.Vves
niet-ambtelijke adviescommissie
ONDERWIJSRAAD
's-GRAVENHAGE, Nassaulaan 6 2514 JS 's-Gravenhage Tel. 070 - 63 79 55
J ' O.R. / 6 3 4 Alg Bericht op het schrijven van mei 1987;
- 3 JUL11967 ~~~ •..-.>»
.
Wk t Jär.'A
DGVO/VB-14.425.
AAN
Betreffende:
Concept-plan van scholen 1988-1990.
3Q60
Z ^ — t c* / <-' (j
de s t a a t s s e c r e t a r i s van onderwijs en wetenschappen, mevrouw d r s . N . J . Ginjaar-Maas, Postbus 25000, 2700 LZ Z o e t e r m e e r . i . a . a . de m i n i s t e r van landbouw en visserij, Bezuidenhoutseweg 73, 2594 AC ' s - G r a v e n h a g e . -
". •'/,
B/AK/b
In antwoord op uw bovenvermeld verzoek om advies ter zake van het concept-plan van scholen 1988-1990, bericht de Onderwijsraad u als volgt. De Raad kan zich, gelet op het voorgenomen herschikkings- en fusieproces zoals dat is neergelegd in het ontwerp van wet tot wijziging van de W.V.O., houdende verhoging van de opheffingsnormen voor scholen die aansluiting geven op het basisonderwijs, alsmede enige bepalingen met betrekking tot de samenvoeging van scholen (wetsontwerp 19 252), er in vinden dat ten aanzien van het stichten van nieuwe scholen c.q. afdelingen voor voortgezet onderwijs een terughoudend beleid wordt gevoerd. Ook het voorliggende concept-plan geeft daarvan blijk. In het licht van het vorenstaande kan de Raad zich in grote lijnen met het onderhavige concept-plan van scholen verenigen. Het beleid zal naar het oordeel van de Raad meer gericht moeten zijn op instandhouding en uitbouw van bestaande onderwijsvoorzieningen dan op het stichten van nieuwe. Hij gaat thans in op enkele onderdelen ervan. Onder verwijzing naar het Raadsadvies van 24 juni 1986 ter zake van het concept-plan van scholen 1987-1989 (OR/604 Alg.) moet de Raad uit de thans voorliggende bescheiden opmaken dat zich voor wat betreft de problematiek ten aanzien van het verbinden van een atheneum aan scholen voor h.a.v.o., c.q. scholengemeenschappen voor m.a.v.o./h.a.v.o. nog één geval voordoet. Het betreft hier de aanvraag van een R.K. atheneum te Stevensbeek. Uit de plaatsing met jaartal op het scholenplan 1988-1990 leidt de Raad af dat ten aanzien van voormelde aanvraag kennelijk de opvatting wordt gehuldigd, dat deze nog valt onder de vigeur van de ten behoeve van de tot groep V behorende h.a.v.o.scholen zonder v.w.o. overeengekomen aangepaste toetsingsprocedure. M.n gollav* bl| hat antwoord dagtokonlng • n nummor »on dit §chrï|v»n L v . r m . l d . n
Nog afgezien van de vraag of deze aanvraag alsnog tegen de achtergrond van het hiervoor bedoelde kader kan en mag worden beoordeeld, dient daarbij naar het oordeel van de Raad overigens onder erkenning van uw eigen verantwoordelijkheid om ook aanvragen op het plan te plaatsen welke niet voldoen aan de wettelijke stichtingsnorm - het bepaalde in artikel 69, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs niet uit het oog te worden verloren. In het licht hiervan vraagt de Raad zich af of, op grond van de hem ter beschikking staande prognoseberekeningen, twee athenea die op hetzelfde verzorgingsgebied moeten terugvallen, op termijn voldoende levensvatbaar zullen blijken. De Raad geeft u dan ook in overweging op dit punt een zorgvuldige afweging te maken. Voor wat betreft het middelbaar beroepsonderwijs heeft de Raad kennisgenomen van het beoordelingskader, waaraan de aanvragen m.b.o. in het kader van het onderhavige plan van scholen zijn getoetst. Ook blijkt daaruit dat, gelet op de te verwachten daling van het leerlingental, in het algemeen sprake zal zijn van een zeer terughoudend beleid met betrekking tot de stichting van m.b.o.