden onder 3.500 personen. Dit rapport geeft een beschrijving van diverse aspecten van nieuw ondernemerschap in Nederland. Hierbij komen de volgende onderwerpen aan bod: 1 Het niveau en de ontwikkelingen van de mate van nieuw ondernemerschap in Nederland, mede bezien in internationaal perspectief. 2 Structuurkenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland. 3 Motieven en ervaringen van 'nascent' ondernemers en ondernemers in jonge bedrijven. 1
Niveau en ontwikkeling nieuw ondernemerschap
Stijging nieuw ondernemerschap in Nederland in 2004 Na een daling in twee achtereenvolgende jaren is de mate van nieuw ondernemerschap in Nederland in 2004 voor het eerst sinds 2001 gestegen. In 2004 bedraagt de TEAindex voor Nederland 5,1, terwijl deze 3,6 bedroeg in 2003. De stijging van de TEAindex is met name het gevolg van een toename van het aandeel 'nascents'. Het aandeel 'nascent' ondernemers is gestegen van 1,7 in 2003 tot 3,0 in 2004. Nieuw ondernemerschap in Nederland nu op EU-gemiddelde In internationaal perspectief is de mate van nieuw ondernemerschap in Nederland laag. Ter vergelijking: de gemiddelde TEA-index voor alle landen die deelnemen aan GEM bedraagt 9,4 en het gemiddelde voor OESO-landen is 6,8. Van de OESO-landen hebben Nieuw-Zeeland, Australië, IJsland en de Verenigde Staten de hoogste TEA-indices. Het gemiddelde voor de EU-landen bedraagt 5,1. Qua niveau van nieuw ondernemerschap bezet Nederland een middenpositie in de Europese Unie. Zowel het aandeel 'nascent' ondernemers als het aandeel ondernemers in jonge bedrijven ligt op het EUgemiddelde. Attitudes en percepties ten aanzien van ondernemerschap bieden goede uitgangspositie In Nederland beschouwt een naar verhouding hoog aandeel mensen de stap naar nieuw ondernemerschap als positief. In internationaal perspectief scoort Nederland op dit punt het hoogst van alle OESO- en EU-landen. De kansen om een nieuwe onderneming te starten worden in 2004 positiever ingeschat dan in 2003. Ook het aandeel personen dat aangeeft de komende jaren een bedrijf te willen starten is in 2004 gestegen. Het aandeel Nederlanders dat aangeeft dat angst voor mislukking hen ervan weerhoudt om een nieuw bedrijf op te richten laat een stijgende tendens zien sinds 2001, maar is wel lager dan het gemiddelde voor de OESO- en EU-landen.
5
Weinig stoppers Bedrijven in Nederland hebben goede kansen om te overleven. In Nederland heeft 1,2% van de steekproef in 2004 aangegeven de afgelopen 12 maanden gestopt te zijn met het eigen bedrijf. In 2003 bedroeg dit aandeel 1,6%. In vergelijking tot het gemiddelde voor OESO- en EU-landen is het aandeel stoppers in Nederland laag. 2
Structuurkenmerken nieuwe ondernemers
Ondernemerschap naar economische kenmerken, regio en demografische kenmerken In dit rapport zijn de data zoals verzameld voor Nederland in de periode 2001-2004 'gepoold' om een uitsplitsing te kunnen maken naar economische, regionale en demografische kenmerken van nieuw ondernemerschap. Het blijkt dat 11% van de nieuwe ondernemers actief is in de primaire sector, 26% in de distributie en nijverheid, 31% in de zakelijke dienstverlening en 32% in consumentgerichte sectoren. In vergelijking met andere landen met een hoog inkomen per hoofd van de bevolking zijn nieuwe ondernemers in Nederland minder actief in consumentgerichte sectoren. Met name mannen, jongeren en hoger opgeleiden verwachten groei van het aantal meewerkende personen in de onderneming Ongeveer een derde van de nieuwe ondernemers heeft geen meewerkende personen in de onderneming. Bijna 80% verwacht over vijf jaar meewerkende personen in het eigen bedrijf te hebben. Het zijn naar verhouding vaker mannen dan vrouwen die verwachten meewerkende personen te hebben. Ook jongeren hebben positievere verwachtingen ten aanzien van de groei van het aantal meewerkende personen dan ouderen, en hetzelfde geldt voor hoger opgeleiden in vergelijking met lager opgeleiden. 'Nascent' ondernemers, nieuwe ondernemers in stedelijke gebieden en hoger opgeleiden introduceren het vaakst een nieuwe productmarktcombinatie Gemiddeld introduceert 13% van de nieuwe ondernemers een nieuwe productmarktcombinatie. Het zijn vooral 'nascents' die aangeven zichzelf op dit punt als innovatief te zien. Ook nieuwe ondernemers in stedelijke gebieden en hoger opgeleiden geven naar verhouding vaak aan een nieuwe product-marktcombinatie te introduceren. Vooral hoger opgeleiden zeggen gebruik te maken van een nieuwe technologie Gemiddeld maakt 7% van de nieuwe ondernemers gebruik van een nieuwe technologie. Er zijn vrijwel geen verschillen tussen 'nascent' ondernemers en ondernemers in jonge bedrijven wat betreft het gebruik van een nieuwe technologie. Het zijn vooral hoger opgeleiden die aangeven gebruik te maken van een nieuwe technologie. Nieuwe ondernemers met name in het westen van het land Nieuwe ondernemers in Nederland zijn met name te vinden in het westen van het land en deze ondernemers beginnen het bedrijf naar verhouding vaak in de zakelijke dienstverlening. Zowel het aandeel 'nascents' als het aandeel ondernemers in jonge bedrijven ligt in deze regio boven het Nederlandse gemiddelde. Ondernemers in het westen van Nederland verwachten ook vaker een groei van het aantal meewerkende personen in de onderneming dan in de rest van Nederland. De mate van innovativiteit verschilt vrijwel niet tussen nieuwe ondernemers in het westen en in de rest van Nederland. Daarnaast lijken nieuwe ondernemers vooral geconcentreerd te zijn in gebieden die óf in zeer hoge mate verstedelijkt óf juist zeer landelijk zijn. Nieuwe ondernemers in verstedelijkte
6
gebieden starten het bedrijf relatief vaak in de zakelijke dienstverlening en consumentgerichte sectoren. Naarmate gebieden meer landelijk zijn stijgt de participatie van nieuwe ondernemers in de primaire sector. De verwachte groei van het aantal meewerkende personen in de onderneming is het grootst voor nieuwe ondernemers in verstedelijkte gebieden. Mannen twee keer zo vaak betrokken bij nieuw ondernemerschap als vrouwen Er zijn twee keer zoveel mannelijke als vrouwelijke nieuwe ondernemers in Nederland, een patroon dat ook in de meeste andere landen zichtbaar is. Dit geldt zowel voor 'nascent' ondernemers als voor ondernemers in jonge bedrijven. Mannen hebben ook positievere percepties dan vrouwen ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf. Ze schatten bijvoorbeeld de eigen kennis en vaardigheden om een bedrijf te starten positiever in dan vrouwen. Mannen richten vaker een nieuwe onderneming op in de zakelijke dienstverlening en in de nijverheid en distributie, terwijl vrouwen naar verhouding vaak een bedrijf beginnen in consumentgerichte sectoren. Aantal nieuwe ondernemers bovengemiddeld in de categorie 25-44 jaar De nieuwe ondernemers bevinden zich vooral in de leeftijdscategorie 25-44 jaar en zijn ondervertegenwoordigd in de categorieën 18-24 jaar en in de categorie 55+. In vergelijking met andere landen met een hoog inkomen per hoofd van de bevolking valt voor Nederland het relatief hoge aandeel nieuwe ondernemers in de leeftijd 35-44 jaar op. Voor de verschillende leeftijdsgroepen bestaan er weinig verschillen wat betreft de sectoren waarin ze actief zijn. Jongeren kennen vaker persoonlijk iemand die recent een bedrijf is gestart en zijn optimistischer over de perspectieven om een nieuw bedrijf op te richten dan ouderen. Hoger opgeleiden vaakst betrokken bij nieuw ondernemerschap Het zijn vooral hoger opgeleiden die betrokken zijn bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten in Nederland. Hoger opgeleiden hebben naar verhouding ook positievere percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf dan lager opgeleiden, en ze zijn naar verhouding vaak actief in de zakelijke dienstverlening en in consumentgerichte sectoren. 3
Motieven en ervaringen van 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven
Wens om 'eigen' baas te zijn en uitdaging belangrijkste motieven voor nieuw ondernemerschap De belangrijkste motieven om een bedrijf op te zetten zijn de wens om 'eigen' baas te zijn en de uitdaging die het eigen bedrijf biedt. Nieuwe ondernemers in Nederland starten vooral een bedrijf omdat dit hun kansen biedt, ook wel aangeduid als 'opportunitybased' ondernemerschap, en niet zozeer uit noodzaak of gebrek aan alternatief. Ondernemers vinden het vooral van belang om een bedrijf alleen te kunnen runnen Degenen die geïdentificeerd zijn als 'nascent' ondernemer en ondernemer in een jong bedrijf in de GEM-enquête in 2002, 2003 en 2004 zijn opnieuw benaderd in een follow-up onderzoek. Voor degenen die hieraan meededen blijkt dat meer dan de helft van de 'nascents' al gestart is met het bedrijf en dat 15% nog steeds bezig is met de oprichting van de onderneming. Vrijwel alle jonge bedrijven (90%) in de follow-up geven aan nog actief te zijn met de onderneming.
7
Voor de 'nascents' is het opzetten van de eigen onderneming en voor de ondernemers in jonge bedrijven is het runnen van het bedrijf veelal meegevallen of zoals verwacht. Zowel 'nascents' als ondernemers in jonge bedrijven streven niet zozeer naar een zo groot mogelijk bedrijf, maar vinden het vooral van belang om een bedrijf in hun eentje te kunnen runnen.
8
Summary Introduction The Global Entrepreneurship Monitor (GEM) presents an annual assessment of the national level of so called “early-stage” entrepreneurial activity and the institutional conditions that it is subjected to in a large number of countries. A TEA (Total early-stage Entrepreneurial Activity) index was developed within the GEM framework to measure early-stage entrepreneurial acitivity. This index is a combination of nascent entrepreneurs (people that are currently involved in concrete activities to start up a new business) and owners of young businesses (people currently owning a business that is less than 42 months old). The Netherlands participated in the Global Entrepreneurship Monitor for the fourth time in 2004 and for that purpose 3.500 people took part in a telephone survey. This report provides a description of various aspects of early-stage entrepreneurship in the Netherlands. The following issues are addressed: 1 The level and development of early-stage entrepreneurship in the Netherlands, also viewed from an international perspective. 2 Structural characteristics of early-stage entrepreneurial activity in the Netherlands. 3 Motives and experience of nascent entrepreneurs and owners of young businesses. 1
Level and development of early-stage entrepreneurship
Increase in early-stage entrepreneurship in the Netherlands in 2004 In 2004, after a decline in two successive years, the level of entrepreneurial activity in the Netherlands increased for the first time since 2001. In 2004 the TEA index for the Netherlands was 5.1 while the index had been 3.6 in 2003. The increase in the TEA index is mainly a consequence of the increase in the share of nascents. The rate of nascent entrepreneurs increased from 1.7 in 2003 to 3.0 in 2004. Early-stage entrepreneurship in the Netherlands now at EU-average From an international perspective the level of early-stage entrepreneurial activity in the Netherlands is low. As a comparison, the average TEA index for all countries that participate in GEM is 9.4 and the average for the OECD-countries is 6.8. New-Zealand, Australia, Iceland and the United States have the highest TEA rates of the OECDcountries. The average for the EU-countries is 5.1. The Netherlands now takes a position in the middle of the European Union as regards the level of early-stage entrepreneurship. Both the share of nascent entrepreneurs and the share of owners of young businesses are at EU-average. Attitudes to and perceptions of entrepreneurship provide a good base In the Netherlands a comparatively large number of people consider the step to set up a new enterprise to be positive. From an international perspective the Netherlands scores highest of all OECD- and all EU-countries. The opportunities to set up a new enterprise are regarded as more positive in 2004 compared to 2003. Also the number of people that indicate their intention to start their own enterprise increased in 2004. The number of Dutch people that state that fear of failure would prevent them from setting up a new business has increased constantly since 2001, but is lower than the average for the OECD- and EU-countries.
9
Few people shut down a business Businesses in the Netherlands have a good chance of survival. In 2004, 1.2% of the sample in the Netherlands indicated having shut down a business they had owned in the previous twelve months. In 2003 this share was 1.6%. The share of entrepreneurs that shuts down a business is low in comparison to the average for OECD- and EUcountries. 2
Structural characteristics of early-stage entrepreneurs
Entrepreneurship divided into economic, regional and demographic characteristics In this report, the data as collected for the Netherlands in the period 2001-2004 are ‘pooled’ in order to be able to make a division of early-stage entrepreneurship into economic, regional and demographic characteristics. It appears that 11% of the early-stage entrepreneurs are active in the extractive sector (agriculture, forestry, fishing, and mining), 26% in the transformation sector (construction, manufacturing, transportation, and wholesale distribution), 31% in business services and 32% in consumer oriented sectors. Early-stage entrepreneurs in the Netherlands are less active in consumer oriented sectors compared to other high income countries. Men, young people and more highly educated people in particular expect an increase in the number of assistant persons in the enterprise About one third of the early-stage entrepreneurs do not have any assistance but almost 80% expects to have assistant persons in their own enterprise five years from now. Proportionally, men more often expect to have assistant persons than women do. Also younger people have more positive expectations with respect to the growth of the number of assistant persons than older people and the same applies to more highly educated people than to those with a lower education . Nascent entrepreneurs, early-stage entrepreneurs in urban areas and m o r e h i g h l y e d u c a t e d p e o p l e m os t o f t e n i n t r o d u c e n e w p r o d u c t market combinations On average 13% of the early-stage entrepreneurs introduce new product-market combinations. Nascents, in particular, view themselves as innovative in this respect. In addition, early-stage entrepreneurs in urban areas and more highly educated people relatively often introduce new product-market combinations. M o r e h i g h l y e d u c a t e d p e o p l e , i n p a r ti c u l a r s a y t h e y a r e m a k i n g u s e o f new technologies On average 7% of the early-stage entrepreneurs have adopted new technologies. There are few differences between nascent entrepreneurs and owners of young businesses concerning the use of new technologies. The more highly educated entrepreneurs in particular indicate the use of new technologies. Early-stage entrepreneurs are especially active in the west of the Netherlands Early-stage entrepreneurs in the Netherlands are to be found mainly in the west of the country and these entrepreneurs start the enterprise comparatively often in the business services sector. Both the share of nascents as well as the share of owners of young businesses in this region is above the average for the Netherlands. Entrepreneurs in the west of the Netherlands also more often expect a growth in the number of assistant persons in the enterprise than is the case in the rest of the Netherlands. The level of in-
10
novation differs only slightly between early-stage entrepreneurs in the west and earlystage entrepreneurs in the rest of the Netherlands. Early-stage entrepreneurs are also particularly concentrated in areas that are, to a high extent, urban or on the contrary in areas that are very rural. Early-stage entrepreneurs in urban areas relatively often start their enterprise in business services or consumer oriented sectors. As areas become more rural, the participation of early-stage entrepreneurs in the extractive sector increases. The expected growth in the number of assistant persons in the enterprise is highest for early-stage entrepreneurs in urban areas. Men are twice as often involved in early-stage entrepreneurship than women There are twice as many male as female early-stage entrepreneurs in the Netherlands, a pattern that is also visible in most other countries. This holds for nascent entrepreneurs as well as for owners of young businesses. Men also have more positive perceptions about setting up their own enterprise than women. For example, they assess their own know-how and skills required to set up a business more positively than women do. Men more often start a new enterprise in the business services sector or in the transformation sector, while women relatively often set up an enterprise in consumer oriented sectors. Number of early-stage entrepreneurs is above average in the age group 25-44 years old Early-stage entrepreneurs are to be found mainly in the age bracket 25-44 and are underrepresented in the 18-24 years and 55+ age groups. In comparison to other high income countries the high share of early-stage entrepreneurs in the age group of 35-44 years old is striking for the Netherlands. There are almost no differences between the various age groups with respect to the sectors in which they are involved. Young people are more often personally acquainted with someone that recently started an enterprise and are more optimistic about the opportunities for setting up an enterprise than older people. More highly educated persons are most often involved in early-stage entrepreneurship More highly educated people form a majority of those involved in early-stage entrepreneurial activity in the Netherlands. They also have a more positive perception of setting up their own firm compared to people with a more limited education and are comparatively often active in business services and consumer oriented sectors. 3
Motives and experience of nascents and owners of young businesses
Desire to be their ‘own’ boss and meeting a challenge are the dominant motives for early-stage entrepreneurship The most important motives for setting up a firm are the desire to be your ‘own’ boss and to meet the challenge that owning your own firm offers. Early-stage entrepreneurs in the Netherlands start their own firms mainly because this provides them with opportunities, also defined as “opportunity-based” entrepreneurship, and not so much out of necessity or the lack of an alternative.
