Naverslag
Krimp en Ruimte
Kansen voor het Noorden? Stichting Geo Promotion 5 maart 2008
Voorwoord door Stichting Geo Promotion Jaarlijks probeert Stichting Geo Promotion een congres te organiseren voor de faculteit Ruimtelijke Wetenschappen. In het jaar 2008 leidde dit tot het congres ‘Krimp en Ruimte: Kansen voor het Noorden?’. Naar aanleiding van dit congres is het naverslag zoals deze nu voor u ligt tot stand gekomen. In het naverslag van het congres zijn de toespraken van de verschillende sprekers nader uitgewerkt en zijn de workshops beschreven. Daarnaast is er een bijdrage van de dagvoorzitter dhr G. de Roo en is er een reflectie op het thema. Graag willen wij allen bedanken die aan het congres hebben meegewerkt. Speciale dank gaat uit naar de dagvoorzitter en de verschillende sprekers, workshopleiders en sponsoren. Zonder hen was dit congres niet mogelijk geweest. Daarnaast willen wij ook Ferry Van Kann bedanken, hij heeft het naverslag voor ons uitgewerkt, onze dank hiervoor. Tot slot willen wij de deelnemers hartelijk danken voor hun inzet op de dag zelf. Met vriendelijke groet, Stichting Geo Promotion Elsje Effting Rene Glerum Rolf Melenberg Joselien Pijpker Bouke Wiersma
2
Voorwoord door Ferry van Kann Geachte lezer, voor u ligt het naverslag van het congres Krimp en Ruimte: Kansen voor het Noorden? Op 5 maart 2008 was het dat in de Groninger Euroborg een boeiende discussie plaatsvond over een dan zeer actueel thema bevolkingskrimp. In de aanloop naar het congres werd de beleidswereld opgeschrikt door berichtgeving over Ganzedijk. Leegstand, sloop, boze resterende bewoners, kortom een negatieve associatie was nadrukkelijk verbonden met het thema krimp. Eens te meer is het daarom een eer om in opdracht van het bestuur van Stichting Geo Promotion te hebben mogen werken aan de verslaglegging van het congres, waarin nu juist naar de kansen is gezocht. Bij de suggestie van de dagvoorzitter om het vraagteken in de titel te vervangen door een uitroepteken sluit ik mij aan. In deze bundel kunt u nalezen waarom krimp dan toch kansen biedt. Tenminste als we het onderwerp in zijn nuance benaderen en ook in het juiste perspectief plaatsen. De lezingen van de key-note speakers: Gert de Roo (dagvoorzitter), Leo van Wissen, Hayo Apotheker en Rein van Steeg, zijn hierbij als leidraad gebruikt. Graag merk ik op, dat het toch wel hun verhalen zijn, zoals uitgesproken op de woensdag in maart, met hier en daar wat redactionele aanpassingen en interpretaties. Er is voor gekozen om hun gloedvolle betogen over Krimp, Ruimte en Kansen zoveel mogelijk verhalend op te schrijven, zodat ook de toehoorder van toen, zich kan herkennen in de discussie. Tot slot rest mij om naast de sprekers en u als congresbezoeker en/of lezer het bestuur van Stichting Geo Promotion te bedanken voor hun fantastisch bijdrage. Ferry is werkzaam als promovendus planologie bij de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen
3
Inhoudsopgave Voorwoord door Stichting Geo Promotion
2
Voorwoord door Ferry van Kann
3
Inleiding
5
Een inwijding in de demografie van Noord-Nederland – krimp?
8
Tekst gebaseerd op de inleiding van de dagvoorzitter Prof. dr. G. de Roo (Rijksuniversiteit Groningen) tijdens Geo Promotion congres. Tekst gebaseerd op lezing van Prof. dr. L.J.G. van Wissen (Rijksuniversiteit Groningen) tijdens Geo Promotion congres.
Krimp zonder kramp. Een proces met profiel?
18
Krimp en ruimte
26
Beschouwing Congres ‘Krimp en Ruimte’
37
Reflectie op Krimp en Ruimte – Kansen voor het Noorden?
39
Aankondiging congres 2009
43
Tekst gebaseerd op lezing van drs. H.H. Apotheker (burgemeester gemeente Steenwijkerland) tijdens Geo Promotion congres. Tekst gebaseerd op lezing van drs. R.D.L. van Steeg (AM) tijdens Geo Promotion congres. Van de dagvoorzitter
4
Inleiding Tekst gebaseerd op de inleiding van de dagvoorzitter Prof. dr. G. de Roo (Rijksuniversiteit Groningen) tijdens Geo Promotion congres. “Goedendag, dames en heren, mijn naam is Gert de Roo, ik mocht de dagvoorzitter zijn, dat is uiteraard een eer. Dank ook aan, dat doe ik maar vanuit mijn positie als staflid van de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, voor Geo Promotion, een groepje studenten, die zo’n beetje om de twee jaar een groot congres organiseren over een belangwekkend thema dat ons allen raakt en ik denk ook dat het programma dat nu staat buitengewoon prettig en ook buitengewoon boeiend in mekaar is gezet en ik hoop ook, dat we dat ook met z’n allen zo ervaren en aan het eind van de dag ook bedenken ja we zijn verder gekomen met de discussie. Want het is natuurlijk een discussie die nog lang niet afgelopen is en waar we ook nog lang niet alle voetangels van in de gaten hebben, maar goed daarvoor zitten we bij elkaar.” In deze uitgave is de discussie over Krimp en Ruimte, die op 5 maart 2008 plaatsvond neergeschreven. Krimp en ruimte. In Nederland een thema dat de laatste twee jaar buitengewoon belangwekkend is gaan worden gevonden. We hebben teveel over. Terecht stelt dit congres de vraag, biedt dit ook kansen. Dat is een heel interessante. Die kansen daar gaan we naar kijken, wel kansen met een vraagteken volgens de organisatoren. Ik zou er kansen met een uitroepteken van maken. Het glas is toch altijd al heel snel half leeg, laten we het vooral half vol zien. De eerste schrik is volgens mij wel voorbij, het is altijd een goede check om even naar google te kijken. Krimp, dan zie je naast krimp en ruimte, groeien met krimp al snel begrippen of titels als Aannemersbedrijf Krimp BV – kwaliteit staat bij ons voorop, kroongetuige geeft geen krimp, beurs VS last van krimp en dat hebben ze al tijden. Die thema’s zijn minstens net zo belangwekkend geworden als groei en krimp en krimp en ruimte. Dus u ziet we raken wat in bedeesder vaarwater. We kunnen in redelijkheid hierover gaan praten met elkaar en dat is natuurlijk interessant, want dan kunnen we het ook over de nuance gaan hebben. Wim Derks (2006), krimp is daar. Als academici onderelkaar hebben we gezegd, eigenlijk weten we dat al heel lang, maar ergens is het ingeslagen als een bom en is er een mechaniek gaan lopen, zodat we het er met z’n allen opeens wel over gaan hebben. Dus dat heeft die Derks, die dekselse Derks uit Maastricht, toch maar mooi bereikt. Hij heeft er inmiddels behoorlijk veel spijt van gekregen, want hoe vaak hij wel niet naar NoordNederland moest om te vertellen hoe het nu precies zat, terwijl wij daar op onze faculteit 5
heel goede mensen voor hebben om te vertellen hoe het werkelijk gaat zitten en gaat komen en dat zal in de bijdrage van Leo van Wissen ook gebeuren. Maar de publicatie van Derks heeft wel invloed gehad. Kijk naar Noord-Nederland, als we de regiovisie Groningen-Assen beschouwen, die hebben hun getallen bijgesteld. We hebben ongeveer twee jaar geleden nog een onderzoek gedaan voor de regiovisie Groningen-Assen. Als er nu zou worden opgeschaald van 60.000 nieuwe woningen naar 120.000 nieuwe woningen, wat zou dat betekenen? Nou we hebben daar keurig over gegniffeld, “dat is ook groot denken”. Misschien moeten we dat in het Noorden ook wel willen, maar dit is misschien wel erg groot denken. Inmiddels weten we dat de regiovisie Groningen-Assen de 60.000 naar beneden heeft bijgesteld. Zeker niet naar boven naar 120.000 nieuwe huizen. Het interessante is natuurlijk de actualiteit van nu, Ganzedijk (zie ook pagina 44). Waar al hele gedichten over ontstaan op internet. Ten zuiden van de Hongerige Wolf, beneden of ten westen van Napels en Tranendal, u voelt het al aan een en al tragiek en Ganzedijk is leuk om te zien, om te bespreken. Als je naar Funda kijkt, dan zie je daar nog fantastische advertenties, zoals: Finsterwolde, Ganzedijk 24, halfvrijstaand woonhuis gelegen in zeer rustige en landelijke woonomgeving. We weten dat het wel heel rustig is. Met vrij uitzicht, weten we ook. Dat huis van € 85.000, dat wordt nu natuurlijk helemaal niet meer verkocht. Een KAW-rapport van een week geleden, dat in de media is terechtgekomen, heeft er toe geleid, dat Ganzedijk inmiddels spookdorp nummer één is geworden in Nederland. Er wordt ludiek op gereageerd gelukkig, Hardenberg heeft al heel uitnodigend de poort opengezet en ik verwacht dat Steenwijkerland dat ook zal gaan doen (of niet, zie pagina 35). Dat zijn van die mechanieken, die dan ontstaan. We zien wel wat het wordt en er is dus gelukkig weer wat paniek in het Noorden. Dat is mooi want dan kunnen we het er over hebben. Nu nog in Noord-Groningen 153.000 inwoners, in 2025 137.000 inwoners, dat zijn getallen die wel wat zeggen. Daar moeten we dus wat mee. Maar goed. Mensen, we weten, de mens leeft bij crisis en angst en we weten ook dat de mens ongeveer drie grote bedreigingen kan hebben om voort te bewegen. Algemeen is dat terrorisme, veiligheid en klimaat. Maar voor de politiek in Noord-Nederland is dat, de zeespiegel, bereikbaarheid en de krimp. Dit even ter relativering overigens. Een historische relativering, voordat ik ophoud met deze inleiding wil ik toch ook maken, want dat is erg interessant, dat is het boek ‘Bedreigd Bestaan’ uit 1960 (zie ook pagina 27). Erg interessant, opgesteld in opdracht van de stichting Noord-Groningen, die zich in 1960 al vreselijk druk maakte over en dan lees ik maar even voor wat er wordt gezegd, 6
“over in hoeverre er over een interne verzwakking van het gebied Noord-Groningen kan worden gesproken.” Daar is dit boek voor verschenen. En het is nog steeds actueel. Dit soort relativeringen helpt ons ook verder, er is veel van te leren. Hoe dan ook, het blijkt denk ik toch dat er wat gebeurt. Het is altijd beter om te anticiperen dan af te wachten. We weten uit Delfzijl en Hoogeveen, als goede voorbeelden, dat dat verstandig is om te doen. We kennen de lessen uit het verleden. Alleen we moeten ze wel even herontdekken. Ook de lessen van elders, Limburg is al zwaar bezig. Het Ruhrgebied is aan de gang geweest en heeft al een hele golf gehad. Glasgow is al voorbij een diep dal. Declining cities is wereldwijd een thema. En in deze congresbundel staan we stil bij een aantal lessen van enkele experts. Wetenschap (Van Wissen), overheid (Apotheker) en markt (Van Steeg) zullen ons ideeën, gedachten geven over hoe we met elkaar naar dit thema kunnen kijken, wat de mogelijke handvatten zijn, wat kan inspireren, enzovoort. De eerste bijdrage, Leo van Wissen, professor Leo van Wissen, buitengewoon man. Wat vertelt ons je curriculum vitae, eigenlijk niet zoveel. Je vertelt ons, dat je hoogleraar bent in bedrijvendemografie en dat is het. Één zin. Ik kon er niet zoveel mee, maar ik ken je gelukkig goed, toonaangevend in zijn vakgebied. Grootgeworden bij het NIDI, het Nederlands Instituut voor de Demografische ontwikkelingen, overgestapt op het goede moment naar de Universiteit van Groningen, heeft daar verstandige dingen gedaan, bekende publicaties, waarmee ik u niet zal vervelen, want we wachten op het verhaal van Leo, een inwijding in de demografie van Noord-Nederland.
