Verslag van de vergadering van de Statencommissie Economie en Mobiliteit, gehouden op woensdag 2 september 2009 van 17.00 uur tot 21.20 uur in de Statenzaal van het Provinciehuis te Groningen. Aanwezige leden: dhr. IJ.J. Rijzebol (voorzitter, CDA), dhr. J. Batting (PvdA), mw. S.M. Beckerman (SP), dhr. W. Haasken (VVD), mw. A.G. van Kleef-Schrör (CDA), dhr. J. Meesters (VVD), dhr. J. Oosterhaven (burgercommissielid, PvhN), dhr. W. van der Ploeg (GroenLinks), dhr. R.D. Rijploeg (PvdA), dhr. T. Schroor (burgercommissielid, D66), mw. J. Siersema-Venema (GroenLinks), mw. G. van der Sluis-Huisman (ChristenUnie), dhr. H. Staghouwer (ChristenUnie), dhr. H.T. Stavenga (PvdA), mw. L. Veenstra (SP). Afwezig: mw. A.A.H. Hazekamp (PvdD), dhr. E. de Graaf (burgercommissielid, GroenLinks), dhr. P.G. de Vey Mestdagh (D66), dhr. L.A.M. Stoop (burgercommissielid, PvdD), mw. L. van der Tuin-Kuipers (CDA). Voorts aanwezig: dhr. M.J. Jager (gedeputeerde), dhr. J.C. Gerritsen (gedeputeerde), dhr. D.A. Hollenga (gedeputeerde), dhr. W. Moorlag (gedeputeerde), mw. J. Bordewijk (secretaris), J.L.C.M. Wolters, dhr. H. de Groot en mw. Pietjouw (Noordelijke Rekenkamer), dhr. Th. Poggemeier (Verslagbureau Groningen; verslag dhr. E.J.R. ter Veldhuis). 1. Opening en mededelingen De voorzitter opent de vergadering en heet iedereen welkom. Een bijzonder woord van welkom geldt dhr. Batting (PvdA), die nieuw is in de commissie. Dhr. Bultje (PvdA) is lid geworden van de commissie Bestuur en Financiën. Mw. Broekhuizen is lid geworden van de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal beleid. Mw. Van der Tuin en mw. Hazekamp hebben zich afgemeld. Er ligt een voorstel voor een aangepast aanvangstijdstip voor deze vergadering. Het voorstel is om de vergadering voortaan te beginnen om 18.00 uur, zodat de vergadering niet onderbroken hoeft te worden voor het broodbuffet. Dit voorstel wordt geaccordeerd. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) informeert of de commissie Bestuur en Financiën dezelfde lijn gaat volgen. De voorzitter legt uit dat het voorstel is besproken in het overleg tussen de commissievoorzitters. Het heeft, voor zover de voorzitter bekend, alleen betrekking op de commissie Economie en Mobiliteit.
1
Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) verklaart een en ander in de hoedanigheid van commissievoorzitter Bestuur en Financiën te hebben besproken met de secretaris. Besloten is de lijn te blijven volgen van de afgelopen jaren, namelijk een aanvang om 17.00 uur. De reden is dat er bij de commissie Bestuur en Financiën niet of nauwelijks insprekers zijn. Bovendien volgt na de vergadering van de commissie Bestuur en Financiën nog een bijeenkomst van het presidium, zodat het erg laat gaat worden. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft te kennen geen bezwaar te hebben tegen een aanvangstijd van 18.00 uur. De voorzitter merkt op dat een voorstel daaromtrent in de andere commissie gedaan kan worden. Voorts ligt er een voorstel om voorstellen van symposia of hoorzittingen of commissieactiviteiten in het vervolg door het commissielid, eventueel samen met de griffie, te laten uitwerken om het als een compleet voorstel in de commissie neer te leggen. Op deze wijze is concreter in beeld wat de bedoeling is. Zulks was reeds de gewoonte in de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal beleid. Aldus wordt besloten. Dhr. Haasken (VVD) polst of dit voorstel na vandaag ingaat en niet vandaag al. De voorzitter bevestigt dit. Dhr. Bultje is geen lid meer van deze commissie. Hij was plaatsvervangend voorzitter van deze commissie. Daardoor is er een vacature ontstaan. Dhr. Stavenga is door de PvdA voorgedragen als kandidaat plaatsvervangend voorzitter. Er melden zich geen andere kandidaten. Dhr. Van der Ploeg, mw. Van Kleef en dhr. Haasken vormen de commissie van stemopneming. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) deelt mee dat er veertien geldige stemmen zijn uitgebracht op dhr. Stavenga. De voorzitter verklaart dat dhr. Stavenga is benoemd tot plaatsvervangend voorzitter. Dhr. Stavenga (PvdA) dankt de commissie voor het vertrouwen. 2.
Regeling van werkzaamheden
-
voorstellen vreemd aan de orde van de dag
Er zijn geen voorstellen vreemd aan de orde van de dag. -
vaststellen van de agenda
De agenda wordt vastgesteld. De voorzitter geeft aan dat op de agenda ook de Begroting staat vermeld. Deze zal sowieso als Astuk naar de Staten gaan. Men is in de gelegenheid geweest om schriftelijke vragen te stellen. De antwoorden op de schriftelijke vragen kunnen deel uitmaken van de besprekingen. De Begroting zal in de commissie in één termijn worden behandeld. 3.
Gelegenheid tot spreken voor niet-Statenleden (m.b.t. geagendeerde onderwerpen)
Er hebben zich geen insprekers gemeld. 4.
Vaststelling verslagen Commissie Economie en Mobiliteit van 27 mei 2009 en 3 juni 2009
Beide verslagen worden ongewijzigd vastgesteld. 2
5.
Toezeggingenlijst
Op verzoek van het presidium is de toezeggingenlijst toegevoegd aan de agenda. Toezegging 1 Spoorlijn Groningen-Veendam Dit staat als ingekomen stuk op de agenda en kan derhalve worden geschrapt van de lijst. Toezegging 2 Dienstregeling NS 2010 Dit staat vandaag eveneens op de agenda en kan derhalve van de lijst worden geschrapt. Toezegging 3 Verbeteringen Zeesluis en toegangskanaal Dit onderwerp is geagendeerd bij de ingekomen stukken en kan van de lijst worden geschrapt. Toezegging 4 Cijferboekje basisgegevens Verkeer en Vervoer In de brief van het College van 21 april betreffende de rapportages basisgegevens, die voor vandaag staat geagendeerd, geeft het College aan dat hier nog een aparte brief over komt. Dhr. Jager (gedeputeerde) hoopt dat de brief voor de volgende vergadering klaar is. Dhr. Rijploeg (PvdA) verklaart dat afgelopen voorjaar twee moties Statenbreed zijn aangenomen, een over een kabel voor molens en aansluiting op de Eemshaven en naar Holland en een motie over een CO2-neutrale agrarische sector. Dhr. Rijploeg stelt voor dat de voortgang van het werk dat aan deze moties gedaan zal worden, op de toezeggingenlijst wordt gezet. Ergens moet het immers terugkomen. De voorzitter merkt op dat de Staten geen toezegging van het College hebben gekregen dat de Staten op enig moment daar iets van krijgen. Het College zal de moties uitwerken. Dhr. Moorlag (gedeputeerde) geeft dhr. Rijploeg in overweging om dit punt via het presidium te spelen. Het lopend beleid tot dusverre is dat via het jaarverslag wordt gerapporteerd. Als daar een wijziging in komt, is dat voor alle commissies relevant. De voorzitter voelt er bovendien niet voor om een precedent te scheppen om voor andere moties en amendementen de voortgang in commissieverband te bespreken. Hij sluit zich derhalve aan bij de overweging van dhr. Moorlag. Dhr. Rijploeg (PvdA) gaat hiermee akkoord. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat het misschien wat sneller via de secretaris bij de griffie op de agenda gezet kan worden. De voorzitter geeft aan dat het daar wellicht ook geagendeerd kan worden via de fractievoorzitter van de PvdA. Toezegging 5 Beleidsplan openbare verlichting Dhr. Jager (gedeputeerde) geeft aan dat er op dit moment afrondende besprekingen plaatsvinden tussen dhr. Slager en dhr. Jager. Zodra die klaar zijn, zal het direct naar de commissie worden doorgestuurd. De verwachting is in september, hooguit begin oktober. Toezegging 6 Ongevallencijfers provincie Groningen De voorzitter vraagt de gedeputeerde aan te geven wanneer deze verwacht kunnen worden. Dhr. Jager (gedeputeerde) stelt dat het dit najaar verwacht kan worden. Het is een analyse van landelijke gegevens. Dhr. Oosterhaven (PvhN) verklaart dat hij vanmiddag ongevallengegevens heeft gelezen. Dhr. Jager (gedeputeerde) beaamt dat de gegevens beschikbaar zijn. De Staten hebben het College echter gevraagd om ook een analyse uit te voeren op die gegevens. 3
Dhr. Oosterhaven (PvhN) geeft aan dat er wordt geconcludeerd wat de beleidsrelevantie ervan is. De analyse zit er ook bij. De voorzitter merkt op dat er een toezegging wordt gedaan door het College. Als het College die toezegging na kan komen, wordt daar een datum voor opgeschreven, waarna een en ander in de commissie wordt behandeld. Toezegging 7 Geweld in het openbaar vervoer Dhr. Jager (gedeputeerde) verklaart dat deze toezegging in de herfst gestand zal worden gedaan. Toezegging 8 Tram Dhr. Jager (gedeputeerde) verklaart dat de informatie deels beschikbaar is onder brief h bij de ingekomen stukken. Er wordt naar gestreefd om uiterlijk november het totaaloverzicht klaar te hebben. De voorzitter concludeert dat november als deadline wordt genoteerd. Toezegging 9 Uitgaven tram De brief staat bij de ingekomen stukken. De toezegging kan van de lijst. Toezegging 10 Verdubbeling N33 Dhr. Jager zal hier dadelijk een korte mededeling over doen. Toezegging 11 Vervanging bruggen Aduard-Dorkwerd Dit is betrokken bij de behandeling in de Provinciale Staten. De toezegging kan van de lijst. Toezegging 12 Bijdrage gemeente Groningen in project vervanging bruggen Aduard-Dorkwerd Dit heeft deel uit gemaakt van de behandeling in Provinciale Staten. De toezegging kan van de lijst. De toezeggingenlijst wordt vastgesteld. 6.
Mededelingen
-
vanuit het College van Gedeputeerde Staten
Dhr. Jager (gedeputeerde) heeft een mededeling betreffende de verdubbeling van de N33. Daarover is voor de zomer contact geweest, naar aanleiding van de vorige commissievergadering, met het ministerie. Inmiddels is ambtelijk begrepen dat de minister het besluit heeft getekend om het in een DBFM-constructie op de markt te zetten. Sterker nog, er is op zeer korte termijn een eerste marktbijeenkomst. Maar in reactie op de protesten, die met name gestoeld waren op het feit dat men zich zorgen maakte over de mogelijkheden voor noordelijke infrabedrijven om een rol en positie in dit belangrijke project te hebben, is toegezegd dat zij de bereidheid hebben om, los van die algemene marktbijeenkomst, een specifieke bijeenkomst te beleggen met noordelijke bedrijven in samenwerking met Bouwend Nederland, de werkgeversorganisatie in de wegenbouw. Die bijeenkomst zal op korte termijn volgen. Dit zal in een brief van Rijkswaterstaat worden bevestigd. De verwachting is dat die brief er volgende week zal zijn. De brief zal direct doorgestuurd worden naar de commissie. Dhr. Oosterhaven (PvhN) informeert in hoeveel onderdelen de verdubbeling wordt aanbesteed. Of wordt het één grote aanbesteding? Daar ging het in de Staten vooral om, niet om een voorlichtingsbijeenkomst. Dhr. Jager (gedeputeerde) stelt dat het gezamenlijke argument naar de minister eruit bestond dat men zich zorgen maakte over het feit dat in de contractvorm en de omvang waarvoor gekozen wordt de met name kleinere infrabedrijven in Noord-Nederland buiten de boot zouden vallen. De reactie vanuit het ministerie was, dat kleinere infrabedrijven er maar voor moesten zorgen dat zij middels een consortium gezamenlijk een groot infrabedrijf worden. Daarvan heeft het College gesteld dat dat wellicht in andere regio’s soepeler loopt dan in Groningen. Dat argument heeft men opgepakt. Als dat zo is, wil men daarover met het noordelijk bedrijfsleven in contact treden. Desalniettemin heeft de minister er wegens, in zijn ogen, efficiency-redenen, ervoor gekozen om het contract voor het hele traject in één keer op de markt te zetten. 4
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) informeert of regionale partners in feite verrast zijn door de minister en niet zijn geconsulteerd over het besluit dat hij heeft genomen. Dhr. Jager (gedeputeerde) ontkent dit. Er is verschillende keren via Rijkswaterstaat – niet alleen door dhr. Jager, maar ook door collega Bats uit Drenthe – contact geweest met het ministerie. Inmiddels heeft men begrepen wat het besluit van de minister is geweest. Dat is niet zozeer een verrassing, maar wel een teleurstelling, omdat men op iets anders ingezet had. Het is echter een rijksbevoegdheid, het is een rijksweg. De minister is degene die uiteindelijk de keuze moet maken voor een bepaalde contractvorm. Dhr. Schroor (D66) heeft een vraag over de design-, build- en maintenance-contracten. In hoeverre heeft het College nog invloed op de aanbestedingsvoorwaarden die gesteld gaan worden aan het totale contract. Daar zit ‘m natuurlijk de crux: of een noordelijk bedrijf of een consortium daaraan mee kan doen. Dhr. Jager (gedeputeerde) merkt op dat finance ook nog in het rijtje thuishoort. Wat men in elk geval nu voor elkaar heeft gekregen – en daar zal het College actief aan meehelpen – is om de werkgeversorganisatie en Rijkswaterstaat die uiteindelijk de voorwaarden van het contract moeten opstellen, met elkaar in gesprek te brengen om dat belang maximaal te maken. Het is echter een rijksweg en een rijksaanbesteding. De invloed daarop is derhalve vrij beperkt. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) verklaart ten aanzien van het STAR dat er een nieuw bestuur is. Het is overgedragen aan Pieter Hofstra (huidig Eerste Kamerlid, voormalig Tweede Kamerlid), dhr. Johan Blaauw uit Stadskanaal en dhr. Peter Schminnes uit Stadskanaal. Dat is het eindpunt van de financiële reddingsoperatie die vanuit de provincie is ondernomen. Het is beëindigd onder een slecht gesternte, want er is sprake geweest van brandstichting. Het nieuwe bestuur is daar nu mee bezig. Aanstaande zaterdag is er een bijeenkomst over de overdracht met vrijwilligers om de voorlichting te kunnen verzorgen, vragen te kunnen beantwoorden en het nieuwe bestuur te introduceren. -
vanuit Groningen Seaports
Dhr. Haasken (VVD) verklaart dat het de afgelopen weken een bijzonder genoegen was om namens de Staten deel uit te maken van het AB. Het was één groot feest in Delfzijl. Het is heel bijzonder om daar als lid van het AB tussen te mogen verkeren. Dhr. Haasken vertelt dat voor hem het hoogtepunt was dat hij backstage mocht staan bij Ilse de Lange. De voorzitter ondersteunt de woorden van dhr. Haasken, want afgezien van Ilse de Lange heeft dhr. Rijzebol dezelfde ervaringen. 7.
Rondvraag
Mw. Van Kleef (CDA) geeft aan dat de druk op de ring Groningen de afgelopen weken nogal in het nieuws was. Een van de oorzaken zou de opening van het nieuwe Euvelgunnetracé kunnen zijn. Mw. Van Kleef verzoekt om een toelichting van de gedeputeerde. Dhr. Haasken (VVD) verklaart dat de VVD is benaderd door vertegenwoordigers van GasTerra met het verzoek om in de fractie een verhaal te komen houden over datgene waar zij mee bezig zijn: gastransitie, etc. Men was van plan om daarvoor elke fractie te gaan benaderen. Dhr. Haasken acht het een beter plan om voor de hele Statencommissie eens een presentatie te laten verzorgen door vertegenwoordigers van GasTerra. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) heeft een vraag met betrekking tot de kennelijke vertraging die er ontstaat op de nieuwe spoorlijn naar Veendam. ProRail komt kennelijk niet de afspraken na zoals de Staten hadden verwacht. Ook de planning zoals die in de Begroting staat, wordt dan niet gehaald. Dhr. Van der Ploeg vraagt het College uit te leggen wat nu feitelijk aan de gang is bij ProRail en hoe dat eventueel gecorrigeerd kan worden. De GroenLinks-fractie hecht eraan om in 2010 met personenvervoer te beginnen. 5
Dhr. Rijploeg (PvdA) heeft een vraag over Brunnermond. Daar wordt nog steeds gewerkt aan een werknemersplan dat er buitengewoon goed uitziet: goed voor het klimaat, goed voor de werkgelegenheid en in principe haalbaar. Er zitten echter voetangels en -klemmen aan. Het was zo dat de directie in Engeland nog niet enthousiast was. Dhr. Rijploeg informeert naar de stand van zaken. Wat heeft het College ondernomen om partijen bij elkaar te brengen en te bevorderen dat dit alsnog gerealiseerd wordt? Dhr. Rijploeg vindt het behoorlijk ernstig dat het ten aanzien van de spoorlijn VeendamGroningen twijfelachtig is of 2010 wordt gehaald. Hij vraagt het College om de baas van ProRail daar stevig op aan te spreken. Dat is een partijgenoot van dhr. Jager, dus de weg moet kort zijn. ProRail houdt zich niet aan de afspraken en zou dit wel moeten doen. Dhr. Batting (PvdA) heeft een aanvullende vraag bij de eerste vraag van dhr. Rijploeg in verband met de ontwikkelingen van Brunnermond en de ontwikkelingen bij Aldel, bij PPG en bij 26 andere bedrijven die werktijdverkorting hebben gevraagd. Dhr. Batting vraagt of het College zou willen bekijken of er mogelijkheden zijn bij het Europees Globaliseringsfonds om perspectieven te creëren voor de werknemers. Het is een van de regels dat het moet gaan om bedrijven waarbij meer dan 500 mensen werkloos worden. Daar wordt echter een uitzondering op gemaakt indien het sectoraal wordt bekeken. De voorzitter stelt allereerst het voorstel van dhr. Haasken aan de orde om GasTerra een presentatie te laten houden. Dhr. Rijploeg (PvdA) lijkt het uitermate praktisch om dit gezamenlijk te doen. Dhr. Oosterhaven (PvhN) kan zich voorstellen dat heel veel Statenleden net als hij het verhaal in allerlei verbanden al vele malen gehoord hebben. Hij verklaart er geen behoefte aan te hebben. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) geeft te kennen wel benieuwd te zijn naar het verhaal van GasTerra. Mw. Siersema (GroenLinks) deelt mee dat de GroenLinks-fractie de behoefte heeft om bij die presentatie aanwezig te zijn. Mw. Beckerman (SP) sluit zich hierbij aan. Mw. Van Kleef (CDA) acht het energiebesparend om het gezamenlijk te doen. Dhr. Schroor (D66) verkondigt dat de D66-fractie eveneens voorstander is. De voorzitter concludeert dat de griffie contact zal opnemen met GasTerra. Hij geeft het woord aan het College voor de beantwoording van de vragen. Dhr. Jager (gedeputeerde) gaat allereerst in op de vraag van mw. Van Kleef met betrekking tot de drukte op de zuidelijke ringweg. Die drukte heeft bij het College eveneens tot vragen geleid. Inmiddels heeft het College van Rijkswaterstaat begrepen dat er twee belangrijke oorzaken zijn: de verkeerslichten bij Driebond zijn buiten werking gesteld om ervoor te zorgen dat er een snellere verkeersdoorstroming richting Julianaplein is; ter hoogte van het Julianaplein wordt er op dit moment gewerkt aan geluidsschermen. Daardoor is er een rijstrook minder beschikbaar. Dit heeft te maken met enerzijds verkeersveiligheid, anderzijds Arbo-eisen. Dat leidt tot extra opstopping. Het zal waarschijnlijk qua werkzaamheden nog aanhouden tot aan de herfstvakantie, maar Rijkswaterstaat heeft aangegeven dat zij met de aannemer die het werk uitvoert op dit moment in overleg zijn om te kijken of zij slimme oplossingen kunnen bedenken om daar in elk geval meer verkeerscapaciteit te krijgen. De oorzaak van de problemen wordt nadrukkelijk gezocht bij deze werkzaamheden, die tijdelijk van aard zijn. Het College zal erachteraan blijven gaan om na te gaan wat er uit dat gesprek komt. Het is helaas inherent aan het feit dat je op een heel druk knooppunt enkele maatregelen neemt. Mw. Van Kleef (CDA) verklaart dat in de pers wordt gesuggereerd dat de opening van het Euvelgunnetracé een van de oorzaken kan zijn dat de ring erg vol loopt. Als dat een van de oorzaken is, is dat natuurlijk niet direct weer terug te draaien.
