College bouw zorginstellingen Postbus 3056 3502 GB Utrecht T (030) 298 31 00 F (030) 298 32 99 E
[email protected] I http://www.bouwcollege.nl
Monitoring gebouwkwaliteit Kinder- en Jeugdzorg Macrorapportage
Uitgebracht
aan de minister van Jeugd en Gezin
Vastgesteld
door het College bouw zorginstellingen op 19 november 2007
Rapportnummer 613 ISBN 978-90-8517-097-6 © College bouw zorginstellingen, 2007
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Inhoudsopgave
Managementsamenvatting
1
1
Doelstellingen, afbakening en aanpak onderzoek 1.1 Inleiding 1.2 Doelstellingen 1.3 Afbakening 1.4 Onderzoeksfasen 1.5 Kwaliteitsbewaking 1.6 Beknopte beschrijving van het onderzoek
7 7 7 7 8 9 10
2
Kengetallen kinder- en jeugdzorg 2.1 Algemeen 2.2 Gebouwkenmerken van de onderzochte gebouwen
13 13 13
3
Gebouwen met een residentiële functie 3.1 Groepswonen 3.2 Kamertrainingscentra (KTC) 3.3 Gezinswonen
19 19 22 24
4
Gebouwen met een functie dagbehandeling 4.1 Medisch kinderdagverblijf (MKD) 4.2 Boddaertcentra 4.3 Daghulp voor niet-schoolgaande jongeren
27 27 29 31
5
Brandveiligheid
33
Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
1 2 3 4
Samenstelling klankbordgroep en overzicht pilotbezoeken Landelijke cijfers Bronvermelding Aanbiedingsbrief aan de minister voor Jeugd en Gezin
37 38 41 42
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Managementsamenvatting
Algemeen
Het monitoringonderzoek gebouwkwaliteit in de kinder- en jeugdzorg is in opdracht van het ministerie van VWS (en het programmaministerie voor Jeugd & Gezin) uitgevoerd. In de brief van VWS van 20 juni 2006 aan het Bouwcollege (MC/MO-2692848) heeft het ministerie aangegeven dat het de uitgangspositie van de kwaliteit van de huisvesting en de eigendomsverhoudingen in kaart wil brengen. Het Bouwcollege heeft expertise verworven door vier voorafgaande onderzoeken in de cure en care sectoren van de gezondheidszorg. Het onderzoek in de kinder- en jeugdzorg is meer inventariserend van aard dan de voorgaande onderzoeken. In de voorgaande onderzoeken zijn de meetgegevens steeds vergeleken met referentiekaders voor bestaande gebouwen en de prestatie-eisen nieuwbouw, wat resulteerde in een gebouwscore. In de kinder- en jeugdzorg zijn geen eisen vastgelegd voor de gebouwen.
Doelstellingen onderzoek
De doelstellingen van het onderzoek zijn: 1. Op verzoek van het ministerie van VWS rapporteren over de gebouwinfrastructuur in de Jeugdzorg. Zowel de bouwtechnische als de functionele kwaliteit wordt in beeld gebracht. Bij de start van het onderzoek was er omtrent de jeugdzorg nauwelijks informatie beschikbaar over het aantal gebouwen, de bewonerscapaciteit en de verschijningsvorm/status van de gebouwen. Het monitoringonderzoek moet bijgevolg een panoramafoto opleveren van de gehele sector. 2. Het leveren van informatie voor de berekening van de benodigde investeringen om de bouwtechnische kwaliteit op een acceptabel niveau te houden c.q. te brengen. 3. Gegevens te verzamelen over eigendomsverhoudingen en enkele financiële kengetallen. Opgemerkt dient te worden dat op verzoek van het ministerie van VWS is afgesproken dat de rapportage in deze fase zich beperkt tot fact-finding. In deze fase zal er geen vergelijking worden gemaakt met referentiekaders zoals dit wel is gebeurt bij de AWBZ monitoringonderzoeken. Voor de jeugdzorg bestaat er namelijk geen referentiekader.
Welke gebouwen zijn onderzocht en waarop?
De kinder- en jeugdzorg in Nederland wordt door 56 provinciaal gefinancierde instellingen verzorgd. Totaal beschikken de instellingen over 1422 gebouwen. Van alle gebouwen zijn enkele gegevens verzameld en 746 gebouwen zijn nader onderzocht.
1
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
De onderzochte gebouwen hebben een residentiële functie (groepswonen, kamertrainingscentra of gezinswonen) of zijn in gebruik voor dagbehandeling (Medisch Kinder Dagverblijf, afgekort MKD, Boddaertcentra, dit zijn instellingen waar dagbehandeling/naschoolse opvang wordt geboden, en daghulp niet schoolgaande jongeren. Van de kamertrainingscentra (KTC) en de gebouwen met de functie gezinswonen is een (random) steekproef genomen van 10%. Omdat deze twee functies ook met andere functies gecombineerd in een gebouw voorkomen is uiteindelijk een kwart van de plaatsen gezinswonen onderzocht en eenderde van de kamertraingscentra plaatsen). De gebouwen waarvan bekend is dat ze binnen een jaar afgestoten worden zijn niet onderzocht. Voor de kinder- en jeugdzorg worden geen landelijke eisen gesteld aan de gebouwen, zoals gebruikelijk is in de AWBZ sector. Het onderzoek van de gebouwen heeft hierdoor een inventariserend karakter; waar staan de gebouwen en welk type gebouwen zijn het. Hoe groot zijn de gebouwen, ruimteverdeling binnen de gebouwen en hoeveel kinderen verblijven in het gebouw. De bouwtechnische staat is eveneens in kaart gebracht zoals beschreven in de conditiemeetmethode NEN 2767 van het Nederlands Normalisatie-Instituut. Brandveiligheid neemt een belangrijke plaats in het onderzoek in. Zowel in de enquête aan de instellingen als tijdens de inspecties is hieraan aandacht besteed. In de enquête zijn organisatorische aspecten opgenomen, tijdens de gebouwinspecties zijn de bouwtechnische en installatietechnische aspecten opgenomen.
Bevindingen van de gebouwinventarisatie
In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de plaatsen die in het monitoringonderzoek zijn onderzocht. Van het totale gebouwenbestand is 54% eigendom van de instelling en circa een kwart van de gebouwen wordt gehuurd van een woningbouwcorporatie. De gebouwen met een residentiële functie zijn voor het merendeel ééngezinswoningen en meergezinswoningen gelegen in de woonkernen van steden en dorpen. Het openbaar vervoer is bijna altijd op loopafstand aanwezig. Voor dagbehandeling is de situatie iets anders: de Boddaertcentra zijn vergelijkbaar gehuisvest met de gebouwen voor residentiële functies, zowel qua ligging, type gebouw en bereikbaarheid . De daghulp niet schoolgaande jeugd en de MKD’s liggen relatief vaker buiten de woonkernen (25%) en zijn hoofdzakelijk ondergebracht in utiliteitsgebouwen. In tabel 1 wordt een overzicht per provincie weergegeven van het aantal instellingen en het aantal residentiële en dagbehandelingsplaatsen. In de tabel is eveneens een promillage van het aantal plaatsen residentiële en dagbehandeling vermeld.
Groepswonen
In het onderzoek zijn 423 gebouwen met totaal 4.182 plaatsen geïnspecteerd voor groepswonen. De plaatsen zijn verdeeld over 493 groepen, gemiddeld aantal plaatsen per groep is 8,5. De kinderen verblijven hier dag en nacht, soms 7 dagen per week. Tijdens de opname wordt begeleiding geboden en leert het kind omgaan met anderen. Daarnaast kunnen per kind individuele doelstellingen gelden waaraan wordt gewerkt. 95% van de slaapkamers is bestemd voor één kind. Per type groep (vijf typen zijn onderscheiden) zijn kleine verschillen, in de fasegroepen bedoeld voor zelfstandigheid trainen hebben alle kinderen een eigen slaapkamer. Bij de observatiegroepen, waar vooral jonge kinderen tot 6 jaar verblijven, is 10% van de slaapkamers voor twee kinderen bestemd. De crisisgroepen hebben enkele meerpersoonskamers waarin meer dan twee kinderen
2
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
overnachten. De crisisgroepen zijn bedoeld voor noodopvang, de kinderen verblijven er zeer kort. De gemiddelde oppervlakte van de slaapkamer per kind is 10 m². Figuur 2 laat de oppervlaktes van de slaapkamers zien per type groep
Tabel 1
Overzicht instellingen en gebouwen in het onderzoek uitgesplitst per provincie. (in absolute getallen)
provincie/regio
aantal
aantal
aantal plaatsen residen-
aantal plaatsen
aantal plaatsen dagb. per
instel-
plaatsen
tieel per 1000 personen
dagbehandeling
1000 personen van < 20
lingen
residentieel
van < 20 jaar
jaar
Friesland
2
256
1,60
194
1,21
Groningen
2
162
1,25
136
1,05
Drenthe
1
71
0,61
154
1,31
Overijssel
4
363
1,27
428
1,50
Gelderland
8
862
1,75
647
1,32
Utrecht
9
691
2,31
523
1,75
Flevoland
3
167
1,51
80
0,72
regio Amsterdam
4
553
2,49
530
2,39
Noord-Holland
3
537
1,38
500
1,29
regio Haaglanden
1
330
2,36
173
1,23
regio Rotterdam
4
588
2,56
384
1,67
Zuid-Holland
2
179
0,38
136
0,29
Zeeland
1
265
2,95
170
1,89
Noord-Brabant
8
861
1,48
775
1,34
Limburg
4
748
3,02
492
1,99
56
6.633
1,68
5.322
1,34
Nederland totaal
3
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Figuur 2
-
Oppervlakte slaapkamer per plaats en type groep
Figuur 3
(in % kamers)
(in % plaatsen)
100%
-
90%
100% 90% 80%
80% 70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0%
Oppervlakte gemeenschappelijke ruimte per plaats
0% behandelgroep
crisisgroep
fasegroep
leefgroep
observatiegroep
behandelgroep
crisisgroep
fasegroep
leefgroep
observatiegroep
≤ 6 m2 6 t/m 9 m2 9 t/m 12 m2 > 12 m2
< 8 m2 8 t/m 10 m2 > 10 t/m 12 m2 > 12 t/m 15 m2 > 15 m2
De gemeenschappelijke ruimte per plaats in groepswonen is 10 m². Voor de fasegroepen is dat iets minder. Figuur 3 geeft per type groep de oppervlakte weer van de gemeenschappelijke ruimtes Voor het sanitair is apart gekeken naar de toiletten en de badkamers. De badkamers zijn meestal in de vorm van een douche aanwezig. Veel slaapkamers zijn uitgerust met een wastafel, dit wordt gecombineerd met een relatief kleinere badkamer. De aanwezigheid van wastafels is geen onderwerp van onderzoek geweest. Gemiddeld zijn per groep 3,6 toiletten en 2,6 douches beschikbaar.
Kamertrainingscentra (KTC)
In de KTC leven jongeren (semi-)zelfstandig in een zit-/slaapkamer of in kleinschalige wooneenheden. Qua woonvorm lijkt een KTC op studentenhuisvesting, het verschil is dat de jongeren in het KTC professionele begeleiding krijgen. De zelfstandigheidstraining die in de leefgroepen (fasegroepen) wordt gegeven is een voorbereiding op het zelfstandig wonen met begeleiding in de KTC. In het onderzoek zijn 414 plaatsen voor KTC opgenomen, verdeeld over 85 gebouwen. Gemiddeld zijn dat bijna vijf plaatsen per gebouw. Meer vierkante meter zitslaapkamer en minder gemeenschappelijke ruimte wordt ook aangetroffen bij de KTC’s. De zit/slaapkamers zijn hier gemiddeld 14 m² en er is gemiddeld 6,5 m² gemeenschappelijke ruimte per plaats. Er zijn gemiddeld ruim twee toiletten en bijna twee badkamers per KTC beschikbaar.
Gezinswonen
Kenmerkend voor gezinswonen is dat een echtpaar (eventueel met eigen kinderen) andere kinderen opvangt in het gezin. De opvang van de kinderen is in principe langdurig en gaat gemiddeld om bijna vijf kinderen die door het echtpaar opgevangen worden. De huisvesting van gezinswonen lijkt veel op de situatie van groepswonen. Verspreid over Nederland zijn er ruim 653 plaatsen voor opvang in gezinswonen ondergebracht in 147 gebouwen. Opvallend is het aantal vierkante meter gemeenschappelijke ruimte, bijna 16 m² per plaats. Gemiddeld zijn er ruim twee toiletten per gezinswoning beschikbaar en bijna twee badkamers.
4
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Medisch Kinder Dagverblijf (MKD)
In Nederland zijn 121 gebouwen met een MKD groep waarvan er 93 zijn geïnspecteerd. Er zijn 310 groepen met in totaal 2440 kinderen. Het aantal kinderen is tijdens de inspectie gevraagd. Daarbij gaat het om het aantal kinderen dat gedurende een week aanwezig is in het MKD. De kinderen zijn vaak niet de hele week aanwezig in het MKD. Het aantal kinderen kan ieder dagdeel van de week anders zijn. De doelgroep van de MKD’s is kinderen tot 6 jaar, gemiddeld zijn er 8 kinderen per groep. Speelruimte is voor deze leeftijdsgroep van belang, 98% van de MKD’s heeft dan ook buitenruimte. De gemeenschappelijke ruimte is gemiddeld 8,5 m² per plaats. Gemiddeld is per 4 kinderen een toilet aanwezig en per 9 kinderen een badkamer.
