OEFENEXAMEN CASHMANAGEMENT
NIBE-SVV
Cashmanagement
1.
Welke van de onderstaande taken valt NIET onder de treasurytaak? A. De registratie van financiële gegevens door middel van een resultatenrekening. B. Het opstellen van een liquiditeitenprognose. C. Het onderhouden van bankrelaties. D. Het ontwikkelen van een rentevisie.
2.
Hieronder volgen drie controles op treasuryactiviteiten. I. Controle of de medewerkers die contracten afsloten, daartoe bevoegd waren. II. Controle of bij het afsluiten en administreren van de transacties alle procedures werden nageleefd. III. Controle of bij de transacties de meest gunstige koersen zijn bedongen. Welke van deze controles voert de interne accountant uit bij de interne controle van de treasuryactiviteiten? A. Uitsluitend I en II. B. Uitsluitend I en III. C. Uitsluitend II en III. D. I, II en III.
3.
Wat is het doel van een kaspositieoverzicht? A. Het geeft een dagelijks overzicht van de omvang van het werkkapitaal. B. Het geeft de liquiditeitsprognose voor de middellange termijn. C. Het geeft een overzicht van alle valutaposities. D. Het geeft een prognose van de dagelijkse eindsaldi van alle rekeningen.
4.
Hieronder volgen twee beweringen over de rentecondities van rekeningen-courant. I. Bij een universeel tarief wordt dit tarief berekend over het gehele saldo. II. In sommige landen wordt GEEN rente vergoed op creditsaldi in rekeningcourant. Wat is JUIST? A. Alleen I is juist. B. Alleen II is juist. C. I en II zijn juist. D. Geen van beide is juist.
5.
Hieronder volgen twee beweringen over cashpools op basis van zero balancing. I. Voor de renteverrekening tussen de deelnemers is een systeem van interne rekeningen-courant nodig. II. Bij zero balancing worden de saldi van de decentrale rekeningen automatisch afgeroomd. Wat is JUIST? A. Alleen I is juist. B. Alleen II is juist. C. I en II zijn juist. D. Geen van beide is juist.
©
NIBE-SVV
2
Cashmanagement
6. Land X A1
A2
B
A3
C
D1
D2 Land Y
Land Z
In bovenstaande figuur geven de kleine blokjes rekeningen aan. De grote blokken die om meerdere rekeningen staan, geven aan dat deze rekeningen samen in een cashpool zijn opgenomen. A, B en C zijn onderdelen van hetzelfde concern en behoren tot dezelfde juridische entiteit. Onderneming D maakt wel deel uit van het concern, maar is een aparte juridische entiteit. Bedrijfsonderdeel A is gevestigd in land X, bedrijfsonderdeel B is gevestigd in land Y en bedrijfsonderdelen C en D zijn gevestigd in land Z. A is de centrale treasury en heeft drie rekeningen, A1 (de rekening bij de hoofdvestiging van de huisbank), A2 en A3 bij buitenlandse branches van de huisbank. Bedrijfsonderdeel D heeft twee rekeningen, D1 en D2. Welke van de onderstaande beweringen over de bovenstaande cash-poolconstructie is JUIST? A. De internationale cashpool is een notional pool. B. Rekening C is een collection account. C. Rekening D2 loopt bij de lokale branche van de huisbank in land Z. D. Rekening A2 is een ingezetenenrekening. 7.
Alle rekeningen van een onderneming lopen bij dezelfde bank. Welke van de onderstaande factoren zal de cashmanager NIET meewegen bij de overweging om een nieuwe rekening op te nemen in de cashpool? A. De kosten van de transfers van deze rekening naar de centrale rekening. B. De kosten van bankfloat. C. De omvang van de omzetten en saldi op de nieuwe rekening. D. De creditrentevergoeding op de lokale rekening.
8.