6
Dhr. Jager (gedeputeerde) geeft aan hetzelfde artikel in de krant te hebben gelezen. Navraag bij Rijkswaterstaat levert echter voornoemde verklaringen op. Het College zal bij Rijkswaterstaat nog een keer navragen in hoeverre zij ook naar dit effect als oorzaak kijken of dat het een samenloop is van zaken. Op korte termijn ligt hier het belangrijkste knelpunt. Daar probeert men nu een oplossing te zoeken, samen met de aannemer. De oplossing moet echter voldoende verkeersveilig zijn, zowel voor de mensen die daar hard aan het werk zijn als voor de verkeersgebruikers. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat mw. Van Kleef spreekt over het meer vol lopen van de ringweg. Dhr. Van der Ploeg heeft eerder het idee dat het te maken heeft met het sneller naar de fuik toegaan van de auto’s. In het vraaggesprek met Rijkswaterstaat is hij benieuwd of er nu ook meer auto’s op de ringweg rijden. Dhr. Jager (gedeputeerde) verklaart dat het College die vraag kan stellen. De verkeersintensiteit wordt constant gemeten, ook in het kader van de bestaande plannen voor de aanpak van de zuidelijke ringweg. Mw. Van Kleef (CDA) vraagt of de commissie in een volgende vergadering geïnformeerd kan worden over hoe de gesprekken verlopen zijn. Dhr. Jager (gedeputeerde) stelt dat het College op allerlei punten brieven wil sturen. Het is echter een rijksweg met een verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat als opdrachtgever voor werkzaamheden. Het College heeft navraag gedaan over die verklaring. Ze hebben aangegeven dat ze met de aannemer in gesprek zijn. Dhr. Jager is bereid om aan Rijkswaterstaat te vragen of zij dat voor het College op papier willen zetten, zodat het College dit naar de Staten kan sturen. De Spoorlijn Groningen-Veendam. De commissie heeft hier niet alleen via de pers, maar ook via de brievenbus informatie over gehad. Dit was naar aanleiding van de schriftelijke vragen die mw. Van Kleef over dat project stelde. Voorafgaand aan de vergadering begreep de gedeputeerde dat mw. Van Kleef de beantwoording van die schriftelijke vragen nog niet had ontvangen. Inmiddels zijn de vragen beantwoord en is dit verstuurd. Naar aanleiding daarvan heeft dhr. Jager reacties in de pers gegeven. De situatie is als volgt. Vlak voor de zomer is duidelijk geworden dat ProRail aangeeft dat zij technisch gezien niet in staat zijn om te voldoen aan de afspraak die er met ProRail is dat zij in maart 2010 de spoorlijn tussen Zuidbroek en Veendam dusdanig zouden hebben aangepast en tegelijkertijd goede afspraken zouden hebben gemaakt met de goederenvervoerders die nu gebruik maken van die verbinding, dat er op een veilige manier passagierstreinen van Arriva kunnen rijden. Uiteraard heeft het College gevraagd naar de oorzaken daarvan. Die hebben ermee te maken dat ProRail aangeeft lange tijd te hebben onderhandeld met de goederenvervoerders over een oplossing, want die maken op dit moment gebruik van hetzelfde spoor als waar de treinen van Arriva over zouden moeten rijden. De oplossing lijkt inmiddels gevonden, maar daarover wordt nog onderhandeld met ProRail. ProRail heeft op hoofdlijnen twee dingen aangegeven: a) dat zij maart niet halen, maar dat zij nog wel een mogelijkheid zien om een aantal maanden later, namelijk in juni, een situatie te creëren waarin er een passagierstrein tussen Groningen en Veendam kan gaan rijden volgens een vaste dienstregeling. Daar moet dan echter wel een noodoplossing voor gevonden worden. Dit pakket van tijdelijke maatregelen wordt nu uitgewerkt en voorzien van een kostenplaatje. Daarnaast heeft ProRail aangegeven dat er een structurele oplossing gevonden is. Dat heeft mede te maken met de onderhandelingen met de goederenvervoerders. Die structurele oplossing kan men niet eerder gerealiseerd hebben dan medio 2011. Dat heeft ermee te maken dat de oplossing gevonden wordt in het aanleggen van een stukje nieuw spoor parallel aan de huidige spoorlijn, waar de goederentreinen, bijvoorbeeld die naar Nedmag, gebruik van maken op het moment dat zij laden en lossen. Dat doen zij op dit moment op het hoofdspoor. Dat is geen enkel probleem, want daar rijdt los van de goederentrein geen trein over. Er komt straks twee keer per uur een passagierstrein over. Dit is praktisch gezien niet te combineren. Het grootste probleem in technische zin is dat een nieuw spoor een jaar lang moet inklinken voordat het gebruikt mag worden. Dat betekent dat ze een jaar moeten wachten voordat er een trein overheen mag. Dat de eindoplossing niet eerder dan medio 2011 gerealiseerd kan zijn, heeft daarmee te maken. Het College is op dit moment in onderhandeling met de betrokken partijen om te kijken op welke wijze men omgaat met de ontstane situatie. In de beantwoording heeft dhr. Jager aangegeven dat het College nadrukkelijk de verantwoordelijkheid ziet bij ProRail. Er wordt verwezen naar de afspraken die er met ProRail en met de Staten zijn gemaakt. In de beantwoording van de schriftelijke vragen is aangegeven dat er op 28 september nieuw overleg is met ProRail, de gemeente Veendam en Arriva. Wat het College betreft worden er knopen doorgehakt. Zodra bekend is wat daar uit komt, zullen de Staten er direct van op de hoogte worden gesteld, zodat 7
dhr. Jager aanneemt en verwacht dat dit in een volgende commissievergadering bij de commissie zal liggen. Op dit moment is het College in onderhandeling met de partijen. Het feit dat er een partijgenoot actief is bij een van de betrokken organisaties kan helpen, maar dhr. Jager heeft ze helaas niet allemaal in de telefoon. Wel heeft de gedeputeerde op zeer korte termijn een gesprek met deze partijgenoot. De voorzitter verklaart dat hij inmiddels kennis heeft genomen van de beantwoording van de vragen, gedateerd op 1 september. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan dat het hem rauw op zijn dak valt als bij ProRail wordt gezegd dat het een jaar moet inklinken. Hij neemt aan dat dit in 2008 en 2009 ook bekend was. Misschien moet niet alleen het College stappen nemen in de richting van ProRail, maar ook de Staten, door ProRail in de commissie een en ander te laten uitleggen. Het is namelijk niet de eerste keer dat er problemen met ProRail zijn op het spoorwegennet van de provincie. Als dhr. Rijploeg en dhr. Van der Ploeg met een initiatief komen, zal dit volgens de besproken opzet plaatsvinden. Dhr. Rijploeg (PvdA) sluit zich bij dit idee aan. Er zal zo’n plan voor de Statencommissie worden gemaakt. Tweeënhalf jaar geleden is het Collegeakkoord gesloten. Toen is dit allemaal afgesproken. Dhr. Rijploeg kan zich niet voorstellen dat men twee jaar lang aan het onderhandelen is, terwijl je na één maand al kunt zien dat je daar een stukje spoor nodig hebt. Het maakt een buitengewoon knullige indruk. Men moet dit ProRail stevig laten weten. Dhr. Rijploeg nodigt dhr. Jager uit om dat, als hij toch in gesprek met dhr. Eurlings gaat, over te brengen. Dhr. Rijploeg had soms de indruk dat het wat beter ging, maar er zijn mensen die het geen ProRail, maar ‘prutswerk’ noemen. De voorzitter stelt vast dat het ongenoegen kenbaar is gemaakt. Voorts concludeert hij dat dhr. Van der Ploeg en dhr. Rijploeg voornemens zijn om een voorstel te maken om tot een gesprek met ProRail te komen. Er wordt gehoopt op resultaat, want er heerst algemeen hetzelfde gevoel hieromtrent. Dhr. Jager (gedeputeerde) geeft te kennen dat dit gevoel van ongenoegen ook bestaat bij het College. De vraag hoe het kan dat er zo lang over gedaan is, is nadrukkelijk naar ProRail aangegeven. De tot nu toe gegeven antwoorden zijn nog niet bevredigend. De voorzitter geeft aan dat de commissie reeds via de media kennis had genomen van het ongenoegen van het College. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) stelt in antwoord op de vraag van dhr. Batting of er naar het Europees Globaliseringsfonds kan worden gekeken ten aanzien van bedrijven die in de problemen zijn gekomen en die bijvoorbeeld gebruik maken van de werktijdverkorting, dat dit zal worden nagetrokken en 1 eventueel zal worden beantwoord via het verslag . Over Brunner Mond kan de gedeputeerde alleen iets over de procedure meedelen. Bekend is dat het bedrijf heeft aangekondigd te gaan sluiten. Daarna is er sprake geweest van een doorstartalternatief. Op dat punt heeft het College assistentie verleend als het gaat om het doorrekenen hiervan. Het bleef haken op het punt dat de directie in Delfzijl verder geen medewerking wenst te verlenen. In de zomer heeft het College het initiatief genomen om contact te leggen met de directie in Engeland om wel mogelijk te maken dat ideeën voor een doorstart op een goede manier geïnventariseerd worden en, als deze kansrijk zijn, nader onderzocht worden. Dat proces loopt. Inhoudelijk kan dhr. Gerritsen er geen mededelingen over doen. Voorts wenst hij aan verwachtingmanagement te doen. Men moet er nuchter tegenaan kijken. Het is wel zo dat de directie Brunner Mond Europa in Engeland er constructief in staat om het serieus te onderzoeken. Of het resultaat zal hebben, kan nog niet worden gezegd. Aan het eind van het proces zal de gedeputeerde de Staten informeren. Dit zal naar verwachting aan het eind van deze maand zijn. 1
Het instrument Europees globaliseringsfonds is bekend bij het UWV/Werkbedrijf. Een mogelijke aanvraag om steun in dit verband is onderdeel van het reguliere pakket in het kader van de Mobiliteitscentra.Uit navraag bij Senter Novem is gebleken, dat een aanvraag om steun (op landelijk niveau) tot nog toe één keer heeft plaatsgevonden (Bouwbedrijf Heijmans). De procedurele afwikkeling door Brussel duurt plm. een half jaar.
8
8.
Ingekomen stukken (ter kennisneming) a. Brief van GS van 4 juni 2009, nr. 2009-31.049/22/A.7, WE, betreffende voortgangsrapportage infrastructurele werken per 1 mei 2009. Bijlage apart bijgevoegd. b. Brief van GS van 26 mei 2009, nr. 2009-30.878/22/A.8, WE, betreffende Strategische grondaankoop N361. c. Brief van GS van 26 mei 2009, nr. 2009-30.297/22/A.6, VV, bijlage, betreffende Werkplan Mobiliteitsmanagement. d. Brief van GS van 23 juni 2009, nr. 2009-38.550/26/A.30, VV, betreffende Onderbouwing financiën project RegioTram (ook als ingekomen stuk voor de Statencommissie Bestuur en Financiën geagendeerd). e. Brief van GS van 30 juni 2009, nr. 2009-38.586/27/A.23, VV, bijlage, betreffende Beantwoording vragen raadscommissie Beheer en Verkeer 3 juni 2009 m.b.t. de RegioTram (ook als ingekomen stuk voor de Statencommissie Bestuur en Financiën geagendeerd). f. Brief van GS van 29 juni 2009, nr. 2009-37.330/26/A.19, EZ, bijlage, betreffende Toerisme in Cijfers 2009. Bijlage bij de brief. g. Brief van GS van 21 april 2009, nr. 2009-11.156/17/A.8, VV, betreffende Rapportage 'Basisgegevens Verkeer en Vervoer 2007'. Brief betreffende belangrijkste ontwikkelingen en trends. h. Brief van GS van 10 juni 2009, nr. 2009-34.050/24/A.7, VV, betreffende Busknooppuntenmodel. Bijlage bij de brief. i. Brief van GS van 23 juni 2009, nr. 2009-36.814/26/A.10, LGW, bijlage, betreffende MIRT verkenning sluizen Delfzijl. Bijlage ligt ter inzage in de Statenkast. j. Brief van GS van 23 juni 2009, nr. 2009-37.320/26/A.9, VV, betreffende Stand van zaken verkenningsstudie Groningen - Bremen. Bijlage apart bijgevoegd. k. Brief van GS van 10 juni 2009, nr. 2009-30.617/24/A.6, ABJ, bijlage, betreffende Reactie DB SNN op Groenboek TEN-T.
Mw. Van Kleef (CDA) verzoekt brief i toe te voegen aan de bespreekpunten voor de volgende vergadering. De voorzitter verklaart dat dit zal gebeuren. Dhr. Schroor (D66) stelt dat 8d en 8h met elkaar te maken hebben. Het betreft het busalternatief voor de tram, de financiële onderbouwing daarvan en de toezegging die aan het begin van de vergadering is gedaan. Dhr. Schroor vraagt of de commissie het rapport in november krijgt. In het stuk wordt namelijk ook gesuggereerd dat het pas in het voorjaar van 2010 is. De voorzitter merkt op dat dit in de vorige commissie ook aan de orde is geweest. Het CDA heeft daar het verzoek gedaan om een soort zitting te organiseren waarin men breed wordt geïnformeerd over de alternatieven en over het totale tramconcept. Dit is men nog aan het uitwerken. Het zal niet eerder plaatsvinden dan na het verschijnen van het rapport. Zodra het rapport verschijnt – en de voorzitter heeft begrepen dat dit in november zal zijn – zal er in de commissie uiteraard over worden gesproken na een waarschijnlijke voorlichtingsronde. Dhr. Schroor (D66) constateert dat hij die vraag tot nader order kan laten liggen. In de onderzoeksopdracht van punt 8h staat op de laatste pagina dat de infrastructurele maatregelen die nodig zijn voor het busmodel gezamenlijk door provincie, gemeente en projectbureau zijn bepaald. Arcadis mag er dan een prijs bij leggen. Dit is wat vaag, want over welke maatregel gaat het dan? Voorts vindt dhr. Schroor het sturend, want waar is dan de creativiteit van de markt als het gaat om alternatieve oplossingen die wellicht goedkoper of anders zijn? Dhr. Schroor wenst te vernemen welke maatregelen het zijn en hoe om wordt gegaan met de creativiteit vanuit de markt. Hoe sturend is dit onderzoek? Voorts heeft dhr. Schroor een vraag bij 8j. Hij moet een compliment maken voor deze studie. Hij heeft nog nooit een D66-idee zo geweldig en één op één uitgewerkt zien worden. Er wordt gesproken over een business case. D66 juicht dit toe. Dhr. Schroor informeert wanneer deze wordt uitgevoerd en wanneer de resultaten ervan te verwachten zijn.
9
Dhr. Haasken (VVD) zou met betrekking tot 8j meer willen horen over termijnen die hierbij horen. Voorts is hij verbaasd over de link die aan het eind van de brief wordt gelegd met de suggestie die een halfjaar geleden is gedaan in de richting van gedeputeerde Bleker om de mogelijkheid van een sneltrein te onderzoeken voor de nieuwe dienstregeling. Als het gaat over vier treinen per uur, gaan er twee naar Veendam en twee naar Winschoten. Het voorstel is om van elke twee één sneldienst te maken. Het voorstel wordt in deze brief beantwoord. Het verbaast dhr. Haasken om dat hier te doen. Er zit een behoorlijk faseverschil tussen de twee onderwerpen: sneldiensten mogelijk in een wijziging van de dienstregeling opnemen en het upgraden van de spoorverbinding Groningen-Bremen. Dhr. Haasken verzoekt een toelichting. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt ten aanzien van brief 8g op dat de commissie nog een nadere brief krijgt over de carpoolplaatsen. De gegevens gaven duidelijk aan dat er een probleem ligt in de infrastructuur. Dhr. Van der Ploeg gaat ervan uit dat er ook een investeringsprogramma aan gekoppeld gaat worden. Dit zou GroenLinks graag zien. Het zou betekenen dat er bij de Begroting iets voor gereserveerd zou moeten worden, dan wel dat het uit ESFI wordt gereserveerd – in dat geval is wellicht wat meer uitsmering in de tijd mogelijk. Dhr. Van der Ploeg vraagt het College of die mogelijkheden er zijn. Bij brief 8j plaatst dhr. Van der Ploeg bij dit GroenLinks-idee, PvdA-idee, CDA-idee en ook D66-idee de opmerking: tempo maken. Volgens hem zit iedereen op dezelfde lijn: men wil sneller van en naar Duitsland kunnen. Het grootste knelpunt ligt in het deel van Groningen naar Leer. Voorts informeert dhr. Van der Ploeg in hoeverre in de fasering ook de elektrificering op het Nederlandse deel aan de orde is. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) sluit zich aan bij het laatste punt. De ChristenUnie ziet deze vertraging namelijk niet als positief. Dhr. Staghouwer heeft een opmerking bij 8a. De ChristenUnie-fractie heeft medio april een opmerking gemaakt over de wegverbinding Enumatil – A7. Te concluderen valt dat het inmiddels op een zeer geslaagde wijze vorm heeft gekregen. Daarvoor wil de ChristenUnie een compliment uitdelen. Er wordt echter één klein dingetje gemist: de bermbescherming. Naast de – heel mooie – weg zijn regelmatig autosporen te zien. Er bestaat een risico van ongevallen. Het is misschien niet helemaal 100% verkeersveilig. Voorts heeft dhr. Staghouwer een opmerking ten aanzien van toerisme en cijfers (8f). Te zien is dat er een behoorlijke toename is van het toerisme in de provincie Groningen. Men wordt ook geconfronteerd met het feit dat het Groninger Museum daar behoorlijk positief aan bijdraagt. De ChristenUnie-fractie is uiterst verbaasd over de mededeling die via de pers werd vernomen dat het Groninger Museum volgend jaar een halfjaar op slot gaat. Betekent dat ook dat dan het toerisme in de provincie Groningen, met name de stad Groningen, een behoorlijke knauw krijgt? Zou de gedeputeerde van cultuur er iets aan kunnen doen om dat te voorkomen? Dhr. Rijploeg (PvdA) heeft een vraag ten aanzien van 8h. Het lijkt er op het eerste gezicht goed uit te zien dat het serieus wordt bekeken. Er is echter sprake van forse investeringen, maar ook van een eigenaardigheid. De trams gaan over de Grote Markt als er voor de tram wordt gekozen. Als het om bussen gaat, is het ineens nul. Het zijn er nu te veel, daar is dhr. Rijploeg het wel mee eens. Is het mogelijk dat in dat plan een beperkt aantal bussen toch nog langs de Grote Markt gaat en dat dit onderzocht wordt? Dhr. Jager (gedeputeerde) gaat allereerst in op de Regiotram. De brief is nadrukkelijk bedoeld om de contouren van het onderzoek dat nu uitgevoerd wordt, weer te geven. Daarin is niet zozeer sprake van sturing, maar van het feit dat met name door het OV-bureau – de partij waar inhoudelijke kennis van zaken is rond het OV – richting Arcadis is aangegeven wat een goed model zou zijn. Arcadis is een prima partij om met name berekeningen uit te voeren, maar niet zozeer een partij die direct verstand heeft van het openbaar vervoer an sich. De commissie kan er als het rapport er ligt in november allerlei opmerkingen en vragen over hebben. Ongetwijfeld zullen degenen die het onderzoek hebben uitgevoerd, de opmerkingen van de commissie mee willen nemen. Er moet worden gekeken naar een verdubbeling van de vervoersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Dat is uitgangspunt van het project Regiotram: dat er in 2020 naar verwachting twee keer zo veel mensen met het openbaar vervoer reizen vanuit de regio. Die mensen zullen snel, effectief en efficiënt vervoerd moeten worden naar hun plek van bestemming. Daar moet je bepaalde aannames in meegeven. Die zijn gedaan. Een van de gedachten daarbij – stelt de gedeputeerde richting dhr. Rijploeg – is dat de Grote Markt op dit moment eigenlijk qua capaciteit vol zit. Om ervoor te zorgen dat 10
de Grote Markt niet in die stroom meegaat, is er besloten om de Grote Markt eruit te halen en te gaan werken met knooppunten in de Stad om de Grote Markt heen. Als je dan vervolgens toch nog weer lijnen over de Grote Markt laat lopen, is het de vraag of dat een toegevoegde waarde levert in de grote hoeveelheid lijnen en tracés die je houdt. Vanuit het OV-bureau is aangegeven dat het verstandiger is om met knooppunten te werken die buiten de Grote Markt liggen dan de Grote Markt zelf nog weer als een soort knooppunt mee te nemen. Dhr. Jager zal in elk geval de vraag van dhr. Rijploeg daar neerleggen of ze op dat punt nog een keer expliciet willen kijken of er niet een mogelijkheid is om de Grote Markt aan te doen. Ten aanzien van brief 8j ondersteunt de gedeputeerde alle opmerkingen die te maken hebben met tempo. Ook het College heeft die ambitie. Men heeft echter in de onderzoeksopzet kunnen lezen dat het uiteindelijke streefbeeld nogal wat investering vergt. Om die reden is ervoor gekozen om het op te knippen in een aantal fases en nu de eerste fase met prioriteit aan te pakken. Dat is het inleggen van een extra sneltrein tussen Groningen en Leer. Het College is van mening dat dit op korte termijn te realiseren is. Dat onderzoek gaat nu lopen. De uitkomsten daarvan zijn naar verluidt begin volgend jaar te verwachten. Uiteraard gaat dat in samenspraak met de Duitse partners. Elektrificering is bij die eerste fase nog niet aan de orde, maar dit wordt nadrukkelijk wel opgenomen bij fase II. Dan is het investeringbedrag daarbij een stuk groter. Er zal met elkaar gekeken moeten worden in hoeverre fase II haalbaar en betaalbaar is. De reden waarom de vraag vanuit de commissie over de sneltrein hierin meegenomen wordt, is dat bij die sneltrein tussen Groningen en Leer, Winschoten nadrukkelijk in beeld is als plaats om te stoppen. Dat betekent dat daar een kans ligt om een sneltreinverbinding tussen Groningen en Winschoten te realiseren. Een sneltreinverbinding tussen Groningen en Veendam heeft als praktisch probleem dat er sprake is van een enkel spoor. Om dat te kunnen doen, zul je extra spoorinfrastructuur moeten aanleggen. Tussen Groningen en Leer worden dat soort maatregelen genomen, maar op het traject tussen Zuidbroek en Veendam zal het dusdanige investeringen vergen dat dat te ver gaat. Dhr. Jager vindt wel dat men een punt heeft dat er nu wordt gefocust op Winschoten en niet op Veendam. Hij zal derhalve nadrukkelijk navragen bij ProRail welke mogelijkheden daar qua dienstregeling zijn. De gedeputeerde komt er bij de commissie op terug. Zo is een toezegging die zo-even geschrapt is, bij dezen weer gedaan. Dhr. Jager stelt dat hij ten aanzien van 8g nadrukkelijk intern heeft gevraagd om ervoor te zorgen dat er een goed overzicht komt van de verschillende carpoollocaties en de problemen die er op dit moment zijn. Hij hecht er wel aan om aan te geven dat de carpoolplekken destijds gerealiseerd zijn door Rijkswaterstaat en vervolgens overgedragen zijn aan gemeenten. Ondanks het feit dat zij provinciale reizigers voorzien van de mogelijkheid om te carpoolen, zijn het gemeentelijke carpoolplaatsen, dus niet in eerste instantie projecten waar de provincie bij betrokken is. Daarom is er ook in de Begroting niets van terug te vinden. De vraag van dhr. Van der Ploeg was helder, namelijk om aan te geven hoe het ermee staat. De inventarisatie loopt nu, de informatie krijgt de commissie. Het is aan PS om te kijken of daar wat achter weg zou moeten komen aangaande provinciaal beleid. Het College ziet op dit moment niet de mogelijkheid om daar geld voor vrij te gaan spelen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat het toch niet zo is dat ESFI is voorbehouden aan gronden die aan de provincie toebehoren. Als gemeenten met voorstellen komen, kan dat gezamenlijk met de provincie ontwikkeld worden en kan daar ESFI-geld in gestopt worden. Dhr. Jager (gedeputeerde) bevestigt dit. Dat het College op dit moment niet voornemens is om met een voorstel te komen, heeft nadrukkelijk te maken met het feit dat men nu bezig is – dhr. Moorlag net zo actief als alle andere gedeputeerden – om te kijken hoe het meerjarenperspectief van de provincie dekkend en sluitend is te krijgen. Het College kijkt met ‘zware spanning’ af naar wat er op Prinsjesdag op de provincie afkomt. Op voorhand allerlei projecten, naast de ambities die er al zijn, naar de Staten toe te brengen, acht het College niet verstandig. Uiteraard is het uiteindelijk aan PS om de prioriteringen aan te geven en aan te geven waar er wat moet gebeuren. Het overzicht zullen de Staten van het College krijgen. Met betrekking tot de opmerkende vraag van dhr. Staghouwer over de veiligheid, stelt dhr. Jager dat uitgezocht moet worden hoe de situatie daar is. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) is blij dat de vraag van dhr. Staghouwer gericht is aan de gedeputeerde van cultuur, want hij weet niet precies hoe de gedeputeerde van toerisme er precies over denkt. Het toerisme neemt toe, er zijn positieve cijfers. Daarin speelt het Groninger Museum een rol, maar niet alleen. Gelukkig zijn er vele andere redenen en attracties. Het Groninger Museum is toe aan groot onderhoud en verbouwing. Dhr. Gerritsen denkt dat het goed is dat dat gaat gebeuren, liefst binnen een zo kort mogelijk tijdsbestek. Hij heeft ook begrepen dat men een alternatief gaat 11
ontwikkelen om in het voormalig Natuurmuseum (de oude locatie van het Groninger Museum) het een en ander te realiseren. Het is natuurlijk niet hetzelfde als het huidige Groninger Museum, maar op een gegeven moment is er een noodzaak om onderhoud en verbouwingen te plegen. Er wordt aan een parallel alternatief gewerkt. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) geeft aan dat de ChristenUnie natuurlijk ziet dat er op een gegeven moment onderhoud nodig is. Dhr. Staghouwer zou zich echter kunnen voorstellen dat er een iets ander tijdstip voor wordt gekozen dan in de zomervakantie. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) verklaart dat het Museum daar zelf ook goed over heeft nagedacht, want het Museum wil natuurlijk het liefst zo veel mogelijk bezoekers hebben. De gedeputeerde zal het in de contacten onder de aandacht brengen, maar men heeft er ongetwijfeld goed over nagedacht. Bespreekpunten 9.