7
Een inwijding in de demografie van Noord-Nederland – krimp? Tekst gebaseerd op lezing van Prof. dr. L.J.G. van Wissen (Rijksuniversiteit Groningen) tijdens Geo Promotion congres. “Op het gevaar af de Derks van het Noorden te worden ga ik hier nu beginnen met een demografisch verhaal over inderdaad krimp in het noorden. Meneer Derks heeft een paar jaar geleden, die toon al gezet. Daarmee heeft hij goed werk verzet om daarmee de gedachten te gaan bepalen. Of het ook allemaal op de letter klopt wat hij gezegd heeft, is een ander verhaal, maar hij heeft een heel goed punt gescoord. Het onderwerp staat op de agenda. Daar is deze congresbundel ook duidelijk een teken van.” Zijn wij zo bijzonder hier in het Noorden? Als je kijkt vanuit een Europees perspectief niet. Wereldwijd natuurlijk wel, want daar groeit de bevolking als kool en wij zitten dan hier te denken over krimp als een mogelijk probleem. Dat is natuurlijk wel een beetje bizar ergens. Elders zou men hoofdschuddend kijken wat voor problemen kun je nog meer bedenken, als je dat als probleem ziet. Bevolkingsgroei is wereldwijd ook het grootste probleem. Hier hebben we wat anders. Europa wordt toch een beetje het bejaardenhuis van de wereld de komende decennia. En ook met krimp loopt Europa voorop. En Nederland, als u naar figuur 1 kijkt, en dat met een paar andere landen vergelijkt, die zijn niet helemaal toevallig gekozen, dan zitten wij eigenlijk nog redelijk hoog in de boom als je naar een aantal Oost-Europese landen kijkt. Daar is het natuurlijk echt een probleem aan het worden. Kijk naar bijvoorbeeld Bulgarije, die over 40 jaar ongeveer een derde van zijn bevolking ziet verdwijnen. Dat geldt ook voor landen als Rusland en een paar andere Oost-Europese landen. “Then we are talking about real problems, I think.” Hier in Nederland gaat het toch in het algemeen wat anders. In figuur 2 zie je het beeld van krimp en groei in Europa. Hoe geler, hoe lichter, hoe groter de krimp. Dat zit voornamelijk inderdaad in Oost-Europa. En Nederland is eigenlijk nog een vrij donker stipje op een enkel geval na, dus zo’n vaart loopt het relatief gezien in Europa nog niet.
8
Figuur 1: krimp Nederland vergeleken met Oost-Europa
Bron: Presentatie van Wissen, 2008 Figuur 2: bevolkingstoename in Europa tot 2030
Bron: Presentatie van Wissen, 2008 en ESPON 9
We zien wel waar het door komt, wat er gaat gebeuren. De natuurlijke bevolkingsgroei van Nederland zal de komende 10 tot 20 jaar nog wel positief blijven en migratie, op dit moment nog negatief of nauwelijks positief, zal wel weer volgens de prognoses omhoog komen. En vanaf 2035 zal Nederland dan in een echte krimp raken als land. Goed, we zitten hier in het noorden van Nederland dus dan kunnen we dit voor kennisgeving aannemen. Interessanter is het de vraag te stellen, waar komt die groei die we de komende decennia nog zullen beleven, nationaal gezien, dan terecht. Het is niet zo’n toeval dat meneer Derks uit het zuiden komt. Als je naar figuur 3 kijkt, met daarin het procentueel deel van waar die mensen nu terechtkomen in Nederland, dat is 75% tot 80% in het Westen. Het oosten ongeveer zo’n 30%, het noordelijk landsdeel kent relatief gezien als geheel, de drie noordelijke provincies, nog een zekere groei. We krijgen ook nog een klein partje van de totale verwachte groei en het zuiden is de grote verliezer inderdaad. Het is dus niet voor niks dat meneer Derks daar de klok al heeft geluid, want hun aandeel loopt terug in de komende decennia. De groei die er gaat komen zit vooral in de Randstad. Dus je kunt eigenlijk zeggen, dat op landsdeelniveau er duidelijk sprake zal zijn van concentratietendensen. Daar gebeurt het allemaal ook economisch gezien en de trek daarnaar is duidelijk. En Zuid-Nederland is de absolute verliezer en het Noorden een beetje. Daarom wordt de soep hier niet zo heet gegeten als hij wordt opgediend door de heer Derks. Figuur 3: bevolkingsgroei / -krimp naar landsdeel
Bron: Presentatie van Wissen, 2008 10
Het dominante ruimteproces in Nederland in de komende decennia is er een van verdichting van het westen en met name de Randstad. Het samengestelde figuur 4, let niet op de details, laat zien dat in de afgelopen tien jaar het westen in dichtheid behoorlijk is gegroeid, tegen een gering verschil in de rest van het land. Figuur 4: ruimteproces in Nederland, verdichting Randstad 1997-2007
Bron: Presentatie van Wissen, 2008 en CBS Regionale Kerncijfers Nederland Figuur 5 voegt daar de verwachte ontwikkelingen aan toe over de komende 20 jaar, dit is een RPB/CBS prognose. Daarin kun je ook regionaal zien, waar de pijn gaat zitten. Dat zit inderdaad vooral in de perifere regio’s, Noord, Zuid en ook in delen van Zeeland zie je het gebeuren. Ook wel in het westen hier en daar. Rood is krimp, dat is duidelijk - vooral in Noord en Zuid te zien. Ook wel hier en daar in de Randstad, maar dat is eigenlijk andersoortige krimp. Want daar is krimp op gemeentelijk niveau vooral het gevolg van het feit dat men daar niet meer kan bouwen. Het is vol en dat betekent zo nu en dan dat de druk wel hoog is, maar dat de gemeente zelf niet meer in bevolking kan groeien. Als je geen woningen meer kan bouwen dan weten we dat de bevolking enigszins gaat dalen, doordat er steeds minder mensen wonen per woning. Oké. De sleutel voor al dit soort zaken in de toekomst is deels althans migratie. Minister Rouvoet heeft nu mooie gedachten over gezinspolitiek, daar heeft u vast de laatste weken ook het nodige over in de krant gelezen, maar de lessen die we daar uit leren is toch dat de effecten van allerlei gezinsbeleid op geboorten beperkt zijn om het maar zo te zeggen. Niemand kan in de toekomst kijken, alleen de verwachting is toch wel en die wordt breed gedeeld dat de vruchtbaarheid niet enorm zal stijgen de komende tijd. Dus 11
daar, van meer kinderen per vrouw, moeten we het niet van hebben als we het hebben over toekomstige bevolkingsontwikkelingen. Het gaat om migratie. De buitenlandse migratie is altijd positief geweest de laatste decennia, op de laatste jaren na. En het noorden heeft daar relatief altijd wel van geprofiteerd van buitenlandse migratie en dat zit vooral in asielzoekerscentra, die hier zijn gelocaliseerd. Figuur 5: verwachte bevolkingsontwikkeling per gemeente (bron: RPB)
Bron: presentatie van Wissen, 2008 en RPB-rapport Regionale huishoudensprognose 20052025, Andries de Jong, 2007 12
Maar de rol van asielzoekers is nu bescheiden. Dus die factor valt in deze weg en de meer arbeidsgeoriënteerde migratie, die we in de toekomst zullen verwachten zal meer op de Randstad georiënteerd zijn. Het gaat dan vervolgens om de binnenlandse migratie. Hoe staat het daarmee? Nou, dat is eigenlijk een interessant en ingewikkeld verhaal, als je kijkt naar de binnenlandse migratie van het noorden naar het westen en omgekeerd en binnen het noorden. Ik laat een aantal voorbeelden even de revue passeren. De stad Groningen, is binnen de regio zelf de grote magneet. Als we de laatste tien jaar beschouwen zien we een netto migratiesaldo van zo’n 12.000 mensen, die uit de regio naar de stad trekken. Dat is het saldo van in- en uitmigratie. Dit zijn natuurlijk jonge mensen opzoek naar een opleiding en/of werk. Maar gek genoeg, die stad is eigenlijk een soort tussenstation, want het saldo van de stad Groningen met het westen is zwaar negatief over de laatste tien jaar min 14.000. Dit is een soort van getrapte migratie. Binnen het noorden zijn de absolute verliezers de regio Delfzijl en de noordelijke gemeenten. Als je kijkt naar alle andere regio’s dan zie je daar forse negatieve saldi van 12.000 van de noordelijke regio’s en de regio Delfzijl 5.000 mensen. En die gebieden hebben ook geen enkel positief saldo met welke andere regio dan ook. Het loopt gewoon een beetje leeg daar. Daartegenover staat NoordDrenthe. Dit is het overloopgebied van de stad Groningen - een soort suburbanisatie. Forse stromen zo’n 3.000 netto gaan naar dit gebied. En als laatste maar niet helemaal onbelangrijk diverse regio’s in het noorden zijn wel degelijk aantrekkelijk voor mensen uit het westen. In figuur 6 is daar een lijstje van gemaakt. Daarin staan verschillende regio’s in alle drie de provincies. Zelfs Oost-Groningen heeft als je naar de laatste tien jaar kijkt een positief migratiesaldo met het westen. Dat geldt ook voor delen van Friesland en zeker voor Drenthe. Als je dat bij elkaar optelt, dat ziet u niet in de figuur dan is dat ongeveer 14.000 over 10 jaar. Dat is best wel iets. Dus er vindt wel degelijk ook een zekere instroom uit het Westen plaats naar de wat aantrekkelijkere gebieden, met name woongebieden, in het Noorden. Dat is dus een interessant plaatje met als centrale factor een instroom vanuit het westen naar bepaalde regio’s. Andere migranten die in het algemeen van het westen naar het Noordelijke landsdeel verhuizen, de jongere migranten die van binnen de regio naar Groningen trekken en vervolgens naar het westen gaan. Het is een mooi, soort cirkelmigratiepatroon. Zo hangen die drie zaken met elkaar samen. Ik kom daar straks nog even op terug over de selectiviteit van de migratie en wat voor gevolgen dat heeft.
