Naar een efficiëntere taalverwerving in het B.S.O. door een betere lesorganisatie en door aangepaste didactische middelen. 1
Profiel van de leerlingen.
a
In 1B.
-
Sommige leerlingen komen uit het B.L.O., anderen uit het zesde leerjaar, sommigen zelfs –op basis van leeftijd - uit het vijfde leerjaar. In de loop van het schooljaar is er dan een instroom uit de T.S.O.-component van het eerste gemeenschappelijke leerjaar. Procentueel heb je ook meer kans dat de leerlingen uit probleemgezinnen komen. De ouders en de leerlingen voelen zich vaak weinig betrokken bij het schoolgebeuren. De kans is ook groter dat je te maken hebt met kinderen uit éénoudergezinnen en/of gezinnen die financieel minder vermogend zijn. Het taalgebruik is vaak weinig divers. Om iets te bereiken gaan ze daardoor vlugger over op agressief taalgebruik, net omwille van die taalarmoede. Bij sommigen is de school de enige plaats waar ze in contact komen met Algemeen Nederlands en waar het gebruik ervan geëist wordt.
-
-
b
In BVL.
-
In het tweede beroepsvoorbereidend jaar wordt de klasgroep aangevuld met leerlingen die in het eerste gemeenschappelijk jaar zaten.
c
In de 2de en 3de graad.
-
We stellen de laatste jaren een evolutie vast in de zin van meer en meer financiële onafhankelijkheid van de leerlingen. Heel wat leerlingen hebben een quasi volwaardig bijberoep, tijdens het weekend, maar ook ’s avonds. Voor school hebben ze meestal weinig tijd over.
2
De doelstellingen van de eindtermen en de leerplannen.
a
In 1B en BVL.
-
De belangrijkste doelstelling in BSO is het aankweken van spreekdurf en liefde voor het vak Frans. Dit bereik je door de leerlingen succeservaringen (veel punten geven) te laten beleven voor het vak Frans. Dit kan door: - het vragen naar bijvoorbeeld transparante woordenschat bij oefeningen en toetsen. - steeds dezelfde didactische aanpak. De leerlingen herkennen de opdracht onmiddellijk en kunnen vlug aan het werk gezet worden. Het vreemde talenonderwijs moet gericht zijn op het correct reproduceren van het geleerde met de quasi uitsluitende nadruk op het gesprokene. Na de eerste graad zouden de leerlingen vooral de voorzetsels die een plaats aanduiden, de getallen van 1 tot en met 40 en het aflezen van de juiste tijd moeten beheersen.
-
b
In de 2de en 3de graad.
-
De lesinhoud is sterk afhankelijk van de richting. De leerplannen formuleren heel specifieke doelstellingen naar de gevolgde richtingen toe. Daarbij ligt de klemtoon op het direct bruikbare en op het utilitaire, namelijk wat in de latere beroepssituatie van belang zal zijn. De belangrijkste doelstelling is het verwerven van passe-partoutzinnetjes, die ook in andere situaties aangewend kunnen worden. De oefeningen moeten gericht zijn op het correct reproduceren, het beheersen van die uitdrukkingen en een aanzet geven tot transfer naar andere situaties.
-
3
De gepaste attitudes voor de leraar.
a
Een consequente houding.
-
Die is afhankelijk van de schoolcultuur. De directeur en de leerkrachten moeten hieraan mee willen werken. Het is belangrijk dat je als groep leerkrachten dezelfde eisen stelt. Dit houdt ondermeer het volgende in: - De leerlingen laten rechtstaan bij de aanvang van de les en wachten tot het stil is.
NAAR EEN EFFICIËNTERE TAALVERWERVING IN B.S.O.
1/5
-
-
- Slechts één leerling per keer aan het woord laten, en eerst de hand laten opsteken. - De leraar wordt aangesproken met mijnheer, mevrouw, juffrouw gevolgd door de familienaam. - Stiptheid eisen met een controleblad en bij het invullen van het agenda. - Steeds dezelfde handelingen op hetzelfde moment in de les stellen. Je moet een zekere afstand behouden, een soort strenge vaderfiguur of moederfiguur zijn. Hoed je voor roddel over collega’s. Let op je uitspraken. Woorden worden heel vlug verdraaid. Hun gevoel voor humor is meestal niet hetzelfde als dat van jou. Ze nemen vaak alles letterlijk op. Je woorden worden vaak uit de context gehaald, meestal omdat ze ook niet de hele tijd aandachtig zijn en slechts flarden opvangen van wat je zegt. Maak nooit allusie op hun mindere capaciteiten op theoretisch vlak of op hun eventueel penibele thuissituatie. Wees hun ogen. Kijk waar zij naar kijken. Controleer regelmatig of ze wel op de juiste bladzijde aan het volgen zijn.
b
Sympathie en affectie opwekken.