Boddaertcentra
De Boddaertcentra bieden daghulp aan kinderen/jongeren van 6 tot 18 jaar . Soms wordt een leeftijdsgrens aangehouden van 12 t/m 18 jaar. In het onderzoek wordt gesproken over Boddaertcentra daar waar het gaat om daghulp aan kinderen na de schooluren In Nederland zijn 128 gebouwen met een Boddaertcentrum waarvan er 116 zijn geïnspecteerd. Er zijn 1569 plaatsen verdeeld over 191 groepen. De kinderen komen na school voor behandeling naar de Boddaertcentra. Gemiddelde groepsgrootte is ook hier 8 kinderen met een gemiddelde van 9 m² gemeenschappelijke ruimte. Gemiddeld is per ruim 5 kinderen een toilet beschikbaar en per 12 kinderen een badkamer.
Daghulp niet schoolgaande kinderen.
In Nederland zijn 58 gebouwen met de functie Daghulp niet schoolgaande jeugd waarvan 54 gebouwen zijn geïnspecteerd. De plaatsen voor Daghulp niet schoolgaande jeugd zijn opleidingsplaatsen in het kader van werkleerprojecten, maar ook scholingsunits of groepen waar het accent ligt op het trainen van dagritme. Er is gemiddeld 16 m² gemeenschappelijke ruimte aanwezig, maar de variatie tussen de groepen is groot. Dit gegeven hangt samen met de aard van de activiteiten.
Conclusies brandveiligheid
Belangrijk uitgangspunt voor brandveiligheid is voor de grotere gebouwen het beschikken over een gebruiksvergunning. Van de residentiële gebouwen waar meer dan 10 kinderen verblijven beschikt 86% over een gebruiksvergunning. Per gemeente is het mogelijk dat deze eisen strenger zijn en dat ook gebouwen met minder kinderen over een gebruiksvergunning dienen te beschikken. De grote gebouwen voor dagbehandeling beschikken voor circa 75% over een gebruiksvergunning. Zoals te verwachten beschikken de gebouwen naar mate ze kleiner zijn minder vaak over een gebruiksvergunning. Ook de bouwtechnische- en installatietechnische voorzieningen zijn in grote gebouwen vaker aanwezig. Opvallend is dat de gebouwen vaak beschikken over een brandmeldinstallatie, maar niet met directe doormelding. Dit met het oog op de vals-alarm situaties en de daarmee gepaard gaande kosten.
5
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Organisatorisch kunnen zowel voor de grote als de kleine gebouwen nog puntjes op de i gezet worden. Een BHVorganisatie is eigenlijk overal aanwezig, maar een actueel ontruimingsplan en het oefenen van een ontruiming laat te wensen over. Opvallend is dat, in tegenstelling tot veel voorzieningen in de GGZ en de GHZ, er bij de jeugdzorg overwegend ’s nachts wel continu personeel in de verblijfsgebouwen aanwezig is.
Conclusies bouwtechnisch
De toestand van de onderzochte gebouwen, uitgedrukt in de mate van beschadiging en bouwtechnische gebreken, is goed. Voor 95% van de gebouwen is geconstateerd dat er geen of plaatselijk beschadigingen of gebreken aan het gebouw zijn. De eigendomssituatie van de gebouwen maakt nauwelijks verschil uit.
6
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
1
Doelstellingen, afbakening en aanpak onderzoek
1.1 Inleiding
Het Bouwcollege voert in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) jaarlijks een monitoringonderzoek uit. Sinds 2002 zijn alle AWBZ-zorgsectoren, te weten de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg, de verpleeg- en verzorgingshuizen en de ziekenhuizen in kaart gebracht. In deze onderzoeken zijn de bouwkundige en functionele aspecten getoetst aan basiskwaliteitseisen. Deze toets mondde vervolgens uit in twee rapporten: het macrorapport op landelijk niveau en gedetailleerde rapporten op maat voor individuele instellingen. Ofschoon de kinder- en jeugdzorg niet onder de WTZi valt is het Bouwcollege gevraagd, gezien de ervaring met dit soort onderzoek, een monitoringonderzoek in deze sector uit te voeren. Het monitoringonderzoek voor de kinder- en jeugdzorg is beschrijvend van aard. In de jeugdzorg wordt niet gewerkt met wettelijk vastgestelde referentiekaders waaraan gebouwen moeten voldoen; gebouwen toetsen aan referentiekaders is dan ook niet mogelijk. In de brief van VWS van 20 juni 2006 aan het Bouwcollege (MC/MO-2692848) heeft het Ministerie aangegeven een vervolgstap te willen zetten in het traject naar de invoering van een Normatieve Huisvestingscomponent (NHC). De vervolgstap is het in kaart brengen van de uitgangspositie van de kwaliteit van de huisvesting en de eigendomsverhoudingen middels een monitoringonderzoek.
Zowel de bouwtechnische als de functionele kwaliteit wordt in beeld gebracht. 2. Het leveren van informatie voor de berekening van de benodigde investeringen om de bouwtechnische kwaliteit op een acceptabel niveau te houden c.q. te brengen. 3. Gegevens te verzamelen over eigendomsverhoudingen en enkele financiële kengetallen. Opgemerkt wordt dat op verzoek van het ministerie van VWS is afgesproken dat de rapportage in deze fase zich beperkt tot fact-finding. Er is geen referentiekader opgesteld waar de meetgegevens tegen worden afgezet. In deze fase zal er geen vergelijking worden gemaakt met referentiekaders zoals dit wel is gebeurd bij de AWBZ monitoringonderzoeken. Voor de jeugdzorg bestaat namelijk geen referentiekader.
1.3 Afbakening
Het onderzoek richt zich binnen de keten van Jeugdzorg op het zorgaanbod door de instellingen die provinciaal gefinancierd worden. Tot de keten voor Jeugdzorgaanbod worden ook de Jeugd-ggz (kinderen jeugdpsychiatrie) en Jeugd-lvg (licht verstandelijk gehandicapte jongeren) gerekend, maar deze gebouwen zijn in 2003 en 2004 onderzocht en worden nu niet opnieuw gemonitord. Een vierde groep zorgaanbieders wordt gevormd door de justitiële jeugdinrichtingen (BJI); deze blijven buiten beschouwing omdat ze onder de verantwoording van het ministerie van Justitie vallen.1
1.2 Doelstellingen
De doelstellingen van het onderzoek zijn: 1. Op verzoek van het ministerie van VWS rapporteren over de gebouwinfrastructuur in de Jeugdzorg.
1
Bron: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Informatiebrochure Wet op de jeugdzorg, januari 2005.
7
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Dit rapport is een antwoord op de vraag de gebouwinfrastructuur van de kinder- en jeugdzorg in kaart te brengen. De spreiding van de gebouwen en plaatsen voor residentiële behandeling en dagbehandeling in de kinder- en jeugdzorg is in beeld gebracht. De complete overzichten staan in bijlage 2 van dit rapport. In totaal bieden 56 instellingen zorg aan in het kader van kinder- en jeugdzorg. Het totale gebouwenbestand bedraagt 1422 gebouwen. De focus van het onderzoek ligt op de gebouwen waar kinderen verblijven in de vorm van 24-uurs opname of voor dagbehandeling. Deze gebouwen zijn bezocht en opgemeten. De aanwezige ruimte per groep of per kind en de huidige capaciteit is in beeld gebracht. De gebouwen waarin groepswonen is gehuisvest zijn allemaal bezocht en opgemeten. Uitzondering hierop zijn de gebouwen waarvan aangegeven is dat ze binnen een jaar buiten bedrijf zullen zijn. De gebouwen met een residentiële functie in de vorm van gezinswonen (gezinshuizen en gezinsgroepen) en de gebouwen voor semizelfstandigwonen, kamertrainingscentra (KTC) is een steekproef genomen van 10%. Uiteindelijk zijn circa 25% van de plaatsen gezinswonen en 33% van de KTC plaatsen gemeten doordat deze gehuisvest waren in gebouwen met groepswonen of dagbehandeling en deze gebouwen toch helemaal zijn geïnspecteerd. (zie tabel 1.1) De gebouwen voor dagbehandeling (MKD, Boddaertcentra en Daghulp niet schoolgaande kinderen) zijn integraal opgenomen. Ook hier is een uitzondering gemaakt voor de gebouwen waarvan aangegeven is dat ze binnen een jaar afgestoten zullen zijn.
Tabel 1.1
Tijdens de inspecties is een opname gedaan van de bouwtechnische staat van het gebouw en van de brandpreventiemaatregelen. Voor het bepalen van de bouwtechnische kwaliteit is gebruik gemaakt van de inspectiemethodiek zoals die is ontwikkeld voor de Kwalitatieve WoningRegistratie 2000+ opnamemethodiek en is vastgelegd in de NEN-norm 2767 van het Nederlands Normalisatie Intituut. Over de financiële kengetallen en berekeningen voor benodigde investeringen zal apart gerapporteerd worden.
1.4 Onderzoeksfasen
Het onderzoek monitoring jeugdzorg is aan het eind van 2006 opgestart en is 2007 afgerond. Voor de inhoudelijke ondersteuning vanuit het veld is een klankbordgroep in het leven geroepen met vertegenwoordigers van het Ministerie van Jeugd en Gezin, de MOGroep, het IPO, de Inspectie Jeugdzorg, het Landelijk Cliëntenforum en enkele directieleden uit de jeugdzorg (zie bijlage 1) Het verkrijgen van basisinformatie
Het belangrijkste doel van deze fase was het verkrijgen van de informatie die benodigd was om gebouwinspecties uit te kunnen voeren: het verkrijgen van een inspectiebestand. Het gaat daarbij om de exacte adressen van locaties, de functie van gebouwen en het aantal cliënten per locatie. Deze gegevens zijn via een internetenquête opgevraagd bij de instellingen.
Overzicht gebouwen en plaatsen voor residentiële kinder- en jeugdzorg (in aantallen)
Totaal aantal gebouwen voor
totaal aantal
aantal gebouwen
totaal aantal
aantal plaatsen
residentiële kinder- en jeugdzorg
gebouwen
geïnspecteerd
plaatsen
geïnspecteerd
Groepswonen
506
423
4707
4182
Semi- zelfstandig wonen /KTC
331
85
1276
414
Gezinswonen
147
32
653
156
8
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
De gegevens zijn als uitgangspunt gebruikt voor het al dan niet inspecteren van een gebouw. In deze fase is een contactpersoon voor de instelling gevraagd. Deze contactpersonen zijn in het vervolg van het onderzoek steeds het aanspreekpunt geweest.
worden gepresenteerd. Per instelling zal een rapportage verschijnen waarin de landelijke gegevens vergeleken worden met de instellingsgegevens.
1.5 Kwaliteitsbewaking Tweede internetenquête
In de tweede ronde zijn vragen gesteld over brandpreventiemaatregelen op het niveau van de organisatie en enkele financiële gegevens van de afzonderlijke gebouwen.
De onderzoeksresultaten staan of vallen met adequate gebouwinspecties. De kwaliteitsbewaking is als volgt ingevuld. a. Inspectieprotocol en inspectiehandleiding Het inspectieprotocol bevat, zoals vermeld, een lijst van chronologische instructies en procedures die de inspecteur bij iedere inspectie doorloopt. Tevens worden richtlijnen gegeven voor de wijze van handelen tijdens een inspectie. In de handleiding zijn per vraag antwoordcategorieën weergegeven en wordt de vraag toegelicht. Het gaat zowel om definities als meetinstructies. Het inspectieprotocol en de handleiding zijn noodzakelijk om te komen tot een productieve en eenduidige gegevensverzameling. Daarnaast is de handleiding ook cruciaal voor de analysefase van het onderzoek, wanneer het gaat om de juiste interpretatie van de verzamelde onderzoeksgegevens.
Voorbereiding inspectiefase
Gelijktijdig met de tweede internetenquête is gestart met de voorbereidingen van de inspecties. De activiteiten die in deze periode plaatsvinden zijn: het opstellen van het opnameformulier en de handleiding om ervoor te zorgen dat elke inspectie op gelijke wijze geschiedt en het ontwikkelen van een kwaliteitsbewakingssysteem. Deze fase heeft geresulteerd in vier producten: • een (geautomatiseerd) opnameformulier, • een inspectiehandleiding met alle definities en meetinstructies, • een inspectieprotocol: een chronologische beschrijving van de instructies en procedures die een inspecteur bij iedere inspectie doorloopt, • een kwaliteitsplan. Tijdens deze fase heeft een pilotonderzoek plaatsgevonden.
b. Opleiding en begeleiding van inspecteurs Elke inspecteur heeft een tweedaagse opleiding gevolgd. De mate van geschiktheid is vervolgens getoetst aan de hand van een theoretische en een praktijktoets. Daarnaast is voor zover mogelijk teruggegrepen naar inspecteurs die hebben meegewerkt aan eerdere monitoringonderzoeken. Vervolgens is elke inspecteur twee dagdelen begeleid door een seniorinspecteur, die bij de opzet van het onderzoek is betrokken. De seniorinspecteur was ook beschikbaar voor het beantwoorden van adhoc-vragen tijdens inspecties. Daarnaast zijn twee terugkomochtenden georganiseerd om voorkomende fouten te communiceren en om ervaringen uit te wisselen.