Een cashmanager moet voor zes maanden gelden uitzetten. Zowel de huidige driemaandsrente als de huidige zesmaandsrente bedragen 3,75%. Hij twijfelt tussen de volgende twee alternatieven: I. een driemaands deposito, direct daarna gevolgd door nog een driemaands deposito; II. een zesmaands deposito. Hij kiest voor alternatief I indien het treasurybeleid … (1) … is en de onderneming een … (2) … van de rente verwacht. Wat moet worden ingevuld voor (1) en (2)? (1) (2) A. defensief stijging B. offensief daling C. defensief daling D. offensief stijging
©
NIBE-SVV
3
Cashmanagement
9.
Een onderneming heeft een permanent liquiditeitsoverschot. Bij de evaluatie van het liquiditeitenbeheer wordt duidelijk dat de renteresultaten slechter zijn dan ‘de markt’. Welke van de onderstaande oorzaken is hiervan GEEN mogelijke oorzaak? A. Inverse yieldcurve. B. Fouten in de liquiditeitsprognose. C. Beleggingen in slechte debiteuren. D. Verkeerde rentevisie.
10.
Welke van de onderstaande maatregelen valt NIET onder het geldstromenbeheer? A. Verlagen van de tarieven voor het betalingsverkeer. B. Verminderen van bankfloat. C. Het concentreren van saldi, zodat per valuta één overall positie ontstaat. D. Versnellen van binnenkomende betalingen en vertragen van uitgaande betalingen.
11.
Wat wordt bij securitisatie aan een onderneming overgedragen? A. Een deel van de activa van een onderneming. B. De betaalacitiviteiten. C. De beveiligingsdienst. D. De treasuryactiviteiten.
12.
Hieronder volgen twee beweringen over het gebruik van valutaswaps door ondernemingen. I. Het voordeel van een valutaswap boven een combinatie van een kasgeldlening in één valuta en een deposito in een andere valuta is dat bij valutaswaps interbancaire rentes worden gebruikt II. Valutaswaps kunnen worden gebruikt om termijnaffaires te verlengen. Wat is JUIST? A. Alleen I is juist. B. Alleen II is juist. C. I en II zijn juist. D. Geen van beide is juist.
13.
Een Nederlandse onderneming levert haar overboekingsopdrachten elektronisch aan vanaf een pc in Nederland. De huisbank van deze onderneming is ABN AMRO. Welke van de onderstaande overboekingen is GEEN remote local payment? A. Een USD-overboeking ten laste van een USD-rekening bij Citibank New York. B. Een USD-overboeking ten laste van een USD-rekening bij de New Yorkbranche van ABN AMRO. C. Een EUR-overboeking ten laste van een eurorekening bij de ABN AMRO branche in Brussel. D. Een USD overboeking ten gunste van een USD-rekening in de Verenigde Staten en ten laste van een USD-rekening bij ABN AMRO Nederland.
©
NIBE-SVV
4
Cashmanagement
14.
Welke van de onderstaande beweringen over de interbancaire verwerking van overboekingen is ONJUIST? A. Bij brutosettlementsystemen is vaak sprake van real-time settlement. B. Bij nettosettlementsystemen worden alleen de gesaldeerde bedragen verrekend. C. De settlement verloopt doorgaans via rekeningen die de banken bij elkaar aanhouden. D. Bij nettosettlement krijgen de banken van de begunstigden informatie over alle onderliggende overboekingen.
15.
Bij een bankcheque is de bank van de opdrachtgever in elk geval de … (1) … en heeft de bank van de begunstigde … (2) … zelfstandige betalingsverplichting naar haar cliënt. Wat moet worden ingevuld voor (1) en (2)? (1) (2) A. betrokkeneGEEN B. trekker GEEN C. betrokkeneeen D. trekker een
16.
Welk van de onderstaande mogelijke voordelen van efficiënt cashmanagement is NIET het gevolg van het opzetten van een nettingsysteem? A. Verbetering van het renteresultaat op de rekeningen-courant. B. Verbetering van de liquiditeitsplanning. C. Vermindering van kosten als gevolg van valutatransacties. D. Verlaging van de transactiekosten van het betalingsverkeer.
17.
Welke van de onderstaande werkzaamheden worden in een payment factory uitgevoerd? A. Voeren van de debiteurenadministratie. B. Het sturen van een betaaltape naar de bank. C. Het verwerken van de binnenkomende facturen. D. Correspondentie met de crediteuren.