13
Figuur 6: positieve migratiesaldi tussen Noord-Nederland en het westen
Bron: Presentatie van Wissen, 2008 Over gevolgen gesproken, de woningbouw. Ook bij geen groei zijn nog wel woningen nodig. Bijvoorbeeld voor de provincie Groningen is in de periode tot 2020 (1 tot 4 procent bevolkingsgroei) de woningtoename ongeveer 10 procent door gezinsverdunning en dergelijke. De toename neemt wel af, evenals het tempo. Er zijn ook grote verschillen binnen de regio’s. Het regiovisiegebied is natuurlijk een andere zaak dan de regio Delfzijl of bijvoorbeeld Noord-Friesland. Als je dan bijvoorbeeld doordenkt naar bepaalde bouwprogramma’s dan zie je bijvoorbeeld, dat de programmering van woningen voor Drenthe tot voor kort 35.000 was, terwijl de allerlaatste berekeningen laten zien, dat er maar voor 20.000 behoefte is. Betekent dus wel, dat je bepaalde overschotten hebt in je programmering en dat je daar wat aan zal moeten gaan doen. Bijvoorbeeld verdunnen in bestaand gebied, sloop en goed geplande terugbouw en je moet ook niet bang zijn om nieuwe plannen te schrappen. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald in dit geval. Laat ik een paar voorbeelden noemen, Hoogeveen, verschillende progroses leiden tot verschillende aantallen woningen, maar goed dat zit inderdaad in tussen de 2.000 en 3.000. Plannen (3750) die gaan duidelijk een stuk hoger in Hoogeveen en daarmee zijn ze nog geen koploper. Emmen heeft ook forse ideeën (7500) over zichzelf, terwijl de verschillende prognoses (max. 4500) daar toch wat voorzichtiger mee zijn. In het algemeen geldt, en daarin hebben we ook wel wat onderzoek gedaan naar prognoses 14
in het Noorden en consequenties voor woningbouw, dat hoe dichter de prognose bij de gemeente zit, hoe optimistischer die wordt. En dat is toch een teken van enige voorzichtheid, die je met dat soort prognoses moet betrachten. Meppel is ook een mooi voorbeeld. De te verwachten behoefte ligt tussen de 1.000 en 2.000, maar daar denken ze zelf toch iets anders over, want de geplande nieuwbouw gaat over ruim 5.000 woningen. Daar zijn wat mooie opmerkingen over te maken en dat zal ik zo direct nog doen. Maar als u deze getallen in het oog houdt, zit er in ieder geval wat planning betreft best wel wat ruimte voor discussie om dat zo maar eens te formuleren. Kortom, je kunt eigenlijk zeggen, gemeenten kunnen de problemen voor de toekomst wel zelf creëren op deze manier. Je kunt zeggen, ja maar die woningen komen best wel vol. Er is best wel vraag naar die nieuwe wijk. Dus wat zeuren die Groningse demografen nou, is wel eens in de krant verschenen over een opmerking die wij daarover gemaakt hadden. Het punt is inderdaad, dat die wijk wel volkomt, maar de problemen ontstaan elders in andere delen van de woningvoorraad, die minder aantrekkelijk zijn. Dus, het is meer een verdeelprobleem aan het worden, dan een soort generatie- of een aantrekkingsprobleem. En die problemen elders, het is maar net waar die terechtkomen. Je moet dus niet alleen kijken naar nieuwbouw, maar ook kijken naar wat elders gaat gebeuren in termen van teruglopende vraag en leegstand. Dus het moet ook niet alleen gepaard gaan met nieuwbouw, maar ook met plannen voor herstructuring en sloop. Dat moet je gewoon in één plan eigenlijk bekijken. En dat is dan niet een lokaal probleem, maar een regionaal probleem, want die zaken kunnen wel in alle gemeenten terechtkomen. Daarmee vraagt het ook om regionale oplossingen. Dat is een punt, waar binnen een zeker verband wel oplossingen voor te vinden zijn, maar op hetzelfde moment zijn gemeenten natuurlijk wel concurrenten van elkaar, zeker als het ook gaat om verschillende provincies. Dat is niet alleen binnen het noorden het geval, maar ook in gemeenten in het oosten en het zuiden van het land, daar zijn natuurlijk vergelijkbare zaken, dus de concurrentie wordt heviger. Vergrijzing en krimp zijn twee kanten van dezelfde medaille. Een regio met een krimpende bevolking is ook een regio met een zwaar verouderende bevolking. Dan kan ik het toch even niet laten om dit mooie plaatje (figuur 7) te laten zien. Dit is afgezet de te verwachten bevolkingsveranderingen over de komende 20 jaar, tegen het percentage 65-plussers in 2025.
15
Figuur 7: relatie krimp en vergrijzing
Bron: presentatie van Wissen, 2008 En inderdaad er is een duidelijk negatieve relatie te zien, dus gemeenten die krimpen, zijn niet alleen koplopers in het verzinnen van oplossingen voor een teruglopende vraag, maar worden ook koploper of zijn al koploper op het gebied van vraagstukken over veroudering en andere zorg. En natuurlijk is er ook een relatie met migratie. Uitmigranten uit met name de plattelandsregio zijn veelal jong, en in-migranten, die men dan wil aantrekken zijn veelal ouderen en zijn vaak of meestal de fase van gezinsvorming al voorbij. Dus hoe succesvoller je bent om Drentenierders aan te trekken, hoe meer je ook te maken krijgt met vergrijzingsproblemen. Hoe groot is ook de zorgbehoefte die daar bestaat? Ik denk, dat niet zo zeer krimp het grote probleem is, hoewel de mensen in Ganzedijk daar anders over denken. De zorg en de zorgvoorziening in de regio daarentegen is denk ik het grote probleem van het noorden en op langere termijn ook voor Nederland, het echte punt. Vragen ontstaan als hoe organiseer je zorg en zorgvoorzieningen op het platteland, waar je toch al te maken hebt met teruglopende voorzieningenniveaus. Dus bij het verzinnen van oplossingen op dit terrein lopen ook deze gemeenten voorop en denken daarbij na over, hoe moeten die voorzieningen, die oplossingen er uit zien. Je moet denk ik in gedachte nemen, dat toekomstige generaties ouderen anders zijn dan de vroegere generaties. Want wie zijn die toekomstige generaties ouderen, dat zijn wijzelf voor een belangrijk deel. En wij zullen toch heel anders zijn dan onze ouders, althans dat idee 16
hebben wij natuurlijk. In ieder geval een hoger inkomen in het algemeen, we zijn ook over algemeen hoger opgeleid, ook gezonder, we leven langer, we zijn ook mobieler, dus dat kunnen we allemaal meenemen in het vinden van creatieve oplossingen voor de toekomst. Tegelijkertijd is het ook zo, dat juist onder ouderen in de toekomst, de tweedeling, de sociaal-economische tweedeling, veel sterker zal zijn. Er zijn mensen, die het uitstekend geregeld hebben voor de oude dag en je hebt mensen die door allerlei oorzaken daar niet goed in geslaagd zijn en dat verschil zal duidelijk zijn. En ik kan mij ook goed voorstellen, dat dit verschil ook juist in het noorden een belangrijke rol kan spelen. Maar goed, deze basis geeft ruimte voor nieuwe oplossingen. Combinaties van wonen, zorg en vrije tijd voor meer vermogenden en als je daar dan voldoende geld mee verdient, kun je daar ook anderen wat door bieden. Dat soort creatieve oplossingen, maar goed dat is duidelijk, moeten bedacht worden. Dit verhaal over de demografie van het Noorden legt een beetje een betonnen vloertje voor waar we het verder over gaan hebben in termen van ontwikkelingen en aantallen. Een voorschot voor straks, krimp als zodanig is niet het echte probleem, het gaat allemaal erg geleidelijk en daar kun je op anticiperen, de problemen ontstaan als je daar niet op anticipeert en denkt de zaken te forceren en wel weer in het oude partoon te kunnen vallen. Ik denk dat die fout of de neiging nog hier en daar aanwezig is en je moet inderdaad niet te bang zijn om je plannen aan te passen aan de nieuwste ontwikkelingen. En dan valt het met de krimpproblemen uiteindelijk allemaal wel mee.
17
Krimp zonder kramp. Een proces met profiel? Tekst gebaseerd op lezing van drs. H.H. Apotheker (burgemeester gemeente Steenwijkerland) tijdens Geo Promotion congres. Dames en heren, meneer de voorzitter, dank voor deze frivole, maar toch wel onderbouwde introductie. Ik ben inderdaad blij dat ik als afgestudeerd planoloog/socioloog zo noemen die jongens zich met het verzwaarde bijvak, in die volgorde, hier nu op een geografencongres mag spreken, waarvan wij als sociologen altijd al dachten, die doen het ook allemaal veel beter, die hebben een blad Oikos en die hebben een vereniging en dat hadden wij allemaal niet. We hadden alleen een café waar we bijeenkwamen op woensdagmiddag van vijf tot negen. De Woldhorn bijvoorbeeld om maar wat dingen te noemen. Een profiel, past dat niet ook bij het Noorden in de discussie over krimp zonder kramp? Laten we als startpunt nemen dat Steenwijkerland een gemeente is van 43.000 inwoners en ligt boven het Meppelerdiep. Dus Steenwijkerland hoort bij het Noorden en de meeste Steenwijkerlanders weten dat ook wel door hun familiebindingen en door allerlei relaties die zij hebben. Het vispaleis in Giethoorn, heet dan ook vispaleis van het noorden. Het hotel Gelderingen heet ook het ontvangcentrum van Noord-Nederland en Giethoorn zelf is het Venetië van het noorden. Daar ligt nog een prachtige plaatsnaam, Muggebeet, en dat is bekend voor de degenen die van schaatsen houden of ’s zomers daar met een bootje langsvaren. Maar Steenwijkerland, daar moet ik toch ook iets over zeggen, dat is een fusiegemeente die in de provincie Groningen de tweede gemeente zou zijn, in Friesland net iets groter dan Heerenveen de derde gemeente zou zijn en in Drenthe zou het de vierde gemeente zijn. Zo dat u een beetje weet waar ik over spreek als ik straks iets zeg over de ontwikkelingen. En ik ben ook een foute spreker in die zin, dat ik niet kan spreken over recente krimp ervaringen. Ik ben ook niet zo’n krimp bestuurder en als ik dan een krimp zonder kramp model voor de varkenshouderij heb, wordt dat weer niet door het kabinet overgenomen en zo blijf je bezig. Maar in ieder geval Steenwijkerland is in zeven jaar tijd gegroeid van 41.000 naar 43.000 inwoners met 2.000 inwoners, maar wat belangrijker is, het is ook met 2.000 banen gegroeid. Dat is een inhaalslag. En dat ligt ergens aan. Daar kom ik in mijn verhaal wel op terug. Dat zijn dus blijkbaar gebieden in Noord-Nederland, die nog groeien. En dat is ook langs alle sectoren gegaan, niet door gewoon één groot bedrijf toevallig binnen gehaald te hebben, maar dat zijn zes sectoren: middenstand, horeca, kleinschalige dienstverlening, 18