Gebouwinspecties
In totaal zijn 746 gebouwen geïnspecteerd. De inspectiefase startte door het verzenden van een brief aan de instellingen (in casu de contactpersoon) met een voorgestelde inspectiedatum. Vervolgens is twee weken voor de inspectie contact opgenomen om na te gaan of de zaken die benodigd zijn voor een inspectie voorhanden zijn. Het gaat daarbij om adequate begeleiding van de inspecteur en om actuele plattegronden op schaal. De inspecties en een deel van de daarbij behorende voorbereidingen zijn uitgevoerd door PRC, divisie Bouwcentrum.
c. Controle-opnames Van alle inspecteurs is steekproefgewijs een aantal inspecties gecontroleerd aan de hand van een controleprotocol. Hierin is ondermeer beschreven dat de inspecteurs 80% van de metingen binnen de,
Rapportagefase
Het onderzoek is afgesloten met de voorliggende (macro)rapportage, waarin de landelijke resultaten
9
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
vooraf gedefinieerde toegestane grenzen moeten hebben uitgevoerd. Ook wordt in het protocol uitvoerig ingegaan op de acties die worden ingezet op het moment dat blijkt dat een inspecteur onvoldoende kwaliteit heeft geleverd. Uit de controle-inspecties is gebleken dat de inspecteurs hun werk in het algemeen goed hebben gedaan.
reageerden zijn per e-mail aangespoord dat alsnog te doen. De reacties zijn verwerkt aan de hand van een beslistabel waarin per vraag is aangegeven of een reactie kan worden overgenomen, nader overleg met de contactpersoon op zijn plaats is of een reactie niet wordt overgenomen. In deze fase heeft veelvuldig contact met instellingen plaatsgevonden om duidelijkheid te verkrijgen over de opmerkingen of om zaken uit te leggen.
d Consistentiechecks Bij de data entry die inspecteurs hebben gebruikt om de meetgegevens in te voeren en op bestandsniveau zijn consistentiechecks en uitschieteranalyses uitgevoerd.
1.6 Beknopte beschrijving van het onderzoek
e. Verificatie meetgegevens door instellingen De instellingen hebben via internet na de inspecties rapporten met de meetgegevens ontvangen, waarop is gevraagd om te reageren. De instellingen die niet
Tabel 1.2
Functionaliteit
De functionaliteit van de gebouwen met een residentiële functie of dagbehandeling is onderzocht op basis van oppervlakte voor de verschillende ruimten in de gebouwen.
Gebouwen met een residentiële functie
Item
gemeten kenmerk
Groepen
Aantal kinderen
Gemeenschappelijke
Oppervlakte
Tabel 1.3
ruimte
Spreek- en therapie-
Gebouwen met dagbehandeling
Item
gemeten kenmerk
Groepen
Aantal kinderen
Gemeenschappelijke ruimte
Oppervlakte
Aantal kinderen
Spreek- en therapieruimte
Oppervlakte
Oppervlakte
Personeelsruimte
Oppervlakte
Aantal toiletten en badkamers
Sanitair
Aantal toiletten en badkamers
Oppervlakte
ruimte
Slaapkamer
Personeelsruimte
Sanitair
Oppervlakte
Aantal gebruikers
Brandpreventie
Aantal gebruikers
Brandcompartimenten met zelfslui-
Brandpreventie
Brandcompartimenten met
tende deuren, brandmeldinstallatie,
zelfsluitende deuren, brand-
vluchtwegen en sleutelloze nooduit-
meldinstallatie, vluchtwegen
gangen
en sleutelloze nooduitgangen
10
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Tabel 1.4
Alle geïnspecteerde gebouwen
Item
gemeten kenmerk
Toegankelijkheid
Pad tot de entree, deurbreedte, drempels, ruimte naast de voordeur
Bouwtechnische kwaliteit
Mate van verval en beschadiging van het gebouw (volgens NEN-norm 2767
Ligging van het gebouw
Centrum of wijk van een stad, in een dorp of buiten de bebouwde kom
Voorzieningen in de omgeving
Openbaar vervoer, onderwijs voor de doelgroep, speelvoorzieningen, sportvoorzieningen, ontmoetingsfunctie voor oudere jeugd, winkels
De verzamelde gegevens van zowel de internet enquête als de meetgegevens zijn geanalyseerd en verwerkt tot een beschrijvend rapport.
11
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
12
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
2
Kengetallen kinder- en jeugdzorg
2.1 Algemeen
In Nederland zijn 56 provinciaal gefinancierde instellingen die zorg aanbieden in de kinder- en jeugdzorg. Aan dit onderzoek hebben alle instellingen deelgenomen. Door middel van een internet vragenlijst is van alle gebouwen, in gebruik voor de kinderen jeugdzorg, een aantal gegevens verzameld. Ten tijde van het onderzoek zijn totaal 1422 gebouwen in gebruik, verspreid over de twaalf provincies en 3 stadsregio’s. Daaruit blijkt dat in Nederland ongeveer 660.000 m² brutovloeroppervlakte (bvo) in gebruik is voor de kinder- en jeugdzorg (zie tabel 2.1).
gebouwen. In figuur 2.3 wordt een overzicht gegeven van de locatie van de geïnspecteerde gebouwen. In de figuren 2.4a en b is een overzicht gegeven van de gebouwen en de voorzieningen in de omgeving. Daarbij is een afstand van circa 500 meter als uitgangspunt genomen. Of de voorziening onderdeel uitmaakt van de instelling is hier niet van belang. Niet voor alle gebouwen zijn alle voorzieningen gewenst. Voor een MKD met kinderen in de leeftijdsgroep tot 6 jaar zijn speelvoorzieningen van belang maar een ‘ontmoetingsfunctie voor oudere jeugd’ is dat niet. Voor de oudere kinderen zijn sportvoorzieningen en onderwijs belangrijk. De speelvoorzieningen zijn voor de oudere jongeren weer minder interessant. Opvallend is dat bijna alle gebouwen in de nabijheid van openbaar vervoer gelegen zijn.
In tabel 2.2 wordt een overzicht getoond van de eigendomssituatie van de gebouwen die in gebruik zijn voor de kinder- en jeugdzorg. De categorie huur is verder onderverdeeld. In de categorie ‘anders’ valt ‘lease’, ‘om niet ter beschikking gesteld’ en ‘onbekend’. De gebouwen voor kinder- en jeugdzorg zijn overwegend (54%) in eigendom van de instellingen.
Type gebouwen
Ruim tweederde van de gebouwen met residentiele functies is van het type eengezinswoning. Bij 30% van deze gebouwen gaat het om utiliteitsgebouwen. De kleine groep gebouwen voor KTC en gezinswonen zijn ook overwegend eengezinswoningen. Voor de gebouwen met de functie dagbehandeling is het huisvestingsbeeld gevarieerder. De Boddaertcentra zijn ook voor tweederde gehuisvest in eengezinswoningen, terwijl de MKD’s en de daghulp voor niet-schoolgaande jeugd juist gehuisvest zijn in utiliteitsgebouwen. In tabel 2.5 wordt het totale overzicht getoond van de geïnspecteerde gebouwen.
2.2 Gebouwkenmerken van de onderzochte gebouwen
Van de geïnspecteerde gebouwen voor residentiële zorg en dagbehandeling is een aantal algemene kenmerken opgenomen zoals omgevingsfactoren, type gebouw en toegankelijkheid van de gebouwen. (zie voor nadere uitleg van residentiële zorg en dagbehandeling, respectievelijk hoofdstuk 3 en 4) Ligging van de gebouwen
Toegankelijkheid
De residentiële gebouwen liggen vooral in de woonkernen, centra van steden, dorpen en in woonwijken, terwijl de gebouwen voor dagbehandeling vaker buiten de directe woonkernen gelegen zijn. Uitzondering hierop zijn de Boddaertcentra, die juist op vergelijkbare locatie gelegen zijn als de residentiële
De toegankelijkheid van de geïnspecteerde voorzieningen voor de kinder- en jeugdzorg is voor mensen met mobiliteitsbeperkingen niet goed. In de kinder- en jeugdzorg komen nauwelijks kinderen voor die gebruik moeten maken van een rolstoel.
13
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Tabel 2.1
Overzicht instellingen en gebouwen in het onderzoek uitgesplitst per provincie (in absolute getallen)
provincie/regio
aantal instellingen
bevolking < 20 jaar 2007
aantal plaatsen residentieel
aantal plaatsen residentieel per 1000 personen van < 20 jaar
aantal plaatsen aantal plaatsen dagb. dagbehandeper 1000 personen ling van < 20 jaar
bvo in m²
Friesland
2
159.882
256
1,60
194
1,21
26320
Groningen
2
129.865
162
1,25
136
1,05
13420
Drenthe
1
117.145
71
0,61
154
1,31
10936
Overijssel
4
285.447
363
1,27
428
1,50
30327
Gelderland
8
491.955
862
1,75
647
1,32
79626
Utrecht
9
298.815
691
2,31
523
1,75
55096
Flevoland
3
110.528
167
1,51
80
0,72
19338
regio Amsterdam
4
221.961
553
2,49
530
2,39
71445
Noord-Holland
3
388.332
537
1,38
500
1,29
39379
regio Haaglanden
1
140.106
330
2,36
173
1,23
23920
regio Rotterdam
4
229.283
588
2,56
384
1,67
66325
Zuid-Holland
2
465.777
179
0,38
136
0,29
22769
Zeeland
1
89.968
265
2,95
170
1,89
20065
Noord-Brabant
8
580.409
861
1,48
775
1,34
99160
Limburg
4
247.630
748
3,02
492
1,99
81522
56
3.957.103
6.633
1,68
5.322
1,34
659.648
Nederland totaal
De toegangsweg is bijna nergens een probleem, de weg is verhard en breed genoeg of het gebouw ligt direct aan de openbare weg (= geen toegangspad). In bijna de helft van de entrees van gebouwen is nog wel een obstakel voor rolstoelers aanwezig, circa tweederde van de deuren heeft een drempel hoger dan 2 cm.
Van het totale aantal gebouwen met meer dan één bouwlaag en een residentiele functie blijkt 2% over een (personen-)lift te beschikken. Voor de gebouwen met dagbehandeling is dit 5%. De toegangsdeur van een gebouw is meestal wel voldoende breed.
14
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Tabel 2.2
Eigendomssituatie van gebouwen, uitgesplitst naar functie
Eigendomssituatie van de gebouwen
eigendom
Residentieel
dagbehandeling
Combi- gebouwen*
Overige**
Totaal
N=879
N=143
N=180
N=220
N=1422
52%
63%
79%
36%
54%
2%
3%
1%
1%
2%
huur: - huur van andere zorginstelling - huur van koepelorganisatie
2%
2%
1%
4%
2%
- huur van woningbouwcorp.
30%
12%
14%
12%
23%
- huur van derden
11%
20%
4%
36%
15%
anders
3%
1%
1%
10%
4%
Totaal
100%
100%
100%
100%
100%
* combigebouwen zijn gebouwen met twee of meer functies ** overige functies zijn ondersteunende diensten, kantoren voor ambulant personeel, pleegzorg en onderwijs.
In tabel 2.6 is per functie een overzicht gegeven van het aantal gebouwen dat op de verschillende onderdelen ‘ja aanwezig’ scoort.
in orde: er is nauwelijks sprake van beschadigingen en bouwtechnische veroudering en slijtage. Voor 19% van de gebouwen geldt dat plaatselijk in het gebouw beschadigingen zijn. Daarbij maakt het vrijwel geen verschil of het gebouw in eigendom is of dat het een huurpand betreft (zie figuren 2.8a en b)
Eigendom en onderhoud van de gebouwen
Ruim tweederde van de geïnspecteerde gebouwen in de kinder- en jeugdzorg is eigendom van de instelling. Bijna eenderde wordt gehuurd, meestal van een woningbouwcorporatie. Een groot deel van de huurpanden bestaat uit eengezinswoningen. Het kleine aantal meergezinswoningen wordt hoofdzakelijk gehuurd en is vooral in gebruik als kamertrainingscentra. In figuur 2.7 is een overzicht gegeven van de eigendomssituatie en het type gebouw.