-voorzieningen. Voor wat betreft het m.d.g.o. heeft de Raad begrepen dat jaartaltoekenning voor scholen en afdelingen die reeds op het plan van scholen 1987-1989 waren geplaatst, is gekoppeld aan een tweetal voorwaarden. Als een der voorwaarden wordt genoemd de eis dat voor de stichting van een m.d.g.o.school een minimum norm van 600 leerlingen wordt aangehouden. De Raad merkt op dat daarmee een stichtingsnorm wordt gehanteerd waarvoor geen steun kan worden gevonden in de Wet. Immers de Wet op het voortgezet onderwijs gaat uit van een stichtingsnorm van 500 leerlingen, terwijl op het wettelijk kader, waarin de 600norm zal worden vastgelegd ten behoeve van de SVM-operatie, vooralsnog niet aan de orde is. Hoewel ook de Raad enerzijds van mening is, dat tegen de achtergrond van de beoogde sectorvorming van het m.b.o., waarbij ook sprake zal zijn van herschikking van bestaande onderwijsvoorzieningen - zo weinig mogelijk nieuwe afdelingen zouden moeten worden toegewezen, wijst hij er anderzijds op dat een beleid waarbij wordt vooruitgelopen op een toekomstige situatie de positie van bestaande, met name kleine, m.d.g.o.-scholen c.q. afdelingen kan schaden. Het verdient zijns inziens dan ook aanbeveling de mogelijkheid open te houden aan m.d.g.o.-scholen waaraan slechts een of twee afdelingen zijn verbonden alsnog een reëel ontwikkelingsperspectief te bieden. Hierbij valt te denken aan afdelingen waarvan verwacht mag worden dat hiervoor ook op termijn voldoende belangstelling zal bestaan en welke relatief bezien weinig investeringskosten met zich mee zullen brengen. In dit verband verwijst de Raad naar zijn meergenoemd advies inzake het concept-plan van scholen 1987-1989 (0R/604 Alg.). De Raad heeft er met instemming nota van genomen dat - naar aanleiding van een daarover tijdens het op 15 april jl.
OR/634 Alg.
-3-
gehouden Overleg Plan van Scholen gemaakte opmerking - alsnog tot jaartaltoekenning van een tiental reeds op het plan van scholen geplaatste m.d.g.o.-afdelingen is besloten. Een en ander houdt verband met het feit dat bedoelde aanvragen, gerekend vanaf het invoeringsplan voor het vijfde achtereenvolgende jaar op het plan van scholen staan vermeld. In dit kader gaat de Raad afzonderlijk in op uw verzoek van 2 juni 1987, DGVO/VB-14.447, met betrekking tot een aanvraag voor een m.d.g.o.-afdeling SB te Rotterdam en een m.d.g.o.-afdeling MK te Paterswolde/Eelde. Uit de bij uw brief gevoegde stukken maakt de Afdeling op dat het onlangs door de commissie-Trip uitgebrachte advies omtrent het verbinden van een afdeling SB aan de p.c. scholengemeenschap "De Clinck" te Paterswolde/Eelde ten grondslag ligt aan het verzoek om de aanvraag voor het scholenplan 1988-1990 van een m.d.g.o.-afdeling SA om te zetten in een aanvraag voor een afdeling SB te verbinden aan de p.c. m.d.g.o.-school "Roerdomplaan" te Rotterdam. Gelet op de overgelegde prognoses acht de Raad het vestigen van een vijfde SB-afdeling van p.c.