financiele dienstverlening, het handhaven van de kleine maakindustrie en de mkb co-makers voor de andere bedrijven. Het is blijkbaar een samenstelling van factoren, waardoor dingen ook nog kunnen gaan lopen. Maar ik wil toch graag praten over krimp, omdat ik denk, dat het nu niet alleen cijfermatig op ons afkomt in scenario’s, maar dat we er ook over moeten nadenken. Wellicht hebben we dat ook altijd al gedaan, maar toen heette het niet zo. Ik ben eens nagegaan, hoe je dat nu in de tijd zou kunnen zetten. We praten dus over 2035 en hebben dus een generatie te gaan van 27 jaar vanaf nu. En als je dan een generatie teruggaat dan kom je bij 1981 uit en dat weet iedereen die zo rond de 40 is nog heel goed hoe dat zat en toen dacht ik, ik moet nog een generatie verder teruggaan om een beeld te schetsen van wat in dat soort tijdvakken allemaal kan gebeuren. Dus dan kom je in 1954 uit en dan ben ik zelf 4 jaar, maar ik heb dan wel gelezen als jonkie uit Loppersum, dat in 1962 professor Bouman dan dat boek schrijft over Noord-Groningen (zie ook pagina 9). Dus dan begint dat beeld al van samenlevingsopbouw, regionale samenhang en van hoe moet dat nou met die gebieden. 1954 is natuurlijk ook een prachtig punt, dan is Nederland opeens bezig voluit de wederopbouw ter hand te nemen, de stad Groningen kent 4 betaald voetbalclubs, de Oosterparkers, Velocitas, Be Quick en GVAV, het latere FC Groningen. Zwartemeer heeft betaald voetbal in de regio Drenthe, Veendam, Leeuwarden, die heet dan nog geen Cambuur en Heerenveen hebben dat ook. En zo doen we dat dus dan in 1954. Wat daarna vooral gebeurt, is dat noorderlingen een trek naar de rest van Nederland maken, waar die wederopbouw ook met bedrijvigheid gepaard gaat. Duizenden mensen gaan naar Heemskerk, Beverwijk (naar de Hoogovers), of naar Eindhoven (Philips), of naar andere streken in het land, worden tramconducteur in Amsterdam-Noord, of worden er politieagent of onderwijzer. Dat zijn de bekende vooroordelen, maar die zijn ook waar. Ik wil daarmee zeggen, dat in zo’n tijdvak enorme verschuivingen kunnen plaatsvinden, die als je ze nu weer terugbekijkt qua betekenis ook nu weer relevant zijn. Want mensen die ergens naar toe gaan, ook drie generaties eerder, die bouwen een band op in hun familielijn. En kleinkinderen praten daarover. Er is laatst ook onderzocht hoeveel Nederlanders er wel niet te maken hebben gehad met al die mensen die in de opvangkoloniën van Veenhuizen hebben gezeten. Ik weet niet welke demograaf, dat berekend heeft, maar het schijnt dat 1,2 miljoen Nederlanders daar in generatie- en familielijn mee te maken hebben. Als dat zo is, zijn er miljoenen mensen, die iets met Noord-Nederland qua familielijn te maken hebben. Dat houden we even vast. Over de periode 1981-2008 zou je kunnen zeggen, dat dat de tijd is geweest van de buitenlandse migratie naar de grote steden. Maar ook van de uitwaarste migratie van de 19
steden naar de forensensteden, de VINEX-wijken, het afbouwen van de verzorgingsstaat, het kijken naar privatiseringen en betaalbaarheden. Het ontstaan van de overdruk, congestie in de Randstad en als je dat tijdvak zo beschouwt dan is dat ook een voorbode van wat er zou kunnen gaan gebeuren in de toekomst. Namelijk, dat die congestie en overdruk niet verder opgevoerd kan worden. En als je dan kijkt naar wat wij de komende 27 jaar tegemoet gaan, dan moet je dus op z’n minst zeggen, als je de betekenis van de vorige twee tijdvakken in die termen bespreekt, dat je het niet weet, dat je het niet kan weten. Want misschien is het wel zo, dat dit soort processen opnieuw ontstaan, maar dan misschien wel andersom. Dat er van overdruk gebieden een trek is naar de onderdruk gebieden, vanwege de robuuste eigenschappen mogelijk naar het Noorden. En dat dat, de factor zal zijn, waarmee in krimpscenario’s rekening kan/moet worden gehouden. Dat het nooit gaat om het cijfermatige doortrekken van cijfers van een regiostatistiek van dit moment naar 25 jaar later. Maar dat er ook invloedfactoren meegenomen moeten worden. Om de robuustheid van het Noorden nog eens even in een paar basics neer te zetten, de meeste van u weten dit allemaal al, we spreken over een kwart van Nederland qua ruimte, over 9% van de economie van Nederland en over 10% van de bevolking. Dat verschil van die ene procent, dat is die onderdruk in de woon-werkbalans. Die onderdruk is dus ook relatief klein. Een spreker van vanmiddag, Professor van Dijk, heeft naar aanleiding van de discussies over de Langman Gelden en de Kompas van het Noorden, nog maar eens uitgerekend, dat dat gaat om 40.000 banen die het noorden qua woon-werkbalans nog te gaan zou moeten hebben om die relatieve achterstand een beetje in balans te brengen met het gemiddelde in Nederland. En op 600.000 banen is dat eigenlijk maar 40.000 banen. Dat is niet zo vreselijk veel. En in die zin moeten we ook kijken naar een krimpscenario, dat als je met een aantal push- en pull beleidsfactoren, daar iets aan zou kunnen doen, en daar kom ik straks op, dan is het in die zin een relatief probleem. En dat kan alleen maar in een gebied, waar die robuuste ruimte nog is. Je zou zeggen met mijn theorie van overdruk en onderdruk, en met de cijfers van professor van Wissen (zie artikel: Een inwijding in de demografie van Noord-Nederland – krimp?) dan gaat dat dus naar het zuiden toe. Maar dat zuiden heeft nadelen, want die heeft die robuuste ruimte niet meer. En die heeft waarschijnlijk minder potentie voor die soorten economie, zorg- en leisureeconomie, dan het Noorden. Maar dat staat open voor discussie. In ieder geval is dit mijn uitgangspunt bij het denken over krimp zonder kramp in Noord-Nederland. 20
Figuur 8: de Noordelijke robuustheid
Bron: Presentatie Apotheker, 2008 Want het gaat dus natuurlijk niet alleen maar om het opvangen van opzichzelf bepaalde statistische ontwikkelingen, het gaat bij mensen en bestuurders om kernwaarden en die kernwaarden zijn eeuwen en decennia oud, dat is gewoon de trits leefbaarheid, voorzieningen en die verhouding tussen het werk en de beroepsbevolking, de woonwerkbalans. Wat ik hiermee wil zeggen is, dat als we het thema krimp zonder kramp beschouwen als het borgen van leefbaarheid, voorzieningen en die woon-werkverhouding, dat we het dan dus hebben over regionale planning, over provinciale planning. Mijn eerste conclusie is en dat is ook mijn stelling is, dat de provinciale planning in belang toeneemt bij krimp. Het streekplan zou weer een keuzemodel moeten worden in plaats van een ontwikkelingsmodel. In die vorm, je leest het in alle inleidingen, heeft de provinciale planologie zich ontwikkeld, de zogenaamde ontwikkelingsplanologie. We weten wel waar ongeveer de clusteringen moeten plaatsvinden is de gedachte, maar de provinciale planologie moet nu vooral stimulerend zijn. Gemeenten weten dat natuurlijk niet, hoe je gebiedsontwikkelingen zelf initieerd. Dat wordt opeens voor ons opgeschreven door provinciale bestuurders hoe dat moet, en dat heet dan ontwikkelingsplanologie. Het is heel goed, dat de provincie dat zo doet, want er zijn natuurlijk grote regionale projecten, zoals Eemshaven en Lauwerszee of Lauwersmeergebieden, waar je dat voor kunt zeggen. Maar op zichzelf is het bedrijven van ontwikkelingsplanologie natuurlijk, dat zit in de genen van het lokaal bestuur om van plannings- ook uitvoeringsprojecten te maken. 21
Daarentegen had de provincie altijd als core-business, wat gemeenten niet konden, mochten en vooral ook niet moeten doen. Dat is het maken van de grote hoofdkeuzes bij de regionale modellen van waar zitten dan de clusteringen van voorzieningen van wonen en werken? Wat zijn de zones waar wel of niet gestimuleerd wordt, Westergozone, A7, Regiovisiegebied en dergelijke meer. Die planning, die zal weer heel belangrijk worden en het streekplan zal zeker in mijn ogen weer een instrument worden, waarbij de inhoudelijke keuzes ook gemaakt worden. Waar komen de nieuwe bedrijventerreinen? Waar zijn de steden met de schouwburgen en overdekte zwembaden, die nu onderbenut zijn? En waar met 20% bevolkingsgroei aanvaardbare exploitaties van de reeds aanwezige voorzieningen mogelijk is. Dit zou een basis kunnen zijn voor subregionale modellen hier in Noord-Nederland en ik denk, dat dat er een stuk of 14, 15 zijn. Waar die combinaties geborgd worden. Waar die leefbaarheid, voorzieningen en woon-werkmodel aan de orde is. En allerlei subvertalingen naar dorpen daarbinnen. Als je dat dan zegt, en je hebt het over het landsdeel Noorden, dat sowieso altijd al veel met elkaar te maken heeft gehad, dan doet de vraag zich dus voor, los van de compensatie Zuiderzeelijngelden die nu de prikkel is om versterkt met elkaar inhoudelijk te gaan samenwerken, of dit niet nog een veel breder en basaler thema zou moeten zijn voor heel Noord-Nederland om te zeggen, is dat nu niet de reden om de landsdelige planning in SNN-verband en met de combinatie van een gelijkoplopende streekplan en modernisering te gaan doen. Dat kan een heel interessant model opleveren. En dan begint de linkerkant van Noord-Nederland ook wat te lijken op de rechterkant. Ik vind bijvoorbeeld Appingedam-Delfzijl, dat is een beetje de Groningen variant van FranekerHarlingen. Leeuwarden en Groningen zijn de twee enige echte steden, alleen de één is statistisch de helft van de andere en dat wordt gecompenseerd, doordat Heerenveen en Drachten ook wat groter zijn dan Veendam en Stadskanaal. En zo kom je een vrij groot eind als je dat noorden in die termen eens als één geheel bekijkt. Het zou ook wel eens kunnen zijn, dat als je zo redeneerd de krimpscenario’s voor degenen die altijd al bezig waren om het noorden op te stuwen, een soort relativerende zucht van verluchting zou kunnen bezorgen. Al dat getrek en gedoe achter die grote acquisitie projecten, of het nu Eemshaven is, of wat dan ook. Ook Groningen stad slaagt er natuurlijk niet in. Die stad is zich leuk aan het ontwikkelingen als woon- en dienstenstad, maar niet als economisch stuwende stad. Dus we moeten gewoon met z’n allen iets anders bedenken, meervoudiger. En in die zin kan een krimpscenario waarbij je gedwongen wordt om naar de basis, de authenticiteit van je gebied te kijken een zucht van verlichting opleveren. Om het hier op een nieuwe, open manier te gaan doen en de oude aanpak te verlaten. 22