Rapport van De Noordelijke Rekenkamer betreffende Bedrijventerreinen en duurzaam ruimtegebruik in de provincie Groningen van 11 juni 2009.
De voorzitter verwelkomt mw. J.L.C.M. Wolters, dhr. H. de Groot en mw. Pietjouw van de Noordelijke Rekenkamer. Dhr. De Groot (DNR) geeft een korte toelichting op het rapport. Hij is zelf pas anderhalf jaar in dienst van de Noordelijke Rekenkamer. Het onderwerp Bedrijventerreinen en duurzaam ruimtegebruik is anderhalf jaar geleden vrij bewust gekozen. De strategie is om onderwerpen te pakken waar burgers en bedrijven in de provincie direct iets van merken. De betekenis van bedrijventerreinen voor de economie is duidelijk. Driekwart van de werkgelegenheid in het Noorden bevindt zich op regionale en bovenregionale bedrijventerreinen. Voorts is ruimte schaars. Er is eigenlijk een voortdurende concurrentie tussen verschillende vormen van ruimtebeslag: woningen, natuur en landbouw vragen om ruimte. Het is evident dat bedrijventerreinen de laatste tien jaar percentueel de grote groeiers, de grootste ‘ruimtevreters’ zijn. Derhalve moet er een goede afweging worden gemaakt tussen verschillende vormen van ruimtebeslag. Om deze redenen heeft de Noordelijke Rekenkamer besloten te kijken naar de relatie bedrijventerreinen en duurzaam ruimtegebruik, ook omdat Rijk, provincie en gemeenten de laatste jaren allemaal beleid hebben ontwikkeld. Duurzaam ruimtegebruik is een buzzwoord geworden dat in veel nota’s, omgevingsplannen en bestemmingsplannen aan te treffen is. Rond de eeuwwisseling was de economische groei in het Noorden circa 2% per jaar. De groei van bedrijventerreinen was nog sneller: 3,5% per jaar. Dat betekent circa 270 ha – 380 voetbalvelden – die er in die tijd per jaar in het hele Noorden tot stand kwamen, waarvan een groot deel in Groningen. Het geeft de druk die er uitgaat van het gebruik door bedrijventerreinen. De Noordelijke Rekenkamer heeft naar drie aspecten gekeken waar vooral de provincie invloed op uit kan oefenen. Het is duidelijk dat de gemeenten de starters van het hele proces zijn, door in bestemmingsplannen voor te stellen bepaalde bedrijventerreinen aan te leggen. De provincie heeft daar echter wel degelijk een rol te spelen: 1) de toetsende rol. Als de gemeentelijke bestemmingsplannen – de oude Wro tot half 2008 van kracht – aan de provincie werden voorgeschoteld, dan moest zij die goedkeuren, toetsen; 2) de regierol die de provincie heeft. Gemeenten hebben van nature een wat beperkter blikveld, staan voor hun eigen belangen, voor hun eigen werkgelegenheid. Dan is het de rol van de hogere overheden – en de provincie heeft daar een expliciete taak in – om die samenwerking die tot stand moet komen, te regisseren, om improductieve concurrentie te voorkomen. Er is niets mis met concurrentie, maar concurrentie die tot niets leidt en alleen maar verplaatsing van werkgelegenheid en geen groei van werkgelegenheid tot gevolg heeft, heeft geen zin. 3) De faciliterende rol van de provincie. Bij de oudere bedrijventerreinen bestaat het gevaar van verloedering, van sluipende achteruitgang. De oplossing is de herstructurering van die terreinen. Dat is niet simpel, want het is aanzienlijk goedkoper om een nieuw bedrijventerrein aan te leggen in een weiland dan een oud terrein op misschien geen geweldige plaats te revitaliseren. Desondanks hebben vele overheden en ook de provincie dat als expliciet doel in hun omgevingsplannen. Op die drie punten heeft de Noordelijke Rekenkamer voor alle drie provincies getoetst wat er van de plannen van de provincies na de eeuwwisseling – toen het fenomeen duurzaam ruimtegebruik in beleid terechtkwam – terecht is gekomen. Allereerst is er een conclusie getrokken die voor alle drie provincies geldt. Op de toetsende rol en de regisserende rol maken de drie provincies niet waar wat zij in hun beleid hebben neergelegd. Op het punt van de facilitering – eindelijk eens een Rekenkamer die ook goed nieuws heeft – zijn verschillen tussen 12
provincies te zien. Groningen springt er relatief goed uit. De plannen die er rond de eeuwwisseling lagen, zijn voor een belangrijk deel uitgevoerd. Drenthe en Friesland lopen wat dat betreft achter bij hun ambities. Het minder goede nieuws is dat op die eerste twee punten ook de provincie Groningen minder heeft bereikt dan de bedoeling was. Die toetsende rol betekent, dat essentiële uitspraken uit het Omgevingsplan – en die hebben betrekking op duurzaam ruimtegebruik – onder meer inhouden dat de restruimte – wat is er nog voor ruimte op die andere terreinen in de provincie die al bestaan dan wel ook tegelijkertijd gepland worden, beschikbaar? –… Helaas is geconstateerd dat die toets in feite niet of nauwelijks plaatsvindt, en als deze toets plaatsvindt, is het soms op basis van ramingen van acht jaar geleden, waardoor er in feite niet gewerkt wordt met een actuele inschatting van de mogelijkheden elders, voordat er een nieuw terrein wordt aangelegd. Van de regisserende rol is wel vastgesteld dat de provincie Groningen redelijk assertief en ambitieus is in de beginfase. In de fase van planvorming en acquisitie van terreinen van het traject – de regio Groningen-Assen is een bekend voorbeeld –wordt door de provincie een heel actieve rol gespeeld. In de fase waar het gaat om beheer en exploitatie van terreinen, waar het goed denkbaar is dat de provincie een rol speelt – in financiële zin, in het stellen van voorwaarden aan het uiterlijk van zo’n terrein, parkmanagement – worden de ambities niet geheel gerealiseerd. Het totaalbeeld is bij Groningen wat genuanceerder, maar met name op het punt van de toetsing en de regie kan nog veel gebeuren. In het rapport zijn enkele aanbevelingen opgenomen waarmee wordt gehoopt dat in de toekomst het beleid op dit punt nog meer in de richting van duurzaam ruimtegebruik kan worden ingevuld. Dhr. Batting (PvdA) merkt op dat er nogal een verschil zit tussen revitalisering van bedrijventerreinen en herstructurering. Dat heeft met name te maken met subsidieverstrekking. De Noordelijke Rekenkamer doet aanbevelingen om wat soepeler om te gaan met herstructurering in het kader van de subsidieverstrekking. Het College heeft daar wellicht een andere mening over en verwijst daarom ook naar de inzichten van de commissie Noordanus. Dhr. Batting vraagt wat de verschillen zijn die de Noordelijke Rekenkamer ziet in vergelijking met de commissie Noordanus. Dhr. De Groot (DNR) stelt dat de Noordelijke Rekenkamer het rapport uiteraard kent. Het viel op dat door de vrij strakke subsidievoorwaarden – men wil wel helpen, maar er moet meer werkgelegenheid komen – belangrijke vormen van herstructurering, transformatie er niet zijn. Als een plek niet geschikt is voor bedrijventerreinen, dan zou je de mogelijkheid moeten hebben om die om te kunnen zetten in andere vormen van gebruik, zoals woningbouw. Dit gebeurt regelmatig in grote en middelgrote steden. Natuurlijk moet je niet naar de andere kant doorslaan en helemáál geen eisen meer stellen, maar je zou ook subsidie beschikbaar kunnen stellen voor het aspect transformatie als onderdeel van revitalisering of herstructurering. Er is niet echt een tegenstelling met Noordanus, maar Noordanus heeft vooral gefocust op de bedrijventerreinen in de meest enge zin van het woord en op de transformatie en heeft andere doeleinden niet echt bij haar beschouwing betrokken. Dhr. Batting (PvdA) vraagt of voor de provincie Groningen ook is bekeken wat de financiële consequenties zouden zijn als de subsidieverstrekking bij herstructureringen anders ingevuld zou worden. Dhr. De Groot (DNR) geeft aan dat de consequenties niet kwantitatief zijn nagegaan. Dhr. Batting (PvdA) legt uit dat dit het College zou helpen om daar soepeler mee om te gaan. Dhr. Oosterhaven (PvhN) verklaart het een heel verstandig advies te hebben gevonden, namelijk dat de provincie veel meer moet proberen om samenwerkingsverbanden zo te organiseren dat gemeenten die in een pool bedrijventerreinen exploiteren, ertoe verplicht worden de opbrengsten van de nieuwe, gemakkelijk te ontwikkelen terreinen, te gebruiken om de revitalisatie van de moeilijke, bestaande terreinen te doen. Dat is namelijk de kern van het probleem. Voor het overige zijn de adviezen sterk bestuurlijk. Dhr. Oosterhaven zou graag een opinie van de Rekenkamer horen over de andere kant. De analyse die hij in de aanbevelingen niet terugvindt, is dat de kern van het probleem is dat gemeenten gemakkelijk geld verdienen aan de nieuwe terreinen en de vraag hoe daar de prikkels veranderd zouden kunnen worden. Hij kan zich voorstellen dat je zou kunnen aanbevelen – dhr. Oosterhaven informeert of de Rekenkamer in die richting heeft gedacht – dat er minimumprijzen zijn per vierkante meter voor uit te geven nieuw terrein. De kern van het probleem in Nederland is dat al die terreinen veel te goedkoop zijn en dat er veel te veel terreinen in de markt worden gezet om de economie te stimuleren, waarbij men alleen elkaar beconcurreert. Er moet een minimumprijs komen voor nieuwe bedrijven(-terreinen) en dat in samenwerking met de aanbeveling van de Rekenkamer 13
om die dan veel hogere opbrengst qua prijs maar lage opbrengst qua vierkante meters – dan ga je veel zuiniger met je grond om; de totale opbrengst kan dan iets groter of iets kleiner zijn, afhankelijk van de bekende prijselasticiteit van de vraag –… Je krijgt een hogere prijs en je verkoopt minder vierkante meters. De combinatie zal men dan wel zien. Die wordt ingezet om die oude bedrijven(terreinen)… Het tweede gedeelte van het tweeluik dat volgens dhr. Oosterhaven noodzakelijk is, wordt wel aanbevolen, maar de Rekenkamer zegt helemaal niets over het eerste deel. Dhr. Oosterhaven verzoekt een toelichting. Is er nagedacht over de kern van de prikkelstructuur die op dit punt in Nederland niet deugt? Dhr. De Groot (DNR) verklaart dat de Rekenkamer er wellicht minder over heeft nagedacht dan dhr. Oosterhaven lief zou zijn – dhr. De Groot kent de achtergrond van dhr. Oosterhaven. Het zijn overigens observaties die door Noordanus zeer expliciet worden gemaakt – het hele fenomeen van verevening, zowel tussen bestaande terreinen als tussen nieuw en oud. Het heeft zeker de aandacht van de Rekenkamer gehad. In globale zin ondersteunt de Rekenmaker dit pleidooi. De Rekenkamer heeft altijd wat moeite om wat dat betreft… Wat is de graad van concreetheid waarin je moet afdalen? Hoe moet je je aanbevelingen vormgeven? De Rekenkamer was zich er zeer van bewust dat de commissie Noordanus op dat moment bezig was. De Rekenkamer wilde de provinciespecifieke aspecten nader belichten. Wat dhr. Oosterhaven zegt, is een verhaal van prikkels en structuren waar dhr. De Groot, zeker met zijn economische achtergrond, bijna onmiddellijk ‘ja’ tegen zou zeggen. Het zijn analyses die al eerder gemaakt zijn. De Rekenkamer onderschrijft ze, maar heeft ze geen belangrijke plaats in het rapport toegediend. De Rekenkamer was er vooral op gebrand om, waar veel woorden gewijd worden aan duurzaam ruimtegebruik in provinciale beleidsnota’s, per provincie te kijken wat er concreet van terechtkomt. De oorzaken achter het falen… Dhr. De Groot is het met dhr. Oosterhaven eens dat zo’n analyse nuttig is. Voor een belangrijk deel is deze in (het rapport van) de commissie Noordanus te vinden. Dhr. De Groot hoopt dat de Statenleden de combinatie van de rapporten gebruikt om tot concrete vervolgstappen te komen. Dhr. Oosterhaven (PvhN) is verheugd over het feit dat dhr. De Groot zijn analyse deelt. Zou een aanvullende aanbeveling op juist dit punt van de Rekenkamer mogelijk zijn, zodat de Staten wat houvast hebben richting het College? Kan de Rekenkamer onderzoeken of dat mogelijk is? Dhr. De Groot (DNR) legt uit dat het niet de gewoonte van de Rekenkamer is om vervolgonderzoekjes op hetzelfde onderwerp te doen. De Rekenkamer plant wel om na enkele jaren terug te komen op zo’n onderzoek. Men moet woekeren met de schaarse middelen die men heeft. De Rekenkamer is behoorlijk selectief in de onderwerpkeuze. Dhr. De Groot adviseert pragmatisch te zijn en de concrete handvaten te gebruiken van het rapport van de commissie Noordanus en andere clubs die zich op dit terrein ook bewogen hebben. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) constateert dat het een helder rapport is en heeft hier alle waardering voor. Mw. Siersema (GroenLinks) heeft een vraag over het parkmanagement. De provincie heeft daar erg weinig over te zeggen. Volgens mw. Siersema kan de provincie weinig met de aanbevelingen op dit vlak. Het is een leuk rapport, er staan veel cijfers in. Een groot gedeelte gaat echter puur over de bedrijventerreinen bij Leek. Heeft de Rekenkamer dit als een steekproef genomen? Dhr. De Groot (DNR) geeft aan dat de provincie meer aan bijvoorbeeld financiële ondersteuning voorwaarden zou kunnen verbinden. De provincie kan misschien niets bij de geldende regels, maar dhr. De Groot kan zich goed voorstellen dat financiële steun van de provincie meer afhankelijk wordt gemaakt van het aanwezig zijn van parkmanagement en andere kwaliteitsverbeterende maatregelen. Mw. Wolters (DNR) legt uit dat je parkmanagement kunt opleggen. Je kunt ook eisen aangeven met betrekking tot welke vorm het parkmanagement krijgt. Als je parkmanagement oplegt als voorwaarde, kan het simpelweg bestaan uit een overlegclubje dat eenmaal in een bepaalde tijd bij elkaar komt. De provincie kan in het kader van subsidievoorwaarden duidelijke eisen stellen in welke vorm het parkmanagement moet plaatsvinden: Komt er een kwaliteitsbewaker voor het hele terrein? Gaat men gezamenlijk het terrein vormgeven? Er wordt wel initiatief genomen om parkmanagement van de grond te tillen, maar de manier waarop dat plaatsvindt, is vormvrij. Dat is jammer. Leek. De Rekenkamer heeft een selectie gemaakt op basis van enkele selectiecriteria. Voor de Rekenkamer was belangrijk dat men een regio wilde pakken waarin zowel een nieuw terrein, een 14
bestaand terrein als nog een nieuw terrein aanwezig was, zodat een combinatie van verschillende bedrijventerreinen onder de loep kon worden genomen. Dhr. De Groot (DNR) verklaart dat misschien de indruk bestaat dat dit een slecht terrein is, maar de Rekenkamer heeft wel de heel strenge randvoorwaarde vastgesteld dat men alleen die terreinen is gaan bekijken die onder het regime van het meest recente POP vielen. Het toetsingsverhaal is natuurlijk alleen eerlijk als je dat vergelijkt met een vrij scherp toetsingsregime dat de provincie terecht heeft neergelegd in haar meest recente plan. Zou je dat toepassen op de oudere terreinen, dan zou je niet dat aangescherpte toetsingsregime hebben dat in het POP II aanwezig was. In feite gaat het om een relatief klein aantal terreinen dat binnen de scope valt. Mw. Beckerman (SP) heeft een vraag over de aanbevelingen die de Rekenkamer doet. De Rekenkamer geeft in de aanbevelingen aan hoe men concurrentie tussen gemeenten wil voorkomen en daarmee niet-duurzaam ruimtegebruik wil tegengaan. Het zijn heldere voorstellen. Een van de maatregelen en zelfs een bindende eis uit de nota Ruimte die in het rapport wordt genoemd, is het principe uitbreiding na inbreiding. In het rapport wordt aangegeven, dat de provincie daar niet altijd aan voldaan heeft. De aanbeveling wordt gedaan dat de opbrengst van nieuwe terreinen ten goede moet komen aan de revitalisering van oude terreinen. Ook wordt aangegeven, dat bij nieuwe terreinen de risico’s misschien gedeeld kunnen worden. Is dat niet andersom redeneren dan gesteld wordt in de nota Ruimte? De Rekenkamer geeft aan: je komt met een nieuw terrein en dan pas ga je met die opbrengst een oud terrein revitaliseren, terwijl de nota Ruimte juist vraagt om eerst in te breiden voordat men kan gaan uitbreiden. Dhr. De Groot (DNR) stelt dat het misschien een schijntegenstelling is. De Rekenkamer is niet zo naïef om te denken dat je met de herstructurering – met de inbreiding – het hele probleem hebt opgelost. Het is redelijk waarschijnlijk – dat zal van geval tot geval, van provincie tot provincie, van periode tot periode verschillen – dat je toch nog nieuw bedrijventerrein nodig hebt, dat de netto behoefte aan het groeien is en dat je daar niet aan kunt voldoen met de herstructurering. Dhr. De Groot ziet het niet echt als een tegenstelling. Men zal eerst moeten kijken wat er mogelijk is op de bestaande terreinen en overigens ook daar alle financiële mogelijkheden maximaal moeten benutten, van het Rijk, van onderlinge verevening, ook tussen bestaande terreinen. Dan moet men naar nieuwe terreinen kijken. Dan is het evident dat daar potentieel… Het is afhankelijk van marktomstandigheden hoe je dat inricht. Dhr. De Groot hoort ook voorstellen om de prijzen te verhogen. Dan ligt het evenwicht misschien op een ander punt. Dhr. De Groot ziet het niet als een tegenstelling. De boodschap, ook van de SER-ladder, is: kijk eerst naar wat er op bestaande terreinen nog kan gebeuren aan herstructurering. Niemand heeft de illusie dat je daarmee echt grote oppervlaktes zou kunnen winnen. Mw. Beckerman (SP) is het volledig helder dat je er niet onderuit kunt dat er nieuwe terreinen zullen moeten worden gecreëerd. De Rekenkamer deelt een tik uit dat er niet wordt getoetst aan de Ladder van Verdaas, daarmee wordt dus niet voldaan aan de nota Ruimte. Eigenlijk zegt de Rekenkamer dat men er zelfs met de aanbevelingen ook niet komt. Dhr. De Groot (DNR) vreest dat de werkelijkheid zo in elkaar zit. Dhr. Schroor (D66) merkt op dat heel gemakkelijk wordt gesteld dat opbrengsten van nieuwe terreinen vereffend moeten worden met het revitaliseren van oude terreinen. Dhr. Schroor vraagt zich af of de Rekenkamer veel voorbeelden heeft van grote overschotten op nieuwe terreinen. Hij kent nieuwe terreinen die op zijn best met een negatief of nulsaldo eindigen in Noord-Nederland en met name in Groningen. Het is een optimistische inschatting dat er heel veel geld naar een miljoenenproject zou kunnen gaan, want revitalisering kost vele miljoenen. Dhr. Schroor heeft dit samen met dhr. Gerritsen in het verleden wel eens nader besproken. Dhr. Schroor is sowieso geen voorstander van prijsbeleid namens de provincie, want als je de concurrentiepositie van OostGroningen wilt vernietigen, moet je vooral nu alle prijzen gaan verhogen. De Rekenkamer stelt dat er sprake is van inflexibel beleid vanuit de provincie als eenmaal gemaakte afspraken op papier staan. Dhr. Schroor verzoekt om een nadere toelichting. Dhr. De Groot (DNR) gelooft onmiddellijk dat er in sommige situaties ook bij nieuwe bedrijventerreinen niet zonder meer sprake is van opbrengsten. Misschien moet het gezien worden in 15