-signatuur in het Zuid-West Nederland een juiste keuze. De verwachting lijkt gerechtvaardigd dat de vestiging van een SB-afdeling in dit deel van het land extra leerlingen zal aantrekken, zodat geen vrees behoeft te bestaan dat de positie van de bestaande SB-opleidingen wordt aangetast. Verder lijkt ook het stage-aanbod toereikend. De Raad begrijpt verder dat - indien het onderhavige verzoek wordt gehonoreerd - de aanvraag voor een SA-afdeling wordt ingetrokken. Tegen de achtergrond van een te voeren terughoudend beleid met betrekking tot het toewijzen van nieuwe m.d.g.o.-afdelingen stemt hij hiermee in. Voor wat betreft de aanvraag voor een m.d.g.o.-afdeling MK te verbinden aan de m.d.g.o.-school te Paterswolde/Eelde meent de Raad echter dat toekenning daarvan zorgvuldig dient te worden overwogen. Daarbij is het de Raad opgevallen dat de beoogde Afdeling niet voorkomt in de overzichtslijst aanvragen plan van scholen 1988-1990 en evenmin aan de orde is gesteld in het op 15 april jl. gehouden Overleg Plan van Scholen. In dat verband doet zich zijns inziens de vraag voor, of voor wat betreft de procedure is voldaan aan het bepaalde in artikel 65, eerste lid, van de Wet. De Raad memoreert dat sedert de wetswijziging ingevolge het voorstel-Konings van 9 augustus 1985 de Wet voorschrijft dat voordat tot plaatsing van een school c.q. afdeling wordt besloten hierover "overleg" dient plaats te hebben met de daarvoor in aanmerking komende organisaties c.q. de betrokken deelplanorganisaties. Naar de Raad heeft begrepen zijn bedoelde organisaties voor wat betreft deze kwestie slechts daarvan in kennis gesteld door middel van het toezenden van een afschrift van eerdergenoemde brief. Terzijde zij opgemerkt dat het aan de minister is om - indien hij van mening is dat een andere school dan wordt gevraagd, of een andere plaats van vestiging meer in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van
OR/634 Alg.
-4-
onderwijsvoorzieningen ter zake - in overleg te treden met aanvrager. De Raad acht het voornemen, zoals verwoord in uw brief van 11 juni 1987, VO/BO/MZP-744.636, de experimentele studierichtingen toerisme met ingang van 1 augustus 1988 om te zetten in afdelingen M.T.R.O. te verbinden aan viertal m.e.a.o.-scholen die daartoe een aanvraag hebben ingediend een goede zaak. In dit verband verwijst de Raad naar het advies van de Afdeling secundair onderwijs (beroepsonderwijs) van 22 oktober 1986 (OR 2B/939 S) betreffende de ontwikkeling van het toeristisch en recreatief onderwijs. Deze principiële doorbraak ten aanzien van het tot dusver gevoerde beleid ter zake zou er zijns inziens toe moeten leiden dat op termijn ook andere m.b.o.-scholen in de gelegenheid worden gesteld een dergelijke afdeling aan hun school te verbinden. De Raad heeft verder kennisgenomen van uw voornemen met ingang van 1 augustus 1987 aan een viertal scholen voor m.m.o./m.h.o. experimentele studiedifferentiaties toerisme te starten. Hij acht het op zich juist dat ten aanzien van bedoelde schooltypen eenzelfde procedure wordt gevolgd alvorens tot omzetting in afdelingen M.T.R.O. wordt besloten. De Raad betreurt het dat ook op het onderhavige plan van scholen aanvragen voor avond-m.m.o. opleidingen ontbreken. De Raad herinnert eraan dat hij reeds in zijn eerdervermeld advies met betrekking tot het plan van scholen 1987-1989 voor de bekostiging van dergelijke opleidingen een lans heeft gebroken. De Raad moet opnieuw vaststellen dat in het recente verleden aangekondigde regelingen ter zake van de beroepseducatie voor volwassenen nog niet zijn geëffectueerd. De Raad heeft begrepen dat de inpassing daarvan in de Invoeringswet Kaderwet Volwassenen Educatie voorlopig op zich laat wachten en de invoering van de "tijdelijke regeling tegemoetkoming cursorisch ondernemersonderwijs" is uitgesteld tot 1 augustus 1988. Naar het oordeel van de Raad voorziet het avondm.m.o. , gelet op de vraag daarnaar van de zijde van het bedrijfsleven, in een behoefte. Het komt de Raad voor dat door het verbinden van avond-m.m.o. aan m.b.o.