11
Entrepreneurs find it especially important to be able to run a business themselves Those persons identified as nascent entrepreneurs or as owners of a young firm in the GEM-survey of 2002, 2003 and 2004 were once more approached in a follow-up survey. For those that participated in this survey it appears that more than half of the nascent entrepreneurs had already started their enterprise and that 15% is still actively involved in setting up the enterprise. Almost all the owners of young firms (90%) indicate in the follow-up that their business is still running. For the nascents the setting up of the enterprise and for the owners of young businesses the running of the enterprise has mostly turned out better than expected or as expected. Both nascents and owners of young businesses do not so much aspire to have an enterprise that is as large as possible, but find the fact that they run their business alone of great importance .
12
1
Inleiding
Dit rapport geeft een beeld van de mate van 'nieuw ondernemerschap' in Nederland mede bezien vanuit internationaal perspectief, zoals gemeten en geanalyseerd in het kader van de Global Entrepreneurship Monitor (GEM). De Global Entrepreneurship Monitor is ontstaan als een gezamenlijk initiatief van Babson College en de London Business School. In 1999 is het project gestart met tien deelnemende landen. EIM neemt sinds 2001 het Nederlandse gedeelte voor zijn rekening. In 2004 waren 34 landen betrokken bij de Global Entrepreneurship Monitor. Nederland heeft nu voor de vierde keer geparticipeerd in de Global Entrepreneurship Monitor. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een internationaal consortium, aangestuurd door de London Business School en Babson College. Door middel van de Global Entrepreneurship Monitor is een goede internationale vergelijking mogelijk van de mate en ontwikkeling van nieuw ondernemerschap en van het ondernemersklimaat voor bedrijfsoprichtingen en jonge bedrijven. Nieuw ondernemerschap houdt in dat men, alleen of met anderen, betrokken is bij activiteiten om een eigen bedrijf op te zetten (het zogenaamde 'nascent entrepreneurship'), dan wel dat men ondernemer is in een jong bedrijf. De index voor de mate van nieuw ondernemerschap per land wordt berekend als het percentage van mensen die dergelijke activiteiten ondernemen ten opzichte van de bevolking tussen de 18 en 64 jaar. De belangrijkste doelen van de Global Entrepreneurship Monitor bestaan uit: − het meten van verschillen in de mate van nieuwe-ondernemerschapsactiviteiten tussen landen; − het identificeren van factoren die bijdragen aan een adequaat niveau van ondernemerschap; − het doen van beleidsvoorstellen die bij kunnen dragen aan het stimuleren van ondernemerschapsactiviteiten op nationaal niveau. Elk jaar wordt er in het kader van de Global Entrepreneurship Monitor een wereldwijd rapport gepubliceerd. Ook ontwikkelen de meeste nationale teams een eigen nationaal rapport. De wereldwijde rapporten en alle nationale rapporten zijn te downloaden via 1 de website www.gemconsortium.org. Het voorliggende rapport is geschreven vanuit Nederlands perspectief en geeft een beschrijving van diverse aspecten van nieuw ondernemerschap in Nederland. Hierbij wordt ingegaan op de volgende onderwerpen: − Het niveau en de ontwikkelingen van de mate van nieuw ondernemerschap in Nederland, mede bezien in internationaal perspectief. − Structuurkenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland. − Motieven en ervaringen van 'nascent' ondernemers en ondernemers in jonge bedrijven.
1
Op de website www.eim.net zijn Nederlandse nationale rapporten te vinden, evenals GEM-data.
13
1.1
Deelnemende landen In 2004 hebben 34 landen deelgenomen aan de Global Entrepreneurship Monitor. Het gaat om 22 OESO-landen, 16 EU-landen (waarvan er 15 ook OESO-lid zijn) en 11 landen die geen lid zijn van de OESO en/of de EU. OESO-landen in GEM 2004: Australië, België, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Nederland, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Polen, Portugal, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten, IJsland, Zweden. EU-landen in GEM 2004: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Nederland, Polen, Portugal, Slovenië (geen OESO-lid), Spanje, Verenigd Koninkrijk, Zweden. Overige landen in GEM 2004: Argentinië, Brazilië, Ecuador, Hong Kong, Israël, Jordanië, Kroatië, Peru, Singapore, Uganda, Zuid-Afrika.
1.2
Methode In dit rapport wordt in hoofdzaak gebruik gemaakt van de volgende data: 1 Representatieve bevolkingssurveys in de deelnemende landen 2 Gepoolde data 2001-2004 over nieuwe ondernemers in Nederland 3 Follow-up onderzoek onder 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven. Ad 1) Representatieve bevolkingssurveys in de deelnemende landen De dataverzameling voor GEM bestaat onder meer uit jaarlijkse representatieve bevolkingssurveys onder de volwassen bevolking (18-64 jaar oud) in elk van de deelnemende landen. Hiertoe worden in elk land ten minste 2.000 volwassenen telefonisch ondervraagd. De vragen die zij voorgelegd krijgen hebben deels te maken met onderwerpen die gerelateerd zijn aan deelname aan ondernemerschapsactiviteiten. Daarnaast worden er ook vragen gesteld over attitudes en percepties ten aanzien van ondernemerschap. In Nederland zijn in juni 2004 3.500 volwassenen ondervraagd in een telefonische enquête. Om een representatieve dataset te verkrijgen zijn de data herwogen op basis van de daadwerkelijke verdeling van de Nederlandse bevolking naar sekse en leeftijdscategorieën. Ad 2) Gepoolde data 2001-2004 over nieuwe ondernemers in Nederland Om meer inzicht te krijgen in structuurkenmerken van nieuwe ondernemers in Nederland zijn de data over nieuwe ondernemers voor Nederland zoals verzameld in de telefonische bevolkingssurveys van 2001, 2002, 2003 en 2004 gepoold. Deze gepoolde data zijn vervolgens herwogen naar sekse en leeftijd zodat een representatieve dataset verkregen is. Ad 3) Follow-up onderzoek onder 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven In maart 2004 is een follow-up onderzoek gehouden onder degenen die als 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven waren geïdentificeerd in de bevolkingssurveys van 2002 en 2003. Degenen die als 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven waren onderscheiden in de survey van juni 2004 zijn in november 2004 opnieuw benaderd voor een follow-up. Een nadere toelichting op de methodologie is te vinden in Bijlage I van dit rapport.
14
1.3
Leeswijzer De voorliggende rapportage geeft een beeld van diverse aspecten van nieuw ondernemerschap in Nederland. Hoofdstuk 2 gaat in op het niveau en de ontwikkeling van nieuw ondernemerschap in 2004 mede bezien vanuit een internationaal perspectief. Hoofdstuk 3 bevat een nadere uitsplitsing van structuurkenmerken van de mate van nieuw ondernemerschap, 'nascent entrepreneurship', en ondernemerschap in jonge bedrijven in Nederland. Hierbij komen economische kenmerken, regionale patronen en demografische kenmerken (sekse, leeftijd en opleiding) aan bod, gebaseerd op de 'gepoolde' GEM-data over de jaren 2001 tot en met 2004. In hoofdstuk 4 wordt, tot slot, nader aandacht besteed aan motieven van 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven voor het opstarten van een eigen bedrijf en aan hun ervaringen met het opzetten en runnen van een onderneming.
15
2
Niveau en ontwikkeling van nieuw ondernemerschap in Nederland in 2004 in internationaal perspectief
2.1
Inleiding Dit hoofdstuk gaat in op het niveau en de ontwikkeling van nieuw ondernemerschap in Nederland in 2004, mede bezien ten opzichte van voorgaande jaren en andere landen die deelnemen aan GEM. Hierbij komt allereerst de index voor nieuw ondernemerschap aan bod. Deze gecombineerde index is speciaal door GEM ontwikkeld om de mate van nieuw ondernemerschap in een land te meten. Vervolgens zal ingegaan worden op attitudes, percepties en intenties ten aanzien van ondernemerschap. Daarna volgt er een verdieping waarbij apart aandacht besteed zal worden aan 'nascent' ondernemerschap en aan ondernemers in jonge bedrijven. Tot slot wordt aandacht besteed aan bedrijfsbeëindiging en bedrijfsopvolging.
2.2
Index voor de mate van nieuw ondernemerschap Met behulp van de GEM-gegevens is het mogelijk om de mate van nieuw ondernemerschap in een land te meten. Dit gebeurt in alle deelnemende landen op een geharmoniseerde manier, zodat het mogelijk is om landen met elkaar te vergelijken. Voor dit doel is de zogenaamde TEA (Total early-stage Entrepreneurial Activity) index ontwikkeld. De TEA-index wordt samengesteld op basis van jaarlijkse bevolkingssurveys die in de deelnemende landen worden gehouden. De index geeft een schatting van het aandeel mensen in de volwassen bevolking dat betrokken is bij het oprichten of managen van een eigen nieuwe onderneming. Het kan daarbij ook gaan om activiteiten als freelancer of 'zelfstandige zonder personeel'. Meer specifiek bestaat de TEA-index uit een combinatie van het identificeren van: − 'nascent' ondernemers: mensen die momenteel actief bezig zijn met het opzetten van een eigen onderneming − ondernemers in jonge bedrijven: mensen die momenteel een eigen bedrijf hebben dat minder dan 42 maanden oud is. De TEA-index betreft het aantal individuen dat actief is in ondernemerschap in de twee hierboven genoemde categorieën, per 100 ingezetenen in de leeftijdscategorie 18-64 jaar. In figuur 1 wordt de TEA als onderdeel van de 'levenscyclus' van bedrijfsoprichtingen getoond. Van de volwassen bevolking kan slechts een deel aangemerkt worden als potentiële ondernemers. Van deze potentiële ondernemers zal weer een fractie daadwerkelijk bezig zijn met het opstarten van een bedrijf. Dit zijn de 'nascent' ondernemers. Wanneer de pogingen om een bedrijf te starten succesvol zijn, wordt men ondernemer in een jong bedrijf. In het GEM-project wordt expliciet onderscheid gemaakt tussen ondernemers in jonge bedrijven (tot 42 maanden oud) en ondernemers in gevestigde bedrijven (meer dan 42 maanden oud).
17
figuur 1
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) als onderdeel van de levenscyclus van bedrijfsoprichtingen
Bron: EIM/GEM.
TEA-index voor Nederland dit jaar voor het eerst weer gestegen Na een daling van twee jaar is de ondernemerschapsactiviteit in Nederland, zoals uitgedrukt in de TEA-index, in 2004 voor het eerst weer gestegen. De index voor Nederland is 5,1 in 2004, hetgeen gelijk is aan de gemiddelde waarde voor de deelnemende EUlanden (zie tabel 1). tabel 1
Ontwikkeling Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) index Nederland en EU, 2001-2004
Jaar
Nederland
EU
2001
6,4
7,9
2002
4,6
5,1
2003
3,6
5,1
2004
5,1
5,1
Bron: EIM/GEM.
Nederland deed in 2001 voor het eerst mee met GEM. In 2002 en 2003 daalde de TEAindex twee jaren achtereenvolgens van 6,4 in 2001 tot 3,6 in 2003. Deze daling hangt hoogstwaarschijnlijk samen met de economische neergang in deze jaren. De conjunctuur heeft namelijk veelal direct invloed op het aantal starters (Bangma et al. 2003). In 2004 is de mate van nieuw ondernemerschap in Nederland weer toegenomen, wat een weerspiegeling vormt van het (trage) economische herstel. Dit biedt immers omzetkansen voor nieuwe ondernemers. Er zijn meer landen die na 2001 te maken hebben gehad met een daling van de TEAindex en waarbij zich nu weer een groei heeft voorgedaan, zoals bijvoorbeeld Frankrijk, Italië, Nieuw-Zeeland, Singapore, Canada en Finland. Daarentegen zijn er ook landen die in 2004 kampen met een daling ten opzichte van 2003, zoals Ierland, Denemarken en Spanje. Vergeleken met andere landen is de stijging van de TEA-index in Nederland (+42%) behoorlijk te noemen. De gemiddelde TEA-index voor EU-landen is in 2004 bijvoorbeeld gelijk gebleven ten opzichte van 2003 (in beide jaren 5,1; zie tabel 1). Een aantal andere landen had te maken met een vergelijkbare stijging van de TEA-index als in Nederland, zoals Italië (+35%) en Finland (+40%). In Frankrijk (+131%) was de relatieve stijging van de TEA-index verreweg het grootst. De stijging van de TEA-index in Frankrijk is vooral het gevolg van een sterke toename van het aandeel 'nascent' ondernemers.