de bredere context van grondbeleid, zien waar gemeenten, althans de opbrengsten van het grondbedrijf – dat is breder, daarin speelt ook woningbouw een rol – als inkomstenbron gebruiken. De opmerking over het flexibel beleid. De Rekenkamer kreeg eigenlijk van alle drie provincies een beetje het verhaal dat men wel erg streng was: zodra het streekplan van kracht is, moet alles daaraan gehoorzamen. De Rekenkamer heeft zich door de juridische adviseurs ook laten overtuigen dat dit wel degelijk het geval is. Het lijkt op gespannen voet te staan met bestuurlijke afspraken die er in het verleden wellicht gemaakt zijn met andere overheden, waaronder gemeenten. Zo werkt het dus. Als je wilt dat dat geleidelijker verloopt, dan moet je overgangsrecht creëren, dan moet je zorgen dat je in je streekplan of anderszins de mogelijkheid oppert dat er niet onmiddellijk getoetst wordt aan die strenge uitgangspunten. Het zou echter ook eens bekeken moeten worden vanuit het standpunt van de burger – dhr. De Groot stelt dat hij nu wellicht enigszins chargeert – die naast een bedrijventerrein of een bedrijventerrein in wording woont en die net via zijn PS besloten had dat duurzaam ruimtegebruik boven aan de lijst zou staan, een aanscherping van de regels op dat punt, en dan constateert dat zijn provinciaal bestuur zegt: vanwege de bestuurlijke afspraak in het verleden doen we het toch maar een onsje minder. Het staat in het streekplan, maar er zijn nu eenmaal bestuurlijke afspraken. Gezien vanuit de burger is dat misschien een flexibiliteit die door hem of haar niet op prijs wordt gesteld. Het juridische argument is naar opvatting van de Rekenkamer volstrekt valide. Als je geen overgangsrecht aanbrengt, dan moet elk bestemmingsplan dat getoetst wordt door GS aan de uitgangspunten die er dan gelden… Dhr. De Groot weet het bijna zeker, er zijn voorbeelden van in ander verband. Als een burger naar de Raad van State zou lopen en zou zeggen: ‘Dit is aan het verkeerde streekplan getoetst.’ – dit heeft men bij Friesland mogen constateren – dan zou de burger bij de Raad van State een zege behalen. Veel belangrijker vindt de Rekenkamer, dat het vanuit de rechtszekerheid voor de burger belangrijk is dat deze weet dat er een streekplan of een POP is aangenomen en dat wat daarin staat wordt uitgevoerd door het provinciaal bestuur en door PS, dat men daarop kan vertrouwen. Dhr. Batting (PvdA) merkt op dat in de nota wordt gesproken over een nieuwe provinciale verordening. Hij vraagt of bekend is wanneer die nieuwe verordening er komt, waarin de punten van onder andere toetsing op duurzaam ruimtegebruik, op parkmanagement en op wijziging van de subsidievoorwaarden in verband met de herstructurering staan. Analoog aan het rapport van de Rekenkamer zou dhr. Batting zich kunnen voorstellen dat het College de Rekenkamer opdracht heeft gegeven om ook voor locale bedrijventerreinen en bovenlocale bedrijventerreinen een dergelijk onderzoek te verrichten. Hij informeert of de Rekenkamer een dergelijke opdracht heeft gekregen. Dhr. De Groot (DNR) geeft aan dat de Rekenkamer deze opdracht niet heeft gekregen, al was het alleen maar vanwege het feit dat de Rekenkamer haar eigen onderzoekprogramma bepaalt. Er is geen rechtstreekse relatie met gemeentelijke overheden en dat maakt het erg ingewikkeld. Het is ongetwijfeld te onderzoeken. De eerste vraag zou dhr. De Groot willen doorgeleiden naar het College. De Rekenkamer onderzoekt op een bepaald moment. Alle zaken die onder de oude Wro vielen, zijn onderzocht. Wat er aan nieuwe verordeningen inmiddels in de markt is, daar kunnen andere deskundigen in de zaal beter antwoord op geven. De voorzitter dankt de leden van de Rekenkamer voor de positieve bijdrage. Hij stelt het verslag van de DNR aan de orde. Dhr. Batting (PvdA) vraagt het College wanneer de nieuwe verordening te verwachten is, waarin de aanbevelingen van de Rekenkamer worden opgenomen. Daarnaast informeert hij of er ook een dergelijk onderzoek komt voor locale en bovenlocale bedrijventerreinen. Dhr. Oosterhaven (PvhN) wenst als inleiding de Tweede Maasvlakte in herinnering roepen, die voor ruim € 1 miljard met noordelijk aardgasgeld wordt gesubsidieerd. Waarom is er nu zo veel vraag naar bedrijventerreinen? Omdat deze overwegend gesubsidieerd worden. Voor zover ze niet gesubsidieerd worden, worden ze veel te goedkoop in de markt gezet, omdat je met lage prijzen lekker kunt verdienen. De kern van het probleem in Nederland met de bedrijventerreinen is echt dat ze veel te goedkoop zijn en dat men daarmee onderling concurreert. Wat men in Noord-Nederland minimaal kan doen, is niet op gemeenteniveau, zelfs niet op provincieniveau, maar op landsdelig niveau proberen te komen – de vraag van dhr. Oosterhaven aan het College is of zij erover willen nadenken of zij dat willen onderzoeken – tot een prijsbeleid, waarbij je minimumprijzen voor bedrijventerreinen vaststelt 16
en dan vervolgens de aanbevelingen van de Rekenkamer meeneemt om zinnig om te gaan met de opbrengst en tot herstructurering te komen. Als men de kern van het probleem niet bij de kop pakt, zal een volgende Rekenkamerevaluatie weer vaststellen dat er een groot gat is tussen de doelstelling en de realisatie. De essentie van het grote gat is dat het belangrijkste instrument dat men heeft, niet wordt gebruikt, namelijk de prijs – ja, dit instrument wordt wel gebruikt, maar de prijs is veel te laag. Met een veel hogere prijs worden veel minder bedrijventerreinen in de markt gezet en zijn de opbrengsten misschien wel even groot zijn als nu. Als de prijselasticiteit 1 is, betekent dat dat als de prijs 10% omhoog gaat, de verkochte hoeveelheid 10% omlaag gaat en de opbrengst exact hetzelfde blijft. Dhr. Oosterhaven vraagt het College om daarover te willen nadenken en dat te willen meenemen. Dhr. Rijploeg (PvdA) vraagt dhr. Oosterhaven of hij denkt dat – bedrijfsconcurrentie treedt tussen verschillende overheden op, daar heeft dhr. Oosterhaven gelijk in – een schaalniveau van NoordNederland groot genoeg is om daar iets aan te doen. Gaan bedrijven dan niet net over de grens zitten van de provincie Drenthe en Friesland of over de grens in Duitsland? Concurrentie tussen bedrijventerreinen is op zichzelf een betreurenswaardig verschijnsel, maar je kunt er niet alleen in het Noorden iets aan doen. Dhr. Oosterhaven (PvhN) legt uit dat de kern van het probleem is op wat voor soort niveau concurrentie plaatsvindt, vooral op gemeentelijk niveau, zelfs binnen gemeenten tussen bedrijventerreinen onderling. De meeste bedrijfsverplaatsingen zijn op relatief kleine schaal. Je moet minimaal op regionale schaal zitten. Het betekent voor de provincie Groningen dat Noord-Drenthe meegenomen moet worden. Landsdelige schaal lijkt dhr. Oosterhaven voldoende. Dan houd je inderdaad nog enige concurrentie over met Overijssel, maar dat is beperkt. Je moet het liefst op nationaal niveau ook iets doen, maar daar gaat men hier niet over. Hier gaat men over de provincie Groningen, en dan heeft men met Noord-Drenthe een probleem. Dus moet het op landsdelig niveau. Het Rijk moet ook iets doen, maar dat is een andere discussie. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) maakt melding van een goed en goed leesbaar rapport met veel inhoud. Voorts complimenteert de ChristenUnie het College, dat op een zeer genuanceerde manier reageert en de opmerkingen serieus neemt – dat heeft men in het verleden wel eens anders gezien. Er wordt gesproken over de regie die effectiever kan. Dhr. Staghouwer wenst van de gedeputeerde te vernemen of hij dat punt onderschrijft. Ten aanzien van industriepark Leek wordt een opmerking gemaakt over de resterende veroudering, dat dit niet is aangepakt. Hoe denkt het College de gemeente Leek te wijzen op het feit dat is alsnog zou moeten gebeuren? Mw. Siersema (GroenLinks) stelt dat haar een paar zaken in het rapport zijn opgevallen. De toetsing van de provincie op duurzaam ruimtegebruik zou onvoldoende zijn. Naar verluidt gaat het College de aanbevelingen overnemen. Dat is op zich een goed punt. Duurzaam ruimtegebruik is voor GroenLinks een belangrijk punt. Hoe kan het College dat verder goed toetsen? Mw. Siersema vindt het jammer dat te lezen is dat er € 9 miljoen is uitgegeven voor revitalisering van bedrijventerreinen, maar dat het achteraf maar 20% blijkt te zijn. Zij zou het percentage graag hoger willen zien. Op blz. 65 van de rapportage staat over revitalisering een staatje met de start en de voltooiing van projecten. Er staan twee projecten bij die schijnbaar wel zijn toegekend, waarbij het niet bekend is wanneer de revitalisering begonnen is en ook niet of het afgerond is. Is er überhaupt wel iets mee gebeurd? Mw. Siersema hoopt dat de toetsing op duurzaamheid een stuk omhoog gaat. Mw. Beckerman (SP) merkt op dat de Rekenkamer concludeert dat er niet is getoetst op duurzaam ruimtegebruik, ondanks afspraken in het POP. De Staten zijn niet over deze afwijking van de bindende afspraken geïnformeerd. Het College geeft terecht aan dat men in een spagaat zit tussen schending van afspraken versus verrommelling en voor het laatste kiest omdat men niet onder afspraken uit wil die men eerder heeft gemaakt. Het College geeft nu aan dat men in de nieuwe verordening volgens de SER-ladder gaat toetsen. De SP zou graag willen weten waarom de Staten er geen deelgenoot van zijn gemaakt en of in het vervolg, nu men ervoor kiest de SER-ladder over te nemen, dat wel in elk geval wordt toegepast of dat eerdere afspraken daar niet onder blijven vallen. Het College krijgt op veel vlakken een compliment van de Rekenkamer: de kwaliteit is verbeterd, bundeling van bedrijvigheid is geslaagd, gevarieerd aanbod. Uit de casus blijkt ook dat bedrijven erg tevreden zijn. Maar er worden toch enkele aanbevelingen gedaan. Het belangrijkste thema is vandaag natuurlijk hoe 17
je verrommelling tegengaat en hoe je tegengaat dat nieuwe bedrijventerreinen niet veel aantrekkelijker zijn voor partijen. Het College geeft aan deze aanbevelingen van de Rekenkamer niet te zullen overnemen in een nieuw structureringsplan (de aanbevelingen die gedaan worden over het delen van risico’s en om de opbrengsten ten goede te laten komen van oude terreinen). Wat heeft het College dan voor plannen om toch die concurrentie tussen gemeenten tegen te gaan en toch te gaan zorgen dat de verrommelling stopt? Is het alleen genoeg om de SER-ladder te gaan gebruiken of moet er toch nog meer gebeuren? Als het College aangeeft dat deze aanbevelingen te ver gaan, hoe gaat het College daar dan in voorzien, zeker wanneer ook in de nota Ruimte wordt gesteld dat uitbreiding pas aan de orde is na inbreiding? Iedereen hier vindt dat verrommelling van het landschap moet stoppen. Natuurlijk ziet de SP ook dat nieuwe bedrijventerreinen nodig zijn, dat men ook moet zorgen dat men nieuwe bedrijventerreinen ook in gebieden waar het economisch minder gaat, toe moet staan. Wat zijn de ideeën van het College daarover voor de toekomst, om toch te zorgen dat niet onnodig veel ruimte wordt verspild? Dhr. Meesters (VVD) merkt op dat het rapport van de Rekenkamer er gedegen uitziet. De constatering dat er vooruitgang is geboekt is een prachtige opsteker voor de provincie. Duidelijk wordt echter ook dat de regie en de toetsing beter moeten. Dhr. Meesters heeft de rapportage gelezen in het licht van kansen en bedreigingen. Wat gaat het College precies doen met de aanbevelingen die in het rapport staan? Onderschrijft het College de conclusies die in het rapport zijn beschreven? Voor de VVD is ook belangrijk dat de bundeling van de samenhang die in het rapport genoemd wordt, misschien een sleutel kan zijn tot succes. De vraag is hoe het College straks invulling kan geven aan wat het rapport aan aanbevelingen geeft. Dhr. Schroor (D66) verklaart dat D66 van mening is dat het helemaal niet zo slecht gaat in de provincie Groningen. Er is ongelofelijk veel gerevitaliseerd. Er is enorm veel samengewerkt met allerlei gemeenten. Er staat een aantal opmerkingen in het rapport dat daar op zijn minst vraagtekens bij stelt. Dhr. Schroor vraagt of het beeld dat het goed gaat, niet klopt. Waar ligt dat dan aan? Dhr. Schroor is terughoudend als het gaat om de regisserende rol van de provincie, want hij vindt dat gemeenten een eigen verantwoordelijkheid moeten hebben en houden. Wat gaat de provincie naar zich toe trekken? Waar wordt de provincie nu streng? Waar bestaat dat dan uit? Is de provincie nu flexibel en wordt de provincie star of is de provincie nu star en wordt de provincie flexibel? Mw. Van Kleef (CDA) geeft aan dat het rapport een positieve ontwikkeling laat zien. Met name de toetsing op duurzaam gebruik zou beter kunnen en het CDA wil dit graag bepleiten. Voorts pleit het CDA ervoor dat de provincie de regiefunctie voor een goede regionale afstemming goed uitvoert. De voorzitter geeft het woord aan het College. Dhr. Moorlag (gedeputeerde) verklaart dat hij op een aantal punten de commissie deelgenoot zal moeten maken van een aantal dilemma’s waar het College mee zit. Vanuit het locaal bestuur krijgt de provincie wel eens het verwijt dat er een veel te grote regeldichtheid heerst en dat de provincie veel te veel voorschriften stelt en veel te veel regels oplegt aan de gemeenten. Volgens dhr. Moorlag heeft de provincie Groningen een tamelijk eigenzinnig ruimtelijk ordeningsbeleid dat zich in de afgelopen jaren, als je kijkt naar de bedrijventerreinen, heeft gemanifesteerd in het betrachten van selectiviteit – niet overal bedrijventerreinen, niet elk dorp een bedrijventerrein. Soms is daar wel eens een afwijking voor gemaakt. Te denken valt aan de casus Heiploeg bij Zoutkamp, maar ook gebieden in de mal/contramal-gedachte waar veel ruimte wordt gegeven aan bedrijvigheid. In hoeverre is de toetsende rol in dat eigenzinnige beleid dat ook in het POP is neergelegd correct vervuld? De redenering van de Rekenkamer: er is een POP, die in feite eerdere afspraken die er gemaakt zijn met gemeenten overruled, is wel heel strikt, die juridisch wel correct is, maar je moet daar in het kader van de bestuurlijke verhoudingen maar wellicht ook juridisch een vraagteken bij zetten, want bij de beoordeling en bij de toetsing van bestemmingsplannen gelden er in de oude Wro twee criteria. Het eerste is: je moet kijken of er sprake is van goede ruimtelijke ordening. Het tweede criterium is of er sprake is van strijdigheid met het recht. Dat is niet altijd gecodificeerd recht, hoewel dit wel is gecodificeerd in de Algemene Wet Bestuursrecht. Ook richting gemeenten heb je te maken met gerechtvaardigde verwachtingen die in bepaalde gevallen ingelost moeten worden. Door de Rekenkamer wordt gesteld dat het probleem geheeld zou zijn als er in het POP overgangsrecht was opgenomen, waarbij je de nuance had aangebracht dat waar oude afspraken zitten het nieuwe POPbeleid niet onverkort geldt. Dhr. Moorlag wil volmondig beamen dat dat wellicht de meest chique methode was geweest. Het College vond toch dat je niet zomaar om bestaande afspraken die met 18
name in het Regiovisiegebied zijn gemaakt, heen kunt. Daar zit wel een spanning van de rechtszekerheid van de burger. Burgers hebben natuurlijk de mogelijkheid, als men vindt dat de provincie ten onrechte bestemmingsplannen niet juist toetst en op onterechte gronden goedkeurt, dit aan de Raad van State voor te leggen. Gemeenten die om dat goedkeuringsbesluit hebben gevraagd, kunnen zich natuurlijk ook beroepen op verwachtingen die zijn gewekt. Er werd gevraagd hoe het College er in de toekomst mee om zal gaan en hoe het College een en ander gaat verordenen. Het is inmiddels verordend. De provinciale omgevingsverordening is vastgelegd. Daarin is limitatief de hoeveelheid bedrijventerreinen vastgesteld en waar bedrijvigheid ontwikkeld kan worden. In feite is er een verbod op het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen. Die werkvoorraad die er zit, moet eerst opgebruikt worden voordat daar sprake van kan zijn. Het tweede is dat in de verordening ook is opgenomen dat de SER-ladder moet worden toegepast. Er worden pas nieuwe bedrijventerreinen ingericht als duidelijk is dat er geen alternatieven zijn. De criteria van de SER-ladder moeten afgelopen worden. In dat verband is dat nu veel scherper vastgelegd. Het roept trouwens ook nieuwe vragen op. Het is ook de vraag hoe die gewekte verwachtingen in het verleden bij gemeenten zich verhouden met de verordening. Op een aantal plekken is daar discussie over. Van de kant van de PvhN wordt een algemeen probleem gesteld: er is sprake van een te lage prijs. Dhr. Moorlag deelt die opvatting, maar het is de vraag in hoeverre je dat binnen de reikwijdte van het provinciaal bestuur kunt aanpakken. Het is ook de vraag – dhr. Rijploeg kwam daar in de interruptie al op – in hoeverre je dat landsdelig goed kunt aanpakken. Wat je in feite moet doen, is ofwel een gemeenschappelijke exploitatie, waarin besloten wordt om binnen de gemeenschappelijke exploitatie een bodem in de prijzen te leggen, of men zou kunstmatig schaarste moeten creëren, wat een prijsopdrijvend effect zou hebben. Dhr. Moorlag denkt dat die schaarste op termijn wel enigszins gaat optreden met de toepassing van de nieuwe verordening. Maar de gemeenschappelijke exploitatie is buitengewoon lastig. Zoals degenen weten die aanwezig waren op een bijeenkomst van de Regiovisie waarin de commissie Meijdam verslag heeft gedaan over de evaluatie van de Regiovisie, heeft dhr. Meijdam geopperd om de bedrijventerreinen gemeenschappelijk te gaan exploiteren in het Regiovisiegebied. De provincie heeft daar echter geen doorzettingsmacht in dat dit zonder meer aan de gemeenten opgelegd kan worden, los van de vraag of je je zo met gemeenten wilt verhouden. Dan ben je toch ook afhankelijk van de bereidheid en de medewerking van de gemeenten om die gemeenschappelijke exploitatie daadwerkelijk ter hand te nemen en vorm te gaan geven. Het staat wel op de agenda bij de Regiovisie, maar dhr. Moorlag is er niet erg optimistisch over of men de deelnemers in de Regiovisie zo ver kan krijgen dat die exploitatie gemeenschappelijk wordt gepoold. Daarmee geeft de gedeputeerde feitelijk ook antwoord op de vraag van de ChristenUnie of de regie effectiever kan. De regie is in belangrijke mate afhankelijk van verleiden en overtuigen. De regie is niet te regelen op basis van doorzettingsmacht. Je kunt ook niet zonder meer gaan verordenen dat gemeenten gemeenschappelijke exploitatie ter hand moeten gaan nemen. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) merkt op dat de gedeputeerde op het punt van de regie constateert dat de provincie niets kan doen. Dhr. Moorlag (gedeputeerde) verklaart het niet zo fatalistisch te willen stellen. Er wordt in het Regiovisiegebied over gediscussieerd. Op het aantal plekken heeft de provincie meer zeggenschap. Te kijken valt naar het bedrijventerrein van Groningen Seaports. Daar draait de provincie mee aan de knoppen, daar kan de provincie het beleid wel beïnvloeden. Als gemeenten er echter een eigen beleid in willen voeren en dat men graag bepaalde bedrijven binnen de gemeentegrens wil krijgen, realiseer je dat niet zonder meer. Leek is genoemd als casus. Daar is de kwestie geweest met transportbedrijf Koopmans, die daar graag naartoe wilde. De provincie stelde echter dat er een afspraak was dat die bedrijvigheid daar niet kan. Hoe ga je concurrentie tegen? Met name door ervoor te zorgen dat er geen overvloedig aanbod komt. Daar zijn in het nieuwe POP en in de nieuwe verordening stappen in gezet, er zijn limieten gesteld. D66 vroeg waar de provincie stond op de as van star en flexibel. De provincie zal toch naar de omstandigheden van het geval moeten kijken of er vanuit het verleden bij het locaal bestuur dusdanige verwachtingen zijn gewekt dat je daar redelijkerwijs niet aan voorbij komt. Het toetsingskader wordt natuurlijk wel anders. De verordening is een algemeen verbindend voorschrift, gemeenten hebben die te respecteren. Of een gemeente een beroep kan doen op gewekte verwachtingen, is iets wat je van geval tot geval zult moeten beoordelen.