Dit is natuurlijk ook het kantelpunt bij het verdwijnen van de Zuiderzeelijn. Dat was een oude stijl instrument en nu moeten we naar het nieuwe complex van factoren toe. Het kan dus een kans opleveren, ik noem dat het zelfbewuste consolidatiemodel, om de kernkwaliteiten van het noorden vast te stellen met z’n allen en vandaaruit te zeggen, wat zijn dan de kansen voor de 3 kernwaarden, leefbaarheid, woon-werkbalans en voorzieningen. Geert Mak heeft anderhalf jaar geleden bij een prachtige lezing voor de Friesland Bank iets interessants gezegd. Dat ging erom hoe de noordelingen altijd bij die opstalboom vergaderden, dat was het oude Frisia van de Weser tot ongeveer Wijk aan Zee bij Beverwijk. Spraken ze daar over dat noordelijke Friese gebied, Groningen viel daar gewoon onder. Friezen denken nu, dat er meer reden voor is om met Ost Friesland samen te werken, omdat dat Friesland heet, maar in Ost Friesland spreken ze wel gewoon Gronings. Geert Mak zei er zijn vier culturele elementen in Nederland. Dat zijn niet alleen de Franken en de Saksen en de Kalifaten, maar dat is ook de ScandinavischNordische mentaliteit. Hij zegt bij Harlingen begint Scandinavië. En dat heeft te maken met dat het daar dan ook echt anders wordt. En daar komt die ruimtelijke kwaliteit naar voren, die robuustheid van die landschappen, maar ook dat klein stedelijke patroon, wat daar zo, op iedere 30 kilometer zit dat stadje met die binnenstad en die non food winkelstand, die schouwburg en al die voorzieningen. Dat levert een soort Noordelijke overlevingskunst op vanaf inderdaad de vijftiger jaren. Van hoe gaan we dat dan doen met zijn allen. Hoe borgen wij de leefbaarheid. Figuur 9: over Krimp en het Noorden
Bron: Presentatie Apotheker, 2008 23
Geert Mak verwijst ook naar de entrepeneurs, die vanuit de agrarische functie, waardoor die stadjes ook betekenis kregen als marktstad, altijd de peilers of de basis zijn geweest voor economische vernieuwing. Daar zijn de grote verzekeraars in Leeuwarden uit ontstaan, de Achmea’s en dergelijke. En daar is uiteindelijk vanuit die visie op de commerciële dienstverlening en verzekeringen en transactiekunde een gemeentebestuur in 1995 vanuit Leeuwarden gaan zeggen zo’n stad zijn wij dus, dus wij moeten dat centraal justitieel incassobureau hebben, want dat is ook verzekerings- en transactiekunde. En vandaaruit ga je weer nadenken over als de kilometerheffing wordt ingevoerd en de belastingsdienst van De Jager, dat toch even niet aankan, dat zo’n moderne dienstverlener, dat soort nationale taken in een rustig noordelijk landsdeel in die tweede stad van Noord Nederland kan doen. Ik geef maar even een uitwijding van het historisch, economisch geografisch redeneren, wat ik dan met Geert Mak deel. Want het is echt aan hem ontleend, dus ik wil hier deze man die in Friesland woont en dat ook zo in zijn genen heeft hier helemaal neerzetten met dat prachtige begrip van de Noordelijke Innovatie met die Scandinavische Overlevingskunst, want ook in Denemarken en Zweden doen deze processen zich voor, een van binnenuit ontwikkeling. En dat doen wij met onze noordelijke basics, als het aan mij ligt. Versleten woorden als je ze opnieuw zo leest, rust, ruimte en robuuste landschap gecombineerd met dat heel interessante noordelijke stedenpatroon en dan hebben we het dus niet alleen over de echt grote steden, maar ook over die prachtige regionale stadjes van Steenwijk tot aan Appingedam en van Franeker tot aan Meppel. Ik hoef ze U niet allemaal te noemen. Dat is die combinatie, waardoor dat Noordelijke landsdeel zo interessant is en zoveel potentie heeft. En daar komt dan nog die mentaliteit bij van die zogenaamde Groninger openheid, die Friese eigenzinnigheid en voor de Drenten laten we maar zeggen dat dat zoiets is als de Drentse bedachtzaamheid. Dat samen kan een prachtig complex van mentale, krachtige factoren opleveren. Zo kom ik tot de stelling die u al vanaf de eerste zinnen kon vermoeden, dat krimp zonder kramp hier heel erg mogelijk is en dat er een nieuwe diensteneconomie aankomt. Dat dat zich in de zuidelijke randen van Noord-Nederland al voordoet, u zag het in figuur 6 in Zuid-West Drenthe en Zuid-Oost Drenthe. Weliswaar krijg je ook een rode kleur als gemeente, letterlijk en figuurlijk, omdat je op dat kaartje van 2025 ook een krimpgemeente bent, maar ik weet het gewoon niet. Ik denk dat als er wordt geëxtrapoleerd met zo’n nieuw beleidsmodel, dat dat gewoon niet gebeurt. Dat begint met die riviera van Noord-Nederland en dat is die zuidrand en dat stuwt verderop met gebruikmaking van die steden. Het wordt dan echt een verhaal van stuwende factoren ook in een diensteneconomie. En ja dan kun je zeggen diensteneconomie dat krijg je alleen 24
als er andere dingen zijn, de verzorging. Nee, dit moeten dan natuurlijk stuwfactoren worden. Alles wat je demografisch bovengemiddeld doet, dan kan de wooneconomie zijn door gewoon mensen aan te trekken. Dan moet Hardenberg dus niet Ganzedijk gaan bellen, want dan is het de lamme helpt de blinde. Je moet gewoon die huizen in Ganzedijk op een goede manier in de markt zetten en misschien doe je er nog vijftig bij, zodat het opeens een leuk kerntje wordt, en die school komt er toch niet, en Winschoten is dichtbij genoeg. Die soorten economie, die vragen die robuuste ruimte en daarom is dit een kernkwaliteit van het noorden. Deze economieën, daar is een interessant landschap, daar is ruimtebeslag voor noodzakelijk. En daar moeten die stedelijke voorzieningenpatronen omheen hangen, zodat mensen elkaar tegenkomen op interessante marktpleinen. De directeur van het zorginstituut die ook een kop koffie drinkt met een accountant en die dan in de binnenstad van Meppel toevallig een leuk gesprek voert. Zo komt er een versterkt Noordelijk netwerk. En als dat netwerk zich ook weet te verbinden, want het gaat natuurlijk niet alleen om de leuke kleine dingen binnen Noord-Nederland. Dan moeten we ook kijken naar de rest van Nederland en onze onderdruk durven aanbieden aan de overdrukgebieden. Dan is de Afsluitdijk opeens ook een Aansluitdijk geworden en dan moeten we ook gewoon rustig dat intercitynetwerkje afmaken, dat heet dan geen Zuiderzeelijn, maar dat heet gewoon eerst Heerenveen-Drachten en dan komt Heerenveen-Emmeloord wel en dan is Lelystad al lang op Emmeloord aangesloten en dan zijn wij gewoon waar wij moeten zijn. Het is dus een proces, niet zonder een probleem. Maar het is wel een proces met een oplossing. Het is een proces met profiel. Het proces moet onderkend worden en de anticipatie is nodig. Daar moeten provincies in hun streekplannen nieuwe stijl gelijk in optrekken om een landsdelig model te krijgen. Gemeenten moeten door de VNG’s worden aangespoord te kijken naar dit soort denktrants en hun positie te bepalen. Wat het betekent voor hun initiaties, gebiedsontwikkelingen en planvorming. Dan is opeens een model ontstaan waarin krimp een kans is met een inhoudelijke focus op het totale gebied. En daar gaat het echt om, om de kernwaarden van het Noorden te benutten op een manier, waardoor de Scandinavische robuustheid wel overeind blijft. Want de kernwaarden van het Noorden zijn ook de eigen kracht van het Noorden en dat is het profiel, dat kansen biedt in het proces van krimp.
25
Krimp en ruimte Tekst gebaseerd op lezing van drs. R.D.L. van Steeg (AM) tijdens Geo Promotion congres. Ook in dit verhaal is er een brede blik op de discussie over krimp. Rein is Fries. Ik ga misschien iets over Friesland zeggen, wat Friezen verkeerd kunnen opvatten, dat is dus niet echt verkeerd bedoeld. Ik kom uit Groningen, woon in Gelderland en werk in Utrecht. Dus ik bekijk dit vraagstuk graag vanuit een brede invalshoek. Figuur 10 toont de eerste druk van het rapport van Derks. Dit is nog gewoon de gekopieerde versie. Ook ik begin natuurlijk met dat verhaal. Er is overigens een aantal visies te onderscheiden voor wat betreft dit vraagstuk. Pieter Hooimeijers, die vanuit het Utrechtse het een en ander bekijkt, zegt het valt reuze mee. En het Ruimtelijk Planbureau vond dat er niks nieuws onder de zon was, dus waar hebben we het hier eigenlijk over, zou je kunnen zeggen. Ga iets nuttigs doen, want er is niks aan de hand. Maar waarom dan die urgente nieuwe invalshoek voor beleidsmakers, is dat alleen een Limburgs perspectief. Want Groningers die zijn er nog zat, het zijn er heel veel. En FC Groningen heeft de aanhang voorlopig heus nog wel. Dus de Euroborg, de congreslocatie, is weliswaar multifunctioneel, maar de grasmat zal heus wel in gebruik blijven. In Friesland doen ze, en dat is echt goed geschreven het is tenslotte in Friesland aan befolkingspolityk. Kijkt u maar op internet, heitenmem.nl, daar kunt u zien dat de Friezen allerlei praktische adviezen geven over wat je de Rouvoet-norm zou kunnen noemen. Overigens geen Fries. Wat dus werkelijk het vraagstuk van vandaag is, dat is wie gaat winnen? Gaan die Friezen het nu winnen van de Groningers met heitenmem.nl. Ik denk dat, dat een waarlijk gewichtig vraagstuk is. Drenthe heb ik het niet over, u kent het begrip Drentenieren, dat komt wel goed. En Overijssel, dat kent ook zijn eigen dynamiek. En ook elke Friese, Groningse, Drentse en Overijsselse en al dan niet uit Twente afkomstige boer blijft zijn vrouw zoeken. Dus daarmee niets mis. Maar zonder gekheid, wat speelt er nu. En ik val een beetje in herhaling, maar ik spits het voor mijn verhaal wel wat toe ten opzichte van de eerdere bijdrages, een aantal cijfers. En die cijfers ziet u in figuur 11 en die verschillen gelukkig niet met die van de eerste spreker, want dan hadden we meteen al een interessant vraagstuk.