18.
Van een onderneming is de volgende balans bekend: Balans (x EUR 1.000,–)
Gebouwen Machines Voorraden Debiteuren Kas Totaal
200 100 300 260 80 940
Eigen vermogen Lange leningen Crediteuren Overig kort vreemd vermogen Totaal
390 250 125 175 940
Wat is de omvang van het werkkapitaal van deze onderneming? A. EUR 260.000,–. B. EUR 340.000,–. C. EUR 435.000,–. D. EUR 515.000,–.
©
NIBE-SVV
5
Cashmanagement
19.
Hieronder volgen twee beweringen over de duur van de liquidemiddelencyclus. I. Een korte duur van de liquidemiddelencyclus leidt tot een laag beslag van het productieproces op de liquiditeiten. II. Het verstrekken van een korting bij contante betaling leidt onder meer tot het verkorten van de liquidemiddelencyclus. Wat is JUIST? A. Alleen I is juist. B. Alleen II is juist. C. I en II zijn juist. D. Geen van beide is juist.
20.
Van een onderneming is de volgende vervalkalender van de debiteurenportefeuille en zijn de onderstaande gegevens over de verkopen op rekening over het eerste halfjaar bekend. Vervalkalender: Leeftijdscategorie: 0-30 dagen 30-60 dagen 60-90 dagen >91 dagen
Openstaande rekeningen: EUR 1.750.000,– EUR 500.000,– EUR 175.000,– EUR 75.000,–
% van het totaal 70% 20% 7% 3% (van elke leeftijdscategorie wordt 0,5% be-
taald, de rest wordt na 182 dagen afgeboekt) Omzetten op rekening: januari februari maart april mei juni
EUR 1.000.000,– EUR 800.000,– EUR 600.000,– EUR 1.000.000,– EUR 1.200.000,– EUR 1.400.000,–.
Wat is op grond van deze gegevens de prognose van de debiteurenontvangsten in juni? A. EUR 986.000,–. B. EUR 1.026.000,–. C. EUR 1.302.000,–. D. EUR 1.338.000,–.
21.
Een Amerikaanse treasurer wil zich indekken tegen een stijging van de euro. Hij wil echter voor een deel meeprofiteren van een eventuele daling van de euro. Welk instrument kiest deze treasurer? A. Een termijnaffaire EUR/USD. B. Een EUR call / USD put –optie. C. Spottransactie. D. Een valutaswap.
©
NIBE-SVV
6
Cashmanagement
22.
Gegeven is het volgende: – spotkoers EUR/GBP 0,7000; – 6-maands geldmarktrente GBP 5,00%; – 6-maands eurogeldmarktrente 3,00%. Welke van de onderstaande koersen geeft een goede indicatie van de driemaands termijnkoers EUR/GBP? A. 0,6930. B. 0,6965. C. 0,7035. D. 0,7070.
23.
Een partij heeft een 6 tegen 12 FRA verkocht met een contractrente van 3% en een nominaal bedrag van EUR 100 miljoen. Wat is bij benadering het resultaat als het zesmaands EURIBOR op de vervaldatum 2% is? A. Hij ontvangt EUR 0,5 miljoen. B. Hij ontvangt EUR 1 miljoen. C. Hij betaalt EUR 0,5 miljoen. D. Hij betaalt EUR 1 miljoen.
24.
Hieronder volgen drie fasen van centralisatie van de cashmanagementactiviteiten. 1. Centralisatie van het rente- en valutarisicobeheer. 2. Centralisatie van het geldstromenbeheer. 3. Centralisatie van het liquiditeitenbeheer. Welke volgorde van deze stadiums is JUIST? A. 3, 1, 2. B. 2, 3, 1. C. 2, 1, 3. D. 1, 3, 2.
©
NIBE-SVV
7
Cashmanagement
Antwoorden Cashmanagement 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24.
A A D C C A B D A C A C D C B A B B C C B C A D
U dient 16 van de 24 vragen goed te hebben om te slagen.
©
NIBE-SVV
8