18
O n d e r n e m e r s c h a p s a c t i v i t e i t e n i n 2 0 04 i n i n t e r n a t i o n a a l p e r s p e c t i e f De TEA-indices voor 2004 van alle 34 landen die aan GEM deelnemen zijn te vinden in figuur 2. De verticale balken die verbonden zijn aan de TEA-waarden per land geven aan hoe precies de schatting voor dat land is. De balken geven met 95% betrouwbaarheid weer binnen welke bandbreedte de werkelijke TEA-index (dus als de gehele bevolking van een land ondervraagd zou zijn) zich bevindt. figuur 2
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) indices per land, 2004
45,00
40,00
35,00
30,00
25,00
20,00
15,00
10,00
5,00
GEMIDDELDE
Peru
Uganda
Ecuador
Jordanië
IJsland
Nieuw-Zeeland
Brazilië
Australië
Argentinië
Verenigde Staten
Polen
Canada
Ierland
Israël
Noorwegen
Frankrijk
Verenigd Koninkrijk
Singapore
Griekenland
Zuid-Afrika
Spanje
Denemarken
Duitsland
NEDERLAND
Italië
Finland
Hongarije
Kroatië
Portugal
België
Zweden
Hong Kong
Japan
Slovenië
-
Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
Het gemiddelde van de TEA-index voor alle landen die deelnemen aan GEM in 2004 bedraagt 9,4. Nederland scoort met 5,1 dus ruim onder dit gemiddelde. Evenals in andere jaren geldt dat de ondernemerschapsactiviteit in Nederland relatief laag is. Het blijkt dat juist de minder ontwikkelde landen hoge scores hebben, zoals Peru (40,3), Uganda (31,6) en Ecuador (27,2). Dit zijn landen met het laagste niveau van BNP per hoofd van de bevolking van de deelnemende GEM-landen. In ontwikkelingslanden is de sectorstructuur meer georiënteerd op kleinschalige landbouw, detailhandel en ambacht. Daarnaast is er in deze landen vaak eerder noodzaak tot het starten van een eigen bedrijf en zijn er vaak minder alternatieven voor zelfstandig ondernemerschap. Echter, in sommige van de meest ontwikkelde landen, zoals de VS, is de TEA-index ook aanzienlijk hoger dan in Nederland. Er lijkt sprake te zijn van een U-vormige relatie tussen de mate van (nieuw) ondernemerschap en het nationaal inkomen per hoofd (zie figuur 3) (Carree et al., 2002; Acs et al., 2005). In landen met een laag inkomensniveau zijn er vaak relatief veel ondernemers zoals hierboven toegelicht. Wanneer een land zich economisch verder ontwikkelt,
19
betekent dit vaak dat er eerst sprake is van een daling van het niveau van ondernemerschap. Hier zijn verschillende mogelijke verklaringen voor, bijvoorbeeld de overgang van een agrarische naar een meer industriële economie. Wanneer een land een nog hoger niveau van ontwikkeling doormaakt is er vaak weer sprake van een stijgend aantal ondernemers, bijvoorbeeld doordat de dienstensector groeit in omvang terwijl de industriële sector kleiner wordt, en doordat er meer ruimte komt voor kennisintensieve nieuwe bedrijven. Vanwege het globaal vergelijkbare economische ontwikkelingsniveau is het met name relevant om Nederland te vergelijken met andere OESO-landen en EUlanden. In het vervolg van deze rapportage zal dit zo veel mogelijk gebeuren. figuur 3
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) naar economische ontwikkeling en passende parabolische trend per land*, 2004
45
40 PE
35
UG
30
EC
25
20 JO
15 NZ
BR
AU
IS
AR
10
US
CA PL SA
IL HU
HR
SI
FR
ES
GR PT
5
UK
SG IT HK
DE BE
IE
NL
DK
FI
NO
SE JP
0 0
0 00 5.
00 .0 15
00 .0 10
00 00 00 00 00 .0 .0 .0 .0 .0 40 35 30 25 20 BNP per hoofd van de bevolking, 2004, US$
00 .0 45
00 .0 50
00 .0 55
* AR=Argentinië, AU=Australië, BE=België, BR=Brazilië, CA=Canada, DE=Duitsland, DK=Denemarken, EC=Ecuador, ES=Spanje, FI=Finland, FR=Frankrijk, GR=Griekenland, HK=Hongkong, HR=Kroatië, HU=Hongarije, IE=Ierland, IL=Israël, IS=IJsland, IT=Italië, JO=Jordanië, JP=Japan NL=Nederland, NO=Noorwegen, NZ=Nieuw-Zeeland, PL=Polen, PT=Portugal, PE=Peru, SA=Zuid-Afrika, SE=Zweden, SG=Singapore, SI=Slovenië, UG=Uganda, UK=Verenigd Koninkrijk, US=Verenigde Staten. Bron: GEM (2004).
De TEA-indices van de OESO-landen die in 2004 deelnamen aan GEM zijn weergegeven in figuur 4. Het gemiddelde van de TEA-index voor alle OESO-landen die deelnemen aan GEM is in 2004 6,8. Nederland scoort met een TEA-index van 5,1 onder het OESOgemiddelde. Vergeleken met andere OESO-landen valt de lage index voor Japan op. Nieuw-Zeeland, IJsland, Australië, en daarna de VS, hebben de hoogste TEA-indices.
20
figuur 4
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) indices per land, OESOlanden die deelnemen aan GEM, 2004
18,00
16,00
14,00
12,00
10,00
8,00
6,00
4,00
2,00
GEMIDDELDE
Nieuw-Zeeland
IJsland
Australië
Verenigde Staten
Canada
Polen
Ierland
Noorwegen
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Griekenland
Denemarken
Spanje
NEDERLAND
Duitsland
Finland
Italië
Hongarije
Portugal
Zweden
België
Japan
-
Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
Voor de EU-landen die meedoen aan GEM 2004 bedraagt het gemiddelde van de TEAindex 5,1. Terwijl de mate van nieuw ondernemerschap voor Nederland onder het gemiddelde ligt van de deelnemende OESO-landen, komt de TEA-index van Nederland overeen met het gemiddelde voor de deelnemende EU-landen. Van de EU-Lidstaten die deelnemen aan GEM 2004 hebben Polen en Ierland de hoogste TEA-index. Slovenië scoort het laagst (zie figuur 5). De Nederlandse overheid streeft ernaar dat Nederland in 2010 tot de top-vijf behoort binnen de EU (Ministerie van Economische Zaken, 2004).
21
figuur 5
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) indices per land, EUlanden die deelnemen aan GEM, 2004
12,00
10,00
8,00
6,00
4,00
2,00
GEMIDDELDE
Polen
Ierland
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Griekenland
Denemarken
Spanje
NEDERLAND
Duitsland
Finland
Italië
Hongarije
Portugal
Zweden
België
Slovenië
-
Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
2.3
Attitudes, percepties en intenties In de nu volgende paragraaf wordt nader ingegaan op attitudes, percepties en intenties. Allereerst komen algemene attitudes ten aanzien van ondernemerschap aan de orde. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de status van ondernemerschap of de mate waarin ondernemers aan bod komen in de media in een land. Vervolgens zal ingegaan worden op persoonlijke percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf. Dit omvat bijvoorbeeld de inschatting van de eigen kennis en vaardigheden voor het starten van een bedrijf. Tot slot komen intenties voor het starten of managen van een eigen bedrijf aan bod, dat is de mate waarin de bevolking van plan is om in de toekomst een eigen bedrijf op te richten. Algemene attitudes ten aanzien van ondernemerschap Sinds 2003 zijn er vragen gesteld over de attitudes ten aanzien van ondernemerschap. Een overzicht van deze attitudes voor Nederland is te vinden in tabel 2.
22
tabel 2
Attitudes ten aanzien van ondernemerschap, 2003-2004, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar) 2003
2004
In Nederland hebben de meeste mensen een voorkeur voor geringe inkomensverschillen
60
57
In Nederland beschouwen de meeste mensen de stap naar zelfstandig ondernemerschap als positief
77
81
In Nederland hebben succesvolle ondernemers een hoge status
66
67
In Nederland komen de media vaak met verhalen over succesvolle ondernemers
63
59
Bron: EIM/GEM 2004.
In de periode 2003-2004 zijn de attitudes ten aanzien van ondernemerschap in Nederland vrijwel stabiel gebleven. De voorkeur voor geringe inkomensverschillen ligt in Nederland in 2004 net iets lager dan het gemiddelde van de deelnemende OESO-landen (64%) en het gemiddelde van de EU (65%). Wat opvalt is dat ondernemerschap in Nederland als relatief positief wordt beschouwd. Nederland scoort op dit punt het hoogst van alle OESO- en EU-landen. Japan scoort het laagst van alle deelnemende OESO-landen (28%). Het gemiddelde voor alle OESOlanden bedraagt op dit punt 60% en voor de deelnemende EU-landen 62%. Binnen de EU wordt de stap naar ondernemerschap het minst vaak als positief beschouwd in Finland (38%). 67% van de Nederlandse bevolking geeft in 2004 aan van mening te zijn dat succesvolle ondernemers in Nederland een hoge status hebben. Op dit punt wijkt Nederland nauwelijks af van het gemiddelde voor de OESO-landen (68%) en het gemiddelde van de deelnemende EU-landen (69%). Binnen de EU wordt de status van succesvol ondernemerschap het laagst ingeschat in Hongarije (57%), Polen (58%) en Spanje (59%). Succesvolle ondernemers hebben de hoogste status in Finland (87%) en Ierland (85%). In Nederland geeft 59% van de bevolking in 2004 aan dat de media vaak met verhalen over succesvolle ondernemers komen. Het gemiddelde voor de OESO-landen ligt op (56%). Ook in de EU-landen (50%) komen de media naar verhouding minder vaak dan in Nederland met succesverhalen over ondernemers. Persoonlijke percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf Vanaf het eerste jaar dat Nederland deel heeft genomen aan GEM (2001) zijn vragen gesteld over de persoonlijke percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf. In tabel 3 is een overzicht te vinden van de verschillende percepties voor de periode 2001-2004. tabel 3
Percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf, 2001-2004, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar) 2001
2002
2003
2004
Angst voor mislukking zou mij ervan weerhouden een nieuw bedrijf op te richten
25
24
28
32
Ik heb zelf kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een nieuw bedrijf op te richten
37
37
32
37
Ik ken persoonlijk iemand die in de afgelopen twee jaar een nieuw bedrijf heeft opgericht
33
30
28
31
Er zijn in de komende zes maanden goede kansen om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats
43
49
29
38
Bron: EIM/GEM 2004.
23
De angst voor mislukking ligt in 2004 (32%) hoger dan in 2001 (25%). Dit hangt waarschijnlijk samen met de periode van economische neergang en het hogere risico voor mislukking dat dit met zich meebrengt. De angst om te falen is in Nederland in 2004 lager dan het gemiddelde voor de OESO-landen (36%) en dan het EU-gemiddelde (39%). Binnen de EU is de angst om te falen het laagst in Hongarije (24%) en Denemarken (27%). In een aantal Europese landen is de angst om te falen het hoogst, te weten Griekenland (53%), Spanje (51%), Frankrijk (50%) en Duitsland (48%). OESOlanden die op dit punt naar verhouding laag scoren zijn onder meer de Verenigde Staten (21%) en Japan (23%). In 2004 denkt 37% van de Nederlandse bevolking te beschikken over de kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een nieuw bedrijf op te richten. Dit aandeel is ten opzichte van 2003 gestegen, toen bijna een op de drie personen (32%) meende te beschikken over de vereiste kennis en vaardigheden. In 2003 was dit aandeel gedaald ten opzichte van 2002. In 2004 schat de bevolking de eigen vaardigheden weer positiever in. Wellicht berust dit op de realistische taxatie dat bij economische tegenwind nog hogere eisen aan ondernemers worden gesteld. Het percentage voor Nederland ligt onder het gemiddelde voor de deelnemende OECD-landen (43%). In vergelijking met andere OESO-landen schat de bevolking in Nieuw-Zeeland de eigen kennis, vaardigheden en ervaring voor het oprichten van een nieuw bedrijf het meest positief in (66%). Andere OESO-landen met scores ruim boven het gemiddelde zijn Australië, Canada, Griekenland en de Verenigde Staten. In Japan is de inschatting van de eigen kennis en vaardigheden voor de oprichting van een nieuw bedrijf verreweg het laagst (14%). Nederland scoort ook onder het EU-gemiddelde, dat 41% bedraagt. Binnen de EU schatten met name de Grieken (54%) en de Engelsen (52%) de eigen vaardigheden voor het oprichten van een nieuw bedrijf positief in. De inschatting van de eigen vaardigheden is het minst positief in Hongarije (21%). Het aantal mensen dat persoonlijk een ondernemer kent is over de gehele periode vrijwel stabiel. In 2004 kent 31% persoonlijk iemand die in de afgelopen twee jaar een nieuw bedrijf heeft opgericht. In internationaal perspectief is dit aandeel laag te noemen. In alle OESO-landen kent gemiddeld 39% van de bevolking persoonlijk een nieuwe ondernemer en voor de EU-landen is dit 38%. De kansen om een nieuw bedrijf op te richten worden in 2004 hoger ingeschat dan in 2003, maar liggen wel lager dan in 2001 en 2002. In 2004 geeft 38% van de Nederlandse bevolking aan dat er goede kansen zijn om een nieuw bedrijf op te richten. Op dit punt scoort Nederland iets hoger dan het OESO-gemiddelde (36%). OESO-landen waarin de kansen het hoogst worden ingeschat zijn Nieuw-Zeeland (55%), IJsland (55%) en Australië (51%). Dit zijn de OESO-landen waarin de mate van nieuw ondernemerschap in 2004 het hoogst is. De kansen voor de start van een bedrijf worden het laagst ingeschat in Duitsland (13%) en Japan (14%). Het gemiddelde voor de EU is 33%. In vergelijking met andere EU-landen worden de kansen voor de oprichting van een eigen bedrijf het meest positief ingeschat in Denemarken (49%). Intenties om een eigen bedrijf te starten In 2004 is het aandeel van de bevolking dat verwacht een nieuw bedrijf te starten in de komende drie jaar toegenomen. In 2004 verwacht 6,5% van de Nederlandse bevolking een eigen bedrijf te starten. In 2003 ging het om 5,7% en in 2002 om 5,0%. Het aandeel voor 2004 ligt echter onder het gemiddelde voor de deelnemende OESO-landen (10,9%). Van de OESO-landen hebben Polen (21,9%), Australië (20,2%) en IJsland (19,5%) de hoogste scores. Japan scoort verreweg het laagst (1,1%). Andere landen
24
met lage scores zijn Portugal (3,8%) en Hongarije (4,1%). Ook vergeleken met andere EU-landen is het aandeel van Nederland laag. In de EU-landen die deelnemen aan GEM verwacht gemiddeld 9,5% in de komende drie jaar een bedrijf op te richten.