26
Figuur 10: het rapport waarmee het allemaal begon
Bron: Presentatie van Steeg, 2008 en Derks et al., 2006 27
Figuur 11: huishoudensontwikkeling 2005-2025 in Nederland
Bron: Presentatie van Steeg, 2008 en RPB-rapport Regionale huishoudensprognose 20052025, Andries de Jong, 2007 Daarin zien we dat Groningen het inderdaad wint van Friesland en dan moet u vooral naar de huishoudens ontwikkeling kijken. Want de huishoudens ontwikkeling is veel relevanter voor het ruimtegebruik dan de bevolkingsontwikkeling. Dat beide met elkaar te maken hebben is overigens logisch. Maar ook vanuit ons perspectief als ontwikkelaar van woonruimte is natuurlijk die huishoudensontwikkeling veel bepalender dan de bevolkingsontwikkeling. De Groningers winnen van de Friezen, ook van de Drenthen en in Overijssel, ja daar zijn ze kampioen en ik neem aan in het bijzonder in Steenwijkerland. Ik heb een bloedhekel aan dit soort kaartjes (figuur 12 ), want het noorden is weer eens een uithoek. We zijn daar allemaal mee groot gebracht. We laten altijd dat wat om ons heen is weg. Aan de westkant is dat niet zo erg want dat is water, maar aan de oostkant is dat wel wat vreemd, aangezien daar nog een heel gebied achter ligt. Dus ik vind dit soort kaartjes altijd bezwaarlijk voor de perceptie van de ligging van gebieden. Voor Nederland klopt het weliswaar, maar ook de heer Apotheker zei het al, ook in OostFriesland spreken ze Gronings, dus eigenlijk moet dit kaartje wat groter zijn. Wat is er te zien? Aan de bovenkant de huishoudensontwikkeling en aan de onderkant de bevolkingsontwikkeling. Daar zien wij in een oogopslag, wat er aan de hand is. De huishoudensontwikkeling die gaat nog voort en de bevolkingsontwikkeling in mindere mate ofwel er is sprake van krimp. Geel en een beetje grijzig wit dat is krimp en dat valt ook meteen in het oog. Wat we op deze kaart in een oog op slag ook zien is dat het 28
regiogebied Groningen-Assen toch anders van kleur is. En dan heb ik het niet over de bestuurlijke kleur, maar dan heb ik het over de bevolkings- en huishoudensontwikkeling. En zeker, die laatste springt eruit. Figuur 12: huishoudens- en bevolkingsontwikkeling Noord-Nederland
Bron: Presentatie van Steeg, 2008 en RPB-rapport Regionale huishoudensprognose 20052025, Andries de Jong, 2007 Als we vervolgens kijken hoe het met de alleenstaanden is gesteld (figuur 13) dan zien we het verband ook, het aantal alleenstaande in 2005 en 2025 en misschien dat dat wel met de Rouvoet-norm te maken heeft, alleen Staphorst ontspringt de dans, dat ziet u natuurlijk ook in een oogopslag. Er vindt dus voortgaande huishoudverdunning plaats. En het omgekeerde is ook het geval. 29
Figuur 13: ontwikkeling alleenstaanden in Noord-Nederland tot 2025
Bron: Presentatie van Steeg, 2008 en RPB-rapport Regionale huishoudensprognose 20052025, Andries de Jong, 2007 Valt het noorden hier nu echt op, nee. Niet echt. We zien een landelijke ontwikkeling in de huishoudensverdunning. Wat betekent dat? Dat betekent, dat in de Randstad de druk op de woningen dus nog verder toeneemt. En dat dat in het noorden relatief ook nog het geval zal zijn, maar op een veel lager niveau. Het werd al aangegeven door professor van Wissen, er is duidelijk een relatie tussen huishoudensverdunning en krimp enerzijds en oudere huishoudens anderzijds. Daar kan natuurlijk een probleem ontstaan. Dat is ook al genoemd. Daar waar de arbeidersbevolking afneemt door krimp, neemt de vraag naar zorg door de vergrijzing toe. En dan is het maar net de vraag, hoe dat zich verder ontwikkelt. Gaat de bevolking naar de arbeidsplaats, of gaat de verzorgden of ouders naar de verzorgingsplaats. Dat is altijd het lastige van bevolkingsprognoses, hoe zit de migratiecomponent daar in. Maar zonder daar in dit korte tijdsbestek uitgebreid op in te gaan, figuur 14 toont de laatste prognose die veel besproken is. Waaruit blijkt en daarbij is Limburg en Zeeland uitdrukkelijk in beeld, dat ze echt met krimp van doen zullen hebben. En dat dat in Noord-Nederland veel minder het geval is.
30
Figuur 14: laatste prognose bevolkingsontwikkeling
Bron: Presentatie van Steeg, 2008 en RPB-rapport Regionale huishoudensprognose 20052025, Andries de Jong, 2007 Wat echter ook bleek uit de vorige kaartjes, is dat ontwikkeling nogal verschilt per gemeente. Hebben wij in Friesland en ook in Overijssel te maken met een vrij gematigd beeld wat het de verschillen aan gaat, in Groningen en Drenthe is het verschil behoorlijk. Eigenlijk zou je kunnen zeggen Delfzijl plus de veenkoloniën krijgen te maken met krimp, terwijl de regio Groningen-Assen nadrukkelijk nog groeit, in beide opzichten zowel qua huishoudensontwikkeling als qua bevolking. En dan deze (figuur 15) ik kon hem er natuurlijk ook niet uitlaten, stond ook in Cobouw een heel stuk over, en dat zou willen zeggen als dat in Cobouw staat, ontwikkelaars blijf weg uit deze hoek van het land. Doe niets in Noord-Nederland, want krimp is namelijk niet goed voor investeren in vastgoed. En dat is wel een serieus vraagstuk.
31
Figuur 15: krantenbericht over Ganzedijk
Bron: Presentatie van Steeg, 2008 en Cobouw 27 februari 2008 Alleen ben ik de overtuiging toe gedaan, dat dat betrekkelijk is, die waarschuwing. Want we praten nog lang niet over de laatste Groninger, die de stad verlaat. En inderdaad er zijn ook positieve elementen verbonden aan de krimp. Zo menen de gestapelde planbureaus, dat een afname van de bevolkingsgroei ruimte biedt voor andere eisen aan de leefomgeving. En nou net dat vraagstuk maakt het voor investeerders in vastgoed interessant om daar eens goed bij stil te staan. Eerder is ook al genoemd, nieuwbouwwijken die lopen niet zo snel leeg, je trekt het ergens anders weg – een gat. Maar je zou dat nu juist kunnen aangrijpen om de transformatieslag te gaan maken. Alleen moet je daar wel iets breder mee aan de slag, want als je de nieuwbouw en de oudbouw los van elkaar exploiteert dan heb je een waarlijk financieringsprobleem. Dat pleit ook voor gebiedsontwikkeling op een grotere schaal, zodat je die dingen met elkaar kan verknopen en dan kan je er ook op sturen. Dat geeft een minder groot risicoprofiel voor ontwikkelingen zelf. Denk eraan dat die 32
oude wijken tenslotte ook donorwijken zijn voor de koopkracht in de nieuwbouw. En bovendien ben je dan in staat door dat lagere risicoprofiel om meer geld aan te trekken. Dus ook vanuit de hele exploitatie geredeneerd is gebiedsontwikkeling een pré. Die komt er niet, zeggen ze. Desalniettemin, en die stelling durf ik wel aan staat het binnen tien jaar weer op de agenda. Dat heeft er mee te maken dat de maatschappelijke ontwikkeling, ook al denken ze het soms anders, niet alleen met kabinetsplannen wordt beslecht. De mobiliteit neemt nog steeds toe, overigens ook de behoefte aan identiteit. En wat dat ruimtegebruik betreft, nou, die ruimte is er nog wel. Dus, wat is er met krimp eigenlijk aan de hand, het is een selectief verhaal, het is namelijk maar net van welke invalshoek je uit gaat. Ga je uit van sec bevolkingsontwikkeling dan zie je in Groningen en Drenthe redelijk grote verschillen, de huishoudensontwikkeling zet voorlopig nog wel door, maar we zien toch ook krimp tegemoet in Veenkoloniaal gebied. Wat je als antwoord daarop nu ziet, en in de voorgaande bijdrage ging de heer Apotheker daar ook al op in, is een toenemende concurrentie tussen gemeenten. En laat dat a.u.b. niet leiden tot dezelfde praktijken als we met bedrijfsterreinen hebben gezien. Want ik hoef denk ik niet te illustreren met plaatjes hoe dat er dan uit gaat zien. Toch als u straks weer langs Beilen komt dan ziet u daar een of ander gebouw langs de A28 staan op een bedrijfsterrein, waarvan de orientatie me volstrekt onduidelijk was. En volgens mij was het een functie (dialysecentrum) die net zo goed in het centrum van Beilen geplaatst had kunnen worden als langs de A28. Krimp dwingt dus tot samenwerking. Dat betekent, dat je niet alleen op schaal van gebiedsontwikkeling aan mekaar moet koppelen waar je gaat herstructureren en waar je gaat toevoegen. Het betekent ook dat je op een hoger schaalniveau tot afstemming moet komen, zodat je vervolgens in woongebieden niet een zelfde soort wildgroei gaat zien, als we de afgelopen jaren langs snelwegen ook in deze regio aan bedrijfsterreinen hebben gezien. Het vraagt om visie en om nieuwe woonvormen. Hierbij moet er ook over een duurzame oplossing worden nagedacht. Want er moet nog worden toegevoegd. De totale woningvoorraad zal nog groeien, omdat daar gewoon vraag naar is. Maar denk dan eens na over de kwaliteit als je iets toevoegt. Dus niet overal hetzelfde en misschien moeten we ons vraagstuk wat verbreden door eens over de grenzen te gaan kijken. Hiervoor ging het al over Scandinavië, dat bij Harlingen begint, nou, Scandinavië kent nog een ander verschijnsel daar zal ik zo op in gaan. Eerst even om onze gedachte te bepalen qua woonvorm (figuur 16), beide een eengezinswoning. Alleen en dat is in een oogopslag te zien van een volstrekt andere kwaliteit. Niet beter of minder maar anders.
33
Figuur 16: illustreert andere kwaliteiten eengezinswoningen
Bron: Presentatie van Steeg, 2008 Figuur 17: illustreert andere kwaliteiten wonen aan het water
Bron: Presentatie van Steeg, 2008 Twee keer wonen aan het water (figuur 17), toch erg anders. Dus nu maar even een geograaf, en geen socioloog geciteerd, Ratzel. Ik weet hij heeft ook het begrip lebensraum geïntroduceerd en daar is zo’n vijftig jaar later een creep mee aan de loop gegaan, maar dat valt hem moeilijk te verwijten, dit citaat is echt Duits en in het Nederlands vertaald met een wat filosofisch karakter: “Het leven is in de eerste plaats een inwendig feit van het organisme. Inwendig leven zal echter altijd een beweging naar buiten tot gevolg hebben.” Wat staat hier nu. Misschien een andere Duitser, een echte filosoof (Schopenhauer), ook een citaat. “Ruimte en tijd, de twee waarop de mogelijkheid van alle veelheid berust, alleen maar vormen van onze manier van beschouwen zijn.” 34
Wat daar staat is, dat wat wij waarnemen door ons zelf geconstrueerd is. Met andere woorden, wat wij zien en wat wij ook aan oplossingen bedenken is geheel afgeleid van onze voorstelling van de werkelijkheid. Wat betekent dit nu? We zien iets over het hoofd. En wat wij over het hoofd zien is deeltijdwonen. En wat is dat dan. We gaan er nog steeds van uit, dat als mensen op twee plekken wonen, dat ze daar wonen en dat ergens anders hun vakantiewoning is. Dat is een ernstig misverstand. Steeds meer wensen wonen op beide plekken en kunnen geen rangorde aangeven. Waarom zien we dat nou niet? Heeft u enig idee, hoe onze statistieken op dat punt vertekend zijn? Het blijft stil. … Als je op een andere plaats in het bevolkingsregister inschrijft, word je automatisch in de vorige plaats geschrapt. Daarom zien we dit niet. In Scandinavische landen kan je je op meerdere plaatsen inschrijven in het register. Dat doen mensen dus ook. En als Scandinavië nou inderdaad bij Harlingen kon beginnen dan zou het beeld misschien heel anders zijn. Dan zou misschien wel blijken, dat heel veel mensen zich in het noorden en het oosten van het land vestigen en ook in Amsterdam wonen. Dan zou je misschien een maatschappelijk verschijnsel op het netvlies krijgen wat voor beleidsmakers wel erg interessant is. Moet het dit zijn (figuur 18), het zou kunnen, maar kern van de zaak is wel, dat er iets ontstaat en al lang aan het ontstaan is, wat wij naar mijn idee nog niet scherp op het netvlies hebben. Figuur 18: landleven als trekker voor een tweede woonplaats?