19
Blz. 65, revitalisering. Dhr. Moorlag heeft niet direct paraat hoe de exacte stand van zaken is 2 in de lijst. Hij stelt voor om de beantwoording bij het verslag te voegen . Dhr. Batting (PvdA) herinnert aan zijn vraag of de provincie ook coördinerend optreedt naar gemeenten of een initiatief voorlegt aan de Rekenkamer om een dergelijk onderzoek ook te starten voor locale en bovenlocale bedrijventerreinen. Dhr. Moorlag (gedeputeerde) geeft aan dat het College geen enkele relatie heeft, en zeker geen opdrachtgevende relatie, richting de Rekenkamer. Er is een autonoom orgaan ingesteld door de Staten. Zelfs de Staten kunnen geen opdrachten geven. De Rekenkamer heeft een eigenstandige bevoegdheid, zij het wel een programmaraad. Ten aanzien van het bovenlocale vraagstuk vindt er in een aantal gebieden wel regie op plaats, zo wil men op het bedrijventerrein bij Westpoort een bepaald type bedrijven accommoderen, terwijl men voor het terrein Leeksterveld bij Leek scherpe en strikte criteria gelden. In een aantal regio’s is er sprake van een goede bovenlocale regie, te weten in het Eemsmondgebied en het Regiovisiegebied. De voorzitter polst of er behoefte is aan een tweede termijn. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) roept zijn vraag in herinnering met betrekking tot het bedrijventerrein Leek. In hoeverre pusht de provincie de gemeente Leek om dat in orde te maken? Dhr. Oosterhaven (PvhN) heeft een vraag die voortvloeit uit de beantwoording van zijn vraag. De voorzitter constateert dat er behoefte is aan een tweede termijn. In tweede termijn Dhr. Oosterhaven (PvhN) merkt op dat gedeputeerde Moorlag heeft aangegeven, dat het hoeveelheidsbeleid al heel strak is via de ruimtelijke ordening. Dhr. Moorlag denkt dat je voor prijsbeleid gemeenschappelijke exploitatie voor moet hebben. Dhr. Oosterhaven wil aan dhr. Gerritsen vragen – want het gaat ook over economie – of hij het met de analyse eens is dat de prijzen hoger zouden moeten zijn en of hij het wenselijk vindt dat op eigen beleidsterrein allerlei subsidies uit allerlei potjes naar bedrijventerreinen gaan waardoor prijzen laag gehouden worden. Aan beide gedeputeerden wenst dhr. Oosterhaven te vragen of het niet wenselijk zou zijn dat, daar waar de provincie of soms ook het Rijk – dhr. Oosthaven denkt aan Westpoort – allerlei additionele transportinfrastructuur voor aan- en afvoer moet regelen, dit ook in de prijs van het bedrijventerrein wordt opgenomen. Er zijn volgens dhr. Oosterhaven meer mogelijkheden om iets aan prijzen te doen. Het antwoord over de hoeveelheden vond hij heel bevredigend. De voorzitter geeft het woord aan het College. Dhr. Moorlag (gedeputeerde) gaat allereerst in op de vraag van dhr. Staghouwer uit de eerste termijn. Waar het gaat om de revitalisering in Leek loopt het daar op enkele plekken stuk, omdat er bij twee bedrijfskavels geen overeenkomst gesloten kan worden met de eigenaren. De gemeente heeft daar een rol in, maar er zijn bij revitalisering natuurlijk ook gewoon eigenaren waar je ook medewerking van moet krijgen. De gemeente heeft in elk geval geen medewerking kunnen afdwingen. Een van de nog gevestigde bedrijven gaat verhuizen. Dhr. Moorlag kan de vraag inmiddels beantwoorden met betrekking tot het staatje op blz. 65 van het rapport. Het bedrijventerrein West in Pekela is sinds 2008 in uitvoering. De afronding wordt binnen één jaar verwacht. Bedrijventerrein Groningen Zuid-oost is sinds 2007 in uitvoering en zal nog langere tijd doorlopen. De gedeputeerde proeft uit de vraag van dhr. Oosterhaven een sterke wil om te komen tot een hoger prijsniveau. De vraag of je kosten die je maakt voor de publieke infrastructuur kunt verhalen, daar is ook al een instrumentarium voor in beeld anders dan het gewoon glashard maken van prijsafspraken tussen gemeenten. Er wordt nu wel getracht, onder meer in het Regiovisiegebied, om met gemeenten consensus te krijgen over een kostprijsberekeningssystematiek. Als je daar wat 2
zie voor beantwoording pagina 65 van het rapport van De Noordelijke Rekenkamer: Bedrijventerreinen en duurzaam ruimtegebruik in de provincie Groningen, 11 juni 2009. 20
uniformering in krijgt, dan zou elke gemeente afhankelijk van de aantrekkelijkheid een bepaalde opslag op kunnen doen. Daarmee zou je kunnen voorkomen dat er in elk geval beneden de kostprijs wordt verkocht of dat er zonder marge wordt verkocht of dat er geen marge wordt bereikt waarmee je de publieke infrastructuur kunt terugverdienen. Het is nog wel een lange weg. Gemeenschappelijke exploitatie is op dit moment een brug te ver, maar het denken staat niet stil en de activiteiten van de provincie staan ook niet stil. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) verklaart dat het accent in het debat met name ligt op het ROinstrumentarium en de toepassing daarvan. De economische kant speelt natuurlijk ook een rol. Gedeputeerde Moorlag heeft aangegeven dat de regie waar het gaat om de exploitatie bij de gemeenten wordt gezien. Ook het punt van de prijzen is daarbij in discussie. Dhr. Gerritsen weet bijvoorbeeld dat er rond Winschoten in Oost-Groningen ook nadrukkelijk naar wordt gekeken. De constatering dat de laagte van die prijs een probleem is, deelt de gedeputeerde. Hij weet dat gemeenten daarover in gesprek zijn om dat op een hoger niveau te gaan zetten, want dat is natuurlijk een methode om mogelijkheden te creëren om het aan te pakken. De provincie heeft een regierol. Dat zit op het RO-instrumentarium, waarbij in het nieuwe POP ook de SER-ladder zal worden toegepast en goed zal worden gekeken naar bestaande reservevoorraden die er zijn opgebouwd. Het zijn wel bestaande afspraken, maar die worden getoetst op de SER-ladder als die verder tot ontwikkeling komen. Vanuit het subsidie-instrumentarium van EZ wordt nu niet meer gewerkt aan nieuwe bedrijventerreinen, maar wel aan het faciliteren van de revitalisering. Dat is nog steeds mogelijk via het OP EFRO. Dan heb je ook mogelijkheden om daar ook wel degelijk strakke eisen aan te stellen. Je moet daar heel goed uitkijken om daar niet aan prijsbederf te doen, zodat je dan weer met lage prijzen zit en het probleem weer navenant terug gaat komen. De voorzitter concludeert dat het stuk als C-stuk naar de Staten wordt doorgeleid. 10.
Voordracht van Gedeputeerde Staten betreffende Programmabegroting 2010 (nummer 19/2009). De begroting wordt in één termijn in de Statencommissie besproken. Het behandelschema is bijgevoegd.
De voorzitter verklaart dat het helder is dat het als A-stuk naar de Staten gaat. Iedereen is in de gelegenheid geweest om schriftelijke vragen te stellen. Dhr. Rijploeg (PvdA) geeft te kennen dat de PvdA-fractie er begrip voor heeft dat het College dit jaar een beetje pas op de plaats maakt met de Begroting en een beleidsarme Begroting heeft ingediend. Gezien het feit dat er de jaren hierna mogelijk grote bezuinigingen komen, moet er goed over nadenken wat je wel en niet gaat doen. De provincie heeft de wereldeconomie niet naar de bliksem geholpen, maar is er wel de klos van. De verantwoordelijkheid ligt bij een stelletje derderangs bankdirecteuren. De provincie moet zich bezinnen op hoe men er op een zo goed mogelijke manier doorkomt. Bij de behandeling van de Begroting in de commissie Bestuur en Financiën en in de Statenvergadering zal de PvdA-fractie er verder op terugkomen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan dat de fracties in de eerste plaats is gevraagd een reactie te geven op de manier waarop in de Begroting verschillende hoofdstukken zijn gepresenteerd. Een ervan was het bereikbaarheidsdossier. Dhr. Van der Ploeg vindt het een uitermate goed leesbaar verhaal met uitstekende bewoordingen, ook op projectniveau. Daar kan men iets mee. Dit geldt echter niet voor de onderwerpen toerisme en landbouw, waar een compleet inspiratieloos verhaaltje staat: geen doelen, geen concrete activiteiten, op duurzame visserij na. Wat betreft toerisme verbaast dhr. Van der Ploeg dit, want hij heeft toerisme eerder wel eens als voorbeeld gebruikt voor een uitstekende manier van presenteren in de Begroting. Dhr. Van der Ploeg vroeg zich derhalve af wat er aan de hand was. Er wordt gesproken over een evaluatie van het Piekenprogramma (blz. 45). Die is gereed en beschikbaar. Dhr. Van der Ploeg vraagt of de commissie dit zou kunnen krijgen. Bij healthy ageing (blz. 45) – er is hier eens een presentatie geweest, waarin dhr. Van der Ploeg destijds enigszins verdwaalde – gaat het toe naar een koepelorganisatie en concrete projecten. Wie accordeert op een gegeven moment die projecten? Is dat de koepelorganisatie of de provincie? Welke randvoorwaarden stelt de provincie aan de concrete projecten? Bij de presentatie hebben de Staten aangegeven dat bij de projecten expliciet het bedrijfsleven zichtbaar en actief en financieel betrokken is. 21
Blz. 47. Dhr. Van der Ploeg zou het op prijs stellen om een lijst te hebben met een fasering en een planmatige aanpak – er wordt gesproken over 100-300 ha die wordt aangepakt. Bereikbaarheid. De verbinding Groningen-Zuidhorn. Hierover is in de Statenvergadering gesproken. Het gaat over de Fietsroute Plus. In de Begroting staat dat die in 2010 gerealiseerd zal worden. Hoe zit het met de afstemming die er nog moet komen met de planvorming van het wegdeel, met name bij Aduard? Dhr. Van der Ploeg begreep dat dat nog tot enige vertraging zou leiden, maar uit de Begroting blijkt dit niet. De Regiotram (blz. 69). De besluitvorming over dit tracé is bekend. Er is geld, het is naar voren gehaald. In 2010 wordt er echter ook al ontwikkeld over lijn 2 nagedacht en gewerkt. Past dit binnen het Begrotingsoverzicht zoals dit is gepresenteerd of moet daar straks aanvullend geld voor beschikbaar gesteld worden? Dhr. Haasken (VVD) verklaart dat de VVD-fractie haar opmerking wenst te plaatsen in de plenaire vergadering. Dhr. Schroor (D66) wenst de opmerking van GroenLinks over recreatie en toerisme te ondersteunen, want hij ziet een forse daling van het budget. Vanwaar deze daling in een sector waar de provincie het de komende jaren van moet hebben en die goed gaat? Moet je dan niet juist extra investeren? Voorts is dhr. Schroor van mening dat het een goed punt is dat revitalisering weer hoog op de agenda staat. Ruimte is natuurlijk geen economisch goed, daar moet men zuinig op zijn. Wat dhr. Schroor mist – en dat heeft hij vorig jaar ook gevraagd en er toen een briefje over gekregen – zijn passages over duurzaamheid, en dan met name niet het lege woord duurzaamheid. Natuurlijk is het goed dat er in kwaliteit wordt geïnvesteerd, in wegen, etc. Daar gaat veel geld naar toe. Dhr. Schroor zou echter graag zien dat een deel van dat geld daadwerkelijk bedoeld is voor het duurzaam maken van de bedrijven: energietechnisch gezien. Er zijn contracten afgesloten met groene maatschappijen, dergelijke voorbeelden. Dhr. Schoor verzoekt het College om toelichting, om zijn zorg weg te nemen dat alles straks weer ‘in het grijs gaat zitten’. Mw. Van Kleef (CDA) deelt mee dat de CDA-fractie haar vragen reeds heeft gesteld. De voorzitter geeft het woord aan de gedeputeerde Gerritsen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) vindt het jammer dat hij dhr. Van der Ploeg teleurgesteld heeft met de passages over toerisme. Hij belooft beterschap om daar een flitsend, wervend en spetterend verhaal van te gaan maken, met veel inspiratie. De voorzitter geeft te kennen van termijnen te houden. Wat is de deadline voor de gedane toezegging? Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat hij bij de volgende Programmabegroting weer aan zet is. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat er een Begrotingscyclus is en dat er ook eerdere momenten zijn, bijvoorbeeld bij de Rekening. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) bevestigt dit. De evaluatie van het Piekenprogramma vindt nog plaats. Het is nog niet definitief beschikbaar, het wordt nog gebruikt in de discussies over hoe men verder gaat. In discussies speelt ook nog het element van de decentralisatie van dat Piekenprogramma, waar de commissie Ybema advies over uitbrengt. Wat doe je op nationaal niveau, wat doe je in uitvoering op decentraal niveau? Als dat stuk beschikbaar is in definitieve vorm, zal het College dit de Staten toesturen. Op het punt van healthy ageing wordt een aantal zaken in gang gezet. Er wordt een clusterorganisatie gerealiseerd. Ook in SNN-verband speelt, dat men voornemens is om daar een subsidie voor te geven op basis van OP EFRO-middelen. Is het dan zo dat die koepel alles bepaalt en alle projecten realiseert? Daar gaat wel veel van uit en er zullen veel zaken in gang gezet worden. Voor zover het provinciale middelen betreft, bijvoorbeeld betreffende het REP, waar de provincie zelf zeggenschap over heeft en waar afspraken met de Staten zijn om projecten voor te rijden, zodat de Staten zien wat daar gebeurt, is het aan de provincie of andere democratische organen om daar een oordeel over te vellen. De clusterorganisatie gaat binnenkort van start. Er zijn diverse projecten die al in gang gezet zijn, zoals Lifelines en Eriba. Die zullen in aanmerking komen voor een bijdrage vanuit het REP. Daar zijn afspraken met de Staten over gemaakt. 22
Dhr. Jager (gedeputeerde) neemt aan dat collega Moorlag de beantwoording doet over derderangs bankdirecteuren. Het zal in de Statenvergadering of bij de commissie Bestuur en Financiën plaatsvinden. Dhr. Jager is het gelukkig niet in zijn eigen programma in de Begroting tegengekomen. Groningen-Zuidhorn. Zoals het College voor de zomer bij de bruggen Aduard-Dorkwerd heeft gezegd en geconstateerd, is dat er een sterke wens is vanuit de Staten en vanuit GS om de aansluiting bij Nieuwklap van de rondweg zo optimaal mogelijk uit te voeren met een maximaal draagvlak van de bewoners van Nieuwklap. Dat was toen reden om te zeggen dat even gekeken moest worden hoe dat zich verhoudt met geplande uitvoering. Dat betekent dat er een traject Groningen-Nieuwklap is en een traject Nieuwklap-Zuidhorn, waarvan getracht wordt zo veel mogelijk te realiseren. Waar men op dit moment nog tegenaan loopt, is dat men nog niet alle grond in bezit heeft. Grondaankoop is een essentieel onderdeel. De hoop en de verwachting is dat men dit gerealiseerd krijgt. Als dat snel genoeg gebeurt, zijn de ambities zoals deze in de Begroting staan, absoluut realistisch. Daarnaast is het College nu al aan het kijken in hoeverre het nieuwe fietspad een eventuele optimale uitwerking van de aansluiting rondweg Aduard bij Nieuwklap op de Friesestraatweg in de weg zou staan. Met die toets zal men niet heel lang bezig zijn. De ambitie is in de Begroting verwoord. Het College gaat er vooralsnog van uit dat het in 2010 moet lukken, maar die twee onzekerheden zitten er in. De Regiotram. Alle kosten die op dit moment voorzien zijn – dat is ook bij de Voorjaarsnota besproken – staan in de brief die ook bij de ingekomen stukken staat. Dat zijn alle kosten die gemaakt worden ter voorbereiding op het go/no go-besluit van Provinciale Staten. Alle kosten die in de Programmabegroting staan, vallen daaronder. Kosten die daarna gemaakt zouden worden, vallen automatisch onder de projectkosten. Bij een go-besluit zullen met terugwerkende kracht alle voorbereidende kosten onder de projectkosten vallen, zoals reeds eerder aangegeven. Het betekent dat het College niet met een aanvullend verzoek in de richting van de Staten zal komen om deze kosten te financieren. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) stelt dat in de voorbereidingskosten van het go/no go-besluit niet per definitie de uitwerking van lijn 2 zit. Dhr. Jager (gedeputeerde) legt uit dat de Staten een totaalpakket aangeboden krijgen. Daarin is ook gekeken naar de mogelijkheden hoe het zit met de tracés van lijn 2 en er wordt op dit moment – zoals ook in de brief staat – een aantal werkzaamheden daarvoor uitgevoerd. Die vallen nu onder die kosten. Het zijn geen extra gelden, een gedeelte van het geld is naar voren gehaald, daarvoor heeft het College toestemming van de Staten gekregen. Het betekent dat alle extra kosten die gemaakt worden, gemaakt moeten worden na het go-besluit en moeten vallen onder het budget van het RSPbudget. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) beantwoordt de vraag betreffende bedrijventerreinen. De commissie Noordanus wordt op nationaal niveau uitgewerkt in regelingen. Men is daar in IPO-verband bij betrokken. Dat zal resulteren in een programma. Het heeft enige tijd nodig: pas begin volgend jaar zal er een programma voor zijn, want men is ook afhankelijk van middelen die in het verlengde van de commissie Noordanus ter beschikking komen. Dan zal het College daar een definitief plan voor presenteren waar het College de Staten van in kennis zal stellen, met alle ontwikkelingen en uitwerkingen daarvan. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) constateert dat de € 100.000 die de Staten extra beschikbaar hebben gesteld voor juist revitalisering, niet op dit concrete punt is benut om tot een programma te komen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) ontkent dit. Het wordt benut. Daar kan eerder over geïnformeerd worden. De voorzitter constateert dat het debat wordt vervolgd tijdens de komende Statenvergadering. 11.
Brief van GS van 30 juni 2009, nr. 2009-38.678/27/A.17, EZ, betreffende Programma arbeidsmarkt (Versnellingsagenda).
23
Dhr. Stavenga (PvdA) geeft te kennen dat het er naar het oordeel van de PvdA-fractie goed uitziet en dat er goede keuzes gemaakt zijn. Wel rijst de vraag wanneer het nu concreet wordt. In de laatste regels van het stuk staat dat er in het najaar een rapportage zal worden gegeven. Wat is er nu al concreet gebeurd en is men nu aan de gang? Als je het hebt over het programma waarin je jongeren wilt uitdagen om bijvoorbeeld langer opleidingen te volgen, vraag je je af of er al concreet iets is gebeurd. Mw. Van der Sluis (ChristenUnie) verklaart dat de ChristenUnie het een positief stuk vindt. Het bevat goede initiatieven. Hopelijk blijft het in de juiste versnelling doorgaan. De uitgaven voor 2009 zijn een opmerkelijk groot verschil als je ziet dat het in 2009 ruim € 1,1 miljoen is en dan voor 2010 € 1.850.000. Is er zicht op waar deze € 750.000 extra in 2010 aan besteed wordt? Ten slotte wenst mw. Van der Sluis een citaat naar voren te halen uit het arbeidsmarktjournaal: “Jongeren die werken noch leren verliezen de band met de maatschappij.” De vraag er achteraan is: hoe zit het met de ouderen die hun baan verliezen c.q. verloren hebben? Mw. Siersema (GroenLinks) merkt op dat in de brief wordt geconstateerd dat de recente cijfers aangeven dat het aantal niet werkenden/werkzoekenden in een aantal gemeenten iets is gedaald en voornamelijk is gestegen. In Reiderland en Scheemda is de stijging 30,2% en 28,5%. Is er een aanwijsbare reden voor deze enorme toename? Er schijnt een publicatie te zijn waarin staat dat de stageplaatsen bij de overheden met 90% zijn gedaald. Vanochtend is dhr. Sangers toegezegd om een overzicht te laten maken van de stageplaatsen bij de provincie en eventueel lagere overheden. Mw. Siersema zou dit ook graag in deze commissie willen zien. Mobiliteitscentrum. In hoeverre werkt dit al? Gisteren werd bekend dat bij Aldel 187 arbeidsplaatsen verloren zijn gegaan. Er werd gezegd dat die mensen allemaal aangemeld zijn bij het Mobiliteitscentrum. Heeft dat al enig nut of is het alleen op papier? Mw. Veenstra (SP) rept van een helder overzicht van de lijnen die uitgezet zijn. Het is een herhaling van waar men het eerder over gehad heeft, alleen iets verder uitgebreid en onderbouwd met cijfers, die alleen maar nut en noodzaak van dit soort plannen onderstrepen. Maar wanneer men het stuk leest, zitten er veel mitsen en maren in. Wanneer het om de concrete uitvoerbaarheid gaat, wordt vaak gesteld dat inzet wordt gepleegd, dat inzet wordt gevraagd, dat samenwerking wordt gevraagd. Mw. Veenstra begrijpt dit wel in het licht van wat er allemaal op dit moment gebeurt. Het is natuurlijk ook voor partners heel moeilijk om te zeggen dat men het allemaal gaat halen. Dat maakt het ook heel onzeker – gaat dit werken, gaat dit lukken? Mw. Veenstra vraagt of het College op dit moment al kan aangeven wat er concreet tot stand gebracht is op dit gebied. Niet helemaal ontstaan vanuit de crisisgedachte, wel ontstaan vanuit de werkgelegenheidsproblematiek in Oost-Groningen en de krimpproblematiek in Oost-Groningen, maar met als doel om beiden te keren, is de SP-Statenfractie op dit moment bezig met de voorbereidingen van het organiseren van een symposium met als werktitel ‘Perspectief voor Oost-Groningen’. Mw. Veenstra nodigt de aanwezigen alvast van harte uit om daar ter plekke mee te discussiëren en mee te denken over concrete oplossingen voor de toekomst van in dit geval Oost-Groningen, maar wie weet wat voor uitvloeiend effect dat kan hebben. De SP komt met diverse organisaties en instellingen die betrokken zijn bij het gebied. Het symposium vindt plaats op 31 oktober te Winschoten. Dhr. Haasken (VVD) merkt op dat in de brief wordt gerept van de bereidheid van het College om substantieel in te zetten op het instrument Mobiliteitscentrum. Waar denkt het College aan met betrekking tot dit substantiële? Voorts verzoekt dhr. Haasken om een toelichting op de aanduiding dat er ook een regionale inbedding moet zijn. Dhr. Haasken constateert dat van de diverse programma’s, zoals ze in de brief zijn benoemd, al een heleboel al loopt en liep. In die zin is er niet zo veel nieuws aan de horizon. Voor een deel zijn het krokodillentranen, want het College heeft ook een aantal kansen laten lopen om daadwerkelijk en concreet werkgelegenheid te scheppen. Dhr. Haasken denkt aan het Outletcentrum of de WereldBazar, waar erg veel werkgelegenheid mee gepaard kan gaan. Mw. Van Kleef (CDA) constateert dat er heel ruim wordt ingezet op arbeidsparticipatie voor alle leeftijdscategorieën. Er zijn al heel wat trajecten uitgezet. De CDA-fractie sluit zich aan bij de vragen die gesteld zijn over het Mobiliteitscentrum. Voor het CDA is het van belang of de provincie vanwege alle trajecten die inmiddels zijn uitgezet niet het risico loopt dat er overlap ontstaat en dat er langs 24
elkaar heen wordt gewerkt. Het gaat erom hoe je de mensen zo snel mogelijk weer aan het werk krijgt. Er moet geen overlap plaatsvinden, want dat zorgt voor veel bureaucratie. De voorzitter geeft het woord aan het College. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) vindt het goed om te horen dat men zich herkent in de lijnen die in de brief zijn neergelegd. Die lijnen zijn mede ontleend aan het Statendebat dat hierover heeft plaatsgevonden en op het eerdere werk dat op dit punt is ondernomen. Het gaat nu naar een concretisering toe. In het Statendebat werd nadrukkelijk een accent gelegd op jongeren, op Mobiliteitscentra, die daar een belangrijke rol in spelen. Die zijn al operationeel. Helaas is een groot aantal bedrijven in de problemen gekomen. De provincie gaat ook enkele bestaande initiatieven van een extra impuls voorzien. Jongeren hebben natuurlijk prioriteit, want als er een gat valt in het leren en werken, dan haakt men af en krijgt men de aansluiting niet meer. Het is van buitengewoon belang om daarin te blijven investeren. Het moet een regionale inbedding krijgen. Er moet geen sprake zijn van overlappingen, het moet ingebed zijn in initiatieven die er zijn. Er is een drietal arbeidsmarktregio’s in de provincie waar nadrukkelijk mee wordt samengewerkt: rond de Stad, rond Delfzijl en OostGroningen met Veendam als centrumplaats. Daar hangt het College de initiatieven aan op. Het College is in gesprek met het UWV, de werkpleinen die het initiatief nemen voor de Mobiliteitscentra. De middelen die de provincie inzet – en hoe die worden ingezet, staat achterin de brief vermeld, zo stelt dhr. Gerritsen in antwoord op dhr. Haasken als het gaat om het Mobiliteitscentrum: de uitgave 2009 is € 500.000 en de uitgave 2010 is € 750.000 – … Dat is de planning van de inzet van de middelen. Er wordt aangesloten en goed regionaal ingebed en er wordt gezorgd dat daar een heel duidelijke plus is, met name op het punt van de jongeren. Zijn ouderen dan niet van belang? Natuurlijk zijn die van buitengewoon belang. Dhr. Haasken (VVD) vraagt of de gedeputeerde met de regionale inbedding doelt op de structuren van de UWV. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) ontkent dat. Werkplein is veel meer dan het UWV. Die hebben samenwerkingsverbanden in die regio met alle gemeenten en andere initiatieven. Dat is de centrale plek waar zaken aangepakt worden op dit actiepunt. De stijging Reiderland en Scheemda kan dhr. Gerritsen niet precies verklaren. Hij wil dit graag 3 via het verslag beantwoorden . Het punt van de stageplaatsen brengt het College in beeld, want het is buitengewoon van belang dat dat in stand wordt gehouden. Het signaal dat dit zo is teruggelopen, is verontrustend. Bij de provincie wordt daar aandacht aan besteed, maar andere overheden moeten dit ook doen. Het zal naar de commissie worden gestuurd. In de uitwerking – dat is een belangrijke vraag van dhr. Stavenga –… In Noord is er een plan ingediend, dat kan worden uitgevoerd. Voor Oost en Centraal gaat dat komen, dat wordt uitgewerkt. Het gaat over jongeren en het Mobiliteitscentrum. Dan zijn er de programmalijnen GOA (Gemeenschappelijke Opleidings Activiteit), waarin BBL-banen worden gecreëerd. Daar ligt inmiddels een afgerond onderzoek met concrete projecten en initiatieven. Gedeputeerde De Bruijne en dhr. Gerritsen zullen daar binnenkort nadere keuzes in maken om in de uitvoering te beslissen wat er precies in gang wordt gezet. Voorbereidingen zijn getroffen, op onderdelen is het al concreet en is er al een begin van de uitvoering. Het is goed om te horen dat men zich in elk geval herkent in deze concrete lijnen. In het najaar heeft dhr. Gerritsen toegezegd om de Staten regelmatig op de hoogte te houden van de concretisering van deze programmalijnen. 3
De werkloosheid in Scheemda en Reiderland was in het verleden altijd hoger dan het provinciaal gemiddelde. Ook nu is dat weer het geval. In juli 2009 lag het provinciaal gemiddelde op 8,8% en lag dat in Scheemda op 10,5% en in Reiderland op 15,9%. Als we de vergelijking maken tussen juli 2008 en juli 2009 dan valt op dat er in een jaar tijd in Scheemda (totaal werklozen, stand juli 2009) 115 werklozen en in Reiderland (totaal 480 werklozen, stand juli 2009) 80 werklozen bij zijn gekomen. Deze stijging, ten opzichte van vorig jaar, ligt ook weer hoger dan die van het provinciaal gemiddelde (22% en 20% in Scheemda en Reiderland ten opzichte van 13% in de hele provincie). De analyse van de instroom vanuit de gemeenten laat zien dat het hier gaat om met name "einde werk" en om "einde WW" (instroom van WW in bijstand) alsmede instroom "schoolverlaten".