2.4
'Nascent' ondernemerschap en ondernemers in jonge bedrijven
2.4.1 'Nascent' o ndernemerschap Het zogenaamde 'nascent' ondernemerschap betreft de mate waarin Nederlanders betrokken zijn bij activiteiten om alleen of met anderen een eigen bedrijf op te richten. In Nederland is in 2004 3% van de volwassenen bezig met de oprichting van een nieuwe onderneming. Dit betekent een behoorlijke stijging ten opzichte van 2003. Maar ook ten opzichte van de jaren 2001 en 2002 is er in 2004 sprake van een hoger aandeel 'nascents' (zie tabel 4). tabel 4
Ontwikkeling 'nascent' ondernemers in Nederland, 2001-2004
Jaar
Nascent ondernemers prevalentie index
2001
2,4
2002
2,6
2003
1,7
2004
3,0
Bron: EIM/GEM.
Hoewel de ontwikkeling van het aandeel 'nascents' in Nederland in 2004 weer een stijgende lijn vertoont, is het aandeel 'nascents' vergeleken met andere GEM-landen benedengemiddeld. De mate waarin Nederlanders betrokken zijn bij activiteiten om alleen of met anderen een eigen bedrijf op te richten is ondanks de recente toename nog steeds zeer bescheiden te noemen. Het gemiddelde voor alle OESO-landen bedraagt in 2004 3,9%. In vergelijking met andere OESO-landen als Nieuw-Zeeland (8,4%), Australië (8,0%), IJsland (7,7%) en de Verenigde Staten (7,5%) is het aandeel 'nascents' in Nederland laag. In Japan is het aandeel 'nascents' extreem laag (0,5%) (zie figuur 6).
25
figuur 6
'Nascent' ondernemers*, OESO, 2004, in procenten
12,00
10,00
8,00
6,00
4,00
2,00
GEMIDDELDE
Nieuw-Zeeland
Australië
IJsland
Verenigde Staten
Canada
Frankrijk
Ierland
Noorwegen
Polen
Griekenland
Duitsland
Verenigd Koninkrijk
NEDERLAND
Hongarije
Finland
Denemarken
Italië
België
Portugal
Spanje
Zweden
Japan
-
* Aandeel van de volwassen bevolking (18-64 jaar oud) dat betrokken is bij de oprichting van een nieuwe onderneming, gedefinieerd als: actief, verwacht volledig of gedeeltelijk eigenaar te worden en er is niet langer dan drie maanden salarissen of lonen betaald. Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
Voor de EU-landen die deelnemen aan GEM is gemiddeld 2,9% van de volwassen bevolking betrokken bij de oprichting van een nieuwe onderneming (zie figuur 7). In vergelijking met andere EU-landen scoort Nederland dus vrijwel op het gemiddelde. Nederland behoort niet tot de koplopers binnen de EU. Frankrijk (4,9%) en Ierland (4,4%) hebben het grootste aandeel 'nascents' van de EU-Lidstaten die deelnemen aan GEM.
26
figuur 7
'Nascent' ondernemers*, EU, 2004, in procenten
7,00
6,00
5,00
4,00
3,00
2,00
1,00
GEMIDDELDE
Frankrijk
Ierland
Polen
Griekenland
Duitsland
Verenigd Koninkrijk
NEDERLAND
Hongarije
Finland
Denemarken
Itaië
België
Portugal
Spanje
Slovenië
Zweden
-
* Aandeel van de volwassen bevolking (18-64 jaar oud) dat betrokken is bij de oprichting van een nieuwe onderneming, gedefinieerd als: actief, verwacht volledig of gedeeltelijk eigenaar te worden en er is niet langer dan drie maanden salarissen of lonen betaald. Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
2.4.2 Ondernemers in jonge b edrijven In 2004 is 2,2% van de Nederlandse bevolking (18-64 jaar) in 2004 ondernemer in een nieuw bedrijf. Het aandeel ondernemers in jonge bedrijven is enigszins gestegen ten opzichte van 2003, maar ligt nog steeds een stuk lager dan in 2001 (zie tabel 5). Het aandeel ondernemers in jonge bedrijven ligt beneden het OESO-gemiddelde dat 3,2% bedraagt. Het aandeel voor Nederland komt echter vrijwel overeen met het gemiddelde aandeel ondernemers in jonge bedrijven voor de EU-landen (2,3%). tabel 5
Ontwikkeling ondernemers in jonge bedrijven in Nederland, 2001-2004
Jaar
Ondernemers in jonge bedrijven participatie index
2001
3,6
2002
2,1
2003
1,9
2004
2,2
Bron: EIM/GEM.
27
Het aandeel ondernemers in jonge bedrijven loopt sterk uiteen in de deelnemende GEM-landen. Gelet op de OESO-landen is het aandeel het hoogst in Nieuw-Zeeland (8,3%). Maar ook bijvoorbeeld Australië (5,8%) en de Verenigde Saten (4,8%) hebben naar verhouding een hoog aandeel ondernemers in jonge bedrijven (zie figuur 8). figuur 8
Ondernemers in jonge bedrijven*, OESO, 2004, in procenten
12,00
10,00
8,00
6,00
4,00
2,00
GEMIDDELDE
Nieuw-Zeeland
IJsland
Australië
Polen
Verenigde Staten
Canada
Ierland
Noorwegen
Verenigd Koninkrijk
Spanje
Denemarken
Duitsland
NEDERLAND
Zweden
Griekenland
Italië
Finland
Portugal
Frankrijk
Hongarije
België
Japan
-
* Aandeel van de volwassen bevolking (18-64 jaar oud) dat als eigenaar of manager betrokken is in een nieuwe onderneming. De afgelopen 3-42 maanden zijn er salarissen of lonen betaald (inclusief aan de ondernemer zelf). Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
Zoals duidelijk wordt in figuur 9 kent Polen het grootste aandeel ondernemers in jonge bedrijven (5,2%) binnen de EU, op enige afstand gevolgd door Ierland (3,6%), het Verenigd Koninkrijk (3,1%) en Spanje (3,1%). De patronen voor nieuw ondernemerschap kunnen sterk verschillen tussen landen. Zo kent Polen, een nieuwe EU-lidstaat die zich sterk aan het ontwikkelen is, naar verhouding een groot aantal mensen dat ondernemer is uit noodzaak of gebrek aan alternatief (het zogenaamde 'necessity-based' ondernemerschap). Wat een rol speelt voor bijvoorbeeld Ierland en het Verenigd Koninkrijk is dat het in deze landen relatief goedkoop is om een nieuwe onderneming op te zetten.
28
figuur 9
Ondernemers in jonge bedrijven*, EU, 2004, in procenten
7,00
6,00
5,00
4,00
3,00
2,00
1,00
GEMIDDELDE
Polen
Ierland
Verenigd Koninkrijk
Spanje
Denemarken
Duitsland
NEDERLAND
Zweden
Griekenland
Italië
Finland
Portugal
Frankrijk
Hongarije
België
Slovenië
-
* Aandeel van de volwassen bevolking (18-64 jaar oud) dat als eigenaar of manager betrokken is in een nieuwe onderneming. De afgelopen 3-42 maanden zijn er salarissen of lonen betaald (inclusief aan de ondernemer zelf). Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
2.5
Bedrijfsbeëindiging en bedrijfsopvolging
2.5.1 Bedrijfsbeëindiging In Nederland hebben bedrijven goede kansen om te overleven. In GEM 2004 geeft 1,2% van de volwassen bevolking aan de afgelopen twaalf maanden gestopt te zijn met een bedrijf waarvan ze zelf eigenaar en manager waren, of de activiteiten als 'freelancer' of 'zelfstandige zonder personeel' gestaakt te hebben. Hierbij gaat het niet om het verkopen van een bedrijf. Het aandeel van 1,2% voor Nederland is laag in vergelijking met zowel het gemiddelde voor de OESO- als de EU-landen die deelnemen aan GEM. Binnen de EU is het aantal stoppers het hoogst in Frankrijk (4,2%) en Polen (3,9%) en juist het laagst in Hongarije (0,6%) en Slovenië (0,9%). In 2004 is het aandeel dat in Nederland gestopt is gedaald ten opzichte van 2003 (was toen 1,6%).
2.5.2 Bedrijfsopvo lging In de GEM-enquête in 2004 is aan de 'nascent' ondernemers gevraagd of de plannen voor het nieuwe bedrijf het opvolgen van een ondernemer bij een reeds bestaand bedrijf betreffen. Aan de ondernemers in jonge bedrijven is gevraagd of ze een onderne-
29
mer hebben opgevolgd. Op basis hiervan blijkt dat het in Nederland in 2004 bij ongeveer 15% van de nieuwe ondernemers gaat om een bedrijfsoverdracht. Uit ander onderzoek is bekend dat 9% van de bedrijven in Nederland een bedrijf is dat in de afgelopen vijf jaar succesvol is overgedragen (Meijaard en Diephuis, 2004). De reden voor overdracht is voor de helft van de ondernemers dat de ondernemer wil stoppen met werken of met vervroegd pensioen gaat. Andere redenen voor bedrijfsoverdracht zijn bijvoorbeeld ziekte, overlijden of het slecht functioneren van de onderneming (15%). Ook komt het voor dat een ondernemer een bedrijf overdraagt omdat hij of zij een ander bedrijf opricht of kiest voor een baan in loondienst (5%).
2.6
Samenvatting De Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) index voor de mate van nieuw ondernemerschap bedraagt in 2004 5,1 voor Nederland. Na een daling in twee achtereenvolgende jaren is de mate van nieuw ondernemerschap in Nederland in 2004 voor het eerst sinds 2001 gestegen. Met name het aandeel 'nascents' is sterk toegenomen. Qua niveau van ondernemerschap bezet Nederland nu een middenpositie in de Europese Unie. De kansen om een nieuwe onderneming te starten worden in 2004 positiever ingeschat dan in 2003. Ook het aandeel personen dat aangeeft de komende jaren een bedrijf te willen starten is in 2004 gestegen. In de komende vijf jaar verwacht 6,5% van de volwassen bevolking in Nederland een eigen bedrijf te starten. Hoewel er sprake is van een stijging ten opzichte van 2003 (5,7%) is dit aandeel laag in vergelijking met OESO- en EU-landen. Het aandeel Nederlanders dat aangeeft dat angst voor mislukking hen ervan weerhoudt om een nieuw bedrijf op te richten laat nog steeds een stijgende tendens zien sinds 2001. De overlevingskansen voor bedrijven zijn goed in Nederland. In 2004 is 1,2% van de volwassen bevolking gestopt met een eigen bedrijf. Dit is relatief laag in vergelijking met andere OESO- en EU-landen. Een nieuwe ondernemer kan een eigen bedrijf starten of een bestaand bedrijf overnemen. Uit de GEM-enquête blijkt dat bij 15% van de nieuwe ondernemers in Nederland sprake is van een bedrijfsoverdracht.
30
3
Structuurkenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland, 2001-2004
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden een aantal structuurkenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland naast elkaar gelegd. Hiertoe zijn de data bij elkaar gebracht die in de periode 2001-2004 door de Global Entrepreneurship Monitor zijn verzameld (zie Bijlage I voor een nadere toelichting op de gepoolde data). De volgende onderwerpen komen daarbij aan bod: − Economische kenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland − Regionale patronen van nieuw ondernemerschap in Nederland − Demografische kenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland. Daarbij zal steeds onderscheid gemaakt worden naar sector en ook gekeken worden in hoeverre een bijdrage wordt geleverd aan het scheppen van werkgelegenheid en innovativiteit. Ook attitudes ten aanzien van ondernemerschap komen aan bod.
3.2
Economische kenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland, 2001-2004 De gemiddelde TEA-index voor Nederland over de periode 2001-2004 is 4,8. Het gemiddelde bedraagt 2,5 voor 'nascents' en voor ondernemers in jonge bedrijven is dit 2,4. Nederland behoort tot de groep landen met een hoog inkomen per hoofd van de be1 volking. Tabel 6 geeft een overzicht van een verdeling van nieuw ondernemerschap naar sector, zowel gemiddeld voor de landen met een hoog inkomen die deelnemen aan GEM als voor Nederland afzonderlijk. In de analyse zijn de volgende vier groepen van sectoren onderscheiden: − Primaire sector: agrarische sector, bosbouw, visserij en mijnbouw. − Nijverheid en distributie: bouw, industrie, transport en groothandel. − Zakelijke diensten: o.a. financiële diensten, verzekeringen en onroerende goederen. − Consumentgerichte sectoren: o.a. detailhandel, horeca, gezondheidszorg, onderwijs en recreatie. In vergelijking met de gemiddelde verdeling van nieuw ondernemerschap over sectoren voor de landen met een hoog inkomen per hoofd van de bevolking die deelnemen aan GEM, valt voor Nederland met name op dat de consumentgerichte sectoren een kleiner aandeel innemen in het geheel.
1
Andere landen die tot deze groep behoren zijn Canada, Australië, IJsland, de Verenigde Staten, Frankrijk, Duitsland, België, Verenigd Koninkrijk, Finland, Ierland, Italië, Japan, Zweden, Denemarken, Noorwegen (Acs et al., 2005).
31
tabel 6
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA), 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven naar sector, 2001-2004, in procenten Nederland 2001-2004 % van onder-
% van TEA hoge inkomens-
% van
nemers in jon-
nascents
ge bedrijven
landen 2004
% van TEA
6
11
11
10
Nijverheid en distributie
21
26
22
30
Zakelijke diensten (incl. financieel)
28
31
35
28
Consumentgerichte sectoren
45
32
32
32
100
100
100
100
Primaire sector
Totaal Bron: EIM/GEM 2004.
Nieuwe bedrijven worden veelal gezien als een belangrijke bron voor de creatie van werkgelegenheid. Aan de nieuwe ondernemers is gevraagd naar het huidige aantal meewerkende personen in hun bedrijf en naar het aantal personen dat zij verwachten 1 dat over vijf jaar op enigerlei wijze in hun bedrijf werkzaam zal zijn. Het gaat hierbij om het aantal personen dat werkzaam is in de onderneming, exclusief de ondernemer, maar inclusief parttimers en uitzendkrachten. In figuur 10 wordt duidelijk dat een derde geen meewerkende personen in de onderneming heeft en dat iets minder dan de helft van de nieuwe ondernemers 1-5 meewerkende personen heeft. Met name 'nascent' ondernemers geven naar verhouding vaak aan dat er nog geen anderen meewerken. Zoals zal blijken uit hoofdstuk 4, is het aantal personeelsleden in loondienst duidelijk kleiner dan het aantal meewerkende personen. Voorts geldt dat bijna 80% van de nieuwe ondernemers verwacht om over vijf jaar gebruik te maken van meewerkende personen. Bij iets minder dan de helft van de nieuwe ondernemers gaat het om 1-5 meewerkende personen. Ongeveer 15% verwacht meer dan 20 meewerkende personen te hebben; dit zijn de zogenaamde snelle groeiers.