Bron: Presentatie van Steeg, 2008 35
Zagen wij in toenemende mate een verschil ontstaan tussen de plek waar je werkt en de plek waar je woont, we zien nu door de toenemende filedruk en ook het verschijnsel van tweeverdieners ontstaan een plek waar je werkt en woont, die fysiek op afstand komt en in tijd problematisch wordt en we zien nu een combinatie ontstaan waar je werk enerzijds en wonen anderzijds als aanleiding om je te vestigen kiest, naast elkaar. Het landleven is dan wellicht een romantisch gegeven, overigens in Steenwijkerland uitstekend in te vullen, maar het kan ook betekenen, dat er een totaal andere dynamiek ontstaat en je zou kunnen zeggen een migratiepatroon, dat wij tot dusverre nog niet hebben gedefinieerd. Er zijn enige stukken op na te lezen met misschien een andere bril op en overigens geldt dan toch als credo, er gaat niets boven Groningen. Dat klinkt dan misschien op een persiflage op het bekende spotje, maar denkt nu eens aan een aantal aspecten. Onbekend maakt onbemind, wordt wel als stelling gehanteerd, misschien geldt het omgekeerde wel. Hoeveel mensen, en Van Wissen liet dat al zien, hebben zich niet in Groningen gevestigd om te studeren, zijn daarna verder getrokken naar de Randstad voor een baan en zijn potentieel terugkeerder. Niet op hun oude dag, wellicht nu al. Gewoon als tweede woonplaats. Dus met andere woorden, volgens onze optiek is er in vastgoed ook in deze regio nog veel te doen en te investeren, maar dan wel met deze bril op. Daar wilde ik het voor nu bij laten.
36
Beschouwing Congres ‘Krimp en Ruimte’ Van de dagvoorzitter Leek aanvankelijk de krimpdiscussie enigszins geluwd na de hectiek van het krimprapport van Derks, met Ganzedijk was ‘krimp’ weer volledig terug. Een betere timing van het congres ‘Krim en Ruimte’ was niet denkbaar. Ook het publiek leek er door aangescherpt, want bleek een geanimeerde partij in discussies en debat. De organisatie heeft een goede keuze gemaakt, de presentaties vanuit verschillende invalshoeken naar elkaar te laten kijken: Wetenschap (prof Leo van Wissen), Overheid (burgemeester Hayo Apotheker) en Bedrijfsleven (dir. Rein van Steeg, wisten elkaars betogen verder in te kleuren, te nuanceren en verder te brengen, naar enkele interessante conclusies. Van Wissen wees ons er op dat krimp op zich niet echt interessant is, maar de wijze waarop krimp zich regionaal en lokaal manifesteert. Het is een oproep om nuance, maar ook om lokale en regionale bewustwording van demografische processen. Wellicht nog het belangrijkst is het onderscheid tussen jongeren en ouderen. Wat de eerste groep betreft, vindt regionaal een getrapte migratie plaats van land naar stad, en van stad naar het westen. Jongeren die ooit langs deze weg vertrokken zijn, zijn de meest aannemelijke spijtoptanten, die op oudere leeftijd in de vorm van remigratie naar het Noorden terug zouden kunnen komen. Dit is nu reeds zichtbaar. Wanneer het om ouderen gaat, is niet krimp, maar de zorgbehoefte bepalend. Het is een ontwikkeling, mits vroegtijdig doordacht, een kans kan zijn voor ontwikkelingen in Noord-Nederland. Apotheker pakt deze ‘kansgedachte’ op, door stelling te nemen tegen krimp: ‘Krimp zonder Kramp’. Hij vraagt om een proces ‘met profiel’. Met andere woorden, de nuance door Van Wissen zo benadrukt, wordt door Apotheker vertaalt in concrete handelingen: in Overijssel wordt met regiocontracten gewerkt om afspraken ten aanzien van krimp en dergelijke goed doordacht te begeleiden. Hij gebruikt dit voorbeeld, om het Noorden nog eens op het hart te drukken dat samenwerking bij dergelijke processen meer dan wenselijk is. Regionale samenhang, en zo mogelijk een gezamenlijke Noordelijke visie, zou zeer wenselijk zijn. Apotheker spreekt van een ‘zelfbewust consolidatiemodel’, een wat zware naam, maar veelzeggend over de positieve mechanieken die het Noorden aan zou moeten (en aan zou kunnen) wenden. Dat het bedrijfsleven dit genuanceerde beeld snapt, dit zelfs wenselijk acht, en daar ook naar zou willen handelen, werd krachtig door Van Steeg uiteengezet. Een deel van het publiek ziet de projectontwikkelaar nog handelen vanuit een ‘hit and run’ strategie, maar dit beeld is niet langer juist. Het is de ontwikkelaar er alles aangelegen, om lokatieontwikkeling in z’n omgeving te zien, en gebiedsontwikkeling als onderdeel van de 37
plannen te maken. Dit kan winst op leveren voor alle partijen. Van Steeg wees er daarbij wel op dat alle partijen bereid moeten zijn gezamenlijk te werken aan een reel en kansrijk persectief vooraf aan de projectontwikkeling. Probleem is daarbij dat we in Nederland onze statistieken niet op orde hebben: de regelgeving kleurt een aantal ontwikkelingen, bijvoorbeeld omdat huiseigenaren zich op een Nederland-eigen wijze moeten registreren. Dit geeft zo een vertekend beeld van de werkelijke situatie. Dit alles overziend, kunnen we stellen dat Noord-Nederland in een korte tijd bewust is geworden van krimp-ontwikkelingen, maar nu wel stappen verder zal moeten zetten, die enerzijds genuanceerd zijn naar lokatie en regio en die anderzijds uitmonden tot strategische (en mogelijk contractuele) voorstellen tot anticipatief gedrag van oveheid en bedrijfsleven. Op deze wijze kunnen sociale, demografische en fysieke ontwikkelingen zich in balans voltrekken, en kunnen al te desastreuze effecten van krimp worden voorkomen. Sterker, wanneer met enige realiteitszin over de thematiek wordt nagedacht, en deze thematiek wordt verbonden met andere ontwikkelingen (denk aan het verbinden van zorgbehoefte en zorgeconomie, en het verbinden van vergrijzing, 2de huis en/of boot, en de leisure economie) dan komen juist kansen in beeld, waar de Noord-Nederlandse economie van kan profiteren. Dan moeten we wel in gezamenlijkheid willen bewegen! Gert de Roo April 2008
38
Reflectie op Krimp en Ruimte – Kansen voor het Noorden? Het actuele onderwerp Krimp, blijkt vanuit diverse invalshoeken te benaderen. Zoals Gert de Roo in de inleiding al aangaf, het is aardig om het vraagteken in de titel van het congres te vervangen door een uitroepteken. De vier sprekers benadrukten aspecten als, dat krimp niet overal en niet overal in dezelfde mate en vorm zal plaatsvinden of plaatsvindt. Het is de nuance die van belang is. Bovendien is niet zo zeer de krimp van de bevolking een probleem (nu al in delen van Zuid-Limburg en Oost-Groningen), maar zou de discussie veel meer moeten gaan over het aantal huishoudens en hun woonwensen, nu en straks. Gecombineerd met een meestal niet gezien verschijnsel als deeltijdwonen betekent het, dat de komende jaren nog heel wat nieuwe huizen nodig zijn. De kwaliteit van de woningen, maar zeker ook van de woonomgeving dienen in een tijdperk van mateloos mobiele mensen in ogenschouw te worden genomen. En nu juist de robuuste ruimte van het noorden kan een belangrijk argument zijn in de strijd om de beste woonplek. Plekken, waar mensen na hun pensioen, of misschien nu al in deeltijd willen wonen. Tegelijkertijd moeten we niet vergeten, dat er ook gebieden zijn met geringere omgevingskwaliteiten waar krimp een behoorlijke wissel trekt. Echter ook in die gebieden geldt, dat er meer integraal aan gebiedsontwikkeling moet worden gedaan in plaats van de oude remedie gewoon doorbouwen. Want dan bouwen we zelf aan de nieuwe problemen van de toekomst in reeds bestaande wijken waar leefkwaliteit soms nu al onder druk staat. Ook in een zestal workshops kwamen deze onderwerpen terug. Hierna worden de workshops als sluitstuk gebruikt om te reflecteren op de complete congresinhoud. Een belangrijk aspect van krimp is de mogelijke uitwerking op de bestaande gebouwde omgeving. Om over de kwaliteit daarvan iets te kunnen zeggen is het eigenlijk nodig om in de huid van de consument van nu en straks te kruipen. Terecht liet The SmartAgent Company (door Gert-Jan Hagen) in haar workshop zien, dat een kwalitatief en kwantitatief belevingsonderzoek hierbij heel belangrijk kan zijn. De vraag is namelijk hoe de motivatie van de consument kan uitwerken op facetten als stedenbouw, architectuur, openbare ruimte en bijvoorbeeld voorzieningen. Een relatie met leefbaarheid van een wijk is hiermee uiteraard nauw verbonden. Hoe de relatie tussen krimp en leefbaarheid kan worden beschouwd is door Henry Bos van Oranjewoud in zijn workshop belicht. Want is krimp nu een droom of een nachtmerrie? In ieder geval is er het verschil tussen regio’s. Waar in Nederland als geheel vanaf 2035 kan gaan krimpen is het verschijnsel er al in de geografische uithoeken 39
van Nederland Zuid-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen en Oost-Groningen. Als mogelijke oorzaken gelden enerzijds de bereikbaarheid, maar anderzijds ook de eenzijdige en beperkte arbeidsmarkt. Dat arbeid en krimp een relatie hebben, woningmarkt en krimp, en krimp en voorzieningen is duidelijk. Voor leefbaarheid en krimp geldt dit ook, ofschoon het soms nog een gevoelig onderwerp is, dat nog niet door iedereen wordt erkend. Over de relatie arbeidsmarkt en krimp is door hoogleraar Van Dijk (Rijksuniversiteit Groningen) in een eigen workshop nader inzicht verstrekt. Een krimpende bevolking heeft op twee manieren invloed op de arbeidsmarkt. Minder mensen is minder bestedingen en daardoor zal de vraag naar arbeid afnemen. Maar ook het aanbod van arbeid neemt af door het effect van vergrijzing op de beroepsbevolking. Het uiteindelijke effect is nog lang niet duidelijk. Belangrijk is wel om te beseffen, dat banen anders van karakter worden. Er is sprake van een kennisintensivering. Dit heeft ook gevolgen voor opleidingen, want het opleidingsniveau wordt steeds verder van belang. Ook laat Van Dijk zien, dat er minstens evenveel reden is om aan te nemen, dat de banen de bevolking volgen, als dat de bevolking de banen volgt. Daarom zet Van Dijk vraagtekens bij de regionale verscheidenheid van de krimp, zoals deze door Derks in 2006 wordt gesuggereerd. Want Derks zegt, dat de krimp vooral zal plaatsvinden in de periferie, de beroepsbevolking wordt weggezogen door de krappe arbeidsmarkt in de Randstad. En dat klopt gewoon niet, omdat het volgens van Dijk geen uitkomst van het onderzoek is, maar de input. De aanname is namelijk, dat te veel werklozen in een gebied naar de Randstad trekken, want daar kunnen ze werken. Het kan overigens wel gebeuren. Maar voorlopig geven ook de groeicijfers over de banen niet aan dat, dit in Randstad gaat gebeuren en zeker niet in Den Haag of Rotterdam. De groei zit de afgelopen jaren veel meer in de zone Zwolle-Flevoland-Utrecht-Brabant. Kortom, arbeid en krimp hangen wel degelijk met elkaar samen, maar iets ingewikkelder dan soms verondersteld. Terug naar de leefbaarheid, dit is een containerbegrip. Het heeft te maken met zorg, onderwijs, veiligheid, de multi-culturele samenleving, met vervoer, voorzieningen, maar zou volgens Bos kunnen worden begrepen als een relatie tussen de mens en haar omgeving en hoe goed hij deze omgeving ervaart. En bij het oplossen van problemen nu ten aanzien van leefbaarheid is het ook belangrijk om in de toekomst geen nieuwe te creeëren, een stukje duurzame leefbaarheid. Een interessant onderscheid is het verschil tussen leefbaarheid in kleine kernen en in grote steden. Waar enerzijds verkeersveiligheid, type woningen, scheefgroei (geen jongerenwoning) en voorzieningen cruciaal zijn, spelen anderzijds sociale veiligheid, sociale cohesie, aantrekkelijke woonomgeving en de kwaliteit van de woning een belangrijke rol in steden. 40