-
Figuur 2.3
Ligging van de gebouwen voor residentiële zorg en dagbehandeling (in % gebouwen)
100% 90% 80% 70% 60% 50%
Tijdens de inspectie van de gebouwen is ook de onderhoudssituatie van de gebouwen in kaart gebracht. Daarbij is zowel het uitpandige- als het inpandige deel van het gebouw bekeken. Aspecten die bekeken zijn: gesloten gevel, dak, kozijnwerk binnen en buiten, vloeren, wanden, plafond en installaties. In dit rapport wordt een samenvatting gegeven van de onderhoudstoestand van de gebouwen zoals die aangetroffen is. Driekwart van de gebouwen is prima
40% 30% 20% 10% 0%
Gezinswonen
KTC
Groeps- Boddaert- Daghulp wonen centrum
MKD
Combi
in een dorp in een wijk van een stad buiten de bebouwde kom in een centrum van de stad
15
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
-
Voorzieningen binnen 500 m van residentiele
Figuur 2.4a
Figuur 2.4b
gebouwen (in % gebouwen)
-
voor dagbehandeling (in % gebouwen) openbaar vervoer
openbaar vervoer 100%
100%
80%
80%
60% winkels
Voorzieningen binnen 500 m van gebouwen
60%
onderwijs voor de doelgroep
40%
winkels
onderwijs voor de doelgroep
40%
20%
20%
0%
0%
sportvoorzieningen
speelvoorzieningen
speelvoorzieningen
sportvoorzieningen
ontmoetingsfunctie oudere jeugd ontmoetingsfunctie oudere jeugd groepswonen N=423 KTC N=85 gezinswonen N=32
Type gebouwen per functie
eengezinswoning
meergezinswoningen
utiliteitsgebouw
totaal
combigebouwen
n.s. jeugd
daghulp
Boddaert
MKD
(in % gebouwen)
KTC
type gebouw per functie
dagbehandeling
gezinswonen
residentieel
groepswonen
Tabel 2.5
MKD N=93 Boddaert N= 116 daghulp ns jeugd N= 54
69%
60%
93%
0%
65%
10%
29%
1%
32%
4%
0%
3%
0%
3%
30%
8%
4%
100%
32%
90%
68%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
100%
16
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Tabel 2.6
Overzicht toegankelijkheid van de geïnspecteerde gebouwen per functie
Toegankelijkheid van een gebouw
Residentieel N= 523
gebouwen met meerdere bouwlagen: lift aanwezig
Dagbehandeling N= 236
2%
5%
verhard toegangspad
98%
99%
niveauverschil < 2,0 cm of een hellingbaan
55%
57%
breedte toegangsdeur ≥ 0,85 m
26%
19%
drempel toegangsdeur ≤ 2,0 cm
28%
39%
vrije oppervlak achter de hoofdtoegangsdeur
70%
81%
(1,5 m x 1,5 m of 1,35 m x 1,8 m) met een opstelstrook van minimaal 0,35 m
Type gebouw en eigendomssituatie van de
Figuur 2.7b
Type gebouw en eigendomssituatie van de
-
residentiële gebouwen
gebouwen met dagbehandeling
KTC
groepswonen
utiliteitsgebouw
meergezinswoning
eengezinswoning
0%
utiliteitsgebouw
10%
0%
meergezinswoning
20%
10% eengezinswoning
20%
utiliteitsgebouw
30%
meergezinswoning
40%
30%
MKD
gezinswonen
Boddaert
utiliteitsgebouw
50%
40%
meergezinswoning
50%
eengezinswoning
60%
utiliteitsgebouw
70%
60%
meergezinswoning
80%
70%
utiliteitsgebouw
80%
meergezinswoning
(in % geïnspecteerde gebouwen) 100% 90%
eengezinswoning
(in % geïnspecteerde gebouwen) 100% 90%
eengezinswoning
Figuur 2.7a
eengezinswoning
-
Daghulp n.s.jeugd eigendom huur onbekend
eigendom huur onbekend
17
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Figuur 2.8a
Toestand van de residentiële gebouwen met
Figuur 2.8b
de mate van beschadiging en bouwtechnische
-
veroudering en slijtage
Toestand van de gebouwen voor dagbehandeling met de mate van beschadiging en bouwtechnische veroudering en slijtage
(in % geïnspecteerde gebouwen)
(in % geïnspecteerde gebouwen)
100% 90%
100%
80%
80%
KTC
gezinswonen
MKD
ja, regelmatig (20-60%) ja, plaatselijk (5-20%) nee (0-5%)
Boddaert
utiliteitsgebouw
utiliteitsgebouw
utiliteitsgebouw
groepswonen
meergezinswoning
0%
eengezinswoning
10%
0%
meergezinswoning
20%
10% eengezinswoning
20%
utiliteitsgebouw
30%
meergezinswoning
40%
30%
eengezinswoning
50%
40%
utiliteitsgebouw
50%
meergezinswoning
60%
eengezinswoning
70%
60%
utiliteitsgebouw
70%
eengezinswoning
90%
eengezinswoning
-
daghulp
ja, algemeen (60-100%) ja, regelmatig (20-60%) ja, plaatselijk (5-20%) nee (0-5%)
18
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
3
Gebouwen met een residentiële functie
Residentiële opname wordt geboden aan kinderen met ontwikkelings- en opvoedproblemen aan wie de zorg thuis niet meer geboden kan worden. Ambulante hulp is in sommige gevallen niet meer voldoende vanwege ontwikkelingsproblemen (gedragsmatige, emotionele, sociale en cognitieve problemen) bij het kind en onmacht bij de (pleeg-)ouders. Kinderen worden opgenomen na overleg met de (ambulante) hulpverleners of gedwongen opgenomen via uithuisplaatsing. De gebouwen met een residentiële functie zijn onder te verdelen in drie typen woonvormen, veruit de grootste groep is het groepswonen. Daarnaast is er een bescheiden aantal gebouwen bestemd voor semizelfstandig wonen of kamertrainingscentra (KTC), en gezinswonen (gezinshuis of gezinsgroep onder leiding van een echtpaar).
aantal kamers of bedden, met dien verstande dat ze vandaag of morgen weer gebruikt kunnen gaan worden. De kamers die duidelijk anders in gebruik zijn, maar oorspronkelijk slaapkamers waren, zijn niet als plaats aangemerkt.
3.1 Groepswonen
In het onderzoek zijn 423 gebouwen met totaal 4182 plaatsen geïnspecteerd voor groepswonen. De plaatsen zijn verdeeld over 493 groepen, gemiddeld aantal plaatsen per groep is 8,5. De kinderen verblijven hier dag en nacht, soms 7 dagen per week. Tijdens de opname wordt begeleiding geboden en leert het kind omgaan met anderen. Daarnaast kunnen per kind individuele doelstellingen gelden waaraan wordt gewerkt. De vijf aanduidingen van groepen komen steeds terug: behandel-, crisis-, fase-, leef- en observatiegroep. Dit wil niet zeggen dat iedere instelling deze groepsbenamingen gebruikt. Bovendien wordt aan de benaming van groepen soms een andere inhoud
In tabel 3.1 wordt een overzicht gegeven van het aantal gebouwen en plaatsen. Het aantal plaatsen is niet gelijk aan het aantal kinderen, een inspectie is een momentopname. Voor het aantal kinderen is uitgegaan van de aanwezige kinderen op het moment van het inspectiebezoek. Bij plaatsen gaat het om het
Tabel 3.1
Overzicht gebouwen en plaatsen voor residentiële kinder- en jeugdzorg (in aantallen)
Totaal aantal gebouwen voor
totaal aantal
aantal gebouwen
residentiële kinder- en jeugdzorg
gebouwen
geïnspecteerd
totaal aantal plaatsen
aantal plaatsen geïnspecteerd
Groepswonen
506
423
4707
4182
Semi- zelfstandig wonen /KTC
331
85
1276
414
Gezinswonen
147
32
653
156
19
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Tabel 3.2
Aantal groepen en plaatsen per type groep
Aantal groepen en plaatsen
aantal groepen
% groepen
aantal plaatsen
% plaatsen
per type groepen
gemiddeld aantal plaatsen per groep
behandelgroep
169
34%
1392
33%
8,2
crisisgroep
66
13%
626
15%
9,5
fasegroep
42
9%
259
6%
6,2
leefgroep
202
41%
1788
43%
8,9
14
3%
117
3%
8,4
493
100%
4182
100%
8,5
observatiegroep
totaal aantal
gegeven. De opnameduur varieert per kind, over het algemeen geldt dat de crisis- en observatiegroepen voor een korte opname bedoeld zijn en de behandel-, leef- en fasegroepen voor een langer verblijf en/of behandeling. De fasegroepen zijn voor jongeren tussen 12 en 18 jaar, ze worden getraind in zelfstandigheid als voorbereiding op de kamertrainingscentra (KTC). De overgang van fasegroep en KTC is niet altijd scherp te trekken, in sommige instellingen is er een duidelijke
-
Figuur 3.3
opeenvolging, bij andere instellingen is fasegroep en KTC nagenoeg gelijk. De leeftijd van de kinderen loopt uiteen van 0 tot 18 jaar en ouder. In de kinder- en jeugdzorg kan een uitloop voorkomen tot 23 jaar. In figuur 3.3 wordt een overzicht getoond van de leeftijd van de kinderen en het type groep. De groep kinderen in de leeftijd van 12 t/m 18 jaar is veruit de grootste (66%). Slechts 3% van de kinderen is 0 t/m 5 jaar, 29% is 6 t/m 12 jaar en 2% is ouder dan 18 jaar. Uit figuur 3.3 blijkt dat jonge kinderen vooral in een observatiegroep opgenomen worden.
Leeftijdsverdeling van de kinderen per type groep (In % per leeftijdsgroep)
100% 90%
In de kinder- en jeugdzorg is het gebruikelijk dat ieder kind een eigen slaapkamer heeft. Twee kinderen op een kamer komt voor, meer dan twee kinderen op een kamer is alleen aangetroffen in crisisgroepen. Binnen de crisisgroepen zijn 11 kamers met drie of meer kinderen op een kamer aangetroffen. De crisisgroepen zijn bedoeld voor acute hulp, de kinderen verblijven kort in deze groepen. Zoals blijkt uit figuur 3.4 is meer kinderen op één kamer een uitzondering in deze sector. Ruim 95% van de kamers zijn ingericht voor één kind, 4% is een tweepersoonskamer en bijna 1% van de kamers is bedoeld voor drie of meer kinderen.
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
0 t/m 5
6 t/m12
12 t/m 18
>18 jaar behandelgroep crisisgroep fasegroep leefgroep observatiegroep
20
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
-
Figuur 3.4
Aantal kinderen per slaapkamer
-
(N=3977 kamers)
Figuur 3.5
groep (in % kamers)
100%
100%
90%
90%
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0%
behandelgroep
crisisgroep
fasegroep
leefgroep
0%
observatiegroep
Oppervlakte slaapkamer per plaats en type
behandelgroep
crisisgroep
fasegroep
leefgroep
observatiegroep
< 8 m2 8 t/m 10 m2 > 10 t/m 12 m2 > 12 t/m 15 m2 > 15 m2
1 kind 2 kinderen 3 en meer kinderen
De oppervlakte van de slaapkamer die voor kinderen beschikbaar is varieert van kleiner dan 5 m² tot meer dan 22 m². (zie figuur 3.5) Binnen een gebouw varieert de oppervlakte van de kamers, de oorzaak hiervan ligt in de keuze van gebouwen. Uit tabel 3.1 blijkt dat tweederde van de gebouwen voor groepswonen bestaat uit eengezinswoningen en voor 30% geldt dat de gebouwen speciaal voor de functie (ver- of) gebouwd zijn. In eengezinswoningen is het gebruikelijk dat er kleine en grote slaapkamers aanwezig zijn, dit kan de verklaring zijn voor de grote variatie in kamergrootte. De gemiddelde oppervlakte van de slaapkamer per kind is 10 m², voor vergelijking met de AWBZ zie tabel 3.37. Voor de fasegroep is de gemiddelde oppervlakte 13 m², voor de leefgroepen 11 m², voor de behandel en observatiegroepen 10 m² en voor de crisisgroepen 9 m² In figuur 3.5 wordt een overzicht getoond van de oppervlakte van de slaapkamer en het type groep.
Uit de totaaltelling blijkt dat 55% van de plaatsen over 6 tot 9 m² gemeenschappelijke ruimte beschikt, 28% beschikt over 10 tot 12 m². Gemiddeld is het per plaats bijna 10 m², voor vergelijking met de AWBZ zie tabel 3.37 In figuur 3.6 is de gemeenschappelijke ruimte per type groep getoond. Ook hier is de uitkomst van de fasegroep opvallend, nu om dat ze minder oppervlakte aan gemeenschappelijke ruimte ter beschikking hebben.
-
Figuur 3.6
Oppervlakte gemeenschappelijke ruimte per plaats (in % plaatsen)
100% 90% 80% 70%
Naast de slaapkamer is een gemeenschappelijke ruimte voor de groep aanwezig. Dit is de ruimte waar het groepsleven zich afspeelt tijdens de dag- en avonduren. De gemeenschappelijke ruimte kan in de vorm van een grote woon-/eetkamer en keuken zijn maar kan ook verdeeld zijn over verschillende kamers. Daarnaast zijn de hobbyruimten en multifunctionele ruimten die door de kinderen gebruikt worden ook meegeteld in de totale oppervlakte van de gemeenschappelijke ruimte. Sanitair, entree, gang en bergruimten zijn hierin niet opgenomen.
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
behandelgroep
crisisgroep
fasegroep
leefgroep
observatiegroep
≤ 6 m2 6 t/m 9 m2 9 t/m 12 m2 > 12 m2
21
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
-
Figuur 3.7
Oppervlakte personeelsruimte per plaats
Figuur 3.8
(in % plaatsen) 100%
100%
90%
90%
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0%
-
Aantal gebruikers per toilet en badkamer (in % toiletten en badkamers)
0% behandelgroep
crisisgroep
fasegroep
leefgroep
1 of 2 3 of 4 3 of 4 5 of meer 5 of meer 1 of 2 gebruikers gebruikers gebruikers gebruikers gebruikers gebruikers per badkamer per toilet per badkamer per toilet per badkamer per toilet
observatiegroep
behandelgroep crisisgroep fasegroep leefgroep observatiegroep
geen 1 t/m 3 m2 3 t/m 6 m2 > 6 m2
3.2 Kamertrainingscentra (KTC)
Voor het personeel is een aparte ruimte aanwezig in de vorm van een kantoor. Het aanwezige personeel (slaapwacht) kan ’s nachts beschikken over een slaapkamer met eigen sanitair. Deze personeelsruimten kunnen voor één groep zijn, maar een gecombineerde personeelsruimte voor twee groepen komt ook voor. Voor de groepen in dit onderzoek is gemiddeld ruim 3 m² personeelsruimte beschikbaar, of het type gebouw ééngezinswoning is of utiliteitsgebouw maakt geen verschil. In figuur 3.7 wordt het overzicht getoond, voor ruim 60% van de kinderen is 1 t/m 3 m² personeelsruimte aanwezig. Voor 2% van het aantal plaatsen geldt dat het personeel geen aparte ruimte heeft op de groep.