-
Hoe kan het eventueel wel? Dit is hoofdzakelijk een kwestie van aanvoelen. Het is moeilijk hierin raad te geven. Toch enkele tips: - Luisterbereidheid tonen bij problemen, maar dit ook beperken in de tijd en daar afspraken rond maken (maximum 5 minuten). - Vriendelijke houding. - Kalm blijven. - Consequent zijn. - Respect tonen. - Op uw tanden bijten, nooit zelf vervallen in agressief taalgebruik of gebrul. - Geen succes zoeken door de clown uit te hangen.
4
De praktische organisatie van de les
a -
Het inleidend moment. Doel: de aandacht wekken. Dit duurt best niet langer dan vijf minuten. Bij een probleemsituatie, moet je consequent blijven en de beperking in tijd aanhouden. Dit moment eindigt met het invullen van het agenda.
b
Verandering van spijs doet eten.
-
-
Dit betekent niet dat je veel moet diversifiëren in het soort oefeningen. B.S.O.-leerlingen hebben baat bij eenzelfde didactische aanpak. Daarom gebruik je best eenzelfde waaier van oefeningen. De klas verlaten om bijvoorbeeld de weg te laten uitleggen op straat voor de school. Naar een werkatelier trekken om het voorzetsel van plaats in te oefenen. « Il est où le marteau? » In de derde graad. Een stagedag inlassen in een Franstalige zaak. Dit hoeft niet altijd een winkel te zijn. Dat kan ook in een atelier of een bouwbedrijf in Wallonië. Doel: spreekdurf aankweken via een taalbad. Het effect lijkt soms miniem voor de leerkracht, maar de leerlingen hebben de indruk van niet. Regelmatig werken met ICT, audio en video, maar je moet daarin ook niet overdrijven.
c
Het pauzemoment, eventueel na 20 minuten les.
-
Is niet echt nodig, indien de les vlot verloopt. Een praatje slaan over een bepaald onderwerp dat hen interesseert. Opnieuw consequent zijn wat de duur betreft. Beperk het tot vijf minuten.
d
Schikking van het lokaal.
-
We pleiten om alle lessen algemene vakken in éénzelfde lokaal te laten doorgaan. Het voordeel hiervan is dat de boeken altijd ter beschikking zijn , het lesmateriaal altijd aanwezig is en je eventueel woordenboeken kan aankopen. U-vorm is niet geschikt voor de eerste graad. Uitermate geschikt voor de tweede en de derde graad, op voorwaarde dat de klasgroepen klein zijn. Voordeel: de leerlingen kijken niet de hele tijd om. Groepswerk gebeurt bij voorkeur per twee. Zo wordt er minder makkelijk afgeweken van de opdracht.
-
-
NAAR EEN EFFICIËNTERE TAALVERWERVING IN B.S.O.
2/5
5
Het persoonlijk lesmateriaal van leraar en leerling
a
Hoe efficiënt zelf een agenda bijhouden?
-
Je moet in één oogopslag zien wat je die dag te doen hebt. Alle afspraken met de leerlingen staan erin genoteerd met datumvermelding.(zie bijlage 1)
b
Het invullen van het lesonderwerp in de schoolagenda.
-
In de eerste graad, moet je steeds controleren of ze het op de juiste plaats invullen.
c
Het bijhouden van de notities in een map.
-
Overleg met andere leerkrachten is noodzakelijk om op een uniforme manier te werken. Je kan tips geven om te zorgen dat ze alles bijhebben. Dit houdt in dat alle lesmateriaal zoveel als mogelijk geconcentreerd wordt in één map: taken, toetsen, opdrachten en bijkomend lesmateriaal. Hiervoor is een overzichtelijke indeling noodzakelijk. - Je werkt best met gekleurde bladzijden. Zo vinden ze gemakkelijk iets terug. (werkwoorden: blauw / phrases utiles: roze / schutblad avondwerken groen / schutblad overhoringen geel) - De overhoringen en de avondwerken horen apart in een plastic flap, die samen met het andere lesmateriaal in dezelfde ringmap of dezelfde schuifmap worden ingevoegd.
d
Het werken met een handboek.