25
Dhr. Batting (PvdA) zou in verband met de terugrapportage van de projecten die op stapel staan graag willen dat ook in de terugrapportage wordt onderbouwd hoeveel arbeidsplaatsen er worden bezet door deze acties. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) lijkt het goed om de resultaten van het Mobiliteitscentrum als het gaat om jongeren aan het werk helpen, bijvoorbeeld het matching-initiatief, in de rapportage mee te nemen. In tweede termijn. Dhr. Haasken (VVD) constateert dat de gedeputeerde niet is ingegaan op zijn opmerkingen over de krokodillentranen. Feitelijk kun je zeggen dat de gedeputeerde het ermee eens is. Zolang het niet weersproken is, ziet dhr. Haasken dit zo. Toch is hij benieuwd hoe het College, uitgaande van de cijfers van de hoge werkloosheid en de enorme gestegen werkloosheid in Scheemda en in Winschoten, Reiderland, gaat uitleggen dat het College een aantal zeer belangrijke initiatieven, die werkgelegenheid kunnen genereren, niet wenst te ondersteunen. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt zich er graag bij neer dat hij elke maand hetzelfde gesprek zal hebben met dhr. Haasken. Een ernstig antwoord is dat de gedeputeerde er ontzettend mee uitkijkt, hoewel het in eerste instantie heel aantrekkelijke initiatieven lijken, om niet de bestaande werkgelegenheid in kernen in Oost-Groningen, zoals Scheemda, Veendam, Pekela, schade toe te brengen. Dat is de belangrijkste reden. Bestaande werkgelegenheid wil dhr. Gerritsen graag in stand houden. Met verschuiving en daarnaast nog de ruimtelijke effecten komt men er niet verder mee. Dhr. Haasken (VVD) vraagt hoe het verhaal is als de werkgelegenheid nu per saldo zou gaan groeien op basis van diezelfde initiatieven. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) denkt niet dat het aangetoond is. Het is eerder aangetoond dat het roofbouw is op de bestaande structuren. De gedeputeerde verwijst graag naar de debatten die daarover hebben plaatsgevonden. Hij is altijd bereid om daar opnieuw op in te gaan. Dhr. Haasken (VVD) vraagt of de gedeputeerde hem het rapport kan laten zien waarin dat aspect op die manier is aangetoond. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) denkt dat het goed is dat men bij RO laat zien welke zaken eraan ten grondslag liggen. Dan moet het College dat de Staten laten zien. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt over welk project dhr. Gerritsen nu spreekt. Er zijn er twee genoemd door dhr. Haasken. Dhr. Gerritsen (gedeputeerde) legt uit dat hij op beide doelde. Het zijn wel verschillende projecten. De voorzitter polst of het stuk als C-stuk naar de Staten gestuurd kan worden. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) deelt mee dat de GroenLinks-fractie overweegt om de brief te betrekken bij de Begrotingsbehandeling. De voorzitter acht dit een uitstekend plan. De brief wordt als C-stuk naar de Staten gestuurd. 12.
Uit OM 10 juni 2009, op verzoek van GroenLinks: de brief van GS van 31 maart 2009, nr. 2009-17.741/14/A.12, RP, betreffende Ontwerp Intergemeentelijke Structuurvisie LeekRoden + de brief van GS van 21 april 2009, nr. 2009-24.495/17/A.13, Intentieovereenkomst IGS Leek-Roden.
De voorzitter legt uit dat de fractie van GroenLinks tijdens de vergadering van de commissie Omgeving en Milieu heeft verzocht om dit punt te agenderen in de vergadering van de commissie Economie en Mobiliteit. De voorzitter neemt aan dat de bijdrage van GroenLinks zich richt op de hoofdontsluitingstructuur, want dat is het onderwerp dat in deze commissie wordt besproken. 26
Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) geeft aan dat dit ook zijn uitleg was bij de commissie Omgeving en Milieu. Bij de MIT-bespreking is er over de ontsluiting die hier aan de orde is, gesproken. Er is wat de GroenLinks-fractie betreft, respect voor opnamebesluit geweest. Het is bekend dat het nog een keer terugkomt via dat traject. Daarom is een uitvoerige behandeling vandaag niet nodig, omdat het ook een lopend proces is. Er zijn echter enkele opmerkelijke elementen in de stukken die vandaag voorliggen, omdat toen het opnamebesluit werd genomen, dhr. Van der Ploeg zich er niet van bewust was dat deze stukken er waren. Het zou heel goed zijn als de Staten opnamebesluiten zouden nemen met dit soort stukken in de hand. Nu is de situatie dat de stuurgroep een voorkeur heeft aangegeven en dat PS zich daarbij hebben aangesloten. Dat is een mogelijkheid, maar het is natuurlijk wel een provinciale bevoegdheid, want het gaat om mogelijk nieuwe provinciale wegen en eventueel het afvoeren van een bestaande provinciale weg. Dhr. Van der Ploeg heeft de second opinion gelezen. Hij heeft groot respect voor Witteveen & Bos, want die is van 14 oktober 2008, terwijl het rapport zelf van 9 oktober is: binnen 5 dagen hebben ze dit geproduceerd. Dhr. Van der Ploeg gaat niet alle vragen en opmerkingen die in de second opinion staan, benoemen en daar een reactie op vragen, dat kan ook in de volgende fase. Hij vraagt of dat daadwerkelijk gebeurt. Er staan veel opmerkingen en suggesties over. Komen deze in de voorbereiding van het voorkeursbesluit terug? Ook valt op dat de doorgangsproblematiek zelf eigenlijk niet het grootste knelpunt is in de regio. Met name de oversteekbaarheid van de wegen – dat zijn overigens ook knelpunten, en met name bij de Auwemalaan is het echt een woonwijk waar je in zit, dus moet je daar serieus naar kijken; dat geldt eveneens voor de Tolberterweg, maar het valt dhr. Van der Ploeg op dat daar nooit aan een wandeltunneltje gedacht is om naar het gemeentehuis te gaan, terwijl dat een gemakkelijke oplossing zou zijn –… De varianten. Witteveen & Bos zeggen dat ze niet veel nieuwe varianten verwachten, maar wel denken aan combinaties van varianten. Dat zou eventueel als nieuw ingebracht kunnen worden. Vervolgens hebben ze het over de fasering. Volgens dhr. Van der Ploeg is daar bij het opnamebesluit op ingespeeld, in elk geval qua fasering. Fase 1 zou dan in elk geval het realiseren van de Westtangent zijn. Dhr. Van der Ploeg mist een soort préfase, namelijk de fasering van een parallelweg langs de A7 van Leeksterhout-Zuid richting de afrit Boerakker. Die wordt nergens als zodanig als eerste stap benoemd. Nu valt dit natuurlijk in een zoeklocatie waar ook de Regiotram of in elk geval de trein Groningen-Drachten zit. Dhr. Van der Ploeg vraagt of juist dit aspect expliciet naar voren gehaald kan worden in de fasering, omdat gebleken is dat het bedrijfsleven Leeksterhout-Zuid daar met een probleem zit, dat ook op de oude Postweg zijn effect heeft, namelijk elke keer als je om 16.00 uur daar het bedrijventerrein af wilt, je al op het bedrijventerrein in de file staat voor de oude Postweg. Het lijkt dhr. Van der Ploeg een heel logische eerste fasering. Het is in de stukken niet terug te vinden. Dhr. Van der Ploeg vraagt het College hoe daarmee om wordt gegaan. Dhr. Jager (gedeputeerde) merkt op dat hij niet goed kan overzien welke stukken de commissie wel of niet zou hebben gehad bij het eerdere besluit bij de opname van het MIT, maar dat is nog wel te achterhalen. Dhr. Van der Ploeg gaf zelf aan dat dit een proces is dat in de MIT-systematiek past. Dat klopt. Dat betekent dat de Staten tot nu toe een opnamebesluit en daarmee een financieel acceptatiebesluit hebben genomen. De Staten wachten nu op het planuitwerkingsbesluit en daarmee op het reserveringsbesluit. Het is op dit moment zo dat de intergemeentelijke structuurvisie nu voor komt te liggen aan betrokken gemeenteraden. Daarin heeft de provincie geen formele provinciale rol. Het is aan de gemeenteraden om – dat doen ze naar verwachting in oktober – een besluit te nemen over de totale intergemeentelijke structuurvisie waar uiteindelijk de hoofdontsluiting en de ontsluitingsproblematiek Leek-Roden een onderdeel van is. Dat is precies het onderdeel waar de provincie Groningen en de provincie Drenthe in beeld komen. Dat betekent dat ook de meeste punten die dhr. Van der Ploeg nu noemt, nadrukkelijk punten zijn die aan de orde zouden komen bij de discussie en bij de voordracht die er zal komen met betrekking tot het planuitwerkingsbesluit, waarbij het voor het College in formele zin de vraag is of de provincie deze voordracht gaat maken, want het is eerst aan de gemeenteraden om zich uit te spreken over het totaalplan, inclusief de verplichtingen die zij aan moeten gaan. De verwachting van de Colleges van de betrokken gemeenten is dat de gemeenten in oktober dat besluit zullen nemen. Na dat besluit zal de provincie een planuitwerkingsbesluit voor de hoofdontsluitingsweg gaan maken en aan de Staten voorleggen. Dat zal waarschijnlijk nog dit najaar kunnen. Dat is het moment waarop de Staten moeten beoordelen of dat planuitwerkingsbesluit inclusief de onderliggende stukken – de onderzoeken, de second opinion en alle vragen die men zou willen stellen – voldoende is. De belangrijkste vraag van dhr. Van der Ploeg was of hij al die deelvragen op een later moment kwijt kan. Die kan men op dat moment kwijt. Dat is het moment waarop er weer besluitvorming moet plaatsvinden. In theorie is het natuurlijk 27
mogelijk dat gemeenten zeggen dat zij die intergemeentelijke structuurvisie niet willen. Daarmee vervalt dit punt. Dhr. Van der Ploeg triggerde de gedeputeerde met de opmerking dat uit de second opinion blijkt dat doorstroming niet het grootste probleem is. Tegelijkertijd schetst dhr. Van der Ploeg in elk geval het stuk provinciale weg bij de A7, waar doorstroming in de spits wel degelijk een probleem is. Daarnaast spelen er twee andere punten. Dhr. Van der Ploeg noemde zelf de oversteekbaarheid. Met name in het kader van de verkeersveiligheid zijn er meerdere knelpunten, maar een knelpunt dat nadrukkelijk in het gebied wordt geconstateerd, zijn sluiproutes. Op dit moment is te zien dat een aantal gemeentelijke wegen, die daar niet op ingericht zijn, steeds meer gebruikt gaan worden als snelle route vanuit het Drentse naar de A7, bijvoorbeeld naar Boerakker. Dat zijn ontwikkelingen die zowel de gemeente als de provincie ongewenst vinden. Dat is een reden waarom nu naar de totale ontsluiting van het gebied wordt gekeken. Het is overigens een probleem dat na realisatie van de woningbouwopgaven fors toe zal nemen. Die discussie en de discussie over de rapporten kan nadrukkelijk in november gevoerd worden. Als er specifiek wordt gesproken over het zoekgebied, wordt het nadrukkelijk meegenomen. Er is een mogelijkheid voor een parallelstructuur aan de A7. Heel concreet wordt er op dit moment al, los van deze hoofdontsluitingstudie door de provincie samen met de gemeente Leek gekeken in hoeverre het directe knelpunt dat er nu is bij de afslag A7 naar met name het industrieterrein – daar staat het nu al veel vast, omdat daar namelijk de afslag voorrang moet verlenen aan de ontsluitingsweg van het bedrijventerrein – op kortere termijn kan worden opgelost. Daarvan heeft het College aangegeven dat het wel een oplossing moet zijn die past in de gedachte dat er een parallelstructuur langs de A7 mogelijk moet zijn richting een westelijke ontsluitingsweg voor het gebied. Het is nadrukkelijk wel in beeld, maar nog niet uitgewerkt. Het zou onderdeel kunnen en moeten zijn van de planuitwerkingsfase. Aangezien dhr. Jager het gevoel had dat er vragen zouden kunnen zijn rond die procedure, heeft hij een overzicht dat hij uit kan delen, hoe het traject eruit zou zien – overigens wel in de meest ideale voortgang, ook qua tijd. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) erkent dat sluipverkeer een probleem is. Met name Halbe Wiersemaweg is natuurlijk bekende problematiek. Dhr. Van der Ploeg mist op een punt een van de essentiële opmerkingen, namelijk de parallelweg en de relatie die er ligt met de treinverbinding Groningen-Drachten. Met name in de planfase, waarin men met beide trajecten zit, moet het niet los van elkaar gekoppeld worden. Dhr. Van der Ploeg heeft het idee dat er door die parallelweg een behoorlijke snelle winst gemaakt zou kunnen worden. Hij probeert te voorkomen – die parallelweg zit in alle 7 varianten –… Hij roept op het naar voren te halen. Dhr. Jager (gedeputeerde) merkt op dat het College op dat punt terughoudend is. Het heeft ermee te maken dat het College wel voorziet dat het College de Staten in november een planuitwerkingsbesluit kan voorleggen en dat men de planuitwerkingsfase in kan gaan. Het College voorziet niet dat men daarbij op voorhand op twee essentiële onderdelen antwoord heeft. Een van de twee essentiële onderdelen is de financiële onderbouwing van het voorstel dat uiteindelijk aan het eind van de planuitwerkingsfase naar de Staten toe zal komen. Er is op dit moment namelijk nog steeds een gat in de te verwachten Begroting. Dat zal deels uit de exploitatie van een aantal zaken moeten komen. Om die reden zal het College erg terughoudend zijn met het naar voren halen of gefaseerd uitvoeren van onderdelen van een totale ontsluiting zonder dat er zicht op is dat uiteindelijk de rest ook gedaan gaat worden, omdat je dan het risico gaat lopen dat je een deel aanlegt waarvan je niet exact weet hoe dat uit gaat pakken qua effect, mocht de rest van het traject er niet komen of op een andere manier komen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) bestrijdt dit. Hij heeft het ‘préfase’ genoemd. De effecten van de préfase zijn bekend, die staan in de stukken. Dat is niet het probleem. Dhr. Van der Ploeg geeft in feite eerder een handvat om daar waar op een gegeven moment gesneden moet worden in kosten, een préfase die veel goedkoper is dan het totaal te kunnen uitvoeren. Dhr. Van der Ploeg zegt niet dat je zou moeten snijden op de Westtangent of iets dergelijks, want daar ligt ook een politiek besluitvormingstraject aan ten grondslag, maar waarom zou je jezelf daartoe beperken? Dhr. Jager (gedeputeerde) stelt dat de eventuele fasering pas aan de orde is op het moment dat het planuitwerkingsbesluit op een goede manier genomen is en de planuitwerkingsfase loopt. Het College heeft op dit moment niet de behoefte om dat onderdeel er nu al uit te trekken zonder zicht te hebben op de rest van het traject. De voorzitter stelt vast dat het stuk als C-stuk naar de Statenvergadering wordt doorgeleid. 28
13.
Brief van GS van 3 juli 2009, nr. 2009-41.624, VV, betreffende Zuidelijke Ringweg stuurgroepbesluit 2 juli 2009.