In de KTC leven jongeren (semi-)zelfstandig in een zit-/slaapkamer of in kleinschalige wooneenheden. Qua woonvorm lijkt een KTC op studentenhuisvesting, het verschil is dat de jongeren in het KTC professionele begeleiding krijgen. De zelfstandigheidstraining die in de leefgroepen (fasegroepen) wordt gegeven is een voorbereiding op zelfstandig wonen met begeleiding in de KTC. De scheiding tussen een fasegroep en de KTC is niet scherp. Hoewel de benaming van deze woonvorm tussen de instellingen uiteen loopt is het KTC alom aanwezig. Ongeveer 20% van de jongeren in de KTC’s zijn ouder dan 18 jaar.
Sanitair
Voor het sanitair is van belang of er voldoende aanwezig is. Hierbij is apart gekeken naar de toiletten en de badkamers, de badkamers zijn meestal in de vorm van een douche aanwezig. Veel slaapkamers zijn uitgerust met een wastafel, dit wordt gecombineerd met een relatief kleinere badkamer. De aanwezigheid van wastafels is geen onderwerp van onderzoek geweest. Gemiddeld zijn per groep 3,6 toiletten en 2,6 douches beschikbaar. De groepsgrootte varieert, daarom is de hoeveelheid sanitair uitgedrukt in het aantal gebruikers van de badkamers en toiletten, in figuur 3.8 wordt dit overzicht getoond. Gemiddeld delen bijna drie kinderen een badkamer en ruim twee kinderen een toilet.
Resultaten van de inspecties
De panden voor KTC worden voor 52% gehuurd door de instelling in de vorm van een één- of meergezinswoning (flat) waarin een aantal jongeren gaat wonen. Opmerkelijk is dat voor de KTC meer panden gehuurd worden, 52% tegen 23% van de gebouwen met groepswonen. Bovendien is het beduidend vaker een meergezinswoning: 32% tegen 1% bij groepswonen (zie tabel 2.6) In het onderzoek zijn 414 plaatsen voor KTC opgenomen, verdeeld over 85 gebouwen. Gemiddeld zijn dat bijna 5 plaatsen per gebouw.
22
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Figuur 3.21a
-
Oppervlakte zit-/slaapkamer per jongere
Figuur 3.21b
(in % kamers, N = 411)
-
Oppervlakte gemeenschappelijke ruimte per KTC plaats ( in % plaatsen, N=414)
45%
35%
40%
30%
35% 25%
30%
20%
25%
15%
20% 15%
10%
10% 5%
5%
0%
0%
< 8 m2
8 t/m 10 m2
> 10 t/m 12 m2 > 12 t/m 15 m2
> 15 m2
Zoals in hoofdstuk 2.2 is uitgelegd, is van de gebouwen met de functie KTC een steekproef van 10% genomen. Daarnaast zijn 19 gebouwen opgenomen omdat deze met groepswonen of dagbehandeling zijn gecombineerd. Totaal is eenderde van de gebouwen geïnspecteerd waarin een KTC is gehuisvest.
< 5 m2
Figuur 3.22
8 t/m 10 m2
5 t/m 7 m2
-
> 10 m2
Aantal toiletten per gebouw (in % KTC, N = 85)
40% 35% 30% 25% 20% 15%
Alle zit-/slaapkamers voor de jongeren zijn eenpersoonskamers. Slechts enkele kamers bieden huisvesting aan een (tiener-)moeder met kind. Gemiddeld zijn de zit/slaapkamers 14 m² (zie figuur 3.21). Voor een vergelijking met de AWZB zie tabel 3.37.
10% 5% 0%
KTC 1 toilet 2 toiletten
De verschuiving van groepsruimte naar individuele ruimte voor de KTC’s ten opzicht van groepswonen is bij de zit-/slaapkamer zichtbaar. Ook bij de gemeenschappelijke ruimte wordt deze verschuiving duidelijk. De gemeenschappelijke ruimte in de KTC is gemiddeld 6,5 m² per plaats en daarmee een stuk kleiner dan bij groepswonen (10 m²). Meestal bestaat deze ruimte uit een keuken, al of niet met eetruimte. In ruim 80% van de gebouwen wordt de keuken door de jongeren gedeeld.
3 of 4 toiletten > 4 toiletten
De figuren 3.22 t/m 3.25 geven de beschikbaarheid van toiletten en badkamers weer. Gemiddeld zijn er ruim twee toiletten per KTC beschikbaar en bijna twee badkamers. Gemiddeld is per twee jongeren een toilet beschikbaar. Gemiddeld is per ruim twee jongeren een badkamer beschikbaar. In tabel 3.25 wordt het overzicht getoond van het aantal gebruikers per badkamer.
Of er gemeenschappelijke ruimte aanwezig is, is vooral afhankelijk van het pand, personeelsruimte is er eigenlijk nooit. Het personeel komt op afspraak of afroep.
Tabel 3.23
Sanitair
Aantal jongeren per toilet (in % toiletten)
Aantal gebruikers
Ook in de gebouwen voor KTC is het van belang dat er voldoende sanitair aanwezig is. Hierbij is apart gekeken naar de toiletten en de badkamers. De badkamers zijn meestal in de vorm van een douche aanwezig.
1 of 2
3 of 4
per toilet
Toiletten
23
5 of meer
81%
18%
1%
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
3.3 Gezinswonen
Aantal badkamers per gebouw
Figuur 2.24
-
(in % KTC, N = 85) 60%
Een andere aanduiding van gezinshuis is gezinsgroep, het onderscheid is diffuus. In het onderzoek zijn beide categorieën samengevoegd en wordt gesproken over gezinswonen. Kenmerkend voor gezinswonen is dat een echtpaar (eventueel met eigen kinderen) andere kinderen opvangt in het gezin. De opvang van de kinderen is in principe langdurig en gaat gemiddeld om bijna vijf kinderen die door één echtpaar opgevangen worden. Er zijn situaties waarin meer dan 10 kinderen opgevangen worden, vaak zijn er dan naast het echtpaar ook anderen die de kinderen opvangen. Verspreid over Nederland zijn er ruim 653 plaatsen voor opvang in gezinswonen in 147 gebouwen (tabel 3.1).
50% 40% 30% 20% 10% 0%
KTC 1 badkamer 2 badkamers 3 of 4 badkamers > 4 badkamers
Tabel 3.25
Tabel 3.30
Aantal jongeren per badkamer (in % badkamers)
Resultaten van de inspecties
Aantal
1of 2
3 of 4
5 of meer
gebruikers
jongeren
jongeren
jongeren
Badkamers
59%
37%
4%
In dit onderzoek is voor de gezinswoningen een (ad random) steekproef genomen, ongeveer een kwart van het totaal is geïnspecteerd. In tabel 3.30 wordt een overzicht gegeven van geïnspecteerde gebouwen, het type woning en de eigendomssituatie. In de categorie anders/onbekend zijn ook de gebouwen opgenomen die de ouders zelf bezitten of huren. De leeftijdsopbouw van de kinderen die in een gezinsgroep of in een gezinshuis wonen is nagenoeg gelijk aan de populatie kinderen in de groepen. De groep 18+ ontbreekt in gezinswonen en de groep jonge kinderen t/m 6 jaar is iets groter. In de geïnspecteerde gebouwen zijn 140 kinderen opgenomen.
Type gebouw en eigendomssituatie van gezinswonen (N= 32, in % gebouwen)
Panden met een functie
eigendom
gezinswonen
instelling
ééngezinswoning
huur
anders / onbekend
47%
meergezinswoningen
0%
3%
0%
utiliteitsgebouw
3%
0%
0%
totaal
50%
In de geïnspecteerde gebouwen voor gezinswonen zijn in totaal 142 kamers aangetroffen. De slaapkamers zijn hoofdzakelijk (93%) eenpersoonskamers. Voor 6% van de kamers geldt dat twee kinderen een kamer delen en één slaapkamer is bestemd voor meer dan twee kinderen. Gemiddeld is de oppervlakte van een slaapkamer ruim 11 m² per plaats. In figuur 3.31 wordt een overzicht getoond van de oppervlakte van de slaapkamers per plaats.
9%
9%
De gemeenschappelijke ruimte is exclusief het privédomein van de gezinsouders. Vergelijkbaar met de groepswoningen kan ook hier de gemeenschappelijke ruimte in de vorm van een grote woon-/eetkamer
24
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Figuur 3.31
-
Tabel 3.34
Oppervlakte slaapkamer per plaats gezinswonen (in % plaatsen, N = 156)
Aantal kinderen per toilet (in % toiletten)
30% 25%
Aantal
1 of 2
3 of 4
5 of meer
gebruikers
kinderen
kinderen
kinderen
Toiletten
80%
16%
4%
Figuur 3.35
Aantal badkamers per gebouw
20% 15%
per toilet
10% 5% 0%
< 8 m2
8 t/m 10 m2
> 10 t/m 12 m2 > 12 t/m 15 m2
> 15 m2
Figuur 3.32
-
(in % gezinswoningen, N=32)
Oppervlakte gemeenschappelijke ruimte per
70%
plaats (in % plaatsen gezinswonen)
60%
45%
50%
40%
40%
35% 30%
30%
25%
20%
20%
10%
15% 0%
10%
0%
< 10 m2
> 10 t/m 15 m2
>15 t/m 20 m2
> 20 m2
en keuken zijn, maar kan ook verdeeld zijn over verschillende kamers. Daarnaast zijn aanwezige hobbyruimten en multifunctionele ruimten die ook door de kinderen gebruikt worden, meegeteld in de
Figuur 3.33
-
totale oppervlakte van de gemeenschappelijke ruimte. Het sanitair, de entree, de gang en de bergruimten zijn hierin niet meegenomen. Gemiddeld is per plaats 15,5 m² gemeenschappelijke ruimte beschikbaar, voor groepswonen is dit 10 m². Sanitair
Aantal toiletten per gebouw
Ook in de gebouwen voor gezinswonen is het van belang dat er voldoende sanitair aanwezig is. Hierbij is apart gekeken naar de toiletten en de badkamers. De badkamers zijn meestal in de vorm van een douche aanwezig. De figuren 3.33 t/m 3.36 geven weer het aantal beschikbare toiletten en badkamers en met hoeveel kinderen deze gedeeld moeten worden. Gemiddeld zijn er ruim twee toiletten per gezinswoning beschikbaar en bijna twee badkamers.
(in % gezinswoningen, N=32) 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
gezinswonen 1 badkamer 2 badkamers 3 of 4 badkamers
5%
% woningen/gezinnen
Gemiddeld is per ruim drie kinderen een badkamer beschikbaar.
1 toilet 2 toiletten 3 of 4 toiletten
25
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Tabel 3.36
Aantal kinderen per badkamer (in % badkamers)
Aantal
1 of 2
3 of 4
5 of meer
gebruikers
kinderen
kinderen
kinderen
49%
36%
15%
voor nieuwbouw. Om een betere grip te krijgen op de gegevens zoals die in de kinder- en jeugdzorg verzameld zijn, worden in tabel 3.37 de gemiddelde waarden van de parameters in de kinder- en jeugdzorg naast de (gewenste) AWBZ situatie gelegd. Uitgangspunt is een a-specifieke bouw en een mobiele doelgroep in de categorie licht. Eerder is door het Bouwcollege een normatieve huisvestingscomponent opgesteld, ook deze oppervlakte maten worden in het overzicht getoond. Het is steeds een vergelijking tussen de ideale situatie in de AWBZ en het gemiddelde in het onderzoek op de verschillende parameters. Bij de bouw of aankoop van het gebouw zijn in de kinder- en jeugdzorg de kaders geen uitgangspunt geweest. Bovendien is de doelgroep niet gelijk, de opnameduur in de GHZ is veel langer dan voor de kinder- en jeugdzorg.
per badkamer
Badkamers
Vergelijking met de AWBZ
Voor de kinder- en jeugdzorg zijn geen kaders vastgelegd voor de gebouwen. In de AWBZ worden wel eisen gesteld aan de gebouwen; het referentiekader voor de bestaande gebouwen en prestatie-eisen
Tabel 3.37
Vergelijking kinder- en jeugdzorg en de AWBZ
Gemiddelde K&J groepswonen
slaapkamer
Gemeenschappelijke ruimte
sanitair
10 m²
10 m² per persoon
2 gebruikers per toilet 3 gebruikers per douche
Gemiddelde K&J
14 m²
6,5 m² per persoon
KTC
2 gebruikers per toilet en douche
AWBZ referentiekader
10 m² zit-/slaapkamer
bestaande bouw *
(8 m² slaapkamer)
AWBZ prestatie-eisen
10 m² zit-/slaapkamer
nieuwbouw
12 m² zit-/slaapkamer
3 m² per persoon
4 gebruikers per toilet en douche
7 m² per persoon
4 gebruikers per toilet en douche
individueel
NHC voor de jeugdzorg*
10 m² zit-/slaapkamer
* bronvermelding zie bijlage 3
26
8 m² inclusief spreek- en
4 gebruikers per douche en 2
bezoekkamer
gebruikers per toilet.