-scholengemeenschappen waaraan reeds avond-m.e.a.o. is verbonden, redelijk gespreid over het land, op doelmatige wijze in de bestaande behoefte kan worden voorzien. Onder verwijzing naar de beleidsnotitie "Modulering in het m.e.a.o. en m.m.o." meent de Raad dat het zinvol zou kunnen zijn de mogelijkheden te onderzoeken om tot uitwisseling van studierichtingen en vakken tussen de verschillende vormen van (beroeps)onderwijs te komen. Het zoveel mogelijk gebruik maken van eikaars leermiddelen kan tevens bijdragen aan een efficiënte besteding van overheidsgelden. De Raad wijst er verder op dat in het kader van wederkerende educatie hierdoor voor m.m.o.-leerlingen die de dagopleiding hebben afgebroken, de weg vrij wordt gemaakt hun opleiding alsnog in het dag-/avondonderwijs te voltooien.
5-
OR/634 Alg.
Naar aanleiding van de plaatsing op het onderhavige plan van scholen met jaartal van een avond-m.t.o. te Emmen, waarmee de Raad op zich kan Instemmen, heeft hij zich afgevraagd, hoe dit beleid zich verhoudt tot het met betrekking tot andere vormen van avond-m.b.o. te voeren beleid. Ten aanzien van de aanvraag voor een m.m.o.-school (r.k.) te Velp begrijpt de Raad uit de daarop tijdens het eerdergenoemd Overleg Plan van Scholen gegeven toelichting, dat bij de besluitvorming omtrent de plaatsing op het plan van scholen het verborgen m.m.o.-potentieel in de m.e.a.o.-schoolbevolking heeft meegewogen. Daarmee zou een dergelijke voorziening te Velp, gerekend vanaf het schooljaar 1986/1987, uitkomen op meer dan 800 leerlingen. Op grond van de hiervoor gehanteerde redenering zou naar het oordeel van de Raad ten aanzien van de aanvraag voor een m.m.o.-school te Spijkenisse (OP) heroverweging moeten plaatsvinden. Met betrekking tot de aanvraag voor een p.c. m.e.a.o.afdeling te Alphen a/d Rijn heeft de Raad uit nadere informatie begrepen dat aanvrager zeer onlangs overeenstemming heeft bereikt met het plaatselijke gemeentebestuur over de vestiging van een m.e.a.o.-voorziening aldaar. Een en ander heeft geresulteerd in een samenwerkingsverband. Als mocht blijken dat het totstandbrengen van een p.c. m.e.a.o.-voorziening als enig initiatief overblijft, dan biedt dit naar het oordeel van de Raad een goed uitgangspunt voor de invulling van de bestaande "witte vlek". In het daarover door de provincie Zuid-Holland in het kader van het onderhavige plan van scholen uitgebrachte advies valt te lezen dat in de beoogde vestigingsplaats voldoende potentieel voorhanden is gelet op de omvang van de basisgeneratie, de groeiende belangstelling voor m.e.a.o.-onderwijs en de vraag vanuit het bedrijfsleven. Op grond van het vorenstaande meent de Raad u te moeten adviseren bovenbedoelde aanvraag in heroverweging te nemen. De Raad merkt nog op dat van het ministerie van Landbouw en Visserij geen concept-plan van scholen is ontvangen.
Namens de Raad voornoemd,
*r> (mr. drs. H.J.M. Hoefnagel, algemeen secretaris)