Dhr. Schroor (D66) merkt op dat er zo’n twee commissievergaderingen geleden is gediscussieerd over burgerparticipatie, over hoe serieus je je burger neemt, wat ze daadwerkelijk te vertellen hebben. Toen heeft dhr. Schroor zijn zorg geuit over dit traject. Hij heeft daarbij gezegd dat wat hem betreft hier de burger voor de gek wordt gehouden met het voorleggen van een zestal varianten, waarvan er maar twee haalbaar zijn en kansrijk en de rest eigenlijk niet. Dhr. Schroor kreeg toen veel commentaar. Het antwoord erop was dat het een open proces is, dat de burger daadwerkelijk iets te vertellen heeft. Dhr. Schroor heeft het traject geanalyseerd. Hij is er stellig van overtuigd dat dit niet een goed voorbeeld is geweest van burgerparticipatie. Een goede kennis van dhr. Schroor is op die bijeenkomsten geweest en heeft bijvoorbeeld gevraagd waar de niet-realistische varianten staan. Er is behoorlijk ontkennend gereageerd door de begeleiders die daar waren. In eerste instantie waren ze allemaal ter inspraak. Pas na drie, vier keer vragen werd duidelijk dat er toch wel twee realistische varianten stonden en de rest het eigenlijk niet was. Dan komt dhr. Schroor terug bij de brief en kijkt hij naar het rapport en bekruipt hem het volgende gevoel. Door het kwaliteitsteam is opdracht gegeven aan West 8 voor een verbeterde variant. Die is eruit gekomen en hij past ook nog binnen de begroting. Dhr. Schroor vraagt waarom dit niet eerst is gedaan om vervolgens die variant bij de bevolking ter inzage te leggen. Waarom gebeurt dit min of meer achteraf? Het gevoel bekruipt dhr. Schroor dat er tijd gewonnen is om deze variant daadwerkelijk te kunnen uitwerken zonder dat het ook maar enigszins beïnvloed is door de mening van de bevolking. Het is natuurlijk de eerste keer dat op zo’n schaalniveau bij zo’n project een participatie gezocht is. Dhr. Schroor informeert of het College bereid is om een goede evaluatie te houden van dit proces en met name te kijken wat de lessen zijn, wat goed gegaan is en wat minder goed gegaan is en dit aan de commissie terug te rapporteren. De variant uitgewerkt door West 8 past binnen de ambities van het kwaliteitsteam. Dat is mooi, maar stel dat die berekening tegenvalt. Dhr. Schroor ziet een aantal zinnen staan waaruit blijkt dat als het tegenvalt, men misschien gaat faseren of dat er dan geld bij moet. Men zou zelfs kunnen stoppen. Maar, staat er bij, de ambitie van het kwaliteitsteam blijft overeind. Kortom, als het traject dat je inzet met het geld dat nu berekend is – een lopende trein – tegenvalt, kun je niet meer terug en zul je het moeten uitvoeren en zal er, als het tegenvalt, geld bij moeten. Dhr. Schroor vraagt waar nu de risico’s liggen van de extra kosten liggen als die daadwerkelijk optreden. Hij schat in dat het Rijk niet zegt: “Hier heeft u nog een € 80 miljoen meer”, iets wat in de brief enigszins gesuggereerd wordt. Bij andere projecten gebeurt dit wel, maar stel dat ze hier heel strikt zijn – en dat zijn ze tot nu toe geweest – dan krijgt men dat niet. Waar komt dan die rekening terecht en hoe groot is het risico dat dat effect daadwerkelijk gaat optreden? Daarnaast vraagt dhr. Schroor of het College bereid is om een second opinion te vragen op de variant van West 8 met een nieuwe berekening door een onafhankelijke andere partij en dat aan deze commissie terug te rapporteren. Dhr. Haasken (VVD) kan zich voor een deel aansluiten bij dhr. Schroor, te weten aangaande de vraag wat er gebeurt bij eventuele meerkosten die uit deze oplossing voortvloeien. Vooralsnog is dhr. Haasken geporteerd van deze creatieve oplossing. Hij is er ook blij om dat er uiteindelijk een oplossing gevonden is, want de hele discussie zat in een wat moeilijke sfeer. Er zat een sfeer op van ruzie tussen de provincie en de gemeente. Ook op enkele andere dossiers had men daar last van. Dhr. Haasken leest dat het kwaliteitsteam een rol krijgt bij de verdere planuitwerking, samen met het projectteam. Hij wil graag weten wat nu de verschillende verantwoordelijkheden zijn van zowel het projectteam als het kwaliteitsteam. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) wenst de bestuurlijke partijen te complimenteren voor het feit dat ze er in elk geval bijtijds uitgekomen zijn. Hij is het met dhr. Schroor eens dat het geen goed voorbeeld is van burgerparticipatie. Dat lag al wat eerder opgesloten in het voortraject. Het begon met een project dat ineens in een Elverding-traject werd gestopt zonder dat daar de voorwaarden echt beschikbaar voor waren. Daar is de vorige keer over gediscussieerd. Dhr. Van der Ploeg heeft toen bepaald geen compliment aan de PvdA, CDA en D66 gegeven. Maar op een gegeven moment moet men zijn knopen tellen als partijen er op deze manier uit zijn en alsnog de mogelijkheid hebben en ook de intentie hebben om met burgers verder interactief bezig te zijn. Wat opviel, was de afwezigheid van de minister. Er is heel veel druk op de ketel gezet, want het zou gepresenteerd worden en de minister moest zijn handtekening zetten. Hij was er niet. Dat was kennelijk ook ineens niet meer nodig. Dhr. Van der Ploeg voelt zich daar niet echt happy bij. Hij vraagt of het College ervan uitgaat dat hij ook 29
daadwerkelijk gaat tekenen, dat er achteraf geen problemen komen. Dhr. Van der Ploeg constateert wel dat op het moment dat Maastricht haar plannen presenteerde, hij als eerste daar aanwezig was om iedereen te complimenteren en als het in het Noorden is, hij er niet is. Hij had het zogenaamd erg druk. Dhr. Van der Ploeg zat op dat moment in Frankrijk de Telegraaf te lezen en hij was bij een concours hippique in Limburg, een feestje aan het vieren. Dat is raar. GroenLinks heeft de vorige keer gezegd dat het denkbaar is dat er alsnog een variant uit zou komen waar men zich achter zou kunnen schaden. Dat is nu het geval, echter wel onder de voorwaarde zoals beschreven staat: kwaliteit blijft voorop staan, waarbij leefbaarheid en ook de drie ‘deksels’ gerealiseerd zouden moeten worden en dat de inzet niet alleen maar ambitie is, maar ook meer dan een zware intentie. Dat betekent een misschien ook wel financieel beslag naar de toekomst toe van partijen. GroenLinks wil dat de intentie op termijn gerealiseerd wordt. Als het via fasering moet, gaat het via fasering. Opvallend is dat in de brief helemaal niets over geld wordt gezegd, terwijl er wel een claim komt te liggen. Hoe is daar in de stuurgroep over gesproken? Wat was de reactie van Rijkswaterstaat op dit punt? Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) complimenteert de gedeputeerde, die enorm getrokken heeft aan dit dossier. De ChristenUnie-fractie deelt niet de kritiek vanuit D66 of GroenLinks. De systematiek zoals hier gevolgd is, is nieuw. Dhr. Schroor geeft aan dat een evaluatie misschien op zijn plaats is. Dat vindt dhr. Staghouwer ook. Maar om dan direct met kritiek te komen dat de burger onvoldoende heeft kunnen participeren, vindt de ChristenUnie-fractie te ver gaan. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat dhr. Staghouwer toch niet kan volhouden dat de burgers in dit proces op een adequate en volwaardige manier zijn behandeld. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) stelt dat de burger, gezien het hele proces, aardig betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze varianten. De uitspraak van de minister. Dhr. Staghouwer is benieuwd wanneer de handtekening gezet gaat worden. Hoe hard zijn de afspraken nu? Mw. Van Kleef (CDA) complimenteert de gedeputeerde voor hetgeen er bereikt is. De burgerparticipatie is toch tot zijn recht gekomen. Het is een leerproces. Daarmee is men op de goede weg geweest. De CDA-fractie is positief over de procedures en de inspraak en kan zich vinden in de voorkeursvariant. Het CDA vindt het wel zaak dat er eensluidend en eendrachtig wordt ingezet vanuit de diverse overheden in dit project en dat je elkaar op dezelfde lijn weet vast te houden. De voorzitter geeft het woord aan gedeputeerde Jager. Dhr. Jager (gedeputeerde) spreekt zijn dank uit voor de complimenten en voor het feit dat men, terugkijkend, tevreden is met het resultaat dat er nu ligt. Het College is dat eveneens, omdat het een ontzettend langdurig inspannend traject is geweest. Het gaat ook nog al om iets. Het is niet alleen een kwestie van het oplossen van een verkeerskundig probleem waar men allemaal dagelijks getuige van kan zijn, het is tegelijkertijd een probleem dat zich voor een groot gedeelte manifesteert in het centrum van de Stad en daarmee een belangrijke plek in de provincie, die om meer vraagt dan bij wijze van spreken het knooppunt Joure, dat verderaf ligt van het bebouwde gebied. Zorgvuldigheid is derhalve van belang. Dan komen termen als leefbaarheid en kwaliteit op een ander niveau te staan dan bij dat soort projecten. Dhr. Jager is ontzettend blij met de manier waarop in elk geval de stuurgroep heeft toegewerkt naar dit besluit en het feit dat zowel de gemeente, als Rijkswaterstaat, als de provincie zich kan vinden in de ambitie die er ligt. Dat is om velerlei redenen een apart proces geweest. In het resultaat past niet een opmerking dat de burger voor de gek gehouden zou zijn. De gedeputeerde denkt dat hier een heel goed traject is geweest, niet alleen tussen overheden, maar nadrukkelijk ook met de bevolking en ook met organisaties vanuit die bevolking en met maatschappelijke organisaties. Dat is alleen wel op een andere manier gegaan dan men tot nu toe gewend was. Het College had misschien ook het liefst gehad dat dat al helemaal in de Elverding-methode zou zijn gedaan, maar die lag er nu nog eenmaal niet. Men heeft ervoor gekozen – en dhr. Jager denkt dat men dat op een goede manier heeft gedaan – om conform de gedachte van Elverding toe te werken naar één bestuurlijk voorkeursalternatief. Dat betekent wel dat je een heel proces van raadpleging en betrokkenheid op gang zet dat niet wettelijk is geregeld en waar ook geen sprake is van inspraak. Dat is een heel belangrijk verschil. De vraag werd het College wel gesteld hoe de inspraak is geregeld. De inspraak komt nog. Voordat men op het niveau in het traject zit waar er sprake is van inspraak, is er al een grote betrokkenheid geweest, zijn er veel reacties geweest en heeft men zijn voordeel met die 30
reacties kunnen doen. Dhr. Jager merkt in elk geval achteraf, gezien het groot aantal reacties dat hij heeft gekregen, zowel van allerlei organisaties die hun visie en zienswijze hebben gegeven alsook veel individuele burgers, dat zij heel tevreden zijn met dat onderdeel van het proces, dat men heel tevreden was met het feit dat men het aan heeft gedurfd om inzichtelijk te maken wat er aan alternatieven ligt, wat dit betekent, dat ze bijna op het niveau van hun woning in staat waren om te kijken hoe dat er dan uit zou kunnen zien. Daar zijn heel veel positieve reacties op ontvangen. Dhr. Jager denkt dat het een goede manier is om op die manier aan de slag te gaan. Er werd zo-even gezegd dat men daarmee tijd had gewonnen. Het belangrijkste is dat er daarmee draagvlak is gecreëerd voor een oplossing die nu voorligt. In de richting van dhr. Van der Ploeg stelt de gedeputeerde dat men uiteraard burgers en maatschappelijke organisaties actief zal blijven betrekken in dit proces. Dat is ook hard nodig. Het is een project dat heel veel mensen raakt, niet alleen de mensen die er direct wonen, maar ook alle mensen die er gebruik van maken. Het raakt het bedrijfsleven, het raakt allerlei ontwikkelingen in de Stad. Daar gaat men op een actieve manier mee door. De eerste stap in dat proces zal op 28 september plaatsvinden, waarop men verantwoording zal afleggen voor datgene wat er nu ligt. Datgene wat er nu ligt, zal gepresenteerd worden aan Stad en Ommeland en eenieder die daarin geïnteresseerd is, zal die avond precies kunnen zien wat er nu uit is gekomen als zoekrichting. Het is en blijft lastig communiceren. Dat was het in de raadpleging ook, omdat het niet concreet uitgewerkte plannen zijn. Men heeft in die raadpleging nadrukkelijk de alternatieven gepresenteerd, men heeft nadrukkelijk mensen laten zien waar – althans in hun ogen – voor- en nadelen bij die alternatieven zaten. Die inspraak is er niet geweest in de zin van een wettelijke inspraak. Maar uit die raadpleging zijn heel veel reacties gekomen, op basis waarvan voor de stuurgroep enkele basisbeelden helder werden, die ook richting het kwaliteitsteam van belang waren. Een belangrijke die dhr. Jager daarbij wil noemen, is in elk geval dat een groot gedeelte van de mensen die er zijn geweest en reacties hebben gegeven, toch aangaven dat zij niet gecharmeerd waren van een oplossing boven het maaiveld, dat ze de impact van die varianten ruimtelijk gezien gigantisch vonden. Een tweede signaal is, dat – en dat bleek ook wel uit de enquêtes van de stuurgroep en van het Dagblad – heel veel mensen zeggen dat er een oplossing gezocht dient te worden op het bestaande tracé en dat er niet allerlei noodmaatregelen genomen moeten worden om maar zo nodig om het bestaande tracé heen te gaan. Dat zijn cruciale aanknopingspunten geweest richting het bestuurlijk voorkeursalternatief dat nu voorligt, dat er nadrukkelijk een is die onder het maaiveld komt te liggen en dat op het bestaande tracé verder gaat. Dhr. Jager is daar blij mee. Hij is met name ook blij met het feit dat men een oplossingsrichting heeft gekozen die kwalitatief gezien goed staat. Daarmee is men er nog niet. Men moet straks de planstudie in. In de planstudie zal de toets moeten komen van de richting die men heeft gekozen en de richting die het kwaliteitsteam op papier heeft gezet via West 8, die overigens vervolgens door Witteveen & Bos weer getoetst is op haalbaarheid, ook in financieel-technisch opzicht. Die zal straks in de planstudie verder uitgewerkt moeten worden. Daar komt men weer vele uitdagingen tegen. Daar zal men op heel veel punten in samenspraak met de betrokken burgers en organisaties weer moeten kijken naar maatwerk en maatoplossingen op een veel kleiner niveau dan op het grotere niveau waarop nu een keuze is gemaakt. Dat zal nog een heel interactief proces worden, inclusief een proces met de formele inspraak. Men heeft absoluut de ambitie op zich genomen om het niet te beperken tot alleen maar de formele inspraakmomenten, maar ook heel goed te gaan kijken hoe men actief groeperingen daarbij betrekken. Hoe verhoudt zich de ambitie, het bestuurlijk voorkeursalternatief, tot de financiën? Daarvan is ook bij de presentatie aangegeven dat in het rapport dat West 8 heeft gepresenteerd oplossingen liggen die in elk geval binnen het taakstellend budget van € 624 miljoen vanuit deels het RSP, deels landelijke MIRT, mogelijk zijn, alleen de maximale ambitie gaat dat budget op voorhand te boven. Om die reden is er ook nadrukkelijk door de stuurgroep gezegd dat het kwaliteitsniveau niet wordt losgelaten, noch de ambitie van een zo lang mogelijke tunnelbak met drie overkluizingen, maar wil men nadrukkelijk met die ambitie de planstudie in om te kijken in hoeverre die ambitie te realiseren is, in eerste instantie binnen het beschikbare budget en binnen de termijn die daarvoor gezamenlijk is gesteld. Mocht blijken dat dat eindbeeld zich daarmee niet goed verhoudt, dan zijn er enkele punten aangewezen waarnaar gekeken moet worden. Een eerste is: toch kijken of het efficiënter en op een andere manier uitgevoerd zou kunnen worden dan de richting die nu bekend is. Een tweede is: is het mogelijk om het te faseren? Dhr. Jager is met name gecharmeerd van het feit dat je toch met die overkluizingen de mogelijkheid hebt om daarin te faseren. Op het moment dat je de eerste aangelegd hebt en daar ontwikkeling rond hebt, kun je bij wijze van spreken een x aantal jaren later een tweede plaats in samenhang met een stedenbouwkundige visie op de ontwikkeling in de Stad – daar ligt ook een belangrijke rol voor de gemeente, om nadrukkelijk te kijken op de plekken waar die overkluizingen komen wat voor gebiedsontwikkeling je daar wilt hebben; daar zit ook nog een praktisch voordeel bij dat je kunt kijken in hoeverre er bijvoorbeeld vanuit de markt een mogelijkheid is om mee te 31
financieren –… Ten derde wil de stuurgroep in de planfase ook nadrukkelijk kijken of er nog een mogelijkheid is om op andere manieren aan een deel van de financiering van het project te komen. Dat totaalplaatje heeft de stuurgroep gepresenteerd. Daar staan op dit moment de handtekeningen onder van de leden van de stuurgroep. Men heeft nadrukkelijk gezamenlijk aangegeven dat men daarvoor gaat. Die ambitie wordt nu verder omgezet in een zogenaamde bestuursovereenkomst. Dat betekent dat zowel het kwaliteitsbeeld, het tijdspad en alle afspraken daar op papier gezet worden. Er wordt op dit moment naar gestreefd dat er begin oktober een moment kan worden gevonden waarop de minister in zijn drukke agenda het Noorden wel weer te vinden en dus ook de handtekening kan zetten. Dat dat voor de zomer niet meer lukte, had er ook praktisch gezien mee te maken dat men op extra tijd heeft gevraagd. Dat betekent dat op het moment dat het stuurgroepbesluit was genomen en men het daarover eens was, er nog geen bestuursovereenkomst lag en nog geen afgestemde tekst. Dat was dus sowieso over de zomer heen getrokken. Dhr. Jager kan niet zeggen waar de minister zich op 8 juli bevond, want hij leest ‘die krant’ niet. Hij heeft van de minister begrepen dat hij in het Haagse in overleg was met een collega-minister. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) vraagt of er, gezien de financiële boekhouding van het kabinet, nog enig gevaar is dat de handtekening van de minister niet gezet wordt. Dhr. Jager (gedeputeerde) gaat hier op dit moment totaal niet van uit. Er is door een van de hoge ambtenaren van de minister, de HID van Rijkswaterstaat Noord, hieronder namelijk een handtekening gezet. Daarmee is er een commitment afgegeven. Het moet alleen in formele zin nog omgezet worden in de bestuurovereenkomst die leidt tot het planuitwerkingsbesluit of in dit geval de planstudie, zoals het bij het Rijk heet. Dat moet dit najaar gerealiseerd worden. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) vraagt of aangenomen mag worden dat op 28 september, als er met de bevolking wordt gesproken, de handtekening gezet is. Dhr. Jager (gedeputeerde) antwoordt dat het eraan ligt of men agendatechnisch het moment heeft gevonden en de bestuursovereenkomst tekstueel gezien helemaal klaar is. Er wordt op dit moment aan gewerkt. Dus na de zomer is opgepakt dat men die avond wil voorbereiden en de bestuursovereenkomst rond wil hebben en een moment wil hebben waarop de minister hier naartoe komt. De bedoeling is dat dat nog weer gecombineerd wordt met een aantal andere zaken die in het Noorden des lands door deze minister gedaan mogen worden. Misschien dat het, op het moment dat hij hier zou wonen, wat sneller zou gaan. Dhr. Van der Ploeg stelde dat er geen opmerkingen zijn gemaakt over geld. Er is wel degelijk een opmerking gemaakt, namelijk in het bestuurlijk voorkeursalternatief wordt verwezen naar het beschikbare budget, te weten € 624 miljoen. Er wordt ook aangegeven, op het moment dat het resultaat van de planstudie zich niet zou verhouden met dat taakstellend budget, welke mogelijkheden de stuurgroep ziet om in elk geval het project uitvoerbaar te krijgen. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) verduidelijkt dat hij erop doelde dat er in de brief geen opmerking wordt gemaakt over de tabellen in het rapport waar het over geld gaat. Dit had hij wel verwacht. Dhr. Jager (gedeputeerde) stelt dat er gewoon is geconcludeerd dat men een maximale ambitie heeft – dat is ook naar buiten toe gecommuniceerd – als zijnde een ambitie die op dit moment op voorhand volgens West 8, Witteveen & Bos meer is dan het beschikbare budget, maar er zijn ook drie oplossingsrichtingen aangegeven waarop die ambitie wel kan worden bereikt. Dhr. Haasken (VVD) roept zijn vraag in herinnering naar de verschillende verantwoordelijkheden van de projectgroep en het kwaliteitsteam. Dhr. Jager (gedeputeerde) geeft aan dat zowel de projectorganisatie als het kwaliteitsteam onder de verantwoordelijkheid vallen van de stuurgroep. Uiteindelijk is het de stuurgroep die besluit wat er gebeurt. Er is ook een afspraak gemaakt met Rijkswaterstaat dat de manier waarop men in de fase tot nu toe heeft gewerkt, een werkwijze zal zijn in de fase hierna. Het is niet zo dat Rijkswaterstaat het project nu naar zich toetrekt en erover beslist omdat het een rijksweg is. De projectorganisatie is nadrukkelijk ook in de volgende fase een gezamenlijke projectorganisatie van gemeente, provincie en Rijkswaterstaat, die weer onder eindverantwoordelijkheid staat van de stuurgroep. De adviezen die zij uitbrengen, doen het kwaliteitsteam richting de stuurgroep. 32
Dhr. Haasken (VVD) concludeert dat het kwaliteitsteam ook onder verantwoordelijkheid van de stuurgroep staat en een adviserende rol heeft. Dhr. Jager (gedeputeerde) legt uit dat het kwaliteitsteam niet onder de verantwoordelijkheid van de stuurgroep staat, omdat het een eigen positie heeft. Ze hebben inderdaad een adviespositie. Met die adviezen doet de stuurgroep al dan niet iets. Dhr. Schroor (D66) merkt dat men het niet eens wordt over de mate van participatie met de Elverding-methode. Zo’n methode heeft, als je hem voor het eerst toepast, altijd kinderziektes. Dat is wat dhr. Schroor wilde aangeven. Hij daagt het College nog steeds uit om een evaluatie te maken voor het moment wanneer deze methode weer wordt toegepast. Dhr. Schroor staat er absoluut achter dat de provincie dit soort dingen doet. De mate van participatie acht hij niet zoals deze zou moeten zijn en dat het anders wordt voorgespiegeld dan het daadwerkelijk is geweest. Dhr. Schroor denkt dat de gedeputeerde erg blij is dat de voorkeursvariant, uitgewerkt door West 8, enigszins lijkt op wat de bevolking graag wil, want als het andersom was geweest of als het niet gepast zou hebben in de kosten, zou het proces een heel andere koers zijn gevaren. Dhr. Schroor is wel heel blij met het resultaat en de snelheid die behaald is. Dhr. Schroor zou heel graag een evaluatie zien van het proces met de burger, om het de volgende keer misschien aan te scherpen en het beter te kunnen doen. Staaft het second opinion-onderzoek van Witteveen & Bos de kostenindicatie van West 8 en verwacht men daar dus redelijkerwijze binnen te kunnen blijven, natuurlijk rekening houdend met een nadere uitwerking? Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) wenst kort in te gaan op het Elverding-proces. Hij heeft niet gezegd dat er geen terugkoppeling is geweest. Integendeel, er is wel terugkoppeling geweest, maar niet optimaal. Er is inderdaad een aantal verwachtingen gewekt dat niet helemaal is waargemaakt. Maar uiteindelijk is het wel het resultaat dat telt. Dhr. Van der Ploeg beluistert tot nu toe geen grote problemen. Hij is erg benieuwd wat er op 28 september uitkomt aan reacties. Dhr. Jager (gedeputeerde) merkt op dat de hele procedure niet vanuit een blanco situatie is gestart. Dat betekent dat je niet een heel project op kunt stellen in lijn met de adviezen van Elverding en hopelijk op termijn ook een complete richtsnoer Elverding. Dat betekent dat het wat schipperen is geweest. Dat wordt geëvalueerd door de projectorganisatie. Er zijn altijd zaken die beter hadden gekund. Het heeft deels te maken met het feit dat je niet vanuit die blanco situatie bent begonnen. Overall vindt de gedeputeerde als lid van de stuurgroep dat men wel degelijk burgers serieus heeft genomen. Dat het altijd beter kan en dat je als overheid de ambitie moet hebben om het een volgende keer beter te gaan doen, onderschrijft hij. De financiële onderbouwing. Het is niet zo dat Witteveen & Bos een second opinion hebben gegeven. Witteveen & Bos zijn actief betrokken geweest bij de werkzaamheden van West 8, alleen is West 8 een stedenbouwkundig bureau van naam, die hebben ontzettend veel goede dingen gedaan, maar het is niet een ingenieursbureau dat in staat is om tot achter de komma de ramingen te doen. Dat heeft Witteveen & Bos gedaan. Daarmee ligt er een resultaat dat ook in de werkwijze van Rijkswaterstaat voldoet aan de criteria, ook van risicobeheersing. De voorzitter concludeert dat de brief als C-stuk naar de Staten wordt doorgeleid. 14.
Brief van GS van 26 juni 2009, nr. 2009-39.616, VV, bijlage 1, bijlage 2, betreffende Dienstregeling NS 2010 Groningen - Zwolle. Hierbij worden betrokken: Brief van de provincie Drenthe, mede namens Gedeputeerde Staten van Groningen van 9 juli 2009, betreffende Dienstregeling Nederlandse Spoorwegen 2010 Groningen Zwolle. E-mails van de heer B. Buskes van de werkgroep Hoogeveen IC station van resp. 2 en 3 juli 2009.