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
4
Gebouwen met een functie dagbehandeling
Het aanbod dagbehandeling is gevarieerd en flexibel. De dagbehandeling vindt meestal gedurende schooluren plaats. Voor de schoolgaande kinderen en jongeren is er de mogelijkheid voor opvang na schooltijd, de kinderen blijven eten en voor bedtijd gaan ze terug naar huis. Veel kinderen komen een aantal dagen per week en zijn de overige dagen thuis. Hoelang en hoe vaak een kind komt is afhankelijk van de situatie. Dagbehandeling voor het kind gaat eigenlijk altijd samen met ambulante hulp in de thuissituatie. Voor de verschillende leeftijdsgroepen is er een verschillend aanbod. De medisch kinderdagverblijven (MKD) zijn voor kinderen van 0 tot 6 jaar. In dit onderzoek zijn babygroepen niet apart onderscheiden omdat ze nauwelijks voorkomen. De Boddaertcentra bieden daghulp aan kinderen/jongeren van 6 tot 18 jaar. Soms wordt een leeftijdsgrens aangehouden van 12 t/m 18 jaar. Niet alle instellingen noemen deze vorm van hulpverlening Boddaertcentra. In
Tabel 4.1
het onderzoek wordt gesproken over Boddaertcentra daar waar het gaat om daghulp aan kinderen na de schooluren. De derde vorm van dagbehandeling is Daghulp nietschoolgaande jeugd. De jongeren zijn wel leerplichtig maar gaan om diverse redenen niet naar school. De Daghulp voor niet-schoolgaande kinderen is vooral gevarieerd in het aanbod van activiteiten. De kinderen of jongeren worden enerzijds gestimuleerd naar school terug te gaan en een opleiding af te ronden of een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt te halen. Anderzijds worden ook beroepsvoorbereidende activiteiten aangeboden of dagbesteding, indien de twee genoemde doelen (nog) niet haalbaar zijn. In tabel 4.1 wordt een overzicht getoond van de geïnspecteerde gebouwen voor dagbehandeling. Uit deze tabel blijkt dat voor dagbehandeling veel meer gebruik gemaakt wordt van utiliteitsgebouwen. Alleen de Boddaertcentra maken veelvuldig gebruik van eengezinswoningen.
4.1 Medisch kinderdagverblijf (MKD)
Type gebouw voor dagbehandeling (in % gebouwen)
type gebouw per
MKD
Boddaert-
Daghulp n.s.
functie
N=93
centra
jeugd N=54
In Nederland zijn 121 gebouwen met een MKD-groep waarvan 93 gebouwen zijn geïnspecteerd. Er zijn 310 groepen met in totaal 2440 kinderen. Het aantal kinderen is tijdens de inspectie gevraagd. Daarbij gaat het om het aantal kinderen dat gedurende een week aanwezig is in het MKD. De kinderen zijn vaak niet de hele week aanwezig in het MKD. Het aantal kinderen kan ieder dagdeel van de week anders zijn. Een voorbeeld: van een groep van 10 kinderen zijn maximaal 7 kinderen tegelijkertijd aanwezig. Uitgangspunt bij de groepsgrootte is het aantal kinderen dat er per week komt, in het voorbeeld is dit 10 kinderen. Het omrekenen van de aanwezige ruimte in oppervlakte per kind geeft waarschijnlijk een te
N=116
ééngezinswoning
0%
65%
10%
meergezinswo-
0%
3%
0%
Utiliteitsgebouw
100%
32%
90%
totaal
100%
100%
100%
ningen
27
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
-
Aantal kinderen per MKD-groep
Figuur 4.2
Figuur 4.4
(in % groepen, N = 308) 60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10%
0%
0% 1 t/m 5
Figuur 4.3
6 t/m 8
-
9 t/m 11
>11
Oppervlakte van de gemeenschappelijke ruimte inclusief slaapruimte per kind
Oppervlakte van de therapie of spreekruimte per kind (in % groepen, N= 308).
3 en 4 m2
1 en 2 m2
geen
Figuur 4.5
(in % groepen, N=308)
-
-
5 en 6 m2
Oppervlakte van de personeels-ruimte per kind (in % groepen, N=308)
45% 40%
60%
35% 50%
30% 25%
40%
20% 30%
15% 10%
20%
5% 10% 0%
0% 1 t/m 5
6 t/m 8
9 t/m 11 m2
geen
1 en 3
3 en 4
5 en 6
>6
>11 m2
kleine beschikbare ruimte weer omdat het totaal aantal kinderen per week is opgegeven alsof ze de hele week aanwezig zijn. De ruimte kan prima functioneren voor 7 kinderen die op een dagdeel maximaal aanwezig zijn, maar te krap zijn voor 10 kinderen. In figuur 4.2 wordt een overzicht gegeven van het aantal kinderen per groep. Gemiddeld bestaat een groep uit bijna 8 kinderen.
en personeelsruimte aanwezig zijn. In figuur 4.3 is het totaal aan gemeenschappelijke ruimten plus de eventueel aanwezige slaapruimte per plaats weergegeven. Gemiddeld is er bijna 8,5 m² gemeenschappelijke ruimte per plaats aanwezig. Een buitenruimte, direct bij de groepsruimte waar de kinderen kunnen spelen, is gewenst. Van de 93 geïnspecteerde gebouwen beschikt 98% over een buitenruimte.
In de gebouwen met een MKD functie zijn gemiddeld 3 groepen gehuisvest, 26% van de gebouwen biedt huisvesting aan een groep. In 37 % van de gebouwen zijn twee of drie groepen gehuisvest en 37% van de gebouwen geeft onderdak aan 4 of meer groepen. De ruimte voor een groep is te verdelen in gemeenschappelijke leefruimte zoals groepsruimte, speel- en hobbyruimte en multifunctionele ruimte. Daarnaast kan een gemeenschappelijke slaapruimte, therapie- of spreekkamer, een keuken
Een aparte ruimte voor therapie of een spreekkamer kan aanwezig zijn. Soms is gekozen voor een multifunctionele ruimte. De kinderen mogen gebruik maken van deze ruimte, de oppervlakte is in dat geval opgenomen bij gemeenschappelijke ruimte. In figuur 4.4 wordt een overzicht gegeven van de oppervlakte van de therapie- en spreekruimte. Gemiddeld is er
28
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
-
Figuur 4.6
problemen thuis maar ook op school. De kinderen verblijven ‘s nachts thuis bij de ouders of pleegouders. In Nederland zijn 128 gebouwen met een Boddaertcentrum waarvan 116 gebouwen zijn geïnspecteerd. Er zijn 1569 plaatsen verdeeld over 191 groepen. Het aantal kinderen is tijdens de inspectie gevraagd; dit is dus een momentopname. Ook hier is het aantal kinderen per groep het totaal aantal kinderen dat gedurende een week aanwezig is in het Boddaertcentrum. De kinderen zijn vaak maar enkele dagen van de week aanwezig in het Boddaertcentrum. Het aantal kinderen kan per dag variëren. Dit heeft gevolgen voor het omrekenen van de aanwezige oppervlakte per kind. Verwacht wordt dat de beschikbare ruimte te klein zal zijn, maar in werkelijkheid is dit niet het geval omdat er minder kinderen tegelijkertijd aanwezig zijn.
Aantal kinderen per toilet en badkamer (in % toiletten en badkamers)
120% 100% 80% 60% 40% 20% 0%
1 of 2 kinderen
3 of 4 kinderen
5 of meer kinderen toiletten badkamers
2 m² per kind aan spreek- en therapie-ruimte; 16% van de groepen beschikt hiervoor niet over aparte ruimten.
In figuur 4.7 wordt een overzicht van de groepsgrootte getoond. De gemiddelde groepsgrootte is ruim 8 kinderen.
De personeelsruimte bestaat hoofdzakelijk uit kantoorruimte. Daarnaast kunnen nog pauze- of omkleedruimte voorkomen, deze ruimten zijn exclusief voor het personeel en dus niet voor bezoekers. Gemiddeld is 3 m² personeelsruimte per kind aanwezig (zie figuur 4.5). Circa 5% van de groepen beschikt niet over een aparte ruimte voor het personeel.
In de gebouwen met een Boddaertcentrum zijn gemiddeld 1,7 groepen gehuisvest, 61% van de gebouwen biedt huisvesting aan een groep, in 24% van de gebouwen zijn twee groepen gehuisvest en 15% van de gebouwen geeft onderdak aan 3 of meer groepen. De ruimte voor een groep is te verdelen in gemeenschappelijke ruimte zoals groepsruimte, speelen hobbyruimte en multifunctionele ruimte. Daarnaast kan een therapie- of spreekkamer, een keuken en personeelsruimte aanwezig zijn. In figuur 4.8 is het totaal aan gemeenschappelijke ruimte per kind
Sanitair
Het sanitair bestaat uit toiletten en vaak een badkamer. De dagelijkse douchebeurt wordt in principe thuis gedaan, maar voor ‘ongelukjes’ is het handig om over een badkamer te beschikken. Het sanitair is op gebouwniveau opgenomen en is niet exclusief voor één groep. Gemiddeld kan een kind beschikken over ruim 7 toiletten in een gebouw en kiezen uit 3 badkamers. De tabel 4.6 geeft inzicht in het aantal gebruikers per toilet en badkamer. Gemiddeld is per 4 kinderen een toilet beschikbaar en per 9 kinderen een badkamer.
Figuur 4.7
-
Aantal kinderen per Boddaertgroep (in % groepen, N=191)
50% 45% 40% 35%
4.2 Boddaertcentra
30% 25% 20% 15%
In de Boddaertcentra wordt hulp geboden aan kinderen die in principe naar school gaan. Na schooltijd worden groepsactiviteiten en individuele begeleiding aangeboden. De kinderen hebben vaak niet alleen
10% 5% 0%
29
1 t/m 5
6 t/m 8
9 t/m 11
> 11 kinderen
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
-
Oppervlakte van de gemeenschappelijke
Figuur 4.8
Figuur 4.10
ruimte per kind (in % groepen, N=191) 50%
45%
45%
40%
40%
35%
35%
Oppervlakte van de personeelsruimte per kind (in % groepen, N=191)
30%
30%
25%
25%
20%
20%
15%
15%
10%
10% 5%
5%
0%
0%
< 7 m2
Figuur 4.9
7 t/m 9 m2
10 t/m 12 m2
> 12 m2
Oppervlakte van de therapie- of spreekruimte
-
1 of 2 m2
0
Figuur 4.11
per kind (in % groepen, N=191)
60%
> 6 m2
2 t/m 6
Aantal gebruikers per toilet en badkamer
-
(in % toiletten en badkamers)
45% 40%
50%
35%
40%
30% 25%
30%
20% 15%
20%
10%
10% 0%
-
5% geen
1 t/m 3 m2
0%
> 3 m2
weergegeven. In dit onderzoek is er gemiddeld 9 m² gemeenschappelijke ruimte per kind.
1 of 2
3 of 4
5 of 6
7 of 8
9 of 10 > 10 toiletten badkamers
De personeelsruimte bestaat hoofdzakelijk uit kantoorruimte. Daarnaast kunnen nog pauzeruimte of een garderobe voorkomen, deze ruimten zijn exclusief voor het personeel. In figuur 4.10 wordt een overzicht gegeven van de oppervlakte per kind. De gemiddelde oppervlakte voor personeel in Boddaertcentra is ruim 3 m².
Een buitenruimte in de vorm van een tuin of terras bij de groepsruimte waar de jongeren kunnen verblijven, is gewenst. Van de 116 geïnspecteerde gebouwen beschikt 81% over een buitenruimte. Een aparte ruimte voor therapie of een spreekkamer kan aanwezig zijn. Soms is gekozen voor een multifunctionele ruimte, de jongeren mogen gebruik maken van deze ruimte (huiswerk maken). De oppervlakte is dan opgenomen bij gemeenschappelijke ruimte. In figuur 4.9 wordt een overzicht gegeven van de oppervlakte therapie- en spreekruimte die hiervoor exclusief gebruikt worden. Gemiddeld is er 0,8 m² per kind aan spreek- en therapieruimte aanwezig.
Sanitair
Het sanitair bestaat uit toiletten en soms een badkamer in de vorm van een douche. De dagelijkse douchebeurt wordt in principe thuis gedaan. Figuur 4.11 geeft inzicht in het aantal gebruikers per toilet en badkamer. Gemiddeld is per ruim 5 kinderen een toilet beschikbaar en per 12 kinderen een badkamer.
30
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
4.3 Daghulp voor niet-schoolgaande jongeren
In de gebouwen met de functie Daghulp nietschoolgaande jeugd zijn gemiddeld 2 groepen gehuisvest, 57% van de gebouwen biedt huisvesting aan een groep. In 17% van de gebouwen zijn twee groepen gehuisvest en 36% van de gebouwen geeft onderdak aan 3 of meer groepen.
In Nederland zijn 58 gebouwen met de functie Daghulp niet-schoolgaande jeugd waarvan 54 gebouwen zijn geïnspecteerd. De plaatsen voor Daghulp nietschoolgaande jeugd zijn opleidingsplaatsen in het kader van werk-/leerprojecten, maar ook scholingsunits of groepen waar het accent ligt op het trainen van dagritme. De benodigde ruimte is niet eenvoudig vast te stellen omdat de activiteiten sterk variëren. Voor sommige activiteiten zoals sport, muziek, hout- en metaalbewerking, fiets- en autoreparatie wordt gebruik gemaakt van externe voorzieningen. In dit onderzoek is geen onderscheid gemaakt in de aard van de activiteiten. In figuur 4.12 wordt een overzicht van de groepsgrootte getoond. Het gemiddelde per groep is ruim 8 jongeren.