-
Je zorgt best voor een handboek of een cursus ‘alles in één’ met invulmogelijkheid in het boek of de cursus.Voordeel: de leerlingen moeten niet voortdurend ander lesmateriaal zoeken en ze weten onmiddellijk bij het begin van de les waar ze mee zullen moeten beginnen. Zo kan je ook eisen dat hun boek open ligt bij de les van de dag. Een handboek of een cursus moet veel variatie aanbieden. De lesonderdelen moeten heel kort zijn. Dit heeft te maken met de zapcultuur. Ook voor leerkrachten die in het systeem van PAV (project algemene vakken) zitten, zijn korte lesonderdelen nuttig. De leerlingen kunnen maximaal 20 minuten aandachtig zijn.
-
e
Praktische organisatie in verband met toetsen en taken.
-
Taken. - Geef alleen huistaken die helpen leren. (zinnen laten kopiëren zonder fouten of collages laten maken om de woordenschat in te oefenen (bijv. les fournitures pour l’école) - Maak een overzichtsblad voor de taken (zie bijlage 2). Dit is een geplooid DIN A3- blad (= 2x A4 formaat). Je parafeert hierop tweemaal. De eerste keer wanneer het avondwerk ingediend werd, een tweede keer als het avondwerk verbeterd werd door de leerling.
-
Toetsen - Voor de toetsen geef je best ook een overzichtsblad (zie bijlage 3), waartussen alle toetsen van een trimester komen. Op de voorkant staat gedetailleerd vermeld welke leerstof ze moeten leren of wat de doelstelling (wat ze moeten kennen of kunnen) is, alsook de datum. De datum van een overhoring wordt dus 2 maal ingevuld, één keer op het overzichtsblad en een tweede keer in het agenda. Voordeel hiervan is dat ze altijd weten wat ze precies moeten leren en hoeveel toetsen hen nog te wachten staan. - Wacht niet te lang om verbeterde toetsen terug te geven.
6
Concreet bruikbare didactische middelen per vaardigheid
a
De spreekvaardigheid.
-
Reproductieve dialogen (zie bijlage 4). Minidialogen (zie bijlage 5). Transferdialogen (zie bijlage 6). Rollenspelen (= reproductie met eventueel een lichte transfer). Het werken met spinnen (in de derde graad) (zie bijlage 7). Het werken met een menu (bijlage 8). De weg uitleggen met plannetje, maar ook buiten op straat.
NAAR EEN EFFICIËNTERE TAALVERWERVING IN B.S.O.
3/5
b
De luistervaardigheid.
-
Die moet transfereerbaar zijn naar de spreekvaardigheid. Daarom werk je best met invulfiches of modelletjes.
c
De leesvaardigheid (bijlage 9).
-
Ook hier mag het niet bij lezen alleen blijven. Van de analyse eindig je met een vorm van mondelinge reproductie.
d
De schrijfvaardigheid.
-
1ste graad. Vooral kopieeropdrachten. 2de en 3de graad. Het werken met modellen, die moeten aangevuld worden (bijlage 10).
-
e
De woordenschat en de spraakkunst.
-
Je conjugue pour mieux parler, dus alleen werkwoorden en werkwoordsvormen die dagelijks gebruikt worden. Dril blijft belangrijk, best via vraag en antwoord of in minidialogen. Woordenschat wordt best aangeleerd via zoekoefeningen of aan de hand van authentieke foto’s of tekeningen (bijlage 11). Het aangeleerde moet de communicatie dienen en louter functioneel ingeoefend worden. Schema’s zijn er alleen om structuur en inzicht te geven in het aangeleerde en komen dus best na de oefeningen. Het belang van het inoefenen van de getallen kan niet genoeg herhaald worden. Die moeten eigenlijk iedere week onder een of andere vorm herhaald worden. (zie bijlage 12) Dit kan bijvoorbeeld door de werkvorm van de “slang” (zie bijlage 12 pagina 3 oefening 3 en addendum pagina 8). Dit mag echter geen afvalkoers worden waarbij de zwakkere leerlingen er eerst uitvallen. Zorg voor integratie van de vier vaardigheden, vooral de spreekvaardigheid in BSO. De boeiendste lessen zijn de lessen waarin woordenschat, spraakkunst en de vier vaardigheden in één les geïntegreerd worden. (zie bijlage 13)
-
-
7
De evaluatie
-
We houden een pleidooi voor permanente evaluatie zonder examenperiodes. De puntenverdeling Er zijn veel modellen in gebruik. Voor spreekvaardigheid en schrijfvaardigheid staan hieronder twee mogelijkheden. spreekvaardigheid (1 ste, 2 de en 3 de graad) Voor een totaal van 10 punten: 4 punten voor de inhoud Komt de boodschap over? Kan een Franstalige deze zonder veel problemen begrijpen? 2 punten voor de spraakkunst Wordt de grammatica niet te veel geweld aangedaan? 2 punten voor de uitspraak Alleen een perfecte uitspraak verdient 2. De middelmatige leerling krijgt hiervoor 1. 2 punten voor de vlotheid en de présence Wordt de dialoog vlot gedebiteerd? Komt de leerling geloofwaardig over? Past zijn houding bij die van een verkoper of bediende?