Mw. Beckerman (SP) verklaart dat de SP-fractie het jammer vindt dat de extra intercity’s met de dienstregeling met een kwartierinterval niet doorgaat. Zij vindt het spijtig dat de NS dit besluit heeft kunnen nemen. Zij vindt het mooi dat de gedeputeerde in de laatste maanden nog heeft geprobeerd om tot een compromis te komen. De SP is benieuwd hoe het nu verder gaat, ook in de verhouding met de NS. De SP heeft ook enkele vragen over het voortraject. De NS heeft van tevoren al 33
aangegeven – en dat is ook terug te vinden in de stukken – dat zij maatschappelijk draagvlak voor deze optie van groot belang vonden. Vanuit Hoogeveen kwam al snel een grote lobby op. Het College van Groningen heeft eigenlijk pas te elfder ure, kort voordat het in de Kamer behandelt werd of er in het Kamerdebat een motie werd ingediend om Hoogeveen te behouden als intercitystation, gereageerd via een brief. De SP vraagt zich af waarom het College ervoor heeft gekozen om pas zo laat te reageren, terwijl toch al van tevoren vanuit de NS duidelijk was gemaakt dat zij maatschappelijk draagvlak voor de nieuwe dienstregeling van groot belang vond. In het Dagblad van het Noorden zijn daar enkele suggesties over gedaan. Een was dat dit gedaan was uit respect voor de lobby om Hoogeveen als intercitystation te behouden. De SP vraagt zich af of er binnen het OV-bureau afspraken zijn gemaakt over lobby van verschillende partijen of deelnemers aan het OV-bureau richting de NS en andere partijen. Kan het College aangeven of hier afspraken over zijn gemaakt binnen het OV-bureau? Zo ja, wat zijn die afspraken dan? Voor het vervolgtraject is de SP zeer benieuwd wat de verdere gang van zaken zal zijn, ook richting de NS. Dhr. Schroor (D66) wil de gedeputeerde complimenteren met het leuke voorstel. Het is winst voor iedereen: voor Hoogeveen, maar ook voor het Noorden. D66 is eveneens benieuwd hoe het nu verder gaat met dit verhaal. Mw. Van Kleef (CDA) stelt dat de brief laat zien dat het model voordelen oplevert. De reizigers uit Meppel, Hoogeveen, Beilen en Haren moeten een overstap maken in Zwolle en krijgen daardoor een langere reistijd. De CDA-fractie vraagt een reactie van het College hoe hiermee om te gaan en wat de gevolgen zijn voor de reizigers vanaf Haren. Dhr. Rijploeg (PvdA) kan niet helemaal overzien wat nu het juiste tijdstip is waarop het College had moeten ingrijpen. Misschien was het te laat. Dhr. Rijploeg constateert dat er een mooi voorstel lag met een symmetrische dienstregeling van een kwartier, die voor die tussenliggende plaatsen 2 of 3 minuten reistijdverlenging opleverde, maar inderdaad met een overstap. Ze hebben in Hoogeveen buitengewoon slim actie gevoerd. Ze hebben het gefixeerd op Schiphol, wat natuurlijk niet interessant is, want hoeveel mensen gaan er nu naar Schiphol? Het waren circa 40 personen. Maar als je rechtstreeks naar Amersfoort, Hilversum, etc. kunt, is dat natuurlijk prettig. Een dienstregeling zoals die werd voorgesteld, was heel prachtig, omdat je daar ook de aansluitende diensten uitstekend op kunt instellen. In de oplossingen die op een te laat moment naar voren zijn gekomen – om wat voor reden dan ook – mist dhr. Rijploeg een aantal mogelijkheden die ook in beeld zouden zijn. Je zou kunnen zeggen: al die treinen stoppen in Hoogeveen. Dat kost alle treinen 1-1,5-2 minuten. Dat kun je compenseren door een wat hogere reissnelheid, waar ook mee geëxperimenteerd wordt. Een andere optie, waar je ook aan zou kunnen denken, is het doorkoppelen van de stoptreinen van een kwartier aan sneltreinen of aan een andere doorkoppeling. Dat gaat allemaal veel gemakkelijker als de Hanzelijn er ligt, maar in de tussentijd zou dhr. Rijploeg aan dit soort dingen willen denken. Er moeten onconventionele oplossingen worden gezocht die mogelijk zijn en die in december 2010 best zouden kunnen worden doorgevoerd. Dhr. Rijploeg roept het College op om met wat creatieve geesten om tafel te gaan zitten. Er zijn talloze mensen in het land die een leuke oplossing hebben bedacht en dat voor een deel doorgerekend hebben. Probeer samen met Drenthe tot een oplossing te komen die iedereen dient. Dhr. Rijploeg verzoekt het College de commissie daarover te rapporteren rond Nieuwjaar. Dhr. Oosterhaven (PvhN) merkt op dat iedereen die de wereld een beetje kent, weet dat de NS een volstrekt zelfstandige organisatie is. De NS kwam met een volstrekt helder voorstel. Dat betekende voor inwoners van de hele provincie Groningen vanwege het voor- en natransport met bus en locaal spoor en voor de hele bevolking van Noord-Drenthe boven Assen een heel duidelijke verbetering. Er kwam een kleine, goed georganiseerde groep die een ander belang had. De gedeputeerde heeft een compromisvoorstel dat vlees noch vis is, gedaan. Dat vindt dhr. Oosterhaven niet echt sterk. Hij vraagt de gedeputeerde waarom men niet veel eerder de analyse heeft gemaakt dat het originele voorstel van de NS een fantastisch goed voorstel was waar een heel groot gedeelte van de bevolking van Groningen en een groot deel van Drenthe belang bij had en wat een nadeel was voor een aantal plaatsen in Zuid-Drenthe en niet iets waterigs van Hoogeveen. Vroeg reageren op een krachtige lobby met een tegenlobby was het enige wat gewerkt had. Waarom is dat niet gebeurd? Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) complimenteert de gedeputeerde met het feit dat hij een compromisvoorstel heeft neergelegd waarvoor een breed draagvlak is. De ChristenUnie-fractie kan zich vinden in de bijdrage van mw. Beckerman. 34
De hautaine houding van de NS. In hoeverre acht de gedeputeerde dat er nog mogelijkheden zijn om deze houding te veranderen? In hoeverre zijn er mogelijkheden om te lobbyen via het kabinet om deze houding in het voordeel van de provincie Groningen om te buigen? Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) merkt op dat dit soort thema’s en processen uitstekende mogelijkheden zijn om lekker te gaan zwartepieten. Dan valt er bij iedereen wel wat neer te leggen, inclusief bij PS, want die hebben ook niets gedaan. Het College was misschien te laat, maar heeft in elk geval iets gedaan. Hoogeveen heeft het voor hun belang goed gespeeld. Dhr. Oosterhaven (PvhN) geeft aan dat hij voor de Hoogeveense radio heeft verteld waarom Hoogeveen er helemaal naast zat en dat hij dus wel degelijk iets heeft gedaan. Dhr. Van der Ploeg (GroenLinks) reageert, stellende dat hij de Hoogeveense radio niet heeft beluisterd. Hij kan dhr. Oosterhaven bij deze een compliment geven. Dhr. Van der Ploeg is het namelijk met dhr. Oosterhaven eens dat de NS-variant in elk geval voor een groot deel van het Noorden de beste variant blijkt te zijn. Het compromisvoorstel heeft ook grote voordelen, maar niet zo veel als de NS-variant. De NS heeft heel duidelijk laten weten: als er geen maatschappelijk draagvlak is, wordt het niets. Dan kun je achteraf zeggen: als er een variant komt waar maatschappelijk draagvlak achter hangt, waarom blijven ze dan zitten? Het komt wat star over. Ze hebben vooraf heel duidelijk laten weten wat hun positie was. De Kamer heeft zich verrekend. De minister heeft onvoldoende overtuigingskracht in de Kamer weten te organiseren. Uiteindelijk zit men nu met deze positie en is het de vraag hoe men er uit komt. Het enige wat je kunt doen, is diplomatie. Het heeft geen zin om te gaan roepen, schreeuwen en tieren op de NS. De voorzitter geeft het woord aan gedeputeerde Jager. Dhr. Jager (gedeputeerde) deelt mee dat ook het College van mening was en is dat het voorstel dat de NS heeft gedaan voor de provincie Groningen absoluut het beste voorstel is. Dat heeft het College niet pas per brief laten weten, maar ook eerder aan Kamerleden laten weten, in persoonlijke gesprekken en per e-mail. Het vervelende in dit geval is, dat er een lobby op gang is gekomen – die mag de gedeputeerde in dat opzicht een compliment geven – met een zeer volhardend Kamerlid, Jan Mastwijk, die uit de buurt van Hoogeveen komt, die een electoraal boeiende verbinding heeft weten te leggen met een ander volhardend Kamerlid, Ineke van Gent, die beide als prominente noordelijke Kamerleden een heel stevige interne lobby in hun Tweede Kamer hebben gevoerd. Het College heeft uiteraard geprobeerd om in elk geval het College van Drenthe mee te krijgen in de lobby richting het Haagse. Daar ontstond een probleem. De collega Rob Bats heeft van de PS van Drenthe een motie ontvangen, waar in stond dat hij niet mocht lobbyen voor het voorstel van de NS, aangezien PS van Drenthe van mening waren dat er gewoon gewerkt moest worden aan de oplossing die voor Hoogeveen beter was. Dat is automatisch een verdeeldheid geweest in dat lobbykamp. Dat maakt het er niet gemakkelijker op, maar dat heeft het College er niet van weerhouden om wel te lobbyen. Die lobby en die opvatting, die intrinsieke overtuiging van het feit dat het NS-voorstel absoluut het beste voorstel voor de provincie Groningen was geweest, heeft het probleem gecreëerd dat je pas nadat helder is dat dat voorstel het niet gaat halen, het moment hebt waarop je probeert de schade te herstellen. In eerste instantie is gewoon geprobeerd het NS-voorstel van steun te voorzien. Dat heeft de minister ook gedaan. Maar in het Kamerdebat is het ook van de zijde van de minister naar de Kamer glashelder geweest. Hij heeft nadrukkelijk tegen de Kamer gezegd: op het moment dat men niet instemt met het voorstel van de NS, betekent dat automatisch dat de dienstregeling 2009 ook de dienstregeling 2010 zal zijn. De Kamer wist dat, de Kamer heeft met die wetenschap ingestemd met de motie die daar is voorgelegd, overigens met een zeer grote meerderheid. Er lag voor Drenthe en Groningen gelukkig toen een nieuwe situatie, namelijk het voostel Hoogeveen had het niet gehaald, het voorstel NS had het niet gehaald. Dat was zonneklaar. Dhr. Jager heeft toen direct contact gezocht met collega Rob Bats en voorgesteld om dan in elk geval gezamenlijk op te trekken in de lobby – en daarmee werd ook de gemeente Groningen en de gemeente Assen nadrukkelijk benaderd als grootstedelijk gebied – om te komen tot een compromis, de diplomatieke weg waarover dhr. Van der Ploeg sprak. Dat is overigens niet een compromis dat helemaal uit de hemel kwam vallen en waarvan niemand wist dat het bestond, het was namelijk in het voortraject al eens eerder ter tafel geweest, ook bij de NS en ook bij de Kamer, als een mogelijke oplossing. Toen de verhoudingen gingen verharden was het op een gegeven moment alleen nog maar de vraag of men vóór Hoogeveen of vóór de NS was en was het niet meer mogelijk om daar de nuance in te brengen zonder het risico te lopen dat je, op het moment dat je die nuance inbracht, je automatisch geen 35
voorstander meer zou zijn van het NS-plan. Die strijd is gelopen zoals beschreven. Vervolgens is er ook direct na het Kamerdebat contact geweest, zowel richting de minister als het ministerie als richting NS. Er zijn ook gesprekken geweest, op het Provinciehuis zijn ook gesprekken gevoerd. Er was enigszins begrip voor de helaas verharde situatie en de loopgraven waarin men terechtgekomen is, maar hopelijk ook begrip voor het feit dat er nu een situatie ontstond – zo heeft dhr. Jager het in de media ook verwoord – die eigenlijk alleen maar verliezers kent. Hoogeveen is een verliezer ten opzichte van de dienstregeling van de NS zoals ze die voorgesteld hadden. De provincie Groningen is zeker ook een verliezer, want zij houdt een uitermate onhandige dienstregeling qua tijden die geen aansluiting vindt met de dienstregelingen van Arriva. Vandaar het compromis: laat dan één van die twee sneltreinen gewoon stoppen in Hoogeveen. Voor tijdverlies was een technische mogelijkheid om dat weer in te passen, daarvan heeft op een gegeven moment de NS echter gezegd – de formele reactie op de brief moet het College nog ontvangen, maar de informele reactie is bekend – dat zij in hun interne bedrijfsvoering en in de onderhandelingen met ProRail over de mogelijkheden voor het gebruik van het spoor zo ver waren dat het voor hen niet meer mogelijk was om op dat moment nog met een nieuw model naar ProRail te stappen en daarmee te gaan rijden. Of dat terecht is, laat dhr. Jager in het midden vanwege de diplomatie waar hij op dit moment waarde aan hecht. De gedeputeerde staan op dit moment twee zaken voor: 1) nogmaals proberen de lobby in het Haagse ook in deze maand nog verder te blijven voeren en hen aan te sporen om de druk op de NS maximaal te zetten om toch in te stemmen met het compromis en te kijken hoe zij dat technisch uit kunnen voeren. Dhr. Jager kan niet goed inschatten of die lobby daadwerkelijk tot resultaat zal leiden. Een terugvaloptie is een lobby om er in elk geval voor te gaan zorgen dat de dienstregeling 2011 dan wel een goede wordt. Dhr. Jager heeft niet de illusie dat de dienstregeling 2011, gezien het Kamerdebat en de sfeer van het Kamerdebat, het oorspronkelijke voorstel van de NS zal worden. Hij hoopt dat het in elk geval een voorstel zal worden dat op dit compromisvoorstel lijkt of op een ander voorstel dat in elk geval voor iedereen een verbetering is en waar op zijn minst een constante dienstregeling en een kwartierdienst in komt te zitten. Dat is een basisvoorwaarde. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) vraagt of het een ondersteuning zou kunnen zijn als de Staten zich Statenbreed middels een motie uit zouden spreken. Dhr. Jager (gedeputeerde) geeft aan dat het zeker een goed signaal zou kunnen zijn om aan te geven dat hier – dat zijn wel van die moties die unaniem moeten zijn –… Mochten de Staten unaniem zo’n uitspraak doen, zou dit absoluut een versterking kunnen zijn voor het gevoel en dat dhr. Jager probeert te vertolken, namelijk dat er een uitslag is die alleen maar verliezers kent en dat het College graag naar een situatie wil die een win/win-situatie is, overigens niet alleen een win/win-situatie voor Hoogeveen, voor Groningen en voor andere plaatsen, maar ook wel degelijk voor de NS omdat dhr. Jager zich voor de NS zorgen maakt over het draagvlak dat er voor de NS is. Als zij zeggen draagvlak van belang te vinden, lijkt dhr. Jager dit lastig uit te leggen. Er is vandaag ook een andere organisatie aan de orde geweest die men wenste uit te nodigen. De NS is zeer toegankelijk, dus wellicht kunnen de Staten zaken combineren. Het College stopt hier niet. Het College gaat nu bezig om te kijken of men bij voorkeur dit compromis voor elkaar krijgt. De signalen zijn niet gunstig. De minister zegt dat er een Kameruitspraak ligt. Het moet bij de NS vandaan komen. De NS zegt dat het om allerlei technische redenen niet lukt om dit nu nog te gaan doen met zoveel tijdsdruk. De inzet is om in elk geval voor 2011 een goed voorstel te krijgen. Dhr. Rijploeg deed enkele suggesties. Het alle treinen laten stoppen en vervolgens tijdswinst halen is helaas op dit moment niet mogelijk, omdat er een maximum zit aan de snelheid op dat traject. Daar heeft men gelukkig de motie Koopmans mee die ertoe moet gaan leiden dat er de komende jaren allerlei investeringen gedaan worden op dat specifieke spoortraject, waardoor de snelheid wel omhoog kan. Als dat gerealiseerd is, zou er misschien een mogelijkheid zijn om naar dat soort oplossingen te kijken. Dhr. Rijploeg (PvdA) merkt op dat er vorig jaar al door de NS werd gezegd dat ze op dit traject van Zwolle naar Groningen daarmee zouden experimenteren om dat tijdverlies dat er toen optrad te compenseren. Of is dat allemaal al doorgevoerd? Dhr. Jager (gedeputeerde) geeft aan dat er los van die maatregelen nog een ander probleem is, namelijk dat ProRail niet alleen passagierstreinen beheert op het spoor, maar ook de goederentreinen en dat je hier met een goederenslot zit. De trein kan wel harder gaan rijden, maar moet vervolgens afremmen om op tijd te stoppen richting die goederentrein. In die dienstregeling zat dat tijdtechnisch probleem. Dat slot was al vergeven. Er is wel naar gekeken. Dat was overigens ook de reden waarom 36
het wel mogelijk zou moeten zijn in de optiek van het College om die ene sneltrein wel in Hoogeveen te laten stoppen, op het moment namelijk dat deze vanaf Zwolle komt kan hij ook niet op maximale snelheid rijden en loopt hij sowieso tijdverlies op door diezelfde goederentrein. Dhr. Oosterhaven (PvhN) wenst een opmerking te maken in de richting van dhr. Rijploeg. Ook al lukt het om de snelheid te verhogen, je houdt het probleem van de keuze tussen veel stops en een lage snelheid en veel passagiers bedienen van kleine kernen en het voordeel van een grotere snelheid voor de grotere agglomeraties. Een hogere snelheid op het net is geen oplossing: je houdt hetzelfde probleem. Dhr. Rijploeg (PvdA) wenst die discussie hier niet aan te gaan, want dit lijkt hem niet erg productief. Als de gedeputeerde gaat voor de dienstregeling die eind 2010 in zal gaan – het lijkt dhr. Rijploeg dat men zich daar stevig voor moet inzetten, de bereidheid daartoe heeft hij aangetroffen – zou hij goed mee moeten nemen of het niet zo kan zijn dat het gewoon de hele dag door duurt. Dat handhaven van de huidige dienstregeling in het weekend en ’s avonds laat is eigenlijk een gedrocht. Dhr. Jager (gedeputeerde) geeft aan dat het College zal kijken in hoeverre dat mogelijk is. Dhr. Rijploeg (PvdA) verklaart graag mee te doen met de motie van dhr. Staghouwer. Dhr. Jager (gedeputeerde) gaat in op een vraag van het CDA wat de gevolgen zijn voor alle andere stations. Ze zullen op dezelfde manier bediend worden als dat zij dit jaar bediend zijn. Het betekent dat de stoptreinen bij de stations zullen stoppen en de sneltreinen, afgezien van Assen, niet. De voorzitter komt terug op het voorstel van dhr. Staghouwer. Het zou vrij normaal dat de commissie bij voldoende bespreking van dit onderwerp dit als C-stuk naar de Provinciale Staten sturen, waarbij de onderliggende brieven voor kennisgeving worden aangenomen. Maar indien er een motie in voorbereiding is, zoals feitelijk is aangekondigd door dhr. Staghouwer en ondersteund door dhr. Rijploeg, dan ware het misschien zinvol om het als A-stuk naar de Staten te sturen, zodat de Staten daar tot de formulering van een motie kunnen komen. Dhr. Staghouwer (ChristenUnie) stelt dit inderdaad voor. Hij kan zich voorstellen dat er niet uitgebreid meer gesproken wordt en alleen ingegaan wordt op de dan voorliggende motie. Die motie zal Statenbreed worden geformuleerd in overleg met het ambtelijke apparaat. De voorzitter acht dit een uitstekend plan. Het zal als A-stuk worden doorgeleid naar de Staten. 15.
Sluiting
De vergadering wordt gesloten om 21.20 uur.
37
Toezeggingenlijst (bijgewerkt t/m 2 september 2009)
Nr.
Datum toezegging
Onderwerp
Deadline
Portefeuillehouder
1.
14 januari 2009 (verslag pagina 8)
Cijferboekje basisgegevens Verkeer en Vervoer: succes- en faalfactoren carpoolplaatsen Het college zegt toe de commissie hierover per brief te informeren
Voor 14 oktober
Jager
2.
25 februari 2009
Beleidsplan openbare verlichting Het college heeft toegezegd dat de commissie een voortgangsbericht krijgt m.b.t. de verlichting voor provinciale wegen.
September/oktober 2009
Jager
Ongevallencijfers provincie Groningen Het College zal de Staten informeren over de analyse van de ongevallencijfers in de provincie Groningen.
Najaar
Jager
Geweld in openbaar vervoer Het College zal met de partijen (concessiehouder e.a.) contact opnemen en samen met hen bezien welke mogelijkheden er zijn om nieuwe afspraken te maken (verbaal) geweld in openbaar vervoer.
Herfst
Jager
Tram Het college zegt toe dat de Staten z.s.m. een brief ontvangen waarin het College een nadere uitwerking geeft van alternatieven voor de tram.
Informatie deels beschikbaar. Overig verschijnt in november.
Jager
Drukte zuidelijke ringweg Het college zal Rijkswaterstaat vragen o.a. op papier te zetten in hoeverre de opening van het Euvelgunnetracé oorzaak is van de toenemende drukte op de zuidelijke ringweg Groningen (of dat het een samenloop is van omstandigheden) en of er nu een hogere verkeersintensiteit is.
-
Jager
Spoorlijn Groningen-Veendam Het college zal de commissie informeren over de uitkomst van het overleg met
14 oktober 2009
Jager
(verslag pagina 5)
3.
27 mei 2009 Statenvergadering
4.
27 mei 2009 Statenvergadering
5.
27 mei 2009 Statenvergadering
6.
2 september 2009
(verslag pagina 7)
7.
2 september 2009
38
(verslag pagina 7/8)
8.
2 september 2009 (verslag pagina 8)
9.
2 september 2009 (verslag pagina 10)
10.
2 september 2009 (verslag pagina 11)
11.
2 september 2009 (verslag pagina 25)
ProRail, de gemeente Veendam en Arriva.
Brunner Mond Het college zegt toe de commissie te informeren over de situatie/stand van zaken Brunner Mond.
Eind september 2009
Gerritsen
Verkenning studie Groningen-Bremen Het college zal nagaan bij ProRail welke mogelijkheden er qua dienstregeling zijn (Veendam).
-
Jager
Bermbescherming Enumatil - A7 Het college zoekt uit hoe de situatie van de bermbescherming/verkeersveiligheid is t.a.v. deze wegverbinding.
-
Jager
Daling stageplaatsen Het college zegt toe een overzicht te maken van de stageplaatsen bij overheden (n.a.v. een publicatie waarin staat dat de stageplaatsen bij overheden met 90% zijn gedaald).
-
Gerritsen
-
Gerritsen
Deze toezegging is tevens gedaan voor de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal beleid.
12.
2 september 2009 (verslag pagina 24/26)
Werkloosheid (versnellingsagenda) Het college zegt toe te laten zien (vanuit RO) wat de grondslag is van het besluit om een aantal initiatieven in Scheemda, Winschoten en Reiderland niet te ondersteunen (outletcentrum / WereldBazar).
39