De ruimte voor een groep is te verdelen in gemeenschappelijke ruimte zoals groepsruimte, hobbyruimte en multifunctionele ruimte. Hierin zijn ook vaklokalen, werkplaatsen en keukens opgenomen die deel uitmaken van het groepsdomein. Externe ruimten zoals sport- en onderwijsvoorzieningen, zijn hierin niet opgenomen. In figuur 4.13 is het totaal aan gemeenschappelijke ruimte per jongere weergegeven. In dit onderzoek is het gemiddelde ruim 16 m² per jongere aangetroffen. De spreiding van de m² is groot, het loopt uiteen van bijna 4 m² tot ruim 50 m² per jongere. De oppervlakte
Aantal jongeren per groep daghulp niet-school-
Figuur 4.12
-
Figuur 4.14
gaande jongeren (in% groepen, N=109)
-
Oppervlakte van de personeelsruimte per jongere (in % groepen, N=109)
50%
70%
45%
60%
40%
50%
35% 30%
40%
25% 30%
20%
20%
15% 10%
10% 0%
5% 0% 4 of 5
Figuur 4.13
6 t/m 8
-
9 of 10
> 10 jongeren
Oppervlakte van de gemeenschappelijke ruimte
Figuur 4.15
per jongere (in % groepen, N=109)
30%
70%
25%
60%
1 t/m 2
geen
-
3 t/m 6
Oppervlakte van de therapie of spreekruimte per jongere
50%
20%
40% 15% 30% 10%
20%
5% 0%
10% t/m 5 m2
6 t/m 8
9 t/m 11
12 t/m 15
17 t/m 19
0%
> 19 m2
31
> 6 m2
geen
1 t/m 3 m2
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
De personeelsruimte bestaat hoofdzakelijk uit kantoorruimte. Daarnaast kunnen nog pauze- of omkleedruimten voorkomen, deze ruimten zijn exclusief voor het personeel. In figuur 4.14 wordt een overzicht gegeven van de oppervlakte per jongere, het gemiddelde is ruim 3 m² per jongere.
Aantal gebruikers per toilet en badkamer
Figuur 4.16
-
(in % toiletten en badkamers) 45% 40% 35% 30% 25% 20%
Een aparte ruimte voor therapie of een spreekkamer kan aanwezig zijn. Soms is gekozen voor een multifunctionele ruimte, de jongeren mogen gebruik maken van deze ruimte. De oppervlakte van de multifunctionele ruimte is opgenomen bij gemeenschappelijke ruimte. In figuur 4.15 wordt een overzicht gegeven van de oppervlakte van therapie- en spreekruimte die hiervoor exclusief wordt gebruikt. Gemiddeld is er 0,7 m² aanwezig.
15% 10% 5% 0%
1 of 2
Tabel 4.17
3 of 4
5 of 6
7 of 8
9 of 10 > 10 toiletten badkamers
Vergelijking kinder- en jeugdzorg en de AWBZ, dagbehandeling
Sanitair
Het sanitair bestaat uit toiletten en soms een badkamer in de vorm van een douche. De dagelijkse douchebeurt wordt in principe thuis gedaan. In figuur 4.16 wordt een overzicht gegeven van de hoeveelheid sanitair die voor de jongeren beschikbaar is. Gemiddeld is per ruim 5 jongeren een toilet beschikbaar en per 13 jongeren een badkamer.
Oppervlakte gemeenschappelijke ruimte
Kinder- en Jeugdzorg
Gemiddeld 8,5 m² incl.
MKD
slaapruimte
Kinder- en Jeugdzorg
Gemiddeld 9 m²
Vergelijking met de AWBZ
Boddaertcentra
Kinder- en Jeugdzorg
Voor de kinder- en jeugdzorg zijn geen kaders vastgelegd voor de gebouwen. In de AWBZ worden wel eisen gesteld aan de gebouwen; het referentiekader voor de bestaande gebouwen en prestatie-eisen voor nieuwbouw. Om een betere grip te krijgen op de gegevens zoals die in de kinder- en jeugdzorg verzameld zijn, wordt in tabel 4.17 de gemiddelde waarden van de parameters in de kinder- en jeugdzorg naast de (gewenste) AWBZ situatie gelegd. Uitgangspunt is een a-specifieke bouw en een mobiele doelgroep in de categorie licht. Eerder is door het Cbz een normatieve huisvestingscomponent opgesteld, ook deze oppervlaktematen worden in het overzicht getoond. Het is steeds een vergelijking tussen de ideale situatie in de AWBZ en het gemiddelde in het onderzoek op de verschillende parameters. Bij de bouw of aankoop van het gebouw zijn in de kinder- en jeugdzorg de kaders geen uitgangspunt geweest. Bovendien is de doelgroep niet gelijk, de opname duur in de GHZ is veel langer dan voor de kinder- en jeugdzorg.
Gemiddeld 16 m²
Daghulp n.s. jeugd
AWBZ prestatie-eis voor
7 m² + 1,2 m²
KDC
multifunctioneleruimte
NHC MKD
6 m² + 3 m² slaapruimte
NHC Boddaertcentra
8 m²
NHC Daghulp n.s. jeugd
Geen opgave
is wellicht gerelateerd aan de aard van de activiteit van de desbetreffende groep. De oppervlakte gemeenschappelijke ruimte is beduidend meer dan die voor de MKD en de Boddaertcentra; daar was het gemiddeld respectievelijk 8,5 en 9 m².
32
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
5
Brandveiligheid
•
Inleiding De brandveiligheid van een gebouw maakt onderdeel uit van het monitoringonderzoek in de kinder- en jeugdzorg. Zowel in de enquête via internet als tijdens de inspectie is een aantal vragen opgenomen over de brandveiligheid. De brandveiligheid van een gebouw wordt door diverse elementen bepaald. De elementen zijn onder te verdelen in drie categorieën te weten: 1. bouwkunde; 2. installatietechniek; 3. organisatie.
bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen, of waarin • dagverblijf zal worden verschaft aan: o meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar, of o meer dan 10 lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen. Een gemeente kan momenteel nog afwijken van deze regels en strengere eisen stellen. In de enquête is ook gevraagd naar het jaar van afgifte van de vergunning. Voor het totale gebouwenbestand blijkt dat 30% van de gebruiksvergunningen na 1 januari 2003 is afgegeven. Dit bleek eerder ook al uit een ‘Eerste inventarisatie brandveiligheid jeugdzorg en internaten voor schippers- en kermisjeugd’, welke met schrijven van 3 juli jl. aan de directeur Jeugdbeleid is aangeboden. De figuren 5.1 a t/m c geven echter een positiever beeld van de werkelijkheid. Het merendeel van de gebouwen in de jeugdzorg valt namelijk vanwege het beperkte aantal bewoners en/of gebruikers niet onder de (gebruiks-)vergunningplicht. Alleen voor de residentiële gebouwen (zie figuur 5.1a) kunnen eenduidige uitspraken over de gebruiksvergunning worden gedaan.
Alle bovengenoemde categorieën dienen in voldoende mate brandveilig te zijn alvorens een gebouw brandveilig genoemd kan worden. De brandveiligheid wordt dus uiteindelijk bepaald door de zwakste schakel in het geheel. Wel kan een tekort in de ene schakel in beperkte mate worden aangevuld door aanvullende voorzieningen in een andere schakel. Er is sprake van een brandveiligheidsverkenning. Dit houdt in dat er niet geconcludeerd kan worden of een gebouw brandveilig is of niet. Zo wordt bekeken hoe het staat met de afgifte van de gebruiksvergunningen en welke gebreken er op dit moment met betrekking tot de brandveiligheid nog resteren. Ook wordt een aantal vragen gesteld op het gebied van de BHV-organisatie.
Opmerking: Alleen voor gebouwen met meer dan tien bewoners is volgens het model Bouwbesluit een gebruiksvergunning verplicht.
Gebruiksvergunning In de enquête zijn voor wat betreft het gehele gebouwenbestand vragen gesteld over de gebruiksvergunning. De gebruiksvergunning richt zich met name op de brandveiligheidsaspecten. De noodzaak tot het hebben van een gebruiksvergunning staat in artikel 6.1.1 ‘Vergunning gebruik bouwwerk’ van de Modelbouwverordening2 en geldt voor gebouwen waarin: 2
In figuur 5.1a geldt op basis van de Modelbouwverordening alleen voor de residentiële gebouwen met een capaciteit van meer dan 10 bewoners een vergunningplicht. Van deze voorzieningen beschikt 86% over een gebruiksvergunning, waarvan het merendeel (67%) van recente datum is. De
Het Bouwbesluit en de (gemeentelijke) bouwverordening vallen onder de werkingssfeer van de Woningwet 1991.
33
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
-
Figuur 5.1a
Gebruiksvergunning en jaar van afgifte van de
Figuur 5.1c
residentiële gebouwen ingedeeld naar aantal kinderen (in % gebouwen) 100% 90%
80%
80%
70%
70%
60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10% 0% <4 kinderen
9 t/m 10
5 t/m 8
Gebruiksvergunning en jaar van afgifte, van de combigebouwen ingedeeld naar aantal kinderen (in % gebouwen)
100% 90%
0%
-
>10 kinderen
4
9 t/m 10
5 t/m 8
> 10
Combi onbekend geen vergunning voor 1990 tussen 1990 en 2003 na 2003
onbekend geen vergunning voor 1990 tussen 1990 en 2003 na 2003
-
Figuur 5.1b
stringentere eisen dan in de Model-bouwverordening zijn vermeld en hebben de vergunningplicht voor veel meer voorzieningen noodzakelijk geacht. Deze vergunningplicht vervalt bij de inwerkingtreding van het Gebruiksbesluit.
Gebruiksvergunning en jaar van afgifte, van de gebouwen voor dagbehandeling ingedeeld naar aantal kinderen. (in % gebouwen)
100% 90% 80% 70%
Ook de figuren 5.1b en 5.1c geven inzicht in de aanwezigheid van de gebruiksvergunning voor de gebouw voor dagbehandeling en de combigebouwen. Op basis van deze figuren is echter geen eenduidige uitspraak te doen over de wettelijke noodzaak van de gebruiksvergunning vanwege de uiteenlopende leeftijdscategorieën.
60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
4
5 t/m 8
9 t/m 10
> 10
Dagbehandeling onbekend geen vergunning voor 1990 tussen 1990 en 2003 na 2003
Uit de figuren 5.1b en 5.1c kan wel worden afgeleid dat de dagbehandelings- en combigebouwen voor een aanzienlijk deel over een gebruiksvergunning beschikken. Van de grote gebouwen voor dagbehandeling (capaciteit groter dan 10 plaatsen) beschikt 76% over een gebruiksvergunning. Van de grote combigebouwen heeft 72% een gebruiksvergunning. Ook voor deze functies geldt dat een vergunningplicht in het aangekondigde Gebruiksbesluit van toepassing blijft. Voor voorzieningen die aan minder dan 10 personen dagverblijf bieden komt de vergunningplicht evenwel te vervallen. Het ontbreken van een gebruiksvergunning hoeft overigens niet per definitie te betekenen dat de brandveiligheidsvoorzieningen niet op orde zijn.
vergunningplicht voor deze voorzieningen blijft van kracht bij de inwerkingtreding (thans voorzien per medio 2008) van het ‘Besluit bandveilig gebruik bouwwerken’, ofwel het Gebruiksbesluit. Opvallend is het relatief hoge percentage kleinschalige voorzieningen waarvoor eveneens een gebruiksvergunning is afgegeven, maar waarvoor de noodzaak niet is gebaseerd op de Modelbouwverordening. Veel gemeenten hanteren momenteel
34
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
-
Figuur 5.2
een gebouw een gebruiksvergunning moet hebben. Ook is geen relatie gelegd tussen de grootte van de voorziening en de eigendomssituatie.
Voorzieningen brandpreventie (in % aanwezig; gebouwen ‘klein’ ≤500 m² en ‘groot’ >500 m² BVO) Combi Groot 100%
Bouwkundig De basis voor de brandveiligheid van een gebouw wordt gelegd door de constructie, de compartimentering en de vluchtmogelijkheden. In het Bouwbesluit zijn hiervoor eisen geformuleerd, ook voor bestaande bouw. Het Bouwbesluit onderscheidt een 12-tal gebruiksfuncties. Voor de jeugdzorg geldt dat niet eenduidig kan worden bepaald onder welke gebruiksfunctie en onder welk eisenpakket een voorziening valt. Voor veel voorzieningen kan worden volstaan met de eisen zoals deze voor de woonvoorzieningen gelden. Afhankelijk van de doelgroepen kunnen echter ook eisen voor de bijeenkomst-, logies-, of zorgvoorzieningen van toepassing zijn.
80% 60% Residentieel Klein
Combi Klein 40% 20% 0%
Residentieel Groot
Dagbehandeling Groot
Dagbehandeling Klein brandcompartimenten sleutelloze branddeur zelfsluitende deuren brandmeldinstallatie
Installatietechniek Een belangrijke aanvulling op de bouwkundige brandveiligheid is het toepassen van brandbeveiligingsinstallaties. Deze installaties kunnen worden geëist op basis van de bouwverordening. Daarbij moet worden gedacht aan eisen voor brandmeldinstallaties, vluchtroute aanduiding en brandbestrijdingsmiddelen. Brand dient in zo vroegtijdig mogelijk stadium te worden ontdekt, zodat aanwezige personen snel gealarmeerd en geëvacueerd kunnen worden. Daarvoor wordt vooral de aanwezigheid van een automatische brandmeldinstallatie van belang geacht. Deze installatie kan bovendien zijn uitgerust met een directe doormelding.