1
De vragen zijn als volgt geformuleerd: 'Hoeveel personen, exclusief de eigenaren, werken er momenteel in het bedrijf? Onder de werkzame personen verstaan wij ook uitzendkrachten, ingeleend personeel en onderaannemers die uitsluitend voor uw bedrijf werken'; en: 'Hoeveel personen, exclusief de eigenaren, zullen er naar verwachting over vijf jaar in dit bedrijf werkzaam zijn? Onder de werkzame personen verstaan wij ook uitzendkrachten, ingeleend personeel en onderaannemers die uitsluitend voor uw bedrijf werken.'
32
figuur 10
Aantal meewerkende personen (op het moment van de enquête) en verwacht aantal meewerkende personen over vijf jaar bij nieuwe ondernemingen in Nederland (inclusief parttimers en uitzendkrachten), 2001-2004
Aantal meewerkende personen
TEA
Nascents
Jonge bedrijven Verwacht aantal meewerkende personen TEA
Nascents
Jonge bedrijven 0%
10%
Geen
20%
30%
40%
1 t/m 5
50%
60%
70%
6 t/m 19
80%
90%
100%
20+
Bron: EIM/GEM (2004).
Er wordt steeds meer onderkend dat ondernemerschap van belang is voor innovativiteit (Morris, 2001). Dit hangt onder meer samen met ontwikkelingen in ICT-technologie in de afgelopen jaren en het toegenomen belang van kennis in het productieproces (Audretsch en Thurik, 2001). Nieuwe ondernemers zijn verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de innovaties binnen de economie (Reynolds,1987). Ondernemers zijn bijvoorbeeld innovatief wanneer ze nieuwe of unieke producten aanbieden, nieuwe markten creëren of gebruik maken van nieuwe technologieën. Twee indicatoren voor de mate van innovativiteit die samengesteld kunnen worden met behulp van GEM-data zijn 'nieuwe product-marktcombinatie' en 'nieuwe technologie' (zie figuur 11). Er is sprake van een nieuwe product-marktcombinatie wanneer zowel het product nieuw is (zal zijn) 1 voor sommige of alle klanten èn er weinig of geen concurrenten zijn. Er is sprake van een nieuwe technologie wanneer de technologie (die gebruikt zal worden) een jaar ge2 3 leden nog niet op de markt was. Voor de periode 2002-2004 introduceert gemiddeld 13% van de nieuwe ondernemers een nieuwe product-marktcombinatie. Het zijn vooral de 'nascents' (22%) die zichzelf op dit punt als innovatief bestempelen of innovatief menen te zijn. 7% van de nieuwe ondernemers geeft aan gebruik te maken van nieuwe technologie. Op dit punt zijn er vrijwel geen verschillen tussen 'nascent' ondernemers en ondernemers in jonge bedrijven.
1
2
3
De formulering van de vragen is als volgt: 'Beschouwen al uw (zullen al uw) potentiële klanten, sommigen of geen van uw potentiële klanten dit product of deze dienst als nieuw (beschouwen)?' en: 'Zijn er op dit moment veel, weinig of geen concurrenten die dezelfde producten of diensten aan uw potentiële klanten aanbieden?' De exacte vraagstelling luidt: 'Waren de technologieën of methoden die vereist zijn om het product of de dienst te kunnen leveren een jaar geleden al beschikbaar?' Er zijn geen gegevens beschikbaar voor 2001, aangezien pas vanaf 2002 vragen in het kader van de Global Entrepreneurship Monitor zijn gesteld over innovatie.
33
figuur 11
Percepties van de mate van innovativiteit door nieuwe ondernemers in Nederland, in procenten, 2002-2004
25
20
15
10
5
0
nieuwe product-marktcombinatie TEA
nieuwe technologie Nascents
Jonge bedrijven
Bron: EIM/GEM (2004).
3.3
Regionaal patroon van nieuw ondernemerschap in Nederland, 2001-2004
3.3.1 Ondernemerschap na ar regio Binnen een land zijn er verschillen naar regio wat betreft het aandeel nieuwe ondernemers; sommige regio's hebben een hoger aandeel nieuwe ondernemers dan andere. Een hoog aandeel nieuwe bedrijven wordt vaak geassocieerd met regionale welvaart (Reynolds et al., 1994). In figuur 12 is een uitsplitsing te vinden van nieuw ondernemerschap in Nederland naar vier regio's: Zuid-Nederland, Noord-Nederland, OostNederland en West-Nederland.
34
figuur 12
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) naar regio, 2001-2004
7,0
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,0
Gemiddelde
West-Nederland
Rest Nederland
West-Nederland
Oost-Nederland
Zuid-Nederland
Noord-Nederland
0,0
Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
Mensen in de regio West-Nederland zijn het meest actief bezig met ondernemerschapsactiviteiten (TEA-index is 5,6). In deze regio is zowel het aandeel 'nascents' als het aandeel ondernemers in jonge bedrijven boven het gemiddelde voor Nederland als geheel (zie tabel 7). Mensen in Zuid-Nederland zijn het minst betrokken bij het starten van een nieuw bedrijf: in de periode 2001-2004 bedroeg de TEA-index in Zuid-Nederland 3,9. Zoals duidelijk wordt in figuur 12 zijn de verschillen tussen Zuid-, Noord- en OostNederland niet significant. Wanneer deze regio's worden samengevoegd in de categorie 'Rest Nederland' dan blijkt dat de TEA-index in het westen significant hoger ligt dan in de rest van Nederland (zie figuur 12). tabel 7
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA), 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven naar regio, 2001-2004 TEA
Nascents
Ondernemers in jonge bedrijven
West-Nederland
5,6
2,9
2,8
Rest Nederland
4,1
2,1
2,0
Gemiddeld
4,8
2,5
2,4
Bron: EIM/GEM 2004.
Wat betreft de verdeling naar de provincies blijkt dat de ondernemerschapsactiviteiten het hoogst zijn in de provincie Utrecht met een TEA-index van 6,7. Ook de provincie Noord-Holland (6,4) scoort ruim boven het gemiddelde. In Limburg is het aantal mensen dat betrokken is bij een nieuwe onderneming duidelijk het laagst met een TEA-index van 2,6. Door de relatief kleine steekproefomvang per provincie, zijn deze verschillen indicatief.
35
Hoewel de mate van nieuw ondernemerschap verschilt tussen het westen en de rest van Nederland, geldt dat er vrijwel geen verschillen bestaan in percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf naar regio (zie tabel 8). Het aandeel personen dat persoonlijk iemand kent die een eigen bedrijf heeft opgericht en dat in de komende maanden goede kansen ziet voor de start van een bedrijf in de woonplaats is iets hoger in het westen in vergelijking tot de rest van Nederland. tabel 8
Percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf naar regio, 2001-2004, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar) West-Nederland
Angst voor mislukking zou mij ervan weerhouden een nieuw bedrijf op te richten
Rest van Nederland
Gemiddeld
27
27
27
39
37
38
35
30
32
44
40
42
Ik heb zelf kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een nieuw bedrijf op te richten Ik ken persoonlijk iemand die in de afgelopen twee jaar een nieuw bedrijf heeft opgericht Er zijn in de komende zes maanden goede kansen om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats Bron: EIM/GEM 2004.
Wanneer gekeken wordt naar de verdeling naar sectoren, dan vinden we een patroon dat te verwachten is. Bedrijfsoprichtingen in het westen van Nederland vinden naar verhouding vaak plaats in de sector zakelijke dienstverlening. Personen in de rest van Nederland zijn juist relatief vaak betrokken bij (nieuw) ondernemerschap in de primaire sector en in de sector nijverheid en distributie (zie tabel 9). tabel 9
Nieuw ondernemerschap per regio naar sector, 2001-2004, in procenten West-Nederland
Primaire sector
Rest van Nederland
Gemiddeld
8
14
11
Nijverheid en distributie
24
29
26
Zakelijke diensten (incl. financieel)
35
26
31
Consumentgerichte sectoren
33
31
32
100
100
100
Totaal Bron: EIM/GEM 2004.
In West-Nederland gaat nieuw ondernemerschap ook vaker gepaard met groei van het aantal meewerkende personen in de onderneming (zie figuur 13). In de rest van Nederland bieden hebben nieuwe ondernemers vaker geen meewerkende personen in de onderneming dan in het westen van Nederland.
36
figuur 13
Aantal meewerkende personen (op het moment van de enquête) en verwacht aantal meewerkende personen over vijf jaar bij nieuwe ondernemingen in Nederland (inclusief parttimers en uitzendkrachten) naar regio, 2001-2004
Aantal meewerkende personen
Rest Nederland
West-Nederland
Verwacht aantal meewerkende personen
Rest Nederland
West-Nederland
0%
20%
Geen
40%
1 t/m 5
60%
6 t/m 19
80%
100%
20+
Bron: EIM/GEM (2004).
De mate van innovativiteit van nieuwe ondernemers verschilt vrijwel niet naar regio. Zo geeft 12% van de nieuwe ondernemers in het westen en 14% van de nieuwe ondernemers in de rest van Nederland aan een nieuwe product-marktcombinatie te hebben. 8% van de ondernemers in het westen en 7% van de nieuwe ondernemers in de rest van Nederland geeft aan gebruik te maken van een nieuwe technologie.
3.3.2 Ondernemerschap na ar mate van ve rstedelijking De mate van nieuw ondernemerschap in Nederland is het hoogst in gebieden die in 1 zeer sterke mate verstedelijkt zijn of in gebieden die juist niet verstedelijkt zijn (zie figuur 14), hoewel de verschillen niet significant zijn. Met name het aandeel 'nascents' is duidelijk hoger in beide gebieden. Het aandeel jonge bedrijven is relatief stabiel voor de verschillende maten van verstedelijking. De hoge bevolkingsdichtheid vormt een verklaring voor de geboorte van relatief veel nieuwe bedrijven in stedelijke gebieden (Reynolds en Storey, 1993). Stedelijke gebieden zijn vaak een belangrijke bron voor nieuw ondernemerschap, doordat er in deze gebieden relatief gemakkelijk toegang kan worden verkregen tot klanten en benodigde inputs als kapitaal en arbeid (Reynolds et al. 1994). In dunbevolkte landelijke gebieden is de schaalgrootte in bijvoorbeeld de detailhandel en de dienstverlening kleiner. In deze gebieden geldt onder meer dat een mini-
1
De hier gehanteerde standaard voor het meten van de mate van verstedelijking is gebaseerd op de maat die het CBS hanteert. Deze maat is gebaseerd op de omgevingsadressendichtheid. Wanneer er gemiddeld 2.500 of meer adressen per vierkante kilometer zijn, dan wordt een gebied aangeduid als ‘zeer sterk stedelijk’. Voor de overige categorieën gelden de volgende maten: 1.500-2.500 adressen ‘sterk stedelijk’; 1.000-1.500 ‘matig stedelijk’. Bij 500-1.000 adressen per vierkante kilometer gaat het om een ‘weinig stedelijk’ en bij minder dan 500 adressen per vierkante kilometer om een ‘niet stedelijk’ gebied.
37
maal niveau van voorzieningen nodig is in de vele kleine dorpen (Wildeman et al., 1998). figuur 14
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) naar mate van verstedelijking, 2001-2004
7,0
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,0
Gemiddelde
niet stedelijk
weinig stedelijk
matig stedelijk
sterk stedelijk
zeer sterk stedelijk
-
Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
In tabel 10 is een overzicht te vinden van de percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf, uitgesplitst naar de mate van verstedelijking. Het blijkt dat personen in gebieden die in sterke mate verstedelijkt zijn naar verhouding vaker persoonlijk een ondernemer kennen en ook vaker aangeven dat er goede kansen zijn om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats. Wat betreft de inschatting van de eigen kennis en vaardigheden en de angst voor mislukking zijn er vrijwel geen verschillen tussen de diverse gebieden. tabel 10
Percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf naar mate van verstedelijking, 2001-2004, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar) Zeer sterk
Sterk
Matig
Weinig
Niet
Gemid-
stedelijk
stedelijk
stedelijk
stedelijk
stedelijk
deld
Angst voor mislukking zou mij ervan weerhouden een nieuw bedrijf op te richten
30
26
27
27
25
27
39
37
39
38
38
38
38
31
30
34
30
32
52
45
41
38
33
42
Ik heb zelf kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een nieuw bedrijf op te richten Ik ken persoonlijk iemand die in de afgelopen twee jaar een nieuw bedrijf heeft opgericht Er zijn in de komende zes maanden goede kansen om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats Bron: EIM/GEM 2004.
38
Om een verdere uitsplitsing mogelijk te maken (en gezien het anders te beperkte aantal waarnemingen) zal in het vervolg van deze paragraaf voor de mate van verstedelijking alleen een onderscheid gemaakt worden naar stedelijk (een samenvoeging van 'zeer sterk stedelijk' en 'sterk stedelijk'), matig stedelijk en landelijk (een combinatie van 'weinig stedelijk' en 'niet stedelijk'). Uit tabel 11 blijkt dat nieuwe ondernemers in gebieden die verstedelijkt zijn naar verhouding vaker actief zijn in zowel de zakelijke dienstverlening als consumentgerichte sectoren. Verder blijkt dat de participatie in de primaire sector toeneemt naarmate gebieden meer landelijk zijn. tabel 11
Nieuw ondernemerschap per mate van verstedelijking naar sector, in procenten, 2001-2004 Stedelijk
Primaire sector
Matig stedelijk
Landelijk
Gemiddeld
1
12
20
11
Nijverheid en distributie
26
25
27
26
Zakelijke diensten (incl. financieel)
38
33
24
31
Consumentgerichte sectoren
35
30
29
32
100
100
100
100
Totaal Bron: EIM/GEM 2004.
In figuur 15 wordt duidelijk dat het verwachte aantal meewerkende personen bij nieuwe bedrijven het hoogst is in verstedelijkte gebieden en daarna in landelijke gebieden. Het verwachte aantal meewerkende personen over vijf jaar is het laagst in gebieden die matig verstedelijkt zijn. In gebieden die verstedelijkt zijn geven nieuwe ondernemers ook het vaakst aan dat ze over vijf jaar meer dan 20 meewerkende personen verwachten te hebben.
39
figuur 15
Aantal meewerkende personen (op het moment van de enquête) en verwacht aantal meewerkende personen over vijf jaar bij nieuwe ondernemingen in Nederland (inclusief parttimers en uitzendkrachten) naar mate van verstedelijking, 2001-2004
Aantal meewerkende personen
stedelijk
matig stedelijk
landelijk Verwacht aantal meewerkende personen stedelijk
matig stedelijk
landelijk 0%
10%
20%
Geen
30%
40%
50%
1 t/m 5
60%
70%
80%
6 t/m 19
90%
100%
20+
Bron: EIM/GEM (2004).
Nieuwe ondernemers in verstedelijkte gebieden geven vaker aan dat ze zich richten op een nieuwe product-marktcombinatie. Het gebruik van nieuwe technologieën lijkt iets vaker voor te komen in zowel gebieden die verstedelijkt als in gebieden die landelijk zijn (zie figuur 16). figuur 16
Percepties van de mate van innovativiteit door nieuwe ondernemers naar mate van verstedelijking, in procenten, 2002-2004
18
16
14
12
10
8
6
4
2
0
nieuwe product-marktcombinatie stedelijk
Bron: EIM/GEM (2004).