Dit onderscheid is van belang om een veel gehoorde misvatting te begrijpen, namelijk dat krimp leidt tot verloedering, verpaupering en onveiligheid. Het is niet de krimp, maar het effect van woningleegstand, dat je geen courante woningen hebt, of dat het aanbod van de woningen niet is afgestemd op de vraagzijde. Dit kunnen wel weer gevolgen van krimp zijn. Dus als je krimp als het ware negeert, de effecten daarvan, dan kun je leegstand krijgen waardoor je de verloedering, verpaupering en onveiligheid weer krijgt. Een andere misvatting is, dat krimp leidt tot een minder draagvlak voor lokale voorzieningen of het verdwijnen van voorzieningen. Ook dat is niet helemaal waar. Het heeft ook te maken met veranderd consumentengedrag en het daar al of niet op inspelen. Kortom, de relatie krimp en leefbaarheid is niet zo simpel als soms verondersteld wordt. Ook mobiliteit en krimp staan anders met elkaar in verhouding dan sommigen denken. Volgens Ed Stuij van de Provincie Groningen leidt krimp juist niet tot minder mobiliteit. Ook wordt het openbaar vervoer door krimp niet minder belangrijk. Sterker nog het is juist nodig om in krimpgebieden te investeren in verkeer en vervoer. Het belang van mobiliteit blijft immers om dagelijkse voorzieningen bereikbaar te houden, zoals onderwijs en werk. Doordat voorzieningen in steeds minder kleine(re) dorpen (door krimp, schaalvergroting en eerder genoemd veranderend consumentengedrag) beschikbaar zijn, moeten burgers vaker op pad en over een grotere afstand, dus kan de mobiliteit zelfs nog wat groeien. Het wegennet kan zo’n bescheiden groei op zich goed aan. De concentratie van (nieuwe) werkgelegenheid in de economische kernzones maakt een goede bereikbaarheid vanuit de wat afgelegen delen van Noord-Nederland des te belangrijker, om te zorgen dat die delen aantrekkelijk blijven als woongebied. De provincies moeten doorgaan met daarin te investeren. We zien dat steeds meer mensen in hun eigen mobiliteit voorzien. Toch moeten we er rekening mee houden dat er ook in de toekomst bevolkingsgroepen zijn die dat niet kunnen en afhankelijk zijn van openbaar vervoer. Dit is des te belangrijker in de situatie dat dagelijkse voorzieningen verdwijnen uit het eigen dorp. Door ontgroening en vergrijzing zal het draagvlak voor het klassieke streekvervoer (grote bussen, vaste routes, vaste tijdstippen) verminderen. Kleinschalig vervoer, dicht bij huis met een servicegerichte chauffeur en goed toegankelijk kan hiervoor in de plaats komen en kan beter aansluiten bij de werkelijke behoefte aan openbaar vervoer. Dit is alleen financieel haalbaar als het WMO-vervoer en/of het leerlingenvervoer hierin geïntegreerd wordt. Proeven met die integratie zijn gaande en laten zien dat het dan zelfs mogelijk is om vaker busjes te laten rijden. Conclusie: mobiliteit is in krimpgebieden een belangrijk aandachtspunt en vraagt gerichte maatregelen van provincies en gemeenten. 41
Maar wat moeten we nu met de krimp zelf? Zijn er strategieën voor bijvoorbeeld woningcorporaties om hiermee om te gaan? Een eerste vaak gekozen strategie is ‘keer de krimp’, of te wel het tegengaan door extra migratie van buiten aan te trekken. Maar minder burgers kunnen natuurlijk niet naar iedere gemeente verhuizen, dus anticiperen op krimp lijkt logischer. Strategie 2 is dan ook minder bouwen en plannen aanpassen. Dit is een strategie die wel vraagt om afstemming, want wat doen andere corporaties, ontwikkelaars. Kortom regie is hier noodzakelijk. Een derde optie is meer slopen en krimp inzettten voor kwalitatieve impuls aan de woningvoorraad. Deze variant zien we bijvoorbeeld in Duitsland waar al dorpen verdwenen zijn. Twee verder strategieën hebben met name een financiële insteek, enerzijds kun je als corporatie je verkoopstrategie wijzigen door meer of minder te verkopen, anderzijds kun je investeren buiten krimpgebieden. Het doel is dan een effectieve inzet van middelen, waardoor krimp een aanjager wordt voor kwaliteitsverhoging elders. Tot slot is er strategie 6, die uitgaat van investeren in een integrale gebiedsontwikkeling. Dan wordt het ombuigen van de negatieve gevolgen van krimp een doel. Je kunt bijvoorbeeld in de laatste buurtwinkel investeren. Voor Karin Koopman en René Asschert van Grontmij en Bouke Brouwer van Domesta is de algemene boodschap: minder bouwen! En meer overleg. En daarnaast: heb lef, maak van krimp een kans, ga voor maatwerk, dat wil zeggen een mix van de 6 strategieën. In lijn met de workshop van Grontmij en Domesta is het betoog / de discussie van Marianne Hilbolling en Roelof Kuik van Aedes en Thus Wonen. Aan de hand van stellingen is gediscussieerd over de vraag of er verantwoordelijkheid moet worden genomen voor krimp en wie dat dan gaat doen. Zijn dat marktpartijen, maatschappelijke organisaties (corporaties, zorg en welzijn, onderwijs) of gemeentes en provincies. De conclusie is eigenlijk dat, om dit vorm te geven dat de planvorming gemeentegrens overstijgend moet worden. Hierbij moeten dezelfde prognoses als uitgangspunt worden genomen, waarbij samenwerking voor concurreren gaat en de burger betrokken moet worden. Tot slot durf keuzes te maken! Een conclusie die ook helemaal past bij het congres als geheel. Krimp is er hier en daar, komt er ook aan, maar is geen reden tot paniek. Wel biedt het kansen, ook voor het Noorden om de robuuste ruimte te behouden en te gebruiken. Rest mij Geo Promotion nogmaals te bedanken voor de geboden discussieruimte, de perfecte sfeer en gevoel dat we met z’n allen bouwen aan het vertrouwen, dat het ook in de toekomst met deze regio crescendo gaat, doordat er hopelijk ook mede door dit schrijven op krimp wordt geanticipeerd. Ferry Van Kann 42
Aankondiging congres 2009 Op 6 februari 2009 zal Geo Promotion wederom een congres organiseren. Dit congres zal plaatsvinden in Martiniplaza in Groningen. Het thema van dit congres is:
Bedrijventerreinen: Tijd voor ruimtelijke kwaliteit! Bedrijventerreinen zijn in de Nederlandse ruimtelijke ordening al geruime tijd onderwerp van discussie. Hierbij valt te denken aan overheden (rijk, provincies, regio’s en gemeenten), de vastgoedsector (ontwikkelaars, makelaars en beleggers), eindgebruikers (ondernemers) en belangengroepen (milieuorganisaties). De problematiek omtrent bedrijventerreinen is dan ook divers. De ruimtelijke kwaliteit en het beheer is veelal ondermaats waardoor bedrijfsruimte als belegging niet populair is. Door lage grondprijzen ontbreekt daarnaast een echte marktwerking. Van een integrale regionale afstemming voor wat betreft de planning is bovendien vaak geen sprake. Tenslotte brengt herstructurering van verouderde terreinen financiële, organisatorische en juridische obstakels met zich mee, hetgeen de ontwikkeling van nieuwe terreinen in de hand werkt. Dit gegeven is vervolgens weer strijdig met de principes van zorgvuldig ruimtegebruik. De problematiek lijkt al met al op een vicieuze cirkel. Vanwege de voornoemde thematiek voldoende interessante aanknopingspunten voor de organisatie van een bedrijventerreinencongres. Temeer omdat het onderwerp hoog genoteerd staat op de politieke agenda, waarbij de ministers van VROM en EZ een speciale taskforce. bedrijventerreinen in het leven geroepen hebben. Deze is in september 2008 met aanbevelingen gekomen die moeten bijdragen aan een meer duurzame en efficiënte invulling van de beschikbare ruimte en heeft daarmee nieuwe stof tot discussie gegeven. De dagvoorzitter van het congres zal Prof. dr. J. van Dinteren zijn. Van Dinteren is bijzonder hoogleraar Planning, Ontwikkeling en Managment van Werklocaties aan onze faculteit. Tijdens het ochtendprogramma zullen Dr. E. van der Krabben (Radboud Universiteit Nijmegen) en Mr. Peter Noordanus (voorzitter Taskforce (her)ontwikkeling bedrijventerreinen, NEPROM en CEO AM). Op het moment van publicatie wordt er nog aan gewerkt om een interessante spreker vanuit de overheid vast te leggen. Voor meer informatie over het congres en het laatste nieuws over sprekers en workshops kunt u op onze website (www.geopromotion.nl) kijken. We hopen u op ons congres in februari terug te zien. 43
Colofon
Uitgever Stichting Geo Promotion Redactieadres Stichting Geo Promotion Postbus 800 9700 AV Groningen
[email protected] www.geopromotion.nl
Naverslag, behorende bij het congres ‘Krimp en Ruimte: kansen voor het Noorden?’ Dit naverslag is een uitgave van Stichting Geo Promotion. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Stichting Geo Promotion. Dit document bevat informatie en gegevens die met de grootst mogelijke zorgvuldigheid zijn verzameld. Stichting Geo Promotion en de drukker kunnen echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele fouten en/of onjuist gebruik van informatie. 44