-
schrijven van briefjes en kaarten (3 de graad) Voor een totaal van 10 punten: 4 punten voor de inhoud Beantwoordt de brief aan de opdracht? 2 punten voor spelling en spraakkunst De leraar bepaalt zelf hoeveel fouten kunnen getolereerd worden. 2 punten voor de vorm Is hij geschreven volgens de opgelegde normen? 2 punten voor de stijl Werden passende formules gebruikt?
Je moet de leerlingen “feedback” geven, maar ook vooraf uitleggen waarom ze iets moeten kennen of kunnen.
NAAR EEN EFFICIËNTERE TAALVERWERVING IN B.S.O.
4/5
8
Omgaan met dyslectische leerlingen
a
Definitie.
-
Dyslexie is een lees- en spellingsstoornis bij normaalbegaafde mensen en heeft een negatieve weerslag op de schoolprestaties.
b
Kenmerken.
-
Leesfouten (verwarring van letters, lettergrepen omwisselen bij het luidop lezen, …). Spelfouten (contaminatie van een woord door een ander, het laten wegvallen van letters,…).
b
Welke houding neem je aan als leerkracht?
-
-
Bij het vaststellen van die problemen, neem je best contact op met het CLB, dat dan de definitieve diagnose laat stellen door een specialist. Zet de leerling niet onder druk. Hulpmiddelen toestaan bij toetsen en taken: woordenboek, automatische spellingscorrectie van het tekstverwerkingsprogramma. Laat die leerlingen NIET of zo weinig als mogelijk aan het bord komen voor schrijfoefeningen. Wanneer van de leestekst een gesproken versie bestaat op cd, geef die dan mee met de leerling, zodat hij thuis kan oefenen in het lezen met de cd erbij. Die leerlingen moeten over notities beschikken zonder fouten om iets in te studeren.Zie daarom hun notities na en verbeter ze. Je kan ook delen uit de lerarenhandleiding van je handboek voor hen kopiëren. Vaak is het ook beter als die kopieën ietsje vergroot worden. (Je moet hierin niet overdrijven, Times New Roman 16-punt is het maximum.) Verplicht hen steeds een regel over te laten bij het schrijven. Dit maakt het voor hen gemakkelijk om te lezen, om fouten te detecteren en te corrigeren. Verbeter niet met rood in het schrift. Dit werkt demotiverend. Gebruik in de plaats een markeerstift. Laat de leerling altijd het volledige woord opnieuw schrijven indien het fout geschreven was. Laat hen bij het lezen een kaartje, een lat of een bladwijzer gebruiken. Zo kunnen ze delen van het blad, die hen in verwarring brengen, afschermen. Zeg hen de dag voordien dat ze de volgende les luidop zullen moeten lezen. Zo hebben ze tijd om te oefenen, eventueel met cd. Neem toetsen waar spelling niet van belang is, mondeling af.
9
Omgaan met ADHD-ers.
a
Drie factoren.
-
een moeilijk te controleren drang tot bewegen een grote distractibiliteit (= een zwak concentratievermogen) gebrekkige sociale vaardigheden
b
Welke houding neem je aan als leerkracht?
-
Stel zelf geen diagnose. Het ADHD-syndroom moet vastgesteld worden door een arts. In een klasgroep leidt het gedrag tot ergernis bij medeleerlingen, leerkracht en ADHD-er zelf. Je mag zeker geen beschuldigende vinger uitsteken, geen kleinerende opmerkingen geven, want zo isoleer je de leerling nog meer Een leerling met ADHD heeft nood aan structuur en externe controle. Je moet reageren, maar niet door te brullen, maar door vaak naast de leerling te gaan staan en bijvoorbeeld met je vinger te wijzen in het schrift op het behandelde leerstofonderdeel. Bespreek het probleemgedrag buiten de les, ervoor of erna, nooit met de andere leerlingen erbij. Leerlingen met ADHD zijn vaak heel gedienstig. Wend dus hun energie in de les in positieve zin aan. Heel vaak zijn ze bereid karweitjes op zich te nemen, zoals bord schoonmaken, kopieën uitdelen, enz.
-
-
-
-
NAAR EEN EFFICIËNTERE TAALVERWERVING IN B.S.O.
5/5