40
nieuwe technologie matig stedelijk
landelijk
3.4
Demografische kenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland, 2001-2004
3.4.1 Ondernemerschap sactiv i teit naar sek se In veel landen is de kans dat een vrouw voor ondernemerschap kiest kleiner dan die van een man (zie figuur 17). In de figuur wordt duidelijk dat in Nederland geldt dat mannen ongeveer twee keer zo vaak betrokken zijn bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten als vrouwen. Dit komt overeen met het gemiddelde voor EU-landen die deelnemen aan GEM. De participatie van vrouwen is echter laag in vergelijking tot het gemiddelde voor deelnemende OESO-landen. Veelal geldt dat in landen waar ondernemerschap in het algemeen hoog is, ook het aandeel vrouwelijk ondernemerschap hoog is. Dit zou kunnen betekenen dat als er een goed ondernemersklimaat in een land is, vrouwen daar ook van profiteren (Delmar, 2003). Opvallend is dat het verschil in de mate van nieuw ondernemerschap tussen Nederland en de Verenigde Staten nog veel groter is voor vrouwen dan voor mannen. figuur 17
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) naar sekse per land, OESO, 2004
20,0 18,0 16,0
Vrouw
Man
14,0 12,0 10,0 8,0 6,0 4,0 2,0
GEMIDDELDE
Nieuw-Zeeland
IJsland
Australië
Verenigde Staten
Canada
Polen
Ierland
Noorwegen
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Griekenland
Denemarken
Spanje
NEDERLAND
Duitsland
Finland
Italië
Hongarije
Portugal
Kroatië
Zweden
België
Hong Kong
Slovenië
Japan
0,0
Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
Voor de periode 2001-2004 geldt in Nederland dat gemiddeld 6,3% van de volwassen mannen en 3,2% van de volwassen vrouwen betrokken is bij nieuw ondernemerschap. De verhouding dat mannen in Nederland circa twee keer zou vaak betrokken zijn bij ondernemerschap gaat op voor zowel 'nascents' als jonge bedrijven (zie tabel 12).
41
tabel 12
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA), 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven naar sekse, 2001-2004 TEA
Nascents
Ondernemers in jonge bedrijven
Man
6,3
3,3
3,1
Vrouw
3,2
1,6
1,6
Gemiddeld
4,8
2,5
2,4
Bron: EIM/GEM 2004.
Mannen zijn niet alleen vaker betrokken bij nieuw ondernemerschap dan vrouwen, maar ook hun percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf zijn naar verhouding positiever. Zo schatten mannen hun eigen kennis, vaardigheden en ervaring om een bedrijf te starten positiever in, kennen mannen vaker persoonlijk een ondernemer, en zien ze eerder goede kansen een nieuw bedrijf op te richten dan vrouwen (zie tabel 13). tabel 13
Percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf naar gender, 2001-2004, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar) Man
Vrouw
Gemiddeld
Angst voor mislukking zou mij ervan weerhouden een nieuw bedrijf op te richten
25
28
27
Ik heb zelf kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een nieuw bedrijf op te richten
50
25
38
Ik ken persoonlijk iemand die in de afgelopen twee jaar een nieuw bedrijf heeft opgericht
41
24
32
Er zijn in de komende zes maanden goede kansen om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats
46
38
42
Bron: EIM/GEM 2004.
Gelet op de verdeling naar sector valt op dat mannen naar verhouding vaker betrokken zijn bij ondernemerschap in de zakelijke dienstverlening en de nijverheid en distributie. Voor vrouwen valt op dat ze relatief vaak actief zijn in consumentgerichte sectoren en ook in de primaire sector (zie tabel 14). tabel 14
Nieuw ondernemerschap voor mannen en vrouwen naar sector, in procenten, 2001-2004 Man
Vrouw
Gemiddeld
9
15
11
Nijverheid en distributie
29
20
26
Zakelijke diensten (incl. financieel)
37
18
31
Consumentgerichte sectoren
25
46
32
100
100
100
Primaire sector
Totaal Bron: EIM/GEM 2004.
Vrouwen die betrokken zijn bij ondernemerschap hebben vaker geen personeel in dienst dan mannen. Dit verschil geldt al bij de start van het bedrijf en wordt na de start vaak alleen nog maar groter (Bruins, 2003). Uit figuur 18 blijkt dat 46% van de nieuwe vrouwelijke ondernemers aangeeft geen meewerkende personen in het eigen bedrijf te hebben, terwijl dit geldt voor 24% van de nieuwe mannelijke ondernemers. Vrouwen
42
verwachten ook vaker dan mannen dat ze over vijf jaar geen meewerkende personen in het eigen bedrijf zullen hebben. 31% van de vrouwen verwacht dit, tegenover 16% van de mannen. Terwijl vrouwen relatief iets vaker dan mannen verwachten over vijf jaar 15 meewerkende personen in de eigen onderneming te hebben, verwachten mannen juist vaker over vijf jaar 6-19 en meer dan 20 meewerkende personen te hebben (zie figuur 18). De gevonden verschillen hangen onder meer samen met het gegeven dat vrouwelijke ondernemers relatief vaker parttime werken en dat vrouwelijke ondernemers vaker dan mannen de onderneming combineren met de zorg voor kinderen of het gezin (Bruins, 2003). figuur 18
Aantal meewerkende personen (op het moment van de enquête) en verwacht aantal meewerkende personen over vijf jaar bij nieuwe ondernemingen in Nederland (inclusief parttimers en uitzendkrachten) naar sekse, 2001-2004
Aantal meewerkende personen
Man
Vrouw
Verwacht aantal meewerkende personen
Man
Vrouw
0%
10%
Geen
20%
30%
40%
1 t/m 5
50%
60%
6 t/m 19
70%
80%
90%
100%
20+
Bron: EIM/GEM (2004).
De inschatting van de mate van innovativiteit verschilt vrijwel niet voor de beide seksen. Dit geldt voor zowel nieuwe product-marktcombinaties als het gebruik van nieuwe technologie. Van de mannen geeft 13% en van de vrouwen geeft 14% aan zich te concentreren op nieuwe product-marktcombinaties. 7% van de mannen en 8% van de vrouwen geeft aan gebruik te maken van een nieuwe technologie.
3.4.2 Ondernemerschap sactiv i teit naar leeftijd Bevindingen van GEM wijzen al sinds de start van het project op een sterke samenhang tussen leeftijd en ondernemerschapsactiviteiten in de diverse deelnemende landen. De resultaten hebben laten zien dat de betrokkenheid bij ondernemerschap eerst toeneemt met leeftijd, daarna een piek vertoont en vervolgens weer daalt. Voor landen die deelnemen aan GEM met een hoog inkomen per hoofd van de bevolking geldt dat de mate van nieuw ondernemerschap het hoogst is in de leeftijdsgroep 25-34 jaar oud (Acs et al., 2005), zoals duidelijk wordt in figuur 19.
43
figuur 19
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) per leeftijdscategorie voor landen met een hoog inkomen per hoofd van de bevolking, 2004
14
12
10
8
6
4
2
0 18-24 jaar
25-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
55-64 jaar
Bron: GEM (2004).
In figuur 20 blijkt dat ook in Nederland het aandeel nieuwe ondernemers ruim bovengemiddeld is in de leeftijdscategorie 25-34 jaar. Wat echter opvalt is dat het aandeel nieuwe ondernemers in Nederland het hoogst is in de leeftijdsgroep 35-44 jaar oud. Voor deze leeftijdscategorie bedraagt de TEA-index 6,8; deze ligt daarmee ruim boven het landelijk gemiddelde. De mate van nieuw ondernemerschap is het laagst voor 55plussers met een TEA-index van 1,9. figuur 20
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) naar leeftijd in Nederland, 2001-2004
9,0
8,0
7,0
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,0
Gemiddelde
Leeftijd 55-64
Leeftijd 45-54
Leeftijd 35-44
Leeftijd 25-34
Leeftijd 18-24
-
Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
44
In tabel 15 is een uitsplitsing gemaakt van de mate van nieuw ondernemerschap naar zowel 'nascent' ondernemers als ondernemers in jonge bedrijven. In de categorieën die een bovengemiddelde TEA-index hebben (leeftijd 25-34 en leeftijd 35-44) valt het volgende op. Voor de groep nieuwe ondernemers in de categorie 25-34 jaar blijkt dat vooral het aandeel ondernemers in jonge bedrijven relatief hoog is. Binnen de leeftijdsgroep 35-44 jaar is zowel het aandeel 'nascents' als het aandeel ondernemers in jonge bedrijven relatief hoog. Het lijkt er dus op dat de kans dat een 'nascent' het bedrijf echt van de grond krijgt in deze leeftijdsgroepen het grootst is. tabel 15
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA), 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven naar leeftijd, 2001-2004 TEA
Nascents
Ondernemers in jonge bedrijven
Leeftijd 18-24
2,8
1,8
1,0
Leeftijd 25-34
6,3
2,7
3,8
Leeftijd 35-44
6,8
3,3
3,6
Leeftijd 45-54
4,2
2,6
1,6
Leeftijd 55-64
1,9
1,2
0,7
Gemiddeld
4,8
2,5
2,4
Bron: EIM/GEM 2004.
In tabel 16 is een overzicht te vinden van percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf, uitgesplitst naar leeftijdscategorieën. Duidelijk wordt dat jongeren vaker persoonlijk iemand kennen die recent een bedrijf heeft opgericht en optimistischer zijn over de kansen om een nieuw bedrijf op te richten. tabel 16
Percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf per leeftijdscategorie, 2001-2004, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar) 18-24
25-34
35-44
45-54
55-64
Gemiddeld
24
31
28
27
20
27
40
39
35
25
20
32
30
42
42
37
34
38
50
48
43
37
31
42
Angst voor mislukking zou mij ervan weerhouden een nieuw bedrijf op te richten Ik ken persoonlijk iemand die in de afgelopen twee jaar een nieuw bedrijf heeft opgericht Ik heb zelf kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een nieuw bedrijf op te richten Er zijn in de komende zes maanden goede kansen om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats Bron: EIM/GEM 2004.
In het vervolg van deze paragraaf zal de volgende driedeling gehanteerd worden: 18-34 jaar, 35-44 jaar en 45-64 jaar; dit om een verdere uitsplitsing mogelijk te maken, aangezien er anders een te beperkt aantal waarnemingen per categorie zou zijn. Voor de drie leeftijdsgroepen bestaan eigenlijk weinig verschillen wat betreft de sectoren waarin ze actief zijn. Wel blijkt dat personen in de leeftijdsgroep 35-44 jaar minder vaak betrokken zijn bij nieuw ondernemerschap in de primaire sector. Personen in de leeftijdscategorie 45-64 jaar zijn bovengemiddeld actief in de primaire sector en relatief weinig actief in de nijverheid en distributie (zie tabel 17).
45
tabel 17
Nieuw ondernemerschap per leeftijdscategorie naar sector, in procenten, 2001-2004 Leeftijd 18-34
Leeftijd 35-44
Leeftijd 45-64
Gemiddeld
Primaire sector
13
4
18
11
Nijverheid en distributie
29
29
19
26
Zakelijke diensten (incl. financieel)
30
33
30
31
Consumentgerichte sectoren
29
34
33
32
100
100
100
100
Totaal Bron: EIM/GEM 2004.
In figuur 21 wordt duidelijk dat er weinig verschillen zijn in aantal meewerkende personen en verwacht aantal meewerkende personen over vijf jaar voor de verschillende leeftijdscategorieën. Het lijkt erop dat oudere nieuwe ondernemers iets minder meewerkende personen hebben en met name minder vaak verwachten om over vijf jaar meewerkende personen in de onderneming te hebben. figuur 21
Aantal meewerkende personen (op het moment van de enquête) en verwacht aantal meewerkende personen over vijf jaar bij nieuwe ondernemingen in Nederland (inclusief parttimers en uitzendkrachten) naar leeftijd, 2001-2004
Aantal meewerkende personen
Leeftijd 18-34
Leeftijd 35-44
Leeftijd 45-64 Verwacht aantal meewerkende personen Leeftijd 18-34
Leeftijd 35-44
Leeftijd 45-64 0%
10%
Geen
20%
30%
40%
1 t/m 5
50%
60%
70%
6 t/m 19
80%
90%
100%
20+
Bron: EIM/GEM (2004).
Ouderen lijken zichzelf naar verhouding innovatiever te vinden dan jongeren (zie figuur 22). Met name jongeren in de leeftijdscategorie 18-34 jaar geven naar verhouding vaak aan weinig gebruik te maken van een nieuwe technologie. Wellicht is het zo dat ouderen in vergelijking met jongeren minder op de hoogte zijn van de allernieuwste ontwikkelingen en daardoor eerder inschatten dat ze innovatief zijn.
46
figuur 22
Percepties van de mate van innovativiteit door nieuwe ondernemers naar leeftijd, in procenten, 2002-2004
16
14
12
10
8
6
4
2
0
nieuwe product-marktcombinatie 18-34
nieuwe technologie 35-44
45-64
Bron: EIM/GEM (2004).
3.4.3 Ondernemerschap sactiviteit naar opleiding In figuur 23 wordt duidelijk dat de mate van ondernemerschapsactiviteit toeneemt naarmate het opleidingsniveau hoger is. Binnen Nederland geldt dat er een positief verband is tussen nieuw ondernemerschap, opleidingsniveau en regio. Nieuwe ondernemers in het westen van Nederland, waar de mate van nieuw ondernemerschap het hoogst is, zijn naar verhouding vaker hoog opgeleid dan nieuwe ondernemers in de rest van Nederland. Ook geldt dat er een positief verband is tussen opleidingsniveau en sekse van nieuwe ondernemers. Nieuwe mannelijke ondernemers zijn vaker hoog opgeleid dan nieuwe vrouwelijke ondernemers.
47
figuur 23
Total early-stage Entrepreneurial Activity naar opleidingsniveau, 2001-2004
9,0
8,0
7,0
6,0
5,0
4,0
3,0
2,0
1,0
Gemiddelde
Laag (MBO, MAVO/MULO, LBO, Lager Onderwijs)
Gemiddeld (VWO/HAVO/HBS)
Hoog (Universiteit, WO, HBO)
-
Bron: EIM/GEM (2004). De verticale 'balken' vertegenwoordigen het 95% betrouwbaarheidsinterval.