Vluchtwegen obstakel vrij directe doormelding
Voor in totaal 53 gebouwen (van de 1.422) is in de enquête vermeld dat de gemeente (brandweer) heeft gewezen op gebreken. Deze gebreken doen zich op diverse onderdelen voor. De voornaamste zijn echter het ontbreken van voldoende compartimentering, onvoldoende vluchtwegen en het ontbreken van of gebreken aan de brandmeldinstallatie. Het aantal gemelde problemen is relatief laag en vormt daarmee per saldo geen groot probleem. Gebruiksvergunning en eigendom Van de 1422 gebouwen die in gebruik zijn voor de kinder- en jeugdzorg is circa 57% eigendom van de instelling. Van deze gebouwen in eigendom heeft 35% een gebruiksvergunning. Voor de huurpanden ligt het anders: circa 43% is huur en daarvan heeft 12% een gebruiksvergunning. Voor de 6% gebouwen waarvan de eigendomssituatie onduidelijk is, geldt dat het voor 4% van deze gebouwen eveneens onduidelijk is of er een gebruiksvergunning is. Bij de huurpanden is dit 1% en bij de panden in eigendom is van alle gebouwen bekend of er een gebruiksvergunning aanwezig is. Let wel: er is hier geen rekening mee gehouden of
Tijdens de inspectie is een aantal punten voor brandveiligheid opgenomen in alle geïnspecteerde gebouwen. In figuur 5.2 wordt een overzicht getoond van brandpreventiemaatregelen uitgesplitst per functie en naar grootte (≤500 m² en >500 m² BVO) Uit de opnamen van de gebouwen blijkt dat in veel gebouwen een brand- en rookcompartimentering ontbreekt. Voor veel gebouwen geldt hiervoor dat de regelgeving dat gezien de oppervlakte niet voorschrijft. Waar de oppervlakte van de gebouwen wel boven de
35
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
gestelde grenswaarden uitgaan zijn in 80% van de gevallen voorzieningen, waaronder zelfsluitende deuren in de compartimenterings-grenzen, op orde. Betreffende de vluchtwegen geldt dat deze over het algemeen behoorlijk vrij gehouden worden in 93% van de geïnspecteerde gebouwen is dit het geval. Wel behoeft de ontsluiting van de nooduitgangen aandacht. In circa 10% van de grote gebouwen met residentiële functie is geen sprake van sleutelloze systemen. De andere gebouwen hebben dit in circa 20% van de gevallen niet. Brandmeldinstallaties zijn in veel gevallen aanwezig, tot 98% in de grote residentiële voorzieningen. Desalniettemin is te constateren dat lang niet overal brandmeldinstallaties zijn aangebracht. Van de kleine residentiële voorzieningen beschikt 80% over een brandmeldinstallatie. Gezien het grote belang van vroegtijdige brandmelding, ook in de combi- en dagbehandelingsgebouwen, verdient dit punt nadere aandacht. In veel gevallen is deze installatie niet uitgerust met een directe doormelding vanwege het grote aantal loos-alarm situaties.
-
Figuur 5.3
Organisatorische maatregelen voor brandpreventie (in % aanwezig; gebouwen klein ≤500 m² en groot >500m² BVO) Combi Groot 100% 80% 60%
Residentieel Klein
Combi Klein 40% 20% 0%
Residentieel Groot
Dagbehandeling Groot
Dagbehandeling Klein actueel RI&E rapport Actueel ontruimingsplan BHV-organisatie aanwezig ontruimen wordt regelmatig geoefend
In de enquête zijn vragen opgenomen over de verdere organisatorische aspecten. Daarbij is ingegaan op de aanwezigheid van de (verplichte) Risico inventarisatie en evaluatierapport, de aanwezigheid van een BHVorganisatie en een ontruimingsplan en is gevraagd in hoeverre ontruimingen worden geoefend. In figuur 5.3 worden de organisatorische aspecten van brandveiligheid genoemd.
Organisatie
Ondanks de aanwezigheid van technische voorzieningen zullen er in geval van een brand toch mensen geëvacueerd moeten worden. Omdat de instelling verantwoordelijkheid draagt voor de bewoners, is het organisatorische aspect van groot belang. Instellingen dienen qua bezetting, maar ook qua opleiding en training goed voorbereid te zijn op calamiteiten. Voor de jeugdzorg geldt hierbij dat het merendeel van de bewoners als zelfredzaam (in staat om risico te onderkennen, te alarmeren en zichzelf bij brand in veiligheid te brengen) is aan te merken. Uiteraard kan dit niet voor de jongste leeftijdsgroepen gelden.
Een Risico-inventarisatie en evaluatierapport ontbreekt volgens opgave vaak. Tweederde van de grote gebouwen met een verblijfsfunctie heeft een dergelijk rapport. Bijna overal is wel een BHV-organisatie aanwezig, maar de (actuele) ontruimingsplannen zijn minder vaak voorhanden. In de grote residentiële voorzieningen ontbreken deze in 10% van de gevallen, voor de grote combigebouwen ontbreekt het ontruimingsplan in 30% van de gevallen. Ontruimingsoefeningen worden in circa 76% van de grote gebouwen gehouden. In de kleine voorzieningen ligt dat percentage (beduidend) lager.
Op organisatorisch gebied onderscheidt de jeugdzorg zich van de problematiek zoals het Bouwcollege die bij het verkennend onderzoek naar de brandveiligheid in de (intramurale) zorgsectoren heeft geconstateerd. In de jeugdzorg is ook in de nacht in de regel sprake van aanwezigheid van groepsleiding of pleegouders. Daarmee is in de jeugdzorg, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de gehandicaptensector of de ouderenzorg, geen sprake van zorgwekkende situaties.
36
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Bijlage 1 Samenstelling klankbordgroep en overzicht pilotbezoeken
A. Samenstelling Klankbordgroep De klankbordgroep was als volgt samengesteld: Dhr. R. Vermeer
Cardea Jeugdzorg
Dhr. F. Voormeren
Horizon
Dhr. B. Wichman
Pactum
Dhr. C. de Fretes
Inspectie Jeugdzorg
Dhr. L. Schipper
IPO
Dhr. P. Lankhorst
Landelijk Cliëntenforum
Dhr. J. Prickarts
MO Groep
T/m de zomer 2007
Dhr. G. Scholten
MO Groep
Vanaf de zomer 2007
Dhr. A. J. van der Veen
VWS/Jeugd&Gezin
Dhr. J. van Zorge
VWS/Jeugd&Gezin
T/m september 2007
Dhr. F. Klomp
VWS/Jeugd&Gezin
Vanaf september 2007
Dhr. F. Bisschop
Bouwcollege
Dhr. T. Brussaard
Bouwcollege
Dhr. J. Ensing
Bouwcollege
T/m juni 2007
Mw. F. Keuning
Bouwcollege
Vanaf augustus 2007
B. Overzicht pilotbezoeken
Rubicon jeugdzorg - vrijdag 2 februari 2007
Programma:
Contactpersonen: Lou Debeij, maar in deze Yvonne Parren
• Gezinshuis 10
Afvaardiging: Henk van der Eng / Stefan Heumen /
• Behandelgroep Erica
Jos Ensing / Mischa Kok
• ZT Roermond
Parlan - dinsdag 6 februari 2007
Programma:
Contactpersoon: Wil Groot
• Boddaertcentrum Hoorn 5-12 jaar
Afvaardiging: Henk van der Eng / Jos Ensing / Mischa Kok
• Leefgroep Alkmaar • MKD de Toverhazelaar
Stek Jeugdzorg - vrijdag 9 februari 2007
Programma:
Contactpersonen: Jac Bentvelsen en Thea Roeloefs
• Dagprogramma Stap, Gouda
Afvaardiging: Jos Ensing / Stefan Heumen / Mischa Kok
• Boddaertcentrum / MKD De Vlinder • Fase- en leefgroep Lansingh (nieuw, in 2007 opgeleverd gebouw)
37
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Bijlage 2 Landelijke cijfers
Tabel A
Aantal instelling met residentiële functie en dagbehandeling
Aantal instellingen met een functie
Groepswonen
Tabel B
N=56
Aantal instelling met de functie residentieel en/of dagbehandeling
Aanwezigheid functie
51
Wel residentieel
N=56
44
Wel dagbehandeling KTC
37 Wel residentieel
gezinswonen
26
Geen dagbehandeling
MKD
30
Geen residentieel
53
1
Wel dagbehandeling Boddaertcentrum
37 Geen residentieel
Daghulp niet-schoolgaande jeugd
20
Geen dagbehandeling (alleen ambulante hulp )
38
2
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Tabel C
plaatsen residentieel per provincie/regio
gezinswonen
KTC
groepswonen
totaal residentieel
Friesland
20
25
211
256
Groningen
6
36
120
162
Drenthe
0
0
71
71
Overijssel
4
81
278
363
177
174
511
862
Utrecht
61
125
505
691
Flevoland
25
24
118
167
regio Amsterdam
39
141
373
553
Noord-Holland
27
128
382
537
regio Haaglanden
23
55
252
330
regio Rotterdam
42
61
485
588
Zuid-Holland
12
77
90
179
Zeeland
12
57
196
265
Noord-Brabant
100
169
592
861
Limburg
105
123
520
748
Eindtotaal
653
1276
4704
6633
Gelderland
39
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Tabel D
plaatsen dagbehandeling per provincie/regio
MKD
Boddaert-centrum
Daghulp niet-
totaal dagbehandeling
schoolgaande jeugd
Friesland
132
25
37
194
Groningen
94
42
0
136
Drenthe
94
36
24
154
Overijssel
226
192
10
428
Gelderland
196
191
260
647
Utrecht
272
129
122
523
72
8
0
80
regio Amsterdam
296
234
0
530
Noord-Holland
220
247
33
500
regio Haaglanden
105
68
0
173
regio Rotterdam
197
91
96
384
Zuid-Holland
46
32
58
136
Zeeland
73
57
40
170
Noord-Brabant
436
244
95
775
Limburg
276
123
93
492
2735
1719
868
5322
Flevoland
Eindtotaal
40
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Bijlage 3 Bronvermelding
•
•
• •
•
College bouw zorginstellingen, Normatieve huisvestingscomponent (NHC) voor de Jeugdzorg, Rapportnummer 602, Utrecht, 2006. College bouw zorginstellingen, AWBZvoorzieningen; Prestatie-eisen voor nieuwbouw, Referentiekader voor bestaande bouw, Rapportnummer 0.122, Utrecht, december 2006. Jong, A.de, J.W Pothuis, Bouwbesluit 2003, Sdu Uitgevers bv, Den Haag, 2004. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Informatiebrochure Wet op de jeugdzorg, januari 2005. Overveld, M.van, Handboek Bouwbesluit 2003, Sdu Uitgevers bv, Den Haag, 2003.
41
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Bijlage 4 Aanbiedingsbrief aan de minister voor Jeugd en Gezin
College bouw zorginstellingen Postbus 3056 3502 GB Utrecht T (030) 298 31 00
Bijlage 4
F (030) 298 32 99 E
[email protected] I www.bouwcollege.nl
De Minister voor Jeugd en Gezin Mr. A. Rouvoet Postbus 16166 2500 BD Den Haag
Datum
Betreft
7 januari 2008
Kenmerk
Brus/VM/A1207
Afdeling
V&M
Monitoringonderzoek gebouwkwaliteit in de jeugdzorg
Bijgaand treft u het rapport Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg aan. Hierin wordt ingegaan op de functionele staat (ruimtelijke afmetingen en toegankelijkheid) en de bouwtechnische staat van residentiële en dagbehandelingvoorzieningen voor kinderen en jeugdigen. Aanleiding Het monitoringonderzoek gebouwkwaliteit in de kinder- en jeugdzorg is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van VWS. In de brief van 20 juni 2006 betreffende de begroting en werkprogramma 2007 (MC/MO-2692848) is sprake van het in kaart brengen van de uitgangspositie van jeugdzorginstellingen voor wat betreft de kwaliteit van de huisvesting en de eigendomsverhoudingen, als vervolgstap in het traject naar invoering van een Normatieve Huisvestingscomponent (NHC) in de Jeugdzorg. Resultaten Het monitoringonderzoek geeft voor het eerst een volledig overzicht van de capaciteit, spreiding en kwaliteit van de gebouwen in deze sector. De belangrijkste conclusie is dat de geïnspecteerde gebouwen er functioneel en bouwtechnisch goed voorstaan. Deze conclusie is overigens gebaseerd op een toetsing aan criteria die gelden voor andere sectoren, aangezien in de kinder- en jeugdsector dergelijke criteria (nog) niet voorhanden zijn. In het onderzoek is op verzoek van het ministerie ook naar de brandveiligheid gekeken. Uit deze verkenning blijkt dat de brandveiligheid in de gebouwen redelijk op orde is, met dien verstande dat in organisatorisch opzicht nog de nodige puntjes op de i gezet kunnen worden, zowel waar het de grote als de kleine gebouwen betreft.
Cbz nr. 0382-07
Bezoekadres Churchilllaan 11 3527 GV Utrecht
42
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
Tenslotte Het Bouwcollege is inmiddels met uw ministerie in contact getreden over het ontwikkelen van prestatieeisen. Over het vervaardigen van kostennormen, waardoor inzicht wordt verkregen in de benodigde investeringen, vindt overleg plaats met de sector. Begin 2008 zal het Bouwcollege de onderzochte instellingen actief benaderen om de individuele rapportages nader toe te lichten.
Hoogachtend, het College bouw zorginstellingen,
mr. T. Vroon
drs. R.L.J.M. Scheerder
Cbz nr. 0382-07
2
43
Monitoring gebouwkwaliteit kinder- en jeugdzorg
44