Mensen met een hogere opleiding (Universiteit, WO, HBO) zijn veel vaker betrokken bij activiteiten op het gebied van ondernemerschap dan het landelijk gemiddelde. De TEAindex voor deze groep bedraagt 7,2. Laag opgeleiden (LBO, MAVO en lager) zijn met een TEA-index van 3,6 het minst betrokken bij ondernemerschap. Met name het aandeel 'nascents' blijft met een index van 1,5 in deze groep sterk achter op het landelijk gemiddelde, dat 2,5 bedraagt (zie tabel 18). Lager opgeleiden hebben vaak weinig keus wat betreft banen, waardoor de kans voor deze groep het grootst is dat ze betrokken raken bij ondernemerschap uit noodzaak of gebrek aan alternatief ('necessity-based' ondernemerschap). tabel 18
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA), 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven naar opleidingsniveau, 2001-2004 TEA
Nascents
Ondernemers in jonge bedrijven
Hoog (Universiteit, WO, HBO)
7,2
4,2
3,2
Gemiddeld (VWO/HAVO/HBS)
4,4
2,3
2,1
Laag (MBO, MAVO/MULO, LBO, Lager
3,6
1,5
2,1
4,8
2,5
2,4
onderwijs) Gemiddeld Bron: EIM/GEM 2004.
Hoger opgeleiden kennen vaker iemand die een nieuw bedrijf heeft opgericht, schatten de eigen kennis, vaardigheden en ervaring om een bedrijf op te richten hoger in en zien eerder goede kansen om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats. Wat betreft de angst voor mislukking zijn er geen verschillen naar opleidingsniveau (zie tabel 19).
48
tabel 19
Percepties ten aanzien van het starten van een eigen bedrijf naar opleidingsniveau, 2001-2004, percentage van de volwassen bevolking (18-64 jaar) Hoog (Uni-
Gemiddeld
Laag (MBO, MA-
versiteit,
(VWO/HAVO/
VO/MULO, LBO,
WO, HBO)
HBS)
Lager onderwijs)
Gemiddeld
Angst voor mislukking zou mij ervan weerhouden een nieuw bedrijf op te richten
26
27
26
27
46
33
22
32
50
40
28
38
56
41
33
42
Ik ken persoonlijk iemand die in de afgelopen twee jaar een nieuw bedrijf heeft opgericht Ik heb zelf kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn om een nieuw bedrijf op te richten Er zijn in de komende zes maanden goede kansen om een nieuw bedrijf op te richten in de woonplaats Bron: EIM/GEM 2004.
De verdeling van nieuw ondernemerschap naar sector loopt uiteen tussen de verschillende opleidingscategorieën (zie tabel 20). Voor hoger opgeleiden valt vooral op dat ze naar verhouding vaak actief zijn in de zakelijke dienstverlening en in de consumentgerichte sectoren. Ondernemerschapsactiviteit is voor de hoger opgeleiden juist relatief laag in de landbouw, de industrie en de handel. Mensen met een gemiddeld opleidingsniveau zijn naar verhouding het vaakst actief in de landbouw. Lager opgeleiden zijn relatief vaak actief in de industrie en de handel. Deze groep houdt zich in vergelijking met de andere opleidingscategorieën in beperkte mate bezig met nieuw ondernemerschap in de zakelijke dienstverlening. tabel 20
De mate van nieuw ondernemerschap per opleidingsniveau naar sector, 2001-2004, in procenten
Primaire sector
Hoog (Uni-
Gemiddeld
Laag (MBO, MA-
versiteit,
(VWO/HAVO/
VO/MULO, LBO,
WO, HBO)
HBS)
Lager onderwijs)
Gemiddeld
3
15
15
11
Nijverheid en distributie
19
25
37
26
Zakelijke diensten (incl. financieel)
43
33
12
31
Consumentgerichte sectoren
34
27
35
32
100
100
100
100
Totaal Bron: EIM/GEM 2004.
Uit figuur 24 blijkt dat lager opgeleiden vaker geen meewerkende personen in de onderneming hebben of geen plannen maken om meewerkende personen aan te trekken in vergelijking met hoger opgeleiden. Hoger opgeleiden hebben vaker een hoger aantal meewerkende personen in de onderneming (6-19, of 20 of meer) en verwachten een hogere groei van het aantal meewerkende personen in de komende jaren dan lager opgeleiden. Onder hoger opgeleiden bevindt zich naar verhouding een hoog aandeel snelle groeiers die verwachten in de komende vijf jaar 20 of meer meewerkende personen te hebben.
49
figuur 24
Aantal meewerkende personen (op het moment van de enquête) en verwacht aantal meewerkende personen over vijf jaar bij nieuwe ondernemingen in Nederland (inclusief parttimers en uitzendkrachten) naar opleidingsniveau, 2001-2004
Aantal meewerkende personen
hoog
gemiddeld
laag Verwacht aantal meewerkende personen hoog
gemiddeld
laag 0%
10%
20%
Geen
30%
40%
50%
1 t/m 5
60%
70%
80%
6 t/m 19
90%
100%
20+
Bron: EIM/GEM (2004).
Hoger opgeleiden geven naar verhouding vaker aan dat ze innovatief zijn. Het valt op dat lager opgeleiden zeer weinig innovatief zijn in vergelijking met zowel gemiddeld als hoger opgeleiden (zie figuur 25). figuur 25
Percepties van de mate van innovativiteit door nieuwe ondernemers naar opleidingsniveau, in procenten, 2002-2004
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
nieuwe product-marktcombinatie Hoog (HBO - WO)
Bron: EIM/GEM (2004).
50
Gemiddeld (MBO, Havo / VWO)
nieuwe technologie Laag (LBO, Mavo en lager)
3.5
Samenvatting In dit hoofdstuk is gekeken naar economische kenmerken, regionale patronen en demografische kenmerken van nieuw ondernemerschap in Nederland in 2001-2004. Economische kenmerken Voor de periode 2001-2004 bedraagt de TEA-index voor Nederland gemiddeld 4,8; voor 'nascent' ondernemers is dit 2,5 en voor ondernemers in jonge bedrijven 2,4. In vergelijking tot andere landen met een hoog inkomen per hoofd van de bevolking zijn nieuwe ondernemers in Nederland naar verhouding minder actief in consumentgerichte sectoren. Bijna 80% van de nieuwe ondernemers verwacht over vijf jaar meewerkende personen in de eigen onderneming te hebben. 13% van de nieuwe ondernemers lanceert een nieuwe product-marktcombinatie en 7% geeft aan gebruik te maken van een nieuwe technologie. Regionaal patroon Nieuwe ondernemers in Nederland zijn met name te vinden in het westen van het land. Nieuwe ondernemers in het westen zijn vooral actief in de zakelijke dienstverlening, terwijl personen in de rest van Nederland juist relatief vaak een bedrijf starten in de primaire sector en in de nijverheid en distributie. Nieuwe ondernemers in het westen verwachten een hogere groei van het aantal meewerkende personen in de onderneming dan nieuwe ondernemers in de rest van Nederland. Er zijn vrijwel geen verschillen in de mate van innovativiteit van nieuwe ondernemers tussen het westen en de rest van Nederland. Daarnaast lijken nieuwe ondernemers vooral geconcentreerd te zijn in gebieden die óf in zeer hoge mate verstedelijkt óf juist zeer landelijk zijn. Ondernemers in verstedelijkte gebieden zijn relatief vaak actief in de zakelijke dienstverlening en consumentgerichte sectoren. In stedelijke gebieden verwachten nieuwe ondernemers naar verhouding vaker en meer meewerkende personen in de onderneming te hebben over vijf jaar. Nieuwe ondernemers in verstedelijkte gebieden introduceren naar verhouding het vaakst een nieuwe product-marktcombinatie. Zowel nieuwe ondernemers in stedelijke als in landelijke gebieden lijken het vaakst gebruik te maken van een nieuwe technologie, terwijl dit het minst vaak voorkomt in matig stedelijke gebieden. Demografische kenmerken Nederlandse mannen zijn twee keer zo vaak betrokken bij nieuw ondernemerschap als vrouwen, een patroon dat ook in de meeste andere landen zichtbaar is. Mannen denken vaker te beschikken over de benodigde kennis, vaardigheden en ervaring om een nieuw bedrijf op te richten dan vrouwen. Ze kennen ook vaker persoonlijk een ondernemer en zien eerder goede kansen voor de oprichting van een nieuwe onderneming. Mannen starten naar verhouding vaak een nieuwe onderneming in de zakelijke dienstverlening en de nijverheid en distributie. Vrouwen zijn relatief vaak actief in consumentgerichte sectoren en in de primaire sector. Vrouwen hebben relatief vaak geen meewerkende personen in de onderneming en verwachten ook minder vaak dan mannen over vijf jaar meewerkende personen te hebben. Er bestaan vrijwel geen verschillen in de mate van innovativiteit tussen mannen en vrouwen. De nieuwe ondernemers bevinden zich vooral in de leeftijdscategorie 25-44 jaar en zijn ondervertegenwoordigd in de categorieën 18-24 jaar en in de categorie 55+. Jongeren kennen het vaakst persoonlijk iemand die een eigen bedrijf is gestart en zijn optimistischer over de kansen om een nieuw bedrijf te starten. Tussen de leeftijdsgroepen bestaan weinig verschillen in de sectoren waarin nieuwe ondernemers actief zijn. Tot slot zijn het vooral hoger opgeleiden die betrokken zijn bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten in Nederland. Hoger opgeleiden kennen vaker dan gemiddeld en
51
vaker dan lager opgeleiden iemand die een bedrijf heeft opgericht, schatten de eigen kennis en vaardigheden om een bedrijf te starten positiever in en zijn optimistischer over de kansen om een nieuwe onderneming op te richten. Hoger opgeleiden zijn het vaakst actief in de zakelijke dienstverlening en consumentgerichte sectoren. Ze hebben vaker een hoger aantal meewerkende personen in de onderneming en verwachten een hogere groei van het aantal meewerkende personen in de komende vijf jaar. Hoger opgeleiden geven naar verhouding ook vaker aan dat ze innovatief zijn.
52
4
Motieven en ervaringen van 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven
In de vorige hoofdstukken is een statistisch beeld gegeven van de mate van nieuw ondernemerschap in Nederland. In dit hoofdstuk zal nader ingegaan worden op het karakteriseren van 'de mensen achter de index': de 'nascents' en de ondernemers in jonge bedrijven. Hiertoe zal allereerst ingegaan worden op motieven die 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven hebben voor het opzetten van een eigen bedrijf. Vervolgens wordt ingegaan op ervaringen van zowel 'nascents' als ondernemers in jonge bedrijven. Onderwerpen die hierbij aan bod komen zijn hoe het opzetten of runnen van het eigen bedrijf tot nu toe bevallen is en of er personeel is aangenomen of er plannen hiertoe zijn.
4.1
Motieven voor nieuw ondernemerschap In GEM 2004 is zowel aan mensen die bezig zijn met het oprichten van een eigen bedrijf als aan mensen die al ondernemer zijn van een bedrijf gevraagd wat de belangrijk1 ste motieven zijn voor het zelfstandig ondernemerschap. Voor beide groepen geldt dat de wens om eigen baas te zijn het belangrijkste motief is (zie tabel 21). En ook 'uitdaging' vormt een belangrijk motief om een bedrijf te starten of eigenaar te worden van een eigen bedrijf. Motieven die laag scoren zijn werkloosheid en onvrede. Ook in eerder onderzoek werd het 'eigen baas zijn' het vaakst genoemd als startmotief en 'uitdaging' als tweede (Van Uxem en Bais, 1996). Uit de GEM-gegevens blijkt dat de nieuwe ondernemers de genoemde motieven vaak combineren met een motief dat valt onder de categorie 'anders'. Onder deze categorie zijn onder meer motieven genoemd als 'van een hobby werk maken', 'er vanzelf ingerold zijn' en het plezier dat het zelfstandig ondernemerschap biedt. Doorgaans speelt een combinatie van motieven een rol bij de beslissing om zelfstandig ondernemer te worden (Van Uxem en Bais, 1996).
1
Aan nascent ondernemers is gevraagd: Wat zijn uw belangrijkste motieven om dit bedrijf op te starten? Aan de ondernemers in jonge bedrijven is gevraagd: Wat waren uw belangrijkste motieven om manager te worden van een eigen bedrijf?
53
tabel 21
Motieven voor de oprichting van een eigen bedrijf/om ondernemer te worden in een eigen bedrijf, 2004 (meerdere antwoorden mogelijk), in procenten Motieven nascents om
Motieven ondernemers
een bedrijf op te starten
in een jong bedrijf
Wens 'eigen' baas te zijn
40
52
Uitdaging
27
6
4
6
2
0
2
2
Meer geld verdienen dan in loondienst
10
19
Ontdekking 'gat in de markt'
10
2
Anders
52
37
-
2
Ontevredenheid over baan in loondienst (Dreigende) werkloosheid/geen baan kunnen vinden Betere mogelijkheden zorg voor gezin en arbeid te kunnen combineren
Weet niet/wil niet zeggen Bron: EIM/GEM 2004.
Mensen in Nederland kiezen dus vooral voor een eigen bedrijf, omdat dit hun kansen biedt. 85% van degene die betrokken zijn bij ondernemersactiviteiten in Nederland worden gemotiveerd door het nastreven van kansen. Dit wordt aangeduid als 'opportunity-based' ondernemerschap. Ook in eerder onderzoek is naar voren gekomen dat het merendeel van de zelfstandige ondernemers in Nederland positieve ('pull') startmotieven heeft (van Uxem en Bais, 1996; Evers, 2000). Het aantal (startende) ondernemers dat uit noodzaak of bij gebrek aan een alternatief gekozen heeft voor een eigen bedrijf is in Nederland laag. Het gaat dan om wat in Engelstalige literatuur 'necessity-based' ondernemerschap wordt genoemd. In Nederland ligt het aandeel 'opportunity-based' ondernemers boven het GEM-gemiddelde en het EU-gemiddelde, maar het is vergelijkbaar met het gemiddelde voor de OESO-landen die deelnemen aan GEM. In economisch hoger ontwikkelde landen is ondernemerschap in de meeste gevallen 'opportunitybased'. In figuur 26 is een overzicht gegeven van de motieven per land voor de EULidstaten. EU-landen met een relatief hoog aandeel 'necessity-based' ondernemers zijn Polen, Hongarije en Griekenland.
54
figuur 26
Total early-stage Entrepreneurial Activity (TEA) en motivatie per land, EU, 2000-2004
10,00 9,00 8,00 7,00 6,00 5,00 4,00 3,00 2,00 1,00
opportunity
necessity
Ierland
Polen
Hongarije
Italië
Denemarken
Verenigd Koninkrijk
Finland
Spanje
Griekenland
Duitsland
Zweden
NEDERLAND
Frankrijk
Portugal
België
Slovenië
0,00
overig, combinatie
Bron: EIM/GEM (2004).
4.2
Ervaringen van 'nascents' en starters In maart 2004 is een vervolgonderzoek (follow-up) gehouden onder degenen die betrokken waren bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten in 2002 en 2003. Daarnaast zijn degenen die in juni 2004 aangegeven hadden betrokken te zijn bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten in november 2004 opnieuw benaderd in een follow-up. In bijlage I zijn details te vinden van het aantal 'nascents' en het aantal jonge bedrijven waarmee contact geweest is. In totaal is contact gelegd met 108 'nascents' en 91 ondernemers in jonge bedrijven in de follow-up metingen. In het vervolg van dit hoofdstuk zullen de ervaringen van de 'nascents' respectievelijk de ondernemers in jonge bedrijven uit de drie afzonderlijke jaren samengevoegd weergegeven worden. Status van de activiteiten Niet iedereen die voorbereidingen treft voor het starten van een eigen bedrijf gaat ook daadwerkelijk van start met het bedrijf. Redenen om de activiteiten te staken zijn veelal problemen zoals te weinig ervaring of gebrek aan tijd (Stigter, 2001). Ruim de helft van de pre-starters gaat uiteindelijk wel met het bedrijf van start. Van degenen die in 2002, 2003 en 2004 aangaven bezig te zijn met de oprichting van een bedrijf en die respectievelijk in maart en november 2004 wederom zijn ondervraagd, heeft meer dan de helft aangegeven reeds van start te zijn gegaan met het bedrijf (zie tabel 22). 15% heeft gemeld nog steeds bezig met het opzetten van het bedrijf. De overige responden-
55
ten hebben definitief afgezien van de start of de activiteiten tijdelijk gestaakt. 59 personen hebben reeds inkomsten uit het nieuwe bedrijf behaald. De resultaten zijn mogelijk gekleurd door een 'non-response bias'. Juist degenen die niet meededen aan de follow1 up zijn wellicht gestopt met hun bedrijf. tabel 22
Status van de activiteiten van 'nascents', 2002-2004, in procenten % van nascents
Bedrijf is van start gegaan
57
Nog steeds bezig met opzetten bedrijf
15
Opzetten tijdelijk onderbroken
12
Definitief van start afgezien
16
Totaal
100
Bron: EIM/GEM 2004.
Uit ander onderzoek is bekend dat in Nederland de helft van de nieuwe bedrijven binnen vijf jaar na de start van de onderneming stopt met het bedrijf (Bangma et al., 2003). Van de 91 ondernemers in jonge bedrijven waar contact mee is gelegd in de follow-up onderzoeken heeft 90% aangegeven nog steeds actief met het bedrijf te zijn. Ook hier zal non-response bias aan de orde zijn. tabel 23
Status van het bedrijf van ondernemers in jonge bedrijven, 2002-2004, in procenten % van ondernemers in jonge bedrijven
Bedrijf is nog steeds actief
90
Activiteiten zijn tijdelijk gestaakt
2
Gestopt met het bedrijf
8
Totaal
100
Bron: EIM/GEM 2004.
Ervaringen met het opzetten of runnen van het bedrijf In het follow-up onderzoek waren er in totaal 78 van de 108 geïdentificeerde 'nascents' die op dat moment aangaven het bedrijf al te hebben opgestart of nog bezig te zijn met de start van het bedrijf. Het merendeel (63%) van de 'nascents' geeft aan parttime begonnen te zijn of te beginnen met de onderneming. Van de ondernemers in jonge bedrijven geeft 57% aan fulltime met de onderneming begonnen te zijn en 43% is parttime gestart. In tabel 24 is een overzicht te vinden van de ervaringen van 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven met respectievelijk het opzetten en runnen van het bedrijf. Voor de 'nascents' was het opzetten van het bedrijf veelal meegevallen of zoals verwacht. Hetzelfde geldt voor ondernemers in jonge bedrijven wat betreft het runnen van het eigen bedrijf.
1
Redenen van non-respons waren bijvoorbeeld dat er geen gehoor werd verkregen, dat er een antwoordapparaat aan de lijn kwam of dat het adres niet (meer) bleek te kloppen.
56
tabel 24
Ervaringen met het opzetten en runnen van het bedrijf, 2002-2004, in procenten Hoe is het opzetten van het bedrijf
Hoe is het runnen van het bedrijf
bevallen?
bevallen? (% van ondernemers in
(% van nascents)
jonge bedrijven)
Meegevallen
45
46
Tegengevallen
12
16
Was als verwacht
41
36
2
2
100
100
Weet niet Totaal Bron: EIM/GEM 2004.
Het merendeel van de 'nascents' heeft (nog) geen personeel aangenomen. Ook het merendeel van de ondernemers in jonge bedrijven heeft eind 2004 geen personeel in dienst (zie tabel 25). 30% van de ondernemers in jonge bedrijven heeft aangegeven personeel in dienst te hebben. tabel 25
Personeel aangenomen of in dienst (gehad), 2002-2004, in procenten % van nascents
% van ondernemers in jonge bedrijven
Personeel in dienst
10
30
Geen personeel in dienst
86
69
4
1
100
100
Bezig personeel in dienst te nemen Totaal Bron: EIM/GEM 2004.
Ambitieniveau Zowel 'nascents' als ondernemers in jonge bedrijven vinden het vooral van belang om in hun eentje het bedrijf te kunnen runnen (zie tabel 26). Iets meer dan een tiende van de 'nascents' en de ondernemers in jonge bedrijven streeft naar een zo groot mogelijk bedrijf. tabel 26
Wat geeft uw situatie het beste weer?, 2002-2004, in procenten % van nascents
% van ondernemers in jonge bedrijven
Zo groot mogelijk bedrijf
13
12
In mijn eentje bedrijf kunnen runnen
82
83
5
5
100
100
Weet niet/wil niet zeggen Totaal Bron: EIM/GEM 2004.
57
4.3
Samenvatting In dit hoofdstuk is een beeld gegeven van de motieven en ervaringen van individuen die betrokken zijn bij nieuw ondernemerschap. De belangrijkste motieven om een bedrijf op te zetten of om ondernemer in een eigen bedrijf te worden zijn de wens om 'eigen' baas te zijn en de uitdaging die dit biedt. Nieuwe ondernemers in Nederland starten vooral een eigen bedrijf omdat dit hun kansen biedt en niet uit noodzaak of gebrek aan alternatief. Meer dan de helft van de 'nascents' geeft in de follow-up aan al gestart te zijn met het bedrijf en 15% heeft aangegeven nog steeds bezig te zijn met de oprichting. Vrijwel alle jonge bedrijven die meededen aan de follow-up (90%) geven aan nog actief te zijn met de onderneming. Voor de 'nascents' is het opzetten van de eigen onderneming en voor de ondernemers in jonge bedrijven is het runnen van het bedrijf veelal meegevallen of zoals verwacht. Zowel 'nascents' als jonge bedrijven vinden het vooral belangrijk om een bedrijf in hun eentje te kunnen runnen en zij ambiëren niet zozeer een zo groot mogelijk bedrijf.
58
Literatuurlijst
Acs, Zoltan J., Pia Arenius, Michael Hay en Maria Minniti (2005), Global Entrepreneurship Monitor, 2004 Executive Report, Babson College/USA en London Business School/UK. Audretsch, D.B en A.R. Thurik (2001), 'What is new about the New Economy: Sources of Growth in the Managed and Entrepreneurial Economies', Industrial and Corporate Change 10, 267-315. Bangma, K.L, N. Bosma en P. Gibcus (2003), Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid. Editie 2002, EIM, Zoetermeer. Bruins, A. (2003), Stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap, EIM, Zoetermeer. Carree, M.A., A.J. van Stel, A.R. Thurik en A.R.M. Wennekers (2002), 'Economic development and business ownership: an analysis using data of 23 OECD-countries in the period 1976-1996', Small Business Economics, 19, 271-290. Delmar, F. (2003), Women entrepreneurship: assessing data availability and future needs, paper ten behoeve van de 'Workshop on Improving Statistics on SMEs and Entrepreneurship', OECD, Parijs, 17-19 September 2003. Evers, G.E. (2000), Eigen Baas zijn. Onderzoek naar zelfstandig ondernemers zonder personeel en hun bedrijf, TNO Arbeid. Meijaard, J. en B.J. Diephuis (2004), Bedrijfsoverdrachten in het MKB, EIM, Zoetermeer. Ministerie van Economische Zaken (2004), Action for entrepreneurs. Entrepreneurship policy in the Netherlands, Den Haag. Morris, M.H. (2001), 'Entrepreneurship is economic development is entrepreneurship', Journal of Developmental Entrepreneurship, 6, 3, v-vi. Reynolds, P.D. (1987), 'New firms: societal contribution versus survival potential', Journal of Business Venturing, 2, 231-246. Reynolds, P.D. en D.J. Storey (1993), Local and regional characteristics affecting small business formation: A cross national comparison, OECD, Parijs. Reynolds, P., D.J. Storey en P. Westhead (1994), 'Cross-national Comparisons of the Variation in New Firm Formation Rates', Regional Studies, 28, 4, 443-456. Stigter, H. (2001), Het voorbereidingsproces: van start tot finish? Onderzoek naar de overeenkomsten en verschillen in het voorbereidingsproces van starters, potentiële starters en stoppers, EIM, Zoetermeer. Uxem, F.W. van en J. Bais (1996), Het starten van een bedrijf; ervaringen van 2000 starters, EIM, Zoetermeer. Verheul, Ingrid, André van Stel en Roy Thurik (2004), Explaining female and male entrepreneurship across 29 countries, SCALES-paper N200403, EIM, Zoetermeer. Wildeman, R.E., G. Hofstede, N.G. Noorderhaven, A.R. Thurik, H.J. Verhoeven en A.R.M. Wennekers (1998), Culture's role in Entrepreneurship; Self-employment out of Dissatisfaction, Rotterdam Institute for Business Economic Studies.
59
Bijlage I Methodologie Representatieve bevolkingssurveys In elk land dat deelneemt aan GEM worden jaarlijks ten minste 2.000 volwassenen ondervraagd. Het centrale GEM Coördinatie Team in Londen verzorgt de harmonisatie van de verwerking van de data voor alle landen. In Nederland zijn de surveys uitgevoerd door Survey@Marktonderzoek. De data zijn herwogen op basis van de werkelijke verdeling van de Nederlandse populatie naar sekse en leeftijdscategorieën. Op deze manier ontstaat een representatieve dataset. Gepoolde data 2001-2004 EIM participeert sinds 2001 in de Global Entrepreneurship Monitor en sindsdien zijn er jaarlijks representatieve bevolkingssurveys gehouden. In 2001 zijn hiertoe 2.000 volwassenen (18-64 jaar) ondervraagd, in 2002, 2003 en 2004 ging het jaarlijks om 3.500 personen. In hoofdstuk 3 van dit rapport zijn deze vier afzonderlijke steekproeven aan elkaar gekoppeld. Deze data zijn vervolgens herwogen naar sekse en leeftijd. Door de data te poolen wordt een groter aantal waarnemingen van 'nascents' en ondernemers in jonge bedrijven verkregen, dat het mogelijk maakt om nadere uitsplitsingen van nieuw ondernemerschap te maken naar bijvoorbeeld regio, leeftijd en opleiding. De gepoolde data geven een gemiddeld beeld van structuurkenmerken van nieuwe ondernemers voor de periode 2001-2004. Door de data van meerdere jaren te poolen worden conjuncturele invloeden zo veel mogelijk weggenomen. Gegevens follow-up onderzoek Degenen die geïdentificeerd zijn als 'nascent' ondernemer en als ondernemer in een jong bedrijf in de GEM-enquête in 2002, 2003 en 2004 zijn opnieuw benaderd door EIM in een follow-up onderzoek. In tabel 27 zijn details te vinden van het aantal 'nascents' en het aantal ondernemers in jonge bedrijven waarmee contact geweest is. tabel 27
Gegevens van follow-up onderzoek, gehouden in maart 2004 voor degenen die betrokken waren bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten in 2002 en 2003, en in november 2004 voor degenen die betrokken waren bij nieuwe ondernemerschapsactiviteiten in juni 2004 Nascents
1 2
Geïdentificeerd in GEM Ingestemd met deelname aan follow-up (Aandeel van 1.)
3
Contact gelegd in follow-up (Aandeel van 2.)
Ondernemers in jonge bedrijven
2002
2003
2004
2002
2003
2004
74
52
80
59
54
58
53 (72%) 29 (55%)
47 (90%) 29 (62%)
79 (99%) 50 (63%)
46 (78%) 31 (67%)
36 (67%) 26 (67%)
43 (74%) 34 (79%)
Bron: EIM, 2005.
61
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200501 A200417 A200416 A200415 A200414 A200413 A200412 A200411 A200410 A200409 A200408 A200407
26-4-2005 11-4-2005 12-4-2005 29-3-2005 24-3-2005 21-3-2005 9-3-2005 17-2-2005 25-4-2005 5-1-2005 18-11-2004 14-3-2005
A200406
12-10-2004
A200405 A200404
14-9-2004 11-8-2004
A200403 A200402 A200401 A200318
11-8-2004 5-7-2004 22-6-2004 15-6-2004
A200317 A200316
28-5-2004 22-4-2004
A200315 A200314
10-3-2004 12-3-2004
A200313 A200312 A200311 A200310 A200309
18-2-2004 12-2-2004 10-2-2004 5-2-2004 22-1-2004
A200308 A200307 A200306 A200305 A200304 A200303 A200302
20-1-2004 17-12-2003 10-12-2003 30-10-2003 14-10-2003 15-9-2003 1-7-2003
A200301
17-6-2003
Spin-offs van grote bedrijven in Nederland Voorbeeldig ondernemen bij bedrijfsoverdracht in het MKB MKB-locaties Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid Internationalisering in het Nederlandse MKB MKB in een periode van deflatie; risico's en strategieën Ondernemen in de zorg De bron van vernieuwing Oudere versus jongere starters De kracht van de organisatie Succesvol op weg op de elektronische snelweg!! Toetredingsbarrières in de praktijk : Veranderingen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij Ga direct naar een standaard reïntegratietraject, ga niet langs start Ondernemen in de Sectoren Innovatief ondernemerschap en de rol van de brancheorganisaties : Een exploratieve toets Starten in de recessie Kleinschalig Ondernemen 2004 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003 Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het middenen kleinbedrijf Wordt de spoeling dun? Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial Activities (GEM) Rechtsvormkeuze in het MKB Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode 19872002 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik Ondernemen in het Ambacht 2004 Ondernemen in de Industrie 2004 Ondernemen in de Diensten 2004 Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004 Kansrijker door samenwerking Ondernemen in de Groothandel 2004 De innovativiteit van de Nederlandse industrie, 1998-2000 Grenzen aan verantwoordelijkheid Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2002 Entrepreneurship in the Netherlands; Knowledge transfer: developing high-tech ventures Kleinschalig Ondernemen 2003
63
A200215
23-4-2003
A200214 A200213 A200212 A200211 A200210 A200209 A200208 A200207
26-3-2003 1-4-2003 21-3-2003 26-3-2003 18-3-2003 14-3-2003 11-3-2003 6-3-2003
64
Arbeidsomstandigheden en verzuim in het midden- en kleinbedrijf Ondernemen in de Diensten 2003 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - Editie 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2003 Ondernemen in de Groothandel 2003 Hoe slim zijn jonge ondernemingen? De kortste route naar een kennisrijk MKB Ondernemen in de Industrie 2003 Ondernemen in het Ambacht 2003